Per 1 januari 2026 is een groot aantal regelingen gewijzigd. Mogelijk zijn deze wijzigingen nog niet doorgevoerd in de geconsolideerde tekst en ziet u nog een oude versie. Raadpleeg bij twijfel de bekendmaking.

Regeling domeinlijsten buitengewoon opsporingsambtenaar

Geraadpleegd op 31-12-2025.
Toekomstige tekst vanaf 01-01-2026.
Ga naar eerste onderdeel, gewijzigd per 01-01-2026.

Regeling van de Minister van Justitie en Veiligheid van 4 oktober 2018, nr. 2373750, tot vaststelling van domeinen voor de opsporingsbevoegdheid van de buitengewoon opsporingsambtenaar (Regeling domeinlijsten buitengewoon opsporingsambtenaar)

De Minister van Justitie en Veiligheid,

Gelet op artikel 142, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering en artikel 17, derde lid, van de Wet op de economische delicten;

Besluit:

Artikel 1

De in de bijlage bij deze regeling opgenomen domeinen zijn de domeinen, bedoeld in artikel 142, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.

Artikel 2

Een verwijzing in een akte van opsporingsbevoegdheid, een aanwijzing als bedoeld in artikel 142, tweede lid, onder b, van het Wetboek van Strafvordering of een akte van beëdiging als bedoeld in artikel 19 van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar naar een domein zoals opgenomen in de Beleidsregels buitengewoon opsporingsambtenaar, geldt als een verwijzing naar dat domein zoals opgenomen in de bijlage bij deze regeling.

Artikel 3

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 19 september 2018.

Artikel 4

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling domeinlijsten buitengewoon opsporingsambtenaar.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 4 oktober 2018

De Minister van Justitie en Veiligheid,

F.B.J. Grapperhaus

Bijlage als bedoeld in artikel 1 van de Regeling domeinen buitengewoon opsporingsambtenaar

[Wijziging per 01-01-2026.]

Domein I. Openbare ruimte

De boa Openbare ruimte is belast met de opsporing van de strafbare feiten in de volgende wettelijke voorschriften voor zover noodzakelijk voor een goede uitoefening van de functie en de daaraan gekoppelde taakomschrijving, tenzij de wet zich daartegen verzet.

  • 1. Besluit personenvervoer 2000;

  • 2. Hoofdstuk 7 en de volgende artikelen van het Binnenvaartpolitiereglement: artikelen 1.09 lid 1 en onder a en b, 1.10 lid 4, 1.11 lid 1, 2.01 lid 1 juncto 1.02 leden 2 en 5 onder a, 2.02 lid 1 juncto 1.02 lid 2 en 5 onder a, 3.13 lid 1 en onder a en b, 5.01 juncto 13 van het Besluit administratieve bepalingen scheepvaartverkeer, 6.08 en onder a, 6.16 lid 9 en onder a, 6.20 lid 1 en onder e, 6.22 leden 1 en 2, 6.25 lid 1, 6.26 leden 4 en 5, 6.27 lid 1, 6.28a, 8.01 leden 1 en 2 juncto 8.04 en 1.02 lid 2, 8.02 leden 1 en 2 juncto 8.04 en 1.02 lid 2, 8.03 aanhef en onder b en f juncto 8.04 en 1.02 lid 2;

  • 3. Binnenvaartwet;

  • 4. Alcoholwet juncto artikel 1 Wet op de economische delicten en de artikelen 45 en 45a Alcoholwet;1

  • 5. Huisvestingswet 2014;

  • 6. Verordeningen en/of keuren voor zover betrokkene daarvoor door het bevoegde bestuursorgaan is aangewezen;

  • 7. Tabaks- en rookwarenwet juncto artikel 1 Wet op de economische delicten;

  • 8. Visserijwet 1963 juncto artikel 1a Wet op de economische delicten en artikel 55 Visserijwet;

  • 9. Artikel 2.3.6 Vuurwerkbesluit juncto artikel 9.2.2.1 Wet milieubeheer juncto artikel 1a Wet op de economische delicten;

  • 10.

    • Alleen voor stilstaand verkeer: artikel 5 Wegenverkeerswet 1994 (WVW) en het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV).

