Regeling langdurige zorg

Geraadpleegd op 11-12-2024.
Geldend van 01-07-2022 t/m 31-12-2022

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • algemene risicoanalyse: analyse die erop is gericht te bepalen op welke gegevens de materiële controle en het fraudeonderzoek zich zal richten

  • Basisbedrag: het maximumbedrag dat voor het modulair pakket thuis en het persoonsgebonden budget tezamen beschikbaar is voor de kosten van huishoudelijke hulp, persoonlijke verzorging, individuele begeleiding, begeleiding in groepsverband, logeeropvang, vervoer en verpleging;

  • Besluit: Besluit langdurige zorg;

  • Covid-19: de ziekte veroorzaakt door coronavirus-SARS-CoV-2;

  • Deeltijdverblijf: verblijf in een instelling zonder behandeling van 7, 8 of 9 etmalen gedurende een periode van veertien aaneengesloten etmalen overeenkomstig van tevoren vastgestelde tijdsperioden;

  • gegevens over gezondheid: gegevens over gezondheid, als bedoeld in artikel 4, onderdeel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming;

  • gewaarborgde hulp: door de verzekerde ingeschakelde hulp van een derde die in staat voor de nakoming van de aan het persoonsgebonden budget verbonden verplichtingen;

  • kleinschalig wooninitiatief: kleinschalig wooninitiatief als bedoeld in artikel 3.1.4, tweede lid, van het Besluit;

  • logeeropvang: logeeropvang als bedoeld in artikel 3.1.3 van het Besluit;

  • persoonlijk plan: persoonlijk plan als bedoeld in artikel 3.3.3, tweede lid, van de wet, waarin een aanvulling kan worden gegeven op het budgetplan;

  • prestatie: prestatie als bedoeld in artikel 1 van de Wet marktordening gezondheidszorg;

  • prestatiebeschrijving: prestatiebeschrijving als bedoeld in de Wet marktordening gezondheidszorg;

  • specifieke risicoanalyse: analyse die erop is gericht te bepalen op welke gegevens en op welke zorgaanbieders of categorieën van zorgaanbieders de detailcontrole zich zal richten;

  • tarief: tarief als bedoeld in artikel 1 van de Wet marktordening gezondheidszorg;

  • zorgovereenkomst: schriftelijke overeenkomst van de verzekerde met een persoon van wie hij zorg betrekt en die daarvoor betaling ontvangt uit het persoonsgebonden budget.

Hoofdstuk 2. De inhoud van de verzekering

Artikel 2.2

  • 1 Een verzekerde heeft recht op meer zorg dan waarop hij op grond van het hem geïndiceerde zorgprofiel of zorgzwaartepakket recht heeft, voor zover naar het oordeel van de Wlz-uitvoerder of het zorgkantoor meer zorg nodig is om te voorzien in zijn behoefte aan zorg en:

    • a. de verzekerde krachtens zijn indicatiebesluit is aangewezen op zorgprofiel:

      • VV Beschermd wonen met zeer intensieve zorg vanwege specifieke aandoeningen, met de nadruk op begeleiding,

      • VV Beschermd wonen met zeer intensieve zorg vanwege specifieke aandoeningen, met de nadruk op verzorging/verpleging,

      • VG Wonen met intensieve begeleiding en intensieve verzorging,

      • VG (Besloten) wonen met zeer intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering,

      • VG Wonen met begeleiding en volledige verzorging en verpleging,

      • LVG Wonen met zeer intensieve behandeling en begeleiding,

      • LVG Besloten wonen met zeer intensieve behandeling en begeleiding,

      • LVG Behandeling in een SGLVG behandelcentrum,

      • LG Wonen met begeleiding en intensieve verzorging,

      • LG Wonen met intensieve begeleiding en intensieve verzorging,

      • LG Wonen met zeer intensieve begeleiding en zeer intensieve verzorging,

      • ZGaud Wonen met intensieve begeleiding en intensieve verzorging,

      • ZGvis Wonen met zeer intensieve begeleiding en zeer intensieve verzorging,

      • GGZ-B Voortgezet verblijf met intensieve begeleiding en intensieve verpleging en verzorging,

      • GGZ-B Beveiligd voortgezet verblijf vanwege extreme gedragsproblematiek met zeer intensieve begeleiding,

      • GGZ wonen met intensieve begeleiding en intensieve verpleging en verzorging, of

      • GGZ Beveiligd wonen vanwege extreme gedragsproblematiek met zeer intensieve begeleiding.

    • b. de verzekerde op 31 december 2014 recht had op zorgzwaartepakket 7 VV, 8 VV, 5 VG, 7 VG, 8 VG, 4 LVG, 5 LVG, 1 SGLVG, 5 LG, 6 LG, 7 LG, 3 ZGaud, 5 ZGvis, 6b GGZ of 7b GGZ, of

    • c. de behoefte aan zorg tevens bestaat uit gespecialiseerde epilepsiezorg, chronische invasieve beademing, non-invasieve beademing, klinische intensieve behandeling, niet-strafrechtelijke forensische psychiatrie, CVA, Huntington, observatie, gespecialiseerde zorg in verband met het Syndroom van Korsakov waarbij sprake is van verblijf in een instelling, of

    • d. de verzekerde is aangewezen op palliatief terminale zorg en hij verblijft in een instelling en voor zover:

      • 1°. er een noodzaak is tot zeer intensieve 24-uurszorg, die op grond van het hem geïndiceerde zorgprofiel niet mogelijk is;

      • 2°. er een noodzaak is tot bestrijding van zware pijn, verwardheid, benauwdheid of onrust; en

      • 3°. er sprake is van complexe zorg en inzet van verschillende disciplines en noodzaak van continue nabijheid van zorg, of

    • e. de verzekerde is aangewezen op palliatief terminale zorg en hij zijn recht op zorg tot gelding brengt met een volledig pakket thuis, of

    • f. de verzekerde jonger is dan 23 jaar en verblijft in een instelling.

  • 2 Een verzekerde heeft recht op meer zorg dan waarop hij op grond van het hem geïndiceerde zorgprofiel of zorgzwaartepakket recht heeft indien:

    • a. de verzekerde krachtens zijn indicatiebesluit is aangewezen op het zorgprofiel:

      • VG wonen met intensieve begeleiding en intensieve verzorging en er sprake is van een noodzaak tot permanent toezicht vanwege zwaar complexe somatische problematiek,

      • VG wonen met begeleiding en volledige verzorging en verpleging en er sprake is van een noodzaak tot permanent toezicht vanwege zwaar complexe somatische problematiek, of

    • b. de behoefte aan zorg tevens bestaat uit chronische invasieve beademing of chronische non-invasieve beademing.

  • 3 Een verzekerde als bedoeld in het eerste lid, onder a of b, of tweede lid, onder a, kan slechts recht op de in die leden bedoelde zorg krijgen indien zijn behoefte aan zorg minimaal 25% hoger is dan de zorg die is opgenomen in het zorgzwaartepakket dat voor de bekostiging van het zorgprofiel wordt gebruikt dan wel van het zorgprofiel.

Artikel 2.3

  • 1 Als mobiliteitshulpmiddelen voor individueel gebruik als bedoeld in artikel 3.1.2, eerste lid, van het Besluit, worden aangewezen:

    • a. een rolstoel;

    • b. een scootmobiel;

    • c. een niet algemeen gebruikelijke fiets;

    • d. een niet algemeen gebruikelijke buggy en duwwandelwagen voor minderjarige verzekerden;

    • e. een niet algemeen gebruikelijk autostoeltje voor minderjarige verzekerden.

  • 2 Het recht op het individueel gebruik van een mobiliteitshulpmiddel als bedoeld in het eerste lid, onder a, b, c en d bestaat indien dat gebruik is aangewezen in verband met het ontbreken van de loopfunctie dan wel in verband met blijvende of langdurige loopfunctiestoornissen. Indien de verzekerde daarop is aangewezen, kan een tweede exemplaar in een andere uitvoering worden verstrekt.

  • 3 Het recht op het individueel gebruik van een mobiliteitshulpmiddel als bedoeld in het eerste lid, onder e, bestaat voor zover de minderjarige verzekerde gelet op zithouding en veiligheid hierop is aangewezen.

  • 4 Het individueel gebruik van een mobiliteitshulpmiddel omvat tevens de voor de verzekerde noodzakelijke aanpassing en vervanging alsmede het noodzakelijke onderhoud en herstel van de hem in gebruik gegeven mobiliteitshulpmiddel.

  • 5 Voorafgaand aan het verstrekken van een mobiliteitshulpmiddel is toestemming van de Wlz-uitvoerder nodig. De Wlz-uitvoerder beoordeelt welk mobiliteitshulpmiddel het meest is aangewezen.

  • 6 Indien het recht op zorg krachtens de wet eindigt omdat hij krachtens een zorgverzekering of een andere wettelijke regeling recht heeft of kan doen gelden op die zorg, behoudt de verzekerde het recht op het individueel gebruik van een reeds in gebruik genomen mobiliteitshulpmiddel waarop hij is aangewezen, totdat aan hem een hulpmiddel kan worden verstrekt krachtens die zorgverzekering of andere wettelijke regeling.

Artikel 2.4

  • 2 Indien het verblijf van de verzekerde in een instelling wordt beëindigd in verband met verblijf als bedoeld in artikel 2.12 van het Besluit zorgverzekering, bestaat nog gedurende een periode van ten hoogste acht dagen aanspraak op tandheelkundige zorg.

  • 3 Tot negen weken na beëindiging van het verblijf in een instelling bestaat aanspraak op de levering en het aanbrengen van een nieuwe of overgezette tandheelkundige prothese, zijnde een plaat-, overkappings-, opbouw- of frameprothese, alsmede van kronen of bruggen, indien deze tandheelkundige hulp voor het beëindigen van het verblijf was aangevangen. De Wlz-uitvoerder kan, gehoord de adviserend tandarts, een langere termijn van ten hoogste tweeënvijftig weken vaststellen.

Artikel 2.5

  • 2 In afwijking van het eerste lid heeft de verzekerde recht op zorg indien hij is aangewezen op behandeling van gedragsproblematiek en de Wlz-uitvoerder op grond van artikel 5.3 een volledig pakket thuis of een modulair pakket thuis verleent, of verblijf in een intramurale instelling waar geen LVG- of SGLVG-behandeling geboden en gedeclareerd wordt.

Hoofdstuk 3. De indicatiebesluiten

Artikel 3.1

  • 2 Voorafgaande aan het onderzoek, bedoeld in artikel 3.2.2 van het Besluit, of indien een dergelijk onderzoek niet nodig is, voorafgaand aan het nemen van een indicatiebesluit, vergewist het CIZ zich ervan dat degene voor wie het indicatiebesluit is aangevraagd, verzekerd is.

Artikel 3.2

  • 1 De geldigheidsduur van een indicatiebesluit wordt vastgesteld op ten hoogste drie jaar indien het een van de volgende zorgprofielen betreft:

    • LVG wonen met enige behandeling en begeleiding,

    • LVG wonen met behandeling en begeleiding,

    • LVG wonen met intensieve behandeling en begeleiding,

    • LVG wonen met zeer intensieve behandeling en begeleiding, en

    • LVG besloten wonen met zeer intensieve behandeling en begeleiding,

    • LVG behandeling in een SGLVG behandelcentrum;

  • 2 De geldigheidsduur van een indicatiebesluit wordt vastgesteld op ten hoogste drie jaar indien het een van de volgende zorgprofielen betreft:

    • GGZ-B voortgezet verblijf met intensieve begeleiding,

    • GGZ-B voortgezet verblijf met intensieve begeleiding en verzorging,

    • GGZ-B voortgezet verblijf met intensieve begeleiding en gedragsregulering,

    • GGZ-B voortgezet verblijf met intensieve begeleiding en intensieve verpleging en verzorging,

    • GGZ-B beveiligd voortgezet verblijf vanwege extreme gedragsproblematiek met zeer intensieve begeleiding.

  • 3 De geldigheidsduur van een indicatiebesluit voor het zorgprofiel VV herstelgerichte behandeling met verpleging en verzorging wordt vastgesteld op ten hoogste zes maanden.

  • 4 De bepaling van de geldigheidsduur vindt plaats met inachtneming van de beperkingen van de verzekerde en veranderingen die zich daarin kunnen voordoen, behoudens het tweede lid.

Artikel 3.3

  • 2 In afwijking van het eerste lid, heeft een besluit een geldigheidsduur van ten hoogste:

    • a. twee jaar, indien het betreft behandeling gericht op herstel of het aanleren van vaardigheden of gedrag

    • b. drie maanden, indien het betreft:

      • 1°. aanvullende functionele diagnostiek;

      • 2°. consultatie;

    • c. een jaar, indien het medebehandeling betreft.

