Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1.1. Begripsomschrijvingen
In deze regeling wordt verstaan onder:
-
afzet van landbouwproducten: afzet van landbouwproducten als bedoeld in artikel 2, onderdeel 8, van de algemene
groepsvrijstellingsverordening, artikel 2, onderdeel 7, van de groepsvrijstellingsverordening
landbouw, deel i, paragraaf 2.4, onderdeel 35, onder 12, van het landbouwsteunkader
en artikel 2, eerste lid, onderdeel c, van de algemene de-minimisverordening;
-
algemene de-minimisverordening: verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende
de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU 2013, L 352);
-
algemene groepsvrijstellingsverordening: verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde
categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne
markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187);
-
besluit:
Kaderbesluit nationale EZ-subsidies;
-
daadwerkelijke samenwerking: daadwerkelijke samenwerking als bedoeld in artikel 2, onderdeel 90, van de algemene
groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel h, van het O&O&I-steunkader;
-
eco-innovatie: eco-innovatie als bedoeld in paragraaf 1.3, onderdeel 19, onder 4, van het milieu-
en energiesteunkader;
-
experimentele ontwikkeling: experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, onderdeel 86, van de algemene
groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel j, van het O&O&I-steunkader;
-
fundamenteel onderzoek: fundamenteel onderzoek als bedoeld in artikel 2, onderdeel 84, van de algemene groepsvrijstellingsverordening
en paragraaf 1.3, onderdeel m, van het O&O&I-steunkader;
-
groepsvrijstellingsverordening landbouw: Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde
categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op
grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese
Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 193);
-
haalbaarheidsstudie: haalbaarheidsstudie als bedoeld in artikel 2, onderdeel 87, van de algemene groepsvrijstellingsverordening
en paragraaf 1.3, onderdeel k, van het O&O&I-steunkader;
-
hernieuwbare energiebronnen: hernieuwbare energiebronnen als bedoeld in artikel 2, onderdeel 110, van de algemene
groepsvrijstellingsverordening, en paragraaf 1.3, onderdeel 19, onder 5, van het milieu-
en energiesteunkader;
-
hooggekwalificeerd personeel: hooggekwalificeerd personeel als bedoeld in artikel 2, onderdeel 93, van de algemene
groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel o, van het O&O&I-steunkader;
-
industrieel onderzoek: industrieel onderzoek als bedoeld in artikel 2, onderdeel 85, van de algemene groepsvrijstellingsverordening
en paragraaf 1.3, onderdeel q, van het O&O&I-steunkader;
-
innovatieadviesdiensten: innovatieadviesdiensten als bedoeld in artikel 2, onderdeel 94, van de algemene groepsvrijstellingsverordening
en paragraaf 1.3, onderdeel r, van het O&O&I-steunkader;
-
innovatieclusters: innovatieclusters als bedoeld in artikel 2, onderdeel 92, van de algemene groepsvrijstellingsverordening
en paragraaf 1.3, onderdeel s, van het O&O&I-steunkader;
-
jonge landbouwer: natuurlijke persoon die ten hoogste 39 jaar oud is en sinds ten hoogste drie jaar
voor het eerst voor eigen rekening en risico een landbouwonderneming beheert die hij:
-
a. alleen in eigendom, pacht of erfpacht heeft, of
-
b. volledig in eigendom, pacht of erfpacht heeft met een andere natuurlijke persoon die
niet eerder een landbouwonderneming volledig in eigendom, pacht of erfpacht heeft
gehad.
-
landbouwsteunkader: Richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector
en in plattelandsgebieden 2014-2020 (PbEU 2014, C 204);
-
milieu- en energiesteunkader: Richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014-2020 (PbEU
2014, C 200);
-
minister: Minister van Economische Zaken;
-
O&O&I-steunkader: Kaderregeling betreffende staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie nr.
2014/C 198/01 (PbEU 2014, C 198);
-
primaire landbouwproductie: primaire landbouwproductie als bedoeld in artikel 2, onderdeel 9, van de algemene
groepsvrijstellingsverordening, artikel 2, onderdeel 5, van de groepsvrijstellingsverordening
landbouw en deel i, paragraaf 2.4, onderdeel 35, onder 10, van het landbouwsteunkader;
-
Unienorm: Unienorm als bedoeld in artikel 2, onderdeel 102, van de algemene groepsvrijstellingsverordening,
en paragraaf 1.3, onderdeel 19, onder 3, van de Richtsnoeren staatssteun ten behoeve
van milieubescherming en energie 2014–2020 (PbEU 2014, C200);
-
universiteit: onder a of b van de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs, alsmede een onder i van de bijlage van die wet genoemd academisch ziekenhuis;
-
verwerking van landbouwproducten: verwerking van landbouwproducten als bedoeld in artikel 2, onderdeel 10, van de algemene
groepsvrijstellingsverordening, artikel 2, onderdeel 6, van de groepsvrijstellingsverordening
landbouw, deel i, paragraaf 2.4, onderdeel 35, onder 11, van het landbouwsteunkader
en artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van de algemene de-minimisverordening.
Artikel 1.2. Rapport van feitelijke bevindingen
-
2 Als rapport als bedoeld in artikel 12, vierde lid, van het besluit, wordt aangewezen een afschrift van het rapport van feitelijke bevindingen van een
externe accountant inzake de actueel gebruikte methode voor berekening van de personeelskosten
en indirecte kosten dat is opgesteld in het kader van verordening (EG) nr. 1906/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 18 december 2006 tot
vaststelling van de regels voor de deelname van ondernemingen, onderzoekscentra en
universiteiten aan acties op grond van het zevende kaderprogramma, en voor verspreiding
van onderzoeksresultaten (2007–2013) (PbEU 2006, L 391) en, indien de subsidieontvanger
daarover beschikt, een afschrift van de goedkeuring door de Europese Commissie van
dat rapport.
Artikel 1.3. Steunintensiteit
[Vervallen per 01-07-2016]
Artikel 1.5. Controleprotocol
De accountant of accountant-administratiefconsulent controleert en stelt de controleverklaring
vast met inachtneming van de voorschriften, gesteld in bijlage 1.3.
Artikel 1.6. Afwijzingsgronden
[Vervallen per 01-07-2016]
Artikel 1.7. In aanmerking komende kosten
-
1 In aanvulling op artikel 10, vierde lid, van het besluit, worden, indien de subsidie valt onder de algemene groepsvrijstellingsverordening,
respectievelijk de groepsvrijstellingsverordening landbouw, respectievelijk het landbouwsteunkader:
-
a. de in aanmerking komende kosten berekend en gestaafd met bewijsstukken, overeenkomstig
artikel 7, eerste lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, respectievelijk
artikel 7, eerste lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, respectievelijk
deel i, paragraaf 3.5, onderdeel 85, van het landbouwsteunkader;
-
b. indien de steun in meerdere tranches wordt uitgekeerd, de in aanmerking komende kosten
gedisconteerd overeenkomstig artikel 7, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening,
respectievelijk artikel 7, vierde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw,
respectievelijk deel i, paragraaf 3.5, onderdeel 88, van het landbouwsteunkader;
-
c. indien de steun wordt toegekend in de vorm van belastingvoordelen, de steuntranches
gedisconteerd overeenkomstig artikel 7, vierde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening,
respectievelijk artikel 7, vijfde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw,
respectievelijk deel i, paragraaf 3.5, onderdeel 89, van het landbouwsteunkader.
-
2 In aanvulling op artikel 10, vierde lid, van het besluit, worden, indien de subsidie valt onder het O&O&I-steunkader, respectievelijk het
milieu- en energiesteunkader:
-
a. de in aanmerking komende kosten berekend overeenkomstig paragraaf 1.3, onderdeel 15,
onder c, van het O&O&I-steunkader, respectievelijk paragraaf 1.3, onderdeel 19, onder
20, van het milieu- en energiesteunkader;
-
b. indien de steun in meerdere tranches wordt uitgekeerd, de in aanmerking komende kosten
gedisconteerd overeenkomstig paragraaf 1.3, onderdeel 15, onder c, van het O&O&I-steunkader,
respectievelijk paragraaf 1.3, onderdeel 19, onder 20, van het milieu- en energiesteunkader.
Artikel 1.8. Bekendmaking van gegevens inzake steunverlening
Terugwerkende kracht
Voor
dit
artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie
opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
-
1 Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat
die door de algemene groepsvrijstellingsverordening wordt gerechtvaardigd, maakt de
minister binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de volgende gegevens
bekend:
-
a. de gegevens, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen a en b, van de algemene
groepsvrijstellingsverordening, en
-
b. de gegevens, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening,
voor zover de individuele steun meer bedraagt dan € 500.000.
-
2 Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat
die door artikel 16 of 21 van de algemene groepsvrijstellingsverordening wordt gerechtvaardigd,
worden de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, geacht te zijn bekendgemaakt
indien de individuele steunbedragen bekend zijn gemaakt volgens de tranches, bedoeld
in artikel 9, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
-
3 Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat
die door de groepsvrijstellingsverordening landbouw wordt gerechtvaardigd, maakt de
minister binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de volgende gegevens
bekend:
-
a. de gegevens, bedoeld in artikel 10, tweede lid, onderdelen a en b, van de groepsvrijstellingsverordening
landbouw, en
-
b. de gegevens, bedoeld in artikel 10, tweede lid, onderdeel c, van de groepsvrijstellingsverordening
landbouw, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan:
-
1°. € 60.000 voor begunstigden die actief zijn in de primaire landbouwproductie, of
-
2°. € 500.000 voor begunstigden die actief zijn in de sector verwerking van landbouwproducten,
de sector afzet van landbouwproducten of de bosbouwsector, of die activiteiten uitoefenen
die buiten het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag betreffende de werking
van de Europese Unie vallen.
-
4 Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat
die door het O&O&I-steunkader wordt gerechtvaardigd, maakt de minister binnen zes
maanden na de datum van subsidieverlening de gegevens, bedoeld in paragraaf 4.7, onderdeel
119, van het O&O&I-steunkader, bekend, voor zover de individuele steun meer bedraagt
dan € 500.000.
-
5 Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat
die door het landbouwsteunkader wordt gerechtvaardigd, maakt de minister binnen zes
maanden na de datum van subsidieverlening de volgende gegevens bekend:
-
a. de gegevens, bedoeld in deel I, paragraaf 3.7, onderdeel 128, onder a en b, van het
landbouwsteunkader, en
-
b. de gegevens, bedoeld in deel I, paragraaf 3.7, onderdeel 128, onder c, van het landbouwsteunkader,
voor zover de individuele steun meer bedraagt dan:
-
1°. € 60.000 voor begunstigden die actief zijn in de primaire landbouwproductie, of
-
2°. € 500.000 voor begunstigden in de sectoren van de verwerking van landbouwproducten,
de afzet van landbouwproducten, de bosbouwsector of activiteiten die buiten het toepassingsgebied
van artikel 42 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vallen.
-
6 Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat
die door het milieu- en energiesteunkader wordt gerechtvaardigd, maakt de minister
binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de gegevens, bedoeld in paragraaf
5.2.7, onderdeel 104, van het milieu- en energiesteunkader, bekend.
Terugwerkende kracht
Stcrt. 2017, 129, datum inwerkingtreding 03-01-2017, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-07-2016.
6 Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat
die door het milieu- en energiesteunkader wordt gerechtvaardigd, maakt de minister
binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de gegevens, bedoeld in paragraaf
5.2.7, onderdeel 104, van het milieu- en energiesteunkader, bekend, voor zover de
individuele steun meer bedraagt dan € 500.000.
Artikel 1.9. Onderzoeksorganisatie
-
1 Indien een geheel of gedeeltelijk van overheidswege gefinancierde onderzoeksorganisatie
deelneemt aan een project dat wordt uitgevoerd in daadwerkelijke samenwerking, sluiten
de deelnemers voorafgaand aan het project een overeenkomst over de wijze waarop wordt
omgegaan met de bijdrage in de kosten, het delen in de risico’s en uitkomsten, de
verspreiding van de resultaten en de toegang tot en de regels voor de toewijzing van
intellectuele eigendomsrechten.
-
2 Indien een project als bedoeld in het eerste lid gezamenlijk door ondernemingen en
van overheidswege gefinancierde onderzoeksorganisaties of onderzoeksinfrastructuren
wordt uitgevoerd, legt de penvoerder de afspraken voor aan de minister, tenzij:
-
a. de deelnemende ondernemingen de volledige kosten van het project dragen;
-
b. de resultaten van de samenwerking die geen intellectuele eigendomsrechten opleveren,
breed kunnen worden verspreid en alle intellectuele eigendomsrechten die de activiteiten
van de onderzoeksorganisatie of onderzoeksinfrastructuur opleveren, volledig worden
toegekend aan die entiteiten;
-
c. uit het project ontstane intellectuele eigendomsrechten, alsmede daarmee verband houdende
toegangsrechten aan de verschillende deelnemers worden toegekend op een wijze die
een passende afspiegeling is van hun werkpakketten, bijdragen en respectieve belangen,
of
-
d. de van overheidswege gefinancierde onderzoeksorganisaties of onderzoeksinfrastructuren
een vergoeding ontvangen die gelijkwaardig is aan de marktprijs voor de intellectuele
eigendomsrechten die uit hun activiteiten ontstaan en worden toegewezen aan de deelnemende
ondernemingen of waartoe de deelnemende ondernemingen toegangsrechten kregen toegewezen.
-
3 Op de vergoeding, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, kan het absolute bedrag
van financiële en niet-financiële bijdragen van de deelnemende ondernemingen in de
kosten van de activiteiten van de van overheidswege gefinancierde onderzoeksorganisatie
of onderzoeksinfrastructuur die de betrokken intellectuele-eigendomsrechten hebben
opgeleverd, in mindering worden gebracht.
-
4 Indien uit de aan de minister op basis van het tweede lid voorgelegde afspraken blijkt
dat sprake is van staatssteunals gevolg van de overdracht van kennis of andere resultaten
uit activiteiten, wordt slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat het
totale bedrag aan subsidie niet meer bedraagt dan het in de beschikking tot subsidieverlening
aangegeven bedrag dat maximaal mag worden verstrekt ingevolge een Europees steunkader.
Hoofdstuk 2. Agro en natuur
Titel 2.1. Algemene bepaling
Artikel 2.1.1. Uurtarief
[Vervallen per 01-07-2016]
Artikel 2.1.2. Begripsomschrijvingen
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
-
vervangingsinvestering: investering voor het eenvoudige vervangen van een bestaand gebouw of een bestaande
machine, of delen daarvan, door een nieuw modern gebouw of een nieuwe moderne machine,
zonder dat daarbij de productiecapaciteit met meer dan 25% wordt verhoogd of de betrokken
productie of technologie fundamenteel wordt gewijzigd.
Titel 2.2. Uitvoeringsagenda duurzame veehouderij
Artikel 2.2.1. Begripsomschrijvingen
In deze titel wordt verstaan onder:
-
dierlijke productieketen: keten van veehouderijbedrijven, ondernemingen die dieren en dierlijke producten verwerken
en verhandelen, en ondernemingen die productiegerelateerde producten, zoals grondstoffen,
uitgangsmateriaal, installaties en houderijsystemen leveren aan veehouderijbedrijven,
met uitzondering van adviseurs en adviesbureaus;
-
udv-ambities: doelstellingen, geformuleerd in de Uitvoeringsagenda duurzame veehouderij, die zijn
opgenomen in de bijlage 2.2.1 bij deze regeling;
-
udv-project: samenhangend geheel van activiteiten, gericht op:
-
a. het uitvoeren van een verbeterplan;
-
b. de ontwikkeling van een nieuwe bedrijfsvoering, een nieuw bedrijfsproces, een nieuw
product of een prototype, met het oog op het wegnemen van drempels die de ontwikkeling
of toepassing belemmeren van een nieuw product of proces dat bijdraagt aan de verbetering
van de duurzaamheid binnen een of meer udv-ambities;
-
udv-verbeterplan: document waarin een beschrijving is opgenomen van samenhangende activiteiten, gericht
op het oplossen van een of meer problemen die verduurzaming in ten minste één van
de udv-ambities in de weg staan;
Artikel 2.2.2. Subsidieaanvraag
De minister kan een subsidie verstrekken:
-
a. voor een project tot opstelling van een udv-verbeterplan waaraan ten minste twee ondernemingen
in de dierlijke productieketen actief bijdragen, aan een onderneming of een organisatie
die in het handelsregister is opgenomen, dan wel aan een samenwerkingsverband van
ondernemingen of organisaties die in het handelsregister zijn opgenomen;
-
b. voor een udv-project, aan een samenwerkingsverband waarin ten minste twee ondernemingen
die tot de dierlijke productieketen behoren, en ten minste een onderneming of organisatie
die niet tot de dierlijke productieketen behoort, samenwerken.
Artikel 2.2.3. Informatieverplichtingen
-
1 Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.2.2 bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening
en artikel 6, tweede lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.
Artikel 2.2.4. Aanvangstermijn
De subsidieontvanger vangt het project aan binnen drie maanden na de datum van de
subsidieverlening.
Artikel 2.2.5. Subsidiabele kosten
-
2 Voor een project als bedoeld in artikel 2.2.2, onderdeel b, komen tevens in aanmerking voor subsidie de kosten apparatuur en materiaal, die
rechtstreeks uit het project voortvloeien.
-
3 De kosten, bedoeld in het eerste en tweede lid, komen slechts voor subsidie in aanmerking
voor zover deze kosten vallen binnen de kostensoorten, genoemd in de artikelen 28
en 29 van de algemene groepsvrijstellingsverordening en artikel 14 van de groepsvrijstellingsverordening
landbouw.
Artikel 2.2.6. Verplichtingen subsidieontvanger
[Vervallen per 01-07-2015]
Artikel 2.2.8. Verdeling van het subsidieplafond
-
1 De minister verdeelt het subsidieplafond voor de ingediende projecten, bedoeld in
artikel 2.2.2, onderdeel a, respectievelijk het subsidieplafond voor de ingediende projecten, bedoeld in artikel
2.2.2, onderdeel b, op volgorde van rangschikking van de aanvragen. De minister rangschikt
een aanvraag hoger naarmate de activiteiten waarop de aanvraag betrekking heeft hoger
scoort op de criteria, bedoeld in artikel 2.2.9, derde en vierde lid.
-
2 Indien blijkt dat het totale bedrag van de toe te kennen subsidies voor de ingediende
projecten, bedoeld in artikel 2.2.2, onderdeel a, respectievelijk artikel 2.2.2, onderdeel b, die voor verlening van subsidie in aanmerking
komen, lager is dan het subsidieplafond dat voor deze projecten is vastgesteld, wordt
het voor de ene soort project overblijvende bedrag zo nodig aan het beschikbare bedrag
voor de andere soort project toegevoegd.
Artikel 2.2.9. Adviescommissie en rangschikking
Artikel 2.2.10. Hoogte subsidie
Artikel 2.2.11. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 2.2.2 bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door de artikelen 28 en 29 van de algemene
groepsvrijstellingsverordening en artikel 14 van de groepsvrijstellingsverordening
landbouw.
Artikel 2.2.12. Vervaltermijn
Deze titel en bijlage 2.2.1 vervallen met ingang van 1 juli 2019, met dien verstande dat deze van toepassing
blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.
Titel 2.3. Energie-efficiëntie en hernieuwbare energie glastuinbouw
Artikel 2.3.1. Begripsomschrijving
In deze titel wordt verstaan onder glastuinbouwonderneming:landbouwonderneming met glasopstanden.
Artikel 2.3.2. Subsidieaanvraag
Terugwerkende kracht
Voor
dit
artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie
opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
-
3 Indien meer dan één glastuinbouwbedrijf de investering met het oog op de productie,
op het glastuinbouwbedrijf, van energie uit hernieuwbare bronnen om in de eigen energiebehoeften
te voorzien, wordt onder het gemiddelde, bedoeld in het tweede lid, onderdeel g, mede
verstaan het gemiddelde jaarlijkse verbruik van elk van die bedrijven opgeteld tot
de hoeveelheid die overeenstemt met het gemiddelde jaarlijkse verbruik van alle begunstigden
van de subsidie, bedoeld in het eerste lid.
Terugwerkende kracht
Stcrt. 2016, 34782, datum inwerkingtreding 05-07-2016, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-07-2016.
1 De minister verstrekt aan een glastuinbouwonderneming op aanvraag subsidie voor de
hierna opgesomde apparatuur, installaties of machines:
-
a. een tweede energiescherm;
-
b. verticale ventilatoren;
-
c. meerinvesteringen diffuus glas met antireflectiecoating;
-
d. de aansluiting op een warmtenetwerk of -cluster;
-
e. de aansluiting op een biogas- of kooldioxide-netwerk of -cluster;
-
f. een ketel of kachel gestookt op biomassa of uit biomassa verkregen gasvormige of vloeibare
energiedragers voor het verwarmen van gebouwen of processen.
2 Geen subsidie wordt verstrekt voor:
-
a. gevelschermen, (teeltkundig vereiste) verduisteringsschermen of wettelijk verplichte
lichtafschermingsschermen;
-
b. een tweede energiescherm, indien het totale energieverbruik van de onderneming meer
dan 20 kubieke meter aardgasequivalenten per vierkante meter kasoppervlak bedraagt;
-
c. diffuus glas met antireflectiecoating, indien de lichtdoorlatendheid van het glas
lager is dan 80% hemisferische PAR transmissie of waarbij de loodrechte PAR transmissie
lager is dan 90% of de hazefactor lager is dan 25%;
-
d. een ketel of kachel als bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, indien het warmterendement
lager is dan 80%;
-
e. vervangingsinvesteringen;
-
f. investeringen in installaties die vooral tot doel hebben elektriciteit op te wekken
uit biomassa;
-
g. investeringen met het oog op de productie, op het landbouwbedrijf, van biobrandstoffen
in de zin van Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april
2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende
wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PbEU 2009,
L 140);
-
h. investeringen in installaties voor de productie van hernieuwbare energie met het oog
op de productie, op het glastuinbouwbedrijf, van thermische energie of elektriciteit
uit hernieuwbare bronnen, indien:
-
1°. het niet de bedoeling is in de eigen energiebehoeften te voorzien;
-
2°. de productiecapaciteit van die installaties groter is dan de capaciteit die overeenstemt
met het gecombineerde gemiddelde jaarlijkse energieverbruik van thermische energie
en elektriciteit van het glastuinbouwbedrijf, met inbegrip van het glastuinbouwhuishouden,
of
-
3°. verkoop van elektriciteit aan het net plaatsvindt die buiten de jaarlijkse limiet
van het eigen verbruik, bedoeld onder 2°, valt;
-
i. investeringen die niet in overeenstemming zijn met de wetgeving van de Europese Unie
en met de nationale milieubeschermingswetgeving;
-
j. investeringen die in strijd zouden zijn met de beperkingen als bedoeld in punt 151
van het landbouwsteunkader;
-
k. de investeringen met betrekking tot irrigatie op nieuwe en bestaande geïrrigeerde
arealen die niet voldoen aan de voorwaarden van punt 149 en 150 van het landbouwsteunkader.
Artikel 2.3.3. Subsidievoorwaarden
Terugwerkende kracht
Voor
dit
artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie
opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
-
1 De minister verstrekt subsidie voor een investering als bedoeld in artikel 2.3.2, indien de investering ten minste gericht is op één van de doelstellingen, genoemd
in punt 143, onder a en b, van het landbouwsteunkader.
-
3 De glastuinbouwonderneming houdt voor apparatuur, installaties of machines als bedoeld
in artikel 2.3.2, eerste lid, onderdeel a, d, e of f, waarvoor de subsidie wordt verstrekt een ordelijke administratie bij waaruit, indien
verzocht, de volgende documenten kunnen worden overgelegd:
-
a. een kopie van de laatste jaarafrekening waarop het energieverbruik van de landbouwonderneming
staat voor de installatie, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, onderdeel a of f, en
-
b. een kaart met daarop ingetekend de totale oppervlakte van de betrokken opstand en
met daarop gearceerd ingetekend de oppervlakte waarop de investering betrekking heeft
inclusief opgave van de lengte van de voorziening in meters en de afstand tussen de
onderneming en het netwerk in meters voor investeringen als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, onderdeel d of e.
-
4 Subsidie voor apparatuur, installaties of machines als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, onderdeel f, wordt uitsluitend verstrekt indien de energie die wordt opgewekt door de apparatuur,
installaties of machines uitsluitend wordt gebruikt door de glastuinbouwonderneming
die de subsidie heeft aangevraagd ten behoeve van tuinbouwdoeleinden van die onderneming.
Terugwerkende kracht
Stcrt. 2016, 34782, datum inwerkingtreding 05-07-2016, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-07-2016.
7 De verplichtingen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, en het zesde lid, onderdeel
b, zijn niet van toepassing op een glastuinbouwonderneming als bedoeld in artikel
15.51, tweede lid, onderdeel b, van de Wet milieubeheer.
Artikel 2.3.3a. Eén aanvraag per glastuinbouwonderneming
Een glastuinbouwonderneming kan per investering als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, één aanvraag indienen.
Artikel 2.3.4. Informatieverplichtingen
Artikel 2.3.5. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
Artikel 2.3.6. Subsidiabele kosten
-
1 De kosten, genoemd onder punt 144, onder a en b, van het Landbouwsteunkader, komen
in aanmerking voor de subsidie.
Artikel 2.3.7. Hoogte subsidie
Artikel 2.3.8. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 2.3.2 bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door Steunmaatregel SA.34005 (2012/N)
en paragraaf 1.1.1.1. van het landbouwsteunkader.
Artikel 2.3.9. Vervaltermijn
Deze titel vervalt met ingang van 1 juli 2017, met dien verstande dat deze van toepassing
blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.
Titel 2.4. Groene-plus lectoraten
Artikel 2.4.1. Begripsomschrijvingen
In deze titel wordt verstaan onder:
-
agrarische HBO-instelling: instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.2, onderdeel a, van de Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek, op het gebied van landbouw en natuurlijke omgeving;
-
groene-plus lectoraat: lectoraat dat zich op basis van deze regeling bezighoudt met thema’s op het gebied
van landbouw en natuurlijke omgeving;
-
HBO: Hoger beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel d, van de Wet op Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek;
-
kenniskring: samenwerkingsverband van een lectoraat, docenten en anderen waarbinnen inhoudelijke
expertise op een bepaald gebied gebundeld en verder ontwikkeld wordt;
-
lector: hoog gekwalificeerde professional die ruime ervaring heeft met onderwijs en onderzoek
op een bepaald vakgebied en die door zijn prestaties een groot gezag geniet als deskundige;
-
lectoraat: samenwerkingsverband dat onder leiding staat van een lector.
Artikel 2.4.2. Subsidieverstrekking
-
1 Ter versterking van de onderwijsvernieuwing op het gebied van landbouw en natuurlijke
omgeving, kan de minister subsidie aan het bevoegd gezag van een agrarische HBO-instelling
verstrekken voor activiteiten die leiden tot het vergroten van kennisinnovatie en
de daarmee samenhangende kwaliteitsverbetering van het onderwijs en de externe oriëntatie
naar bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties.
Artikel 2.4.3. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.
De minister rangschikt een aanvraag hoger naarmate de activiteiten waarop de aanvraag
betrekking heeft:
-
a. qua thema waarop het groene-plus lectoraat betrekking heeft, beter aansluiten bij
de agenda’s van de topsectoren Agro & Food en Tuinbouw en Uitgangsmaterialen, de beleidsreactie
van het kabinet op deze agenda’s en de beleidsagenda’s in de begroting van het Ministerie
van Economische Zaken in het domein Landbouw en Natuurlijke omgeving;
-
b. qua werkveld meer vernieuwend zijn ten opzichte van de werkvelden van bestaande lectoraten
op het gebied van landbouw en natuurlijke omgeving;
-
c. een grotere bijdrage leveren aan de doelstelling en subsidiabele activiteiten, bedoeld
in artikel 2.4.2;
-
d. meer kwaliteitswinst in de groene kennisinfrastructuur opleveren, waarbij een landelijke
doorwerking van verworven kennis beter geborgd wordt en verdergaande zwaartepuntvorming
bij de HBO-instellingen passend bij het profiel van de instellingen verkregen wordt;
-
e. een goede benutting van eerder gedane investeringen in de groene kennisinfrastructuur
bewerkstelligen;
-
f. beter uitvoerbaar zijn;
-
g. een grotere betrokkenheid van het bedrijfsleven of maatschappelijke organisaties in
de regio van de subsidieaanvrager bewerkstelligen;
-
h. meer vertrouwen geven dat na afloop van de subsidieperiode een structurele verankering
van de resultaten plaatsvindt binnen de instelling.
Artikel 2.4.4. Subsidieaanvraag
De aanvraag tot subsidieverlening gaat vergezeld van een beschrijving van de doelen
en van de activiteiten die ondernomen worden, welke bijdrage aan innovatie en duurzaamheid
gerealiseerd wordt, welke partijen, doelgroepen en bestaande kennisnetwerken betrokken
worden en welke instrumenten ingezet worden om het doel te bereiken.
Artikel 2.4.5. Verplichtingen subsidieontvanger
-
4 De subsidieontvanger moet in elk geval meer dan 40% van de kosten, bedoeld in artikel 2.4.6, onderdeel a, gebruiken voor docenten van de aanvragende instelling.
-
9 De subsidieontvanger legt jaarlijks in het jaarverslag verantwoording af over de inzet
van de op basis van deze titel verstrekte subsidie. Een controleverklaring als bedoeld
in artikel 50, tweede lid, onderdeel c, van het besluit blijft bij de aanvraag tot subsidievaststelling achterwege.
Artikel 2.4.6. Subsidiabele kosten
Artikel 2.4.7. Omvang subsidie
De subsidie bedraagt ten hoogste 80% van de subsidiabele kosten en ten hoogste € 120.000
per jaar.
Artikel 2.4.8. Staatssteun
De subsidie bevat geen staatssteun.
Artikel 2.4.9. Vervaltermijnen
Deze titel vervalt met ingang van 1 juli 2017, met dien verstande dat deze van toepassing
blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.
Titel 2.5. Garantstelling landbouw
Artikel 2.5.1. Begripsomschrijvingen
In deze titel wordt verstaan onder:
bancair aansprakelijk vermogen:
-
-
a. eigen vermogen van de onderneming van de aanvrager;
-
b. zekerheidsstelling door derden ten behoeve van de onderneming van de aanvrager, en
-
c. vermogensbestanddelen van de aanvrager privé, bestaande uit:
-
1°. bij eenmanszaken, vennootschappen onder firma en maatschappen: privébezittingen;
-
2°. bij besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid of naamloze vennootschappen:
privébezittingen voor zover deze door zekerheidsstelling ten behoeve van de bank zijn
verboden;
-
3°. achtergestelde leningen;
-
landbouwbedrijf: landbouwbedrijf als bedoeld in artikel 2, onderdeel 8, van de groepsvrijstellingsverordening
landbouw en punt 35, onderdeel 16, van het landbouwsteunkader;
-
lening: door een bank verstrekte geldlening, niet zijnde een rekening-courantkrediet;
-
liquiditeitstoename: som van het bedrijfsresultaat, de afschrijving en de privé-toevoegingen verminderd
met de aflossingen, de privé-onttrekkingen en de vervangingsinvesteringen.
Artikel 2.5.2. Subsidieaanvraag
-
1 De minister kan subsidie in de vorm van een garantstelling verstrekken voor de terugbetaling
van een lening, voor zover deze strekt tot financiering van investeringen in de stichting,
overname, instandhouding of verbetering van een kleine of middelgrote landbouwonderneming.
-
2 Een investering als bedoeld in het eerste lid is ten minste gericht op één van de
doelstellingen, genoemd in punt 143, onder a tot en met d, van het landbouwsteunkader.
Artikel 2.5.3. Uitzonderingen en weigeringsgronden
-
3 Indien de investering door meer landbouwbedrijven wordt uitgevoerd om in hun eigen
behoefte aan biobrandstof en energie te voldoen, is het gemiddelde jaarlijkse brandstof-
respectievelijk energieverbruik, bedoeld in het tweede lid, onder c en d, de som van
het gemiddelde jaarlijkse verbruik van alle begunstigden.
Artikel 2.5.4. Eisen aan subsidieontvangers
Artikel 2.5.5. Nadere voorschriften
-
3 Bij de bepaling of de landbouwonderneming naar het oordeel van de minister voldoende
liquiditeitstoename oplevert, wordt uitgegaan van een, zo nodig door de minister gewijzigde,
begroting die op de ondernemerscapaciteiten van de aanvrager is afgestemd en waaruit
onder meer blijkt dat:
-
a. rente- en aflossingsverplichtingen, overige bedrijfsuitgaven, belastingen, premies
en, voor zover geen sprake is van inkomsten uit tegenwoordige of vroegere arbeid van
buiten de landbouwonderneming waaruit deze kunnen worden bestreden, gezinsbestedingen
kunnen worden betaald;
-
b. de noodzakelijke vervangingsinvesteringen kunnen worden gerealiseerd;
-
c. de liquiditeitstoename voldoende ruimte biedt om tegenvallers in de exploitatie op
te vangen alsmede om aan toekomstige financieringsverplichtingen, onder andere als
gevolg van noodzakelijke diepte- of uitbreidingsinvesteringen, te kunnen voldoen.
Artikel 2.5.6. Verlenging looptijd
-
1 In afwijking van artikel 2.5.5, eerste lid, aanhef en onderdeel b, kan de bank de looptijd van de lening, waarvoor de minister onder de voorwaarden
van deze titel een garantstelling heeft verstrekt, met ten hoogste drie jaar verlengen
tenzij de totale looptijd van de lening daarmee meer dan 22 jaar bedraagt.
-
3 De kredietinstelling kan de verlenging van de looptijd, bedoeld in het eerste lid,
onder de in dat lid gestelde voorwaarden, overeenkomstig toepassen op leningen met
een looptijd van maximaal 20 jaar, niet zijnde achtergestelde leningen, waarvoor garantie
is verstrekt op grond van het Besluit Borgstellingsfonds of het Besluit BF bijzondere
borgstellingen.
Artikel 2.5.7. Verdeling van subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond voor garantstellingen op volgorde van binnenkomst
van de aanvragen.
Artikel 2.5.8. Subsidieaanvraag
Artikel 2.5.9. Afschrift beschikking
De minister verstrekt de bank, bedoeld in artikel 2.5.5, eerste lid, een afschrift van de beschikking tot verlening van de garantstelling.
Artikel 2.5.10. Subsidiabele kosten
De kosten, bedoeld in punt 144, onder a tot en met d, van het Landbouwsteunkader komen
in aanmerking voor de garantstelling.
Artikel 2.5.11. Niet-subsiabele kosten
De volgende kosten komen niet in aanmerking voor de garantstelling:
-
a. bedrijfskosten die de begunstigde normaal zou moeten dragen;
-
b. de kosten, bedoeld onder punt 145 van het Landbouwsteunkader;
-
c. kosten voor investeringen waarvoor productiebeperkingen of beperkingen op communautaire
steunverlening in het kader van de gemeenschappelijke marktordeningen zijn vastgesteld,
zoals toeslagrechten en quota;
-
d. kosten voor investeringen die tot doel hebben de financiële situatie van producenten
te verbeteren, maar in geen enkel opzicht bijdragen aan de ontwikkeling van de sector;
-
e. kosten voor landbouwproducten waarvoor geen normale afzetmogelijkheden kunnen worden
gevonden;
-
f. kosten voor activiteiten die de landbouwonderneming ook onder marktvoorwaarden alleen
zou kunnen uitvoeren;
-
g. kosten voor de aankoop van bouwgrond;
-
h. andere dan de in punt 144, onderdeel b, van het Landbouwsteunkader, genoemde kosten
in verband met een huurkoopcontract, waaronder belastingen, marge voor de verhuurder,
kosten voor de herfinanciering van rente, overheadkosten en verzekeringspremies;
-
i. kosten voor investeringen in verband met de naleving van bestaande nationale maatregelen
of EG-maatregelen.
Artikel 2.5.12. Hoogte garantstelling
-
3 De lening waarvoor de garantstelling wordt verstrekt bedraagt ten hoogste twee derde
van de financieringen die benodigd zijn voor de investeringen, opgenomen in het investeringsplan,
bedoeld in artikel 2.5.8, eerste lid, onderdeel a, verminderd met de eigen beschikbare middelen, rekening houdende met de financieringsmogelijkheden
op basis van beschikbare zekerheden en de wijze waarop de beschikbare eigen middelen
optimaal kunnen worden aangewend.
