Zolang de technische voorwaarden ten aanzien van taken, rechten en plichten van de
regionale netbeheerder en de afnemer met betrekking tot de aanleg, beheer en onderhoud
van de aansluiting nog niet door de Autoriteit Consument en Markt zijn vastgesteld,
geldt dat de totstandkoming van de fysieke verbinding tussen de aansluiting en het
gastransportnet van de regionale netbeheerder plaatsvindt op grond van een tussen
de regionale netbeheerder en de aangeslotene te sluiten overeenkomst. De regionale
netbeheerder kan het aangaan of het wijzigen van een overeenkomst alleen schriftelijk
en gemotiveerd weigeren op de gronden genoemd in artikel 15 van de Gaswet.
De regionale netbeheerder bepaalt, rekening houdend met de aard, de omvang en de locatie
van de gasinstallatie, en zo nodig na overleg met de aangeslotene, op welke wijze
(bijv. druktrap, één of meer verbindingen) de gevraagde aansluitcapaciteit ter beschikking
wordt gesteld.
Zolang de technische voorwaarden ten aanzien van taken, rechten en plichten van de
regionale netbeheerder en de afnemer met betrekking tot de aanleg, beheer en onderhoud
van de aansluiting nog niet door de Autoriteit Consument en Markt zijn vastgesteld,
geldt dat de regionale netbeheerder de fysieke verbinding of desgewenst de gehele
aansluiting binnen 18 weken na ontvangst van een aanvraag daartoe, realiseert. Indien
realisatie van de aansluiting binnen deze termijn niet mogelijk is, informeert de
regionale netbeheerder binnen een week na constatering van deze onmogelijkheid de
aangeslotene daaromtrent onder opgaaf van redenen en zo mogelijk met vermelding van
de termijn waarop de aansluiting wel gerealiseerd kan worden.
De aangeslotene bepaalt na overleg met de regionale netbeheerder de plaats van het
overdrachtspunt, met inachtneming van het bepaalde in 2.1.2.3 omtrent de plaats van de meetinrichting.
Zolang de technische voorwaarden ten aanzien van taken, rechten en plichten van de
beheerder van het landelijk gastransportnet en de afnemer met betrekking tot de aanleg,
beheer en onderhoud van de aansluiting nog niet door de Autoriteit Consument en Markt
zijn vastgesteld, geldt dat het fysiek aan elkaar vast maken van de aansluiting en
het regionale gastransportnet geschiedt door de regionale netbeheerder. De aangeslotene
maakt het mogelijk dat de regionale netbeheerder alle handelingen kan verrichten die
ter zake noodzakelijk worden geacht.
Zolang de technische voorwaarden ten aanzien van taken, rechten en plichten van de
beheerder van het landelijk gastransportnet en de afnemer met betrekking tot de aanleg,
beheer en onderhoud van de aansluiting nog niet door de Autoriteit Consument en Markt
zijn vastgesteld geldt dat voor het fysiek aan elkaar vastmaken van de aansluiting
en het regionale gastransportnet de noodzakelijke hulpmiddelen en/of appendages worden
aangebracht door de regionale netbeheerder. De aansluiting wordt in stand gehouden
(daaronder mede begrepen onderhouden en gecontroleerd) door de netbeheerder, tenzij
de aangeslotene de aansluiting (exclusief de fysieke verbinding) beheert. De aansluiting
kan door de beheerder van die aansluiting worden uitgebreid, gewijzigd, vervangen,
verplaatst en weggenomen. De regionale netbeheerder c.q. de aangeslotene maakt het
mogelijk dat alle handelingen kunnen worden verricht die ter zake noodzakelijk worden
geacht.
Zolang de technische voorwaarden ten aanzien van taken, rechten en plichten van de
regionale netbeheerder en de afnemer met betrekking tot de aanleg, beheer en onderhoud
van de aansluiting nog niet door de Autoriteit Consument en Markt zijn vastgesteld,
geldt dat de regionale netbeheerder de fysieke verbinding van de aansluiting of de
gehele aansluiting in gebruik stelt na inspectie en goedkeuring door de netbeheerder
van het door de afnemer aangelegde deel van de aansluiting, de uitbreiding, wijziging
of vernieuwing van de aansluiting.
