De beoordeling van de aanvragen gebeurt in twee opeenvolgende fasen. Allereerst wordt
bekeken of aanvragen voldoen aan een aantal basisvereisten. Deze basisvereisten om
voor subsidie in aanmerking te komen zijn opgenomen in de artikelen 7, 8 en 9. Deze vereisten hebben zowel betrekking op de aanvrager zelf als op de in te dienen
stukken. Aanvragen die niet aan artikel 7, 8, 9, of de voorwaarden uit artikel 10 voldoen, worden op basis van artikel 10 afgewezen en verder niet inhoudelijk beoordeeld.
De tweede fase betreft het inhoudelijk beoordelen van de projectplannen van de aanvragen
die voldoen aan de formele vereisten. De beoordeling vindt plaats aan de hand van
de in deze bijlage opgenomen vier criteria. Toetsing vindt plaats op alle criteria
en resulteert in een totaalscore. Het plan dat de hoogste totaalscore behaalt ontvangt
een beschikking tot verlening van subsidie. De overige plannen worden afgewezen.
Criterium 1: de kwaliteit en verwachte effectiviteit van de aanpak om de doelgroep
te bereiken (0 – 25 punten)
Het is niet eenvoudig om in contact te komen met ouderen die sociaal uitgesloten zijn.
Hierbij speelt enerzijds dat weinig mensen contact met hen hebben en kunnen melden
dat het niet goed gaat. Anderzijds speelt schaamte en vraagverlegenheid bij de betreffende
persoon een belangrijke rol, waardoor de oudere zelf ook niet om hulp vraagt. Daarnaast
spelen bij de doelgroep taal- en cultuurbarrières een rol. De aanvrager dient helder
uiteen te zetten op welke wijze hij de doelgroep, ouderen met een laag besteedbaar
inkomen die sociaal uitgesloten (dreigen te) zijn, gaat bereiken. Welke middelen zet
hij in en welke partijen betrekt hij hierbij? Ook dient de aanvrager te onderbouwen
hoeveel ouderen hij denkt te bereiken met zijn aanpak. Met bereiken van de doelgroep
wordt bedoeld dat een oudere uit de doelgroep ten minste eenmaal deelneemt aan een
activiteit die in het kader van het project georganiseerd wordt. Hierbij geldt dat
om voor subsidie in aanmerking te komen, de aanvrager gedurende de looptijd van het
project ten minste 5.000 mensen uit de doelgroep dient te bereiken.
Bij de beoordeling van dit criterium worden de volgende elementen betrokken:
-
– de mate waarin de doelgroep op de hoogte wordt gebracht van het programma;
-
– de mate waarin de doelgroep wordt gestimuleerd om deel te nemen aan het programma;
-
– het aantal mensen dat met de aanpak naar verwachting wordt bereikt;
-
– de mate waarin de meest kwetsbaren van de doelgroep met de aanpak bereikt kunnen worden;
-
– de mate waarin activiteiten een laagdrempelig karakter hebben;
-
– de mate waarin bij de aanpak rekening gehouden wordt met culturele diversiteit van
de doelgroep en (in)directe discriminatie wordt vermeden en gelijke behandeling man/vrouw
wordt gewaarborgd;
-
– de uitvoerbaarheid en doelmatigheid van de aanpak;
-
– de mate waarin en de wijze waarop relevante partijen bij de aanpak worden betrokken.
Er worden meer punten toegekend naar mate met de aanpak naar het oordeel van de minister
meer en de meest kwetsbare mensen uit de doelgroep kunnen worden bereikt.
Verdeling score:
-
– Zeer hoge kwaliteit en verwachte effectiviteit van de aanpak: 25 punten
-
– Hoge kwaliteit en verwachte effectiviteit van de aanpak: 18 punten
-
– Gemiddelde kwaliteit en verwachte effectiviteit van de aanpak: 12 punten
-
– Lage kwaliteit en verwachte effectiviteit van de aanpak: 6 punten
-
– Zeer lage kwaliteit en verwachte effectiviteit van de aanpak: 0 punten
Criterium 2: de kwaliteit en verwachte effectiviteit van de activiteiten voor de deelnemers
om sociale uitsluiting tegen te gaan (0 – 30 punten)
Doelstelling van de regeling is om sociale uitsluiting van ouderen tegen te gaan.