Artikel 2.5.13. Garantstelling ‘plus’
Artikel 2.5.14. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 2.5.2 bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door Steunmaatregel SA.37251 (2013/N)
en paragraaf 1.1.1.1. van het landbouwsteunkader.
Artikel 2.5.15. Vervaltermijn
Deze titel vervalt met ingang van 1 juli 2017, met dien verstande dat deze van toepassing
blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.
Titel 2.6. Garantstelling landbouwondernemingen werkkapitaal
[Vervallen per 01-01-2016]
Artikel 2.6.1. Begripsbepalingen
[Vervallen per 01-01-2016]
Artikel 2.6.2. Subsidieaanvraag
[Vervallen per 01-01-2016]
Artikel 2.6.3. Omvang en voorwaarden garantstelling
[Vervallen per 01-01-2016]
Artikel 2.6.4. Maximum garantstelling
[Vervallen per 01-01-2016]
Artikel 2.6.5. Garantstellingsovereenkomst
[Vervallen per 01-01-2016]
Artikel 2.6.6. Verdeling van het subsidieplafond
[Vervallen per 01-01-2016]
Artikel 2.6.7. Afwijzingsgronden
[Vervallen per 01-01-2016]
Artikel 2.6.8. Provisie
[Vervallen per 01-01-2016]
Artikel 2.6.9. Informatieverplichtingen
[Vervallen per 01-01-2016]
Artikel 2.6.10. Staatssteun
[Vervallen per 01-01-2016]
Artikel 2.6.11. Vervaltermijn
[Vervallen per 01-01-2016]
Artikel 2.7.1. Begripsbepalingen
In deze titel wordt verstaan onder:
-
–
jacht: jagen als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Flora- en faunawet;
-
–
natuur- en landschapsbeheer: geheel van activiteiten die zien op het behoud en de ontwikkeling van de natuur of
het landschap, de instandhouding van de natuur of het landschap bevorderen, daaronder
mede begrepen het ontwikkelen van nieuwe natuur of herstellen van landschapskenmerken,
het opdoen van vaardigheden ten behoeve van het opzetten en doen functioneren van
een vrijwilligersorganisatie die zich bezig houdt met natuur- en landschapsbeheer
en het betrekken van mensen met een beperking bij natuur- en landschapsbeheer;
-
–
vrijwilliger: natuurlijk persoon die, anders dan bij wijze van beroep, onverplicht arbeid om niet
verricht.
Artikel 2.7.2. Subsidieaanvraag
Artikel 2.7.3. Informatieverplichtingen
Bij de aanvraag wordt ten minste de volgende informatie verstrekt:
-
a. een beschrijving van de opleiding, waarbij onder meer wordt ingegaan op de aanbieder
van de opleiding, het doel van de opleiding, de wijze waarop het volgen van de opleiding
leidt tot het betrekken van nieuwe mensen bij natuur- en landschapsbeheer, de activiteiten
die zullen worden verricht in het kader van de opleiding en het beoogde resultaat;
en
-
b. een opgave van de kosten die de opleidingsactiviteiten met zich zullen brengen.
Artikel 2.7.4. Afwijzingsgronden
Geen subsidie wordt verstrekt in een van de volgende gevallen:
-
a. de aanvraag voldoet niet aan het bepaalde in deze titel;
-
b. de subsidiabele kosten bedragen minder dan € 1.000,–;
-
c. het is aannemelijk dat de door de aanvrager verstrekte gegevens onjuist zijn;
-
d. er bestaat onvoldoende vertrouwen in het niveau van de kennis die met de opleiding
wordt verkregen.
Artikel 2.7.5. Subsidiabele kosten
In afwijking van artikel 10, tweede lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies zijn de subsidiabele kosten alle rechtstreeks aan de uitvoering van de opleiding
toe te rekenen kosten, met uitzondering van kosten voor eigen arbeid van de subsidieaanvrager.
Artikel 2.7.6. Verdeling subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
Artikel 2.7.7. Hoogte subsidie
De subsidie bedraagt per aanvraag € 1.000,–.
Artikel 2.7.8. Staatssteun
Deze regeling bevat geen staatssteun.
Artikel 2.7.9. Vervaltermijn
Deze titel vervalt met ingang van 1 oktober 2020, met dien verstande dat deze van
toepassing blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.
Titel 2.8. Genotypering TSE bij schapen
Artikel 2.8.1. Begripsbepalingen
In deze titel wordt verstaan onder:
-
voucher genotypering TSE: voucher voor het bepalen door middel van DNA analyse van de erfelijke gevoeligheid
voor klassieke scrapie bij schapen waarvoor niet eerder een DNA analyse voor dit doel
is uitgevoerd;
-
erkend laboratorium: laboratorium als bedoeld in artikel 2 van de Regeling erkenning en aanwijzing veterinaire laboratoria;
-
schapenhouder: een hobbyschapenhouder of kleine of middelgrote ondernemer als bedoeld in artikel
2, onderdeel 2, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw die werkzaam is in
de primaire landbouwproductie en die schapen houdt.
Artikel 2.8.2. Verstrekking voucher genotypering TSE
Artikel 2.8.3. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
-
a. een schapenhouder en het erkend laboratorium voor 1 januari 2016 verplichtingen jegens
elkaar zijn aangegaan met betrekking tot de genotyperingstest TSE;
-
b. een schapenhouder een voucher genotypering TSE wil aanwenden voor een genotyperingstest
waarvoor reeds door een bestuursorgaan of de Europese Commissie subsidie is verstrekt
of dat deel uitmaakt van een project of programma waarvoor reeds door een bestuursorgaan
of de Europese Commissie subsidie is verstrekt;
-
c. een schapenhouder eerder een genotyperingstest TSE bij het betrokken dier heeft uitgevoerd.
Artikel 2.8.4. Verdeling vouchers genotypering TSE
-
4 De minister verdeelt de beschikbare vouchers genotypering TSE in de volgorde van ontvangst
van de aanvragen. Indien honorering van alle aanvragen die op één dag zijn ontvangen
ertoe zou leiden dat het beschikbare aantal vouchers genotypering TSE zou worden overschreden,
stelt de minister de onderlinge rangschikking van deze aanvragen vast door middel
van loting.
Artikel 2.8.5. Verstrekking van subsidie aan erkende laboratoria
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een erkend laboratorium dat één of
meer geldige vouchers genotypering TSE overlegt.
Artikel 2.8.6. Hoogte subsidie
De subsidie bedraagt € 6 per voucher genotypering TSE.
Artikel 2.8.7. Staatssteun
De voucher genotypering TSE, bedoeld in artikel 2.8.2, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door Steunmaatregel SA.39008 (2014/N).
Titel 2.9. Subsidie kosten vaccinatie pluimvee ter bestrijding van salmonella
Artikel 2.9.1. Begripsbepalingen
In deze titel wordt verstaan onder:
-
pluimveehouder: ondernemer die werkzaam is in de primaire landbouwproductie en die fok- of vermeerderingspluimvee
voor de consumptie-ei-sector dan wel leghennen houdt, dan wel pluimvee dat daarvoor
wordt opgefokt;
-
gevaccineerd pluimvee: met toegelaten vaccin gevaccineerd fokpluimvee, vermeerderingspluimvee voor de consumptie-ei-sector,
gevaccineerde leghennen of pluimvee dat daarvoor wordt opgefokt;
-
toegelaten vaccin: vaccin dat op grond van de Wet dieren is toegelaten voor gebruik bij fokpluimvee, vermeerderingspluimvee voor de consumptie-ei-sector
of leghennen ter voorkoming van een besmetting met Salmonella enteritidis of Salmonella
typhimurium;
-
vaccinatie: toediening van een toegelaten vaccin bij fokpluimvee, vermeerderingspluimvee voor
de consumptie-ei-sector, leghennen of pluimvee dat daarvoor wordt opgefokt overeenkomstig
de voorwaarden die daaraan bij de registratie van het betreffende vaccin zijn verbonden;
-
vaccindoses: standaardhoeveelheid van een toegelaten vaccin per dier.
Artikel 2.9.2. Subsidiabele activiteiten
Artikel 2.9.3. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
Artikel 2.9.4. Indiening aanvraag tot vaststelling
De aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van:
-
a. nota’s en betaalbewijzen van de aanschaf van gevaccineerd pluimvee;
-
b. een bewijs waarmee wordt aangetoond dat het gevaccineerd pluimvee geregistreerd is
in een op grond van artikel 38hh van de Regeling identificatie en registratie dieren aangewezen databank voor identificatie en registratie van pluimvee;
-
c. een bewijs waarmee wordt aangetoond dat vaccinatie overeenkomstig de toelatingsvoorwaarden
van het betreffende vaccin is uitgevoerd, alsmede het aantal vaccindoses dat is toegediend;
-
d. indien de vaccinatie van het pluimvee in een andere lidstaat van de Europese Unie
dan Nederland is uitgevoerd, tevens een schriftelijk bewijs dat in de betreffende
lidstaat voor het jaar 2016 geen subsidie voor de aankoop van vaccins ten behoeve
van het betreffende pluimvee is of wordt aangevraagd dan wel is of wordt toegekend.
Artikel 2.9.5. Subsidiabele kosten
Artikel 2.9.6. Hoogte subsidie
De subsidie bedraagt ten hoogste € 0,10 per vaccindosis.
Artikel 2.9.7. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 2.9.2, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door Steunmaatregel SA.39008 (2014/N).
Hoofdstuk 3. Innovatie en ondernemerschap
Titel 3.1. Algemene bepaling
Artikel 3.2.1. Begripsomschrijvingen
Artikel 3.2.2. Tki-toeslag
De minister verstrekt op aanvraag TKI-toeslag aan een TKI voor:
-
a. uitvoering van het TKI-programma (programmatoeslag), of
-
b. uitvoering van een bepaald samenwerkingsproject (projecttoeslag).
Artikel 3.2.3. Grondslag programmatoeslag
-
1 De hoogte van de programmatoeslag bedraagt 25% van de som van:
-
a. de private bijdragen voor de samenwerkingsprojecten van het TKI-programma, en
-
b. de private bijdragen aan TKI-relevante onderzoeksopdrachten,
die in het kalenderjaar, voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de aanvraag is ingediend,
blijkens onderbouwing in de aanvraag aan onderzoeksorganisaties verschuldigd zijn
geworden;
-
2 Over de eerste € 20.000 van de som van de private bijdragen van een bepaalde deelnemer
aan samenwerkingsprojecten van het TKI-programma per jaar bedraagt de hoogte van de
programmatoeslag, in afwijking van het eerste lid, 40%.
-
3 De private bijdragen aan TKI-relevante onderzoeksopdrachten, die zijn gerealiseerd
in het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de aanvraag is ingediend,
worden in aanmerking genomen tot ten hoogste 40% van de totale gerealiseerde private
bijdragen in het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de aanvraag
is ingediend.
-
4 Het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing voor zover de uit een TKI-relevante
onderzoeksopdracht voortvloeiende kennis van de onderzoeksorganisatie redelijkerwijs
slechts ten goede kan of zal komen aan de onderneming, de onderzoeksinstelling, of
beide partijen bij de TKI-relevante onderzoeksopdracht.
-
5 Een TKI bevordert dat kennis die voortvloeit uit TKI-relevante onderzoeksopdrachten
waarvoor hij op grond van het eerste lid, onderdeel b, TKI-toeslag heeft ontvangen,
daadwerkelijk wordt toegepast binnen een samenwerkingsproject van het TKI-programma.
Artikel 3.2.4. Opgave gerealiseerde private bijdragen
[Vervallen per 01-01-2015]
Artikel 3.2.5. Projecttoeslag
-
2
Artikel 3.2.3, tweede en zesde lid, is op de hoogte van projecttoeslag van toepassing met dien verstande dat niet de
private bijdrage in een jaar maar de private bijdrage voor het project als geheel
in aanmerking wordt genomen.
Artikel 3.2.6. Algemeen nut beogende instellingen
-
1 In afwijking van de artikelen 3.2.3, eerste lid, en 3.2.5, eerste lid, worden private bijdragen aan onderzoeksorganisaties, al dan niet binnen een samenwerkingsproject,
voor onderzoek dat past binnen een programma als bedoeld in artikel 3.2.2 eerste lid, afkomstig van instellingen als bedoeld in artikel 5b, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, in aanmerking genomen tot ten hoogste € 75.000.000 per jaar.
-
2 Indien het totaal van de in een bepaalde openstellingsperiode ingediende aanvragen
het bedrag, bedoeld in het eerste lid, overschrijden, worden de in de desbetreffende
aanvragen opgenomen bedragen op volgorde van binnenkomst in aanmerking genomen.
Artikel 3.2.7. Toewijzingsgronden TKI-toeslag
-
1 De minister verstrekt uitsluitend TKI-toeslag indien ten aanzien van de inzet van
TKI-toeslag voor een samenwerkingsproject wordt voldaan aan de voorwaarden in paragraaf
2.2.2, nummer 28, onderdeel b, c of d in samenhang met nummer 29, van de O&O&I-steunkader.
Artikel 3.2.8. Aanwenden TKI-toeslag
Terugwerkende kracht
Voor
dit
artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie
opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
-
1 De ontvanger van TKI-toeslag wendt de TKI-toeslag zodanig aan dat het totale bedrag
aan steun dat voor een begunstigde in een samenwerkingsproject beschikbaar is niet
meer bedraagt dan:
-
a. 100 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op fundamenteel
onderzoek,
-
b. 50 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel
onderzoek, en
-
c. 25 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele
ontwikkeling.
De subsidiabele kosten zijn kosten als bedoeld in artikel 25, derde lid, van de algemene
groepsvrijstellingsverordening.
-
3 De ontvanger van TKI-toeslag neemt bij de aanwending van de TKI-toeslag, indien van
toepassing, de gemeenschappelijke ordening van de landbouwproducten in acht, bedoeld
in artikel 40, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese
Unie.
Terugwerkende kracht
Stcrt. 2018, 27522, datum inwerkingtreding 12-05-2018, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-10-2012.
Er wordt een lid toegevoegd:
5 Indien de op of na 1 februari 2017 aan een TKI verleende PPS-programmatoeslag of de
vóór 1 februari 2017 verleende TKI-programmatoeslag € 125.000 of meer bedraagt, kan
de aanvraag tot vaststelling van deze toeslag voor het deel van de toeslag dat is
aangewend voor de uitvoering van samenwerkingsprojecten, in afwijking van artikel
50, tweede lid, onderdeel c, van het besluit, vergezeld gaan van een rapport van feitelijke
bevindingen als bedoeld in artikel 50, zesde lid, van het besluit, dat met inachtneming
van de voorschriften, gesteld in bijlage 3.2.1, is opgesteld.
Artikel 3.2.9. Financieringsverhouding
[Vervallen per 01-01-2015]
Artikel 3.2.11. Administratie
Artikel 3.2.12. Rapportage en transparantie
-
1 De rapportage, genoemd in artikel 39, eerste lid, van het besluit, bevat in ieder geval:
-
a. een overzicht van de mate waarin de samenwerkingsprojecten, de private bijdragen aan
en de inzet in natura voor deze projecten van het lopende jaar zijn gerealiseerd;
-
b. een opgave van de afwijkingen van het TKI-programma;
-
c. een overzicht van de activiteiten en doelen voor het eerstvolgende jaar;
-
d. een overzicht van de mate waarin de uit TKI-relevante onderzoeksopdrachten, waarvoor
op grond van artikel 3.2.3, eerste lid, onderdeel b, TKI-toeslag is ontvangen, voortgevloeide kennis toegepast wordt binnen
samenwerkingsprojecten van het TKI-programma.
-
2 De ontvanger van TKI-toeslag zorgt dat actuele informatie over de samenwerkingsprojecten
waarvoor de toeslag wordt aangewend op eenvoudige wijze voor het algemene publiek
kenbaar is. De informatie omvat ten minste een beschrijving van het onderzoek, de
deelnemende ondernemers en onderzoeksorganisaties en de planning en voortgang.
-
3 Het tweede lid, eerste volzin, is van overeenkomstige toepassing op informatie over
de voorwaarden waaronder deelname door op het terrein van het programma werkzame ondernemers
en onderzoeksorganisaties aan samenwerkingsprojecten van het TKI-programma openstaat.
Artikel 3.2.13. Informatieverplichtingen
-
1 Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.2.2 bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 3.2.14. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 3.2.2, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door de artikelen 25 en 28 van de algemene
groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 3.2.15. Vervaltermijn
Terugwerkende kracht
Voor
dit
artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie
opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
Deze titel vervalt met ingang van 1 november 2017, met dien verstande dat deze van
toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.
Terugwerkende kracht
Stcrt. 2018, 27522, datum inwerkingtreding 12-05-2018, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-10-2012.
Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
6 Indien de op of na 1 februari 2017 aan een TKI verleende PPS-projecttoeslag of de
vóór 1 februari 2017 verleende TKI-projecttoeslag € 125.000 of meer bedraagt, kan
de aanvraag tot vaststelling van deze PPS-projecttoeslag onderscheidenlijk TKI-projecttoeslag,
in afwijking van artikel 50, tweede lid, onderdeel c, van het besluit, vergezeld gaan
van een rapport van feitelijke bevindingen als bedoeld in artikel 50, zesde lid, van
het besluit, dat met inachtneming van de voorschriften, gesteld in bijlage 3.2.1,
is opgesteld.
Titel 3.3. TKI MKB-versterking
§ 3.3.1. Algemene bepalingen
Artikel 3.3.1. Begripsomschrijvingen
In deze titel wordt verstaan onder:
-
innovatiemakelaar: een verstrekker van innovatieadviesdiensten;
-
netwerkactiviteiten: masterclasses, workshops of conferenties om kennisdeling en netwerking tussen MKB-ondernemers
te bevorderen;
-
TKI: Topconsortium voor Kennis en Innovatie als bedoeld in artikel 3.2.1.
Artikel 3.3.2. Subsidieaanvraag en verdeling van het subsidieplafond
Artikel 3.3.3. Start- en realisatietermijn
§ 3.3.2. Netwerkactiviteiten
Subsidie wordt verstrekt aan een TKI voor het door derden laten uitvoeren van netwerkactiviteiten
ten behoeve van MKB-ondernemers.
Artikel 3.3.5. Subsidiabele kosten
§ 3.3.3. Ondersteuning door innovatiemakelaars
Artikel 3.3.6. Subsidiedoel
Subsidie wordt verstrekt aan een TKI voor het door innovatiemakelaars laten leveren
van innovatieadviesdiensten, uitgezonderd opleiding, aan MKB-ondernemers.
Artikel 3.3.7. Subsidievoorwaarden
Artikel 3.3.8. Steunintensiteit
-
1 De subsidiabele kosten zijn de kosten verbonden aan een innovatieadviesdienst, uitgezonderd
opleiding, als bedoeld in artikel 28, tweede lid, onderdeel c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 3.3.10. Informatieverplichtingen
-
1 Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.3.2 bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 3.3.11. Staatssteun
Artikel 3.3.12. Vervaltermijn
Deze titel vervalt met ingang van 1 november 2017, met dien verstande dat deze van
toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.
Titel 3.4. MKB innovatiestimulering topsectoren
§ 3.4.1. Algemene bepalingen
Artikel 3.4.1. Begripsomschrijvingen
-
2 Onder een MIT-kennisoverdrachtsproject als bedoeld in het eerste lid wordt niet verstaan
een project waarbij de beantwoording van een toepassingsgerichte kennisvraag plaatsvindt
door het leveren van goederen, het geven van cursussen of het verrichten van activiteiten
op het gebied van verkoop van producten of diensten, zoals het ontwikkelen en vervaardigen
van marketinginstrumenten en verkoopondersteunend promotiemateriaal.
Artikel 3.4.2. Subsidieaanvraag
-
2 De minister verdeelt de aan deze activiteiten verbonden subsidieplafonds voor de paragrafen 2, 3, 3a, 4 en 6 van deze titel op volgorde van binnenkomst van de aanvragen en voor titel 5 op volgorde van rangschikking van de aanvragen.
-
3 Indien een aanvraag voor een subsidie voor een MIT-innovatie-adviesproject, een MIT-haalbaarheidsproject
of een MIT-R&D-samenwerkingsproject is ingediend bij een provinciebestuur en indien
dat bestuur de aanvraag niet in behandeling kan nemen, neemt de minister de aanvraag
in behandeling waarbij als datum van indiening de datum van indiening bij het provinciebestuur
wordt gehanteerd.
Artikel 3.4.3. Afwijzingsgronden
-
3 Een aanvraag voor een subsidie op grond van deze titel voor een MIT-innovatie-adviesproject,
een MIT-haalbaarheidsproject of een MIT-R&D-samenwerkingsproject wordt afgewezen indien
in hetzelfde kalenderjaar door een provincie of een samenwerkingsverband van provincies
een subsidie voor een van de genoemde soorten projecten, waarop de aanvraag betrekking
heeft, kan worden verstrekt of is verstrekt voor respectievelijk een MIT-innovatie-adviesproject,
een MIT-haalbaarheidsproject of een MIT-R&D-samenwerkingsproject.
De aanvrager voegt bij de aanvraag een samenvatting van het project waarvoor de subsidie
wordt aangevraagd die door de minister kan worden gebruikt in voor een ieder toegankelijke
publicaties.
§ 3.4.2. MIT-haalbaarheidsprojecten
Subsidie voor een haalbaarheidsproject wordt verleend aan een MKB-ondernemer.
Artikel 3.4.5. Steunintensiteit
Artikel 3.4.6. Start- en realisatietermijn
Artikel 3.4.7. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
-
a. de voorgenomen activiteiten waarop het haalbaarheidsproject betrekking heeft in technische
of financiële zin onvoldoende risicovol zijn om de haalbaarheidsstudie te rechtvaardigen;
-
b. het haalbaarheidsproject onvoldoende inzicht geeft in het economisch perspectief en
de uitvoerbaarheid van de voorgenomen activiteiten waarop de haalbaarheidsstudie betrekking
heeft.
§ 3.4.3. MIT-kennisvouchers
§ 3.4.3.1. Verstrekking van een MIT-kennisvoucher aan MKB-ondernemers
Artikel 3.4.8. Subsidie MIT-kennisvoucher
Een MIT-kennisvoucher heeft een waarde van maximaal € 3.750 en wordt aan een MKB-ondernemer
verstrekt die een MIT-kennisoverdrachtsproject wil laten uitvoeren waarvan de resultaten
ten goede komen aan de activiteiten die de ondernemer in Nederland verricht.
Artikel 3.4.9. Kennisvraag
Artikel 3.4.10. Besteding MIT-kennisvoucher
De MKB-ondernemer draagt de MIT-kennisvoucher over aan de in de aanvraag opgenomen
kennisinstelling.
Artikel 3.4.11. Besteding MIT-kennisvoucher
[Vervallen per 15-03-2016]
Artikel 3.4.12. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
-
a. de ondernemer en de kennisinstelling reeds voor de afgiftedatum van de MIT-kennisvoucher
verplichtingen jegens elkaar zijn aangegaan met betrekking tot het MIT-kennisoverdrachtsproject;
-
b. de ondernemer de MIT-kennisvoucher wil aanwenden voor een MIT-kennisoverdrachtsproject
waarvoor reeds door een bestuursorgaan of de Europese Commissie subsidie is verstrekt
of dat deel uitmaakt van een project of programma waarvoor reeds door een bestuursorgaan
of de Europese Commissie subsidie is verstrekt.
Artikel 3.4.12a. Ambtshalve vaststelling
[Vervallen per 15-03-2016]
§ 3.4.3.2. Verstrekking van subsidie aan kennisinstellingen
Artikel 3.4.13. Verzilvering MIT-kennisvoucher door kennisinstellingen
Subsidie wordt verleend aan een kennisinstelling die één of meer MIT-kennisoverdrachtsprojecten
heeft uitgevoerd en in verband daarmee één of meer geldige MIT-kennisvouchers overlegt.
Artikel 3.4.14. Steunintensiteit
De subsidie bedraagt 50 procent van de door de kennisinstelling ten behoeve van de
uitvoering van een MIT-kennisoverdrachtsproject in rekening gebrachte kosten, maar
niet meer dan € 3.750 per MIT-kennisvoucher.
Artikel 3.4.15. Aanvraag verzilvering MIT-kennisvoucher
-
3 Indien de aanvraag niet binnen de termijn, bedoeld in het tweede lid, of indien de
offerte of een ondertekende opdrachtbevestiging van de kennisinstelling niet binnen
de termijn, bedoeld in artikel 3.4.9, derde lid, door de minister is ontvangen, vervalt de MIT-kennisvoucher van rechtswege.
§ 3.4.3a. MIT-innovatie-adviesprojecten
Artikel 3.4.15a. Doelgroep
Subsidie voor een MIT-innovatie-adviesproject wordt verleend aan een MKB-ondernemer.
Artikel 3.4.15b. Steunintensiteit
-
1 Bij de aanvraag wordt een beknopt plan gevoegd, waarin de kennisvraag en de doelstelling
van het innovatietraject zijn gevoegd, alsmede de kennisinstelling of adviesorganisatie
worden genoemd die het MIT-innovatieadviesproject gaat uitvoeren.
De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
-
a. de ondernemer en de kennisinstelling reeds voor de subsidieverlening verplichtingen
jegens elkaar zijn aangegaan met betrekking tot het MIT-innovatie-adviesproject;
-
b. de kennisvraag in het beknopte plan kennelijk onvoldoende aansluit bij het in het
beknopte plan beschreven innovatietraject.
§ 3.4.4. Hooggekwalificeerd personeel
Artikel 3.4.16. Subsidie hooggekwalificeerd personeel
Subsidie wordt verleend aan een MKB-ondernemer bij wie een onderzoeksorganisatie of
grote onderneming hooggekwalificeerd personeel heeft gedetacheerd.
Artikel 3.4.17. Subsidiabele kosten
De subsidiabele kosten zijn de kosten, bedoeld in artikel 28, tweede lid, onderdeel
b, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 3.4.18. Subsidievoorwaarden
Artikel 3.4.19. Subsidieomvang
§ 3.4.5. MIT-R&D-samenwerkingsprojecten
Artikel 3.4.20. MIT-R&D-samenwerkingsverband
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een MIT-R&D-samenwerkingsverband
dat een MIT-R&D-samenwerkingsproject uitvoert.
Artikel 3.4.21. Penvoerder
De penvoerder is een onderneming die deelneemt aan het MIT-R&D-samenwerkingsverband.
Artikel 3.4.22. Steunintensiteit
-
1 De subsidiabele kosten zijn de kosten, bedoeld in artikel 25, derde lid, van de algemene
groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 3.4.23. Start- en realisatietermijn
Artikel 3.4.24. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag voor een MIT-R&D-samenwerkingsproject
indien:
-
a. het niet voldoende bijdraagt aan de vernieuwing van producten, processen of diensten
of wezenlijke nieuwe toepassingen van bestaande producten, processen of diensten;
-
b. het niet voldoende bijdraagt aan het creëren van economische waarde voor de deelnemers
in het samenwerkingsverband en de sector, genoemd in de bijlagen, bedoeld in artikel 3.4.2, eerste lid, of de daarmee samenhangende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie;
-
c. de kwaliteit van het MIT-R&D-samenwerkingsverband ontoereikend is om het MIT-R&D-samenwerkingsproject
uit te voeren;
-
d. de kwaliteit van het projectplan onvoldoende is;
-
e. het subsidiebedrag lager zou zijn dan € 50.000.
Artikel 3.4.25. Rangschikkingscriteria
-
4 De minister stelt een algemeen subsidieplafond vast voor alle in de bijlagen, bedoeld
in artikel 3.4.2, eerste lid, genoemde sectoren tezamen en een subsidieplafond per sector.
§ 3.4.6. MIT-innovatieprestatiecontracten
Artikel 3.4.26. Overeenkomstige toepassing
Artikel 3.4.27. Evaluatie
Artikel 3.4.28. Informatieverplichtingen
-
1 Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in deze titel bevat ten minste de gegevens,
bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 3.4.29. Staatssteun
-
2 Subsidie die krachtens paragraaf 3.4.3 wordt verleend, en subsidie voor een MIT-innovatie-adviesproject dat niet onder artikel
28 van de algemene groepsvrijstellingsverordening valt, bevatten staatssteun en worden
gerechtvaardigd door de algemene de-minimisverordening.
Artikel 3.4.30. Vervaltermijn
Deze titel vervalt met ingang van 1 november 2017, met dien verstande dat deze van
toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.
Titel 3.5. Innovatieprestatiecontracten
§ 3.5.1. Algemene bepalingen
Artikel 3.5.1. Begripsomschrijvingen
In deze titel wordt verstaan onder:
-
collectief onderzoek: industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling waarvan de resultaten naar hun
aard voor een bredere groep toepasbaar zijn;
-
collectieve activiteiten: activiteiten die op basis van innovatieplannen door twee of meer IPC-deelnemers gezamenlijk
zullen worden gefinancierd en uitgevoerd en waarvan de resultaten evenredig over deze
deelnemers worden verdeeld;
-
innovatieplan: planmatige beschrijving van de activiteiten, inclusief de planning en kosten daarvan,
die een IPC-deelnemer zal verrichten met het oog op innovatie van zijn producten,
diensten of productieproces, met inbegrip van zijn collectieve activiteiten en van
zijn activiteiten in het kader van het overkoepelende plan;
-
IPC-deelnemer: MKB-ondernemer die deelneemt aan een IPC-verband;
-
IPC-penvoerder: rechtspersoon die:
-
a. de mogelijkheden onderzoekt om tot een IPC-verband te komen als bedoeld in paragraaf 3.5.2,
-
b. de mogelijkheden onderzoekt om in samenwerking met ten minste één soortgelijke organisatie
uit een ander land te komen tot collectief onderzoek en dit onderzoek laat uitvoeren,
als bedoeld in paragraaf 3.5.3, of
-
c. namens de IPC-deelnemers optreedt als projectleider van een IPC-verband en het overkoepelende
plan uitvoert als bedoeld in paragraaf 3.5.4, en
-
d. niet werkzaam is in een van de sectoren die ingevolge artikel 1 van de algemene de-minimisverordening
is uitgesloten van de toepassing van die verordening;
-
IPC-project: project bestaande uit activiteiten die de IPC-penvoerder en de IPC-deelnemers binnen
een periode van twee jaar verrichten ter uitvoering van het overkoepelende plan en
de daarmee samenhangende innovatieplannen;
-
overkoepelend plan: plan waarin de IPC-penvoerder beschrijft wat de samenhang is tussen de verschillende
innovatieplannen, welke collectieve activiteiten worden verricht en door welke deelnemers,
hoe en in welke mate het IPC-project voldoet aan de criteria van artikel 3.5.23, welke activiteiten hij ten behoeve van de IPC-deelnemers en het IPC-project zal
verrichten, waaronder ten minste het begeleiden van de IPC-deelnemers bij het uitvoeren
van de innovatieplannen, het begeleiden van samenwerkingsverbanden van de IPC-deelnemers
en het begeleiden en uitvoeren van administratieve activiteiten die samen hangen met
een IPC-project, alsmede een globale omschrijving van de planning en de geraamde kosten
van deze activiteiten;
-
publieke kennisinstelling:
-
a. onder a, b, c, f of g van de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs en een onder i van de bijlage bij die wet
bedoeld academisch ziekenhuis, Nyenrode Business Universiteit alsmede andere instellingen
van hoger onderwijs, die op basis van artikel 6.9 of 16.14 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek zijn aangewezen;
-
b. instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, artikel 12.3.8 en artikel 12.3.9 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;
-
c. andere dan onder a bedoelde geheel of gedeeltelijk, meerjarig door de overheid gefinancierde
onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de
algemene wetenschappelijke of technische kennis uit te breiden;
-
d. geheel of gedeeltelijk, meerjarig door een andere lidstaat van de Europese Unie gefinancierde:
-
1°. openbare instelling voor hoger onderwijs of een daaraan verbonden ziekenhuis gelijkwaardig
aan een instelling respectievelijk academisch ziekenhuis als bedoeld onder a,
-
2°. instelling van middelbaar beroepsonderwijs gelijkwaardig aan een instelling als bedoeld
onder b of
-
3°. onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de
algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden;
-
e. rechtspersoon ten aanzien waarvan een instelling als bedoeld onder a, b, c of d direct
of indirect:
-
1°. meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft,
-
2°. volledig aansprakelijk vennoot is of
-
3°. overwegende zeggenschap heeft.
-
2 Een IPC-penvoerder is een rechtspersoon zonder winstoogmerk met volledige rechtsbevoegdheid,
niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, die volgens
haar statuten tot doel heeft de behartiging van belangen van ondernemingen en hier
volgens feitelijk handelen ook aantoonbaar minimaal één jaar ervaring mee heeft.
§ 3.5.2. Subsidie ten behoeve van verkenning van samenwerking
Artikel 3.5.3. Subsidieaanvraag
-
1 De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een IPC-penvoerder voor het verkennen
van de mogelijkheden voor samenwerking van MKB-bedrijven met een of meer ondernemingen
of publieke kennisinstellingen resulterend in een rapportage waarin zijn opgenomen
innovatieonderwerpen waarop met een of meer ondernemingen of publieke kennisinstellingen
kan worden samengewerkt, een inventarisatie van mogelijke IPC-deelnemers en een voorstel
voor samenwerkingsprojecten.
Artikel 3.5.4. Subsidiabele kosten
De subsidie bedraagt 50 procent van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 30.000.
Artikel 3.5.5. Subsidiabele kosten
In afwijking van artikel 11 van het besluit komen uitsluitend voor subsidie in aanmerking het aantal uren gemaakt door personeel
van de IPC-penvoerder danwel door derden, waaronder begrepen overige organisaties
waarmee de verkenning wordt uitgevoerd,vermenigvuldigd met een vast uurtarief van
€ 87,50.
Artikel 3.5.6. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
Artikel 3.5.7. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
-
a. de IPC-penvoerder niet aannemelijk maakt dat er een aanzienlijke kans is dat de subsidiabele
activiteiten zullen leiden tot het tot stand komen van een IPC-verband, waarvan de
deelnemers overeenkomstig paragraaf 4 van deze titel voor subsidie in aanmerking komen
en de IPC-penvoerder niet het vertrouwen geeft in staat te zijn om de daarbij benodigde
inzet te leveren;
-
b. van de activiteiten onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te
verwachten zijn;
-
c. in dezelfde indieningsperiode reeds subsidie is aangevraagd op grond van deze titel
voor dezelfde activiteiten door een andere organisatie als bedoeld in artikel 3.5.3, eerste lid.
Artikel 3.5.8. Realisatietermijn
De activiteiten, bedoeld in artikel 3.5.3, eerste lid, vinden plaats binnen veertien maanden na de subsidieaanvraag.
-
1 Voor subsidies boven de € 25.000 bedraagt de hoogte van het eerste voorschot 100 procent
van de maximale hoogte van de subsidie. De hoogte van de overige voorschotten, indien
van toepassing, bedraagt 0 procent van de maximale hoogte van de subsidie.
§ 3.5.3. Subsidie ten behoeve van internationale samenwerking
Artikel 3.5.10. Subsidieaanvraag
Artikel 3.5.11. Subsidiabele kosten
De subsidie bedraagt 50 procent van de subsidiabele kosten, met een maximum van:
Artikel 3.5.12. Subsidiabele kosten
In afwijking van artikel 11 van het besluit komen uitsluitend de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:
-
a. het aantal uren gemaakt door personeel van de IPC-penvoerder danwel door derden ten
behoeve van reis, overleg en rapportage in verband met activiteiten als bedoeld in
artikel 3.5.10, eerste lid, onderdeel a, alsmede begeleiding van het collectief onderzoek, bedoeld in artikel 3.5.10, onderdeel
b, vermenigvuldigd met een vast uurtarief van € 87,50, alsmede de reis- en verblijfkosten
in verband met deze activiteiten;
-
b. de kosten voor collectief onderzoek, verschuldigd aan een onderzoeksorganisatie waarmee
de IPC-penvoerder niet in een groep verbonden is, voor zover deze kosten worden gedragen
door de IPC-penvoerder, alsmede de kosten voor de verspreiding van de resultaten,
bedoeld in artikel 3.5.10, eerste lid,onderdeel b.