    • Voor zover van toepassing ook voor rijdend verkeer: de artikelen 4, 5, 6, 8, 10, 28 juncto 31, 57, 60 en 82 RVV, en artikel 62 RVV juncto bijlage I, hoofdstukken C (geslotenverklaring) en D (rijrichting) RVV. Handhaving op het negeren van een C- of D-bord is toegestaan in relatie tot de leefbaarheid, waaronder het tegengaan van overlast door sluipverkeer en het verbeteren van de leefbaarheid door bepaalde gebieden af te sluiten voor (vracht)auto’s, zoals de zogeheten milieuzones.

    • Voor zover van toepassing op fietsers en voetgangers:

    1. artikelen 35 en 35a van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

    2. artikel 61a van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, voor zover het gaat om niet-gemotoriseerd verkeer;

    3. artikelen 62 juncto 68 lid 1 en onder c en 62 juncto 69 lid 1 en onder b en 62 juncto 74 lid 1 en onder c van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, voor zover het gaat om niet-gemotoriseerd verkeer en voetgangers.

    Handhaving is slechts mogelijk wanneer in een gezamenlijk handhavingsarrangement de (rand)voorwaarden zijn beschreven waaronder handhaving zal plaatsvinden.

    • Digitaal handhaven is slechts mogelijk bij overtreding van het RVV en na instemming van het Parket Centrale Verwerking Openbaar Ministerie;

  • 11. Artikelen 30 en 34 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen;

  • 12. Titel VA van de Wet op de kansspelen;

  • 13. Wet openbare manifestaties;

  • 14. De volgende artikelen van de Wet personenvervoer 2000: artikelen 72, 73, 74, 80 juncto 2 lid 1 van de Regeling maximumtarief en bekendmaking tarieven taxivervoer, 82a en 82b;

  • 15. Wet veiligheidsregio’s;

  • 16. Artikelen 175, 184, 184a, 185, 188, 199, 225, 231 tweede lid, 254b, 266 juncto 267, eerste lid, onder 2°, 350, 351, 351bis, 352, 416, 417bis, 424 t/m 429, 430a, 430b, 435 onder 4°, 437, 437bis, 437ter, 438, 443 ook voor zover het gaat om overtreding van een noodverordening die of een noodbevel dat verband houdt met het COVID-19-virus, 447b tot en met 447e en 458 tot en met 461 Wetboek van Strafrecht;

  • 16a. Artikelen 177, 179, 180, 181, 182, 284, 285, 300 juncto 304 eerste lid onder 3° Wetboek van Strafrecht, voor zover het gaat om de eigen veiligheid van de buitengewoon opsporingsambtenaar;2

  • 17. Winkeltijdenwet;

  • 18. Woningwet juncto artikel 1a Wet op de economische delicten met uitzondering van de volgende situaties:

    • 1. het feit is begaan in samenhang met andere economische delicten;

    • 2. het feit heeft betrekking op het verrichten van een omgevingsplanactiviteit bestaande uit een milieubelastende activiteit;

  • 19. Wrakkenwet;

  • 20. Zondagswet;

  • 21. Andere strafbare feiten, indien hij daarmee in een concreet opsporingsonderzoek of voor een concreet project door een officier van Justitie wordt belast voor de duur van dat onderzoek of project;

  • 22. De volgende artikelen van de Omgevingswet:

    • Artikel 2.38 en artikel 4.3 lid 1 aanhef en onder g juncto artikel 1a aanhef en onder 3° van de Wet op de economische delicten.

    • Artikel 4.3 lid 1 aanhef en onder a en artikel 5.1 lid 1 aanhef en onder a juncto artikel 1a aanhef en onder 2° van de Wet op de economische delicten, met uitzondering van de volgende situaties:

      • 1. het feit is begaan in samenhang met andere economische delicten, of;

      • 2. het feit heeft betrekking op het verrichten van een omgevingsplanactiviteit bestaande uit een milieubelastende activiteit.