In het bijzonder gaat het daarbij om ouderen met een laag besteedbaar inkomen. De
aanvrager dient aan te geven in welke mate de activiteiten die hij voorstelt bijdragen
aan dit doel. Ook dient de aanvrager in te gaan op de bijdrage die de activiteiten
leveren om het sociaal netwerk en de competenties van de deelnemers te versterken.
Bij het versterken van competenties wordt gedacht aan competenties die de financiële
zelfredzaamheid, digitale vaardigheden en/of de gezonde leefstijl van de deelnemers
bevorderen.
Bij de beoordeling van dit criterium worden de volgende elementen betrokken:
-
– de mate waarin de activiteiten het gevoel van sociale uitsluiting van de deelnemers
verminderen;
-
– de mate waarin de activiteiten het sociaal netwerk van de deelnemers versterken;
-
– de mate waarin de activiteiten de competenties van de deelnemers versterken;
-
– de mate waarin uitval van deelnemers wordt voorkomen;
-
– de mate waarin bij de activiteiten rekening gehouden wordt met culturele diversiteit
van de doelgroep en (in)directe discriminatie wordt vermeden en gelijke behandeling
man/vrouw wordt gewaarborgd;
-
– de uitvoerbaarheid en doelmatigheid van de activiteiten;
-
– de mate waarin en de wijze waarop relevante partijen bij de aanpak worden betrokken.
Er worden meer punten toegekend naar mate de activiteiten die worden georganiseerd
voor de doelgroep naar het oordeel van de minister meer bijdragen aan het tegengaan
van de sociale uitsluiting van de deelnemers en het versterken van het sociaal netwerk
en de competenties van de deelnemers.
Verdeling score:
-
– Zeer hoge kwaliteit en verwachte effectiviteit van de activiteiten: 30 punten
-
– Hoge kwaliteit en verwachte effectiviteit van de activiteiten: 22 punten
-
– Gemiddelde kwaliteit en verwachte effectiviteit van de activiteiten: 15 punten
-
– Lage kwaliteit en verwachte effectiviteit van de activiteiten: 7 punten
-
– Zeer lage kwaliteit en verwachte effectiviteit van de activiteiten: 0 punten
Criterium 3: de duurzaamheid van de aanpak om sociale uitsluiting tegen te gaan (0
– 25 punten)
In Nederland zijn veel mogelijkheden om sociaal te participeren, ook voor ouderen
met een laag besteedbaar inkomen. Het is echter voor deze groep niet altijd eenvoudig
de weg naar deze mogelijkheden te vinden. Bovendien speelt schaamte een rol, waardoor
mensen niet altijd om hulp durven te vragen. De aanvrager dient aan te geven in welke
mate zijn project er toe bijdraagt dat de deelnemers zicht krijgen op voorzieningen
die voor hen bedoeld zijn en dat zij daar ook daadwerkelijk gebruik van gaan maken.
Nadat het gelukt is om de doelgroep te bereiken, is het van groot belang dat de deelnemers
vervolgens niet weer van de ‘radar’ verdwijnen. Om dit te realiseren is het van belang
dat de aanvrager afspraken maakt met gemeenten en betrokken lokale partijen over hoe
geborgd wordt dat de deelnemer ook na afloop van zijn deelname aan het programma in
beeld blijft bij betrokken partijen. De inhoud en concreetheid van deze afspraken
bepaalt voor een belangrijk deel de score op dit onderdeel.
Bij de beoordeling van dit criterium worden de volgende elementen betrokken:
-
– de mate waarin de activiteiten de deelnemers wegwijs maken in het lokale ondersteuningsaanbod;
-
– de mate waarin deelnemers gestimuleerd worden om gebruik te maken van het lokale ondersteuningsaanbod;
-
– de mate waarin de aanpak borgt dat de deelnemers 1 jaar na deelname nog in beeld zijn
bij gemeenten en/of hulpverleners;
-
– de uitvoerbaarheid en doelmatigheid van de aanpak;
-
– de mate waarin en de wijze waarop relevante partijen bij de aanpak worden betrokken.