Artikel 3.5.13. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
Artikel 3.5.14. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
-
a. minder dan drie jaar geleden reeds subsidie krachtens deze titel of de Subsidieregeling
innoveren is verleend, betrekking hebbend op dezelfde of vergelijkbare activiteiten;
-
b. van de activiteiten onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te
verwachten zijn;
-
c. de IPC-penvoerder niet aannemelijk maakt dat er een aanzienlijke kans is, dat de subsidiabele
activiteiten, bedoeld in artikel 3.5.10, eerste lid, onderdeel a, zullen leiden tot het tot stand komen van activiteiten als bedoeld in artikel 3.5.10,
eerste lid, onderdeel b;
-
d. de IPC-penvoerder geen maatregelen heeft genomen om de betrokkenheid van het midden-
en kleinbedrijf uit de branche bij het collectief onderzoek, bedoeld in artikel 3.5.10, eerste lid, onderdeel b, te borgen;
-
e. van de totale kosten voor het collectief onderzoek, bedoeld in artikel 3.5.10, eerste lid, onderdeel b, meer dan 80 procent wordt gedragen door de IPC-penvoerder.
Artikel 3.5.15. Realisatietermijn
-
2 De IPC-penvoerder verspreidt de resultaten, bedoeld in artikel 3.5.10, eerste lid, onderdeel b, onder de ondernemers, die werkzaam zijn in dat deel van het bedrijfsleven, waarop
het collectief onderzoek betrekking heeft, en stelt het voorts voor een ieder op aanvraag
verkrijgbaar.
Artikel 3.5.16. Administratie en accountantsverklaring
§ 3.5.4. Subsidie ten behoeve van een IPC-project
Artikel 3.5.17. Subsidieaanvraag
-
3 In aanvulling op artikel 3, eerste lid, van het besluit kan ook subsidie worden verstrekt aan een IPC-penvoerder of een IPC-deelnemer die
gevestigd is in het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba.
Artikel 3.5.18. Subsidieomvang
De subsidie bedraagt:
Artikel 3.5.19. Subsidiabele kosten
-
2 De subsidiabele kosten voor activiteiten als bedoeld in artikel 3.5.17, eerste lid, onderdeel b, zijn de kosten, bedoeld in artikel 25, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
-
3 In afwijking van het eerste lid komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:
de kosten van het maken van een innovatieplan; de kosten van implementatie van de
innovatie, waaronder begrepen marketing- en salesactiviteiten, herhalingstesten en
het inrichten van de productie; de kosten van het opzetten van kwaliteitssystemen;
de kosten van opleidingen; de kosten van deelname aan tentoonstellingen en symposia;
de reiskosten en kosten die verband houden met penvoerdersactiviteiten.
Artikel 3.5.20. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
Artikel 3.5.22. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
-
a. indien het overkoepelende plan niet het vertrouwen geeft dat de IPC-penvoerder de
begeleiding van de IPC-deelnemers bij het uitvoeren van hun innovatieplannen en de
totstandkoming en begeleiding van de in het plan opgenomen samenwerkingsprojecten
naar behoren kan uitvoeren;
-
b. voor zover voor dezelfde werkzaamheden met dezelfde IPC-deelnemers reeds op grond
van deze titel subsidie is verleend of in dezelfde periode is aangevraagd;
-
c. indien aan een IPC-deelnemer eerder subsidie is verstrekt krachtens dit hoofdstuk
of de Subsidieregeling innoveren voor een IPC-project of een MIT-innovatieprestatiecontract,
en
-
1°. tussen de datum waarop het IPC-project start en de datum waarop het vorige IPC-project
is gestart, een periode verstreken is van minder dan drie jaar, of
-
2°. de IPC-deelnemer toestemming heeft verkregen om het IPC-project in een langere periode
dan drie jaar af te ronden, maar binnen die toegestane aanvullende periode een nieuw
IPC-project start;
-
d. indien de datum waarop het IPC-project start, meer dan zes maanden na de datum van
de ontvangst van de subsidieaanvraag ligt;
-
e. uit het innovatieplan onvoldoende blijkt dat de IPC-deelnemer activiteiten verricht
die gericht zijn op innovatie van zijn producten, diensten of processen.
Artikel 3.5.23. Rangschikkingscriteria
[Vervallen per 01-10-2015]
Artikel 3.5.24. Voorschot en rapportages
-
1 Voor subsidies boven de € 25.000 bedraagt de hoogte van het eerste voorschot 100 procent
van de maximale hoogte van de subsidie. De hoogte van de overige voorschotten, indien
van toepassing, bedraagt 0 procent van de maximale hoogte van de subsidie.
Artikel 3.5.25. Informatieverplichtingen
-
1 Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in deze titel bevat ten minste de gegevens,
bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 3.5.26. Staatssteun
Artikel 3.5.27. Vervaltermijn
Deze titel vervalt met ingang van 1 juli 2017, met dien verstande dat deze van toepassing
blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.
Titel 3.6. Regionale investeringsprojecten
[Vervallen per 01-01-2015]
Artikel 3.6.1. Begripsomschrijvingen
[Vervallen per 01-01-2015]
Artikel 3.6.2. Subsidieaanvraag
[Vervallen per 01-01-2015]
Artikel 3.6.3. Subsidieomvang
[Vervallen per 01-01-2015]
Artikel 3.6.4. Subsidiemaximum
[Vervallen per 01-01-2015]
Artikel 3.6.5. Subsidiabele kosten
[Vervallen per 01-01-2015]
Artikel 3.6.6. Subsidiabele kosten
[Vervallen per 01-01-2015]
Artikel 3.6.7. Vermindering
[Vervallen per 01-01-2015]
Artikel 3.6.8. Verdeling van het subsidieplafond
[Vervallen per 01-01-2015]
Artikel 3.6.9. Realisatietermijn
[Vervallen per 01-01-2015]
Artikel 3.6.10. Afwijzingsgronden
[Vervallen per 01-01-2015]
Artikel 3.6.11. Subsidievoorwaarde
[Vervallen per 01-01-2015]
Artikel 3.6.12. Subsidieverplichtingen
[Vervallen per 01-01-2015]
Artikel 3.6.13. Informatieverplichtingen
[Vervallen per 01-01-2015]
Artikel 3.6.14. Staatssteun
[Vervallen per 01-01-2015]
Artikel 3.6.15. Vervaltermijn
[Vervallen per 01-01-2015]
Titel 3.7. Eurostarsprojecten
Artikel 3.7.1. Begripsomschrijvingen
In deze titel wordt verstaan onder:
-
Eurostars High Level Group: door de lidstaten die deelnemen aan het Eurostars Programma opgerichte samenwerkingsorgaan
dat de rangschikking van internationale samenwerkingsprojecten door het Internationaal
Evaluatie Panel goedkeurt;
-
Eurostars Programma: gezamenlijke Eurostars Programma van EUREKA en de Europese Unie, inhoudend een internationaal
Europees stimuleringsprogramma voor internationale samenwerkingsprojecten voor innovatieve
ontwikkeling binnen het EUREKA-kader;
-
Eurostarsproject: internationaal samenwerkingsproject voor innovatieve ontwikkeling binnen het EUREKA-kader
dat voldoet aan de criteria van het Eurostars Programma, waarvan de rangschikking
door de Eurostars High Level Group is goedgekeurd, bestaande uit een samenhangend
geheel van activiteiten van industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of
een combinatie daarvan;
-
Internationaal Evaluatie Panel: panel van onafhankelijke deskundigen dat binnen het Eurostars Programma de ingediende
voorstellen voor internationale samenwerkingsprojecten voor innovatieve ontwikkeling
beoordeelt en rangschikt.
Artikel 3.7.2. Subsidieaanvraag
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan:
-
a. een ondernemer of onderzoeksorganisatie die bijdraagt aan een Eurostarsproject of
-
b. indien twee of meer binnen Nederland gevestigde partijen bijdragen aan hetzelfde Eurostarsproject,
aan een deelnemer in het door deze partijen gevormde samenwerkingsverband, die bijdraagt
aan een Eurostarsproject.
Artikel 3.7.2a. Subsidiabele kosten
-
1 Het gesubsidieerde deel van het Eurostarsproject, bedoeld in artikel 3.7.2, valt volledig binnen de categorie industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling,
bedoeld in artikel 2 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
-
2 Voor subsidie komen in aanmerking de kosten, bedoeld in artikel 25, derde lid, onderdelen
a, b, d en e, van de in het eerste lid genoemde verordening.
Artikel 3.7.3. Steunintensiteit
-
1 De subsidie bedraagt:
-
a. 50 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel
onderzoek en worden gemaakt door een onderzoeksorganisatie;
-
b. 35 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel
onderzoek en worden gemaakt door een ondernemer;
-
c. 25 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele
ontwikkeling.
-
2 De percentages genoemd in het eerste lid, onderdeel b en c, worden verhoogd met tien
procentpunten, indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.
Artikel 3.7.4. Verdeling van subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.
Artikel 3.7.6. Afwijzingsgronden
Artikel 3.7.7. Rangschikking
De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist overeenkomstig
de door de Eurostars High Level Group vastgestelde rangschikking.
Artikel 3.7.8. Schriftelijk verslag
In afwijking van artikel 39 van het besluit brengt de subsidieontvanger steeds na afloop van een periode van zes maanden aan
de minister schriftelijk verslag uit omtrent de uitvoering van het Eurostarsproject,
met inbegrip van een vergelijking van die uitvoering met het projectplan en de bij
de subsidieverlening vermelde raming van de subsidiabele kosten.
Artikel 3.7.9. Subsidievoorwaarde
Artikel 3.7.10. Informatieverplichtingen
-
1 Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.7.2 bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 3.7.11. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 3.7.2, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 3.7.12. Vervaltermijn
Deze titel vervalt met ingang van 1 januari 2021, met dien verstande dat deze van
toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.
Titel 3.8. Internationaal innoveren
Artikel 3.8.1. Begripsomschrijvingen
In deze titel wordt verstaan onder:
-
PENTA-innovatieproject: innovatieproject dat wordt uitgevoerd door een internationaal innovatiesamenwerkingsverband
en is voorzien van een label van het EUREKA cluster PENTA;
-
EUREKA-innovatieproject: innovatieproject dat wordt uitgevoerd door een internationaal innovatiesamenwerkingsverband
en is voorzien van een EUREKA-label;
-
internationaal innovatiesamenwerkingsverband: samenwerkingsverband waarbij ten minste één van de partijen een in Nederland gevestigde
ondernemer is en ten minste één van de partijen een ondernemer of onderzoeksorganisatie
is die is gevestigd in een land dat deelneemt aan het EUREKA-programma;
-
ITEA3-innovatieproject: innovatieproject dat wordt uitgevoerd door een internationaal innovatiesamenwerkingsverband
en is voorzien van een label van het EUREKA cluster ITEA3;
-
PENTA-innovatieproject: innovatieproject dat wordt uitgevoerd door een internationaal innovatiesamenwerkingsverband
en is voorzien van een label van het EUREKA cluster PENTA.
Artikel 3.8.2. Subsidieaanvraag
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een internationaal
innovatiesamenwerkingsverband dat een PENTA-innovatieproject, een EUREKA-innovatieproject
of een ITEA3-innovatieproject uitvoert.
Artikel 3.8.3. Penvoerder
De penvoerder is een ondernemer.
Artikel 3.8.4. Steunintensiteit
-
1 De subsidie bedraagt:
-
a. 50 procent van de subsidiabele kosten van een innovatieproject voor zover deze betrekking
hebben op industrieel onderzoek;
-
b. 35 procent van de subsidiabele kosten van een innovatieproject voor zover deze betrekking
hebben op industrieel onderzoek en worden gemaakt door een ondernemer;
-
c. 25 procent van de subsidiabele kosten van een innovatieproject voor zover deze betrekking
hebben op experimentele ontwikkeling.
-
2 De percentages, genoemd in het eerste lid, onder b en c, worden verhoogd met 10 procentpunten
indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.
-
4 Indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers in een internationaal samenwerkingsverband
dat een PENTA-innovatieproject of een ITEA3-innovatieproject uitvoert, meer bedraagt
dan € 4.000.000, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken
aanvragers te verstrekken subsidie.
Artikel 3.8.4a. In aanmerking komende kosten
Voor subsidie komen uitsluitend de kosten in aanmerking, bedoeld in artikel 25, derde
lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 3.8.5. Afwijzingsgrond
Geen subsidie wordt verstrekt indien de aanvrager vóór indiening van de aanvraag om
subsidie, bedoeld in artikel 3.8.2, reeds gestart is met zijn deel van het PENTA-innovatieproject, het EUREKA-innovatieproject
of het ITEA3-innovatieproject.
Artikel 3.8.6. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.
Artikel 3.8.7. Adviescommissie
Artikel 3.8.9. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
-
a. indien van het innovatieproject onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse
economie te verwachten zijn;
-
b. afkomstig van een overheid of overheidsinstelling, tenzij het een onderzoeksorganisatie
betreft.
Artikel 3.8.10. Rangschikkingscriteria
Artikel 3.8.11. Schriftelijk verslag
Voor EUREKA-innovatieprojecten brengen de subsidieontvangers, in afwijking van artikel 39 van het besluit gezamenlijk steeds na afloop van een periode van zes maanden aan de minister schriftelijk
verslag uit omtrent de uitvoering van het innovatieproject met inbegrip van een vergelijking
van die uitvoering met het projectplan en de bij de beschikking tot subsidieverlening
vermelde raming van de subsidiabele kosten.
Artikel 3.8.12. Evaluatie
Artikel 3.8.13. Informatieverplichtingen
-
1 Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.8.2 bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 3.8.14. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 3.8.2, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 3.8.15. Vervaltermijn
Deze titel vervalt met ingang van 1 januari 2021, met dien verstande dat deze van
toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.
Titel 3.9. Innovatiekredieten
Artikel 3.9.1. Begripsomschrijvingen
In deze titel wordt verstaan onder:
-
certificeringstraject: certificering op basis van de resultaten van uitvoerige beproevingen en berekeningen;
-
klinisch ontwikkelingsproject: planmatig geheel van activiteiten in de fase van experimentele ontwikkeling, gericht
op het omzetten van resultaten van industrieel onderzoek in plannen, schema’s of ontwerpen
voor nieuwe, gewijzigde of verbeterde producten of processen, die nieuw zijn voor
Nederland, en
-
a. aan de ontwikkeling van welke producten en processen klinische risico’s en daarmee
samenhangende financiële risico’s zijn verbonden en
-
b. welke producten of processen door het goede commerciële perspectief kunnen leiden
tot substantiële economische activiteiten van de onderneming;
-
klinisch risico: risico voor het welslagen van het product of proces dat voortvloeit uit de noodzaak
dat het nieuwe product of proces een testfase in de mens doorloopt;
-
ontwikkelingsproject: een technisch ontwikkelingsproject of een klinisch ontwikkelingsproject;
-
technisch ontwikkelingsproject: een planmatig geheel van activiteiten in de fase van experimentele ontwikkeling,
gericht op het omzetten van resultaten van industrieel onderzoek in plannen, schema’s
of ontwerpen voor nieuwe, gewijzigde of verbeterde producten, processen of diensten,
die nieuw zijn voor Nederland, en
-
a. waaraan substantiële technische, maar geen klinische, risico’s en daarmee samenhangende
financiële risico’s zijn verbonden en
-
b. welke producten, processen of diensten door het goede commerciële perspectief kunnen
leiden tot substantiële economische activiteiten van de onderneming;
-
uitstaand saldo: het totaalbedrag dat aan de subsidieontvanger is uitbetaald als subsidie in de vorm
van krediet, verhoogd met de verschenen rente, bedoeld in artikel 3.9.8, tweede en derde lid, en verminderd met de betalingen, gedaan overeenkomstig artikel 3.9.8, vierde lid.
Artikel 3.9.2. Subsidieaanvraag
Artikel 3.9.3. Steunintensiteit
De subsidie bedraagt in de vorm van krediet aan een kleine onderneming die deel uitmaakt
van een samenwerking als bedoeld in artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening,
50 procent van de subsidiabele kosten.
Artikel 3.9.4. Subsidiemaximum
-
2 Indien door een ondernemer, dan wel door ondernemers die behoren tot eenzelfde groep,
meer dan één ontwikkelingsproject wordt uitgevoerd en daarvoor subsidieaanvragen in
het kader van deze titel zijn ingediend, wordt in een kalenderjaar aan die ondernemer,
dan wel aan die ondernemers die tot eenzelfde groep behoren gezamenlijk, ten hoogste
het in het eerste lid genoemde bedrag aan subsidie verleend.
Artikel 3.9.4a. In aanmerking komende kosten
Voor subsidie komen uitsluitend de kosten in aanmerking, bedoeld in artikel 25, derde
lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 3.9.5. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt de subsidieplafonds op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
Artikel 3.9.6. Realisatietermijn
Artikel 3.9.7. Afwijzingsgronden
Artikel 3.9.8. Subsidievoorwaarden
-
2 De subsidieontvanger is verplicht over het uitstaande saldo aan de minister jaarlijks
een bij de beschikking tot subsidieverlening, overeenkomstig artikel 3.9.9, bepaald rentepercentage te betalen, dat op een ontwikkelingsproject van toepassing
blijft tot aan de betalingsverplichtingen geheel is voldaan.
Artikel 3.9.10. Versnelde aflossing
De minister kan besluiten dat de verstrekte subsidie in de vorm van krediet versneld
of in een keer terugbetaald wordt, indien:
Artikel 3.9.11. Verhoging subsidie
-
1 Indien ontheffing is verleend op basis van artikel 37, derde lid, van het besluit, kan de minister op aanvraag van de subsidieontvanger het bedrag van een eerder voor
een ontwikkelingsproject verleende subsidie verhogen tot maximaal het bedrag dat voor
dat ontwikkelingsproject kan worden verkregen.
Artikel 3.9.12. Evaluatieverplichting
Artikel 3.9.13. Informatieverplichtingen
-
1 Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.9.2 bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 3.9.14. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 3.9.2 bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 3.9.15. Vervaltermijn
Deze titel vervalt met ingang van 1 juli 2019, met dien verstande dat deze van toepassing
blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.
Titel 3.10. Seed capital technostarters
Artikel 3.10.1. Begripsomschrijvingen
Artikel 3.10.2. Subsidieaanvraag
-
4 De beschikking tot verlening van een subsidie kan worden verleend onder voorwaarden
die zijn gericht op het wegnemen of beperken van risico’s die aan de subsidieverstrekking,
bedoeld in het eerste en tweede lid, verbonden kunnen zijn.
Artikel 3.10.3. Subsidievoorwaarden
Artikel 3.10.4. Subsidievoorwaarde
De geldlening die op grond van de overeenkomst van geldlening ten hoogste kan worden
geleend, bedraagt 50 procent van het investeringsbudget.
Artikel 3.10.5. Omvang borgstelling en maximum subsidiebedrag
Het maximum subsidiebedrag bedraagt € 6.000.000 per subsidieontvanger.
Artikel 3.10.6. Adviescommissie
Artikel 3.10.7. Afwijzingsgronden
Artikel 3.10.8. Rangschikkingscriteria
Artikel 3.10.10. Vergoeding
-
1 De vergoeding, bedoeld in artikel 33, tweede lid, van het besluit, verschilt al naar gelang de inkomsten door de financier worden ontvangen in één
van de volgende perioden:
-
a. periode A: vanaf het tot stand komen van deze overeenkomst van geldlening tot het
tijdstip waarop het totaal van de door de financier uit de participaties verkregen
inkomsten na aftrek van het totaal van de aan de Staat overgeboekte bedragen gelijk
is aan de eigen bijdrage voor de verkregen participaties;
-
b. periode B: vanaf het onder a bedoelde tijdstip tot het tijdstip dat het totaal van
de aan de Staat overgeboekte bedragen gelijk is aan het totaal op grond van de overeenkomst
van lening opgenomen bedrag;
-
c. periode C: vanaf het tijdstip dat het totaal van de aan de Staat overgeboekte bedragen
gelijk is aan het totaal op grond van de overeenkomst van lening opgenomen bedrag.
-
2 De vergoeding, bedoeld in artikel 33, tweede lid, van het besluit, bedraagt:
-
a. in periode A: 20 procent van de inkomsten;
-
b. in periode B: 50 procent van de inkomsten;
-
c. in periode C: 20 procent van de inkomsten.
De percentages, bedoeld in de onderdelen a, b en c, worden naar rato verlaagd, indien
de geldlening minder dan de helft van het investeringsbudget uitmaakt.
-
3 De minister kan de hoogte van de vergoeding, bedoeld in het tweede lid, per periode
A, B en C, afwijkend vaststellen, indien de financier in strijd heeft gehandeld met
hetgeen in deze regeling of in de overeenkomst tot geldlening, bedoeld in artikel 3.10.3, is bepaald.
Artikel 3.10.11. Modelovereenkomst
Het model voor een overeenkomst is opgenomen in bijlage 3.10.1.
Artikel 3.10.12. Informatieverplichtingen
-
1 Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.10.2, eerste en tweede lid, bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene
groepsvrijstellingsverordening.
De subsidie, bedoeld in artikel 3.10.2, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 21 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 3.10.13a. Overgangsrecht
-
3 Het tweede lid is niet van toepassing met betrekking tot het bepaalde in bijlage 3.10.1, artikel 5, eerste lid, onderdeel c.
-
4 Voor een startersfonds waaraan op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling seed capital technostarters, zoals die gold voor 1 januari 2009, een subsidie is verstrekt en waarvoor de overeenkomst
tot geldlening, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van die regeling nog geldig is,
kan de overeenkomst tot geldlening op verzoek van het startersfonds worden aangepast
overeenkomstig het model opgenomen in bijlage 3.10.1, indien de aanpassing heeft plaatsgevonden binnen vier maanden na de inwerkingtreding
van de regeling van de Minister van Economische Zaken van 4 september 2014, tot wijziging
van de Regeling nationale EZ-subsidies in verband met het opnemen van een overgangsbepaling
in titel 3.10 (Stcrt. 2014, 25439).
Artikel 3.10.14. Vervaltermijn
Deze titel en bijlage 3.10.1 vervallen met ingang van 1 juli 2017, met dien verstande dat deze van toepassing
blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.
Titel 3.11. Borgstelling MKB-kredieten
Artikel 3.11.1. Begripsomschrijvingen
-
2 Voor de toepassing van artikel 3.11.2, derde lid, wordt als financier aangewezen een kredietinstelling in de zin van de Wet financiële markten BES die op grond van die wet bevoegd is in Bonaire, Sint Eustatius of Saba het bedrijf
van kredietinstelling uit te oefenen en een door de minister aangewezen, op Bonaire,
Sint Eustatius of Saba gevestigde, kredietverstrekker.
Artikel 3.11.2. Subsidieaanvraag
Artikel 3.11.3. Afwijzingsgronden
-
2 In afwijking van het eerste lid kan een financier die een kredietovereenkomst sluit
met een MKB-ondernemer die actief is in een van het toepassingsgebied van de algemene
de-minimisverordening uitgesloten sector, bedoeld in het eerste lid, onder c, wel
voor subsidie in aanmerking komen, indien:
-
a. de MKB-ondernemer ook actief is in één of meer van de sectoren of andere activiteiten
verricht die onder de algemene de-minimisverordening vallen, en
-
b. de financier aan de MKB-ondernemer door middel van de kredietovereenkomst de verplichting
oplegt dat:
-
1°. de MKB-ondernemer de verleende subsidie uitsluitend zal gebruiken voor de financiering
van activiteiten die zullen plaatsvinden binnen de sectoren die binnen het toepassingsgebied
van de algemene de-minimisverordening vallen;
-
2°. de inrichting van de administratie van de MKB-ondernemer zodanig zal zijn dat voor
zover de MKB-ondernemer activiteiten verricht die buiten het toepassingsgebied van
de algemene de-minimisverordening vallen, deze activiteiten zowel financieel als administratief
gescheiden worden uitgevoerd van de activiteiten dat met deze subsidie wordt ondersteund.
Het tarief van de provisie, bedoeld in artikel 32, derde lid, van het besluit bedraagt eenmalig:
-
a. 3 procent indien de overeenkomst van borgtocht een bedrijfsborgstellingskrediet betreft
met een looptijd van niet langer dan twee jaar,
-
b. 3,3 procent indien de overeenkomst van borgtocht een bedrijfsborgstellingskrediet
betreft met een looptijd van meer dan twee jaar, maar niet langer dan vier jaar,
-
c. 3,3 procent indien de overeenkomst van borgtocht een bedrijfsborgstellingskrediet
betreft met een looptijd van meer dan vier jaar, maar niet langer dan zes jaar,
-
d. 4,5 procent indien de overeenkomst van borgtocht een bedrijfsborgstellingskrediet
betreft met een looptijd van meer dan zes jaar, maar niet langer dan negen jaar en
-
e. 4,5 procent indien de overeenkomst van borgtocht een bedrijfsborgstellingskrediet
betreft met een looptijd van meer dan negen jaar, maar niet langer dan twaalf jaar.
Artikel 3.11.5. Adviescommissie
Artikel 3.11.6. Subsidiemaximum en verdeling van het subsidieplafond
-
3 De minister verdeelt het subsidieplafond voor de voor de minister aangewezen kredietverstrekkers,
als bedoeld in artikel 3.11.1, eerste en tweede lid, op volgorde van binnenkomst van de meldingen, bedoeld in artikel 6, vijfde lid,
van het model bedrijfsborgstellingsovereenkomst, zoals opgenomen in bijlage 3.11.3
Artikel 3.11.7. Omvang borgstelling
Er wordt borg gestaan voor 90 procent van het kredietbedrag.
Artikel 3.11.8. Bedrijfsborgstellingsovereenkomst
Artikel 3.11.9. Informatieverplichtingen
Een aanvraag voor een borgstelling als bedoeld in artikel 3.11.2, eerste en derde lid, bevat in ieder geval:
-
a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de organisatie, het KvK-nummer,
het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;
-
b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer
en het e-mailadres;
-
c. kerngegevens over de organisatie, waaronder de funding, de deskundigheid, het financieringsbeleid,
het financieringsproces, het beheer, en het uitwinningsbeleid van krediet;
-
d. een brief van DNB en AFM aan uw organisatie waaruit blijkt dat u aan de door hen gestelde
eisen voldoet, dan wel dat deze eisen op u niet van toepassing zijn;
-
e. een ondernemersplan;
-
f. een uittreksel uit het Handelsregister;
-
g. een volledige C.V. van steutelfunctionarissen.
Artikel 3.11.10. Overgangsrecht
Op aanvragen om subsidie die voor 1 januari 2015 zijn ingediend en op subsidies die
voor die datum zijn verstrekt, blijven de bijlagen 3.11.1, 3.11.2 en 3.11.3, zoals die onmiddellijk voor die datum luidden, van toepassing.
Artikel 3.11.11. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 3.11.2, eerste lid, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door de algemene de-minimisverordening.
Artikel 3.11.12. Vervaltermijn
Deze titel en de bijlagen 3.11.1, 3.11.2 en 3.11.3 vervallen met ingang van 1 juli 2017, met dien verstande dat deze van toepassing
blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.
Titel 3.12. Garantie gericht op financiering met risicokapitaal voor ondernemers (groeifaciliteit)
Artikel 3.12.1. Begripsbepalingen
In deze titel wordt verstaan onder:
-
aandelenkapitaal: aandelen in het kapitaal van een onderneming van een ondernemer, die de financier
rechtstreeks van de ondernemer heeft verkregen tegen volstorting van die aandelen
in geld, of door omzetting van een achtergestelde lening;
-
achtergestelde lening:
-
a. een lening van geld door een financier aan een ondernemer met het oog op de financiering
door deze onderneming van eigen activiteiten,
-
1°. welke lening niet door enige vorm van zekerheid is gedekt, met uitzondering van een
borgstelling die een aandeelhouder in de onderneming van de ondernemer op persoonlijke
titel heeft gegeven,
-
2°. waarop de ondernemer krachtens een daartoe strekkende bepaling in de akte van geldlening
in geval van ontbinding, een akkoord na verlening van surseance van betaling, een
akkoord in faillissement of een akkoord na het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling
natuurlijke personen met betrekking tot de ondernemer waaraan de achtergestelde lening
is verstrekt, eerst verplicht is de niet vervallen aflossingen te betalen nadat alle
andere op dat moment bestaande schulden van de debiteur zijn voldaan, met uitzondering
van schulden ingevolge vorderingen waaraan een bepaling van gelijke aard als voornoemde
bepaling zijn verbonden en ingevolge geldleningen die zijn verstrekt door aandeelhouders
in de onderneming van de ondernemer en
-
3°. ten aanzien waarvan de financier in de vorenbedoelde akte van geldlening afstand heeft
gedaan van alle rechten tot verrekening van de niet vervallen aflossingen, of
-
b. een lening van geld door een financier aan een ondernemer die een rechtspersoon is
wiens activa slechts bestaan uit deelnemingen in of vorderingen op een dochtermaatschappij
in de zin van artikel 24a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, met het oog op financiering door deze ondernemer van activiteiten van deze dochtermaatschappij,
-
1°. welke lening niet door enige vorm van zekerheid is gedekt, met uitzondering van een
persoonlijke borgstelling van een aandeelhouder in de onderneming van de ondernemer
en van een pandrecht gevestigd op aandelen in de dochtermaatschappij en
-
2°. ten aanzien waarvan de financier in de akte van geldlening afstand heeft gedaan van
alle rechten tot verrekening van de niet vervallen aflossingen;
-
reserveringsquotum: bedrag dat de minister op aanvraag van een financier vaststelt als maximum voor de
som van de garanties voor verstrekkingen van risicokapitaal die:
-
a. gedurende drie jaar vanaf de datum van de beschikking aan de financier kunnen worden
verschaft indien het een eerste toekenning van een reserveringsquotum betreft;
-
b. gedurende twee jaar vanaf de datum van de beschikking aan de financier kunnen worden
verschaft indien reeds eerder een reserveringsquotum is toegekend;
-
risicokapitaal: kapitaal in de vorm van aandelenkapitaal of een achtergestelde lening;
-
waarde van aandelenkapitaal: bedrag in geld dat de financier bij de volstorting van de aandelen heeft betaald
dan wel, in geval van omzetting van een achtergestelde lening, of een deel daarvan,
in aandelenkapitaal, de waarde van de uitstaande lening voor zover die is omgezet
in aandelen, vermeerderd onderscheidenlijk verminderd met het bedrag in geld dat wegens
de omzetting is bijbetaald door, onderscheidenlijk terugbetaald aan de financier;
-
waarde van een achtergestelde lening: nog niet afgeloste deel van de lening.
Artikel 3.12.2. Subsidieverstrekking
-
5 Voor de toepassing van het vierde lid wordt als financier aangewezen een kredietinstelling
in de zin van de Wet financiële markten BES die op grond van die wet bevoegd is in Bonaire, Sint Eustatius of Saba het bedrijf
van kredietinstelling uit te oefenen, of een in Bonaire, Sint Eustatius of Saba gevestigde
vennootschap in de vorm van een kapitaalvennootschap of een vennootschap met een afgescheiden
vermogen die blijkens haar statuten of blijkens de overeenkomst waarbij zij is aangegaan
tot doel heeft of mede tot doel heeft het verstrekken van risicokapitaal aan ondernemers
teneinde winst te behalen.
Artikel 3.12.3. Uitsluitingen
Artikel 3.12.4. Omvang garantstelling
-
2 Indien de financier bij het verkrijgen van risicokapitaal een gedeelte daarvan niet
onder de garantstelling van de Staat brengt, zijn de bepalingen van deze titel slechts
van toepassing op het gedeelte van het verkregen risicokapitaal dat onder de garantstelling
is gebracht, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald.
Artikel 3.12.5. Maximum risicokapitaal voor garantstelling
-
1 De garantstelling heeft uitsluitend betrekking op risicokapitaal waarbij de waarde
van het risicokapitaal dat aan de ondernemer of, indien de ondernemer deel uitmaakt
van een groep, aan de groep wordt verstrekt tezamen met de waarde van risicokapitaal
dat door een andere financier met toepassing van dit hoofdstuk en van risicokapitaal
dat met toepassing van titel 3.10 aan de ondernemer onderscheidenlijk de groep is verstrekt of gelijktijdig wordt verstrekt,
niet meer bedraagt dan € 5.000.000.
-
2 In afwijking van het eerste lid heeft de garantstelling voor participatiemaatschappijen
uitsluitend betrekking op risicokapitaal waarbij de waarde van het risicokapitaal
dat aan de ondernemer of, indien de ondernemer deel uitmaakt van een groep, aan de
groep wordt verstrekt tezamen met de waarde van het risicokapitaal dat door een andere
participatiemaatschappij met toepassing van dit hoofdstuk en van risicokapitaal dat
met toepassing van titel 3.10 aan de ondernemer onderscheidenlijk de groep is verstrekt of gelijktijdig wordt verstrekt,
niet meer bedraagt dan € 25.000.000.
Artikel 3.12.6. Adviescommissie
Artikel 3.12.7. Garantstellingsovereenkomst
Artikel 3.12.8. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond voor het toekennen van reserveringsquota
op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
Artikel 3.12.9. Afwijzingsgronden aanvraag reserveringsquota
De minister beslist afwijzend op een aanvraag om een reserveringsquotum indien:
-
a. de financier geen garantstellingsovereenkomst met de Staat heeft gesloten of geen
aanvraag voor het sluiten van een garantstellingsovereenkomst heeft ingediend;
-
b. de aanvrager eerder tekort is geschoten bij de naleving van verplichtingen op grond
van de garantstellingsovereenkomst.
Artikel 3.12.10. Provisie
-
2 Het tarief van de provisie, bedoeld in artikel 32, derde lid, van het besluit, wordt voor de garantie op het verstrekte risicokapitaal vastgesteld op:
-
a. 2,5 procent per jaar van de gegarandeerde waarde van dit risicokapitaal indien de
kapitaalverstrekking bestaat uit een niet converteerbare achtergestelde lening zonder
dat deze gepaard gaat met een kapitaalverstrekking aan dezelfde ondernemer door de
financier of door een andere financier die deel uitmaakt van dezelfde groep in de
vorm van een converteerbare achtergestelde lening of aandelenkapitaal;
-
b. 3 procent van de gegarandeerde waarde van dit risicokapitaal, die per kwartaal wordt
berekend, in andere gevallen.
-
3 De minister kan in plaats van het tarief van de provisie, genoemd in het tweede lid,
een vergoeding vaststellen, indien het tarief van de provisie te laag is in relatie
tot het risico dat de Staat loopt.
Artikel 3.12.11. Overdragen reserveringsquotum
Op gemeenschappelijk verzoek van een financier die beschikt over een reserveringsquotum
en van een andere financier die een garantstellingsovereenkomst met de staat heeft,
kan dit quotum geheel of gedeeltelijk voor de resterende periode worden overdragen
aan de laatstgenoemde financier.
Artikel 3.12.12. Jaarlijkse evaluatie
Jaarlijks vindt een evaluatie van de toepassing van deze titel plaats, onder meer
ter beoordeling of de inkomsten en de uitgaven ingevolge garantstellingen op grond
van deze regeling met elkaar in evenwicht zijn.
Artikel 3.12.13. Informatieverplichtingen
Artikel 3.12.14. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 3.12.2 bevat geen staatssteun.
Artikel 3.12.15. Vervaltermijn
Deze titel en de bijlagen 3.12.1 en 3.12.2 vervallen met ingang van 1 juli 2017, met dien verstande dat deze van toepassing
blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.
Titel 3.13. Garantie ondernemingsfinanciering
Artikel 3.13.1. Begripsbepalingen
-
1 In deze titel wordt verstaan onder:
lening: een al dan niet achtergestelde lening van geld door een financier aan een
ondernemer, welke lening:
-
a. al dan niet door enige vorm van zekerheid is gedekt,
-
b. niet converteerbaar is en
-
c. is afgesloten met de afspraak dat een gedeelte van de rente vast is en een gedeelte
van de rente flexibel is en gekoppeld is aan Euribor, met het oog op de financiering
door deze onderneming van eigen activiteiten;
liquiditeitsopslag: door een financier aan een ondernemer in rekening gebracht percentage
van de lening, waarvan de hoogte gelijk is voor alle door de desbetreffende financier
op dezelfde dag afgesloten of af te sluiten leningen met dezelfde looptijd. Indien
een dergelijk percentage niet beschikbaar is, zal in overleg met de financier een
ander redelijk, transparant en verifieerbaar percentage worden vastgesteld.
