Hoofdstuk 2. Kring van rechthebbenden
[Regeling vervallen per 08-02-2019]
Artikel 2. Onderstand teruggekeerde eilandskinderen
[Regeling vervallen per 08-02-2019]
De RCN-unit SZW past de uitsluitingsgrond in verband met het op het moment van aanvraag
korter dan vijf jaar onafgebroken rechtmatig woonachtig zijn in de openbare lichamen,
niet toe indien het betreft een persoon met de Nederlandse nationaliteit,
-
a. die in de openbare lichamen geboren is of de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen,
dan wel
-
b. die buiten de openbare lichamen maar binnen het Koninkrijk geboren is en wiens vader
of moeder met Nederlandse nationaliteit in de openbare lichamen geboren is.
Deze personen worden in verband met deze beleidsregel kortheidshalve aangeduid als
eilandskinderen.
Deze beleidsregel is ingegeven doordat de hierboven omschreven categorieën buiten
de toepassing van de Wet toelating en uitzetting BES (WTU BES) vallen. Beëindiging van het verblijf in verband met onderstandsbehoeftigheid
kan daarmee niet aan de orde zijn. De uitzondering in artikel 7, eerste lid, onder c, van het Besluit onderstand BES inhoudende dat indien naar het oordeel van ‘Onze Minister van Justitie’ de te voorziene
onderstandsbehoeftigheid geen aanleiding zal zijn het recht tot verblijf van de betrokken
persoon te beëindigen, er toch recht op onderstand kan zijn, is daarmee voor deze
groep een dode letter, omdat de Minister van (Veiligheid en) Justitie niet aan een
oordeel toekomt. Nu de WTU BES op hen niet van toepassing is, noch ook van overeenkomstige
toepassing, behoeven zij voor hun verblijf in Caribisch Nederland geen visum, geen
verklaring van rechtswege en ook geen verblijfsvergunning en geldt de voorwaarde van
beschikken over voldoende middelen van bestaan voor hen niet. Daarom wordt nu geregeld
dat betrokkene in deze situatie in afwijking van de vijf-jaarsregel onderstand kan
krijgen, uiteraard indien en voor zover aan de overige voorwaarden voor het recht
op onderstand wordt voldaan.
Hetzelfde geldt ten aanzien van Nederlanders die direct voorafgaand aan 10 oktober
2010 gedurende een ononderbroken periode van een jaar hun woonplaats in de Nederlandse
Antillen hebben gehad op de eilanden Bonaire, Sint Eustatius of Saba en die geboren
zijn elders binnen het Koninkrijk of aldaar de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen.
De voorgaande zin geldt ook voor de kinderen van deze Nederlanders, mits ook die kinderen
voldoen aan dat woonplaatsvereiste.
Grondslag: Artikel 7, eerste lid, onderdeel c, Besluit onderstand BES (uitzondering
vanwege beleid Minister van Veiligheid en Justitie).
Artikel 3. Opname inrichting buiten Caribisch Nederland
[Regeling vervallen per 08-02-2019]
In afwijking van artikel 7, aanhef en onderdeel d, van het Besluit onderstand BES, blijft het recht op onderstand bestaan voor de persoon die de in onderdeel d genoemde
duur van vier weken verblijf buiten de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en
Saba overschrijdt, indien en zo lang er sprake is van opname in een medische of psychiatrische
inrichting buiten de openbare lichamen en ter zake een noodzakelijkheidsverklaring
is ontvangen van de behandelend arts, doch maximaal voor de duur van 12 maanden.
In deze situatie van het Zorgverzekeringskantoor ontvangen daggeld wordt aangemerkt
als inkomsten en als zodanig bij de beoordeling van het recht op onderstand betrokken.
Grondslag: Artikel 10 Besluit onderstand BES (individuele beoordeling op grond van
zeer dringende reden).
Hoofdstuk 3. Verplichtingen arbeidsinschakeling
[Regeling vervallen per 08-02-2019]
Artikel 4. Inspanningsverplichtingen met het oog op arbeidsinschakeling
[Regeling vervallen per 08-02-2019]
De onderstandgerechtigde is, behoudens in de gevallen waarin ontheffing is verleend,
met het oog op arbeidsinschakeling op grond van het Besluit onderstand BES verplicht om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te
aanvaarden, zich aan te melden voor arbeidsbemiddeling bij het bestuurscollege van
het openbaar lichaam en gebruik te maken van een door of vanwege het bestuurscollege
aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een
onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
Voor een goede uitvoering van het in het Besluit onderstand BES bepaalde wordt het noodzakelijk geacht dat belanghebbende verschijnt bij oproepen
door de RCN-unit SZW in verband met de arbeidsverplichtingen en de controle op de
naleving daarvan, het openbaar lichaam in verband met arbeidstoeleiding en arbeidsbemiddeling
en alle partijen die in het kader van de arbeidsinschakeling een rol spelen (bijvoorbeeld
werkgevers, scholingsinstituten, bedrijfsarts, Arbodiensten).
