Vennootschapsbelasting, dividendbelasting; ATR’s; aanpassingstermijn

Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 12-11-2015 t/m heden

Vennootschapsbelasting, dividendbelasting; ATR’s; aanpassingstermijn

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

Dit besluit bevat een goedkeuring inzake een aanpassingstermijn voor ATR’s die als gevolg van de invoering van de Wet implementatie wijzigingen Moeder-dochterrichtlijn 2015 hun geldigheid verliezen.

2. Gevolgen relevante wetswijziging voor ATR’s

Het wetsvoorstel Wet implementatie wijzigingen Moeder-dochterrichtlijn 2015 bevat ondermeer aanpassingen van artikel 17, derde lid, onderdeel b van de Wet Vpb en artikel 1, zevende lid van de Wet DB, waarbij deze artikelen in overeenstemming zijn gebracht met de anti-misbruikbepaling in de Moeder-dochterrichtlijn3. Als gevolg van deze aanpassingen is het in bepaalde situaties van belang of een in het buitenland gevestigd lichaam dat een aanmerkelijk belang houdt in een in Nederland gevestigd lichaam, respectievelijk het directe lid van een coöperatie beschikt over de substance als bedoeld in onderdeel 8a van het ATR-besluit.

De voorgestelde wet treedt, na aanvaarding ervan door de Tweede en Eerste Kamer en publicatie in het Staatsblad, op 1 januari 2016 in werking en voorziet niet in overgangsrecht. Op dat moment lopende ATR’s inzake de toepassing van artikel 17, derde lid, onderdeel b van de Wet Vpb en artikel 1, zevende lid van de Wet DB verliezen dan, indien in de hiervoor bedoelde gevallen niet wordt voldaan aan de substance-eisen, hun geldigheid op basis van de in de ATR opgenomen bepaling dat de ATR vervalt bij een relevante wetswijziging4. Voor deze situaties heb ik vanuit efficiency-overwegingen in onderdeel 3 een goedkeuring opgenomen.

3. Goedkeuring

Ik keur onder de volgende voorwaarden goed dat de ontbindende voorwaarde in de ATR inzake het direct vervallen van de ATR bij een relevante wetswijziging, van de reeds afgegeven ATR’s met betrekking tot artikel 17, derde lid, onderdeel b van de Wet Vpb 1969 en/of artikel 1, zevende lid van Wet DB 1965, tot 1 april 2016 wordt opgeschort.

Voorwaarden

Voor deze goedkeuring gelden de volgende voorwaarden:

  • a. Belanghebbenden melden zich schriftelijk bij het APA/ATR-team van de Belastingdienst/Grote ondernemingen (kantoor Rotterdam) voor 1 januari 2016.

  • b. Belanghebbenden spreken hierbij de intentie uit voor 1 april 2016 te voldoen aan de substance-eisen.

  • c. Belanghebbenden verklaren hierbij tevens dat zij erkennen dat de ATR komt te vervallen per 1 januari 2016 indien niet voor 1 april 2016 aan de substance eisen is voldaan.

  • d. Belanghebbenden dienen voor 1 mei het APA/ATR-team van de Belastingdienst/Grote ondernemingen (kantoor Rotterdam) adequaat te informeren of is voldaan aan de substance-eisen.

Ik merk hierbij op dat, aangezien er niet is voorzien in overgangsrecht, dividenduitkeringen uit of vervreemdingen van het aanmerkelijk belang of de opbrengst van het lidmaatschapsrecht in de coöperatie in de periode tussen 1 januari 2016 en het tijdstip dat aan de substance-eisen wordt voldaan altijd, met inachtneming van toepasselijke verdragsbepalingen, in de heffing worden betrokken.

Dit besluit wordt in de Staatscourant gepubliceerd.

Den Haag, 3 november 2015,

De

Staatssecretaris

van Financiën,
namens deze,

J. de Blieck

Lid van het managementteam Belastingdienst

  1. Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en de Wet op de dividendbelasting 1965 in verband met de implementatie van aanpassingen in de Moeder-dochterrichtlijn (Wet implementatie wijzigingen Moeder-dochterrichtlijn 2015) (Kamerstuk 34 306) ^ [1]
  2. Kamerstuk 34 306, nr. 6, blz. 18 ^ [2]
  3. Richtlijn 2015/121/EU van de Raad van 27 januari 2015 tot wijziging van Richtlijn 2011/96/EU betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten (PbEU 2015, L 21) ^ [3]
  4. Zie het ATR-Besluit, onderdeel 7, letter h ^ [4]
Naar boven