-
3 Voor de toepassing van artikel 3.13.2, tweede lid, wordt als financier aangewezen een kredietinstelling in de zin van de Wet financiële markten BES die op grond van die wet bevoegd is in Bonaire, Sint Eustatius of Saba het bedrijf
van kredietinstelling uit te oefenen.
Artikel 3.13.2. Subsidieverstrekking
Artikel 3.13.3. Uitsluitingen
Artikel 3.13.4. Omvang garantstelling
Artikel 3.13.5. Maximum lening voor garantstelling
-
2 De garantstelling heeft uitsluitend betrekking op een lening waarbij de aan de ondernemer
of, indien de ondernemer deel uitmaakt van een groep, aan de groep verstrekte lening
tezamen met
die door een financier met toepassing van dit hoofdstuk aan de ondernemer onderscheidenlijk
de groep is of zijn verstrekt of gelijktijdig wordt of worden verstrekt niet meer
bedraagt dan € 150.000.000.
Artikel 3.13.6. Adviescommissie
Artikel 3.13.7. Garantstellingsovereenkomst
In bijlage 3.13.1 is een model opgenomen voor een garantstellingsovereenkomst ten aanzien van leningen.
Artikel 3.13.8. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond voor garantstellingen op volgorde van binnenkomst
van de aanvragen.
Artikel 3.13.9. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag voor een garantstelling indien:
-
a. de financier geen garantstellingsovereenkomst met de Staat heeft gesloten;
-
b. er niet wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van het model garantstellingsovereenkomst
zoals opgenomen in bijlage 3.13.1;
-
c. de aanvrager eerder tekort is geschoten bij de naleving van verplichtingen op grond
van de garantstellingsovereenkomst.
Artikel 3.13.10. Provisie
-
1 Het tarief van de provisie, bedoeld in artikel 32, derde lid, van het besluit, wordt voor de garantie op de verstrekte lening, berekend door alle door de financier
over het gegarandeerde deel van de lening ontvangen inkomsten te verminderen met:
-
a. een kwart procent per jaar voor beheerskosten,
-
b. Euribor zoals opgenomen in de kredietofferte aan het te financieren bedrijf vermeerderd
met een liquiditeitsopslag en
-
c. de afsluitprovisie.
-
3 Indien de afsluitprovisie meer bedraagt dan 0,5 procent van de lening, wordt het meerdere
toegevoegd aan de in het eerste lid, aanhef, genoemde inkomsten.
Artikel 3.13.11. Informatieverplichtingen
Een aanvraag om een garantstellingsovereenkomst op grond van deze titel, bevat in
ieder geval:
-
a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de organisatie, het KvK-nummer,
het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;
-
b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer
en het e-mailadres;
-
c. kerngegevens over de organisatie, waaronder de funding, de deskundigheid, het financieringsbeleid,
het financieringsproces, het beheer, en het uitwinningsbeleid van krediet.
Artikel 3.13.12. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 3.13.2 bevat geen staatssteun.
Artikel 3.13.13. Vervaltermijn
Deze titel en bijlage 3.13.1 vervallen met ingang van 1 juli 2017, met dien verstande dat deze van toepassing
blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.
Titel 3.14. Garantstelling gericht op bankgaranties
Artikel 3.14.1. Begripsomschrijvingen
Artikel 3.14.2. Subsidieverstrekking
-
3 In afwijking van het tweede lid kan, indien een bankgarantie geen vaste looptijd heeft
en het inroepen daarvan afhankelijk is van het zich voordoen van een bepaalde gebeurtenis,
een financier een bankgarantie onder de garantstelling brengen onder de voorwaarde
dat de gebeurtenis bij het aangaan van de bankgarantie zich naar verwachting niet
meer dan 7 jaar na het afsluiten van de bankgarantiefaciliteit voordoet en dat de
begunstigde een provincie, gemeente, openbaar lichaam als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen of een dienst, instelling of bedrijf van de rijksoverheid is.
Artikel 3.14.3. Uitsluitingen
Artikel 3.14.4. Omvang garantstelling
Artikel 3.14.5. Maximum garantstelling
-
2 De garantstelling heeft uitsluitend betrekking op een bankgarantie waarbij de aan
de ondernemer of, indien de ondernemer deel uitmaakt van een groep, aan de groep verstrekte
bankgarantiefaciliteit tezamen met
die door een financier met toepassing van dit hoofdstuk aan de ondernemer onderscheidenlijk
de groep is of zijn verstrekt of gelijktijdig wordt of worden verstrekt niet meer
bedraagt dan € 150.000.000.
Artikel 3.14.6. Adviescommissie
De in artikel 3.13.6, eerste lid, bedoelde adviescommissie heeft tevens tot taak de minister op zijn verzoek te adviseren
omtrent de afwijzingsgronden voor aanvragen om het sluiten van een garantstellingsovereenkomst,
bedoeld in de artikelen 22 en 24 van het besluit indien met de financier nog geen garantstellingsovereenkomst is gesloten als bedoeld
in de titels 3.12 of 3.13 en de afwijzingsgronden voor aanvragen om een bankgarantiefaciliteit, bedoeld in
artikel 3.14.9.
Artikel 3.14.7. Garantstellingsovereenkomst
In bijlage 3.14.1 is een model opgenomen voor een garantstellingsovereenkomst ten aanzien van bankgaranties.
Artikel 3.14.8. Verdeling van subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond voor bankgarantiefaciliteiten op volgorde
van binnenkomst van de aanvragen.
Artikel 3.14.9. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag om een bankgarantiefaciliteit indien:
-
a. de financier geen garantstellingsovereenkomst met de Staat heeft gesloten;
-
b. er niet wordt voldaan aan de voorwaarden, genoemd in artikel 3 van het model garantstellingsovereenkomst,
met uitzondering van onderdelen f, h en i, zoals opgenomen in bijlage 3.14.1;
-
c. de aanvrager eerder tekort is geschoten bij de naleving van verplichtingen op grond
van de garantstellingsovereenkomst;
-
d. het bedrag van een bankgarantiefaciliteit minder bedraagt dan € 1.500.000.
Artikel 3.14.10. Provisie
-
2 Voor zover de opbrengsten uit de provisie, bedoeld in het eerste lid, die de financier
bij de onderneming in rekening brengt voor het verstrekken van de bankgarantiefaciliteit
hoger zijn dan 0,5 procent van de bankgarantiefaciliteit, is de financier het meerdere
voor 50 procent aan de Staat verschuldigd.
-
3 Voor zover de opbrengsten uit een eventuele bereidstellingsprovisie die een financier
bij een onderneming in rekening brengt over het onbenutte deel van een bankgarantiefaciliteit
hoger zijn dan 25 procent van een door een financier aan een onderneming in rekening
gebrachte provisie op bankgaranties, is de financier het meerdere voor 50 procent
aan de Staat verschuldigd.
-
4 Het tarief van de periodieke provisie, bedoeld in artikel 32, derde lid, van het besluit, wordt voor de garantstelling op een afgegeven bankgarantie berekend over de waarde
van de afgegeven bankgaranties op de eerste dag van het kwartaal en is gelijk aan
de door een financier aan een onderneming in rekening gebrachte provisie over het
door de staat gegarandeerde deel van de afgegeven bankgaranties met aftrek van 0,15
procent op jaarbasis als vergoeding voor de financier voor het beheer van de bankgarantiefaciliteit
en met een minimum van 0,5 procent op jaarbasis.
-
6 De minister kan een hoger tarief voor de provisie, bedoeld in het eerste tot en met
het vierde lid, vaststellen, indien de provisie te laag is in relatie tot het risico
dat de Staat loopt.
Artikel 3.14.11. Informatieverplichtingen
Artikel 3.14.12. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 3.16.2 bevat geen staatssteun.
Artikel 3.14.13. Vervaltermijn
Deze titel en bijlage 3.14.1 vervallen met ingang van 1 juli 2017, met dien verstande dat deze van toepassing
blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.
Titel 3.15. Garantieregeling scheepsnieuwbouwfinanciering
Artikel 3.15.1. Begripsomschrijvingen
Artikel 3.15.2. Subsidieverstrekking
Artikel 3.15.3. Omvang garantstelling
Artikel 3.15.4. Adviescommissie
Artikel 3.15.5. Voorwaarden
Artikel 3.15.6. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie indien:
-
a. ten laste van de Staat een garantstelling, borgstelling, verzekering of herverzekering
voor een kredietovereenkomst voor de bouw van hetzelfde schip is afgegeven;
-
b. de contractprijs minder dan € 3.000.000 of meer dan € 100.000.000 bedraagt;
-
c. onvoldoende vertrouwen bestaat in de technische en economische haalbaarheid van de
bouw van het schip;
-
d. het kredietbedrag meer dan 80 procent van de contractprijs betreft;
-
e. de kredietovereenkomst ten aanzien van het kredietbedrag een looptijd heeft van meer
dan 36 maanden of de looptijd van de kredietovereenkomst langer is dan de termijn
voor de bouw en technische-/financiële oplevering van het schip;
-
f. de financier op het moment van het verstrekken van het kredietbedrag waarvoor de Staat
garant staat een lopende financieringsfaciliteit verlaagt;
-
g. de financier onvoldoende naar normaal bankgebruik te vestigen zekerheden heeft gevestigd
of zal vestigen bij de verstrekking van het kredietbedrag aan de scheepswerf;
-
h. door de verlening van de garantstelling het totaal van de op grond van deze titel
verleende garantstellingen ten behoeve van de scheepswerf of van de groep, waartoe
deze scheepswerf behoort, meer zou bedragen dan 30 procent van het subsidieplafond;
-
i. gegronde vrees bestaat dat de scheepswerf zich in financiële moeilijkheden bevindt;
-
j. de rentabiliteits- en continuïteitsperspectieven van de scheepswerf onvoldoende bevredigend
zijn;
-
k. onvoldoende vertrouwen bestaat dat de scheepswerf de capaciteiten heeft om de bouw
van het schip naar behoren uit te voeren;
-
l. uit het contract tussen de opdrachtgever en de scheepswerf die de opdracht zal uitvoeren
niet blijkt dat de opdrachtgever, ter zake van de opdracht waarvoor de scheepswerf
een kredietovereenkomst heeft afgesloten, voorafgaand aan een uitbetaling van het
krediet op grond van de kredietovereenkomst, een of meer aanbetalingen doet ter hoogte
van ten minste 5 procent van de contractprijs;
-
m. uit het contract tussen de opdrachtgever en de scheepswerf die de opdracht zal uitvoeren
niet blijkt dat de aanbetaling door de opdrachtgever, ter zake van de opdracht waarvoor
de scheepswerf een kredietovereenkomst heeft afgesloten, oploopt tot ten minste 20
procent van de contractprijs tot aflevering van het schip;
-
n. van de bouw van het schip onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie
te verwachten zijn.
Artikel 3.15.7. Verdeling van subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond voor het stellen van garanties op volgorde
van binnenkomst van de aanvragen.
Artikel 3.15.8. Model garantstellingsovereenkomst
Het model voor de overeenkomst tot garantstelling is opgenomen in bijlage 3.15.1.
-
1 Het tarief van de provisie, bedoeld in artikel 32, derde lid, van het besluit, bedraagt jaarlijks tussen 0,39 procent en 4,19 procent van het bedrag dat op enig
moment gedurende de bouw van een schip op basis van een kredietovereenkomst daadwerkelijk
door een scheepswerf als krediet is opgenomen.
Artikel 3.15.10. Evaluatie
De minister beziet eenmaal per jaar of de in dit hoofdstuk gestelde vereisten moeten
worden herzien.
Artikel 3.15.11. Informatieverplichtingen
Een aanvraag om een garantstellingsovereenkomst op grond van deze titel, bevat in
ieder geval:
-
a. kerngegevens over de aanvragende bank;
-
b. contactgegevens over de accountmanager bij de aanvragende bank;
-
c. kerngegevens over de scheepswerf;
-
d. kerngegevens over het schip en de financiering daarvan.
Artikel 3.15.12. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 3.15.2, bevat geen staatssteun.
Artikel 3.15.13. Vervaltermijn
Deze titel en bijlage 3.15.1 vervallen met ingang van 1 juli 2017, met dien verstande dat deze van toepassing
blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.
Titel 3.16. Vroegefasefinanciering
§ 3.16.1. Algemene bepalingen
Artikel 3.16.1. Begripsomschrijvingen
In deze titel wordt verstaan onder:
-
academische innovatieve starter: innovatieve starter van wie de economische activiteiten rechtstreeks en onmiddellijk
voortkomen uit onderzoek van een universiteit als bedoeld in artikel 1.3 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, een academisch ziekenhuis als bedoeld in onderdeel j van de Bijlage behorende bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, een onderzoeksorganisatie als bedoeld in artikel 4.1 van het Reglement NWO 2002, een onderzoeksinstituut van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen,
het Nederlands Kanker Instituut, het Max Planck Instituut voor Psycholinguïstiek te
Nijmegen, onderzoekers van de Dubble-bundellijn bij de European Synchrotron Radiation
Facility te Grenoble, Frankrijk, het Naturalis Biodiversity Center, of het Advanced
Research Centre for NanoLithography, hetgeen blijkt uit een overeenkomst gesloten
tussen de innovatieve starter en de desbetreffende universiteit, het desbetreffende
academisch ziekenhuis, de desbetreffende onderzoeksorganisatie of het desbetreffende
onderzoeksinstituut;
-
hbo-innovatieve starter: innovatieve starter van wie de economische activiteiten rechtstreeks en onmiddellijk
voortkomen uit onderzoek van een hogeschool als bedoeld in artikel 1.3 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, hetgeen blijkt uit een overeenkomst gesloten tussen de innovatieve starter en de
desbetreffende hogeschool;
-
innovatieve starter: innovatieve onderneming als bedoeld in artikel 2, onderdeel 80, van de algemene groepsvrijstellingsverordening,
die tevens starter is, als bedoeld in artikel 22, tweede lid, van die verordening;
-
toekomstige investeerder: persoon die in het kader van een vernieuwingsfasetraject of een vroegefasetraject
van plan is na uitvoering van het vernieuwingsfaseplan of het vroegefaseplan aan de
aanvrager van de subsidie financiering te verstrekken voor een bedrag dat ten minste
gelijk is aan het bedrag van de maximale hoofdsom, bedoeld in de artikelen 3.16.3, 3.16.8 en 3.16.13, voor de fase na de vernieuwingsfase of de vroegefase;
-
vernieuwingsfaseplan: document waarin wordt uiteengezet op welke wijze en op welke termijn de MKB-ondernemer
door experimentele ontwikkeling komt tot de ontwikkeling of de verdere ontwikkeling
van een product, proces of dienst op basis waarvan de toekomstige investeerder definitief
kan besluiten tot financiering van het vervolgtraject;
-
vernieuwingsfasetraject: samenhangend geheel van activiteiten beschreven in het vernieuwingsfaseplan;
-
vroegefaseplan: document waarin:
-
a. de aanvrager van de subsidie uiteenzet op welke wijze en op welke termijn een uitvinding,
een resultaat van een onderzoek, een idee of een concept zo kan worden ontwikkeld
dat de toekomstige investeerder in staat is te besluiten tot de voorgenomen financiering,
of;
-
b. indien het gaat om een uiteenzetting van een academische innovatieve starter of hbo-innovatieve
starter, de vragen van toekomstige financiers omtrent de ontwikkeling worden beantwoord
zodat de toekomstige financiers over financiering kunnen besluiten;
-
vroegefasetraject: samenhangend geheel van activiteiten beschreven in het vroegefaseplan.
Artikel 3.16.1a. Adviescommissie
Artikel 3.16.2. Subsidieaanvraag
-
1 De minister verstrekt op aanvraag een subsidie in de vorm van een geldlening aan een
MKB-ondernemer, niet zijnde een MKB-ondernemer die werkzaam is in de visserij- en
aquacultuursector, ten behoeve van de financiering van een vernieuwingsfasetraject.
Artikel 3.16.3. Subsidieomvang
Artikel 3.16.4. Afwijzingsgronden
Artikel 3.16.5. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
Artikel 3.16.6. Subsidievoorwaarden
§ 3.16.3. Innovatieve starter
Artikel 3.16.7. Subsidieaanvraag
Artikel 3.16.8. Subsidieomvang
Artikel 3.16.9. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
-
a. indien aannemelijk is dat de innovatieve starter de financiering waarvoor de aanvraag
is ingediend zelf heeft of kan verkrijgen bij anderen;
-
b. indien onvoldoende aannemelijk is dat de toekomstige investeerder aan de hand van
het vroegefaseplan het plan heeft opgevat de innovatieve starter te financieren of
de toekomstige investeerder daar naar verwachting niet toe in staat zal zijn;
-
c. voor zover de voorziene kosten van het vroegefasetraject hoger zijn dan € 350.000
of lager zijn dan € 50.000;
-
d. indien onvoldoende vertrouwen bestaat dat de innovatieve starter het vroegefasetraject
in uitvoeringstechnische zin zo zal kunnen voltooien dat hij financiering voor de
fase na het vroegefasetraject zal kunnen verkrijgen van de toekomstige investeerder;
-
e. indien onvoldoende vertrouwen bestaat dat de innovatieve starter de geldlening bedoeld
in artikel 3.16.7, eerste lid, kan terugbetalen.
Artikel 3.16.10. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
Artikel 3.16.11. Subsidievoorwaarden
§ 3.16.4. Academische innovatieve starter en hbo-innovatieve starter
Artikel 3.16.12. Subsidieaanvraag
Artikel 3.16.13. Subsidieomvang
Artikel 3.16.14. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
-
a. indien aannemelijk is dat de academische innovatieve starter of hbo-innovatieve starter
de financiering waarvoor de aanvraag is ingediend zelf heeft of kan verkrijgen bij
anderen;
-
b. voor zover de voorziene kosten van het vroegefasetraject hoger zijn dan € 250.000
of lager dan zijn € 50.000;
-
c. indien onvoldoende vertrouwen bestaat dat de academische innovatieve starter of hbo-innovatieve
starter het vroegefasetraject in uitvoeringstechnische zin zo zal kunnen voltooien
dat hij financiering voor de fase na het vroegefasetraject zal kunnen verkrijgen;
-
d. indien onvoldoende vertrouwen bestaat dat de academische innovatieve starter of hbo-innovatieve
starter de geldlening, bedoeld in artikel 3.16.12, eerste lid, kan terugbetalen.
Artikel 3.16.15. Adviescommissie
-
1 Er is een Adviescommissie vroegefasefinanciering academische innovatieve starters
en hbo-innovatieve starters die tot taak heeft de minister op zijn verzoek te adviseren
omtrent de beoordeling van de aanvragen op grond van de afwijzingsgronden voor aanvragen,
bedoeld in de artikelen 22 en 23 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies en 3.16.14, en de rangschikkingscriteria, bedoeld in artikel 3.16.17.
Artikel 3.16.16. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.
Artikel 3.16.17. Rangschikkingscriteria
-
2 Voor de rangschikking telt het criterium, genoemd in onderdeel a, voor 40 procent
en de criteria, genoemd in de onderdelen b tot en met d, elk voor 20 procent.
Artikel 3.16.18. Subsidievoorwaarden
Artikel 3.16.19. Informatieverplichtingen
-
1 Een aanvraag voor subsidie op grond van deze titel bevat ten minste de gegevens, bedoeld
in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 3.16.20. Uitvoeringsovereenkomst
Artikel 3.16.21. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in de artikelen 3.16.2, 3.16.7, en 3.16.12 bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door de artikelen 22 en 25 van de algemene
groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 3.16.22. Vervaltermijn
Deze titel en de bijlagen 3.16.1, 3.16.2 en 3.16.3 vervallen met ingang van 1 juli 2019, met dien verstande dat deze van toepassing
blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.
Titel 3.17. Toekomstfondskrediet onderzoeksfaciliteiten
Artikel 3.17.1. Begripsomschrijvingen
In deze titel wordt verstaan onder:
-
onderzoeksinfrastructuur: onderzoeksinfrastructuur als bedoeld in artikel 2, onderdeel 91, van de algemene
groepsvrijstellingsverordening;
-
onderzoeksorganisatie: organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding als bedoeld in artikel 2, onderdeel
83, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 3.17.2. Subsidieaanvraag
Artikel 3.17.3. Hoogte subsidie
Artikel 3.17.4. Subsidiabele kosten
Voor subsidie komen uitsluitend de kosten, bedoeld in artikel 26, vijfde lid, van
de algemene groepsvrijstellingsverordening, in aanmerking.
Artikel 3.17.5. Verdeling subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.
Artikel 3.17.7. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
-
a. onvoldoende vertrouwen bestaat dat de subsidieontvanger de lening kan terugbetalen
binnen de termijn, genoemd in artikel 3.17.10, eerste lid;
-
b. de subsidiabele kosten minder dan € 2.000.000 bedragen.
Artikel 3.17.8. Rangschikkingscriteria
De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate:
-
a. de verwachte kwaliteit van de bouw van de nieuwe onderzoeksinfrastructuur of de verbetering
van de bestaande onderzoeksinfrastructuur hoger is (20%);
-
b. de verwachte bijdrage van de onderzoeksinfrastructuur aan de economische en maatschappelijke
waardecreatie en wetenschappelijke kwaliteit hoger is (30%);
-
c. de verwachte kwaliteit van het toezicht op de onderzoeksinfrastructuur hoger is, gelet
op in het verleden behaalde resultaten, financiële draagkracht, transparantie en organisatie
van de managementlagen van de onderzoeksorganisatie (20%);
-
d. de terugbetaling van de lening aannemelijker is, gelet op het verwachte gebruik en
de exploitatie van de onderzoeksinfrastructuur (30%).
Artikel 3.17.9. Subsidieverplichtingen
-
2 Onder iedere gebruiker, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt mede de subsidieontvanger
verstaan.
-
3 In afwijking van het eerste lid, onderdeel c, kan de subsidieontvanger iedere onderneming
die ten minste 10% van de investeringskosten van de onderzoeksinfrastructuur heeft
gefinancierd preferente toegang geven op gunstigere voorwaarden dan gelden voor de
andere gebruikers, indien:
-
a. deze toegang evenredig is aan de bijdrage van deze onderneming in de investeringskosten,
en
-
b. deze voorwaarden publiek beschikbaar worden gesteld.
Artikel 3.17.10. Aflossing van de lening
-
2 De minister kan de ontheffing, bedoeld in artikel 42, derde lid, van het besluit, slechts verlenen voor zover hierdoor de steunintensiteit, voor zover de subsidie
betrekking heeft op economische activiteiten die met de onderzoeksinfrastructuur verricht
gaan worden, 50% van de subsidiabele kosten niet zal overschrijden.
-
4 Indien de vervreemding, bedoeld in het derde lid, tot winst bij de subsidieontvanger
leidt, is deze daarover een vergoeding van 50% verschuldigd aan de minister.
Artikel 3.17.11. Evaluatieverplichting
-
1 De subsidieontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van de
door hem uitgevoerde activiteiten, bedoeld in artikel 3.17.2, eerste lid, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem verlangd kan worden.
Artikel 3.17.12. Informatieverplichtingen
-
1 Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.17.2, eerste lid, bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene
groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 3.17.13. Staatssteun
-
1 Voor zover de subsidie, bedoeld in artikel 3.17.2, eerste lid, betrekking heeft op economische activiteiten die met de onderzoeksinfrastructuur
verricht gaan worden, bevat de subsidie staatssteun die wordt gerechtvaardigd door
artikel 26 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
-
2 Voor zover de subsidie, bedoeld in artikel 3.17.2, eerste lid, betrekking heeft op niet-economische activiteiten die met de onderzoeksinfrastructuur
verricht gaan worden, bevat de subsidie geen staatssteun.
Artikel 3.17.14. Vervaltermijn
Deze titel vervalt met ingang van 1 juli 2020, met dien verstande dat deze van toepassing
blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.
Titel 4.1. Algemene bepalingen
Artikel 4.1.1. Begripsomschrijvingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
-
energiedemonstratieproject: op bescherming van het milieu gericht samenhangend geheel van activiteiten die een
technisch en economisch risico inhouden, waarbij die activiteiten bestaan uit het
door de aanvrager treffen van energie-efficiëntie maatregelen of maatregelen ter bevordering
van energie uit hernieuwbare energiebronnen met behulp van:
-
a. voor Nederland nieuwe apparaten, systemen of technieken, of
-
b. een voor Nederland nieuwe toepassing van apparaten, systemen of technieken;
-
duurzame energiehuishouding: energiehuishouding die economisch efficiënt is, het milieu minder zwaar belast of
voorziet in beschikbaarheid van energie in voldoende mate en van voldoende kwaliteit;
-
energie uit hernieuwbare energiebronnen: energie uit hernieuwbare energiebronnen als bedoeld in artikel 2, onderdeel 109,
van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel 19, onder
11, van het milieu- en energiesteunkader;
-
energie-efficiëntie: energie-efficiëntie als bedoeld in artikel 2, onderdeel 103, van de algemene groepsvrijstellingsverordening
en paragraaf 1.3, onderdeel 19, onder 2, van het milieu- en energiesteunkader;
-
kennisinstelling:
-
a. onder a, b, c, f, g of h van de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs,
-
b. andere dan onder a bedoelde geheel of gedeeltelijk door de rijksoverheid gefinancierde
onderzoeksorganisatie die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke
en technische kennis uit te breiden,
-
c. geheel of gedeeltelijk door een andere staat gefinancierde openbare instelling voor
hoger onderwijs gelijkwaardig aan een instelling als bedoeld onder a, of
-
d. geheel of gedeeltelijk door een andere staat gefinancierde onderzoeksinstelling die
activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis
uit te breiden;
-
milieubescherming: milieubescherming als bedoeld in paragraaf 1.3, onderdeel 19, onder 1, van het milieu-
en energiesteunkader;
-
milieustudie: milieustudie als bedoeld in artikel 49, eerste lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
-
niet-economische activiteiten van onderzoeksorganisaties: fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een
combinatie van deze vormen, onafhankelijk uitgevoerd door onderzoeksorganisaties en
in de boekhouding van deze organisaties opgenomen als niet-economische activiteiten;
-
ondernemer in de landbouwsector: ondernemer die activiteiten verricht op het gebied van de productie, verwerking en
afzet van landbouwproducten als bedoeld in bijlage 1 bij het Verdrag tot oprichting
van de Europese Gemeenschap, met uitzondering van ondernemers in de visserij- en aquacultuursector
en in de bosbouwsector;
-
referentiekosten: kosten voor een investering ten behoeve van een in Nederland gangbaar systeem, apparaat
of techniek die in technisch opzicht vergelijkbaar is met een in Nederland uit te
voeren project maar waarmee niet hetzelfde niveau van milieubescherming kan worden
bereikt als met het uit te voeren project, terwijl, in geval van een uit te voeren
project voor hernieuwbare energie, de capaciteit voor de opwekking van energie van
dat project ten minste overeenkomt met die van de eerstbedoelde investering.
Artikel 4.1.2. Berekening van de kosten
[Vervallen per 01-07-2016]
Titel 4.2. Topsector energieprojecten
§ 4.2.1. Algemene bepalingen
Artikel 4.2.1a. Afwijzingsgrond
De minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie als bedoeld in de artikelen 4.2.16, 4.2.30, 4.2.44, 4.2.51, 4.2.58, 4.2.65, 4.2.72, 4.2.93, 4.2.100 of 4.2.113 indien deze betrekking heeft op het voldoen aan reeds vastgestelde Unienormen als
bedoeld in artikel 38, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 4.2.2. Starttermijn, evaluatie en transparantie
-
3 De subsidieontvanger maakt de niet bedrijfsgevoelige kennis en informatie die met
het project wordt opgedaan na afloop van het project openbaar in een, naar het oordeel
van de minister, kwalitatief voldoende verslag.
Artikel 4.2.3. Informatieverplichtingen
-
1 Een aanvraag om subsidie op grond van deze titel bevat ten minste de gegevens, bedoeld
in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 4.2.4. Energiedemonstratieprojecten
Artikel 4.2.5. Subsidie aan een samenwerkingsverband
-
1 Indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers van een samenwerkingsverband meer
bedraagt dan het in de relevante paragraaf van deze titel genoemde maximum subsidiebedrag
per project, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken
aanvragers te verstrekken subsidie.
Artikel 4.2.6. Staatssteun
[Vervallen per 01-01-2015]
Artikel 4.2.7. Vervaltermijn
Deze titel en de bijlagen 4.2.1, 4.2.2, 4.2.3, 4.2.4, 4.2.5, 4.2.6, 4.2.8, 4.2.9, 4.2.10, 4.2.11, 4.2.12 en 4.2.15, vervallen met ingang van 1 juli 2017, met dien verstande dat deze van toepassing
blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.
§ 4.2.2. Biobased Economy en Groen Gas: Innovatieprojecten
Artikel 4.2.8. Begripsomschrijving
In deze paragraaf wordt verstaan onder BBEG Innovatieproject: project bestaande uit
industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie van deze vormen,
dat past binnen de in bijlage 4.2.1 (Programmalijnen BBEG Innovatieprojecten) opgenomen programmalijnen.
Artikel 4.2.9. Subsidieaanvraag
Artikel 4.2.10. Steunintensiteit
-
2 De in het eerste lid, onderdelen a en b, genoemde percentages worden met 20 procentpunten
verhoogd, indien de aanvrager een kleine onderneming is en de subsidiabele kosten
worden gemaakt en betaald door de kleine onderneming.
-
3 De in het eerste lid, onderdelen a en b, genoemde percentages worden met 10 procentpunten
verhoogd, indien de aanvrager een middelgrote onderneming is en de subsidiabele kosten
worden gemaakt en betaald door de middelgrote ondernemer.
Artikel 4.2.11. Verdeling van het subsidieplafond
Per programmalijn, zoals beschreven in bijlage 4.2.1, verdeelt de minister het subsidieplafond op volgorde van de rangschikking van de
aanvragen.
Artikel 4.2.13. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
-
a. na toepassing van artikel 4.2.14, eerste lid, minder dan 12 punten zijn toegekend;
-
b. eerder op grond van deze titel een subsidie is verstrekt voor een soortgelijk project.
Artikel 4.2.14. Rangschikkingscriteria
Artikel 4.2.14a. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 4.2.9. bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
§ 4.2.3. Hernieuwbare energie
Artikel 4.2.15. Begripsomschrijving
In deze paragraaf wordt verstaan onder hernieuwbare-energieproject: project bestaande
uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of zijnde een energiedemonstratieproject
of een combinatie van deze vormen, dat past binnen de in bijlage 4.2.2. (hernieuwbare-energieprojecten) opgenomen programmalijnen.
Artikel 4.2.16. Subsidieaanvraag
Artikel 4.2.17. Steunintensiteit
-
3 De in het eerste lid, onderdelen a, b en d, genoemde percentages worden met 20 procentpunten
verhoogd, indien de aanvrager een kleine onderneming is en de subsidiabele kosten
worden gemaakt en betaald door de kleine onderneming.
-
4 De in het eerste lid, onderdelen a, b en d, genoemde percentages worden met 10 procentpunten
verhoogd, indien de aanvrager een middelgrote onderneming is en de subsidiabele kosten
worden gemaakt en betaald door de middelgrote ondernemer.
-
5 Onverminderd het derde en vierde lid, worden de in het eerste lid, onderdelen a en
b, genoemde percentages voor ondernemingen met 10 procentpunten verhoogd, indien het
project samenwerking met een onderzoeksorganisatie betreft, de onderzoeksorganisatie
minstens 10% van de subsidiabele projectkosten draagt en de onderzoeksorganisatie
het recht heeft de resultaten van het project te publiceren voor zover deze afkomstig
zijn van het door die organisatie uitgevoerde onderzoek.
Artikel 4.2.18. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
Artikel 4.2.20. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
-
a. de aanvrager niet aannemelijk heeft gemaakt dat het project leidt tot duurzame energieproductie
in 2023 en leidt tot een besparing op de uitgaven aan subsidies in het kader van het
Besluit stimulering duurzame energieproductie, die groter is dan de aangevraagde subsidie onder deze paragraaf, hetgeen uit een
berekening blijkt;
-
b. de kwaliteit van het project onvoldoende is, blijkend uit de uitwerking van aanpak
en methodiek, de omgang met risico’s, de uitvoerbaarheid, de deelnemende partijen
of de mate waarin de beschikbare middelen effectief en efficiënt worden ingezet;
-
c. in onvoldoende mate is voorzien in een kwalitatief goede kennisverspreiding;
-
d. eerder op grond van dit hoofdstuk of de Subsidieregeling energie en innovatie een
subsidie is verstrekt voor een soortgelijk project;
-
e. de samenwerking onvoldoende evenwichtig is.
Artikel 4.2.21. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 4.2.16, met uitzondering van de subsidie voor zover deze betrekking heeft op niet-economische
activiteiten van onderzoeksorganisaties, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd
door de artikelen 25 en 41 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
§ 4.2.4. Maatschappelijk Verantwoord Innoveren Energie
Artikel 4.2.22. Begripsomschrijving
In deze paragraaf wordt verstaan onder MVI Energie-project: project bestaande uit
fundamenteel onderzoek uitgevoerd door een onderzoeksorganisatie voor zover het niet-economische
activiteiten betreft, industrieel onderzoek of een combinatie van deze vormen, dat
past binnen het in bijlage 4.2.3 (Programma MVI Energie) opgenomen programma.
Artikel 4.2.23. Subsidieaanvraag
Artikel 4.2.24. Steunintensiteit
-
2 Het in het eerste lid, onderdeel a, genoemde percentage wordt voor ondernemingen met
10 procentpunten verhoogd, indien het project samenwerking met een onderzoeksorganisatie
betreft, de onderzoeksorganisatie minstens 10% van de subsidiabele projectkosten draagt
en de onderzoeksorganisatie het recht heeft de resultaten van het project te publiceren
voor zover deze afkomstig zijn van het door die organisatie uitgevoerde onderzoek.
Artikel 4.2.25. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van de rangschikking van de aanvragen.
Artikel 4.2.27. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
-
a. na toepassing van artikel 4.2.28, eerste lid, minder dan 5 punten per criterium zijn toegekend;
-
b. na toepassing van artikel 4.2.28, eerste lid, minder dan 22 punten zijn toegekend;
-
c. eerder op grond van deze titel een subsidie is verstrekt voor een soortgelijk project.
Artikel 4.2.28. Rangschikkingscriteria
Artikel 4.2.28a. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 4.2.23 bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
§ 4.2.5. Groen Gas
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.2.29. Begripsomschrijving
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.2.30. Subsidieaanvraag
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.2.31. Steunintensiteit
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.2.32. Verdeling van het subsidieplafond
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.2.33. Realisatietermijn
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.2.34. Afwijzingsgronden
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.2.35. Rangschikkingscriteria
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.2.35a. Staatssteun
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.2.36. Begripsomschrijving
In deze paragraaf wordt verstaan onder UGas-project: project bestaande uit fundamenteel
onderzoek voor zover het niet-economische activiteiten van onderzoeksorganisaties
betreft, industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling of een combinatie van deze
vormen, dat past binnen de in bijlage 4.2.5 (Programmalijnen Upstream Gas) opgenomen programmalijnen.
Artikel 4.2.37. Subsidieaanvraag
Artikel 4.2.38. Steunintensiteit
-
2 De in het eerste lid, onderdelen b en c, genoemde percentages worden voor ondernemingen
met 10 procentpunten verhoogd, indien het project samenwerking met een onderzoeksorganisatie
betreft, de onderzoeksorganisatie minstens 10% van de subsidiabele projectkosten draagt
en de onderzoeksorganisatie het recht heeft de resultaten van het project te publiceren
voor zover deze afkomstig zijn van het door die organisatie uitgevoerde onderzoek.
Artikel 4.2.39. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van de rangschikking van de aanvragen.
Artikel 4.2.41. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
-
a. na toepassing van artikel 4.2.42, eerste lid, minder dan 3 punten per criterium zijn toegekend;
-
b. eerder op grond van deze titel een subsidie is verstrekt voor een soortgelijk project.
Artikel 4.2.42. Rangschikkingscriteria
Artikel 4.2.42a. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 4.2.37 bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 4.2.43. Begripsomschrijving
In deze paragraaf wordt verstaan onder LNG-project: project bestaande uit industrieel
onderzoek, experimentele ontwikkeling, een energiedemonstratieproject of een combinatie
van deze vormen, dat past binnen de in de bijlage 4.2.6 (Programmalijnen LNG) opgenomen programmalijnen.