Naleving van de arbeidsplicht bevat tenminste de volgende gedragingen:
-
a. uitkeringsgerechtigde raadpleegt in voldoende mate media waaronder internet voor het
verkrijgen van arbeid, en reageert op hierin vermelde vacatures;
-
b. uitkeringsgerechtigde raadpleegt het openbaar lichaam met het oog op vacatures en
reageert op beschikbare vacatures;
-
c. uitkeringsgerechtigde schrijft zich waar mogelijk in bij uitzendbureaus en aanvaardt
door een uitzendbureau aangeboden werk;
-
d. uitkeringsgerechtigde laat gedragingen na die de arbeidsinschakeling belemmeren en
gedraagt zich passend in sollicitatieprocedures;
-
e. uitkeringsgerechtigde brengt verslag uit aan de RCN-unit SZW omtrent de voortgang
van het solliciteren.
Tevens wordt van belanghebbende geëist dat hij meewerkt aan scholing, training en
andere activiteiten, voorzieningen of vormen van ondersteuning die het openbaar lichaam
inzet om de arbeidsbekwaamheid te behouden of te bevorderen. Indien hieraan niet wordt
voldaan, bijvoorbeeld door niet te verschijnen op les- of trainingsdagen, wordt dit
gezien als het niet meewerken aan het behoud of bevorderen van de arbeidsbekwaamheid.
Onder het meewerken aan activiteiten of werkzaamheden gericht op arbeidsinschakeling,
wordt ook begrepen dat de belanghebbende zich als goed werknemer gedraagt op een (leer)werkplek.
Onder het meewerken aan een onderzoek als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onder c, van het Besluit onderstand BES wordt ook begrepen het verlenen van toestemming aan de persoon of de instelling die
het betreffende onderzoek heeft verricht, om de resultaten van het onderzoek aan de
RCN-unit SZW bekend te maken.
Grondslag: artikel 5, eerste lid, Besluit onderstand BES.
Artikel 5. Vrijstelling verplichtingen arbeidsinschakeling
[Regeling vervallen per 08-02-2019]
Onder dringende reden op basis waarvan tijdelijke ontheffing wordt verleend van de
verplichting om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze
te aanvaarden en van de verplichting om zich bij het bestuurscollege van het openbaar
lichaam aan te melden voor arbeidsbemiddeling wordt in elk geval verstaan:
-
– het door de RCN-unit SZW vastgesteld zijn van volledige en tijdelijke arbeidsongeschiktheid
van belanghebbende, zolang deze situatie voortduurt;
-
– het sprake zijn van een alleenstaande ouder die de volledige zorg heeft voor een tot
zijn last komend kind in de leeftijd tot twaalf jaar met medische problematiek of
handicap en daarmee samenhangende door de RCN-unit SZW vastgestelde problematiek met
betrekking tot de belastbaarheid van belanghebbende, op daartoe strekkend verzoek
van het openbaar lichaam.
Grondslag: artikel 5, eerste lid, Besluit onderstand BES.
Hoofdstuk 4. Toepasssing algemene onderstand
[Regeling vervallen per 08-02-2019]
Artikel 6. In aanmerking nemen vermogen bij middelentoets algemene onderstand
[Regeling vervallen per 08-02-2019]
Bij de beoordeling of de persoon in zodanige omstandigheden verkeert dat hij niet
de middelen kan verwerven om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien
neemt de RCN-unit SZW mede het vermogen (bezittingen minus schulden) van belanghebbende
in aanmerking.
Indien de belanghebbende vermogen heeft, dient daarop in beginsel te worden ingeteerd,
waarbij 1,5 keer de relevante onderstandnorm (basisbedrag vermeerderd met eventuele
toeslagen) per tijdvak van twee weken wordt gehanteerd als maatstaf.
Als vermogen wordt niet in aanmerking genomen:
-
– spaargeld tot een bedrag van 10 x het voor de persoonlijke en leefsituatie van belanghebbende
toepasselijke onderstandbedrag per tijdvak van twee weken (spaargeld opgebouwd tijdens
eerdere onderstandperiode hierbij inbegrepen);
-
– een uitkering in verband met geleden immateriële schade voor zover dit, gelet op aard
en hoogte ervan, vanuit oogpunt van onderstandverlening verantwoord is;
-
– bezittingen in natura die naar hun aard en waarde algemeen gebruikelijk zijn dan wel,
gelet op de omstandigheden van persoon en gezin, gebruikelijk zijn;
-
– de economische waarde van de eigen woning die tevens hoofdverblijf is, tenzij de RCN-unit
SZW gemotiveerd vaststelt dat de waarde van de eigen woning in alle redelijkheid wel
bij het inkomen kan worden betrokken, bijvoorbeeld in geval van beschikbaarheid van
andere geschikte woonruimte.