  • 3 De geldigheidsduur bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt vastgesteld met inachtneming van:

    • a. de beperkingen van de verzekerde en de veranderingen die zich daarin kunnen voordoen;

    • b. het bereiken van een leeftijd van de verzekerde die van invloed kan zijn op de aanspraak.

  • 4 Verzekerden met een somatische aandoening, met een psychogeriatrische aandoening, met een lichamelijke beperking of, indien het meerderjarige verzekerden betreft, met een verstandelijke beperking, die op 31 december 2014 beschikken over een indicatiebesluit voor extramurale behandeling op grond van artikel 8 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ en het medisch noodzakelijk vervoer op grond van artikel 10 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ welke besluiten naar het recht van 31 december 2014 op 1 januari 2015 nog geldig zouden zijn, worden aangemerkt als verzekerden met besluiten, bedoeld in artikel 5.2.1. van het besluit.

Hoofdstuk 4. Eigen bijdragen

Artikel 4.1

Van de vermogensgrondslag, bedoeld in artikel 3.3.1.2, tweede of derde lid, van het Besluit, wordt het vermogensbestanddeel afgetrokken dat een schadevergoeding vormt voor letselschade waarvan de hoogte is vastgelegd in een overeenkomst of rechterlijke uitspraak.

Artikel 4.2

Ingevolge artikel 3.3.2.3, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, van het Besluit worden op het bedrag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, van dat artikel, in mindering gebracht:

  • a. een bedrag voor zak- en kleedgeld, genoemd in artikel 4.3;

  • b. een bedrag in verband met de premie zorgverzekering, genoemd in artikel 4.4;

  • c. een aftrekpost, genoemd in artikel 4.5, en

  • d. een extra vrijlating, genoemd in artikel 4.6.

Artikel 4.3

Het bedrag voor zak- en kleedgeld, bedoeld in artikel 4.2, aanhef en onder a, bedraagt:

  • a. voor de ongehuwde verzekerde: € 4.011;

  • b. voor de gehuwde verzekerden tezamen: € 6.239.

Artikel 4.4

  • 1 Het bedrag in verband met de premie zorgverzekering, bedoeld in artikel 4.2, aanhef en onder b, bedraagt:

    • a. voor de ongehuwde verzekerde die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt: € 1.642 vermeerderd met 5,45% van het inkomen, met dien verstande dat ten minste € 2.514,36 en ten hoogste € 4.761,14 in mindering wordt gebracht;

    • b. voor de ongehuwde verzekerde die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt: € 1.642, vermeerderd met 5,45% van het bijdrage-inkomen, bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, met dien verstande dat ten hoogste € 4.761,14 in mindering wordt gebracht;

    • c. voor de gehuwde verzekerden die beiden de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt: voor ieder van de gehuwde verzekerden € 1.642 vermeerderd met 5,45% van het inkomen van die gehuwde verzekerde, met dien verstande dat voor ieder van de gehuwde verzekerden ten minste € 2.240,56 en ten hoogste € 4.761,14 in mindering wordt gebracht;

    • d. voor de gehuwde verzekerden die beiden de pensioengerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt wordt de aftrek voor ieder van de gehuwde verzekerden overeenkomstig onderdeel b berekend en geldt voor ieder van de gehuwde verzekerden het daarin genoemde maximumbedrag;

    • e. voor de overige gehuwde verzekerden wordt de aftrek:

      • 1°. voor de gehuwde verzekerde die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, berekend overeenkomstig de in onderdeel b geregelde berekeningswijze en geldt het daarbij genoemde maximumbedrag;

      • 2°. voor de gehuwde verzekerde die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt berekend overeenkomstig de in onderdeel c geregelde berekeningswijze en geldt het daarbij genoemde maximum- en minimumbedrag.

  • 2 Indien de verzekerde op 1 januari van het peiljaar aanspraak had op een zorgtoeslag wordt op de aftrek, bedoeld in het eerste lid, in mindering gebracht:

    • a. voor de verzekerde die ongehuwd is: een bedrag van € 1.250, met dien verstande dat als zijn inkomen € 21.431 of meer bedraagt dit bedrag wordt verminderd met 13,55% van het verschil tussen zijn inkomen en € 21.431;

    • b. voor de verzekerden die gehuwd zijn: een bedrag van € 2.397 met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen € 21.431 of meer bedraagt dit bedrag wordt verminderd met 13,55% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 21.431.

Artikel 4.5

Het bedrag van de aftrekpost, bedoeld in artikel 4.2, aanhef en onder c, bedraagt:

  • a. voor de verzekerde die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt: € 1.895;

  • b. voor de verzekerde die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt: € 1.059.

Artikel 4.6

Het bedrag van de extra vrijlating, bedoeld in artikel 4.2, aanhef en onder d, bedraagt 25% van het verschil tussen het op grond van artikel 3.3.2.3, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit, na toepassing van de artikelen 4.3 tot en met 4.5, berekende bedrag en:

  • a. € 9.672, indien het gaat om een ongehuwde verzekerde die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt;

  • b. € 11.452, indien het gaat om gehuwde verzekerden tezamen, waarvan ten minste één de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt;

  • c. € 7.319, indien het gaat om een ongehuwde verzekerde die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, of

  • d. € 14.831, indien het gaat om gehuwde verzekerden tezamen die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt.

Artikel 4.7

Bij de berekening van het in artikel 3.3.2.2, vijfde lid, aanhef, van het besluit genoemde aantal uren zorg via een modulair pakket thuis, geldt dat een dagdeel voor de modules begeleiding groep en behandeling groep geldt als een uur en dat een etmaal logeeropvang geldt als zes uren.

Artikel 4.8

De bedragen, bedoeld in artikel 3.3.1.7, derde lid, van het Besluit, voor zover vastgesteld voor het lopende kalenderjaar, zijn de in bijlage G van deze regeling opgenomen bedragen.

Hoofdstuk 5. Leveringsvormen

§ 1. Zorg in natura

Artikel 5.1

  • 1 Een modulair pakket thuis, persoonsgebonden budget of een combinatie hiervan kan slechts worden toegekend indien de zorg op een verantwoorde en doelmatige wijze ten huize van de verzekerde kan worden verleend.

  • 2 Voor het persoonsgebonden budget is het basisbedrag, genoemd in bijlage H, beschikbaar, verminderd met de kosten van het modulair pakket thuis voor huishoudelijke hulp, persoonlijke verzorging, verpleging, logeeropvang, individuele begeleiding en begeleiding in groepsverband en vervoer.

  • 3 Indien de verzekerde kiest voor deeltijdverblijf, wordt het basisbedrag berekend naar rato van het aantal etmalen per week dat de verzekerde zorg thuis organiseert.

  • 4 De toepassing van het derde lid heeft geen betrekking op het basisbedrag dat volgens de bedragen in Bijlage H beschikbaar is voor begeleiding in groepsverband en vervoer.

Artikel 5.1a

Alvorens de levering van een modulair pakket thuis of verlening van een persoonsgebonden budget te weigeren op de grond dat het niet op doelmatige wijze ten huize van de verzekerde kan worden geleverd, en nadat daarover overleg is gevoerd met de verzekerde, beoordeelt de Wlz-uitvoerder of het zorgkantoor of deze weigering wegens ondoelmatigheid kan worden vermeden door verhoging van het basisbedrag met ten hoogste 25%.

Artikel 5.1b

  • 1 De Wlz-uitvoerder gaat bij het beoordelen van de kosten van het modulair pakket thuis voor behandeling als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel c, van de wet uit van een normatief kader gebaseerd op de per zorgprofiel beschikbare ruimte voor behandeling binnen de tarieven voor het volledig pakket thuis met behandeling.

  • 2 De Wlz-uitvoerder beoordeelt of weigering van de levering van een modulair pakket thuis wegens ondoelmatigheid kan worden vermeden door verhoging van het normatief kader, bedoeld in het eerste lid, met ten hoogste 25%.

  • 3 De Wlz-uitvoerder beoordeelt de aanvraag voor behandeling in groepsverband in samenhang met de aanvraag voor begeleiding in groepsverband.

  • 4 Indien naar het oordeel van de Wlz-uitvoerder meer behandeling nodig is om te voorzien in de behoefte van de verzekerde, kan de Wlz-uitvoerder het meerdere toekennen indien er ruimte resteert binnen het beschikbare basisbedrag, eventueel verhoogd door toepassing van artikel 5.1a.

Artikel 5.1c

  • 1 De Wlz-uitvoerder kan extra kosten toestaan in het geval dat een verzekerde is aangewezen op palliatief terminale zorg, voor zover die verhoging nodig is met het oog op de mogelijkheid van de verzekerde om palliatief terminale zorg thuis te ontvangen.

  • 2 Het zorgkantoor kan het persoonsgebonden budget verhogen in het geval dat een verzekerde is aangewezen op palliatief terminale zorg, voor zover die verhoging nodig is met het oog op de mogelijkheid van de verzekerde om palliatief terminale zorg thuis te ontvangen.

  • 3 De Wlz-uitvoerder kan extra kosten toestaan in het geval dat een verzekerde een tijdelijke behoefte heeft aan verpleging die noodzakelijk is vanwege een medisch specialistische behandeling, voor zover die verhoging nodig is met het oog op de mogelijkheid van de verzekerde om die verpleging te ontvangen.

  • 4 Het zorgkantoor kan het persoonsgebonden budget verhogen in het geval dat een verzekerde een tijdelijke behoefte heeft aan verpleging die noodzakelijk is vanwege een medisch specialistische behandeling, voor zover die verhoging nodig is met het oog op de mogelijkheid van de verzekerde om die verpleging te ontvangen.

  • 5 Het zorgkantoor kan het persoonsgebonden budget verhogen in het geval dat een verzekerde in de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 december 2021 als gevolg van de maatregelen in verband met Covid-19, extra kosten heeft voor diens zorgverlening, voor zover die verhoging nodig is met het oog op de mogelijkheid van de verzekerde om die zorg te ontvangen. Een aanvraag voor ophoging van het budget wordt gedaan door middel van een daartoe door het zorgkantoor beschikbaar gesteld formulier.

  • 6 Het zorgkantoor kan het persoonsgebonden budget verhogen indien een verzekerde in de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2022, als gevolg van maatregelen in verband met Covid-19, extra kosten heeft in verband met betaling van een vervangend zorgverlener bij ziekteverzuim als gevolg van Covid-19 of extra kosten heeft voor dagbesteding of het vervoer naar de dagbesteding in verband met het afstandscriterium, voor zover die verhoging nodig is met het oog op de mogelijkheid van de verzekerde om die zorg te ontvangen. Een aanvraag voor ophoging van het budget wordt gedaan door middel van een daartoe door het zorgkantoor beschikbaar gesteld formulier.

Artikel 5.1d

  • 1 De Wlz-uitvoerder kan extra kosten toestaan indien de verzekerde jonger dan 18 jaar een behoefte heeft aan begeleiding in groepsverband, behandeling in groepsverband of individuele behandeling die naar het oordeel van de Wlz-uitvoerder noodzakelijk is voor de ontwikkeling van het kind.

  • 2 Het zorgkantoor kan het persoonsgebonden budget verhogen indien de verzekerde jonger dan 18 jaar een behoefte heeft aan begeleiding in groepsverband die naar het oordeel van het zorgkantoor noodzakelijk is voor de ontwikkeling van het kind.

  • 3 De Wlz-uitvoerder kan extra kosten toestaan indien de verzekerde een behoefte heeft aan logeeropvang waarbij, naar het oordeel van de Wlz-uitvoerder, extra kosten noodzakelijk zijn.

  • 4 Het zorgkantoor kan het persoonsgebonden budget verhogen indien de verzekerde een behoefte heeft aan logeeropvang waarbij, naar het oordeel van de Wlz-uitvoerder, extra kosten noodzakelijk zijn.

Artikel 5.1e

  • 1 De Wlz-uitvoerder kan op verzoek van de verzekerde een aanvraag voor meerzorg als bedoeld in artikel 2.2 starten, indien de verzekerde een zorgbehoefte heeft waarvan de kosten het bedrag overstijgen dat beschikbaar is na toepassing van de artikelen 5.1 tot en met 5.1d en de verzekerde voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 2.2, eerste of tweede lid.

  • 2 Het zorgkantoor kan op verzoek van de verzekerde een aanvraag voor meerzorg als bedoeld in artikel 2.2 starten, indien de verzekerde een zorgbehoefte heeft waarvan de kosten het bedrag overstijgen dat beschikbaar is na toepassing van de artikelen 5.1 tot en met 5.1d en de verzekerde voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 2.2, eerste of tweede lid.

  • 3 De Wlz-uitvoerder kan onder daarbij te stellen voorwaarden in het voordeel van de verzekerde afwijken van de bedragen genoemd in bijlage H indien de verzekerde naar het oordeel van de Wlz-uitvoerder aanspraak heeft op meer zorg als bedoeld in artikel 2.2 van deze regeling.