Artikel 4.2.44. Subsidieaanvraag
Artikel 4.2.45. Steunintensiteit
Artikel 4.2.46. Verdeling van subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van de rangschikking van de aanvragen.
Artikel 4.2.48. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
-
a. na toepassing van artikel 4.2.49, eerste lid, minder dan 3 punten zijn toegekend;
-
b. eerder op grond van deze titel een subsidie is verstrekt voor een soortgelijk project.
Artikel 4.2.49. Rangschikkingscriteria
Artikel 4.2.49a. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 4.2.44 bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door de artikelen 25, 38 en 41 van de
algemene groepsvrijstellingsverordening.
§ 4.2.8. ZEGO
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.2.50. Begripsomschrijving
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.2.51. Subsidieaanvraag
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.2.52. Steunintensiteit
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.2.53. Verdeling van het subsidieplafond
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.2.54. Realisatietermijn
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.2.55. Afwijzingsgronden
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.2.56. Rangschikkingscriteria
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.2.56a. Staatssteun
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.2.57. Begripsomschrijving
In deze paragraaf wordt verstaan onder Urban Energy-project: project bestaande uit
fundamenteel onderzoek voor zover het niet-economische activiteiten van onderzoeksorganisaties
betreft, industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling, een energiedemonstratieproject
of een combinatie van deze vormen, dat past binnen de in de bijlage 4.2.8. (Programmalijnen Urban Energy) opgenomen programmalijnen.
Artikel 4.2.58. Subsidieaanvraag
Artikel 4.2.59. Steunintensiteit
-
3 De in het eerste lid, onderdelen a, b en d, genoemde percentages worden met 20 procentpunten
verhoogd, indien de aanvrager een kleine onderneming is en de subsidiabele kosten
worden gemaakt en betaald door de kleine ondernemer.
-
4 De in het eerste lid, onderdelen a, b en d, genoemde percentages worden met 10 procentpunten
verhoogd, indien de aanvrager een middelgrote onderneming is en de subsidiabele kosten
worden gemaakt en betaald door de middelgrote ondernemer.
-
5 Onverminderd het derde en vierde lid, worden de in het eerste lid, onderdelen a en
b, genoemde percentages voor ondernemingen met 10 procentpunten verhoogd, indien het
project samenwerking met een onderzoeksorganisatie betreft, de onderzoeksorganisatie
minstens 10% van de subsidiabele projectkosten draagt en de onderzoeksorganisatie
het recht heeft de resultaten van het project te publiceren voor zover deze afkomstig
zijn van het door die organisatie uitgevoerde onderzoek.
Artikel 4.2.60. Verdeling van het subsidieplafond
Per programmalijn, zoals beschreven in de bijlage, verdeelt de minister de beschikbare
subsidies op volgorde van rangschikking van de aanvragen.
Artikel 4.2.62. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
Artikel 4.2.63. Rangschikkingscriteria
-
3 Voor de rangschikking wordt het aantal punten gegeven voor het eerste lid, onderdeel
a, vermenigvuldigd met 20, het eerste lid, onderdeel b, vermenigvuldigd met 20, het
eerste lid, onderdeel c, vermenigvuldigd met 30 en het eerste lid, onderdeel d, vermenigvuldigd
met 30 en vervolgens opgeteld.
Artikel 4.2.63a. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 4.2.58, met uitzondering van de subsidie voor zover deze betrekking heeft op niet-economische
activiteiten van onderzoeksorganisaties, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd
door de artikelen 25, 38 en 41 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
§ 4.2.10. Demonstratie energie-innovatie (DEI)
Artikel 4.2.64. Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
-
DEI-project: energiedemonstratieproject of combinatie van industrieel onderzoek, experimentele
ontwikkeling en energiedemonstratieproject, dat respectievelijk die past binnen de
in de bijlage 4.2.9 (Demonstratie energie-innovatie) opgenomen beschrijving van demonstratie energie-innovatie;
-
industrie: het geheel van ondernemingen die materiële goederen produceren, waarbij grondstoffen
worden verwerkt en waarbij sprake is van een hoge graad van mechanisering en automatisering,
genoemd in de Standaardbedrijfsindeling van het Centraal Bureau voor de Statistiek,
hoofdgroep C.
Artikel 4.2.65. Subsidieaanvraag
Artikel 4.2.66. Steunintensiteit
Artikel 4.2.67. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van de rangschikking van de aanvragen.
Artikel 4.2.69. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
-
a. na toepassing van artikel 4.2.70, eerste lid, minder dan drie punten per criterium, zijn toegekend;
-
b. eerder op grond van deze regeling of de Subsidieregeling energie en innovatie een
subsidie is verstrekt voor een soortgelijk project;
-
c. het project lager is gerangschikt dan een soortgelijk project;
-
d. bij een DEI-project dat bestaat uit een combinatie van industrieel onderzoek, experimentele
ontwikkeling en een energiedemonstratieproject en dat geen project is dat energie-efficiëntie
maatregelen in de industrie betreft, niet ten minste 70% van de subsidiabele kosten
is toe te rekenen aan het energiedemonstratieproject.
Artikel 4.2.70. Rangschikkingscriteria
-
3 Voor de rangschikking wordt het aantal punten gegeven voor het eerste lid, onderdeel
a, vermenigvuldigd met 50, het eerste lid, onderdeel b, vermenigvuldigd met 15, het
eerste lid, onderdeel c, vermenigvuldigd met 15 en het eerste lid, onderdeel d, vermenigvuldigd
met 20 en vervolgens opgeteld.
Artikel 4.2.70a. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 4.2.65 bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door de artikelen 25, 38 en 41 van de
algemene groepsvrijstellingsverordening.
§ 4.2.11. Systeemintegratie
Artikel 4.2.71. Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder systeemintegratieproject: project bestaande
uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie van deze
vormen, dat past binnen de in bijlage 4.2.10 (Programmalijnen Systeemintegratie) opgenomen programmalijnen.
Artikel 4.2.72. Subsidieaanvraag
Artikel 4.2.73. Steunintensiteit
-
4 Onverminderd het tweede en derde lid, worden de in het eerste lid genoemde percentages
voor ondernemingen met 10 procentpunten verhoogd, indien het project samenwerking
met een onderzoeksorganisatie betreft, de onderzoeksorganisatie minstens 10% van de
subsidiabele projectkosten draagt en de onderzoeksorganisatie het recht heeft de resultaten
van het project te publiceren voor zover deze afkomstig zijn van het door die organisatie
uitgevoerde onderzoek.
Artikel 4.2.74. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond per programmalijn, genoemd in bijlage 4.2.10, op volgorde van rangschikking van de aanvragen.
Artikel 4.2.76. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
-
a. na toepassing van artikel 4.2.77, eerste lid, minder dan 12 punten zijn toegekend;
-
b. eerder op grond van dit hoofdstuk of de Subsidieregeling energie en innovatie een
subsidie is verstrekt voor een soortgelijk project;
-
c. na toepassing van artikel 4.2.77, eerste lid, een project lager is gerangschikt dan een soortgelijk project.
Artikel 4.2.77. Rangschikkingscriteria
Artikel 4.2.77a. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 4.2.72 bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door de artikelen 25, 38 en 41 van de
algemene groepsvrijstellingsverordening.
§ 4.2.12. Energie en industrie: joint industry projects
Artikel 4.2.78. Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder joint industry project: project, bestaande
uit industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling, of een combinatie van deze
vormen, dat past binnen de in bijlage 4.2.11 (Programmalijnen Energie en industrie: joint industry projects) opgenomen programmalijnen.
Artikel 4.2.79. Subsidieaanvraag
Artikel 4.2.80. Steunintensiteit
-
2 De in het eerste lid, onderdelen a en b, genoemde percentages worden met 20 procentpunten
verhoogd indien de aanvrager een kleine onderneming is en de subsidiabele kosten worden
gemaakt en betaald door de kleine ondernemer.
-
3 De in het eerste lid, onderdelen a en b, genoemde percentages worden met 10 procentpunten
verhoogd indien de aanvrager een middelgrote onderneming is en de subsidiabele kosten
worden gemaakt en betaald door de middelgrote ondernemer.
Artikel 4.2.81. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond per programmalijn, genoemd in bijlage 4.2.11, op volgorde van rangschikking van de aanvragen.
Artikel 4.2.83. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
-
a. na toepassing van artikel 4.2.84., eerste lid, minder dan 12 punten zijn toegekend;
-
b. eerder op grond van deze titel een subsidie is verstrekt voor een soortgelijk project;
-
c. in onvoldoende mate is voorzien in een kwalitatief goede kennisverspreiding;
-
d. na toepassing van artikel 4.2.84., eerste lid, een project lager is gerangschikt dan een soortgelijk project.
Artikel 4.2.84. Rangschikkingscriteria
Artikel 4.2.84a. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 4.2.79 bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
§ 4.2.13. Wind op zee: R&D-projecten
Artikel 4.2.85. Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder wind op zee R&D-project: project bestaande
uit industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling, of een combinatie van deze
vormen, dat past binnen de in bijlage 4.2.12 (Programmalijnen Wind op zee) opgenomen innovatiethema’s.
Artikel 4.2.86. Subsidieaanvraag
Artikel 4.2.87. Steunintensiteit
-
2 De in het eerste lid, onderdelen a en b, genoemde percentages worden met 20 procentpunten
verhoogd, indien de aanvrager een kleine onderneming is en de subsidiabele kosten
worden gemaakt en betaald door de kleine onderneming.
-
3 De in het eerste lid, onderdelen a en b, genoemde percentages worden met 10 procentpunten
verhoogd, indien de aanvrager een middelgrote onderneming is en de subsidiabele kosten
worden gemaakt en betaald door de middelgrote ondernemer.
-
4 Onverminderd het tweede en derde lid, worden de in het eerste lid, onderdelen a en
b, genoemde percentages voor ondernemingen met 10 procentpunten verhoogd, indien het
project samenwerking met een onderzoeksorganisatie betreft, de onderzoeksorganisatie
minstens 10% van de subsidiabele projectkosten draagt en de onderzoeksorganisatie
het recht heeft de resultaten van het project te publiceren voor zover deze afkomstig
zijn van het door die organisatie uitgevoerde onderzoek.
Artikel 4.2.88. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.
Artikel 4.2.90. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
-
a. na toepassing van artikel 4.2.91, eerste lid, minder dan 9 punten zijn toegekend;
-
b. eerder op grond van dit hoofdstuk of de Subsidieregeling energie en innovatie een
subsidie is verstrekt voor een soortgelijk project;
-
c. na toepassing van artikel 4.2.91, eerste lid, een project lager is gerangschikt dan een soortgelijk project;
-
d. de aanvraag betrekking heeft op programmalijn 2 (Windturbines en windcentrale) van
bijlage 4.2.12 en na toepassing van artikel 4.2.91, eerste lid, niet tot de drie hoogst gerangschikte aanvragen binnen die programmalijn behoort;
-
e. de aanvraag betrekking heeft op programmalijn 3 (Intern elektrisch netwerk en aansluiting
op het hoogspanningsnet) van bijlage 4.2.12 en na toepassing van artikel 4.2.91, eerste lid, niet tot de drie hoogst gerangschikte aanvragen binnen die programmalijn behoort.
Artikel 4.2.91. Rangschikkingscriteria
Artikel 4.2.91a. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 4.2.86 bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
§ 4.2.14. EnerGO: compacte conversie en opslag
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.2.92. Begripsomschrijvingen
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.2.93. Subsidieaanvraag
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.2.94. Steunintensiteit
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.2.95. Verdeling van het subsidieplafond
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.2.96. Realisatietermijn
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.2.97. Afwijzingsgronden
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.2.98. Rangschikkingscriteria
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.2.98a. Staatssteun
[Vervallen per 01-04-2015]
§ 4.2.15. Smart grids
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.2.99. Begripsomschrijvingen
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.2.100. Subsidieaanvraag
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.2.101. Steunintensiteit
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.2.102. Verdeling van het subsidieplafond
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.2.103. Realisatietermijn
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.2.104. Afwijzingsgronden
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.2.105. Rangschikkingscriteria
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.2.105a. Staatssteun
[Vervallen per 01-04-2015]
§ 4.2.16. Energie en industrie: Early adopterprojecten
Artikel 4.2.106. Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
early adopter-project: project bestaande uit experimentele ontwikkeling, gericht op het in een realistische
industriële omgeving valideren van een nieuwe energiebesparende technologie, passend
binnen de in bijlage 4.2.15 (Programmalijnen Energie en industrie: early adopterprojecten) opgenomen programmalijnen.
eindgebruiker: onderneming die de ontwikkelde technologie gaat toepassen en daarmee energiebesparing
in zijn onderneming realiseert.
Artikel 4.2.107. Subsidieaanvraag
Artikel 4.2.108. Steunintensiteit
-
4 Onverminderd het tweede en derde lid, wordt het in het eerste lid bedoelde percentage
voor ondernemingen met 10 procentpunten verhoogd indien geen van de ondernemingen
meer dan 70% van de subsidiabele kosten voor rekening moet nemen en ten minste één
deelnemer in het samenwerkingsverband een MKB-ondernemer is.
Artikel 4.2.109. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
Artikel 4.2.111. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
-
a. het project onvoldoende bijdraagt aan de energiebesparing in industriële processen;
-
b. er onvoldoende sprake is van een vernieuwende technologie;
-
c. het project niet voldoende bijdraagt aan het creëren van economische waarde voor de
deelnemers in het samenwerkingsverband en de daarmee samenhangende positieve gevolgen
voor de Nederlandse economie;
-
d. de kwaliteit van het samenwerkingsverband ontoereikend is om het project uit te voeren;
-
e. in onvoldoende mate is voorzien in een kwalitatief goede kennisverspreiding;
-
f. eerder op grond van deze titel een subsidie is verstrekt voor een soortgelijk project.
Artikel 4.2.111a. Aanvraag subsidievaststelling
Het eindverslag dat bij de aanvraag voor subsidievaststelling wordt ingediend, bedoeld
in artikel 50, eerste lid, onderdeel a, van het besluit, geeft in ieder geval inzicht in:
-
a. de toepasbaarheid van de technologie in de industrie;
-
b. de duurzaamheidseffecten en kostenbesparing van de eindgebruiker;
-
c. de slagingskans dat de technologie verder uitgerold kan worden;
-
d. de wijze waarop de onder c bedoelde uitrol plaats moet gaan vinden.
Artikel 4.2.111b. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 4.2.107 bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
§ 4.2.17. Systeemintegratiestudies
Artikel 4.2.112. Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder systeemintegratiestudie: een haalbaarheidsstudie
of milieustudie die past binnen de in bijlage 4.2.16 (Programmalijnen Systeemintegratiestudies) opgenomen programmalijnen.
Artikel 4.2.113. Subsidieaanvraag
Artikel 4.2.114. Steunintensiteit
Artikel 4.2.115. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
Artikel 4.2.117. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
-
a. de kwaliteit van het project onvoldoende is, blijkend uit de uitwerking van aanpak
en methodiek, de omgang met de risico’s, de uitvoerbaarheid, de deelnemende partijen
of de mate waarin de beschikbare middelen effectief en efficiënt worden ingezet;
-
b. het project onvoldoende aandacht besteedt aan het creëren van flexibiliteit in het
energiesysteem, aan een of meer mogelijke verdienmodellen, en aan de niet-technologische
factoren die een rol kunnen spelen bij de toepassing van innovaties in de markt en
de wijze waarop daarmee wordt omgegaan;
-
c. in onvoldoende mate is voorzien in een kwalitatief goede kennisverspreiding;
-
d. eerder op grond van dit hoofdstuk of de Subsidieregeling energie en innovatie een subsidie is verstrekt voor een soortgelijk project;
-
e. de samenwerking onvoldoende evenwichtig is.
Artikel 4.2.118. Aanvraag subsidievaststelling
Het eindverslag dat bij de aanvraag voor subsidievaststelling wordt ingediend, bedoeld
in artikel 50, tweede lid, onderdeel a van het besluit, geeft in ieder geval inzicht in:
-
a. de financiële of economische kansen, inclusief een of meer mogelijke verdienmodellen
die noodzakelijk zijn om het concept of de technologie succesvol toe te kunnen passen;
-
b. de niet-technologische factoren die een rol kunnen spelen bij de toepassing van het
concept of de technologie in de markt en de wijze waarop daarmee wordt omgegaan;
-
c. indien het project een technologieontwikkeling betreft: de inbedding van de technologie
in de energiewaardeketen.
Artikel 4.2.119. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 4.2.113, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door de artikelen 25 en 49 van de algemene
groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 4.2.120. Subsidieaanvraag
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.2.121. Steunintensiteit
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.2.122. Verdeling van het subsidieplafond
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.2.123. Realisatietermijn
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.2.124. Afwijzingsgronden
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.2.125. Rangschikkingscriteria
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.2.125a. Staatssteun
[Vervallen per 01-04-2015]
Titel 4.3. Risico’s dekken voor aardwarmte
Artikel 4.3.1. Begripsomschrijvingen
In deze titel wordt verstaan onder:
-
aardwarmte: aardwarmte in de zin van artikel 1, onderdeel b, van de Mijnbouwwet;
-
aardwarmteproject: mogelijk maken van de winning en toepassing van aardwarmte met een diepte van de
top van de aquifer van ten minste 500 meter tot ten hoogste 3300 meter, door het boren
van een doublet of een half doublet;
-
alternatiefwerkzaamheden: activiteiten om het alternatief gebruik van een put met een lager dan verwacht gerealiseerd
vermogen in MW mogelijk te maken;
-
alternatief gebruik: gebruik van een aardwarmteput voor andere doeleinden dan het overeenkomstig de aanvraag
winnen en toepassen van aardwarmte;
-
diep aardwarmteproject: mogelijk maken van de winning en toepassing van aardwarmte vanaf ten minste 3300
meter diepte van de top van de aquifer door het boren van een doublet of een half
doublet;
-
doublet: productieput en injectieput;
-
droge exploratieput: put voor olie- of gasexploratie waar geen koolwaterstoffen in vrije fase zijn aangetroffen
in de aquifer die gebruikt gaat worden voor de winning van aardwarmte;
-
geologisch onderzoek: geologisch onderzoek, inclusief het rapport opgesteld overeenkomstig het model in
bijlage 4.3.1;
-
geologisch risico: risico op een te laag gerealiseerd vermogen voor zover dit te wijten is aan specifieke
aquifer parameters bestaande uit:
-
a. de bruto aquiferdikte,
-
b. de netto-bruto verhouding van de aquifer,
-
c. de aquifer permeabiliteit,
-
d. de diepte van de top van de aquifer,
-
e. de saliniteit van het formatiewater, of
-
f. de geothermische gradient;
-
gerealiseerde subsidiabele kosten: rechtstreeks aan het aardwarmteproject toe te rekenen, door de subsidieontvanger
gemaakte en betaalde subsidiabele kosten;
-
gerealiseerd vermogen: uit de puttest gebleken werkelijke vermogen in MW, met een correctie op skin = 0;
-
half-doublet: eerste of tweede put van een doublet, of vervolgput;
-
maximale subsidiebedrag: in de beschikking tot subsidieverlening vermelde maximale subsidiebedrag, bestaande
uit 85 procent van de verwachte subsidiabele kosten met een maximum van € 7.225.000
voor een aardwarmteproject en € 12.750.000 voor een diep aardwarmteproject;
-
niet-geologische parameters: niet-geologische parameters, genoemd in de tabel in hoofdstuk 1, paragraaf 1.1, van
het geologisch onderzoek;
-
puttest: test van het vermogen van de put of putten met als resultaat meetreeksen plus interpretatie,
uitgevoerd en geïnterpreteerd overeenkomstig bijlage 4.3.2;
-
putstimulatie: uitvoeren van technieken die leiden tot een verlaagde weerstand voor het toestromen
van vloeistof van het reservoir naar de put of vice versa, zodat de productiviteit
of injectiviteit van de put wordt verhoogd;
-
restwaarde: opbrengst van het project bij de economisch meest rendabele alternatieve toepassing
gedurende 15 jaar;
-
verbeterwerkzaamheden: werkzaamheden aan de productieput, injectieput of pompinstallatie om het gerealiseerde
vermogen van het doublet in MW te verhogen;
-
vervolgput: nieuwe put vanuit of naast een productie- of injectieput van een beëindigd of bestaand
aardwarmteproject of diep aardwarmteproject die gebruikt wordt voor een bestaand of
nieuw aardwarmteproject of diep aardwarmteproject;
-
verwachte subsidiabele kosten: in de beschikking tot subsidieverlening vermelde subsidiabele kosten;
-
verwacht vermogen: n de beschikking tot subsidieverlening vermelde verwacht vermogen in MW.
Artikel 4.3.2. Subsidieaanvraag en verdeling van het subsidieplafond
-
3 Indien blijkt dat het totale bedrag van de te verlenen subsidies voor projecten als
bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, respectievelijk het eerste lid onderdeel b,
lager is dan het subsidieplafond dat voor de desbetreffende soort projecten is vastgesteld,
wordt het voor de ene soort project overblijvende bedrag zo nodig aan het subsidieplafond
voor de andere soort project toegevoegd.
-
4 De subsidie wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat door het geologische
risico op het beoogde stratigrafische niveau op de beoogde locatie en bij de in de
beschikking tot subsidieverlening vermelde niet-geologische parameters, het gerealiseerd
vermogen lager is dan het verwacht vermogen.
Artikel 4.3.3. Realisatietermijn en afwijzingsgronden
Artikel 4.3.4. Subsidiemaximum
Artikel 4.3.5. Subsidiabele kosten
Artikel 4.3.6. Subsidieomvang doublet
Artikel 4.3.7. Subsidieomvang half-doublet
-
2 Indien subsidie is verstrekt voor het boren van een half doublet, en de gegarandeerde
put de tweede put van het doublet, of een vervolgput is, is artikel 4.3.9 van toepassing op deze put.
Artikel 4.3.8. Berekening subsidie-omvang
-
1 De hoogte van de subsidie wordt berekend overeenkomstig de formule:
Subsidiebedrag = e/f * (a – c + d)
en maximaal:
Subsidiebedrag = e/f * (a – b)
In deze formules betekent:
-
a: de gerealiseerde subsidiabele kosten van de eerste boring, tot een maximum van de
verwachte subsidiabele kosten,
-
b: de restwaarde bij alternatief gebruik zonder alternatiefwerkzaamheden,
-
c: de restwaarde bij alternatief gebruik na alternatiefwerkzaamheden,
-
d: de additionele kosten voor de realisatie van alternatief gebruik voor ten hoogste
15 jaar,
-
e: het maximale subsidiebedrag,
-
f: de verwachte subsidiabele kosten.
Artikel 4.3.9. Berekening subsidie-omvang
-
1 De hoogte van de subsidie wordt berekend overeenkomstig de formule:
Subsidiebedrag = f/g * a * (1 – d / c) + f/g * e
en maximaal:
Subsidiebedrag = f/g * a * (1 – b / c)
In deze formules betekent:
-
a: de gerealiseerde subsidiabele kosten, tot een maximum van de verwachte subsidiabele
kosten,
-
b: het gerealiseerd vermogen in MW, zonder verbeterwerkzaamheden,
-
c: het verwacht vermogen in MW, zoals vermeld in de beschikking,
-
d: het gerealiseerd vermogen in MW, na verbeterwerkzaamheden,
-
e: de additionele kosten voor de verbeterwerkzaamheden voor ten hoogste 15 jaar,
-
f: het maximale subsidiebedrag,
-
g: de verwachte subsidiabele kosten.
-
2 De subsidie wordt op nul gesteld indien het gerealiseerd vermogen in MW, zonder verbeterwerkzaamheden,
meer bedraagt dan het verwacht vermogen in MW, zoals vermeld in de beschikking.
-
3 Indien het gerealiseerd vermogen in MW, na verbeterwerkzaamheden, meer bedraagt dan
het verwacht vermogen in MW, zoals vermeld in de beschikking, wordt de term f/g *
a (1 – d / c) in het eerste lid op nul gesteld.
Artikel 4.3.11. Aanvangstermijn
Artikel 4.3.12. Verbeter- of alternatiefwerkzaamheden en alternatief gebruik
-
4 De subsidieontvanger maakt de resultaten van het geologische onderzoek en het advies
van TNO binnen acht weken na de start, bedoeld in artikel 4.3.11, eerste lid, openbaar.
-
5 De subsidieontvanger maakt binnen vier weken na datum van de beschikking tot subsidievaststelling
de resultaten openbaar van de puttest of puttesten, voor zover van toepassing het
advies van TNO over de puttest of de puttesten, en overige onderzoeksresultaten die
door de subsidieontvanger als subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 4.3.5 worden aangemerkt.
Artikel 4.3.14. Realisatietermijn
-
1 De subsidieontvanger voltooit het aardwarmteproject of diep aardwarmteproject uiterlijk
twaalf maanden na de datum van aanvang van het aardwarmteproject of diep aardwarmteproject,
bedoeld in artikel 4.3.11, eerste lid.
-
2 De termijn, bedoeld in het eerste lid, wordt met twaalf maanden verlengd indien uit
de mededeling, bedoeld in artikel 4.3.12, eerste lid, blijkt dat de subsidieontvanger verbeterwerkzaamheden of alternatiefwerkzaamheden
wil uitvoeren.
-
3 De minister kan voor het vertragen, essentieel wijzigen of het stopzetten van activiteiten
op voorafgaand verzoek van de subsidieontvanger ontheffing verlenen van de verplichting,
bedoeld in het eerste of tweede lid.
Artikel 4.3.16. Informatieverplichtingen
-
1 Een aanvraag om subsidie op grond van artikel 4.2.3 bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 4.3.17. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 4.3.2, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 41 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 4.3.18. Vervaltermijn
Deze titel en de bijlagen 4.3.1 en 4.3.2 vervallen met ingang van 1 juli 2017, met dien verstande dat deze van toepassing
blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.
Titel 4.4. Indirecte emissiekosten ETS
Artikel 4.4.1. Begripsomschrijvingen
In deze titel wordt verstaan onder:
-
CO2-emissiefactor: 0,76 tCO2/MWh;
-
efficiëntiebenchmark voor elektriciteitsverbruik: op Prodcom 8-niveau gedefinieerde productspecifiek elektriciteitsverbruik, uitgedrukt
in MWh/ton output, dat wordt bereikt met de meest elektriciteitsefficiënte productiemethoden
voor het beschouwde product. Voor producten in de in aanmerking komende bedrijfstakken
en deeltakken, bedoeld in bijlage 4.4.1, waarvoor de uitwisselbaarheid van brandstof en elektriciteit werd vastgesteld in
Besluit 2011/278/EU van de Commissie van 27 april 2011 tot vaststelling van een voor
de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing
van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2011, L 130), worden de efficiëntiebenchmarks
voor elektriciteitsverbruik binnen dezelfde systeemgrenzen vastgesteld, uitsluitend
rekening houdend met het aandeel elektriciteit. De overeenkomstige elektriciteitsverbruikbenchmarks
voor producten die vallen onder de in aanmerking komende bedrijfstakken en deeltakken,
bedoeld in bijlage 4.4.1, zijn opgenomen in bijlage 4.4.2;
-
EUA-termijnkoers: gewone gemiddelde, in euro, van de dagelijkse 1-jaarstermijnkoersen van EUA’s (slotverkoopkoersen)
voor levering in december van het jaar waarvoor de subsidie wordt verleend, zoals
waargenomen op een Europese EUA koolstofbeurs van 1 januari tot en met 31 december
in het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd;
-
fallback-efficiëntiebenchmark voor elektriciteitsverbruik: 80 procent van het referentie-elektriciteitsverbruik. De fallback-benchmark wordt
toegepast voor alle producten en processen die vallen onder in aanmerking komende
bedrijfstakken of deeltakken, maar niet door de in bijlage 4.4.2 opgenomen efficiëntiebenchmarks voor elektriciteitsverbruik worden gedekt;
-
indirecte emissiekosten ETS: door elektriciteitsbedrijven doorberekende CO2-kosten in de elektriciteitsprijzen als gevolg van deelname aan het Europese emissiehandelssysteem
als bedoeld in Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een
regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot
wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PbEU 2003, L275);
-
inrichting: een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, van de Wet milieubeheer;
-
referentie-elektriciteitsverbruik: het gemiddelde elektriciteitsverbruik, voor de vervaardiging van producten in bedrijfstakken
of deeltakken, bedoeld in bijlage 4.4.1, in MWh, van de inrichting, voor de vervaardiging van producten waarvoor geen efficiëntiebenchmark
voor elektriciteitsverbruik is vastgesteld gedurende de referentieperiode 2005-2011
in het geval van inrichtingen die van 2005 tot en met 2011 elk jaar in bedrijf waren.
Een bepaald kalenderjaar kan worden uitgesloten uit die 7-jarige referentieperiode.
Indien de inrichting van 2005 tot en met 2011 ten minste één jaar niet in bedrijf
was, wordt het referentie-elektriciteitsverbruik gelijkgesteld aan het jaarlijkse
elektriciteitsverbruik tot er gegevens beschikbaar zijn over vier bedrijfsjaren; vanaf
dan is het referentie-elektriciteitsverbruik gelijk aan het gemiddelde over de voorafgaande
drie jaren waarvoor bedrijfsgegevens beschikbaar zijn;
-
referentie-output: gemiddelde productie, in ton per jaar van het product waarvoor een efficiëntiebenchmark
voor elektriciteitsverbruik is vastgesteld, in de inrichting gedurende de referentieperiode
2005-2011 in het geval het product in 2005 tot en met 2011 elk jaar geproduceerd is
in die inrichting. Een bepaald kalenderjaar kan worden uitgesloten uit die 7-jarige
referentieperiode. Indien de inrichting van 2005 tot en met 2011 ten minste één jaar
dit product niet produceerde, wordt de referentie-output gelijkgesteld aan de jaarlijkse
productie tot er gegevens beschikbaar zijn over vier bedrijfsjaren; vanaf dan is de
referentie-output gelijk aan het gemiddelde over de drie voorafgaande jaren van die
periode.
Artikel 4.4.2. Subsidieaanvraag
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een ondernemer die een inrichting drijft
waar producten worden vervaardigd in bedrijfstakken of deeltakken die worden geacht
te zijn blootgesteld aan een significant CO2-weglekrisico ten gevolge van in de elektriciteitsprijzen doorberekende kosten in
verband met broeikasgasemissies, bedoeld in bijlage 4.4.1.
Artikel 4.4.3. Steunintensiteit
-
2 De hoogte van het subsidiebedrag wordt verminderd met het bedrag in euro dat overeenkomt
met de indirecte emissiekosten ETS van 1.000 MWh, berekend overeenkomstig de volgende
formule:
Ait *C *Pt-1 * EF *BEC.
In deze formule betekent
Ait: de steunintensiteit in jaar t, bedoeld in het derde lid, uitgedrukt als een percentage;
C: de CO2-emissiefactor;
Pt-1: de EUA-termijnkoers in jaar t-1 (Euro/tCO2);
EF: de fallback-benchmark voor elektriciteitsverbruik;
BEC: 1.000 (MWh).
-
3 De steunintensiteit in jaar t, bedoeld in het eerste en tweede lid, bedraagt 85 procent
van de subsidiabele kosten gemaakt in 2013 tot en met 2015, 80 procent van de subsidiabele
kosten gemaakt in 2016 tot en met 2018, en 75 procent van de subsidiabele kosten gemaakt
in 2019 en 2020.
Artikel 4.4.4. Subsidieomvang
In aanvulling op artikel 4.4.3 wordt:
-
a. de hoogte van het subsidiebedrag dat overeenstemt met de referentie-output gehalveerd
wanneer het productieniveau van het product waarvoor een efficiëntie benchmark voor
elektriciteitsverbruik is vastgesteld in het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar
waarin de subsidie wordt aangevraagd 50 tot 75 procent daalt ten opzichte van de referentie-output;
-
b. de hoogte van het subsidiebedrag dat overeenstemt met de referentie-output met 75
procent verminderd wanneer het productieniveau van het product waarvoor een efficiëntiebenchmark
voor elektriciteitsverbruik is vastgesteld in het kalenderjaar voorafgaand aan het
jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd 75 tot 90 procent daalt ten opzichte van
de referentie-output;
-
c. de subsidie op nihil vastgesteld wanneer het productieniveau van het product waarvoor
een efficiëntiebenchmark voor elektriciteitsverbruik is vastgesteld in het kalenderjaar
voorafgaand aan het jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd 90 procent of meer daalt
ten opzichte van de referentie-output.
Artikel 4.4.5. Subsidieomvang
In aanvulling op artikel 4.4.3 wordt:
-
a. de hoogte van het subsidiebedrag dat overeenstemt met het referentie-elektriciteitsgebruik
gehalveerd wanneer het elektriciteitsverbruik voor de vervaardiging van producten
waarvoor geen efficiëntiebenchmark is vastgesteld van een inrichting in het kalenderjaar
voorafgaand aan het jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd 50 tot 75 procent daalt
ten opzichte van het referentie-elektriciteitsverbruik;
-
b. de hoogte van het subsidiebedrag dat overeenstemt met het referentie-elektriciteitsgebruik
met 75 procent verminderd wanneer het elektriciteitsverbruik voor de vervaardiging
van producten waarvoor geen efficiëntiebenchmark is vastgesteld van een inrichting
in het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd
75 tot 90 procent daalt ten opzichte van de het referentie-elektriciteitsverbruik;
-
c. de subsidie op nihil vastgesteld wanneer het elektriciteitsverbruik voor de vervaardiging
van producten waarvoor geen efficiëntiebenchmark is vastgesteld van een inrichting
in het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd
90 procent of meer daalt ten opzichte van de het referentie-elektriciteitsverbruik.
Artikel 4.4.7. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond evenredig over de ingediende aanvragen.
Artikel 4.4.8. Afwijzingsgronden
Artikel 4.4.10. Informatieverplichtingen
Artikel 4.4.11. Subsidievaststelling
De subsidie wordt vastgesteld zonder voorafgaande beschikking tot subsidieverlening.
Artikel 4.4.12. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 4.4.2, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door staatssteunmaatregel SA.37084 (2013/N).
Artikel 4.4.13. Vervaltermijn
Deze titel en de bijlagen 4.4.1 en 4.4.2 vervallen met ingang van 1 juli 2017, met dien verstande dat deze van toepassing
blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.
Titel 4.5. Investeringssubsidie duurzame energie
Artikel 4.5.1. Begripsomschrijving
In deze titel wordt verstaan onder:
-
installatie voor de productie van duurzame energie: installatie die bijdraagt aan de Nederlandse doelstelling voor de productie van hernieuwbare
energie en die energie produceert door middel van een:
-
a. ruimteverwarmingstoestel met warmtepomp als bedoeld in bijlage I, onderdeel 3 of onderdeel
4, van Verordening (EU) nr. 811/2013, niet zijnde een lucht-luchtwarmtepomp;
-
b. waterverwarmingstoestel met warmtepomp als bedoeld in artikel 2, zeventiende lid,
van Verordening (EU) nr. 812/2013;
-
c. zonneboiler als bedoeld in artikel 4.5.5;
-
d. pelletkachel als bedoeld in artikel 4.5.6, of
-
e. op houtachtige biomassa gestookte ketel als bedoeld in artikel 4.5.7;
-
etiket: gedrukt etiket als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van Verordening
(EU) nr. 811/2013 of artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van Verordening (EU) nr.
812/2013;
-
meldcode: code beschikbaar gesteld door de minister per type en merk installatie voor de productie
van duurzame energie;
-
productkaart: productkaart als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van Verordening (EU)
nr. 811/2013 of artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van Verordening (EU) nr. 812/2013;
-
technische documentatie: technische documentatie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel c, en bijlage
V van Verordening (EU) nr. 811/2013 of artikel 3, eerste lid, onderdeel c, en bijlage
V van Verordening (EU) nr. 812/2013;
-
Verordening (EU) nr. 811/2013: Verordening (EU) nr. 811/2013 van de Commissie van 18 februari 2013 ter aanvulling
van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad wat de energie-etikettering
van ruimteverwarmingstoestellen, combinatieverwarmingstoestellen, pakketten van ruimteverwarmingstoestellen,
temperatuurregelaars en zonne-energie-installaties en pakketten van combinatieverwarmingstoestellen,
temperatuurregelaars en zonne-energie-installaties betreft (PbEU 2013, L 239);
-
Verordening (EU) nr. 812/2013: Verordening (EU) nr. 812/2013 van de Commissie van 18 februari 2013 ter aanvulling
van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad wat de energie-etikettering
van verwarmingstoestellen, warmwatertanks en pakketten van verwarmingstoestellen en
zonne-energie-installaties betreft (PbEU 2013, L 239);
-
Verordening (EU) 2015/1185: Verordening (EU) nr. 2015/1185 van de Commissie van 24 april 2015 tot uitvoering
van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad wat eisen inzake ecologisch
ontwerp betreft voor toestellen voor lokale ruimteverwarming die vaste brandstoffen
gebruiken (PbEU 2015, L 293);
-
Verordening (EU) 2015/1189: Verordening (EU) nr. 2015/1189 van de Commissie van 28 april 2015 tot uitvoering
van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de eisen inzake
ecologisch ontwerp voor verwarmingsketels voor vaste brandstoffen betreft (PbEU 2015,
L 193).