Leidingen ten behoeve van de aansluiting voldoen aan de volgende technische normen:
-
a. NEN 1059:2010 “Nederlandse editie op basis van NEN-EN 12186 en NEN-EN 12279 – Gasvoorzieningssystemen
– Gasdrukregelstations voor transport en distributie”;
-
b. NEN-EN 1594:2009 “Gasvoorziening – Leidingsystemen voor maximale bedrijfsdruk groter
dan 16 bar – Functionele eisen”;
-
c. NEN 3650-1:2012 “Eisen voor buisleidingsystemen – Deel 1: Algemeen”;
NEN 3650-2:2012 “Eisen voor buisleidingsystemen – Deel 2: Staal”;
NEN 3650-3:2012 “Eisen voor buisleidingsystemen – Deel 3: Kunststoffen”;
NEN 3650-4:2012 “Eisen voor buisleidingsystemen – Deel 4: Beton”;
NEN 3650-5:2012 “Eisen voor buisleidingsystemen – Deel 5: Gietijzer”;
-
d. NEN 7244-1:2003 “Nederlandse editie op basis van NEN-EN 12007-1 – Gasvoorzieningsystemen
– Leidingen voor maximale druk tot en met 16 bar – Deel 1: Algemene functionele aanbevelingen”;
NEN 7244-2:2004 “Nederlandse editie op basis van NEN-EN 12007-2 – Gasvoorzieningsystemen
– Leidingen voor maximale druk tot en met 16 bar – Deel 2: Specifieke functionele
aanbevelingen voor polyethyleen (MOP tot en met 10 bar)”;
NEN 7244-3:2004 “Nederlandse editie op basis van NEN-EN 12007-3 – Gasvoorzieningsystemen
– Leidingen voor maximale druk tot en met 16 bar – Deel 3: Specifieke functionele
aanbevelingen voor staal”;
NEN 7244-4:2004 “Gasvoorzieningsystemen – Leidingen voor maximale druk tot en met
16 bar – Deel 4: Specifieke functionele eisen voor nodulair gietijzeren leidingen
met een maximale bedrijfsdruk van 8 bar”;
NEN 7244-5:2004 “Gasvoorzieningsystemen – Leidingen voor maximale druk tot en met
16 bar – Deel 5: Specifieke functionele eisen voor slagvaste PVC- leidingen met een
maximale bedrijfsdruk van 200 mbar”;
NEN 7244-6:2005 “Gasvoorzieningsystemen – Leidingen voor maximale druk tot en met
16 bar – Deel 6: Specifieke functionele eisen voor aansluitleidingen”;
NEN 7244-7:2005 en NEN 7244-7/A1:2009 “Gasvoorzieningsystemen – Leidingen voor maximale
druk tot en met 16 bar – Deel 7: Specifieke functionele eisen voor sterkte- en dichtheidsbeproeving
en voor het in bedrijf en buiten bedrijf stellen van gasdistributieleidingen”.
NEN 7244-9:2008 “Gasvoorzieningsystemen – Leidingen voor maximale druk tot en met
16 bar – Deel 9: Specifieke functionele eisen voor de afhandeling van gasmeldingen
en periodiek gaslek zoeken”.
NEN 7244-10:2010 “Gasvoorzieningsystemen – Leidingen voor maximale druk tot en met
16 bar – Deel 10: Specifieke functionele eisen voor opstellingsruimten en meteropstellingen
met een maximale inlaatdruk van 100 mbar en een maximale ontwerpcapaciteit van 650mn3/h”.
Met de in 2.1.1.9 bedoelde leidingen worden gelijkgesteld leidingen en installaties die aantoonbaar
aan tenminste gelijkwaardige technische eisen voldoen. Met de in 2.1.1.9 bedoelde
leidingen wordt gelijkgesteld een leiding die rechtmatig is vervaardigd of in de handel
is gebracht in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel rechtmatig is vervaardigd
of in de handel is gebracht in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese
Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend Verdrag dat
Nederland bindt, en die voldoet aan eisen die een beschermingsniveau bieden dat ten
minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de eisen genoemd in 2.1.1.9 wordt nagestreefd.
2.1.2. De comptabele meting
De aansluiting is voorzien van een meetinrichting die voldoet aan de wettelijke voorschriften
en aan de eisen van de “Meetcode gas RNB”.
De comptabel te meten grootheden worden vastgelegd in de transportovereenkomst van
de regionale netbeheerder met de aangeslotene.