    • Artikel 4.3 lid 1 aanhef en onder b en c en artikel 5.1 lid 1 aanhef en onder a, lid 2 aanhef en onder c en artikel 5.3 en artikel 10.1 lid 1 van de Wet milieubeheer juncto artikel 1a aanhef en onder 1° van de Wet op de economische delicten, voor zover:

      • 1. het gaat om feiten die een nadelige invloed hebben of kunnen hebben op de leefbaarheid in de publieke ruimte, of;

      • 2. het lozingsactiviteiten betreft op of in de bodem, of;

      • 3. het lozingsactiviteiten betreft op een oppervlaktewaterlichaam of op een zuiveringtechnisch werk.

    • Artikel 5.1 lid 1 aanhef en onder a en artikel 5.4 juncto artikel 1a aanhef en onder 2° en 3° van de Wet op de economische delicten, voor zover een vergunning is vereist om het geheel of gedeeltelijk vellen van een houtopstand of het aanbrengen van handelsreclame;

  • 23. Artikelen 10.37 en 10.38 Wet milieubeheer juncto artikel 1a Wet op de economische delicten.

1 Overigens is voor de opsporingsbevoegdheid met betrekking tot uitsluitend de artikelen 45 en 45a Alcoholwet de opleiding bedoeld in artikel 3.3, onderdeel a, van de Alcoholregeling niet vereist.

2 Voor interpretatie van deze artikelen wordt verwezen naar de Beleidsregels buitengewoon opsporingsambtenaar paragraaf 4.1 Veilige publieke taak.

Domein II. Milieu, welzijn en infrastructuur

De boa Milieu, welzijn en infrastructuur is belast met de opsporing van de strafbare feiten in de volgende wettelijke voorschriften voor zover noodzakelijk voor een goede uitoefening van de functie en de daaraan gekoppelde taakomschrijving, tenzij de wet zich daartegen verzet.

  • 1. Algemene wet inzake rijksbelastingen;

  • 2. Herziene Rijnvaartakte;

  • 3. Meetbrievenwet 1981;

  • 4. Rijkswet Noodvoorzieningen Scheepvaart;

  • 5. Schepenwet;

  • 6. Uitvoeringswet Visserijverdrag 1967;

  • 7. Vaarplichtwet;

  • 8. Verordeningen en/of keuren voor zover betrokkene daarvoor door het bevoegde bestuursorgaan is aangewezen;

  • 9. Artikelen 30 en 34 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen;

  • 10. Wet behoud scheepsruimte 1939;

  • 11. Wet op de dierproeven;

  • 12. Wet openbare manifestaties;

  • 13. De in de artikelen 1 en 1a van de Wet op de economische delicten genoemde wettelijke voorschriften, wetten en EU-verordeningen. Ten aanzien van het bepaalde bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) is, met uitzondering van de opsporingsambtenaren, aangewezen in artikel 1, onder b, van het Besluit aanwijzing toezichthouders en opsporingsambtenaren Inspectie Leefomgeving en Transport betreffende vervoerswetgeving, de bevoegdheid van de boa daarbij beperkt tot de volgende artikelen:

    • a. de artikelen 20g, 29, 29a, 30, 30a, 33, 34, 34a en 35 WVW;

    • b. alleen voor stilstaand verkeer: artikel 5 WVW en het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV);

    • c. voor zover van toepassing ook voor rijdend verkeer: de artikelen 4, 5, 6, 8, 10, 28 juncto 31, 57, 60 en 82 RVV, en artikel 62 RVV juncto bijlage I hoofdstuk C (geslotenverklaring) en D (rijrichting) RVV. Handhaving op het negeren van een C- of D-bord is toegestaan voor zover de handhaving betrekking heeft op het tegengaan van overlast of op de bescherming van het milieu of de natuur.