Artikel 4.5.2. Subsidie voor installaties voor de productie van duurzame energie
De minister verstrekt op aanvraag subsidie voor een installatie of meer installaties
voor de productie van duurzame energie.
Artikel 4.5.3. Subsidiabele kosten
-
1 Voor een aanvraag, anders dan de aanvraag van een natuurlijke persoon ten behoeve
van een installatie bestemd voor de eigen woning, komen voor subsidie in aanmerking
de bijkomende investeringskosten, bedoeld in artikel 41, zesde lid, van de algemene
groepsvrijstellingsverordening.
-
2 Voor een aanvraag van een natuurlijke persoon ten behoeve van een installatie bestemd
voor de eigen woning komen in afwijking van artikel 10, tweede lid, van het besluit, kosten in verband met installaties die uiterlijk drie maanden vóór indiening van
de aanvraag, maar na 1 januari 2016, zijn gemaakt voor subsidie in aanmerking.
Artikel 4.5.4. Technische vereisten verwarmingstoestel met warmtepomp
Een ruimteverwarmingstoestel of een waterverwarmingstoestel met warmtepomp:
-
a. is uitgerust met een lucht-waterwarmtepomp, een grond-waterwarmtepomp, een water-waterwarmtepomp
of een hybride warmtepomp;
-
b. heeft een nominaal vermogen van ten hoogste 70 kW, en
-
c. is voorzien van een etiket, een productkaart en de bijbehorende technische documentatie.
Artikel 4.5.5. Technische vereisten zonneboiler
Een zonneboiler, waaronder tevens begrepen een zonneboilercombi, is:
-
a. een zonne-energie-installatie met een totale apertuuroppervlakte van ten hoogste 200
vierkante meter;
-
b. bedoeld voor het maken van warm tapwater of voor het leveren van ruimteverwarming
in combinatie met het maken van warm tapwater;
-
c. voorzien van een productkaart en de bijbehorende technische documentatie, en
-
d. in het geval van een zonneboilercombi voorzien van een etiket.
Artikel 4.5.6. Technische vereisten pelletkachel
Artikel 4.5.7. Technische vereisten biomassa gestookte ketel
Artikel 4.5.8. Hoogte en berekening subsidiebedrag verwarmingstoestel met warmtepomp
-
5 De subsidie, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt verhoogd met een bedrag van
€ 150 indien de warmtepomp blijkens het etiket behoort tot de energie-efficiëntieklasse
A+ of met een bedrag van € 300 indien de warmtepomp blijkens het etiket behoort tot
de energie-efficiëntieklasse A++ of hoger.
Artikel 4.5.9. Hoogte en berekening subsidiebedrag zonneboiler
-
1 De subsidie voor een zonneboiler als bedoeld in artikel 4.5.5 bedraagt € 0,50 per
kWh jaarlijkse zonne-energiebijdrage van de zonneboiler bij een apertuuroppervlakte
van ten hoogste 10 vierkante meter en bedraagt € 0,25 per kWh jaarlijkse zonne-energiebijdrage
van de zonneboiler bij een apertuuroppervlakte van meer dan 10 vierkante meter.
-
2 De jaarlijkse zonne-energiebijdrage, bedoeld in het eerste lid, wordt voor zonneboilers
bij een apertuuroppervlakte van ten hoogste 5 vierkante meter vastgesteld op 2799
kWh minus het jaarlijks aandeel van niet uit zonne-energie verkregen warmte volgens
de productkaart conform het capaciteitsprofiel L, en minus het supplementair elektriciteitsgebruik
volgens de productkaart.
-
3 De jaarlijkse zonne-energiebijdrage, bedoeld in het eerste lid, wordt voor zonneboilers
bij een apertuuroppervlakte van meer dan 5 en ten hoogste 10 vierkante meter vastgesteld
op 4427 kWh minus het jaarlijks aandeel van niet uit zonne-energie verkregen warmte
volgens de productkaart conform het capaciteitsprofiel XL, en minus het supplementair
elektriciteitsgebruik volgens de productkaart.
-
4 De jaarlijkse zonne-energiebijdrage, bedoeld in het eerste lid, voor zonneboilers
bij een apertuuroppervlakte van meer dan 10 vierkante meter bedraagt het product van
1215 kWh, het totale collectoroppervlak van alle collectoren volgens de productkaart,
het collectorrendement volgens de productkaart, en de verliesfactor van de warmwatertank,
bedoeld in het vijfde lid.
-
5 De verliesfactor van de warmwatertank bedraagt afhankelijk van de energie-efficiëntieklasse
vermeld op het etiket of de energie-efficiëntieklasse vastgesteld volgens de methode,
bedoeld in bijlage II, onderdeel 2, van Verordening (EU) nr. 812/2013:
-
a. bij energie-efficiëntieklasse A+: 0,95;
-
b. bij energie-efficiëntieklasse A: 0,91;
-
c. bij energie-efficiëntieklasse B: 0,86;
-
d. bij energie-efficiëntieklasse C: 0,83, en
-
e. bij energie-efficiëntieklasse D tot en met G: 0,81.
-
7 Indien de zonneboiler naast warm tapwater tevens ruimteverwarming produceert, wordt
de subsidie voor de zonneboiler, bedoeld in het eerste lid, eenmalig verhoogd met
een bedrag van € 150 indien de zonneboiler behoort tot de energie-efficiëntieklasse
A+ voor ruimteverwarming vermeld op het etiket en met een bedrag van € 300 indien
de zonneboiler behoort tot de energie-efficiëntieklasse A++ voor ruimteverwarming
vermeld op het etiket of hoger.
Artikel 4.5.10. Hoogte en berekening subsidiebedrag pelletkachel
De subsidie voor een pelletkachel als bedoeld in artikel 4.5.6 bedraagt € 50 per kW vermogen van de kachel met een minimum van € 500 voor de kachel
die geen warmte overdraagt aan een vloeistof en een minimum van € 1.400 voor de kachel
die tevens warmte overdraagt aan een vloeistof.
Artikel 4.5.11. Hoogte en berekening subsidiebedrag op biomassa gestookte ketel
De subsidie voor een op biomassa gestookte ketel als bedoeld in artikel 4.5.7 bedraagt € 80 per kW vermogen van de ketel, met een minimum van € 3.200.
Artikel 4.5.12. Afwijzingsgronden
-
3 De afwijzingsgrond, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, is niet van toepassing
op een hernieuwde aanvraag, indien deze aanvraag is ingediend binnen twaalf maanden
nadat een aanvraag voor dezelfde installatie voor de productie van duurzame energie
is afgewezen in verband met de uitputting van het subsidieplafond.
Artikel 4.5.13. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
Artikel 4.5.14. Subsidieverlening onder opschortende voorwaarde
Artikel 4.5.15. Subsidievaststelling
Artikel 4.5.16. Verplichtingen van de subsidieontvanger
Artikel 4.5.17. Informatieverplichtingen
-
3 Onverminderd het eerste lid bevat de aanvraag door een andere aanvrager dan een natuurlijke
persoon als bedoeld in het tweede lid, de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid,
van de groepsvrijstellingsverordening, alsmede:
-
a. een omschrijving van de aard van de installaties voor de productie van duurzame energie,
voorzien van het merk en type, of – indien beschikbaar – de meldcode;
-
b. het aantal installaties voor de productie van duurzame energie, en
-
c. het nominale thermische vermogen van elke te installeren installatie voor de productie
van duurzame energie of, indien het een zonneboiler betreft, de gegevens ten aanzien
van de energetische opbrengst.
Artikel 4.5.18. Staatssteun
De subsidie bedoeld in artikel 4.5.2 bevat mogelijk staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 41 van de algemene
groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 4.5.19. Horizonbepaling
Deze titel vervalt met ingang van 1 januari 2021, met dien verstande dat deze van
toepassing blijft op subsidies die voor deze datum zijn verleend.
Titel 4.6. Wind op zee-haalbaarheidsstudies
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.6.1. Begripsomschrijvingen
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.6.2. Subsidieaanvraag
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.6.3. Steunintensiteit
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.6.4. Cumulatie
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.6.5. Verdeling van het subsidieplafond
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.6.6. Realisatietermijn
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.6.7. Afwijzingsgronden
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.6.8. Subsidievoorwaarden
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.6.9. Informatieverplichtingen
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.6.10. Staatssteun
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.6.11. Vervaltermijn
[Vervallen per 01-04-2015]
Titel 4.7. Energiebesparing en duurzame energie sportaccommodaties
Artikel 4.7.1. Begripsomschrijvingen
In deze titel wordt verstaan onder:
-
energieadvies: verkenning van de mogelijkheden om de energie-efficiency van een bestaande sportaccommodatie
te verbeteren, vastgelegd in een adviesrapport;
-
landelijke koepelorganisatie: NOC*NSF, alsmede de in NOC*NSF vertegenwoordigde Nederlandse Christelijke sport Unie,
de Nederlandse Katholieke Sportfederatie en de Nederlandse Culturele Sportbond;
-
maatregel: maatregel als bedoeld in artikel 4.7.2;
-
NOC*NSF: Vereniging Nederlands Olympisch Comité* Nederlandse Sport Federatie te Arnhem;
-
sportaccommodatie: accommodatie, bestemd en in gebruik voor activiteiten van een sportvereniging;
-
sportstichting: stichting die ten minste een gedeelte van een sportaccommodatie in eigendom heeft;
-
sportvereniging: vereniging met volledige rechtsbevoegdheid die lid is van een landelijke koepelorganisatie
of een in NOC*NSF vertegenwoordigde landelijke sportorganisatie en waarbinnen een
door NOC*NSF erkende tak van sport wordt beoefend.
Artikel 4.7.2. Subsidieaanvraag
De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een sportvereniging of een sportstichting
voor het uitvoeren van een maatregel die is opgenomen in bijlage 4.7.1 ten behoeve van energiebesparing of het opwekken van duurzame energie voor sportaccommodaties.
Artikel 4.7.3. Subsidiabele kosten
In afwijking van de artikelen 10, eerste lid, en 11 van het besluit komen uitsluitend voor subsidie in aanmerking de kosten voor het uitvoeren van een
maatregel bestaande uit de aanschaf van een installatie of apparatuur.
Artikel 4.7.4. Steunintensiteit
Artikel 4.7.5. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
Artikel 4.7.7. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
-
a. de energierekening van de sportaccommodatie waar de maatregel wordt gerealiseerd niet
wordt afgeschreven van een bankrekening die op naam staat van de aanvrager;
-
b. de kosten van de investering niet worden afgeschreven van een bankrekening die op
naam staat van de aanvrager;
-
c. aan de aanvrager voor de desbetreffende maatregel gedurende het desbetreffende kalenderjaar
op grond van deze titel reeds subsidie is verleend;
-
d. de subsidiabele kosten minder dan € 3.000 bedragen;
-
e. de aanvrager geen toestemming heeft van de eigenaar van de sportaccommodatie om de
maatregel uit te voeren;
-
f. de sportvereniging of sportstichting voor de maatregel geen overeenkomst heeft gesloten
met de bouwer of leverancier, waarin is aangegeven welke apparatuur of installatie
als bedoeld in de maatregelenlijst in bijlage 4.7.1, zal worden aangeschaft;
-
g. de overeenkomst, bedoeld in onderdeel f, betrekking heeft op de aanschaf van gebruikte
apparatuur of installaties;
-
h. de overeenkomst, bedoeld in onderdeel f, voor 1 september 2015 is aangegaan;
-
i. de overeenkomst, bedoeld in onderdeel f, op het moment van ontvangst van de aanvraag
meer dan negen maanden daarvoor is gesloten;
-
j. de sportvereniging of sportstichting werkzaam is in een van de sectoren die ingevolge
artikel 1 van de de-minimis verordening is uitgesloten van de toepassing van die verordening.
Artikel 4.7.8. Instandhoudingsverplichting
De subsidieontvanger vervreemdt de installatie of apparatuur waarvoor subsidie is
verstrekt niet binnen een jaar na de datum van de subsidievaststelling.
Artikel 4.7.9. Informatieverplichtingen
Artikel 4.7.10. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 4.7.2, bevat mogelijk staatssteun en wordt gerechtvaardigd door de algemene de-minimisverordening.
Artikel 4.7.11. Evaluatiebepaling
Onze Minister van Economische Zaken zendt binnen 5 jaar na de inwerkingtreding van
deze titel aan de Tweede Kamer een verslag over de doeltreffendheid en de effecten
van deze titel in de praktijk.
Artikel 4.7.12. Vervaltermijn
Deze titel en bijlage 4.7.1 vervallen met ingang van 1 juli 2020, met dien verstande dat deze van toepassing
blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.
Titel 4.8. Energie-efficiëntieplannen
Artikel 4.8.1. Begripsomschrijvingen
In deze titel wordt verstaan onder:
-
energie-efficiëntieplan: energie-efficiëntieplan, bedoeld in artikel 3.2 van de MJA3;
-
inrichting: inrichting, bedoeld in artikel 1, onderdeel l, van de MJA3;
-
MJA3: Meerjarenafspraak Energie-Efficiëntie 2001-2020.
Artikel 4.8.2. Subsidieaanvraag
De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een ondernemer die een kleine of
middelgrote onderneming drijft en ten aanzien van die onderneming is toegetreden tot
de MJA3 voor de kosten voor:
-
a. het opstellen van een energie-efficiëntieplan als bedoeld in artikel 3.1 van de MJA3
ten behoeve van een inrichting die deel uitmaakt van die onderneming;
-
b. het actualiseren van een energie-efficiëntieplan als bedoeld in artikel 3.3 van de
MJA3 ten behoeve van een inrichting die deel uitmaakt van die onderneming.
Artikel 4.8.3. Subsidiabele kosten
-
2 Indien de subsidie wordt aangevraagd voor het opstellen van een energie-efficiëntieplan
komen de kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, slechts voor subsidie in
aanmerking voor zover het kosten betreft voor:
-
a. het beschrijven en kwantificeren van de positie van de inrichting in de keten met
betrekking tot energie-efficiëntie;
-
b. het identificeren van maatregelen, gericht op energie-efficiëntie;
-
c. het bepalen van de besparingsomvang van de maatregelen, bedoeld in onderdeel b;
-
d. het opstellen of actualiseren van een energiebalans en het verzamelen van gegevens
daartoe;
-
e. het bepalen van de rentabiliteit van de maatregelen, bedoeld in onderdeel b.
-
3 Indien de subsidie wordt aangevraagd voor het actualiseren van een energie-efficiëntieplan
komen de kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, slechts voor subsidie in
aanmerking voor zover het kosten betreft, bedoeld in het tweede lid, onderdelen b
tot en met e.
Artikel 4.8.4. Hoogte subsidie en steunintensiteit
De subsidie bedraagt € 4.500,– per inrichting waarvoor een energie-efficiëntieplan
wordt opgesteld en € 2.500,– per inrichting waarvoor een energie-efficiëntieplan wordt
geactualiseerd, met dien verstande dat de subsidie, in afwijking van artikel 1.3, ten hoogste bedraagt:
Artikel 4.8.5. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
Artikel 4.8.6. Realisatietermijn
De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel b, van het besluit, bedraagt:
-
a. negen maanden na toetreding tot de MJA3 voor het opstellen van een energie-efficiëntieplan;
-
b. de periode van het moment van indiening van de aanvraag voor subsidie als bedoeld
in artikel 4.8.2. tot de datum, bedoeld in bijlage 4.8.1., voor het actualiseren van een energie-efficiëntieplan.
Artikel 4.8.7. Afwijzingsgronden
Artikel 4.8.8. Informatieverplichtingen
-
1 Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.8.2 bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 4.8.9. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 4.8.2. bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 49 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 4.8.10. Vervaltermijn
Deze titel vervalt met ingang van 1 januari 2019 met dien verstande dat deze van toepassing
blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.
Hoofdstuk 4a. Telecommunicatie
Titel 4a.1. Verbetering telecommunicatievoorzieningen Caribisch Nederland
Artikel 4a.1.1. Begripsomschrijvingen
In deze titel wordt verstaan onder:
-
eindgebruiker: natuurlijke persoon of rechtspersoon die van een openbare elektronische communicatiedienst
gebruik maakt of wil gaan maken en die niet tevens openbare elektronische communicatienetwerken
of openbare elektronische communicatiediensten aanbiedt;
-
telecommunicatie: iedere overdracht, uitzending of ontvangst van gegevens van welke aard ook door middel
van kabels, langs radio-elektrische weg of door middel van optische of andere elektromagnetische
systemen;
-
telecommunicatie-infrastructuur: een stelsel van inrichtingen met daarbij behorende middelen, bestemd voor telecommunicatie
die, geheel of gedeeltelijk, openbare gronden overschrijdt, welk stelsel is begrensd
door daartoe behorende aansluitpunten en met inbegrip van de aansluitingen op telecommunicatie-inrichtingen
buitenslands.
Artikel 4a.1.2. Subsidieaanvraag
De minister kan op aanvraag subsidie verstrekken aan een onderneming of een samenwerkingsverband
van ondernemingen voor een project dat ten goede komt aan de eindgebruikers in de
openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius of Saba en gericht is op het:
-
a. opwaarderen van een mobiel telecommunicatienetwerk naar een hogere technologische
standaard;
-
b. verbeteren van de capaciteit van de telecommunicatie-infrastructuur;
-
c. verbeteren van robuustheid of redundantie van onderdelen van de telecommunicatie-infrastructuur
om uitval te voorkomen;
-
d. realiseren van telecommunicatievoorzieningen ten behoeve van voorzieningen in het
algemeen belang, waaronder in ieder geval gezondheidszorg en onderwijs.
Artikel 4a.1.3. Subsidiabele kosten
De volgende kosten komen in aanmerking voor subsidie:
-
a. de kosten voor bouw, verwerving, inrichting of verbetering van onroerende zaken die
noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het project, bedoeld in artikel 4a.1.2 en de instandhouding daarvan;
-
b. de kosten voor de aanschaf van apparatuur die noodzakelijk is voor de uitvoering van
het project, bedoeld in artikel 4a.1.2 en de aanleg daarvan;
-
c. loonkosten van het personeel van de subsidieontvanger dat betrokken is bij de activiteiten,
bedoeld in de onderdelen a en b.
Artikel 4a.1.4. Hoogte subsidie
De subsidie bedraagt 50% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 300.000,–
per project.
Artikel 4a.1.5. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
Artikel 4a.1.6. Start- en realisatietermijn
Artikel 4a.1.7. Afwijzingsgronden
Artikel 4a.1.8. Informatieverplichtingen
Artikel 4a.1.9. Administratie
Voor subsidies die € 125.000 of meer bedragen geldt, in afwijking van artikel 38, eerste lid, van het besluit, niet de verplichting van dat artikellid, maar de verplichting van artikel 38, derde
lid, van het besluit.
Artikel 4a.1.10. Staatssteun
De subsidie bevat geen staatssteun.
Artikel 4a.1.11. Vervaltermijn
Dit hoofdstuk vervalt met ingang van 1 januari 2019 met dien verstande dat deze van
toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.
Hoofdstuk 5. Slotbepalingen
[Red: Wijzigt de Regeling LNV-subsidies.]
-
1 Op aanvragen om subsidie die vóór de inwerkingtreding van deze regeling zijn ingediend,
op subsidies die vóór de inwerkingtreding van deze regeling zijn verleend en op subsidies
die vóór de inwerkingtreding van deze regeling zijn vastgesteld blijft het recht van
toepassing zoals dat luidde onmiddellijk vóór dat tijdstip.
Artikel 5.4. Overgangsrecht
Op aanvragen om subsidie die zijn ingediend tijdens een openstellingsperiode van een
subsidie-instrument waarvan de begindatum ligt voor het tijdstip van inwerkingtreding
van een wijziging van deze regeling, op subsidies die voor dat tijdstip zijn verleend
en op subsidies die voor dat tijdstip zijn vastgesteld, blijft deze regeling van toepassing
zoals deze luidde voor dat tijdstip.
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, met dien verstande dat titel 2.2 terugwerkt tot en met het tijdstip waarop de Regeling van de Staatssecretaris van
Economische Zaken van 30 juni 2014, nr. WJZ / 14104248, houdende wijziging van de
Regeling LNV-subsidies in verband met de openstelling van de mogelijkheid van subsidies
ten behoeve van de verduurzaming van de veehouderij in werking is getreden.
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling nationale EZ-subsidies.
Bijlage 1.1. behorende bij artikel 1.2, eerste lid, van de Regeling nationale EZ-subsidies
Het rapport van feitelijke bevindingen wordt opgesteld overeenkomstig de Nadere voorschriften
controle- en overige standaarden (ex Artikel A-130.7 VGC) van het NIVRA. In het rapport
van feitelijke bevindingen rapporteert de accountant over de hieronder genoemde aspecten
en aandachtspunten van de integrale kostensystematiek.
1. Beschrijving integrale kostensystematiek
|
Opzet systematiek
|
1.1
|
Welke kostendragers gebruikt de organisatie in de integrale kostensystematiek?
|
1.2
|
Hoe worden de indirecte kosten toegerekend aan de kostendragers?
|
1.3
|
Worden de jaarlijkse tarieven op basis van de integrale kostensystematiek voorcalculatorisch
vastgesteld? Als de subsidie-ontvanger jaarlijks vooraf de tarieven vaststelt, is aan het begin
van het jaar duidelijk wat de tarieven van dat jaar zijn. Deze tarieven worden gehanteerd
bij begroting en ook bij de vaststelling van projecten. Als de subsidie-ontvanger
niet met voorcalculatorische tarieven werkt dan toelichten.
|
1.4
|
Hoe worden de uitgangscijfers bepaald die voor de jaarlijkse berekening van de tarieven
gebruikt worden?
|
1.5
|
Sinds wanneer wordt deze integrale kostensystematiek door de organisatie toegepast?
|
1.6
|
Is er een wijziging van de integrale kostensystematiek gepland en zo ja wanneer?
|
Over personeelskosten
|
1.7
|
Is het personeel ingedeeld in tariefgroepen? Zo ja, welke?
|
1.8
|
Hoe wordt het aantal direct productieve uren per voltijd werknemer berekend en wat
is het aantal direct productieve uren per voltijd werknemer? Is dit aantal gelijk
voor alle personen? Zo nee, licht toe.
|
Over machines en apparatuur
|
1.9
|
Zijn de kosten voor machines en apparatuur onderdeel van de integrale kostensystematiek?
Zo ja, geldt dat voor alle machines en apparatuur of zijn er ook machines en apparaten
die in projecten als aparte post worden begroot?
|
2. Basisvoorwaarden integrale kostensystematiek
|
2.1
|
De toerekeningssystematiek en -principes (verdeelsleutels en -mechanismen van indirecte
kosten; normen voor percentages, etc.) worden in de hele organisatie stelselmatig
toegepast.
|
2.2
|
Kosten worden op een bedrijfseconomische aanvaardbare en stelselmatige wijze aan kostendragers
toegerekend. Deze toerekening is transparant en controleerbaar.
|
2.3
|
Specifieke indirecte kosten van bepaalde activiteiten worden niet toegerekend aan
andere activiteiten. Bijvoorbeeld: specifieke indirecte kosten van onderwijsactiviteiten worden niet toegerekend
aan onderzoeksactiviteiten en specifieke indirecte kosten van de marketingafdeling
worden niet toegerekend aan R&D activiteiten.
|
2.4
|
Toerekenbare indirecte kosten worden evenredig omgeslagen over de activiteiten.
|
2.5
|
Directe kosten worden niet nogmaals meegenomen in de indirecte kosten.
|
2.6
|
In de systematiek zijn geen winstopslagen opgenomen1
|
2.7
|
In de systematiek zijn geen toeslagen voor risico’s opgenomen.
|
1Winstopslagen bij transacties binnen een groep worden wel in aanmerking genomen, maar
alleen voor zover het gebruikelijk is die winstopslagen ook bij soortgelijke transacties
buiten de groep in rekening te brengen (art. 10 lid 5 Kaderbesluit nationale EZ subsidies).
3. Niet in de integrale kostensystematiek op te nemen kostencomponenten
|
3.1
|
Kosten van algemene research.1
|
3.2
|
Kosten die al door de overheid of derden zijn of worden gefinancierd. Bijvoorbeeld afschrijvingskosten van reeds gefinancierde gebouwen, installaties en
apparatuur.
|
3.3
|
Kosten die het gevolg zijn van buitensporige of roekeloze uitgaven.2
|
3.4
|
Kosten die door crediteuren in rekening worden gebracht bij te laat betalen.
|
3.5
|
Kosten van incourante voorraden.
|
3.6
|
Kosten van vaste activa als gevolg van leegstand buiten de normale bezetting.
|
3.7
|
Kosten van externe subsidie-adviseurs voor zover deze specifiek betrokken zijn bij
de aanvraag van individuele projecten.
|
3.8
|
Voorzieningen en reserveringen voor verliezen en schulden3.
|
3.9
|
Alle indirecte belastingen, waaronder BTW, voor zover die kunnen worden teruggevorderd
of verrekend.
|
3.10
|
Bemiddelingskosten, transactiekosten en provisies bij het afsluiten van leningen.
|
3.11
|
Bemiddelingskosten, transactiekosten en provisies bij het beleggen van geld.
|
3.12
|
Rentekosten, met uitzondering van rente voor gebouwen en technische installaties,
mits toerekenbaar aan de subsidiabele activiteiten.
|
3.13
|
Rekenrente op met eigen vermogen gefinancierde activa4
|
3.14
|
Wisselkoersverliezen.
|
1Onder algemene research valt basisonderzoek, waaronder het eerste geldstroom onderzoek
van universiteiten. De directe kosten van algemene research mogen niet zonder meer
deel uitmaken van de integrale kostensytematiek. De indirecte kosten die aan algemene
research zijn verbonden kunnen wel deel uitmaken van de systematiek, mits deze kosten
evenredig worden omgeslagen over alle activiteiten.
2Van buitensporige uitgaven is sprake als subsidie-ontvanger beduidend meer betaalt voor producten, diensten
of personeel dan tegen de gangbare markttarieven, waardoor een vermijdbaar verlies
wordt geleden of een vermijdbare hoge prijs wordt betaald. Roekeloze uitgaven betreft het onzorgvuldig omgaan met het selecteren van producten, diensten of personeel
waardoor eveneens een vermijdbaar verlies wordt geleden of een vermijdbare hoge prijs
wordt betaald.
3Deze uitsluiting betreft reserveringen en voorzieningen die niet rechtstreeks aan
kosten voor normale bedijfsuitoefening verbonden zijn. Overlopende activa en passiva
zijn dus niet uitgesloten.
4Voor universiteiten geldt hier een uitzondering, voor zover activa van universiteiten
beslag leggen op eigen vermogen en voor zover die activa toerekenbaar zijn aan de
subsidiabele activiteiten. Als rekenrente moet dan de 10-jaars rente van de Bank Nederlandse
Gemeenten per primo van een betreffend jaar gehanteerd worden.
Bijlage 1.2. , behorende bij artikel 1.3 van de Regeling nationale EZ-subsidies
[Vervallen per 01-07-2016]
Bijlage 1.3. behorende bij artikel 1.5 van de Regeling nationale EZ-subsidies
Controleprotocol Regeling nationale EZ-subsidies
1. Uitgangspunten
1.1. Doelstelling
Dit controleprotocol heeft als doel het geven van aanwijzingen omtrent de reikwijdte
en de intensiteit van de controle aan de accountant, belast met de controle van de
door de subsidieontvanger bij het Ministerie van Economische Zaken (EZ) in te dienen
aanvraag om subsidievaststelling.
1.2. Definities
-
Accountant: een registeraccountant of Accountant-Administratieconsulent als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek aan wie de subsidieontvanger de opdracht heeft toegekend de aanvraag tot subsidievaststelling
te controleren.
-
Subsidieontvanger: een natuurlijke of rechtspersoon of diens gemachtigde aan wie namens EZ een subsidie
is verstrekt.
-
Controleverklaring: een schriftelijke verklaring van de accountant inhoudende een oordeel omtrent de
juistheid, volledigheid en financiële rechtmatigheid van een aanvraag tot subsidievaststelling.
-
Financiële rechtmatigheid: een financiële transactie is in overeenstemming is met de in de van toepassing zijnde
wet- en regelgeving (zie paragraaf 1.3) opgenomen bepalingen die de uitkomst van die
financiële transactie beïnvloeden.
1.3. Wet- en regelgeving
Voor de controle van de financiële rechtmatigheid volgens dit protocol is in de beschikking
tot subsidieverlening genoemde wet- en regelgeving (inclusief eventuele wijzigingen
hierin) van toepassing.
Bij de uitvoering van de controle stelt de accountant tevens vast dat:
-
a. in de rekening en verantwoording omtrent de uitgaven en inkomsten:
-
1°. geen kosten als subsidiabel zijn opgenomen die niet voor subsidie in aanmerking komen
op grond van de beschikking tot subsidieverlening;
-
2°. uitsluitend kosten als subsidiabel zijn opgenomen die daadwerkelijk voor rekening
komen van de subsidieontvanger;
-
b. de subsidieontvanger opgave doet van alle inkomsten, waaronder subsidies, waarmee
de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft mede is gefinancierd;
-
c. ingeval de subsidie strekt tot uitvoering van een project, het project is uitgevoerd
overeenkomstig het projectplan waarop de beschikking tot subsidieverlening betrekking
heeft.
2. Controleaanpak
2.1. Eisen voor de controleaanpak
De controle moet voldoen aan de controlestandaarden die onderdeel zijn van de nadere
voorschriften Controle- en overige standaarden (NV COS), die door de Nederlandse Beroepsorganisatie
van Accountants (NBA) zijn vastgesteld.
Zonder de in voorgaande alinea geformuleerde voorschriften in te perken, zijn voor
de controle van specifieke financiële verantwoordingen ten behoeve van de vaststelling
van bijdragen vanuit EZ met name de volgende aandachtspunten van belang:
-
1. De accountant stelt een analyse op inzake het risico dat de specifieke financiële
verantwoording een materiële afwijking bevat. Deze risicoanalyse wordt specifiek opgesteld
voor deze controle; er mag niet volstaan worden met een standaard analyse. In de risicoanalyse
maakt de accountant zichtbaar welke controles gericht op de geïdentificeerde (significante)
risico’s zullen worden uitgevoerd.
-
2. De accountant ontwikkelt op grond van de risicoanalyse een controleplan waarin zijn
vastgelegd: de aard, de tijdsfasering en de omvang van de controlewerkzaamheden die
door leden van het controleteam moeten worden uitgevoerd om toereikende controle-informatie
te verkrijgen teneinde het controlerisico tot een aanvaardbaar laag niveau te reduceren.
-
3. In het controleplan wordt de goedkeuringstolerantie (zie paragraaf 2.2) vertaald naar
controletoleranties, waarbij de goedkeuringstolerantie het maximum is.
-
4. Bij de controle wordt vastgesteld of de in de financiële verantwoording opgenomen
posten, met in achtneming van de controletoleranties en goedkeuringstolerantie (zie
paragraaf 2.2), juist, volledig en rechtmatig (zie definitie in paragraaf 1.2) zijn.
-
5. De accountant controleert:
-
– de juiste en volledige weergave van de door andere bestuursorganen, de Europese Commissie
en derden verstrekte bijdragen in de kosten van de gesubsidieerde activiteiten;
-
– het al dan niet terecht in de subsidie hebben gebracht van de BTW door de subsidieontvanger;
-
– de naleving van de Europese aanbestedingsrichtlijnen door de subsidieontvanger.
-
6. De accountant mag bij zijn controle gebruik maken van controlewerkzaamheden, die zijn
uitgevoerd bij de controle van de jaarrekening van de subsidieontvanger. Een enkele
verwijzing hiernaar in het controledossier met betrekking tot de incidentele subsidie
is onvoldoende. In het controledossier voor de specifieke verklaring moeten deze werkzaamheden
worden beschreven evenals de belangrijkste relevante conclusies. Het controledossier
moet zelfstandig bruikbaar zijn. Dit betekent dat de relevante stukken daarin opgenomen
zijn.
-
7. De accountant zorgt voor adequate controledocumentatie, waaruit blijkt dat de werkzaamheden
conform het controleplan zijn uitgevoerd, wat de uitkomsten van de controle zijn en
dat deze zijn beoordeeld door de eindverantwoordelijke accountant. Deze documentatie
omvat naast het op de risicoanalyse gebaseerde controleplan in ieder geval stukken
waaruit blijkt:
-
– dat de cijfermatige juistheid van de verantwoording is nagegaan;
-
– dat de verantwoording aansluit met de financiële administratie;
-
– dat een cijferbeoordeling is uitgevoerd van de werkelijk verantwoorde kosten ten opzichte
van de begrote kosten;
-
– wat de aard en de omvang zijn van verrichte systeem- en gegevensgerichte controlewerkzaamheden
op in de verantwoording opgevoerde kosten.
2.2. Materialiteit: goedkeuringstoleranties en gewenste zekerheid
Bij zijn oordeelsvorming over de naleving van de subsidievoorwaarden streeft de accountant
naar een redelijke mate van zekerheid. Indien dit begrip voor het gebruik van statistische
technieken gekwantificeerd moet worden, wordt een betrouwbaarheid van 95 procent gehanteerd.
Een controleverklaring met een goedkeurende strekking impliceert dat, gegeven eerder
genoemde betrouwbaarheid, de maximale afwijking voor wat betreft de getrouwheid of
financiële rechtmatigheid in de financiële verantwoording niet groter is dan één procent
van het totaal financieel belang van die verantwoording. De hierna vermelde goedkeuringtoleranties
zijn van toepassing.
Aard van de aangelegenheid
|
Controleverklaring
|
|
Goedkeurend
|
Met beperking
|
Oordeelonthouding
|
Afkeurend
|
Afwijkingen in de verantwoording
|
<1%
|
> 1% en < 3%
|
N.v.t.
|
> 3%
|
Het niet in staat zijn om voldoende en geschikte controle-informatie te verkrijgen
|
<3%
|
> 3% en <10%
|
> 10%
|
N.v.t.
|
Genoemde percentages zijn ontleend aan het Handboek Auditing Rijksoverheid (HARo)
van het Interdepartementaal Overleg Departementale Auditdiensten (IODAD).
Afwijkingen in de verantwoording
Van een afwijking in de verantwoording is sprake indien naar aanleiding van het uitgevoerde
onderzoek is gebleken dat een (gedeelte van een) verantwoorde post niet voldoet aan
één of meer aspecten van de geldende wet- en regelgeving (zie ook paragraaf 1.2) of
dat een (gedeelte van een) post niet juist of volledig is verantwoord. Afwijkingen
van wet- en regelgeving worden in absolute zin opgevat; saldering van afwijkingen
is daarom niet toegestaan.
Het niet in staat zijn om voldoende en geschikte controle-informatie te verkrijgen
(onzekerheden in de controle)
Er is sprake van onzekerheden in de controle wanneer op basis van de beschikbare controle-informatie
niet kan worden vastgesteld of een (gedeelte van een) post voldoet aan de eisen in
de geldende wet- en regelgeving.
Omgaan met geconstateerde afwijkingen
Het uitgangspunt is dat subsidieontvanger de door de accountant geconstateerde afwijkingen
voor zover mogelijk corrigeert. Materiële afwijkingen (conform tabel paragraaf 2.2),
die niet door de subsidieontvanger worden gecorrigeerd, leiden tot een aangepast (niet
goedkeurend) oordeel door de accountant.