Grondslag: Artikel 6 Besluit onderstand BES (individuele beoordeling in zodanige omstandigheden
verkeren dat belanghebbende niet de middelen kan verwerven om in de noodzakelijke
kosten van het bestaan te voorzien) en artikel 18 Besluit onderstand BES (vaststelling
over welke middelen belanghebbende beschikt of redelijkerwijs kan beschikken).
Artikel 7. Vrijlatingsregeling inkomsten kinderalimentatie
[Regeling vervallen per 08-02-2019]
Inkomsten uit kinderalimentatie die het gezin heeft verworven over de periode waarin
beroep wordt gedaan op onderstand, worden vrijgelaten voor zover de onderstand en
de verworven inkomsten bij elkaar de hoogte van het minimumloon, als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van het Besluit onderstand BES, niet overschrijden.
Deze beleidsregel heeft de volgende achtergrond. Door middel van kinderalimentatie
doet de onderhoudsplichtige ouder zijn onderhoudsplicht gestand en voorziet in de
kosten voor verzorging en opvoeding van kind of kinderen. De situatie waarin kinderalimentatie
geheel op de onderstand in mindering wordt gebracht resulteert in een lagere onderstandsuitkering,
die het nemen van deze verantwoordelijkheid en het te gelde maken van eventuele aanspraken
op kinderalimentatie ontmoedigt. Ook sluit dit niet aan bij de het breed gedragen
belang dat alle kinderen kansrijk kunnen opgroeien, ook kinderen in een gezin met
een laag inkomen. Met deze beleidsregel worden deze bezwaren weggenomen.
De wijze waarop de inkomsten uit kinderalimentatie worden vrijgelaten sluit aan bij
de wijze waarop in artikel 19, eerste lid, van het Besluit Onderstand BES de vrijlating van inkomsten uit arbeid is geregeld (‘Inkomsten uit arbeid die de
alleenstaande of het gezin heeft verworven over de periode waarin beroep wordt gedaan
op onderstand, worden vrijgelaten voor zover de onderstand en de verworven inkomsten
bij elkaar de hoogte van het minimumloon niet overschrijden’).
Onderstaand voorbeeld illustreert de werking van de beleidsregel. Hierbij wordt uitgegaan
van de volgende (theoretische) bedragen per twee weken:
Totaal van basisbedrag plus toeslagen USD 250
Kinderalimentatie USD 100
WML USD 415
Situatie zonder toepassing beleidsregel: onderstand = 250-100 = 150. Met toepassing
van de beleidsregel wordt de kinderalimentatie volledig vrijgelaten, want de som van
onderstand en kinderalimentatie ad (250 + 100=) 350 is lager dan het WML ad 415.
Grondslag: Artikel 18, tweede lid, onder a, (niet tot de middelen worden gerekend
bijdragen van familie en derden voor zover deze naar het oordeel van Onze Minister
uit een oogpunt van verlening van onderstand verantwoord zijn).
Artikel 8. Basisbedrag bij opname in instelling
[Regeling vervallen per 08-02-2019]
Bewoners van een instelling die een AOV- of AWW-uitkering hebben, hebben recht op
een zak- en kleedgeld ter hoogte van 10% van het bedrag van de volledige AOV-uitkering;
het meerdere van hun uitkering gaat naar de instelling.
Naast AOV- en AWW-gerechtigden is er ook een groep personen die zijn opgenomen in
een instelling (verzorgings-, bejaarden- of gezinsvervangend huis) en die noch AOV
of AWW, noch andere eigen inkomsten hebben. Voor deze personen wordt voor de hoogte
van de onderstand niet uitgegaan van het basisbedrag en de toeslagen van de artikelen 13 tot en met 17 van het Besluit Onderstand BES, maar van het zak- en kleedgeldbedrag zoals dat geldt voor AOV- en AWW-uitkeringen.
Grondslag: Artikel 12, eerste lid, Besluit onderstand BES (op basis van individuele
beoordeling afstemmen van de onderstand op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen
van de belanghebbende).
Artikel 9. Tegemoetkoming AOV-gerechtigden
[Regeling vervallen per 08-02-2019]
Een persoon die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en die een onvolledige
AOV-uitkering heeft (dit kan bijvoorbeeld ook zijn een gekorte AOV-uitkering van één
van de andere Koninkrijkslanden) kan in aanmerking komen voor aanvulling vanuit de
algemene onderstand. Belanghebbende moet dan wel volledig aan de voorwaarden van de
onderstand voldoen. Dit betekent dat getoetst wordt op inkomen en vermogen volgens
de voorwaarden van het Besluit onderstand BES.
Voor het berekenen van de hoogte van de onderstand wordt het in hoofdstuk 3 van het Besluit onderstand BES neergelegde systeem van toeslagen gevolgd. Dit betekent dat er bovenop het basisbedrag
recht kan zijn op de toeslag voor zelfstandig wonen, de toeslag voor een gezamenlijke
huishouding, of de kindertoeslag. De toeslag bij volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid
wordt in elk geval bij de uitkering betrokken, omdat volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid
op grond van leeftijd en zonder daaraan voorafgaande medische keuring wordt aangenomen.