  • 4 Het zorgkantoor kan onder daarbij te stellen voorwaarden in het voordeel van de verzekerde afwijken van de bedragen genoemd in bijlage H indien de verzekerde naar het oordeel van het zorgkantoor aanspraak heeft op meer zorg als bedoeld in artikel 2.2 van deze regeling.

Artikel 5.1f

  • 1 Indien de verzekerde een zorgbehoefte heeft waarvan de kosten het bedrag overstijgen dat beschikbaar is na toepassing van de artikelen 5.1 tot en met 5.1d en de voorwaarden genoemd in artikel 2.2, eerste of tweede lid niet van toepassing zijn, kan de Wlz-uitvoerder extra kosten toestaan, indien:

    • de kosten van begeleiding in groepsverband hoger zijn dan het bedrag wat voor dat zorgprofiel voor die zorgvorm is opgenomen in Bijlage H; of

    • de verzekerde een behoefte heeft aan behandeling in groepsverband of individuele behandeling waarvan de kosten in natura de voor die onderdelen beschikbare bedragen overstijgen naar het oordeel van de Wlz-uitvoerder.

  • 2 Indien de verzekerde een zorgbehoefte heeft waarvan de kosten het bedrag overstijgen dat beschikbaar is na toepassing van de artikelen 5.1 tot en met 5.1d en de voorwaarden genoemd in artikel 2.2, eerste of tweede lid niet van toepassing zijn, kan het zorgkantoor extra kosten toestaan, indien de kosten van begeleiding in groepsverband hoger zijn dan het bedrag wat voor dat zorgprofiel voor die zorgvorm is opgenomen in Bijlage H.

Artikel 5.2

  • 1 Deeltijdverblijf is uitgesloten voor de verzekerde die krachtens zijn indicatiebesluit is aangewezen op zorg behorend bij een zorgprofiel behorend bij de sector GGZ-B, LVG of SGLVG, of een indicatie heeft voor VV-Herstelgerichte behandeling met verpleging en verzorging, danwel voor een zorgzwaartepakket behorend bij de sector GGZ-B, LVG of SGLVG.

  • 2 Deeltijdverblijf is uitgesloten voor de verzekerde die krachtens zijn indicatiebesluit is aangewezen op zorg behorend bij zorgzwaartepakket 1VV, 2VV, 3VV, 1VG, 2VG, 1LG, 3LG, 1ZG-aud of 1ZG-vis.

  • 3 De Wlz-uitvoerder wijst de aanvraag van een modulair pakket thuis af op grond van doelmatigheid indien naast deeltijdverblijf ontlasting van de mantelzorg noodzakelijk is door middel van logeeropvang als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onder g, van de wet.

Artikel 5.3

  • 1 De Wlz-uitvoerder verleent een volledig pakket thuis of een modulair pakket thuis als bedoeld in artikel 3.3.6 van de wet, ook indien de zorg waarop de verzekerde krachtens zijn indicatiebesluit is aangewezen niet op doelmatige wijze kan worden verleend indien:

    • a. de zorg op verantwoorde wijze kan worden verleend;

    • b. de zorg niet langer wordt verleend dan gedurende ten hoogste dertien weken.

  • 3 Een volledig pakket thuis of een modulair pakket thuis als bedoeld in artikel 3.3.6 van de wet kan na de periode genoemd in het eerste lid worden verleend indien er zicht op is dat gezien de bijzondere omstandigheden van de verzekerde en zijn zorgbehoefte binnen afzienbare tijd na afloop van die periode zorg kan worden geboden in de instelling waar de verzekerde bij voorkeur in wil verblijven.

§ 2. Algemene bepalingen over het persoonsgebonden budget

Artikel 5.4

Het zorgkantoor verleent slechts een persoonsgebonden budget voor verzekerden die woonachtig zijn in de regio van het zorgkantoor.

Artikel 5.5

Een persoonsgebonden budget wordt niet verleend aan een verzekerde die:

  • a. krachtens zijn indicatiebesluit is aangewezen op zorgprofiel:

    • VV Herstelgerichte behandeling met verpleging en verzorging,

    • LVG Wonen met intensieve behandeling en begeleiding, kleine groep,

    • LVG Wonen met zeer intensieve behandeling en begeleiding,

    • LVG Besloten wonen met zeer intensieve behandeling en begeleiding, of

    • LVG Behandeling in een SGLVG behandelcentrum, of

    • GGZ Beveiligd wonen vanwege extreme gedragsproblematiek met zeer intensieve begeleiding, of

  • b. op 31 december 2014 recht had op zorgzwaartepakket 9b VV, 3 LVG, 4 LVG, 5 LVG of 1 SGLVG; of

  • c. krachtens zijn indicatiebesluit is aangewezen op zorgprofiel LVG wonen met enige behandeling en begeleiding of LVG wonen met behandeling en begeleiding, tenzij de verzekerde op 31 december 2019 krachtens zijn indicatiebesluit was aangewezen op een van die zorgprofielen en hiervoor een persoonsgebonden budget ontving.

Artikel 5.6

Tenzij de verzekerde beschikt over gewaarborgde hulp, wordt een persoonsgebonden budget niet verleend aan een verzekerde die:

  • a. krachtens zijn indicatiebesluit is aangewezen op zorgprofiel:

    • VV Beschut wonen met intensieve begeleiding en uitgebreide verzorging,

    • VV Beschermd wonen met intensieve dementiezorg,

    • VV Beschermd wonen met intensieve verzorging en verpleging,

    • VV Beschermd wonen met zeer intensieve zorg, vanwege specifieke aandoeningen, met de nadruk op begeleiding,

    • VG Wonen met begeleiding en intensieve verzorging,

    • VG Wonen met intensieve begeleiding en intensieve verzorging,

    • VG Wonen met intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering,

    • VG Besloten wonen met zeer intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering,

    • VG Wonen met begeleiding en volledige verzorging en verpleging, of

    • GGZ wonen met intensieve begeleiding,

    • GGZ wonen met intensieve begeleiding en verzorging,

    • GGZ wonen met intensieve begeleiding en gedragsregulering,

    • GGZ wonen met intensieve begeleiding en intensieve verpleging en verzorging, of

  • b. op 31 december 2014 recht had op zorgzwaartepakket 4 VV, 5 VV, 6 VV, 7 VV, 4 VG, 5 VG, 6 VG, 7 VG en 8 VG.

Artikel 5.7

  • 1 Het zorgkantoor verleent een verzekerde een persoonsgebonden budget indien de subsidieperiode waarvoor het wordt aangevraagd:

    • a. met een onderbreking van niet meer dan eenendertig kalenderdagen aansluit op een eerdere subsidieperiode waarin de verzekerde een persoonsgebonden budget ontving, of

    • b. aansluit op een periode waarin de verzekerde verbleef in een instelling als bedoeld in de wet of de Zorgverzekeringswet en dit verblijf aansloot op een eerdere subsidieperiode voor een persoonsgebonden budget.

  • 2 De artikelen 5.5, 5.8 en 5.9, onder a, zijn niet van toepassing op het verlenen van een persoonsgebonden budget met toepassing van het eerste lid.

Artikel 5.7a

  • 4 Een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 3.3.6 van de wet kan na de periode genoemd in het derde lid worden verleend indien er zicht op is dat gezien de bijzondere omstandigheden van de verzekerde en zijn zorgbehoefte binnen afzienbare tijd na afloop van die periode zorg kan worden geboden in de instelling waar de verzekerde bij voorkeur in wil verblijven.

§ 3. De aanvraag van een persoonsgebonden budget

Artikel 5.8

  • 1 De aanvraag gaat vergezeld van een budgetplan dat is ingericht volgens het door het zorgkantoor vastgestelde model.

  • 2 De verzekerde die aan het zorgkantoor een persoonlijk plan wil overhandigen wordt daartoe door het zorgkantoor in staat gesteld gedurende zeven dagen na ontvangst van een volledige aanvraag.

  • 3 Het zorgkantoor nodigt de verzekerde of diens vertegenwoordiger uit om de aanvraag met het zorgkantoor te bespreken.

Artikel 5.9

Het verlenen van een persoonsgebonden budget wordt geweigerd indien:

  • a. de verzekerde of diens vertegenwoordiger een bespreking van het budgetplan weigert of, na daartoe te zijn opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt;

  • b. de verzekerde op de dag waarop de subsidieperiode zou aanvangen, anders dan voor logeeropvang, in een instelling als bedoeld in de wet of de Zorgverzekeringswet zal verblijven, tenzij het zorgkantoor een persoonsgebonden budget verleent voor begeleiding groep indien de verzekerde verblijft in een instelling waar de dagbesteding voor die verzekerde geen onderdeel vormt van het door het zorgkantoor gecontracteerde verblijf;

  • c. het zorgkantoor, op advies van een instelling voor maatschappelijk werk of de Raad voor de kinderbescherming, van oordeel is dat een ten behoeve van een minderjarige verzekerde aangevraagd persoonsgebonden budget in zodanige mate niet voor de inkoop van zorg ten behoeve van de verzekerde zal worden gebruikt, dat dit mishandeling, verwaarlozing of ernstige schade voor de opvoeding of de ontwikkeling van de verzekerde tot gevolg zou hebben;

  • d. de verzekerde, of, indien de verzekerde de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, één van diens ouders of voogden, failliet is verklaard;

  • e. ten aanzien van de verzekerde of, indien de verzekerde de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, één van diens ouders of voogden, de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend;

  • f. de verzekerde of diens vertegenwoordiger het zorgkantoor geen toestemming geeft om de persoonsgegevens van de verzekerde door te geven aan het CAK ten behoeve van de vaststelling van de te betalen eigen bijdrage en aan de Sociale verzekeringsbank ten behoeve van de uitvoering van diens bij of krachtens de wet opgedragen taken omtrent het persoonsgebonden budget.

Artikel 5.10

Het zorgkantoor gaat bij de toepassing van artikel 4:25 van de Algemene bestuursrecht, gelezen in samenhang met het subsidieplafond van de artikelen 8.2, 8.4, 8.6, 8.8, 8.10, 8.12, 8.14 en 8.16 van deze regeling uit van de datum van ontvangst van het in artikel 3.6.2, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit bedoelde aanvraagformulier of, indien dat aanvraagformulier is ontvangen voor de datum van vaststelling van het indicatiebesluit, de datum van het indicatiebesluit.

Artikel 5.11

  • 1 De verzekerde die gewaarborgde hulp inschakelt verstrekt het zorgkantoor onverwijld:

    • a. de naam en het adres van de derde;

    • b. een aanduiding van de hulp die zal worden geboden en de hoedanigheid waarin dit door de derde zal plaatsvinden.

  • 2 De verlening van een persoonsgebonden budget kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de door de verzekerde overeenkomstige het eerste lid ingeschakelde hulp:

    • 1°. bij een eerdere verstrekking van persoonsgebonden budgetten waarbij deze derde als hulppersoon of vertegenwoordiger optrad niet heeft ingestaan voor nakoming van de daaraan verbonden verplichtingen,

    • 2°. blijkens de basisregistratie personen niet beschikt over een woonadres,

    • 3°. zijn vrijheid is ontnomen,

    • 4°. onder de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen valt, dan wel een verzoek tot van toepassing verklaring van die regeling bij de rechtbank is ingediend of deze derde failliet is verklaard, of

    • 5°. anderszins onvoldoende waarborg zal bieden voor het nakomen van de voor de verzekerde aan het persoonsgebonden budget verbonden verplichtingen.

Artikel 5.12

Het persoonsgebonden budget wordt verleend voor een subsidieperiode die:

  • a. niet eerder aanvangt dan de dag met ingang waarvan de verzekerde volgens zijn indicatiebesluit op de zorg is aangewezen waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verleend, en

  • b. eindigt met ingang van de dag waarop het indicatiebesluit zijn geldigheidsduur verliest, doch uiterlijk op 31 december van het jaar waarin het persoonsgebonden budget werd verleend.

§ 4. De hoogte van het persoonsgebonden budget

Artikel 5.13

  • 1 Het zorgkantoor verhoogt het persoonsgebonden budget met € 4.724 voor een verzekerde die woont in een kleinschalig wooninitiatief.

  • 2 Het zorgkantoor verhoogt het persoonsgebonden budget met € 4.295 voor een verzekerde die woont in een kleinschalig wooninitiatief en:

    • a. krachtens zijn indicatiebesluit is aangewezen op zorgprofiel:

      • VV Beschut wonen met intensieve begeleiding en uitgebreide verzorging;

      • VV Beschermd wonen met intensieve dementiezorg;

      • VV Beschermd wonen met intensieve verzorging en verpleging;

      • VV Beschermd wonen met zeer intensieve zorg, vanwege specifieke aandoeningen, met de nadruk op begeleiding; of

      • VV Beschermd wonen met zeer intensieve zorg, vanwege specifieke aandoeningen, met de nadruk op verzorging/verpleging; of

    • b. op 31 december 2014 recht had op zorgzwaartepakket 4 VV, 5 VV, 6 VV, 7 VV en 8 VV.