3. Verslaglegging
De accountant legt de uitkomsten van de controle vast in een controleverklaring. Hiervoor
wordt de actuele NBA voorbeeldtekst HRA 3 sectie II hoofdstuk 10.3: ‘Controleverklaring
bij een subsidiedeclaratie in de publieke sector’ (meest recente versie april 2013)
gehanteerd, aangepast voor incidentele subsidies. Verwezen wordt naar de voorbeeldtekst
bij dit controleprotocol.
4. Reviewbeleid
De Auditdienst Rijk (ADR) kan een review uitvoeren op de uitgevoerde accountantscontrole
inzake deze subsidie. De accountant, die de controle uitvoert, verstrekt de ADR desgevraagd
alle inlichtingen en bescheiden. De eventuele extra kosten van deze accountant in verband met de review zijn niet
voor rekening van EZ.
Controleverklaring van de onafhankelijke accountant (met goedkeurende strekking)
Afgegeven ten behoeve van ... (naam subsidiegever)
Aan: ... (naam subsidieontvanger)
Wij hebben bijgaande verzoek om subsidievaststelling ingevolge de beschikking tot
subsidieverlening en eventuele wijzigingen ... (omschrijving, kenmerk en datum) van
... (naam subsidieontvanger(s)) te ... (statutaire vestigingsplaats) over 20XX (of
voor een gebroken boekjaar: voor het jaar geëindigd op (datum) 20XX) gecontroleerd.
Verantwoordelijkheid van het bestuur
Het bestuur van ... (naam subsidieontvanger) is verantwoordelijk voor het opstellen
van het verzoek om subsidievaststelling in overeenstemming met de beschikking tot
subsidieverlening. Het bestuur is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne
beheersing als het noodzakelijk acht om het opstellen van het verzoek om subsidievaststelling
mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of
fouten.
Verantwoordelijkheid van de accountant
Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over het verzoek om subsidievaststelling
op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met
Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden, en het Controleprotocol
Regeling nationale EZ-subsidies. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende
ethische voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een
redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat het verzoek om subsidievaststelling
geen afwijkingen van materieel belang bevat.
Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie
over de bedragen en de toelichtingen in de subsidiedeclaratie. De geselecteerde werkzaamheden
zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip
van het schatten van de risico’s dat het verzoek om subsidievaststelling een afwijking
van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten.
Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing
in aanmerking die relevant is voor het opstellen van het verzoek om subsidievaststelling
door ....(naam subsidieontvanger), gericht op het opzetten van controlewerkzaamheden
die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet
tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne
beheersing van .... (naam subsidieontvanger) . Een controle omvat tevens het evalueren
van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor het opstellen van het verzoek
om subsidievaststelling, evenals een evaluatie van het complete beeld van het verzoek
om subsidievaststelling.
Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt
is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden.
Oordeel
Naar ons oordeel is het verzoek om subsidievaststelling van <naam instelling/persoon>
over de periode <datum> tot <datum> in alle van materieel belang zijnde aspecten opgesteld
in overeenstemming met de beschikking tot subsidieverlening <kenmerk> d.d. <datum>.
Beperking in gebruik en verspreidingskring
Het verzoek om subsidievaststelling is opgesteld voor ... (naam subsidiegever) met
als doel ... (naam subsidieontvanger) in staat te stellen te voldoen aan de voorwaarden
van de beschikking tot subsidieverlening. Hierdoor is het verzoek om subsidievaststelling
mogelijk niet geschikt voor andere doeleinden. Het verzoek om subsidievaststelling
met onze controleverklaring is derhalve uitsluitend bestemd voor ... (naam subsidieontvanger)
en ... (naam subsidiegever) en dient niet te worden verspreid aan of te worden gebruikt
door anderen.
Plaats en datum
Handtekening
Naam accountant
Naam accountantskantoor
Bijlage 2.2.1. , behorende bij artikel 2.2.1
udv-ambities
-
1. Fossiele energie: De Nederlandse veehouderij gebruikt geen energie uit eindige bronnen,
zoals fossiele brandstoffen, zowel op het primaire bedrijf als in de ketenschakels
ervoor en erna.
-
2. Klimaat: De Nederlandse veehouderij heeft naar rato bijgedragen aan het beperken van
de globale temperatuurstijging tot maximaal 2°C.
-
3. Soortenrijkdom globaal: De Nederlandse veehouderij draagt bij aan het behoud en uiteindelijk
herstel van soorten wereldwijd.
-
4. Soortenrijkdom nationaal: Gewenste soortenrijkdom in natuurgebieden wordt niet beperkt
door de Nederlandse veehouderij. Ze herstelt de soortenrijkdom op eigen grond.
-
5. Mineralen: De Nederlandse veehouderij gebruikt alleen mineralen uit niet-gemijnde
bronnen, zowel op het primaire bedrijf als in de ketenschakels ervoor. Daardoor zijn
er geen eindige voorraden mineralen meer nodig voor dierlijke productie.
-
6. Bodemkwaliteit: De grond die voor en door de Nederlandse veehouderij wordt gebruikt
blijft geschikt voor toekomstige landbouwkundige en andere toepassingen.
-
7. Watervoorraad: De Nederlandse veehouderij draagt niet bij aan de uitputting van strategische
watervoorraden.
-
8. Waterkwaliteit: De Nederlandse veehouderij houdt het grond- en oppervlaktewater op,
onder en rond haar bedrijven zuiver, zodat het geschikt blijft als basis voor drinkwater,
en als vitaal ecosysteem.
-
9. Dierenwelzijn: Dieren in de Nederlandse veehouderij kunnen hun hele leven lang volledig
voorzien in hun ethologische behoeften en die zonder pijn of beperkingen uitvoeren.
Routinematige ingrepen aan het dier vinden niet meer plaats.
-
10. Diergezondheid: Dieren in de Nederlandse veehouderij zijn gezond, en in staat dat
te blijven zonder structurele medicatie.
-
11. Volksgezondheid: Burgers worden niet ziek vanwege de Nederlandse veehouderij. Niet
via het voedsel en niet via andere routes.
-
12. Lokale verbinding: Nederlandse veehouderijbedrijven zijn een vanzelfsprekend en geaccepteerd
onderdeel van hun lokale omgeving. De omgeving ervaart geen noemenswaardige overlast.
-
13. Rentabiliteit: De Nederlandse veehouderij is rendabel
-
14. Arbeid: Arbeid in de Nederlandse veehouderij is aantrekkelijk, goed vol te houden
tot de pensioengerechtigde leeftijd, en wordt goed beloond.
-
15. Kennis, leervermogen en innovatie: De Nederlandse veehouderij is door kennis & innovatie
in staat om zich continu aan te passen aan veranderende omstandigheden.
Bijlage 2.5.1. , behorende bij artikel 2.5.7 van de Regeling nationale EZ-subsidies
[Treedt in werking op 01-01-2017]
Model voor een landbouwborgstellingsovereenkomst
Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen
Terugwerkende kracht
Voor
deze
bijlage is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie
opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
Onderzoeksprotocol aanwending PPS-toeslag onderzoek en innovatie
1. Uitgangspunten
1.1. Doelstelling
PPS-toeslag, een subsidie gebaseerd op titel 3.2. van de Regeling nationale EZ subsidies (‘PPS-toeslagregeling’), wordt verleend en
vastgesteld door de Minister van Economische Zaken en Klimaat (‘EZK’) aan Topconsortia
voor Kennis en Innovatie (‘TKI’). Het TKI is aldus subsidieontvanger. Een TKI kan
PPS-toeslag aanwenden voor innovatieactiviteiten of (zoals veelal het geval is) voor
de uitvoering van samenwerkingsprojecten. In dat laatste geval ontvangen de deelnemers
in samenwerkingsprojecten financiële middelen van het TKI (PPS-middelen, als gedefinieerd
in paragraaf 1.2).
Dit onderzoeksprotocol heeft als doel het geven van aanwijzingen omtrent de reikwijdte
en de intensiteit van de werkzaamheden aan de accountant van het TKI, belast met de
controle van de door het TKI bij het Ministerie van EZK in te dienen aanvraag om vaststelling
van de PPS-toeslag. De toepassing van het onderzoeksprotocol is beperkt tot het onderzoek
ten aanzien van (het deel van) de vaststellingsaanvraag dat betrekking heeft op de
PPS-toeslag die het TKI heeft aangewend voor samenwerkingsprojecten (artikelen 3.2.5 en 3.2.12 PPS-toeslagregeling). Dit onderzoeksprotocol ziet derhalve niet op controlewerkzaamheden
voor (het deel van) de aanvraag tot vaststelling van PPS-toeslag die het TKI heeft
aangewend voor eigen innovatieactiviteiten. Verder geldt dit onderzoeksprotocol enkel
voor de consoliderende rol van de accountant in het kader van de vaststelling van
PPS-toeslag (zowel programma- als projecttoeslagen) aangevraagd door het TKI, en geldt
derhalve niet voor zijn (eventuele) eigen controlerol wanneer hij wordt ingeschakeld
(a) door een TKI ter controle van de verantwoording van de aanwending van PPS-toeslag
voor eigen innovatieactiviteiten of (b) door een deelnemer van een samenwerkingsproject
ter controle van de verantwoording die deze deelnemer richting TKI moet aanleveren
omtrent de besteding door die deelnemer van de ontvangen PPS-middelen.
Het Onderzoeksprotocol aanwending PPS-toeslag onderzoek en innovatie is opgesteld
omdat deelnemers in samenwerkingsprojecten die PPS-middelen aanwenden hierover op
verschillende wijzen tegenover het TKI verantwoording afleggen. In de praktijk zetten
TKI’s de deelnemers in samenwerkingsprojecten er namelijk toe aan om de verantwoording
van de besteding van de financiële middelen vorm te geven overeenkomstig de verantwoordingsmogelijkheden
die voor subsidieontvangers gelden, al zijn deze deelnemers wat betreft de PPS-toeslag
zelf geen subsidieontvanger. Zo kunnen bijvoorbeeld controleverklaringen aanwezig
zijn. Of wordt de methodiek SiSa toegepast (single information, single audit). Het is ook mogelijk dat alleen bestuursverklaringen aanwezig zijn. Gegeven al deze
verschillende wijzen van verantwoording, zou het eisen van een controleverklaring
bij de aanvraag om subsidievaststelling door de accountant van een TKI conform bijlage1.3 van de Regeling nationale EZ subsidies (RNES)resulteren in ongewenste administratieve
lasten voor een TKI.
1.2. Definities
Voor de toepassing van dit onderzoeksprotocol wordt verstaan onder:
-
–
Accountant: Registeraccountant of Accountant-Administratieconsulent als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek aan wie de subsidieontvanger de opdracht heeft toegekend de aanvraag tot subsidievaststelling
te controleren.
-
–
Bestuursverklaring: verklaring van het bestuur van de deelnemer in een samenwerkingsproject waaruit blijkt:
-
a. dat de activiteiten waarvoor een TKI de PPS-middelen aan de deelnemer heeft toegekend,
zijn verricht, voorzien van een korte toelichting;
-
b. wat het totale bedrag is van de gerealiseerde kosten die met de activiteiten, bedoeld
in onderdeel a, gemoeid zijn;
-
c. wat, in voorkomend geval, de stand van de egalisatiereserve is;
-
d. wat het totale bedrag van de gerealiseerde opbrengsten is, inclusief bijdragen van
derden die met de activiteiten, bedoeld in onderdeel a, gemoeid zijn en
-
e. wat het totale bedrag van de gerealiseerde eigen bijdrage is die met de activiteiten,
bedoeld in onderdeel a, gemoeid zijn.
-
–
Inzet in natura: op geld waardeerbare inbreng in een samenwerkingsproject die:
-
a. niet direct of indirect afkomstig is van een onderzoeksinstelling of een openbaar
lichaam als bedoeld in de definitie van private bijdrage, en
-
b. wordt berekend op basis van een voor de deelnemers aan een samenwerkingsproject gebruikelijke
en controleerbare methode, die gebaseerd is op bedrijfseconomische grondslagen en
normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd en die
de deelnemers aan een samenwerkingsproject stelselmatig toepassen.
-
–
PPS-middelen: financiële middelen die een TKI dat PPS-toeslag heeft ontvangen, bij wijze van aanwending
van die PPS-toeslag verstrekt aan een deelnemer in een samenwerkingsproject.
-
–
Rapport van feitelijke bevindingen: rapportage waarin de accountant de uitkomsten vermeldt van zijn onderzoekswerkzaamheden,
genoemd in paragraaf 2.3 van het Onderzoeksprotocol aanwending PPS-toeslag onderzoek
en innovatie, ten aanzien van de totstandkoming van de aanvraag van een TKI tot vaststelling
van de PPS-toeslag die is aangewend voor de uitvoering van samenwerkingsprojecten.
De accountant rapporteert zijn bevindingen zonder zekerheid te verschaffen, de gebruiker
van het rapport moet zelf zijn oordeel vormen (Standaard 4400N van de Nadere voorschriften
controle- en overige standaarden: NV COS 4400N).
-
–
Samenwerkingsproject: project dat:
-
a. in daadwerkelijke samenwerking plaatsvindt;
-
b. door minimaal twee deelnemers waaronder een onderzoeksinstelling en een ondernemer
wordt uitgevoerd, en
-
c. bestaat uit fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling
of een combinatie daarvan.
-
–
TKI: Topconsortium voor Kennis en Innovatie, zijnde een rechtspersoon die ten tijde van
het kalenderjaar waarin diens aanvraag voor verlening of vaststelling van PPS-toeslag
is ingediend, als zodanig is genoemd in de wet houdende vaststelling van de begrotingsstaten
van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.
Waar in dit onderzoeksprotocol het begrip ‘PPS-toeslag’ wordt gehanteerd, wordt hieronder
voor zover relevant tevens verstaan de toeslag die vóór de wijziging van titel 3.2 per 1 februari 2017 werd aangeduid als ‘TKI-toeslag’.
1.3. TKI en de wijze van verantwoorden
Een TKI is verplicht om na voltooiing van de activiteiten waarvoor de PPS-toeslag
is verleend, een aanvraag tot vaststelling van de PPS-toeslag in te dienen.
Artikel 50, tweede lid, onderdeel c, Kaderbesluit nationale EZ-subsidies eist dat de subsidieontvanger bij de aanvraag om subsidievaststelling een controleverklaring van een accountant bijvoegt indien het subsidiebedrag € 125.000 of meer bedraagt.
Uit deze controleverklaring moet blijken dat met de aanvraag wordt voldaan aan de
voorschriften bedoeld in artikel 4:45 van de Algemene wet bestuursrecht.
De PPS-toeslagregeling biedt echter de mogelijkheid dat een TKI de aanvraag tot vaststelling
van PPS-toeslag die wordt aangewend voor samenwerkingsprojecten vergezeld mag laten gaan van een rapport van feitelijke bevindingen dat met inachtneming van de voorschriften, opgenomen in het onderhavige onderzoeksprotocol
(bijlage 3.2.1 bij de RNES), is vastgesteld. Dat rapport kan dan in plaats van de
in het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies bedoelde controleverklaring worden overgelegd. Voor de duidelijkheid wordt benadrukt
dat indien het gaat om een verantwoording over PPS-toeslag van meer dan € 125.000
die is aangewend voor innovatieactiviteiten van een TKI zelf, voor dat specifieke deel nog altijd een controleverklaring bij de betreffende vaststellingsaanvraag moet worden gevoegd.
Hierboven is aangegeven dat TKI’s de PPS-toeslag veelal aanwenden door PPS-middelen
te verstrekken aan de deelnemers in samenwerkingsprojecten. Deze deelnemers leggen
aan een TKI verantwoording af over de aanwending van deze PPS-middelen middels een
financiële kostenverantwoording. Een TKI stelt vervolgens een geconsolideerd overzicht
op van alle samenwerkingsprojecten waarvoor het TKI de ontvangen PPS-toeslag heeft
aangewend, waarbij is aangegeven welk deel van de ontvangen PPS-toeslag voor welk
samenwerkingsproject is aangewend. Dit overzicht dient als basis voor de door het
TKI in te dienen aanvraag tot subsidievaststelling voor de aanwending in samenwerkingsprojecten
op grond van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies en de PPS-toeslagregeling.
2. Onderzoeksaanpak accountant van een TKI
2.1. Inleiding
In deze paragraaf worden aanwijzingen gegeven omtrent de reikwijdte en de intensiteit
van de werkzaamheden aan de accountant van een TKI, indien het TKI de verleende PPS-toeslag
geheel of gedeeltelijk heeft aangewend voor de uitvoering van samenwerkingsprojecten.
Deelnemers in samenwerkingsprojecten worden in de praktijk door TKI’s ertoe aangezet
om op zodanige wijze verantwoording af te leggen aan een TKI, dat het TKI in staat
is om zelf te handelen in overeenstemming met de van toepassing zijnde RNES-bepalingen
(met name wat betreft de informatieverstrekking aan Minister van EZK (de facto: de
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl)). De mogelijke verantwoordingsvormen
voor deelnemers jegens TKI’s worden beschreven in paragraaf 2.2 van dit document.
TKI’s consolideren alle financiële kostenverantwoordingen die ze van deelnemers in
samenwerkingsprojecten hebben ontvangen. Op basis hiervan dienen TKI’s een aanvraag
tot subsidievaststelling in bij RVO.nl. Deze aanvraag tot subsidievaststelling door
een TKI dient vergezeld te gaan van een rapport van feitelijke bevindingen van de
accountant van een TKI. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 2.3 van dit onderzoeksprotocol.
2.2. Wijze van verantwoorden
De PPS-toeslag wordt op grond van artikel 3.2.2, RNES (PPS-programmatoeslag) of artikel 3.2.9, eerste lid, onderdeel a, RNES (PPS-projecttoeslag) toegekend aan een TKI, dat optreedt als subsidieontvanger.
Aanwending van de PPS-toeslag door een TKI vindt met name plaats in de vorm van verstrekking
van financiële middelen aan de deelnemers in samenwerkingsprojecten.
De daarop betrekking hebbende rapportage-structuur is als volgt ingericht:
Stap 1:
Voor aanwending van PPS-toeslag door een TKI voor de uitvoering van samenwerkingsprojecten
geldt qua verantwoording het volgende. Om het TKI in staat te stellen om jegens de
Minister (RVO.nl) verantwoording af te leggen over de hier bedoelde aanwending van
PPS-toeslag, stellen de afzonderlijke deelnemers in samenwerkingsprojecten ten behoeve
van het TKI een financiële kostenverantwoording op met betrekking tot de aan hen (door
het TKI) ter beschikking gestelde en door hen aangewende PPS-middelen. Tevens wordt
door de afzonderlijke deelnemers in de financiële kostenverantwoording opgave gedaan
van alle opbrengsten, waaronder subsidies, waarmee het programma/de activiteit waarop
de PPS-toeslag betrekking heeft, mede is gefinancierd.
Voor deze financiële kostenverantwoording door de deelnemers in samenwerkingsprojecten
is het volgende van belang. Met het oog op de door het TKI af te leggen verantwoording
hanteert de accountant van het TKI bij het opstellen van een rapport van feitelijke
bevindingen als uitgangspunt dat deelnemers in samenwerkingsprojecten die PPS-middelen
hebben ontvangen, deze aanwending van PPS-middelen richting TKI verantwoorden volgens
de hieronder beschreven controleregimes. Deze controleregimes zijn grotendeels equivalent
aan de controleregimes die gelden in de relatie tussen subsidieverstrekker en subsidieontvanger:
-
1. Indien de PPS-middelen voor een deelnemer in een samenwerkingsproject € 125.000 of
meer bedragen, verantwoording via een controleverklaring van een accountant of accountant-administratieconsulent
als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Deze wijze van verantwoording komt in feite overeen met die voor subsidieontvangers
ex artikel 50, tweede lid, onderdeel c, Kaderbesluit nationale EZ-subsidies (in samenhang met artikel 1.5 RNES en bijlage 1.3 RNES).
-
2. Indien de PPS-middelen voor een deelnemer in een samenwerkingsproject € 125.000 of
meer bedragen, is voor onderwijsinstellingen die in een samenwerkingsproject deelnemen
toepassing van Single information single audit (SiSa) mogelijk. Deze wijze van verantwoording
komt overeen met die voor subsidie ontvangende onderwijsinstellingen op grond van
de Regeling van de Minister van Economische Zaken van 9 december 2008, nr. WJZ/8184750, met betrekking tot accountantsverklaringen bij subsidiëring aan
onderwijsinstellingen (Stcrt. 2008, 249).
-
3. Indien de PPS-middelen voor een deelnemer in een samenwerkingsproject minder bedragen
dan € 125.000 en derhalve geen verklaring als bedoeld onder 1 benodigd is, kunnen
de deelnemers in samenwerkingsprojecten een bestuursverklaring overleggen.
-
4. Indien PPS-toeslag aan een TKI is verleend op grond van de toenmalige Subsidieregeling sterktes in innovatie zoals die in 2013 en 2014 gold, kan de projectdeelnemer die geen PPS-middelen heeft
ontvangen, maar wel kosten voor het samenwerkingsproject heeft gemaakt (in de vorm
van inzet in natura of een financiële private bijdrage), deze kosten verantwoorden
via een bestuursverklaring. Deze verantwoording is van belang in verband met de financieringsverhouding
die op grond van artikel 1a.7 van de toenmalige Subsidieregeling sterktes in innovatie van toepassing was voor de aanwending door de TKI’s.
Het TKI is verantwoordelijk voor de juiste en volledige toepassing van het door hem
aan een deelnemer opgelegde verantwoordingsregime.
Onder stap 2 en in paragraaf 2.3 (opgesomde accountantswerkzaamheden) wordt nader
uiteengezet hoe de TKI-accountant vervolgens omgaat met verantwoordingen van deelnemers
in samenwerkingsprojecten die via het TKI aan de TKI-accountant ter beschikking zijn
gesteld. In de kern geldt dat indien de accountant van het TKI vaststelt dat deelnemers,
anders dan als uitgangspunt was genomen, niet op basis van bovenstaande controleregimes
verantwoording afleggen richting TKI’s, dit als feitelijke constatering wordt opgenomen
in het rapport van feitelijke bevindingen.
Stap 2:
De TKI’s consolideren de financiële verantwoordingen van de kosten van de afzonderlijke
deelnemers in samenwerkingsprojecten uit stap 1 tot één financiële kostenverantwoording.
De TKI’s voegen de afzonderlijke financiële kostenverantwoordingen van de deelnemers
in samenwerkingsprojecten dus samen tot één set en geven daarmee aan welk bedrag van
de PPS-toeslag op basis van de financiële kostenverantwoordingen door een TKI als
aangewend wordt beschouwd voor de kosten van de deelnemers in samenwerkingsprojecten.
Op de geconsolideerde financiële kostenverantwoording van alle partijen als geheel,
wordt door de accountant van een TKI een NV COS 4400N-opdracht uitgevoerd. Dit betreft
derhalve een opdracht tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden
(zie verder paragraaf 2.3).
De uiteindelijke financiële rapportage die door een TKI aan de Minister (RVO.nl) wordt
verstrekt bij de aanvraag tot vaststelling van PPS-toeslag die is aangewend voor samenwerkingsprojecten,
bestaat in de kern vervolgens uit:
-
1. De geconsolideerde financiële kostenverantwoording voor alle betrokken partijen als
geheel;
-
2. Een rapport van feitelijke bevindingen, opgesteld op basis van dit onderzoeksprotocol,
met betrekking tot deze geconsolideerde financiële kostenverantwoording;
-
3. De bijlage met de aangewende PPS-toeslag door een TKI voor ‘eigen kosten’ van het
TKI en voor de kosten van de individuele deelnemers in samenwerkingsprojecten.
Het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies en de PPS-toeslagregeling beschrijven welke eventuele overige stukken een TKI bij
de betreffende vaststellingaanvraag dient te overleggen.
2.3. Nv cos 4400n-opdracht
De accountant van een TKI is verantwoordelijk voor het opstellen van een rapport van
feitelijke bevindingen bij de aanvraag om vaststelling van een PPS-toeslag die een
TKI heeft aangewend voor de uitvoering van samenwerkingsprojecten. Deze opdracht betreft
een Standaard 4400N opdracht. De werkzaamheden van de accountant moeten voldoen aan
Standaard 4400N die onderdeel is van de nadere voorschriften Controle en overige standaarden (NV COS), die door de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) zijn vastgesteld.
Het rapport van feitelijke bevindingen bevat de conform NV COS 4400N voorgeschreven
elementen, beschrijft de werkzaamheden en bevindingen inzake de aspecten zoals genoemd
in deze paragraaf van dit protocol. De accountant rapporteert conform de actuele NBA
voorbeeldtekst HRA hoofdstuk 4.1: ‘Stramien voor een rapport van feitelijke bevindingen’.
Een voorbeeldtekst is toegevoegd aan dit onderzoeksprotocol.
Het uitvoeren van een Standaard 4400N opdracht betekent dat de accountant van een
TKI geen zekerheid verschaft, maar alleen onderzoeksbevindingen rapporteert. Dit protocol
beschrijft de aandachtspunten voor het onderzoek. De gebruiker van het rapport moet
zelf een oordeel vormen en zijn conclusies trekken. De accountant dient de aard, tijdfasering
en omvang van de overeengekomen specifieke werkzaamheden met de opdrachtgever af te
stemmen en in het rapport tot uitdrukking te brengen (zie Standaard 4400N).
De volgende werkzaamheden worden door de accountant verricht:
-
1. De accountant stelt vast of voor deelnemers in samenwerkingsprojecten die € 125.000
of meer aan PPS-middelen ontvangen en waarvan de financiële kostenverantwoordingen
die als input zijn gebruikt voor de aanvraag om subsidievaststelling, Standaard 800/805-controleverklaringen
zijn afgegeven. De accountant stelt vast of dat de regeling en projectperiode vermeld
in de controleverklaring overeenkomt met de regeling en projectperiode van de aanvraag
om vaststelling van PPS-toeslag door het TKI, of de controleverklaring ondertekend
is, eventuele bijlagen gewaarmerkt zijn en of de ondertekenaar bevoegd is.
-
2. De accountant stelt vast of voor samenwerkingspartners die € 125.000 of meer PPS-middelen
ontvangen hebben en waarvan de financiële kostenverantwoordingen die als input zijn
gebruikt voor de aanvraag om subsidievaststelling en welke een beroep doen op SiSa-verantwoordingen,
deze SiSa-verantwoordingen beschikbaar zijn inclusief vermelding van het met PPS-toeslag
gefinancierd project in de SiSa-verantwoording.
-
3. De accountant stelt vast wat de aard van de onder het eerste punt genoemde controleverklaringen
is. Indien een controleverklaring anders dan goedkeurend is, of goedkeurend met een
paragraaf ter benadrukking van aangelegenheden, wijst hij hierop in het rapport van
feitelijke bevindingen onder vermelding van:
-
– de naam van de betreffende partij;
-
– de aard van de verklaring;
-
– de letterlijke tekst uit de controleverklaring waarin de benadrukking van aangelegenheden
staat weergegeven;
-
– de letterlijke tekst uit de controleverklaring waarin de onderbouwing van het niet-goedkeurende
oordeel staat weergegeven;
-
– indien van toepassing: de plek/omvang in de aanvraag om subsidievaststelling als geheel,
waar de post(en) is/zijn verwerkt op grond waarvan een andere dan goedkeurende verklaring
is verstrekt.
-
4. De accountant maakt een opgave van de bekende, maar niet gecorrigeerde fouten in de
financiële kostenverantwoordingen, voor zover blijkend uit de onder het eerste punt
genoemde controleverklaringen.
-
5. De accountant stelt vast of voor deelnemers in samenwerkingsprojecten die PPS-middelen
ontvangen ad € 125.000 of minder en waarvan de financiële kostenverantwoordingen als
input zijn gebruikt voor de aanvraag om subsidievaststelling, bestuursverklaringen
zijn afgegeven.
-
6. De accountant stelt vast of voor deelnemers in samenwerkingsprojecten die geen PPS-middelen ontvangen bestuursverklaringen zijn afgegeven die de verantwoorde kosten bevestigen, dan wel
of het juist is wanneer een bestuursverklaring ontbreekt. Hierbij geldt het uitgangspunt
dat het ontbreken van een bestuursverklaring alleen juist is indien het gaat om deelnemers
(i) in samenwerkingsprojecten waarvoor niet de financieringsverhouding gold, bedoeld
in artikel 1a.7 van de Subsidieregeling sterktes in innovatie zoals die in 2013 en 2014 luidde en (ii) die alleen inzet in natura hebben ingebracht
in het samenwerkingsproject.
-
7. De accountant stelt vast of een aangeleverde verklaring van het bestuur van de deelnemer
in een samenwerkingsproject zodanige informatie omvat dat deze kan worden aangemerkt
als een bestuursverklaringen als gedefinieerd in paragraaf 1.
-
8. De accountant stelt vast (a) dat de financiële rapportages van alle afzonderlijke
partijen door een TKI zijn samengevoegd tot de aanvraag om subsidievaststelling en
(b) dat een TKI discrepanties in de aansluiting tussen rapportage van andere partijen
en samenvoeging verklaart. Discrepanties in de aansluiting worden opgenomen in het
rapport van feitelijke bevindingen.
3. Reviewbeleid
De Auditdienst Rijk (ADR) kan een review uitvoeren op de uitgevoerde werkzaamheden
van de accountant inzake deze subsidie. De accountant, die de werkzaamheden uitvoert,
verstrekt de ADR desgevraagd alle inlichtingen en bescheiden. De eventuele extra kosten
van deze accountant in verband met de review zijn niet voor rekening van het Ministerie
van Economische Zaken en Klimaat (EZK). Deze kosten komen voor rekening van het betreffende
TKI.
Rapport van feitelijke bevindingen inzake aanvraag tot subsidievaststelling PPS-toeslag
Aan: Opdrachtgever
Opdracht
Wij hebben een aantal specifieke werkzaamheden verricht met betrekking tot de aanvraag
tot subsidievaststelling PPS-toeslag inzake ... (naam) te ... (vestigingsplaats).
Het doel van deze opdracht tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden
is het verrichten van die werkzaamheden die zijn voorgeschreven door het Ministerie
van Economische Zaken en Klimaat in het Onderzoeksprotocol aanwending PPS-toeslag
onderzoek en innovatie en het rapporteren over de feitelijke bevindingen. De opdrachtvoorwaarden
zijn omschreven in onze opdrachtbrief van ...(datum).
Verantwoordelijkheden
Het is uw verantwoordelijkheid om te bepalen of de overeengekomen specifieke werkzaamheden
toereikend en geschikt zijn voor het hierboven beschreven doel.
Wij hebben onze werkzaamheden verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder
de Nederlandse Standaard 4400N Opdrachten tot het verrichten van overeengekomen specifieke
werkzaamheden en Onderzoeksprotocol aanwending PPS-toeslag onderzoek en innovatie
(opgenomen in bijlage 3.2.1 bij de Regeling nationale EZ-subsidies). Bij het uitvoeren
van deze opdracht hebben wij ons gehouden aan de voor ons geldende relevante ethische
voorschriften in de Verordening Gedrags- en Beroepsregels Accountants (VGBA).
Werkzaamheden en bevindingen
In deze paragraaf is een beschrijving van de uitgangspunten, overeengekomen specifieke
werkzaamheden en feitelijke bevindingen opgenomen. Wij doen geen uitspraak over wat
de feitelijke bevindingen betekenen voor de aanvraag tot subsidievaststelling PPS-toeslag.
U zult hierover een eigen afweging moeten maken waarbij u gebruik kunt maken van dit
rapport van feitelijke bevindingen en eventuele andere beschikbare informatie.
Wij hebben de werkzaamheden verricht die staan beschreven in paragraaf 2.3 van bovengenoemd
onderzoeksprotocol.
Beschrijving van de feitelijke bevindingen:
-
1. [...]
-
2. [...]
-
3. [...]
De toereikendheid en geschiktheid van de te verrichten werkzaamheden is de verantwoordelijkheid
van de gebruikers van deze rapportage met wie deze werkzaamheden zijn overeengekomen.
Derhalve doen wij geen uitspraak over de toereikendheid en geschiktheid van de verrichte
werkzaamheden in relatie tot het doel waarvoor deze worden verricht, noch voor elk
ander doel.
Volledigheidshalve wijzen wij er nog op dat, indien wij aanvullende werkzaamheden
zouden hebben verricht zoals onderzoek naar de werking dan wel een controle-, beoordelings-
of andere assurance-opdracht zouden hebben uitgevoerd, wellicht andere onderwerpen
zouden zijn geconstateerd die voor rapportering in aanmerking zouden zijn gekomen
Beperking in het gebruik en verspreidingskring
Bij het opstellen van deze rapportage is rekening gehouden met de verwachtingen van
de beoogde gebruikers. Daarom is deze rapportage alleen bestemd voor uzelf en het
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. U kunt deze rapportage niet aan anderen
afgeven zonder onze toestemming, noch mag eruit worden geciteerd of eraan worden gerefereerd,
tenzij wettelijke voorschriften anders bepalen.
Plaats en datum
... (naam accountantspraktijk)
... (naam accountant)
Terugwerkende kracht
Stcrt. 2018, 27522, datum inwerkingtreding 12-05-2018, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van deze bijlage. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-10-2012.
De bijlage is nieuw toegevoegd.