      Digitaal handhaven is slechts mogelijk op overtreding van het RVV en na instemming van het Openbaar Ministerie. Een aanvraag tot instemming wordt getoetst aan de door het Openbaar Ministerie hiertoe vastgestelde kaders. De toepasselijke kaders zijn te vinden op www.om.nl/digitaalhandhavenRVV;

  • 14. Artikelen 141, 151e, 157, 160 t/m 163, 172, 173, 173a, 173b, 174, 175, 177, 179, 180, 181, 182, 184, 184a, 185, 198, 199, 216 t/m 225, 227b, 230, 231, tweede lid, 254b, 266 juncto 267, eerste lid, onder 2°, 284, 285, 300 juncto 304, eerste lid, onder 3°, 307, 308, 310, 311, 314, 315, 321, 326, 329, 330, 337, 350, 351, 351bis, 352, 416, 417bis, 424 t/m 429, 430a, 430b, 435, onder 4°, 437, 437bis, 437ter, 447b, 447c, 447d, 447e en 458 t/m 461 Wetboek van Strafrecht;

  • 14a. Artikel 443 Wetboek van Strafrecht, voor zover het gaat om overtreding van een noodverordening die of een noodbevel dat verband houdt met het COVID-19-virus;

  • 14b. Artikelen 177, 179, 180, 181, 182, 284, 285, 300 juncto 304 eerste lid onder 3° Wetboek van Strafrecht, voor zover het gaat om de eigen veiligheid van de buitengewoon opsporingsambtenaar;3

  • 15. Wrakkenwet;

  • 16. Zondagswet;

  • 17. Andere strafbare feiten, indien hij daarmee in een concreet opsporingsonderzoek of voor een concreet project door een officier van justitie wordt belast voor de duur van dat onderzoek of project;

  • 18. Hoofdstuk Va Wet publieke gezondheid, met uitzondering van artikel 58j, eerste lid, onder f.

3 Voor interpretatie van deze artikelen wordt verwezen naar de Beleidsregels buitengewoon opsporingsambtenaar paragraaf 4.1 Veilige publieke taak.

Domein III. Onderwijs

De boa Onderwijs is belast met de opsporing van de strafbare feiten in de volgende wettelijke voorschriften voor zover noodzakelijk voor een goede uitoefening van de functie en de daaraan gekoppelde taakomschrijving, tenzij de wet zich daartegen verzet.

  • 1. Leerplichtwet 1969;

  • 2. Verordeningen en/of Keuren voor zover betrokkene daarvoor door het bevoegde bestuursorgaan is aangewezen.

  • 3. Artikelen 184, 184a, 185, 266 juncto 267, eerste lid, onder 2°, 435 onder 4°, en 447e Wetboek van Strafrecht;

  • 3a. Artikelen 177, 179, 180, 181, 182, 284, 285, 300 juncto 304 eerste lid onder 3° Wetboek van Strafrecht, voor zover het gaat om de eigen veiligheid van de buitengewoon opsporingsambtenaar;4

  • 4. Andere strafbare feiten, indien hij daarmee in een concreet opsporingsonderzoek of voor een concreet project door een officier van justitie wordt belast voor de duur van dat onderzoek of project.

4 Voor interpretatie van deze artikelen wordt verwezen naar de Beleidsregels buitengewoon opsporingsambtenaar paragraaf 4.1 Veilige publieke taak.

Domein IV. Openbaar vervoer

De boa Openbaar Vervoer is belast met de opsporing van de strafbare feiten in de volgende wettelijke voorschriften voor zover noodzakelijk voor een goede uitoefening van de functie en de daaraan gekoppelde taakomschrijving, tenzij de wet zich daartegen verzet.

  • 1. Algemene plaatselijke verordeningen, voor zover deze verordeningen samenhangen met het vervoer van personen en voor zover de boa is aangewezen door het bevoegd gezag;

  • 2. Besluit personenvervoer 2000;

  • 3. Artikelen 15a lid 1 en lid 2, 23 lid 1 sub a, b en e, 62 juncto bord C1, C11, C12, C13, C14, C15, C16 en C17, 24 lid 1 sub b, 62 juncto 71 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • 4. Spoorwegwet;

  • 5. Artikel 5 Wegenverkeerswet 1994;

  • 6. Wet lokaal spoor

  • 7. Wet personenvervoer 2000;

  • 8. Artikelen 141, 157, 184, 184a, 185, 225, 254b, 266 juncto 267, eerste lid, onder 2°, 310, 311, 350, 416, 424, 426, 435, onder 4°, 447e en 461 Wetboek van Strafrecht;

  • 8a. Artikel 443 Wetboek van Strafrecht, voor zover het gaat om overtreding van een noodverordening die of een noodbevel dat verband houdt met het COVID-19-virus;

  • 8b. Artikelen 177, 179, 180, 181, 182, 284, 285, 300 juncto 304 eerste lid onder 3° Wetboek van Strafrecht, voor zover het gaat om de eigen veiligheid van de buitengewoon opsporingsambtenaar;5

  • 9. Andere strafbare feiten, indien hij daarmee in een concreet opsporingsonderzoek of voor een concreet project door een officier van justitie wordt belast voor de duur van dat onderzoek of project;

  • 10. Hoofdstuk Va Wet publieke gezondheid, met uitzondering van artikel 58j, eerste lid, onder f.