De comptabele meting vindt plaats op het overdrachtspunt. Calorische correctie en/of
eventuele andere bewerking van de meetdata die noodzakelijk is om de meetdata tot
comptabele meetdata te maken, kan off-site plaatsvinden.
In afwijking van het bepaalde in 2.1.2.1, hoeft een kleinverbruiker niet te zorgen voor een comptabele meting indien:
-
a. het een aansluiting betreft die op het moment van inwerkingtreding van deze bepaling
reeds onbemeten was, èn
-
b. er voor deze aansluiting een zogeheten gasabonnement met de leverancier is afgesloten.
2.1.3. De omgeving van de aansluiting
De aangeslotene heeft de plicht er voor te zorgen dat de hulpmiddelen en appendages
van de regionale netbeheerder, het overdrachtspunt en de meetinrichting goed toegankelijk
blijven en dat ter zake alle redelijkerwijs noodzakelijke handelingen kunnen worden
verricht.
De toegang tot de ruimte, waarin zich de hulpmiddelen en appendages van de regionale
netbeheerder, het overdrachtspunt en de meetinrichting en de tot de aansluiting behorende
apparatuur bevinden, mag niet worden belemmerd.
Verzegelingen die door of vanwege de regionale netbeheerder en/of de meetverantwoordelijke
zijn aangebracht op de meetinrichting of op delen van de hulpmiddelen en appendages
van de regionale netbeheerder mogen niet worden geschonden of verbroken tenzij de
regionale netbeheerder en/of de meetverantwoordelijke (waar het door hem aangebrachte
verzegelingen betreft) uitdrukkelijk toestemming geeft tot het verbreken van de verzegeling.
De aangeslotene is gehouden alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem verwacht
kunnen worden om schade aan de hulpmiddelen en appendages van de regionale netbeheerder,
het overdrachtspunt en de meetinrichting te voorkomen.
De hulpmiddelen en appendages van de regionale netbeheerder, het overdrachtspunt en
de meetinrichting en de overige tot de aansluiting behorende apparatuur worden niet
opgesteld in vochtige ruimten, ruimten met bijtende gassen, dampen of stoffen, ruimten
met ontploffingsgevaar en ruimten met brandgevaar.
De regionale netbeheerder bepaalt na overleg met de aangeslotene op welke wijze de
toegang tot het terrein of de installatie van de aangeslotene plaatsvindt.
In woonhuizen met individuele meting wordt voor het onderbrengen van alle tot de aansluiting
en meetinrichting behorende apparatuur een kast ter beschikking gesteld, die voldoet
aan de eisen, gesteld in NEN 2768:2005 “Meterruimten en bijbehorende voorzieningen
in een woonfunctie”. In geval de meteropname van buitenaf kan geschieden of het overdrachtspunt
van buitenaf bereikbaar is, kan de netbeheerder ten aanzien van deze kast nadere eisen
stellen.
Gasinstallaties bevatten geen onderdelen die tot invoeding in het regionale gastransportnet
kunnen leiden, tenzij daartoe vooraf door de regionale netbeheerder schriftelijk toestemming
is verleend en aan de aanvullende voorwaarden voor invoedingsinstallaties zoals opgenomen
in 2.5 wordt voldaan.
Gasinstallaties veroorzaken via het regionale gastransportnet geen ontoelaatbare hinder
(zoals bijvoorbeeld drukschommelingen), een en ander ter beoordeling van de regionale
netbeheerder. De regionale netbeheerder kan de aangeslotene in geval van ontoelaatbare
hinder aanschrijven, om zodanige voorzieningen te treffen dat de ontoelaatbare hinder
ophoudt.
De regionale netbeheerder heeft geen verplichting om na te gaan of een gasinstallatie
voldoet aan de van toepassing zijnde bepalingen uit hoofdstuk 2 van deze code. Indien niet aan de voorwaarden voor gasinstallaties wordt voldaan
zodat de systeemintegriteit van het gasdistributienet of de veiligheid in het geding
zijn, heeft de regionale netbeheerder uit voorzorg het recht op het onmiddellijk afsluiten
van de aansluiting, indien de netbeheerder niet het beheer heeft over de aansluiting.
De regionale netbeheerder stelt de afnemer daarvan onmiddellijk op de hoogte. Indien
anderszins niet aan de voorwaarden voor gasinstallaties wordt voldaan, stelt de regionale
gasnetbeheerder de afnemer een redelijke termijn om de gasinstallatie aan de vereiste
voorwaarden aan te passen.