Artikel 5.14

Indien een subsidieperiode met ingang van een andere dag dan 1 januari van een kalenderjaar aanvangt of op een andere dag dan 31 december eindigt, wordt het maximum persoonsgebonden budget vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller bestaat uit het aantal dagen van de subsidieperiode in het desbetreffende kalenderjaar en de noemer uit het aantal dagen in dat kalenderjaar.

Artikel 5.15

  • 1 Het zorgkantoor hoogt het persoonsgebonden budget op tot een garantiebedrag ter hoogte van 101,55% van het persoonsgebonden budget dat was verleend voor de subsidieperiode die eindigde op 31 december 2021, indien de verzekerde volgens het indicatiebesluit was aangewezen op verblijf zoals dat gold onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, en

    • a. het persoonsgebonden budget bij de eerste verlening op basis van een indicatiebesluit waaruit bleek dat de verzekerde was aangewezen op een zorgzwaartepakket, op grond van een beleidsregel van het College zorgverzekeringen of op grond van artikel 2.6.15 van de Regeling subsidies AWBZ, zoals dat artikel luidde voor 1 januari 2013, was opgehoogd tot een garantiebedrag of

    • b. aan de verzekerde in 2012 een persoonsgebonden budget is verleend op basis van een indicatiebesluit krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten waaruit bleek dat de verzekerde aangewezen was op verblijf en de verzekerde vanaf 30 december 2012 ononderbroken woonachtig was in een kleinschalig wooninitiatief.

  • 2 Indien de aanvraag betrekking heeft op minder of andere vormen van zorg, dan het persoonsgebonden budget dat in 2021 is verleend, wordt een garantiebedrag als bedoeld in het eerste lid verminderd met het verschil tussen de budgetten waartoe die vormen van zorg leiden.

  • 3 Indien de aanvraag voor een persoonsgebonden budget is gebaseerd op een ander indicatiebesluit dan de verlening van het persoonsgebonden budget in 2021 en de verzekerde volgens het indicatiebesluit is aangewezen op een zorgprofiel dat leidt tot een lager persoonsgebonden budget dan in 2021 is verleend, wordt een garantiebedrag als bedoeld in het eerste lid verminderd met het verschil tussen de persoonsgebonden budgetten waartoe die zorgprofielen leiden.

  • 4 Het eerste lid, onder a, is alleen van toepassing indien aan de verzekerde, vanaf de eerste verlening van een persoonsgebonden budget op basis van een indicatiebesluit waaruit bleek dat hij was aangewezen op een zorgzwaartepakket, in ieder opvolgende subsidieperiode een persoonsgebonden budget is verleend, al dan niet na een onderbreking als bedoeld in het vijfde lid, onder a of b.

  • 5 Het eerste lid, onder b, is alleen van toepassing indien de subsidieperiode waarvoor een persoonsgebonden budget wordt aangevraagd:

    • a. met een onderbreking van niet meer dan eenendertig kalenderdagen, aansluit op een eerdere subsidieperiode, of

    • b. aansluit op een periode waarin de verzekerde verbleef in een instelling als bedoeld in de wet of de Zorgverzekeringswet en dit verblijf aansloot op een eerdere subsidieperiode.

Artikel 5.15a

  • 1 In geval de verzekerde geïndiceerd is voor het zorgprofiel LG Wonen met begeleiding en intensieve verzorging, LG Wonen met intensieve begeleiding en intensieve verzorging, LG Wonen met zeer intensieve begeleiding en zeer intensieve verzorging, VV Beschermd wonen met zeer intensieve zorg, vanwege specifieke aandoeningen, met de nadruk op begeleiding, VV Beschermd wonen met zeer intensieve zorg, vanwege specifieke aandoeningen, met de nadruk op verzorging/verpleging, dan wel voor het zorgzwaartepakket 5 LG, 6 LG of 7 LG, 7 VV of 8 VV, hoogt het zorgkantoor op aanvraag van de verzekerde zijn persoonsgebonden budget op tot ten hoogste € 324.073 indien de verzekerde:

    • a. vanuit een medische noodzaak is aangewezen op permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid om de veiligheid van verzekerde in levensbedreigende situaties te waarborgen,

    • b. 18 jaar of ouder is,

    • c. geen cognitieve beperkingen heeft, en

    • d. op eigen kracht, zonder hulp van een vertegenwoordiger, de taken als omschreven in artikel 3.3.3, vierde lid, onderdeel b en c, van de wet kan uitvoeren.

  • 2 De aanvraag van verzekerde bij het zorgkantoor gaat vergezeld van een oordeel van een behandelend arts over de medische noodzaak als beschreven in het eerste lid, onderdeel a, en wordt slechts ingewilligd nadat het zorgkantoor de verzekerde in persoon heeft gezien en mede op grond daarvan tot de overtuiging is gekomen dat de verzekerde voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid.

§ 5. Het gebruik van het persoonsgebonden budget

Artikel 5.16

  • 1 De verzekerde sluit een schriftelijke overeenkomst met iedere zorgaanbieder of mantelzorger die hij ten laste van zijn persoonsgebonden budget zorg laat verlenen, behalve voor zover reeds vervoer bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel f, van de wet van die zorgaanbieder of mantelzorger is betrokken.

  • 2 Zorgovereenkomsten worden opgesteld volgens de meest recente door de Sociale verzekeringsbank vigerende vastgestelde toepasselijke modelovereenkomsten, die beschikbaar waren gesteld ten tijde van het afsluiten van de zorgovereenkomst, en bevatten bovendien ten minste:

    • a. de wijze waarop de zorgaanbieder of mantelzorger voorziet in de behoefte aan zorg van de verzekerde;

    • b. de verplichting dat een declaratie de vereiste gegevens, bedoeld in artikel 5.23, tweede lid, bevat of, indien van toepassing, dat wordt gebruikgemaakt van periodiek maandbetalingen;

    • c. een beding, inhoudende dat het zorgkantoor een vordering heeft op de persoon die ten laste van het persoonsgebonden budget zorg levert indien het persoonsgebonden budget naar aanleiding van toerekenbaar handelen van die persoon is ingetrokken of herzien, ter hoogte van het bedrag dat gelijk is aan het door die persoon vanwege dat toerekenbaar handelen ten laste van het persoonsgebonden budget ten onrechte ontvangen bedrag;

    • d. indien de uitkering van vakantiebijslag als bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag van toepassing is, een beding, inhoudende dat in het te betalen bruto loon het vakantiegeld is verdisconteerd.

  • 3 De overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, behoeft de goedkeuring van het zorgkantoor en de Sociale verzekeringsbank.

  • 4 Het zorgkantoor kan de goedkeuring slechts geven, indien:

    • a. de zorgovereenkomst voldoet aan de eisen, bedoeld in het tweede lid;

    • b. uit de omschrijving van de wijze waarop de zorgverlener voorziet in de behoefte aan zorg van de verzekerde, blijkt dat de overeenkomst:

      • strekt tot de inkoop van persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding, huishoudelijke hulp en vervoer naar een plaats waar de verzekerde gedurende een dagdeel begeleiding of behandeling ontvangt;

      • strekt tot inkoop van logeeropvang; of

      • betrekking heeft op de kosten van zorginfrastructuur als bedoeld in artikel 5.17, eerste lid, onderdeel b.

  • 5 De Sociale verzekeringsbank kan haar goedkeuring slechts onthouden wegens strijd met het recht, of in het belang van de uitvoerbaarheid van het persoonsgebonden budget of van het budgetbeheer, bedoeld in artikel 3.3.3, zevende lid, van de wet.

  • 6 Een wijziging van een goedgekeurde zorgovereenkomst wordt onmiddellijk met een formulier aan de Sociale verzekeringsbank kenbaar gemaakt door middel van invulling van een daartoe door de Sociale verzekeringsbank beschikbaar gesteld modelformulier.

  • 7 Voor de toepassing van het derde, vijfde en zesde lid treedt een door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangewezen zorgkantoor in de plaats van de Sociale verkeringsbank voor zover het de goedkeuring van de zorgovereenkomst van een verzekerde aan wie het zorgkantoor een persoonsgebonden budget verleent en het kenbaar maken van een wijziging van die zorgovereenkomst betreft. Het zorgkantoor bericht de Sociale verzekeringsbank onmiddellijk van een wijziging van de zorgovereenkomst.

Artikel 5.17

  • 1 Het persoonsgebonden budget mag uitsluitend worden gebruikt voor het door de Sociale verzekeringsbank, op verzoek van de verzekerde, doen van betalingen:

    • a. voor zorg als bedoeld in artikel 3.3.3 van de wet, of

    • b. voor de kosten van zorginfrastructuur van een kleinschalig wooninitiatief met een maximum van € 4.724, of

    • c. aan de verzekerde met een maximum van 1,5% van het voor dat jaar verleende persoonsgebonden budget met een minimum van € 250 en een maximum van € 1.250, of

    • d. voor zorg die, in de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 juni 2020, of, voor zover het zorg in een kleinschalig wooninitiatief, dagbesteding of vervoer ten behoeve van dagbesteding betreft, in de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 juli 2020, als gevolg van de maatregelen in verband met Covid-19, door de desbetreffende zorgaanbieder of mantelzorger die ten laste van het persoonsgebonden budget zorg verleent, niet is verleend, of

    • e. voor zorg die, in de periode van 1 oktober 2020 tot en met 31 december 2021, door de desbetreffende zorgaanbieder of mantelzorger die ten laste van het persoonsgebonden budget zorg verleent, niet is verleend in verband met:

      • 1°. een besmetting van de budgethouder of diens zorgaanbieder of mantelzorger, werkzaam op basis van een overeenkomst van opdracht, met Covid-19;

      • 2°. een noodzakelijke quarantaine van de budgethouder of diens zorgaanbieder of mantelzorger in verband met Covid-19;

      • 3°. een besmetting met Covid-19 op de dagbesteding;

      • 4°. de door een dagbesteding overeenkomstig de bij of krachtens de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 genomen maatregelen; of

      • 5°. het niet kunnen verlenen overeenkomstig de maatregelen in verband met Covid-19 vanwege een beperking bij de budgethouder als bedoeld in artikel 6.6, tweede lid, onderdelen d en e, van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19; of

    • f. voor kosten die een kleinschalig wooninitiatief, waarvan de zorginkomsten vanwege Covid-19 of daarmee samenhangende sterfte onder verzekerden en leegstand zodanig zijn teruggelopen dat het wooninitiatief in financiële nood is geraakt, in de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 december 2021 heeft gehad om de zorgverlening aan verzekerden te continueren, of

    • g. voor zorg die door desbetreffende zorgaanbieder of mantelzorger als gevolg van het ontvangen van een vaccinatie voor Covid-19, voor ten hoogste twee uur, niet is verleend, of

    • h. voor bijkomende zorgkosten die onlosmakelijk verbonden zijn aan de zorgverlening aan de budgethouder, waaronder in elk geval:

      • 1°. de consumpties van de zorgverlener met een arbeidsovereenkomst, indien deze kosten zijn gemaakt als gevolg van overwerk bij desbetreffende budgethouder. De zorgverlener maakt hierbij geen onderdeel uit van het cliëntsysteem van de budgethouder;

      • 2°. een cursus van de zorgverlener van ten hoogste 12 maanden die direct verband houdt met de beperkingen van desbetreffende budgethouder;

      • 3°. entreegeld voor de zorgverlener, indien zorg wordt geleverd op een locatie waar men entreegeld moet betalen. De zorgverlener maakt hierbij geen onderdeel uit van het cliëntsysteem van de budgethouder.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, mag het persoonsgebonden budget slechts besteed worden aan kosten van vervoer naar een plaats waar de verzekerde gedurende een dagdeel begeleiding of behandeling ontvangt indien een persoonsgebonden budget verleend is voor begeleiding groep inclusief vervoer of indien de verzekerde blijkens het indicatiebesluit is aangewezen op een zorgzwaartepakket VV.

  • 3 Indien een subsidieperiode met ingang van een andere dag dan 1 januari van een kalenderjaar aanvangt of op een andere dag dan 31 december eindigt, worden de bedragen, genoemd in het eerste lid, onder b en c, voor dat kalenderjaar vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller bestaat uit het aantal dagen van de subsidieperiode in het desbetreffende kalenderjaar en de noemer uit het aantal dagen in dat kalenderjaar.