In geval van een alleenstaande pensioengerechtigde kunnen onderstand, gekorte AOV-uitkering
en overige inkomsten tezamen het niveau van een ongekorte ‘enkelvoudige’ AOV-uitkering
niet overstijgen. Bij overschrijding wordt het meerdere op de aanvulling vanuit de
onderstand in mindering gebracht. Het niveau onderstand voor een alleenstaande die
volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is geldt als bovengrens, wat gelijk staat aan
het volledige AOV-bedrag.
In geval van een gehuwde of daarmee gelijk gestelde pensioengerechtigde wordt deze
bovengrens verhoogd met de toeslag gezamenlijke huishouding. Zoals in alle gevallen
waarin onderstand wordt verleend aan een aanvrager met een partner, wordt ook in deze
situatie uiteraard het inkomen van de partner betrokken bij het bepalen van het recht
op en de hoogte van de onderstand.
Voor gehuwden van wie de huwelijkspartner de AOV-gerechtigde leeftijd nog niet heeft
bereikt, bestaat recht op een AOV-partnertoeslag. Doordat deze toeslag, net als de
AOV-uitkering, een korting wegens niet verzekerde jaren kent, kan het zijn dat AOV-uitkering
plus AOV-partnertoeslag onder vorenbedoelde bovengrens liggen waardoor recht op onderstand
kan bestaan. In dat geval dienen uiteraard zowel AOV-uitkering als AOV-partnertoeslag
als middelen te worden aangemerkt.
Indien de (huwelijks)partner nog niet de AOV-leeftijd heeft bereikt, wordt hem/haar
als regel de plicht tot opgelegd.
Het recht op algemene onderstand aan personen met een gekorte AOV-uitkering op grond
van de onderhavige beleidsregel, komt te vervallen indien de belanghebbende zonder
toestemming van de RCN-unit SZW het eiland verlaat, waar hem de uitkering wordt verstrekt.
Grondslag: Artikel 12, eerste lid, Besluit onderstand BES (op basis van individuele
beoordeling afstemmen van de onderstand op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen
van de belanghebbende).
Artikel 10. Toeslag arbeidsongeschiktheid bij tijdelijke of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid
[Regeling vervallen per 08-02-2019]
De toeslag volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is bedoeld voor de belanghebbende
die volledig en duurzaam niet in staat is om algemeen geaccepteerde arbeid te verrichten.
Met toepassing van artikel 12 Besluit onderstand BES kan desalniettemin in uitzonderingssituaties een tijdelijk arbeidsongeschikt persoon
tijdelijk met een volledig en duurzaam arbeidsongeschikte worden gelijkgesteld en
de toeslag worden toegekend. Dit is een uitzonderlijke situatie, die op grond van
het – ten opzichte van de situatie waarin belanghebbende niet arbeidsongeschikt was
– evident ontbreken van mogelijkheden en middelen om in het bestaan te voorzien moet
kunnen worden gemotiveerd.
Er moet aantoonbaar sprake zijn van als gevolg van de tijdelijke arbeidsongeschiktheid
weggevallen inkomsten. De inkomsten moeten bovendien bestendig zijn geweest, in de
zin van maandelijks terugkerend over de periode van drie maanden voorafgaand aan de
tijdelijke arbeidsongeschiktheid. De hoogte van de toeslag kan niet meer zijn dan
de ten gevolge van de arbeidsongeschiktheid gederfde inkomsten over die periode van
drie maanden, tot maximaal het op grond van artikel 17 van het Besluit onderstand BES geldende bedrag.
Grondslag: Artikel 12, eerste lid, Besluit onderstand BES (op basis van individuele
beoordeling afstemmen van de onderstand op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen
van de belanghebbende).
Hoofdstuk 6. Kostensoorten bijzondere onderstand
[Regeling vervallen per 08-02-2019]
Artikel 14. Begrafeniskosten
[Regeling vervallen per 08-02-2019]
De RCN-unit SZW kan bijzondere onderstand verlenen voor begrafeniskosten. De RCN-unit
SZW vergoedt uitsluitend begrafeniskosten via de bijzondere onderstand ten behoeve
van personen die op het tijdstip van overlijden algemene onderstand genieten, alsmede
begrafeniskosten van ten laste van de onderstandgerechtigde komende kinderen. In alle
andere gevallen ligt de verantwoordelijkheid voor eventuele vergoeding van de begrafeniskosten
op grond van de Begrafeniswet BES bij het openbaar lichaam (en is vergoeding vanuit de onderstand daarmee uitgesloten).