Er worden meer punten toegekend naar mate het project naar het oordeel van de minister
de deelnemers beter wegwijs maakt in en toe leidt naar het lokale ondersteuningsaanbod
en er voor zorgt dat deelnemers in beeld blijven bij gemeenten en/of hulporganisaties.
Verdeling score:
-
– Zeer hoge mate van duurzaamheid van de aanpak: 25 punten
-
– Hoge mate van duurzaamheid van de aanpak: 18 punten
-
– Gemiddelde mate van duurzaamheid van de aanpak: 12 punten
-
– Lage mate van duurzaamheid van de aanpak: 6 punten
-
– Zeer lage mate van duurzaamheid van de aanpak: 0 punten
Criterium 4: de geschiktheid van de aanvrager (0 – 20 punten)
De doelgroep waar de regeling zich op richt is zeer kwetsbaar. Ook bestaat de doelgroep
voor een belangrijk deel uit mensen met een niet-Westerse achtergrond en cultuur.
Ervaring in de omgang met en kennis over de doelgroep is derhalve een absolute pré.
De aanvrager dient aan te geven in welke mate hij over deze ervaring en kennis beschikt
en in welke mate dit geldt voor eventuele andere partijen die bij de uitvoering worden
betrokken.
Ook is het van belang dat de aanvrager daar waar de activiteiten plaatsvinden, beschikt
over een uitgebreid en met het oog op de doelgroep en de doelstelling van de regeling
relevant netwerk. Bij partijen die onderdeel uit zouden moeten maken van een relevant
netwerk kan in ieder geval gedacht worden aan gemeenten en lokale maatschappelijke
organisaties die zich richten op sociale inclusie en zelfredzaamheid van kwetsbare
ouderen. De score op dit onderdeel wordt dan ook mede bepaald door de mate waarin
de aanvrager laat zien dat hij over een dergelijk netwerk beschikt.
Bij de beoordeling van dit criterium worden de volgende elementen betrokken:
-
– de mate waarin de aanvrager en andere bij de uitvoering van het project betrokken
partijen beschikken over ervaring en kennis van de doelgroep;
-
– de mate waarin de aanvrager en andere bij de uitvoering van het project betrokken
partijen beschikken over ervaring met het organiseren van vergelijkbare activiteiten;
-
– de mate waarin de aanvrager en andere bij de uitvoering van het project betrokken
partijen beschikken over een relevant lokaal netwerk;
-
– de mate waarin de medewerkers die worden ingezet beschikken over relevante ervaring
en kennis.
Er worden meer punten toegekend naar mate de aanvrager en eventuele andere bij de
uitvoering betrokken partijen naar het oordeel van de minister beschikken over een
lokaal netwerk en de vereiste ervaring en competenties om een project gericht op deze
specifieke doelgroep uit te voeren.
Verdeling score:
-
– Aanvrager (en betrokken partijen) zijn in zeer hoge mate geschikt: 20 punten
-
– Aanvrager (en betrokken partijen) zijn in hoge mate geschikt: 15 punten
-
– Aanvrager (en betrokken partijen) zijn in gemiddelde mate geschikt: 10 punten
-
– Aanvrager (en betrokken partijen) zijn in lage mate geschikt: 5 punten
-
– Aanvrager (en betrokken partijen) zijn in zeer lage mate geschikt: 0 punten
Bijlage 2. behorende bij artikel 18, tweede lid. Procedure betreffende gebruik geconverteerde documenten of gegevensdragers en digitale
bewijsstukken
In het kader van de verantwoording op de einddeclaratie onderbouwt de subsidieontvanger
de kosten met originele bewijsstukken. De Verordening maakt het mogelijk kopieën of
volledig digitale documenten te accepteren als bewijsstuk. Hiertoe moet door de lidstaat
een procedure voor de vaststelling van de authenticiteit worden opgesteld. In deze
bijlage worden de door Nederland vastgestelde procedures weergegeven.
De volgende documenten worden als bewijsstukken geaccepteerd:
-
a. fotokopieën van originelen;
-
b. microfiches van originelen;
-
c. elektronische versies van originelen;
-
d. documenten die uitsluitend in elektronische versie bestaan, mits de gebruikte computersystemen
voldoen aan aanvaarde beveiligingsnormen die waarborgen dat de bewaarde documenten
voldoen aan de eraan te stellen wettelijke eisen en dat bij controles op deze documenten
kan worden gesteund.