§ 6. Regels over verlenen en vaststellen van een persoonsgebonden budget

Artikel 5.18

Bij de verlening van het persoonsgebonden budget worden de verzekerde in ieder geval de volgende verplichtingen opgelegd:

  • a. de verzekerde gebruikt het persoonsgebonden budget uitsluitend voor het doen betalen door de Sociale verzekeringsbank als bedoeld in artikel 5.17, eerste lid;

  • b. de zorg die de verzekerde inkoopt, is kwalitatief verantwoord;

  • c. de verzekerde past een zorgovereenkomst en zorgbeschrijving onverwijld aan indien van enige verandering in de daarin opgenomen feiten sprake is;

  • d. de verzekerde draagt er zorg voor dat een zorgverlener op wie het Arbeidstijdenbesluit niet van toepassing is niet meer dan veertig uur in één week voor hem werkzaamheden verricht;

  • e. de verzekerde laat de betalingen aan de zorgverlener uitsluitend verrichten door de Sociale verzekeringsbank, tenzij het gaat om kosten verbonden aan vervoer als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel f, van de wet, waarvoor geen zorgovereenkomst is gesloten;

  • f. de verzekerde besteedt het persoonsgebonden budget niet aan logeeropvang buiten de Europese Unie;

  • g. de verzekerde deelt het zorgkantoor op diens verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de verstrekking van het persoonsgebonden budget.

Artikel 5.19

De verleningsbeschikking van het zorgkantoor aan de verzekerde bevat ten minste de volgende gegevens:

  • a. de subsidieperiode;

  • b. het verleende persoonsgebonden budget en de wijze waarop dit budget is berekend;

  • c. de verplichtingen van de verzekerde;

  • d. de hoogte van het bedrag waarover een budgethouder zich niet hoeft te verantwoorden, en de wijze waarop dat bedrag is berekend.

Artikel 5.20

  • 1 Het zorgkantoor wijzigt de verleningsbeschikking of trekt deze in:

    • a. met ingang van de dag gelegen na de dag waarop de verzekerde overlijdt;

    • b. met ingang van de dag waarop de verzekerde langer dan twee maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de wet of de Zorgverzekeringswet;

    • c. met ingang van de dag vanaf welke de verzekerde schriftelijk heeft aangegeven geen prijs meer te stellen op het persoonsgebonden budget;

    • d. met ingang van de dag waarop het zorgkantoor, op advies van een instelling voor maatschappelijk werk of de Raad voor de kinderbescherming, van oordeel is dat een ten behoeve van een minderjarige verzekerde aangevraagd persoonsgebonden budget in zodanige mate niet voor de inkoop van zorg ten behoeve van die verzekerde zal worden gebruikt, dat dit mishandeling, verwaarlozing of ernstige schade voor de opvoeding of ontwikkeling van die verzekerde tot gevolg zal hebben;

    • e. met ingang van de dag waarop het indicatiebesluit ten nadele van de verzekerde wordt herzien als gevolg van bezwaar en beroep.

  • 2 Het zorgkantoor kan de verleningsbeschikking intrekken of wijzigen:

    • a. met ingang van de dag waarop de verzekerde niet beschikt over een woonadres als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet basisregistratie personen;

    • b. met ingang van de dag waarop de verzekerde, of de derde die aan de verzekerde gewaarborgde hulp biedt, de opgelegde verplichtingen niet nakomt of niet langer voldoet aan de voorwaarden of verleningsgrond van het persoonsgebonden budget dan wel verhoging van het budget als bedoeld in artikel 5.1c, vijfde lid, of aan de eisen van gewaarborgde hulp; of

    • c. indien de verzekerde zich bij de eerdere verstrekking van een persoonsgebonden budget niet heeft gehouden aan de opgelegde verplichtingen.

Artikel 5.21

  • 1 Na afloop van iedere subsidieperiode wordt de subsidie voor de desbetreffende subsidieperiode vastgesteld.

  • 2 Het zorgkantoor stelt het persoonsgebonden budget binnen een half jaar na afloop van de subsidieperiode vast.

  • 3 Het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld op de som van de bedragen die de Sociale verzekeringsbank op grond van artikel 5.17, eerste lid, heeft uitbetaald.

  • 4 Indien de verzekerde geen betalingen, als bedoeld in artikel 5.17, eerste lid, onder a en b, heeft laten doen dan wordt de subsidie, in afwijking van het derde lid, vastgesteld op nihil.

§ 7. Betaling uit het persoonsgebonden budget

Artikel 5.22

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt een bruto uurloon dan wel vergoeding van ten hoogste € 68,30 per uur of € 62,88 per dagdeel gehanteerd of een bruto loon dan wel vergoeding van ten hoogste het door de zorgautoriteit op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg voor de desbetreffende zorg vastgestelde hoger tarief, indien:

    • a. de verzekerde kan aantonen dat de zorg is verleend door een onderneming als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a of b, of een persoon als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c; of

    • b. een verzekerde voor 1 januari 2014 een persoonsgebonden budget ontving als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en onafgebroken een persoonsgebonden budget als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of de wet heeft ontvangen.

  • 3 Het eerste lid, onder b en c, is niet van toepassing indien de zorgverlener een echtgenoot of een bloed- of aanverwante in de eerste of tweede graad is van de verzekerde.

  • 4 In het te betalen bruto loon of de vergoeding per uur of per dagdeel, bedoeld in het eerste en tweede lid, is, indien van toepassing krachtens de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, vakantiebijslag verdisconteerd als bedoeld in die wet.

  • 5 Het aantal door de zorgverlener voor de verzekerde gewerkte en betaalde uren mag niet afwijken van het Arbeidstijdenbesluit en mag indien het Arbeidstijdenbesluit niet van toepassing is, niet meer bedragen dan veertig uur per week.

Artikel 5.23

  • 1 De Sociale verzekeringsbank verricht betalingen uit het persoonsgebonden budget voor overeengekomen zorg dan wel bijkomende zorgkosten, die voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst, een overeenkomst van opdracht of een overeenkomst voor vervoer, uitsluitend aan de persoon met wie deze overeenkomst is aangegaan aan de hand van:

    • a. een declaratie voor geleverde zorg;

    • b. een zorgovereenkomst bij overeengekomen periodieke maandbetalingen;

    • c. een declaratie of zorgovereenkomst, bedoeld in de onderdelen a en b, indien de overeengekomen zorg, in de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 juni 2020, of, voor zover het zorg in een kleinschalig wooninitiatief, dagbesteding of vervoer ten behoeve van dagbesteding betreft, in de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 juli 2020, als gevolg van de maatregelen in verband met Covid-19, door de desbetreffende zorgaanbieder of mantelzorger, niet is verleend;

    • d. een declaratie of zorgovereenkomst, bedoeld in de onderdelen a en b, indien de overeengekomen zorg in de periode van 1 oktober 2020 tot en met 31 december 2021 overeenkomstig de voorwaarden, bedoeld in artikel 5.17, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel 1° tot en met 4° door de desbetreffende zorgaanbieder of mantelzorger, niet is verleend;

    • e. een declaratie of zorgovereenkomst, bedoeld in de onderdelen a en b, indien de overeengekomen zorg in de periode van 1 oktober 2020 tot en met 31 december 2021, overeenkomstig de voorwaarden, bedoeld in artikel 5.17, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel 5°, door de betreffende zorgverlener of mantelzorger niet is verleend;

    • f. een declaratie of zorgovereenkomst, bedoeld in de onderdelen a en b, indien de overeengekomen zorg in de periode van 2 maart 2021 tot en met 31 december 2021 overeenkomstig de voorwaarden, bedoeld in artikel 5.17, eerste lid, onderdeel g, door de betreffende zorgverlener of mantelzorger niet is verleend;

    • g. een declaratie voor bijkomende zorgkosten zoals bedoeld in artikel 5.17, eerste lid, onderdeel h.

  • 2 Een declaratie als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, c, d, e, f en g, bevat:

    • a. de naam van deze persoon en:

      • 1°. het nummer waarmee die staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, of

      • 2°. indien deze persoon niet over dat nummer kan beschikken, geboortedatum of burgerservicenummer;

    • b. de naam van de verzekerde en zijn adres of burgerservicenummer of klantnummer bij de Sociale verzekeringsbank;

    • c. het tarief;

    • d. een verantwoording van de overeengekomen resultaten dan wel een overzicht van het aantal te betalen uren en dagdelen of, indien de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag niet van toepassing is op de verbintenis waarvoor een vergoeding wordt uitbetaald, etmalen; en

    • e. een handtekening van de verzekerde of, voor zover van toepassing, diens vertegenwoordiger, indien het een schriftelijke declaratie betreft.

  • 3 De Sociale verzekeringsbank verricht betalingen uit het persoonsgebonden budget voor kosten verbonden aan vervoer als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel f, van de wet, waarvoor geen zorgovereenkomst is gesloten, indien de declaratie is ingediend met gebruikmaking van een model dat door de Sociale verzekeringsbank daartoe beschikbaar is gesteld.

  • 4 De Sociale verzekeringsbank kan beslissen tot beëindiging of opschorting van de betalingen of een gehele of gedeeltelijke weigering of opschorting van een betaling uit het persoonsgebonden budget:

    • a. bij het intrekken of herzien van een besluit tot verlenen van een persoonsgebonden budget;

    • b. wegens strijd met het recht, waaronder het recht dat van toepassing is op de zorgovereenkomst,

    • c. indien de Sociale verzekeringsbank de declaratie niet heeft ontvangen binnen vier weken nadat de verzekerde deze heeft ontvangen;

    • d. indien een ingediende declaratie niet voldoet aan de voorwaarden van de zorgovereenkomst of de beschikking tot verlening van het persoonsgebonden budget;

    • e. indien het zorgkantoor van de verzekerde bij de toepassing van artikel 4:56 van de Algemene wet bestuursrecht de Sociale verzekeringsbank daarom verzoekt voor een termijn van ten hoogste dertien weken;

    • f. in het belang van de uitvoerbaarheid van het verrichten van de betalingen uit het persoonsgebonden budget door de Sociale verzekeringsbank.

  • 5 De Sociale verzekeringsbank verricht betalingen uit het persoonsgebonden budget zonder dat dit bij beschikking wordt vastgesteld, binnen dertig dagen na ontvangst van de declaratie, tenzij de declaratie onjuist of onvolledig is ingediend. Indien een declaratie niet overeenkomstig het tweede lid is ingediend, en betalingen niet zijn beëindigd, geweigerd of opgeschort, nodigt de Sociale verzekeringsbank de verzekerde uit tot herstel van de declaratie. Na herstel wordt de betaling binnen dertig dagen verricht. De Sociale verzekeringsbank weigert de betaling geheel of gedeeltelijk indien de declaratie niet binnen een door de Sociale verzekeringsbank gestelde termijn is hersteld. Indien de Sociale verzekeringsbank naar aanleiding van een declaratie werkzaamheden verricht als bedoeld in artikel 3.6.6, eerste lid, onderdeel c, van het besluit wordt de termijn, bedoeld in de eerste zin, verlengd met tien dagen.

  • 6 Sociale verzekeringsbank verricht periodieke maandbetalingen uit het persoonsgebonden budget zonder dat dit bij beschikking wordt vastgesteld, uiterlijk binnen dertig dagen na afloop van de maand waarin de zorg geleverd is. Indien de Sociale verzekeringsbank naar aanleiding van de periodieke maandbetaling werkzaamheden verricht als bedoeld in artikel 3.6.6, eerste lid, onderdeel c, van het besluit wordt de termijn, bedoeld in de eerste zin, verlengd met tien dagen.

  • 7 Indien de verzekerde in aanvulling op de bij de beschikking tot verlening van het persoonsgebonden budget aanvullende zorg heeft gecontracteerd, betaalt de Sociale verzekeringsbank deze indien daartoe voldoende geld is gestort. De Sociale verzekeringsbank stort na de betaling van de aanvullende zorg binnen redelijke termijn de onbestede gelden terug aan degene die hiervoor het geld heeft gestort.

  • 8 De Sociale verzekeringsbank ondersteunt de verzekerde bij zijn werkgeverstaken, waaronder ten aanzien van arbeidsomstandighedenregelgeving, zaakschade en aansprakelijkheid.

  • 9 De verzekerde houdt een administratie bij van het totaal aan niet-geleverde zorg per zorgverlener aan wie betalingen zijn verricht op grond van het eerste lid, onderdeel, c, d, e of f. Deze administratie bevat in ieder geval de volgende onderdelen:

    • a. de naam van de zorgverlener;

    • b. het overeengekomen tarief;

    • c. een overzicht van het aantal te betalen uren en dagdelen of, indien de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag niet van toepassing is op de verbintenis waarvoor een vergoeding wordt uitbetaald, etmalen;

    • d. ingeval van besmetting met Covid-19 van de budgethouder: een bewijsstuk waaruit blijkt dat de zorg niet kon worden geleverd in verband met deze besmetting;

    • e. ingeval van een noodzakelijke quarantaine van de budgethouder in verband met Covid-19: een bewijsstuk of de tussen de budgethouder en de zorgverlener overeengekomen afspraken waaruit blijkt dat de zorg niet kon worden geleverd in verband met deze quarantaine;

    • f. ingeval van besmetting met Covid-19 of noodzakelijke quarantaine van de zorgverlener in verband met Covid-19: een bewijsstuk of de tussen de budgethouder en de zorgverlener overeengekomen afspraken waaruit blijkt dat de zorg niet kon worden geleverd in verband met deze besmetting of noodzakelijke quarantaine;

    • g. ingeval van de in het tweede lid, onderdeel e of f, bedoelde situaties: een specificatie wanneer de zorg om deze redenen niet kon worden geleverd.