Als er aanleiding is om onderstand te verlenen vanwege het ontbreken van een voorliggende
voorziening (bijvoorbeeld begrafenisverzekering, recht op eenmalige uitkering krachtens
artikel 20 Wet AOV BES, familielid met voldoende middelen voor een begrafenis of eilandelijke verantwoordelijkheid
op grond van Begrafeniswet BES), geeft de RCN-unit SZW voorafgaand aan de begrafenis toestemming en bepaalt de hoogte
van de te verstrekken onderstand aan de hand van een pro formanota van een begrafenisondernemer
op het desbetreffende eiland die de begrafenis zal verzorgen. De RCN-unit SZW verstrekt
alleen onderstand voor een eenvoudige begrafenis en op basis van een begrafenis op
het eiland zelf. Betaling door de RCN-unit SZW geschiedt rechtstreeks aan de begrafenisondernemer
op basis van de definitieve nota en wel maximaal tot het bedrag van de pro formanota.
Grondslag: Artikel 20 Besluit onderstand BES (toepassing bijzondere onderstand op
basis van individuele beoordeling) in combinatie met artikel 9 Besluit onderstand
BES (voorliggende voorziening).
Artikel 15. Schooluniform en schoolbenodigdheden voortgezet onderwijs
[Regeling vervallen per 08-02-2019]
De RCN-unit SZW kan bijzondere onderstand verlenen voor kosten van een schooluniform
of voor schoolbenodigdheden, indien het een leerling in het voortgezet onderwijs betreft.
Voor de noodzakelijkheid van de voor vergoeding in aanmerking komende schoolbenodigdheden
wordt de daartoe strekkende opgave van de school aangehouden.
Betaling van de kosten van schooluniformen en schoolbenodigdheden vindt rechtstreeks
plaats aan de leverancier (of aan de school) op basis van een definitieve nota. Over
de (maximum) prijs van de schooluniformen en benodigdheden worden jaarlijks afspraken
gemaakt tussen de RCN-unit SZW en de betrokken leveranciers.
De RCN-unit SZW vergoedt géén kosten van een schooluniform of voor schoolbenodigdheden
via de bijzondere onderstand ten behoeve schoolgaande kinderen in het primair onderwijs.
Op grond van de Wet primair onderwijs BES ligt die verantwoordelijkheid bij het openbaar lichaam.
Grondslag: Artikel 20 Besluit onderstand BES (toepassing bijzondere onderstand) in
combinatie met artikel 12, eerste lid, Besluit onderstand BES (op basis van individuele
beoordeling afstemmen van de onderstand op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen
van de belanghebbende).
Artikel 16. Medisch dieetkosten
[Regeling vervallen per 08-02-2019]
De RCN-unit SZW kan bijzondere onderstand verlenen voor de kosten van een medisch
dieet. Om voor een kostenvergoeding in aanmerking te komen moet in elk geval tegelijkertijd
voldaan worden aan de volgende voorwaarden:
-
– de medische noodzakelijkheid van het dieet wordt blijkens een schriftelijke verklaring
bevestigd door de huisarts dan wel de behandelend specialist;
-
– de dieetkosten vallen buiten de dekking van de publieke zorgverzekering;
-
– de dieetkosten hebben in geen geval betrekking op geneesmiddelen of geneeskunde van
experimentele aard (deze is van vergoeding uitgesloten).
De RCN-unit SZW zal betrokkene voorafgaand aan de beslissing over de aanvraag oproepen
voor een beoordeling door de controlerend geneesheer van de RCN-unit SZW of een andere
door de RCN-unit SZW daartoe aangewezen deskundige. In geval van toekenning wordt
de noodzakelijkheid ten minste eens per half jaar getoetst. Hiertoe zal eveneens een
oproep plaatsvinden voor beoordeling door de controlerend geneesheer van de RCN-unit
SZW of een andere door de RCN-unit SZW aangewezen deskundige.
De belanghebbende legt vooraf een pro formarekening voor akkoord aan de RCN-unit SZW
voor. De RCN-unit SZW behoudt zich het recht voor om op basis van ingewonnen advies
over de hoogte van de aanvraag deze geheel of gedeeltelijk te weigeren. Betaling vindt
bij eventuele toekenning rechtstreeks plaats aan de leverancier van bedoeld dieet
op basis van de pro formanota.
Grondslag: Artikel 20 (toepassing bijzondere onderstand) in combinatie met artikel
12, eerste lid, Besluit onderstand BES (op basis van individuele beoordeling afstemmen
van de onderstand op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende).
Artikel 17. Baby-uitzet en babybed
[Regeling vervallen per 08-02-2019]
De RCN-unit SZW kan onder voorwaarden vanuit de bijzondere onderstand de kosten van
een baby-uitzet of een kinderbedje vergoeden. In hoeverre de belanghebbende voor de
kosten van een babyuitzet heeft kunnen reserveren wordt individueel beoordeeld.
De vergoeding voor een baby-uitzet is beperkt tot de volgende posten:
In het individuele geval wordt bekeken welke kosten als noodzakelijk moeten worden
beschouwd. De vergoeding geldt uitsluitend bij de aanschaf van de gehele babyuitzet
voor de geboorte van het eerste kind. Zijn er al meer kinderen, dan wordt ervan uitgegaan
dat een deel van de uitzet al aanwezig is. Uit een rapportage zal duidelijk moeten
blijken over welke van deze goederen de belanghebbende nog niet beschikt.