Hieronder staan de procedures om deze stukken te kunnen gebruiken als geaccepteerde
bewijsstukken in het kader van de EFMB-administratie.
Procedure voor het gebruik van de documenten, genoemd in de onderdelen a, b en c
De hierboven genoemde bewijsstukken a, b en c zijn geconverteerde documenten of gegevensdragers.
Bij conversie van het origineel naar het geconverteerde document of gegevensdrager
wordt aan de hieronder vermelde voorwaarden voldaan:
-
• Alle gegevens worden overgezet;
-
• Alle gegevens worden inhoudelijk juist overgezet;
-
• Er wordt voor gezorgd dat de nieuwe gegevensdrager tijdens de gehele bewaartermijn
beschikbaar is;
-
• De geconverteerde gegevens kunnen binnen redelijke tijd ge(re)produceerd worden en
leesbaar worden gemaakt;
-
• Er wordt zorg voor gedragen dat de controle van de geconverteerde gegevens binnen
redelijke tijd kan worden uitgevoerd;
-
• De subsidieaanvrager borgt tevens de authenticiteit van de geconverteerde bewijsstukken
door onder andere een relatie te leggen met de overige bewijsstukken in het betreffende
projectdossier. Bij een factuur bijvoorbeeld behoort ook een betaalbewijs, een bewijs
van deelname of een bewijsstuk met betrekking tot de inkoopprocedure.
Het in samenhang bezien van de verschillende bewijsstukken strekt er mede toe de authenticiteit
van het geconverteerde document of de gegevensdrager te waarborgen en dat hierop voor
controledoeleinden kan worden vertrouwd.
Als de conversie op de juiste wijze gebeurt, is het in het kader van de EFMB-verantwoording,
niet meer noodzakelijk de bewijsstukken op de originele gegevensdrager te bewaren.
Het geconverteerde bewijsstuk mag na conversie niet meer gewijzigd kunnen worden.
De subsidieaanvrager verklaart door middel van het aanvraag-, tussendeclaratie- en
einddeclaratieformulier dat de geconverteerde documenten of de nieuwe gegevensdragers
die onderdeel zijn van de EFMB-administratie, voldoen aan de vereisten uit artikel
18 van de Subsidieregeling EFMB 2014–2020 en daarmee aan deze bijlage.
Procedure voor het bewaren van stukken die uitsluitend in elektronische versie bestaan
(onderdeel d)
Indien een subsidieontvanger gebruik maakt van elektronische documenten waarvan uitsluitend
een elektronische versie bestaat, worden de geautomatiseerde systemen voorzien van
beheers- en beveiligingsmaatregelen die de betrouwbaarheid, authenticiteit en integriteit
van de elektronische gegevens gedurende de gehele vereiste bewaartermijn waarborgen.
Het is aan de subsidieontvanger om dit aan te tonen. Voor een tweetal veel voorkomende
situaties zijn de voorschriften hieronder uitgewerkt:
-
1. Digitale urenadministratie:
om aan de eisen van betrouwbaarheid, authenticiteit en integriteit van de elektronische
gegevens te kunnen voldoen moet de subsidieontvanger kunnen aantonen dat:
-
a) De functiescheiding binnen het systeem wordt gewaarborgd;
-
b) De tijdigheid binnen het systeem wordt gewaarborgd;
-
c) Vaststellingen na accorderen door de leidinggevende niet meer te wijzigen zijn.
Het is aan de subsidieaanvrager om dit aan te tonen.
-
2. Facturen die digitaal worden verzonden:
om aan de eisen van betrouwbaarheid, authenticiteit en integriteit van de elektronische
gegevens te kunnen voldoen kan de subsidieaanvrager via de onderlinge relatie met
andere documenten (zoals een betaalbewijs) aantonen dat voor de controle kan worden
gesteund op de digitale factuur.
De in deze bijlage omschreven procedures gelden voor alle bewijsstukken die getoond
moeten worden in het kader van de EFMB-verantwoording. Artikel 18 is onverminderd van toepassing.