  • 10 De verzekerde bedoeld in het negende lid, verstrekt op verzoek van het zorgkantoor voor elke zorgverlener het op grond van het eerste lid, onderdelen c, d, e en f, totaal aantal betaalde uren inclusief het bijbehorende totaalbedrag door middel van een daartoe beschikbaar gesteld formulier aan de Sociale verzekeringsbank.

Artikel 5.23a

  • 1 In afwijking van artikel 5.23, vierde lid, onderdeel c, kan de Sociale verzekeringsbank beslissen tot beëindiging of opschorting van de betalingen of een gehele of gedeeltelijke weigering of opschorting van een betaling uit het persoonsgebonden budget indien de Sociale verzekeringsbank een declaratie ter betaling van de vervoerskosten, bedoeld in artikel 3.6.4, vijfde lid, van het Besluit, niet uiterlijk binnen tien weken, na de maand waarin de prestatie is verleend, ontvangt van de verzekerde.

  • 3 De Sociale verzekeringsbank verricht betalingen, indien de declaratie, bedoeld in het eerste lid, of het verzoek, bedoeld in het tweede lid, is opgesteld met gebruikmaking van de modellen die door de Sociale verzekeringsbank daartoe beschikbaar zijn gesteld.

Artikel 5.23b

De verzekerde doet aan de Sociale verzekeringsbank op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van gegevens waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van het budgetbeheer, bedoeld in artikel 3.3.3, zevende lid, van de wet, of het uitvoeren van betalingen ten laste van het persoonsgebonden budget.

Artikel 5.23c

  • 1 In het belang van een gecoördineerde uitvoering van het persoonsgebonden budget ondersteunt de Sociale verzekeringsbank het zorgkantoor bij de uitoefening van diens taken als de verstrekker van dat budget.

  • 2 De Sociale verzekeringsbank en het zorgkantoor werken samen aan de digitalisering en standaardisering van de uitvoering van het persoonsgebonden budget.

Hoofdstuk 6. Organisatie en verantwoording van de langdurige zorg

Artikel 6.2

  • 1 Het financieel verslag van het CAK als bedoeld in artikel 6.2.6, eerste lid, van de wet bevat een financiële verantwoording over de uitvoering van de wet, volgens een door de zorgautoriteit aangegeven model.

  • 2 Het uitvoeringsverslag van het CAK als bedoeld in artikel 6.2.6, tweede lid, van de wet bevat een verantwoording over de uitvoering van de wet, volgens een door de zorgautoriteit aangegeven model.

  • 3 De inhoud en inrichting van de verklaring en van het accountantsverslag als bedoeld in artikel 4.3.1, tweede lid, en van het accountantsverslag als bedoeld in artikel 4.3.2, derde lid, van de wet geschiedt volgens een door de zorgautoriteit aangegeven model.

Hoofdstuk 7. Informatiebepalingen

Artikel 7.1

Als persoonsgegevens, waaronder gegevens over gezondheid, die voor Wlz-uitvoerders noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de wet, worden in ieder geval aangemerkt:

  • a. naam, adres, postcode en woonplaats;

  • b. inschrijving- of verzekerdennummer, burgerservicenummer, geslacht en geboortedatum;

  • c. een afgegeven indicatiebesluit;

  • d. het zorgprofiel, waarop iemand krachtens indicatiebesluit is aangewezen;

  • e. de prestatiebeschrijving van de aan de verzekerde te leveren of geleverde prestatie;

  • f. wanneer de prestatie is aangevangen, gewijzigd en is beëindigd;

  • g. het voor de geleverde prestatie in rekening gebrachte tarief;

  • h. de gegevens die op grond van een declaratieregeling, bedoeld in artikel 38, derde lid, onder b, van de Wet marktordening gezondheidszorg, moeten worden verstrekt;

  • i. de gegevens die noodzakelijk zijn om vast te stellen of de prestatie behoort tot het op grond van de wet verzekerde pakket;

  • j. het bank- of gironummer, en

  • k. overige gegevens die noodzakelijk zijn voor het verrichten van een materiële controle als bedoeld in artikel 7.2, dan wel voor het verrichten van fraudeonderzoek als bedoeld in artikel 7.10.

Artikel 7.2

De controle, bedoeld in artikel 9.1.2, eerste lid, onder i, van de wet houdt in:

  • a. materiële controle: een onderzoek waarbij de Wlz-uitvoerder nagaat of de door de zorgaanbieder in rekening gebrachte prestatie is geleverd en die geleverde prestatie het meest was aangewezen gezien de gezondheidstoestand van de verzekerde;

  • b. formele controle: een onderzoek waarbij de Wlz-uitvoerder nagaat of het tarief dat door een zorgaanbieder voor een prestatie in rekening is gebracht:

    • 1°. een prestatie betreft, welke is geleverd aan een bij die Wlz-uitvoerder verzekerde persoon;

    • 2°. een prestatie betreft, welke behoort tot het verzekerde pakket van die persoon,

    • 3°. een prestatie betreft, tot levering waarvan de zorgaanbieder bevoegd is, en

    • 4°. het tarief betreft, dat voor die prestatie krachtens de Wet marktordening gezondheidszorg is vastgesteld of een tarief is dat, met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens die wet, voor die prestatie met de zorgaanbieder is overeengekomen, en

  • c. detailcontrole: onderzoek door de Wlz-uitvoerder naar bij de zorgaanbieder berustende persoonsgegevens met betrekking tot eigen verzekerden ten behoeve van materiële controle als bedoeld in artikel 7.3 of fraudeonderzoek als bedoeld in artikel 7.10.

Artikel 7.3

  • 2 De zorgaanbieder is verplicht zijn medewerking te verlenen aan de overeenkomstig het eerste lid uitgevoerde materiële controle.

Artikel 7.4

  • 1 De Wlz-uitvoerder stelt voorafgaand aan de uitvoering van materiële controle het doel ervan vast door te bepalen wanneer voldoende zekerheid is verkregen dat de door de zorgaanbieder in rekening gebrachte prestatie is geleverd of die geleverde prestatie het meest was aangewezen gezien de gezondheidstoestand van de verzekerde.

Artikel 7.5

  • 1 De Wlz-uitvoerder mag verzekerden met gebruikmaking van persoonsgegevens waarover hij in verband met de uitvoering van de wet reeds beschikt enquêteformulieren zenden om:

    • 1°. na te gaan of de in rekening gebrachte zorg daadwerkelijk is verleend, en

    • 2°. onderzoek te doen naar de door die verzekerden ervaren kwaliteit van de verzekerde zorg die een zorgaanbieder verleent of heeft verleend.

  • 2 Bij de verzending van enquêteformulieren als bedoeld in het eerste lid informeert de Wlz-uitvoerder de verzekerde erover dat hij niet verplicht is tot beantwoording van de gestelde vragen en dat onthouden van medewerking op geen enkele wijze tot zijn nadeel zal strekken.

  • 3 De Wlz-uitvoerder draagt er zorg voor dat terug ontvangen enquêteformulieren als bedoeld in het eerste lid, onderdeel 2°, niet herleidbaar zijn tot personen en dat niet herleidbaar is welke verzekerden geen formulier hebben teruggestuurd.

Artikel 7.6

  • 1 De Wlz-uitvoerder voert een algemene risicoanalyse uit op basis van gegevens waarover deze in verband met de uitvoering van de wet beschikt.

  • 2 De Wlz-uitvoerder stelt op basis van de in het eerste lid uitgevoerde algemene risicoanalyse een algemeen controleplan vast, waarin de objecten van materiële controle en de in te zetten controle-instrumenten zijn opgenomen.

  • 3 Het naar aanleiding van de algemene risicoanalyse opgestelde algemene controleplan voorziet niet in de inzet van het controle-instrument detailcontrole.

  • 4 Indien uit het uitgevoerde algemene controleplan blijkt dat het controledoel, bedoeld in artikel 7.4, eerste lid, is bereikt, kan alleen detailcontrole worden uitgevoerd als er van een ander dan de Wlz-uitvoerder afkomstige of uit de uitgevoerde controle voortvloeiende aanwijzingen zijn waaruit blijkt dat er sprake is van onvoldoende zekerheid.

Artikel 7.7

De Wlz-uitvoerder maakt informatie openbaar over het ingevolge artikel 7.4 vastgestelde controledoel en het ingevolge artikel 7.6 vastgestelde algemene controleplan op een zodanige wijze dat die informatie voor verzekerden en zorgaanbieders gemakkelijk verkrijgbaar is.

Artikel 7.8

  • 1 De Wlz-uitvoerder voert geen detailcontrole uit, dan nadat is voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a. de Wlz-uitvoerder heeft een specifieke risicoanalyse verricht op de bevindingen uit het uitgevoerde algemene controleplan bedoeld in artikel 7.5, tweede lid;

    • b. de Wlz-uitvoerder heeft naar aanleiding van de specifieke risicoanalyse een specifiek controleplan en specifiek controledoel opgesteld, waarin de objecten van materiële controle en de methoden van detailcontrole zijn opgenomen;

    • c. het overeenkomstig onderdeel b vastgestelde specifieke doel van de materiële controle kan zonder detailcontrole niet worden bereikt;

    • d. uit het specifieke controleplan blijkt dat de detailcontrole niet verder gaat dan gelet op het met het onderzoeksdoel en de omstandigheden van het te onderzoeken geval noodzakelijk is;

    • e. de Wlz-uitvoerder heeft de zorgaanbieder voorafgaand aan de uitvoering van de detailcontrole toereikende, desgevraagd schriftelijke, informatie verstrekt waarin wordt gemotiveerd hoe is voldaan aan de in dit lid genoemde voorwaarden.

  • 2 Indien bij de uitvoering van detailcontrole persoonsgegevens van verzekerden worden verwerkt, geschiedt dit onder verantwoordelijkheid van een medisch adviseur in opdracht van de Wlz-uitvoerder en is deze op voorafgaand verzoek van de zorgaanbieder aanwezig bij dit deel van de controle.

  • 3 De Wlz-uitvoerder informeert de zorgaanbieder over de zakelijke inhoud van de voorgenomen uitkomsten van de detailcontrole en stelt de zorgaanbieder in de gelegenheid daarop binnen een redelijke termijn te reageren.

  • 4 De Wlz-uitvoerder betrekt de reactie van de zorgaanbieder bij de vaststelling van de definitieve uitkomsten van de detailcontrole en bericht deze uitkomsten aan de zorgaanbieder.

Artikel 7.9

De Wlz-uitvoerder legt de specifieke risicoanalyse en de uitvoering van detailcontroles in zijn administratie vast om toetsing door en verantwoording aan toezichthouders mogelijk te maken.

Artikel 7.10

  • 1 Het fraudeonderzoek, bedoeld in artikel 9.1.2, eerste lid, onder j, van de wet houdt een onderzoek in waarbij de Wlz-uitvoerder nagaat of de verzekerde of de zorgaanbieder valsheid in geschrifte, bedrog, benadeling van rechthebbenden of verduistering pleegt of tracht te plegen bij de uitvoering door betrokken personen en organisaties van de verzekering op grond van de wet, met het doel een prestatie, vergoeding, betaling of ander voordeel te krijgen waarop de verzekerde dan wel de zorgaanbieder geen recht heeft of recht kan hebben.

  • 2 Bij fraudeonderzoek zijn de voorwaarden bedoeld in artikel 7.8, eerste lid, onderdelen b en d, van overeenkomstige toepassing, en is de in onderdeel e bedoelde voorwaarde van overeenkomstige toepassing voor zover het onderzoeksbelang of het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken verzekerde zich daar niet tegen verzet.

  • 3 In afwijking van het tweede lid kan de Wlz-uitvoerder met betrekking tot een individuele verzekerde detailcontrole uitvoeren zonder dat de in dat lid genoemde voorwaarden van toepassing zijn, indien deze verzekerde ten behoeve van het fraudeonderzoek schriftelijk toestemming heeft gegeven voor verstrekking van hem betreffende gegevens over gezondheid aan de Wlz-uitvoerder.

  • 4 De zorgaanbieder is verplicht zijn medewerking te verlenen aan overeenkomstig het tweede lid uitgevoerd fraudeonderzoek.