Kosten van positiekleding en babykleertjes komen niet voor bijzondere onderstand in
aanmerking. Deze kosten behoren in beginsel tot de algemeen noodzakelijke kosten van
het bestaan, waarvoor een belanghebbende geacht wordt te (kunnen) reserveren. In de
lijst van de vergoeding voor de baby-uitzet wordt een uitzondering gemaakt voor de
kosten van het eerste rompertje en pyjama.
Grondslag: Artikel 20 Besluit onderstand BES (toepassing bijzondere onderstand) in
combinatie met artikel 12, eerste lid, Besluit onderstand BES (op basis van individuele
beoordeling afstemmen van de onderstand op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen
van de belanghebbende).
Artikel 18. Waterreservoir en waterpomp
[Regeling vervallen per 08-02-2019]
De RCN-unit SZW kan bijzondere onderstand verstrekken voor de kosten van het vullen
van een waterreservoir, alsmede voor de kosten van het vervangen van een defecte waterpomp.
Kostenvergoeding voor het vullen van een waterreservoir geschiedt uitsluitend op basis
van voorafgaande toestemming van de RCN-unit SZW ter beoordeling van de noodzakelijkheid.
Voor de levering dient de RCN-unit SZW op basis van een pro formanota voorafgaand
toestemming te verlenen. Betaling vindt rechtstreeks plaats aan de waterleverancier
op basis van de definitieve nota en wel maximaal tot het bedrag van de pro formanota.
Tevens geldt als eis dat het langer dan 12 maanden geleden moet zijn dat voor deze
kosten een beroep op de bijzondere onderstand werd gedaan.
In geval van een defecte waterpomp en het ontbreken van middelen om in de kosten van
vervanging te voorzien, kan belanghebbende eveneens een beroep doen op bijzondere
onderstand. De RCN-unit SZW dient op basis van een pro formanota voorafgaand toestemming
te verlenen. Betaling door de RCN-unit SZW vindt rechtstreeks plaats aan de leverancier
op basis van de definitieve nota en wel maximaal tot het bedrag van de pro formanota.
Grondslag: Artikel 20, eerste lid, Besluit onderstand BES (toepassing bijzondere onderstand)
in combinatie met artikel 12, eerste lid, Besluit onderstand BES (op basis van individuele
beoordeling afstemmen van de onderstand op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen
van de belanghebbende)
Artikel 19. Verbruikskosten water op tijdelijke basis
[Regeling vervallen per 08-02-2019]
De belanghebbende wordt geacht zelf voldoende middelen voor het verbruik van water
te reserveren. De RCN-unit SZW kan op tijdelijke basis toch bijzondere onderstand
verstrekken voor de verbruikskosten van water. Aan kostenvergoeding van watervoorziening
via de bijzondere onderstand niet zijnde het vullen van een waterreservoir, dient
een acute noodzaak ten grondslag te liggen. De beoordeling hiervan ligt bij de RCN-unit
SZW, maar belanghebbende dient noodzaak en urgentie van de kostenvergoeding aan te
tonen.
Het gaat hier uitsluitend om een kostenvergoeding voor watervoorziening indien deze
wegens betalingsachterstand is afgesloten. De RCN-unit SZW hanteert hierbij als regel:
-
– de RCN-unit SZW betaalt maximaal het bedrag gelijk aan twee maanden achterstallige
betaling;
-
– bij recidive binnen een periode van twee jaar wordt voor bedoelde kosten in géén geval
bijzondere onderstand verleend;
-
– kosten voor een door de watermaatschappij opgelegde boete, komen in geen geval voor
vergoeding in aanmerking.
Bij de weging beoordeelt de RCN-unit SZW in voorkomende gevallen de omstandigheden,
mogelijkheden en middelen en het getoonde besef van verantwoordelijkheid van de belanghebbende
of het gezin (onder of er sprake is van een gezin met personen die in een kwetsbare
situatie verkeren, zoals kinderen, gehandicapten, en/of personen ouder dan de AOV-gerechtigde
leeftijd).
De RCN-unit SZW beoordeelt bij de aanvraag of de aanvrager daadwerkelijk op het adres
woont waar de factuur op betrekking heeft. De factuur moet op naam van de aanvrager
of diens wettige partner staan.
Grondslag: Artikel 20, eerste lid, Besluit onderstand BES (toepassing bijzondere onderstand)
in combinatie met artikel 12, eerste lid, Besluit onderstand BES (op basis van individuele
beoordeling afstemmen van de onderstand op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen
van de belanghebbende).
Artikel 20. Kosten bedmatras of slaapbank
[Regeling vervallen per 08-02-2019]
De belanghebbende wordt geacht zelf middelen voor de aanschaf van een bedmatras te
reserveren. Individuele omstandigheden kunnen leiden tot een situatie waarin een beroep
op bijzondere onderstand voor de kosten van een bedmatras of slaapbank toch onvermijdelijk
is. De duur van uitkeringsafhankelijkheid kan een indicatie zijn van verminderde reserveringsmogelijkheid.