5 Voor interpretatie van deze artikelen wordt verwezen naar de Beleidsregels buitengewoon opsporingsambtenaar paragraaf 4.1 Veilige publieke taak.

Domein V. Werk, inkomen en zorg

De boa Werk, inkomen en zorg is belast met de opsporing van de strafbare feiten in de volgende wettelijke voorschriften voor zover noodzakelijk voor een goede uitoefening van de functie en de daaraan gekoppelde taakomschrijving, tenzij de wet zich daartegen verzet.

  • 1. Bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de Invorderingswet 1990;

  • 2. Verordeningen en/of keuren voor zover betrokkene daarvoor door het bevoegde bestuursorgaan is aangewezen.

  • 3. Wet op het accountantsberoep;

  • 4. De Wet op de economische delicten en de in artikel 1 en 1a van deze wet genoemde wetten, voor zover de opsporing van deze wetgeving waaruit deze delicten voortvloeien is opgedragen aan de Nederlandse Arbeidsinspectie, de Belastingdienst, de Dienst Financieel-Economische Integriteit van het Ministerie van Financiën, de Kansspelautoriteit of anderen;

  • 5. Bij of krachtens de wetten waarvan de uitvoering bij of krachtens de Wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet suwi) is opgedragen;

  • 6. Wetboek van Strafrecht: artikelen 161 sexies, 161 septies, 184, 184a, 185, 189, 194, 197, 197a, 197b, 197c, 197d, 198, 225, 226, 227, 227a, 227b, 228, 229, 231, 266 juncto 267, eerste lid, onder 2°, 321, 322, 323a, 326, 336, 340, 341, 342, 343, 344, 345, 347, 348, 350a, 350b, 363, 416, 417, 417bis, 420bis tot en met 420quater.1, 435, onder 4°, 442, 447b, 447c, 447d, 447e, voor zover het feit van belang is voor de toepassing van wetten, algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen, met de uitvoering waarvan de organisatie (o.a. UWV, Inspectie SZW, belastingdienst, gemeenten, Kansspelautoriteit) krachtens de wet is belast dan wel voor de uitvoering van andere taken, voor het verrichten waarvan de organisatie krachtens de Wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen de goedkeuring heeft gekregen;

  • 6a. Artikelen 177, 179, 180, 181, 182, 284, 285, 300 juncto 304 eerste lid onder 3° Wetboek van Strafrecht, voor zover het gaat om de eigen veiligheid van de buitengewoon opsporingsambtenaar;6

  • 7. Andere strafbare feiten, indien hij daarmee in een concreet opsporingsonderzoek of voor een concreet project door een officier van justitie wordt belast voor de duur van dat onderzoek of project.

6 Voor interpretatie van deze artikelen wordt verwezen naar de Beleidsregels buitengewoon opsporingsambtenaar paragraaf 4.1 Veilige publieke taak.

Domein VI. Generieke opsporing

De boa generieke opsporing is bevoegd om te handhaven op de volgende artikelen en wetten voor zover noodzakelijk voor een goede uitoefening van de functie en de daaraan gekoppelde taakomschrijving, tenzij de wet zich daartegen verzet.

  • 1. Alle strafbare feiten voor zover noodzakelijk voor een goede uitoefening van de betreffende functie en het daaraan gekoppelde takenpakket;

  • 2. Verordeningen en/of keuren voor zover betrokkene daarvoor door het bevoegde bestuursorgaan is aangewezen;

  • 3. Andere strafbare feiten, indien hij daarmee in een concreet opsporingsonderzoek of voor een concreet project door een officier van justitie wordt belast voor de duur van dat onderzoek of project.