Artikel 7.11

De Wlz-uitvoerder verwerkt de persoonsgegevens, bedoeld in artikel 6.1.1 van de wet slechts verder voor de uitvoering van de wet en voor zover dit noodzakelijk is voor de doelen als omschreven in artikel 9.1.2, eerste en derde lid, en 9.1.3, tweede lid, van de wet.

Artikel 7.12

De Wlz-uitvoerder dient zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen één maand na de dag waarop de zorg is aangevangen of herzien door wijziging van de leveringsvorm als bedoeld in artikel 3.3.1, eerste lid, van de wet, of, indien de leveringsvorm een persoonsgebonden budget betreft, uiterlijk binnen vier maanden na de ingangsdatum van de verlening van dat budget door de Wlz-uitvoerder, de noodzakelijke persoonsgegevens voor de vaststelling en de inning van de eigen bijdrage bij het CAK in.

Artikel 7.13

  • 1 Indien de persoonsgegevens door de Wlz-uitvoerder onjuist of onvolledig zijn ingediend bij het CAK, stuurt het CAK zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen tien werkdagen na indiening, een uitnodiging tot herstel aan de Wlz-uitvoerder.

  • 2 De Wlz-uitvoerder dient uiterlijk binnen tien werkdagen na ontvangst van de uitnodiging, bedoeld in het eerste lid, het herstelde bericht bij het CAK in.

Artikel 7.14

  • 1 Ten behoeve van de vaststelling en inning van de eigen bijdrage, bedoeld in artikel 6.1.2, onderdeel a, van de wet, vergelijken de Wlz-uitvoerder en het CAK ten minste elke twee maanden hun administraties houdende de persoonsgegevens van de verzekerden die noodzakelijk zijn voor de juiste uitvoering van de taken.

  • 2 Indien naar aanleiding van de in het eerste lid genoemde vergelijking blijkt dat sprake is van onvolledige of onjuiste persoonsgegevens in de administraties, corrigeert het CAK of de Wlz-uitvoerder binnen een maand na die vergelijking de gegevens in hun administratie, voor zover noodzakelijk voor de juiste uitvoering van artikel 3.2.5 van de wet.

Hoofdstuk 8. Financiële bepalingen

Artikel 8.1

  • 2 Van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, is € 16.385,1 miljoen bestemd voor zorg in natura en € 1.485,0 miljoen bestemd voor persoonsgebonden budgetten.

Artikel 8.2

De bedragen die in 2015 beschikbaar zijn voor de verstrekking van persoonsgebonden budgetten zijn voor de hiernavolgende regio’s de achter die regio’s opgenomen bedragen:

Groningen:

€ 74.679.562

Friesland:

€ 88.972.423

Drenthe:

€ 68.702.737

Zwolle:

€ 59.572.060

Twente:

€ 65.301.325

Apeldoorn, Zutphen, en omstreken:

€ 34.427.626

Arnhem:

€ 96.542.977

Nijmegen:

€ 51.041.555

Utrecht:

€ 96.514.184

Flevoland:

€ 20.783.554

’t Gooi:

€ 38.653.462

Noord-Holland Noord:

€ 48.335.180

Kennemerland:

€ 28.633.505

Zaanstreek/Waterland:

€ 20.277.657

Amsterdam:

€ 46.271.294

Amstelland en de Meerlanden:

€ 11.930.959

Zuid-Holland Noord:

€ 30.082.354

Haaglanden:

€ 55.359.335

Delft Westland Oostland:

€ 18.943.688

Midden-Holland:

€ 22.443.074

Rotterdam:

€ 45.803.763

Nieuwe Waterweg Noord:

€ 12.791.303

Zuid-Hollandse Eilanden:

€ 34.025.072

Waardenland:

€ 31.939.982

Zeeland:

€ 28.884.591

West-Brabant:

€ 59.082.555

Midden-Brabant:

€ 52.785.559

Noordoost Brabant:

€ 62.390.852

Zuidoost Brabant:

€ 60.744.905

Noord-en Midden-Limburg:

€ 50.597.924

Zuid-Limburg:

€ 57.544.570

Middel-IJssel:

€ 10.915.415

Artikel 8.3

  • 2 Van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, is € 16.782,5 miljoen bestemd voor zorg in natura en € 1.825,7 miljoen bestemd voor persoonsgebonden budgetten.

    Daarbij is rekening gehouden met overhevelingen door de Wlz-uitvoerders tussen de deelkaders voor zorg in natura en persoonsgebonden budgetten tot en met 21 november 2016.

Artikel 8.4

De bedragen die in 2016 beschikbaar zijn voor de verstrekking van persoonsgebonden budgetten zijn voor de hiernavolgende regio’s de achter die regio’s opgenomen bedragen:

Groningen:

89.148.317

Friesland:

105.223.393

Drenthe:

76.882.167

Zwolle:

67.360.494

Twente:

81.047.823

Apeldoorn, Zutphen, en omstreken:

41.394.995

Arnhem:

118.769.899

Nijmegen:

61.038.392

Utrecht:

117.889.857

Flevoland:

26.232.098

’t Gooi:

48.223.818

Noord-Holland Noord:

4.339.992

Kennemerland:

33.716.501

Zaanstreek/Waterland:

24.859.860

Amsterdam:

61.602.461

Amstelland en de Meerlanden:

15.820.579

Zuid-Holland Noord:

37.400.483

Haaglanden:

73.476.816

Westland Schieland Delfland:

43.108.778

Midden-Holland:

27.141.031

Rotterdam:

60.745.405

Zuid-Hollandse Eilanden:

41.683.544

Waardenland:

38.398.152

Zeeland:

36.122.835

West-Brabant:

75.388.525

Midden-Brabant:

62.014.320

Noordoost Brabant:

76.358.433

Zuidoost Brabant:

73.583.357

Noord- en Midden-Limburg:

63.201.736

Zuid-Limburg:

76.323.787

Midden IJssel:

17.208.188

Artikel 8.5

  • 2 Van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, is € 17.550,7 miljoen bestemd voor zorg in natura en € 2.041,4 miljoen bestemd voor persoonsgebonden budgetten. Daarbij is rekening gehouden met overhevelingen door de Wlz-uitvoerders tussen de deelkaders voor zorg in natura en persoonsgebonden budgetten tot en met 1 november 2017.

Artikel 8.6

De bedragen die in 2017 beschikbaar zijn voor de verstrekking van persoonsgebonden budgetten zijn voor de hiernavolgende regio’s de achter die regio’s opgenomen bedragen:

Groningen:

85.099.564

Friesland:

114.500.000

Drenthe:

85.812.045

Zwolle:

74.938.744

Twente:

89.752.403

Apeldoorn, Zutphen, en omstreken:

46.109.515

Arnhem:

127.034.096

Nijmegen:

68.677.579

Utrecht:

136.371.455

Flevoland:

30.178.801

’t Gooi:

56.133.761

Noord-Holland Noord:

60.449.095

Kennemerland:

36.946.039

Zaanstreek/Waterland:

28.153.025

Amsterdam:

69.984.272

Amstelland en de Meerlanden:

17.519.179

Zuid-Holland Noord:

40.079.483

Haaglanden:

88.062.552

Westland Schieland Delfland:

49.296.511

Midden-Holland:

30.633.250

Rotterdam:

73.468.864

Zuid-Hollandse Eilanden:

49.385.091

Waardenland:

45.617.827

Zeeland:

41.496.900

West-Brabant:

85.797.535

Midden-Brabant:

67.393.765

Noordoost Brabant:

88.524.917

Zuidoost Brabant:

82.204.266

Noord- en Midden-Limburg:

67.695.240

Zuid-Limburg:

86.439.324

Midden IJssel:

17.606.000

Artikel 8.7

  • 2 Van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, is € 18.888 miljoen bestemd voor zorg in natura en € 2.204 miljoen bestemd voor persoonsgebonden budgetten. Daarbij is rekening gehouden met overhevelingen door de Wlz-uitvoerders tussen de deelkaders voor zorg in natura en persoonsgebonden budgetten tot en met 15 april 2019.

Artikel 8.8

De bedragen die in 2018 beschikbaar zijn voor de verstrekking van persoonsgebonden budgetten zijn voor de hiernavolgende regio’s de achter die regio’s opgenomen bedragen:

Groningen:

85.200.000

Friesland:

117.000.000

Drenthe:

85.061.197

Zwolle:

77.203.741

Twente:

94.900.000

Apeldoorn, Zutphen en omstreken:

47.109.515

Midden IJssel:

17.550.000

Arnhem:

127.440.000

Nijmegen:

79.412.174

Utrecht:

151.920.245

Flevoland:

32.178.801

’t Gooi:

62.518.059

Noord-Holland Noord:

67.531.552

Kennemerland:

38.946.039

Zaanstreek/Waterland:

30.153.025

Amsterdam:

80.627.133

Amstelland en de Meerlanden:

18.925.923

Zuid-Holland Noord:

44.625.762

Haaglanden:

99.784.435

Westland Schieland Delfland:

52.894.148

Midden-Holland:

31.848.616

Rotterdam:

84.756.946

Zuid-Hollandse Eilanden:

52.563.180

Waardenland:

50.573.361

Zeeland:

44.118.899

West-Brabant:

95.769.420

Midden-Brabant:

72.672.309

Noordoost Brabant:

99.881.605

Zuidoost Brabant:

90.574.744

Noord- en Midden-Limburg:

74.720.667

Zuid-Limburg:

95.805.079

Artikel 8.9

  • 2 Van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, is € 20.954 miljoen bestemd voor zorg in natura en € 2.454 miljoen bestemd voor persoonsgebonden budgetten. Daarbij is rekening gehouden met overhevelingen door de Wlz-uitvoerders tussen de deelkaders voor zorg in natura en persoonsgebonden budgetten tot en met 1 april 2020.

Artikel 8.10

De bedragen die in 2019 beschikbaar zijn voor de verstrekking van persoonsgebonden budgetten zijn voor de hiernavolgende regio’s de achter die regio’s opgenomen bedragen:

Groningen:

87.116.039

Friesland:

127.600.000

Drenthe:

90.407.902

Zwolle:

84.130.789

Twente:

102.702.027

Apeldoorn, Zutphen en omstreken:

51.328.234

Midden IJssel:

19.282.558

Arnhem:

135.827.029

Nijmegen:

88.049.272

Utrecht:

171.056.925

Flevoland:

36.944.568

´t Gooi:

71.412.713

Noord-Holland Noord:

72.868.600

Kennemerland:

42.081.894

Zaanstreek/Waterland:

33.648.522

Amsterdam:

93.590.300

Amstelland en de Meerlanden:

21.204.905

Zuid-Holland Noord:

52.769.426

Haaglanden:

116.166.674

Westland Schieland Delfland:

58.393.820

Midden-Holland:

34.856.453

Rotterdam:

98.310.354

Zuid-Hollandse Eilanden:

61.060.590

Waardenland:

58.397.356

Zeeland:

50.489.991

West-Brabant:

110.105.489

Midden-Brabant:

79.297.934

Noordoost Brabant:

113.142.810

Zuidoost Brabant:

109.204.273

Noord- en Midden-Limburg:

80.342.686

Zuid-Limburg:

102.239.178

Artikel 8.11

  • 2 Van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, is € 22.424 miljoen bestemd voor zorg in natura en € 2.661 miljoen bestemd voor persoonsgebonden budgetten. Daarbij is rekening gehouden met overhevelingen door de Wlz-uitvoerders tussen de deelkaders voor zorg in natura en persoonsgebonden budgetten tot en met 15 november 2020.

Artikel 8.12

De bedragen die in 2020 beschikbaar zijn voor de verstrekking van persoonsgebonden budgetten zijn voor de hiernavolgende regio’s de achter die regio’s opgenomen bedragen:

Groningen:

€ 91.673.935

Friesland:

€ 37.800.000

Drenthe:

€ 98.980.995

Zwolle:

€ 90.102.364

Twente:

€ 108.254.717

Apeldoorn, Zutphen en omstreken:

€ 56.165.663

Midden IJssel:

€ 22.121.005

Arnhem:

€ 143.841.013

Nijmegen:

€ 92.943.030

Utrecht:

€ 188.860.809

Flevoland:

€ 40.130.847

´t Gooi:

€ 78.641.292

Noord-Holland Noord:

€ 74.045.497

Kennemerland:

€ 45.099.045

Zaanstreek/Waterland:

€ 37.295.280

Amsterdam:

€ 107.602.678

Amstelland en de Meerlanden:

€ 23.003.878

Zuid-Holland Noord:

€ 56.474.174

Haaglanden:

€ 130.404.770

Westland Schieland Delfland:

€ 65.191.453

Midden-Holland:

€ 36.778.036

Rotterdam:

€ 108.616.657

Zuid-Hollandse Eilanden:

€ 67.411.216

Waardenland:

€ 61.513.975

Zeeland:

€ 55.025.399

West-Brabant:

€ 121.222.558

Midden-Brabant:

€ 84.777.208

Noordoost Brabant:

€ 121.690.527

Zuidoost Brabant:

€ 124.241.804

Noord- en Midden-Limburg:

€ 82.929.670

Zuid-Limburg:

€ 107.749.055

Artikel 8.13

  • 2 Van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, is € 24.669 miljoen bestemd voor zorg in natura en € 3.067 miljoen bestemd voor persoonsgebonden budgetten. Daarbij is rekening gehouden met overhevelingen door de Wlz-uitvoerders tussen de deelkaders voor zorg in natura en persoonsgebonden budgetten tot en met 15 december 2021.