De beoordeling hiervan ligt bij de RCN-unit SZW, maar belanghebbende dient de noodzaak
en de urgentie van de kostenvergoeding aan te tonen. Alle relevante omstandigheden
van belanghebbende worden hierbij meegewogen. Wanneer de noodzakelijke kosten, waarin
onderstand wordt gevraagd, ontstaan zijn door een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
van de aanvrager, wordt deze omstandigheid betrokken in de beoordeling van het recht
op bijzondere onderstand.
Een bedmatras kan weliswaar in algemene zin als een elementaire levensbehoefte worden
aangemerkt, voor vergoeding via de bijzondere onderstand moet er sprake zijn van evidente
noodzakelijkheid. Het moet bijvoorbeeld gaan om een situatie waarin een bedmatras
in het geheel ontbreekt of gezien de staat van een aanwezig bedmatras onmiddellijke
vervanging ervan onvermijdelijk is.
Voor een slaapbank in plaats van een bedmatras kan gekozen worden indien onvoldoende
ruimte voor een bed aanwezig is.
Grondslag: Artikel 20, eerste lid, Besluit onderstand BES (toepassing bijzondere onderstand)
in combinatie met artikel 12, eerste lid, Besluit onderstand BES (op basis van individuele
beoordeling afstemmen van de onderstand op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen
van de belanghebbende)
Artikel 21. Kosten huishoudelijke apparatuur
[Regeling vervallen per 08-02-2019]
De belanghebbende wordt geacht zelf middelen voor de aanschaf van huishoudelijke apparatuur
te reserveren. Individuele omstandigheden kunnen leiden tot een situatie waarin een
beroep op bijzondere onderstand toch onvermijdelijk is. De duur van uitkeringsafhankelijkheid
kan een indicatie zijn van verminderde reserveringsmogelijkheid. De beoordeling hiervan
ligt bij de RCN-unit SZW, maar belanghebbende dient de noodzaak en de urgentie van
de kostenvergoeding aan te tonen. Alle relevante omstandigheden van belanghebbende
worden hierbij meegewogen. De voorziening dient in het individuele geval evident noodzakelijk
te zijn. Wanneer de noodzakelijke kosten, waarin onderstand wordt gevraagd, ontstaan
zijn door een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid van de aanvrager, wordt
deze omstandigheid betrokken in de beoordeling van het recht op bijzondere onderstand.
Bijzondere onderstand voor huishoudelijke apparatuur kan alleen verstrekt worden voor
de kosten gemoeid met de aanschaf van de navolgende goederen:
Niet genoemde duurzame gebruiksgoederen komen in het algemeen niet voor bijzondere
onderstandsverlening in aanmerking. Individualisering blijft altijd mogelijk.
Grondslag: Artikel 20, eerste lid, Besluit onderstand BES (toepassing bijzondere onderstand)
in combinatie met artikel 12, eerste lid, Besluit onderstand BES (op basis van individuele
beoordeling afstemmen van de onderstand op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen
van de belanghebbende).
Artikel 22. Dubbele huur
[Regeling vervallen per 08-02-2019]
De belanghebbende wordt geacht zelf middelen voor de situatie van tijdelijk dubbele
huur te reserveren. Het betreft hier eenmalige kostenvergoeding voor dubbele huur
(maximaal 2 maanden) gedurende de verhuisperiode indien er sprake is van verhuizing
ter bevordering van langer zelfstandig wonen (bij situaties waarin er sprake is van
een beperking met betrekking tot de algemene dagelijkse levensverrichtingen, zogeheten
‘ADL-beperking’), of verhuizing plaatsvindt op basis van een woonurgentie op basis
van sociale of medische gronden. De beoordeling ligt bij de RCN-unit SZW, maar belanghebbende
heeft de plicht de noodzaak en de urgentie van de kostenvergoeding aan te tonen. Voorwaarde
is dat er sprake is van individuele omstandigheden die de grond vormen voor de evidente
noodzakelijkheid van de kosten.
Grondslag: Artikel 20, eerste lid, Besluit onderstand BES (toepassing bijzondere onderstand)
in combinatie met artikel 12, eerste lid, Besluit onderstand BES (op basis van individuele
beoordeling afstemmen van de onderstand op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen
van de belanghebbende).
Artikel 23. Eigen bijdragen
[Regeling vervallen per 08-02-2019]
Eigen bijdragen, van welke aard dan ook, behoren in beginsel tot de kosten die belanghebbende
uit eigen middelen dient te (kunnen) voldoen. In uitzonderlijke situaties kan op grond
van dringende reden toch een vergoeding van een eigen bijdrage plaatsvinden. Voorwaarde
is dat het gaat om een eigen bijdrage in verband met evident noodzakelijk te maken
kosten of het gebruik maken van een voorziening om redenen van sociale aard (bijvoorbeeld
bijdrage voor deelname aan een door de school georganiseerde activiteit). De weging
van de individuele omstandigheden op grond waarvan bijzondere onderstand kan worden
toegepast, ligt bij de RCN-unit SZW.
Grondslag: Artikel 20, eerste lid, Besluit onderstand BES (toepassing bijzondere onderstand)
in combinatie met artikel 12, eerste lid, Besluit onderstand BES (op basis van individuele
beoordeling afstemmen van de onderstand op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen
van de belanghebbende).
Artikel 24. Overigen vergoedingen in bijzondere gevallen
[Regeling vervallen per 08-02-2019]
Niet alle situaties kunnen op voorhand met deze beleidsregels worden afgedekt. In
bijzondere gevallen kan bijzondere onderstand worden verleend voor andere kostenposten
dan de hiervoor genoemde.
Grondslag: Artikel 12, eerste lid, Besluit onderstand BES (op basis van individuele
beoordeling afstemmen van de onderstand op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen
van de belanghebbende).
Hoofdstuk 7. Maatregelen en terugvordering
[Regeling vervallen per 08-02-2019]
Artikel 25. Hersteltermijn bij onvoldoende medewerking belanghebbende
[Regeling vervallen per 08-02-2019]
In geval van verwijtbaar niet of onvolledig verstrekken van relevante gegevens of
gevorderde bewijsstukken, dan wel anderszins onvoldoende verlenen van medewerking
binnen de gestelde termijn, ontvangt de belanghebbende een brief van de RCN-unit SZW
met daarin opgenomen een hersteltermijn van 14 dagen. Wordt deze termijn overschreden,
dan wordt een maatregel opgelegd of wordt de uitkering beëindigd (dit kan zelfs met
terugwerkende kracht).
Grondslag: Artikel 30 Besluit onderstand BES (onjuiste gegevens en onvoldoende medewerking).
Artikel 26. Algemeen terugvorderingsbeleid
[Regeling vervallen per 08-02-2019]
Te veel of ten onrechte betaalde onderstand wordt in beginsel teruggevorderd. Er wordt
in elk geval teruggevorderd indien de verleende onderstand evident gebaseerd is op
onjuiste informatie van de belanghebbende, of als anderszins sprake is van verwijtbaarheid.
Voorbeeldsituaties zijn het niet of niet tijdig hebben gemeld van overlijden, het
verzwijgen van inkomsten, of het na uitnodiging door de RCN-unit SZW niet komen opdagen
voor een herbeoordelingsgesprek. Er wordt ook teruggevorderd als het de belanghebbende
zonder meer duidelijk had kunnen zijn dat hij geen recht had op onderstand of op het
bedrag dat hij heeft ontvangen (bijvoorbeeld als er per abuis een dubbele betaling
is gedaan).
In alle andere situaties, waarin verwijtbaarheid ontbreekt, kan op basis van ‘hardheid’
van invordering worden afgezien. De beslissing hierover wordt op basis van individuele
beoordeling door het hoofd van de RCN-unit SZW genomen. Wanneer er evident sprake
van is dat de belanghebbende in redelijkheid niet hadden kunnen weten dat hij teveel
ontving (‘te goede trouw’), dan kan het hoofd van de RCN-unit SZW op grond daarvan
beslissen om de teveel of ten onrechte ontvangen onderstand niet terug te vorderen.
De termijnen van terugvordering worden afgestemd op de betalingscapaciteit van belanghebbende.
De algemene gedragslijn die de RCN-unit SZW hanteert is dat bij terugvordering minimaal
10% van het tweewekelijkse onderstandbedrag wordt teruggevorderd, ook bij uitstroom
uit de onderstand.
Het besluit om wel of niet in te vorderen wordt de belanghebbende schriftelijk meegedeeld,
onder vermelding van de ingangsdatum van de herziening of beëindiging van de onderstand,
het met de beslissing gemoeide bedrag, en de motivering.
Grondslag: Artikel 33 Besluit onderstand BES (bevoegdheid terugvordering).
Artikel 27. Drempelbedrag
[Regeling vervallen per 08-02-2019]
Het hoofd van de RCN-unit SZW kan bij een terug te vorderen bedrag tot $ 50 (per vordering,
niet op jaarbasis) besluiten van invordering af te zien. Deze beslissing geschiedt
op basis van een individuele beoordeling en onder de volgende condities:
-
• beneden het drempelbedrag wordt wel ingevorderd indien sprake is van verwijtbaar bedrag
van betrokkene;
-
• indien het bedrag direct kan worden verrekend (met onderstand waar betrokkene over
een komende periode recht op heeft) wordt het bedrag wel verrekend;
-
• indien meerdere bedragen ineens van belanghebbende kunnen worden teruggevorderd en
het totaal van de vorderingen meer is dan $ 50, wordt wel ingevorderd;
-
• invordering van ‘kruimelbedragen’ vindt wel plaats, indien in de voorafgaande periode
van 12 maanden reeds op dezelfde gronden van invordering is afgezien.
Grondslag: Artikel 33 Besluit onderstand BES (bevoegdheid terugvordering).