Artikel 8.14

De bedragen die in 2021 beschikbaar zijn voor de verstrekking van persoonsgebonden budgetten zijn voor de hiernavolgende regio’s de achter die regio’s opgenomen bedragen:

Groningen:

€ 105.517.551

Friesland:

€ 156.076.357

Drenthe:

€ 117.045.445

Zwolle:

€ 100.850.211

Twente:

€ 117.746.269

Apeldoorn, Zutphen en omstreken:

€ 62.194.249

Midden IJssel:

€ 23.931.142

Arnhem:

€ 166.455.535

Nijmegen:

€ 101.881.123

Utrecht:

€ 215.105.477

Flevoland:

€ 42.634.136

’t Gooi:

€ 86.299.367

Noord-Holland Noord:

€ 80.780.761

Kennemerland:

€ 48.627.103

Zaanstreek/Waterland:

€ 42.094.255

Amsterdam:

€ 126.876.345

Amstelland en de Meerlanden:

€ 27.042.081

Zuid-Holland Noord:

€ 65.691.791

Haaglanden:

€ 156.068.831

Westland Schieland Delfland:

€ 77.819.903

Midden-Holland:

€ 38.089.164

Rotterdam:

€ 130.579.764

Zuid-Hollandse Eilanden:

€ 77.101.608

Waardenland:

€ 69.599.812

Zeeland:

€ 66.550.453

West-Brabant:

€ 138.599.795

Midden-Brabant:

€ 101.445.739

Noordoost Brabant:

€ 142.435.188

Zuidoost Brabant:

€ 160.537.085

Noord- en Midden-Limburg:

€ 98.093.609

Zuid-Limburg:

€ 123.417.165

Artikel 8.15

  • 2 Van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, is € 26.550 miljoen bestemd voor zorg in natura en € 3.131 miljoen bestemd voor persoonsgebonden budgetten. Daarbij is rekening gehouden met overhevelingen door de Wlz-uitvoerders tussen de deelkaders voor zorg in natura en persoonsgebonden budgetten tot en met 15 december 2021.

Artikel 8.16

De bedragen die in 2022 beschikbaar zijn voor de verstrekking van persoonsgebonden budgetten zijn voor de hiernavolgende regio’s de achter die regio’s opgenomen bedragen:

Groningen:

€ 110.288.663

Friesland:

€ 158.990.947

Drenthe:

€ 114.392.845

Zwolle:

€ 102.794.440

Twente:

€ 125.765.614

Apeldoorn, Zutphen en omstreken:

€ 63.065.461

Midden IJssel:

€ 25.415.819

Arnhem:

€ 176.336.639

Nijmegen:

€ 104.351.997

Utrecht:

€ 215.655.360

Flevoland:

€ 42.819.213

’t Gooi:

€ 88.261.756

Noord-Holland Noord:

€ 82.981.008

Kennemerland:

€ 49.065.959

Zaanstreek/Waterland:

€ 42.670.284

Amsterdam:

€ 130.769.262

Amstelland en de Meerlanden:

€ 26.542.082

Zuid-Holland Noord:

€ 65.338.530

Haaglanden:

€ 158.794.176

Westland Schieland Delfland:

€ 76.409.333

Midden-Holland:

€ 39.345.423

Rotterdam:

€ 133.793.683

Zuid-Hollandse Eilanden:

€ 78.883.247

Waardenland:

€ 70.954.472

Zeeland:

€ 67.903.725

West-Brabant:

€ 141.738.087

Midden-Brabant:

€ 103.966.148

Noordoost Brabant:

€ 146.321.198

Zuidoost Brabant:

€ 161.183.072

Noord- en Midden-Limburg:

€ 99.994.726

Zuid-Limburg:

€ 126.206.831

Hoofdstuk 9. Tijdelijk en overgangsrecht, burgerlijk recht

Artikel 9.1

Artikel 9.2

Artikel 11.1.1, vierde lid, van de wet geldt slechts voor verzekerden die op de dag voorafgaande aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op grond van een indicatiebesluit waren aangewezen op een zorgzwaartepakket als bedoeld in het derde lid van dat artikel.

Artikel 9.4

Een verzekerde die onmiddellijk voorafgaande aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten voortgezet verblijf als bedoeld in artikel 13 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ ontving zonder over een indicatie voor een zorgzwaartepakket B GGZ te beschikken, behoudt totdat de met het verblijf gepaard gaande geneeskundige zorg voor hem niet meer medisch noodzakelijk is zijn recht op dat voortgezet verblijf.

Artikel 9.5

Een zorgovereenkomst die krachtens artikel 2.6.15 van de Regeling subsidies AWBZ, zoals die gold onmiddellijk voorafgaande aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, door het zorgkantoor of door de Sociale verzekeringsbank is goedgekeurd, geldt als een goedgekeurde zorgovereenkomst op grond van artikel 3.6.4, derde lid, van het Besluit.

Artikel 9.6

  • 2 De verzekerde die met ingang van 1 januari 2016 recht krijgt op zorg krachtens de wet en onmiddellijk daaraan voorafgaand krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 het individueel gebruik van een mobiliteitshulpmiddel had, behoudt dit hulpmiddel totdat het op grond van de Wet langdurige zorg kan worden verstrekt.

Artikel 9.8

  • 3 Het in het indicatiebesluit opgenomen zorgzwaartepakket van de verzekerde, bedoeld in artikel 11.1.1, derde lid, van de wet wordt eerst met ingang van de datum waarop hij in een instelling is gaan verblijven overeenkomstig het tweede lid ambtshalve omgezet in een bij de verzekerde best passend zorgprofiel.

Artikel 9.8a

  • 3 Met betrekking tot de omzetting, bedoeld in het eerste lid, is artikel 9.1.2 van de wet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9.9

  • 4 Met betrekking tot de herindicatie, bedoeld in het eerste lid, dan wel herziening van het indicatiebesluit, bedoeld in het derde lid, is artikel 9.1.2 van de wet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9.10

  • 2 Het CIZ geeft een besluit tot herindicatie, dan wel herziening van het indicatiebesluit, van een verzekerde als bedoeld in artikel 11.1.1, derde lid, van de wet een geldigheidsduur die de duur van het voor de verzekerde geldende overgangsrecht niet overschrijdt.

  • 3 Met betrekking tot de herindicatie, dan wel herziening van het indicatiebesluit, bedoeld in het eerste lid, is artikel 9.1.2 van de wet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9.11

  • 2 Een verzekerde die onmiddellijk voorafgaand aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op grond van een indicatiebesluit is aangewezen op een zorgzwaartepakket als bedoeld in artikel 11.1.1, tweede lid, van de wet waarbij de datum van ingang van dat zorgzwaartepakket ligt na de datum van intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, wordt met ingang van de datum van ingang van dat zorgzwaartepakket voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een verzekerde als bedoeld in artikel 11.1.1, tweede lid, van de wet ten aanzien van wie het CIZ heeft vastgesteld dat hij voldoet aan artikel 3.2.1, eerste lid, van de wet. Artikel 9.8, tweede en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9.13

Voor de verzekerde die op 31 december 2016 een persoonsgebonden budget ontving op grond van de wet en waarvoor het op grond van artikel 5.22 zoals dat luidde op 31 december 2016 uit het persoonsgebonden budget te betalen bruto loon of de te betalen vergoeding aan een zorgaanbieder ten hoogste het in het eerste lid van dat artikel genoemde bedrag of tarief bedroeg, blijft dat bedrag of tarief gelden.

Artikel 9.14

  • 1 Een verzekerde als bedoeld in artikel 11.1.3 van de wet die op 31 december 2014 op grond van een indicatiebesluit is aangewezen op een zorgzwaartepakket B GGZ en die zorg behorende tot een zorgzwaartepakket VV, VG, LG, ZGaud en ZGvis ontvangt en die niet op 1 januari 2018 op grond van een indicatiebesluit is aangewezen op zorg, kan er voor kiezen met ingang van 1 januari 2018 voor de toepassing van de wet gelijk te worden gesteld met een verzekerde ten aanzien van wie het CIZ heeft vastgesteld dat hij voldoet aan artikel 3.2.1, eerste lid, van de wet.

  • 2 Het CIZ indiceert de verzekerde, bedoeld in het eerste lid, met toepassing van bijlage A of F bij deze regeling in een bij hem best passende zorgprofiel.

Artikel 9.15

  • 1 Een verzekerde als bedoeld in artikel 11.1.3. van de wet die op 31 december 2014 op grond van een indicatiebesluit is aangewezen op een zorgzwaartepakket B GGZ en die zorg behorende tot een zorgzwaartepakket LVG of SGLVG ontvangt en die niet op 1 januari 2018 op grond van een indicatiebesluit is aangewezen op zorg, wordt voor de toepassing van de wet gelijk gesteld met een verzekerde ten aanzien van wie het CIZ heeft vastgesteld dat hij voldoet aan artikel 3.2.1, eerste lid, van de wet.

  • 2 Het CIZ indiceert de verzekerde, bedoeld in het eerste lid, met toepassing van bijlage A bij deze regeling in een bij hem best passend profiel waarbij de geldigheidsduur van het indicatiebesluit de totale, op grond van artikel 3.2, eerste lid, geldende geldigheidsduur, niet overschrijdt.

Artikel 9.16

Artikel 9.17

  • 2 Het eerste lid geldt niet voor de verzekerde van wie het CIZ na inwerkingtreding van deze regeling op aanvraag heeft vastgesteld dat hij voldoet aan artikel 3.2.1, eerste lid, van de wet.

Hoofdstuk 10. Slotbepalingen

Artikel 10.1a

  • 2 De in het eerste lid bedoelde uitkeringen worden uitsluitend verstrekt op verzoek van het landelijk politiekorps, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 10.3

De

Staatssecretaris

van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

M.J. van Rijn

Bijlage A. bij artikel 2.1 van de Regeling langdurige zorg

Zorgprofielen integraal pakket als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, van het Besluit langdurige zorg (met conversietabel ZZP’s Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en tevens met aanduiding van zorgprofielen waarboven meer zorg mogelijk is met *)

Sector Verpleging en verzorging (VV)

ZZP AWBZ

VV Beschut wonen met intensieve begeleiding en uitgebreide verzorging

4 VV

VV Beschermd wonen met intensieve dementiezorg

5 VV

VV Beschermd wonen met intensieve verzorging en verpleging

6 VV

VV Beschermd wonen met zeer intensieve zorg, vanwege specifieke aandoeningen, met de nadruk op begeleiding

7 VV*

VV Beschermd wonen met zeer intensieve zorg, vanwege specifieke aandoeningen, met de nadruk op verzorging/verpleging

8 VV*

VV Herstelgerichte behandeling met verpleging en verzorging

9b VV

Sector Verstandelijk Gehandicapt (VG)

 

VG Wonen met begeleiding en verzorging

3 VG

VG Wonen met begeleiding en intensieve verzorging

4 VG

VG Wonen met intensieve begeleiding en intensieve verzorging

5 VG*

VG Wonen met intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering

6 VG

VG (Besloten) wonen met zeer intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering

7 VG*

VG Wonen met begeleiding en volledige verzorging en verpleging

8 VG*

Sector Licht Verstandelijk Gehandicapt (LVG)

 

LVG Wonen met enige behandeling en begeleiding (18 tot 23 jaar)

1 LVG

LVG Wonen met behandeling en begeleiding (18 tot 23 jaar)

2 LVG

LVG Wonen met intensieve behandeling en begeleiding, kleine groep (18 tot 23 jaar)

3 LVG

LVG Wonen met zeer intensieve behandeling en begeleiding (18 tot 23 jaar)

4 LVG*

LVG Besloten wonen met zeer intensieve behandeling en begeleiding (18 tot 23 jaar).

5 LVG*

LVG Behandeling in een SGLVG behandelcentrum

1 SGLVG*

Sector Lichamelijk Gehandicapt (LG)

 

LG Wonen met begeleiding en enige verzorging

2 LG

LG Wonen met begeleiding en verzorging

4 LG

LG Wonen met begeleiding en intensieve verzorging

5 LG*

LG Wonen met intensieve begeleiding en intensieve verzorging