[Vervallen per 01-01-2015]
[Vervallen per 01-01-2015]
Bijlage 3.10.1. , behorende bij artikel 3.10.11 van de Regeling nationale EZ-subsidies
Overeenkomst tussen:
-
1. De Staat der Nederlanden, hierna te noemen: de Staat,
vertegenwoordigd door de Minister van Economische Zaken;
-
2. «AANVRAGER_NAAM», hierna te noemen: startersfonds;
in aanmerking nemende dat
de Minister van Economische Zaken bij brief met kenmerk «RVO KENMERK», aan «AANVRAGER_NAAM»
een subsidie in de vorm van een geldlening heeft verleend ter grootte van maximaal
€ «DOSSIER_GECOMMITTEERD» op grond van de Regeling nationale EZ-subsidies, titel 3.10,
Partijen zijn het volgende overeengekomen:
Artikel 1. Begripsbepalingen
In deze overeenkomst wordt verstaan onder:
-
a.
minister: de Minister van Economische Zaken;
-
b.
kapitaalvennootschap:
-
1°. een vennootschap als bedoeld in artikel 1 van de Eerste Richtlijn 68/151/EEG van de Raad van 9 maart 1968 strekkende tot het coördineren van de waarborgen, welke
in de Lid-Staten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van de tweede alinea
van artikel 58 van het Verdrag, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers
in deze vennootschappen als van derden, zulks ten einde die waarborgen gelijkwaardig
te maken (PB EG L 65), of
-
2°. een kapitaalvennootschap die ten tijde van de eerste verstrekking van risicodragend
kapitaal op grond van deze regeling is ingericht naar het recht van één van de lidstaten
van de Europese Unie, die rechtspersoonlijkheid bezit, een apart vermogen heeft dat
bij uitsluiting voor de schulden van de vennootschap kan worden aangesproken en op
grond van haar nationale wetgeving onderworpen is aan garantievoorwaarden zoals bedoeld
in Richtlijn 68/151/EEG van de Raad om de belangen van zowel deelgerechtigden als derden te beschermen;
-
c.
technostarter: een rechtspersoon die een onderneming drijft:
-
1°. die voor eigen rekening en risico producten, processen of diensten – niet zijnde adviezen
– verkoopt en levert, die zijn gebaseerd op een nieuwe technische vinding of een nieuwe
toepassing van bestaande technologie, of
-
2°. die deel uitmaakt van één van de creatieve sectoren en die voor eigen rekening en
risico producten, processen of diensten – niet zijnde adviezen – verkoopt en levert,
die zijn gebaseerd op een nieuwe creatieve vinding of een nieuwe toepassing van een
bestaande creatieve vinding; en
-
3°. minder dan zeven jaar na haar eerste commerciële verkoop actief is op een markt: en
-
4°. die ten tijde van de eerste verstrekking van risicodragend kapitaal op grond van titel 3.10 van de Regeling nationale EZ-subsidies voldoet aan de definitie van middelgrote,
kleine of micro-ondernemingen;
-
d.
technostartervennootschap: een technostarter die
-
1°. een onderneming drijft in de vorm van een kapitaalvennootschap, en
-
2°. zijn primaire bedrijfsactiviteiten in Nederland uitvoert,
behoudens voor zover de onderneming behoort tot de economische sectoren van landbouw,
visserij, aquacultuur of scheepsbouw of tot de EGKS-sectoren;
-
e.
achtergestelde vordering: een vordering van het startersfonds ten laste van een technostartervennootschap
-
1°. die het startersfonds heeft verkregen door aan de technostartervennootschap geld ter
leen te verstrekken,
-
2°. waarop de debiteur krachtens een daartoe strekkende bepaling in de akte van geldlening
in geval van ontbinding, een akkoord na verlening van surséance van betaling of een
akkoord in faillissement van de debiteur, eerst verplicht is rente en aflossing te
betalen nadat alle andere op dat moment bestaande schulden van de debiteur zijn voldaan,
met uitzondering van de schulden die voortvloeien uit leningen waaraan een bepaling
van gelijke aard als voornoemde bepaling is verbonden,
-
3°. terwijl ingevolge de vorenbedoelde akte van geldlening de crediteur afstand heeft
gedaan van alle rechten tot verrekening van de rente en aflossing;
-
f.
groep: een economische eenheid, waarin organisatorisch zijn verbonden:
-
1°. een natuurlijke persoon of rechtspersoon, die direct of indirect:
-
– meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft aan,
-
– volledig aansprakelijk vennoot is van of
-
– overwegende zeggenschap heeft over een of meer rechtspersonen of vennootschappen,
en
-
2°. laatstbedoelde rechtspersonen of vennootschappen;
-
g.
participatie: risicodragend kapitaal in de vorm van
-
1°. aandelen in het kapitaal van een technostartervennootschap die het startersfonds rechtstreeks
van de technostartervennootschap heeft verkregen tegen volstorting van die aandelen
in geld, of door omzetting van een achtergestelde vordering; of
-
2°. aandelen in het kapitaal van een technostartervennootschap als bedoeld onder 1° in
combinatie met een achtergestelde vordering;
-
h.
verkrijgingsprijs van een participatie: het bedrag in geld waarvoor het startersfonds de participatie heeft verkregen;
-
i.
fondsplan: een plan van het startersfonds tot uitvoering van een met elkaar samenhangend geheel
van activiteiten die bestaan uit het verkrijgen, beheren en beëindigen van participaties
en het begeleiden van de desbetreffende technostartervennootschappen;
-
j.
investeringsperiode: de periode gedurende welke het startersfonds activiteiten verricht ter verkrijging
van participaties;
-
k.
investeringsbudget: de financiële middelen die het startersfonds beschikbaar heeft of zal hebben en die
bestemd zijn om de verkrijgingsprijs van participaties te voldoen;
-
l.
inkomsten: alle op geld waardeerbare voordelen die het startersfonds heeft verkregen uit de
participatie, waaronder dividend, rente, aflossingen, opties, de prijs waartegen de
participatie is vervreemd, de prijs waartegen de participatie door de desbetreffende
technostartervennootschap is ingekocht of terugbetaald en de liquidatie-uitkering;
-
m.
beheerskosten: alle kosten die het startersfonds maakt voor het verkrijgen, behouden en beëindigen
van participaties, met inbegrip van de kosten van begeleiding van technostartervennootschappen,
uitgezonderd de verkrijgingsprijs van de participaties;
-
n.
fondspartij: een aandeelhouder of hoofdelijk aansprakelijk vennoot van het startersfonds;
-
o.
eigen bijdrage: de geldelijke middelen die door de fondspartijen in het investeringsfonds zijn ingebracht
en die daadwerkelijk zijn gebruikt voor het verkrijgen van participaties;
-
p.
referentierente: de referentierentevoet, bedoeld in de Mededeling van de Commissie over de methode
waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld(PbEG 1997, C
273), zoals laatstelijk vastgesteld voor Nederland, en vermeerderd met 4%.
-
q.
eerste commerciële verkoop: eerste verkoop door een onderneming op een product- of dienstenmarkt;
-
r.
startersfonds: een vennootschap;
-
1°. in de vorm van kapitaalvennootschap of een vennootschap met een afgescheiden vermogen,
ingericht naar het recht van één van de andere lidstaten van de Europese Unie;
-
2°. Die blijkens de akte waarbij haar statuten zijn vastgesteld of blijkens de overeenkomst
waarbij zij is aangegaan uitsluitend tot doel heeft het verstrekken van risicodragend
kapitaal aan technostartersvennootschappen teneinde winst te behalen, en
-
3°. waarin ten minste drie aandeelhouders of hoofdelijk aansprakelijke vennoten deelnemen
respectievelijk samenwerken zonder dat twee of drie van hen tot dezelfde groep behoren
en zonder dat één van hen een meerderheidsbelang in het fonds heeft.
Artikel 2. Verstrekking lening
-
1. De Staat verstrekt het startersfonds voor het verkrijgen van participaties een renteloze
geldlening tot een bedrag van € «DOSSIER_GECOMMITTEERD» met een looptijd van ....
jaar, van «DOSSIER_AANVANG_DAT» tot «einddatum fonds» gegeven een investeringsbudget
van € «BEGROTE_KOSTEN».
-
2. De Staat kan de in het eerste lid genoemde termijn op verzoek van het startersfonds
verlengen indien daarvoor zwaarwegende economische redenen zijn.
-
3. Het startersfonds kan bedragen in contanten opnemen, telkens indien het startersfonds
een betaling verricht ter verkrijging van een participatie, voor zover het totaal
van de opgenomen bedragen niet hoger is dan het maximale bedrag van de geldlening.
-
4. Telkens indien het startersfonds inkomsten heeft verkregen uit een participatie boekt
het een deel van deze inkomsten over aan de Staat, overeenkomstig het bepaalde in
artikel 4.
-
5. Het startersfonds is niet gehouden de uitstaande hoofdsom af te lossen, anders dan
door de overboekingen bedoeld in het vierde lid.
-
6. Het geld dat het startersfonds aan de technostarter verstrekt, wordt uitsluitend aangewend
voor financiering van de verdere groei van de technostarter, en wordt niet gebruikt
om bestaande financiële verplichtingen te herfinancieren.
-
7. Het startersfonds kan, bij zwaarwegende economische redenen en na schriftelijke toestemming
van de Staat, de totale fondsomvang vergroten door de private inbreng te verhogen.
Dit kan alleen indien alle fondspartijen pro rata meedoen met de verhoging.
Artikel 3. Opname van de lening
-
1. Indien het startersfonds een participatie heeft verkregen na de indiening van de aanvraag
om subsidie op grond van titel 3.10 van de Regeling nationale EZ-subsidies en over gaat of over is gegaan tot betaling
aan de technostartervennootschap van de verkrijgingsprijs of van een deel daarvan,
verricht de Staat op verzoek van het fonds een betaling aan het fonds ter hoogte van
dat bedrag vermenigvuldigd met het percentage dat het maximale bedrag van de geldlening
vormt van het investeringsbudget, met dien verstande dat de middelen die door een
startersfonds over een periode van twaalf maanden aan een technostartervennootschap
worden verstrekt ten hoogste € 2.000.000 bedragen.
-
2. Het startersfonds doet het verzoek om betaling met gebruikmaking van een formulier,
overeenkomstig een model dat als bijlage 1 bij deze overeenkomst is gevoegd, onder
bijvoeging van de overeenkomst tot verkrijging van de participatie en van andere bescheiden
als genoemd in het model.
-
3. De Staat verricht de betaling binnen twee weken na ontvangst van het verzoek om betaling,
tenzij hij van oordeel is dat het startersfonds niet heeft voldaan aan de ingevolge
deze overeenkomst voor hem geldende verplichtingen, dan wel indien het startersfonds
failliet is verklaard of aan het fonds surséance van betaling is verleend of ten aanzien
van fonds de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard,
dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.
-
4. De Staat bericht het startersfonds na afloop van de investeringsperiode wat het totale
bedrag is dat op grond van deze overeenkomst is opgenomen. De investeringsperiode
loopt van «DOSSIER_AANVANG_DAT» tot en met «DOSSIER_OORSPR_EINDDAT».
Artikel 4. Overboeking van inkomsten uit participaties
-
1. Indien het startersfonds inkomsten heeft, wordt daarvan het rechtmatige deel overgeboekt
aan de Staat:
-
a. indien dit rechtmatige deel gelijk of meer is dan € 20.000, binnen één maand;
-
b. indien dit rechtmatige deel minder is dan € 20.000, binnen één maand nadat € 20.000
is overschreden;
-
c. in alle andere gevallen éénmaal per half kalenderjaar.
-
2. Het deel van de inkomsten dat aan de Staat wordt overgeboekt verschilt al naar gelang
de inkomsten worden ontvangen in één van de volgende perioden:
-
a. periode A: vanaf het totstandkomen van deze overeenkomst tot het tijdstip waarop het
totaal van de door het startersfonds uit de participaties verkregen inkomsten na aftrek
van het totaal van de aan de Staat overgeboekte bedragen gelijk is aan de eigen bijdrage
voor de verkregen participaties;
-
b. periode B: vanaf het onder a bedoelde tijdstip tot het tijdstip dat het totaal van
de aan de Staat overgeboekte bedragen gelijk is aan het totaal op grond van de leningsovereenkomst
opgenomen bedrag;
-
c. periode C: vanaf het tijdstip dat het totaal van de aan de Staat overgeboekte bedragen
gelijk is aan het totaal op grond van de leningsovereenkomst opgenomen bedrag.
-
3. Het deel van de inkomsten dat aan de Staat wordt overgeboekt is
-
a. in periode A: 20 procent van de inkomsten;
-
b. in periode B: 50 procent van de inkomsten;
-
c. in periode C: 20 procent van de inkomsten.
De percentages, bedoeld in de onderdelen a, b en c, worden naar rato verlaagd, indien
de geldlening minder dan de helft van het investeringsbudget uitmaakt.
-
4. De Staat kan de hoogte van het deel van de inkomsten, bedoeld in het derde lid, per
periode A, B en C afwijkend vaststellen, indien het startersfonds in strijd heeft
gehandeld met hetgeen in deze overeenkomst of in de Regeling nationale EZ-subsidies
is bepaald.
-
5. Telkens indien het startersfonds een bedrag overboekt aan de Staat, informeert het
de Staat over de aard van de inkomsten met gebruikmaking van een formulier, overeenkomstig
een model, dat als bijlage 2 bij deze overeenkomst is gevoegd, onder bijvoeging van
bescheiden als genoemd in het model, waaronder in geval van inkomsten uit vervreemding
van de participatie de overeenkomst tot vervreemding van de participatie.
-
6. Indien het startersfonds inkomsten heeft uit een participatie die niet bestaan uit
een geldsom, maakt het deze inkomsten te gelde voor het verloop van de in artikel
2, eerste lid, genoemde termijn.
-
7. Zodra de in het vijfde lid bedoelde inkomsten te gelde zijn gemaakt, boekt het startersfonds
het in overeenstemming met het derde lid bepaalde deel van deze gelden over aan de
Staat.
-
8. Op verzoek van de Staat verstrekt het startersfonds een accountantsverklaring dat
het startersfonds bij de verkrijging, het bezit of de vervreemding van de participatie
waaruit inkomsten aan de Staat zijn overgeboekt, in overeenstemming met deze overeenkomst
heeft gehandeld.
Artikel 5. Verkrijging van participaties
-
1. Het startersfonds hanteert bij het verkrijgen van participaties in technostartervennootschappen
de volgende voorwaarden:
-
a. de participaties worden verkregen gedurende een investeringsperiode van ten hoogste
zes jaar, en deze worden uiterlijk zes jaar na afloop van de investeringsperiode vervreemd;
-
b. de totale verkrijgingsprijs van de participaties die gedurende de investeringsperiode
in één technostartervennootschap worden verkregen, bedraagt ten minste € 100.000 en
ten hoogste € 3.500.000;
-
c. de gemiddelde totale verkrijgingsprijs van de participaties die een startersfonds
gedurende de investeringsperiode per technostartervennootschap verkrijgt, bedraagt
over alle technostartervennootschappen genomen ten hoogste € 1.200.000;
-
d. de relatieve omvang van achtergestelde vorderingen wordt zodanig beperkt dat ten hoogste
50% van het totaal van de verkrijgingsprijzen van de participaties betrekking heeft
op achtergestelde vorderingen;
-
e. voor achtergestelde vorderingen wordt een rente bedongen die ten minste gelijk is
aan de referentierente;
-
f. de participaties worden verkregen in technostartervennootschappen waarvan de rentabiliteits-
en continuïteitsperspectieven ten minste redelijk zijn;
-
g. bij de beslissing van het startersfonds inzake de verkrijging van een participatie
wordt rekening gehouden met het ondernemingsplan van de desbetreffende technostartervennootschap.
-
2. Bij of in verband met het verkrijgen van een participatie verstrekt het startersfonds
geen andere goederen dan geld.
-
3. Het startersfonds verkrijgt geen participatie in een technostartervennootschap indien
in de voorafgaande periode van twaalf maanden meer middelen aan de technostartervennootschap
zijn onttrokken ten behoeve van derden dan noodzakelijk voor een redelijk te achten
bedrijfsvoering, dan wel een verplichting tot een zodanige onttrekking is aangegaan.
-
4. Het startersfonds verkrijgt geen participatie in een technostartervennootschap indien
een ander investeringsfonds in deze vennootschap reeds een participatie heeft, behoudens
-
a. indien dit investeringsfonds een ander startersfonds is en voor zover als gevolg van
de nieuwe participatie het in het eerste lid, onder b, bedoelde maximum niet wordt
overschreden;
-
b. indien dit investeringsfonds
-
1°. de vorm heeft van een kapitaalvennootschap of een vennootschap met een afgescheiden
vermogen, ingericht naar het recht van één van de andere lidstaten van de Europese
Unie;
-
2°. blijkens de akte waarbij de statuten van de vennootschap zijn vastgesteld of blijkens
de overeenkomst waarbij de vennootschap is aangegaan uitsluitend tot doel heeft het
verstrekken van risicodragend kapitaal aan technostartervennootschappen teneinde winst
te behalen; en
-
3°. naar het oordeel van de minister niet in staat is nieuwe participaties in de technostartervennootschap
te verkrijgen,
voor zover als gevolg van de nieuwe participatie het in het eerste lid, onder b, bedoelde
maximum niet wordt overschreden.
-
c. indien dit investeringsfonds een informal investor is.
-
5. Het startersfonds verkrijgt of behoudt geen participatie in de vennootschap van een
technostarter indien een fondspartij, bestuurder of een beheerder of andere betrokkene
bij het startersfonds een bedrijf uitoefent dat gelijk of verwant is aan het bedrijf
van de technostarter terwijl tussen beide bedrijven een afnemers- of een aandeelhoudersrelatie
bestaat.
-
6. Het startersfonds brengt voor het verkrijgen van participaties eigen geldelijke middelen
in het investeringsbudget in tot ten hoogste € ......... euro.
-
7. Het startersfonds verricht geen andere activiteiten dan de uitvoering van het fondsplan.
Artikel 6. Vervreemding van participaties
-
1. Het startersfonds vervreemdt een participatie niet eerder dan twee jaar na de verkrijging
ervan, tenzij de Staat desgevraagd met vervreemding binnen deze termijn heeft ingestemd.
-
2. Het startersfonds draagt ervoor zorg dat vervreemding van een participatie gebeurt
tegen een marktconforme prijs.
-
3. Indien het startersfonds een participatie, waaronder activa, geheel of voor een deel
vervreemdt aan één van zijn fondspartijen, bestuurders, beheerders of andere betrokkenen,
draagt het er voor zorg dat ten minste een derde deel van de participatie wordt vervreemd
aan onafhankelijke derden dan wel dat de prijs waartegen de vervreemding plaats vindt,
is gebaseerd op een taxatie van twee onafhankelijke deskundigen.
Artikel 7. Fondsbeheer algemeen
-
1. Het startersfonds voert het fondsplan uit, voert daarbij een actief en winstgericht
beleid voor het verkrijgen, behouden en beëindigen van participaties en begeleidt
in dat kader technostartervennootschappen waarin een participaties is verkregen. Het
startersfonds houdt hierbij rekening met het belang van de Staat als verstrekker van
de geldlening.
-
2. Het startersfonds hanteert een expliciete gedragslijn om het ontstaan van belangenverstrengeling
te voorkomen en neemt ook overigens de in dit verband noodzakelijke maatregelen.
-
3. Desgewenst kan een door de minister daartoe gemachtigde persoon als toehoorder deelnemen
aan overleg van een orgaan van het startersfonds over de uitvoering van het fondsplan.
-
4. Het startersfonds staat er voor in dat fondspartijen, bestuurders, beheerders of andere
betrokkenen bij een startersfonds geen medewerking verlenen aan investeringen door
een ander dan het startersfonds in een technostartervennootschap waarin het startersfonds
een participatie heeft verkregen, indien deze investeringen niet tegen marktconforme
voorwaarden plaatsvinden.
-
5. Het startersfonds bedingt van technostarters die in verband met participaties worden
geadviseerd of begeleid geen vergoeding voor deze advisering respectievelijk begeleiding
die hoger is dan hetgeen in de markt gebruikelijk is.
-
6. Het startersfonds richt het beheer zodanig in dat de jaarlijkse beheerskosten, dat
wil zeggen alle kosten die ten laste komen van het startersfonds, ten hoogste 5% van
het investeringsbudget bedragen.
-
7. De fondsbeheerder verkrijgt voor zijn werkzaamheden een beloning die afhankelijk is
van zijn individuele prestatie. Hiertoe worden tussen het professionele fondsmanagement
en de deelnemende partijen een overeenkomst gesloten.
-
8. De Adviescommissie seed capital technostarters dan wel de Staat zal tweejaarlijks
gedurende de investeringsperiode het startersfonds visiteren met de mogelijkheid daar
aanbevelingen en consequenties aan te verbinden. Gedurende de desinvesteringsperiode
worden ten minste eenmaal in twee jaar visitaties uitgevoerd door de ambtenaren van
de Rijksdienst voor ondernemend Nederland dan wel door de Rijksdienst voor ondernemend
Nederland aangewezen personen.
Artikel 8. Administratie en informatieverstrekking
-
1. Het startersfonds draagt ervoor zorg dat een administratie wordt gevoerd die zodanig
is ingericht, dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze gegevens
kunnen worden afgelezen over de verkrijging, het beheer en de vervreemding van participaties,
over de inkomsten uit deze participaties, over de ondernemingsresultaten van de desbetreffende
technostarters en over de kosten van het fondsbeheer.
-
2. Het startersfonds informeert steeds na afloop van een periode van zes maanden de Staat
schriftelijk
-
a. over de voorstellen voor participaties die in de voorafgaande periode van zes maanden
zijn ontvangen van technostartervennootschappen en over de besluitvorming hierover
bij het startersfonds heeft plaatsgevonden;
-
b. over de voortgang, inkomsten en exits met betrekking tot de participaties onder beheer.
-
3. Het startersfonds brengt steeds binnen zes maanden na afloop van een periode van twaalf
maanden aan de Staat schriftelijk verslag uit over de uitvoering van het fondsplan,
met in het bijzonder een overzicht over de verkregen en de vervreemde participaties,
de gerealiseerde verkrijgingsprijzen, de beheerskosten en de inkomsten, welk verslag
vergezeld gaat van een controleverklaring, inclusief eventuele managementletters,
die is opgesteld overeenkomstig een model dat als bijlage 3 bij deze overeenkomst
is gevoegd, en met gebruikmaking van een controleprotocol dat als bijlage 4 bij deze
overeenkomst is gevoegd.
-
4. Desgevraagd verstrekt het startersfonds de Staat gegevens en bescheiden over het beheer
van het fonds en de verkregen participaties.
-
5. Na afloop van de looptijd van deze overeenkomst brengt het startersfonds een eindverslag
uit omtrent de uitvoering en de resultaten van het fondsplan.
-
6. De Staat bericht het startersfonds na afloop van de looptijd van deze overeenkomst
of het startersfonds naar zijn oordeel bij het verkrijgen en vervreemden van participaties
in overeenstemming met deze overeenkomst heeft gehandeld.
-
7. De Staat heeft het recht op elk moment een audit te laten uitvoeren om te zien of
alle afspraken en contracten door het startersfonds worden nagekomen.
Artikel 9. Status van startersfonds
-
1. Het startersfonds voert tijdens de looptijd van deze overeenkomst geen wijziging in
de organisatiestructuur, de samenstelling van het team, de aandeelhouders of de uitvoering
van het fondsplan door, tenzij de Staat desgevraagd hiermee heeft ingestemd.
-
2. Het startersfonds doet onverwijld mededeling aan de Staat van de indiening bij de
rechtbank van een verzoek tot verlening van surseance van betaling aan hem, een verzoek
tot faillietverklaring van hem of een verzoek om ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling
natuurlijke personen van toepassing te verklaren.
Artikel 10. Opzegging
-
1. De Staat is gerechtigd deze overeenkomst schriftelijk op te zeggen indien
-
a. het startersfonds tekort schiet bij de nakoming van één van zijn verplichtingen uit
hoofde van deze overeenkomst;
-
b. het aantal aandeelhouders of hoofdelijk aansprakelijke vennoten die niet behoren tot
dezelfde groep of enige andere onderlinge zakelijke of familiaire betrokkenheid kennen,
kleiner is geworden dan drie, behoudens voor zover de Staat desgevraagd hiermee heeft
ingestemd;
-
c. ten aanzien van het startersfonds een verzoek bij de rechtbank is ingediend tot verlening
van surseance van betaling, een verzoek tot faillietverklaring of een verzoek tot
van toepassing verklaring van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen of een
buitengerechtelijk akkoord aan crediteuren wordt aangeboden;
-
d. het startersfonds is ontbonden;
-
e.
titel 3.10 van de Regeling nationale EZ-subsidies niet langer verenigbaar is met de regels van
de Europese Gemeenschappen ten aanzien van staatssteun.
-
2. Een opzegging op grond van het eerste lid, onder a en b, geschiedt uitsluitend nadat
de Staat het startersfonds op de hoogte heeft gesteld van het voornemen tot opzegging
en nadat deze in de gelegenheid is gesteld om een tekortschieten dat hersteld kan
worden te herstellen binnen een redelijke termijn.
-
3. Bij een opzegging als bedoeld in het eerste lid, onder a, b en c, kan de Staat van
het startersfonds het totale bedrag dat hij overeenkomstig artikel 3 aan het startersfonds
heeft betaald, verminderd met het bedrag dat het startersfonds overeenkomstig artikel
5 aan hem heeft overgeboekt, direct opeisen.
-
4. Bij een opzegging als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, kan de Staat bovenop
het onder het derde lid bedoelde bedrag een boete van 50 procent van dat bedrag in
rekening brengen.
Artikel 11. Geschillen
-
1. Ieder geschil ten aanzien van deze overeenkomst zal bij uitsluiting worden voorgelegd
aan de daartoe bevoegde rechter in het arrondissement Den Haag.
-
2. Op deze overeenkomst is Nederlands recht van toepassing.
Artikel 12. Adressering schriftelijke stukken
Schriftelijke stukken ter uitvoering van deze overeenkomst bestemd voor de onder 1
gemelde partij worden gericht aan:
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
Afdeling Garanties, Kredieten, Risicokapitaal / Seed Capital
Postbus 93144
2509 AC Den Haag
Schriftelijke stukken ter uitvoering van deze overeenkomst bestemd voor de onder 2
gemelde partij worden gericht aan:
(Naam startersfonds)
(Adres startersfonds)
Artikel 13. Betalingen
Alle betalingen in verband met deze overeenkomst door het startersfonds geschieden
door overmaking van de betreffende bedragen naar rekeningnummer NL49RBOS0569994136RBOSNL2A
ten name van Ministerie van Economische Zaken, Rijksdienst voor Ondernemend Nederland,
onder vermelding van ‘projectnummer ...’.
Artikel 14. Fondsmanagement
Het startersfonds garandeert dat gedurende de looptijd van het fonds de kwaliteit
en de tijdsbesteding van het fondsmanagement in overeenstemming zijn met hetgeen is
aangegeven in het fondsplan. Het startersfonds kan overeenkomstig artikel 9 een verzoek
indienen tot wijziging van het fondsmanagement. Een wijziging van het fondsmanagement
is alleen toegestaan met instemming van de Staat.
Artikel 15. Belangenverstrengeling
De aandeelhouders verklaren dat het startersfonds een ‘right of first refusal’ heeft
ten aanzien van investeringsproposities met betrekking tot starters vallende onder
de definitie van titel 3.10 van de Regeling nationale EZ-subsidies.
Artikel 16. Documenten
Door ondertekening van deze overeenkomst verklaren de aandeelhouders of de hoofdelijk
aansprakelijke vennoten dat zij alle relevante documenten met betrekking tot de investeringswijze
en financiële uitvoering van het startersfonds hebben overlegd aan de Staat en eventuele
toekomstige relevante documenten ter goedkeuring zullen voorleggen aan de Staat.
Artikel 17. Rechtsgeldigheid
Deze overeenkomst gaat boven enige andere overeenkomst tussen en met de partijen in
het startersfonds.
Artikel 18. Expiratie
Indien het startersfonds op «DATUM» aan alle verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst
heeft voldaan hoeft het startersfonds, overeenkomstig artikel 2, vijfde lid, de dan
uitstaande hoofdsom niet af te lossen. Indien op deze datum sprake is van een uitstaande
hoofdsom dient het startersfonds een schriftelijk verzoek in bij de Staat tot kwijtschelding
van het resterende bedrag van de lening.
Artikel 19. Inwerkingtreding
Deze overeenkomst treedt in werking door de ondertekening daarvan door de aandeelhouders
of hoofdelijk aansprakelijke vennoten van het startersfonds.
De Minister van Economische Zaken,
namens deze:
(bevoegde ambtenaar)
|
|
2. Namens ...
|
|
Plaats
|
: _________________, d.d._______________
|
Handtekening
|
: _____________________
|
Naam
|
: _____________________
|
|
|
3. Namens <<fondspartij 1>>,
|
|
Plaats
|
: _________________, d.d._______________
|
Handtekening
|
: _____________________
|
Naam
|
: _____________________
|
|
|
4. Namens <<fondspartij 2>>,
|
|
Plaats
|
: _________________, d.d._______________
|
Handtekening
|
: _____________________
|
Naam
|
: _____________________
|
|
|
5. Namens <<fondspartij 3>>,
|
|
Plaats
|
: ________________, d.d.________________
|
Handtekening
|
: _____________________
|
Naam
|
: _____________________
|
Bijlage 3.11.1. , behorende bij artikel 3.11.8, eerste lid, van de Regeling nationale EZ-subsidies
Model voor een bedrijfsborgstellingskredietovereenkomst met één bank
Overeenkomst tussen:
-
1. De Staat der Nederlanden, hierna te noemen: de Staat, vertegenwoordigd door de Minister
van Economische Zaken;
-
2. ......, hierna noemen: de Bank,
Partijen zijn het volgende overeengekomen:
Artikel 1. Definitiebepalingen
-
1. De begrippen die in het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies en paragraaf 3.11 van de Regeling nationale EZ-subsidies zijn gedefinieerd hebben in deze overeenkomst
de in deze regelingen gegeven betekenis.
-
2. Voorts wordt in deze overeenkomst verstaan onder:
-
a.
bankfaciliteit: krediet of een deel van een krediet waarvoor de Staat niet borg of garant staat:
-
1°. op grond van het Kaderbesluit EZ-subsidies, het Kaberbesluit nationale EZ-subsidies,
het Besluit borgstelling MKB-kredieten 1997, het Besluit borgstelling MKB-kredieten, dan wel de Regeling LNV-subsidies; of
-
2°. vanwege de overname van de verplichtingen van Stichting Borgstellingsfonds voor de
Landbouw;
-
b.
bank-gelieerde: een rechtspersoon waaraan de Bank direct of indirect meer dan de helft van het geplaatste
kapitaal verschaft of voor het handelen waarvan de Bank volledig aansprakelijk is,
en die als Bank-gelieerde is vermeld in artikel 25 van deze overeenkomst;
-
c.
bedrijfsborgstellingskrediet: krediet of een deel van een krediet dat overeenkomstig artikel 6 is gemeld;
-
d. de-minimissteun: steun van de overheid die voldoet aan de voorwaarden, vastgesteld
in de de-minimis verordening;
-
e. één onderneming: één onderneming of alle ondernemingen die ten minste één van de volgende
banden met elkaar onderhouden, waarbij ondernemingen die via één of meer andere ondernemingen
één van de onder 1° tot en met 4° bedoelde banden onderhouden, ook als één onderneming
worden beschouwd:
-
1°. één onderneming heeft de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten
van een andere onderneming;
-
2°. één onderneming heeft het recht de meerderheid van de leden van het bestuurs-, leidinggevend
of toezichthoudend orgaan van een andere onderneming te benoemen of te ontslaan;
-
3°. één onderneming heeft het recht een overheersende invloed op een andere onderneming
uit te oefenen op grond van een met die onderneming gesloten overeenkomst of een bepaling
in de statuten van laatstgenoemde onderneming;
-
4°. één onderneming die aandeelhouder of vennoot is van een andere onderneming, heeft
op grond van een met andere aandeelhouders of vennoten van die andere onderneming
gesloten overeenkomst als enige zeggenschap over de meerderheid van de stemrechten
van de aandeelhouders of vennoten van laatstgenoemde onderneming;
-
f.
innovatieve MKB-ondernemer: een MKB-ondernemer ten aanzien waarvan de Bank beschikt over een gewaarmerkte kopie
van een verklaring als bedoeld in artikel 23, eerste lid, of artikel 27, eerste lid, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor
de volksverzekeringen en waarvan het origineel ten hoogste zestien maanden voor de datum waarop de kredietovereenkomst
is gesloten is afgegeven, of een MKB-ondernemer ten aanzien waarvan de Bank beschikt
over een advies van de minister waaruit blijkt dat de MKB-ondernemer is aan te merken
als een innovatieve MKB-ondernemer;
-
g.
krediet: bedrag dat de Bank uit hoofde van een kredietovereenkomst verstrekt of zal verstrekken;
-
h.
kredietovereenkomst: overeenkomst uit hoofde waarvan:
-
1°. de Bank aan een MKB-ondernemer geld ter leen verstrekt of zal verstrekken, of
-
2°. de MKB-ondernemer tot een bepaald bedrag trekt of zal kunnen trekken op de Bank, of
-
3°. de Bank tegenover een derde, niet zijnde een rechtspersoon waarmee de Bank in een
groep verbonden is of een Bank-gelieerde, onherroepelijk een verplichting is aangegaan
om ten laste van de MKB-ondernemer aan de derde een of meer betalingen te doen, welke
verplichting niet afhankelijk is van voorwaarden op de vervulling waarvan het handelen
van de Bank van invloed is;
-
i.
minister: de Minister van Economische Zaken;
-
j.
starter:
-
1°. een MKB-ondernemer, die een natuurlijk persoon is en die niet langer dan drie jaar
een onderneming in stand houdt;
-
2°. een vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal, tevens MKB-ondernemer, waarvan
de bestuurder een natuurlijk persoon is die ten tijde van het sluiten van de kredietovereenkomst
direct of indirect de meerderheid van het geplaatst en gestort kapitaal houdt en deze
meerderheid niet langer dan drie jaar houdt;
-
k.
starters-borgstellingskrediet: bedrijfsborgstellingskrediet dat uitsluitend wordt verstrekt aan een starter;
-
l.
uitwinning:
-
1°. uitwinning door de Bank, naar normaal bankgebruik, van de door de MKB-ondernemer aan
de Bank verstrekte zekerheden;
-
2°. onderhandse verkoop met toestemming van de Bank door de MKB-ondernemer van de vermogensbestanddelen
van de MKB-ondernemer, inning van vorderingen daaronder begrepen; en
-
3°. executoriale verkoop van de vermogensbestanddelen van de MKB-ondernemer;
-
4°. indien het faillissement van de MKB-ondernemer is uitgesproken of aan hem surseance
van betaling is verleend de onderhandse of executoriale verkoop van de vermogensbestanddelen
van de MKB-ondernemer door of met medewerking van de curator of de bewindvoerder;
-
m.
liquiditeitsopslag: een door een financier aan een ondernemer in rekening gebracht percentage van de
lening, waarvan de hoogte gelijk is voor alle door de desbetreffende financier op
dezelfde dag afgesloten of af te sluiten leningen met dezelfde looptijd. Indien een
dergelijk percentage niet beschikbaar is, zal in overleg met de financier een ander
redelijk, transparant en verifieerbaar percentage worden vastgesteld.
Artikel 2. Borgstelling
De Staat stelt zich borg ten behoeve van de Bank voor de terugbetaling van bedrijfsborgstellingskredieten
die met inachtneming van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies en paragraaf 3.11 van de Regeling nationale EZ-subsidies en deze overeenkomst door de Bank worden verstrekt,
met dien verstande dat deze borgstelling wordt aangegaan onder de navolgende bedingen.
Artikel 3. Voorwaarden bedrijfsborgstellingsovereenkomst
-
1. De toepasselijkheid van deze borgstellingsovereenkomst op een krediet of een deel
van een krediet kan uitsluitend worden ingeroepen:
-
a. indien het krediet is gemeld als bedoeld in artikel 6;
-
b. indien binnen 35 dagen na het sluiten van de kredietovereenkomst de door de minister
op grond van artikel 3.11.4 van de Regeling nationale EZ-subsidies vastgestelde provisie door de Bank aan de
Staat is betaald;
-
c. indien en voor zover door de melding, bedoeld onder a, de som van de in een kalenderjaar
gemelde kredieten of delen daarvan de door de minister op grond van artikel 3.11.6, tweede lid, van de Regeling nationale EZ-subsidies met betrekking tot dat kalenderjaar vastgestelde
meldingslimiet niet is overschreden;
-
d. indien de natuurlijke persoon die direct of indirect meer dan de helft van het geplaatste
kapitaal verschaft aan de MKB-ondernemer, niet zijnde een natuurlijke persoon, zich
borg heeft gesteld voor de nakoming door de MKB-ondernemer van de verplichtingen voortvloeiende
uit de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het bedrijfsborgstellingskrediet wordt
verstrekt, tot aan een bedrag ter grootte van ten minste 25 procent van het bedrijfsborgstellingskrediet
met een minimum van € 5.000;
-
e. indien het bedrijfsborgstellingskrediet niet is bestemd en niet wordt gebruikt voor
activiteiten die direct verband houden met:
-
1°. de omvang van de uitvoer naar andere lidstaten van de Europese Unie of derde landen;
-
2°. het oprichten en exploiteren van een distributienet ten behoeve van de uitvoer, of
-
3°. andere lopende uitgaven direct verband houdend met activiteiten op het gebied van
uitvoer;
-
f. indien het bedrijfsborgstellingskrediet niet meer bedraagt dan het tekort aan zekerheden
dat bij de Bank ten tijde van het sluiten van de kredietovereenkomst bestaat;
-
g. indien de kredietovereenkomst in schriftelijke vorm is aangegaan;
-
h. indien de bank in de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het bedrijfsborgstellingskrediet
wordt verstrekt een verplichting voor de MKB-ondernemer is opgenomen om alle medewerking
te verlenen aan het uitoefenen door de Staat van de in artikel 20, eerste lid, genoemde
bevoegdheden;
-
i. indien de Bank in de door haar gesloten borgstellingsovereenkomst met betrekking tot
de nakoming door de MKB-ondernemer van de verplichtingen voortvloeiende uit de uit
hoofde waarvan het bedrijfsborgstellingskrediet is verleend een beding ten behoeve
van de Staat heeft opgenomen, ertoe strekkende dat de omslagregeling van artikel 869, boek 7, Burgerlijk Wetboek niet geldt ten opzichte van de Staat en de Bank geen bedingen heeft opgenomen, ertoe
leidende dat:
-
1°. een borg er zich op zou kunnen beroepen dat de Staat eerst zou moeten worden aangesproken,
-
2°. een borg zich zou kunnen onttrekken aan toepassing door de Staat van de omslagregeling
van artikel 869, boek 7, Burgerlijk Wetboek;
-
j. indien door de Bank gelijktijdig met het sluiten van de kredietovereenkomst, uit hoofde
waarvan een bedrijfsborgstellingskrediet aan de MKB-ondernemer wordt verstrekt, met
de MKB-ondernemer een kredietovereenkomst is gesloten uit hoofde waarvan de MKB-ondernemer
over een bankfaciliteit beschikt, die niet bestemd is en niet gebruikt wordt voor
de aflossing van bankfaciliteiten waarover de MKB-ondernemer beschikt bij de Bank
of een Bank-gelieerde of aan een rechtspersoon waarmee de Bank in een groep verbonden
is;
-
k. indien de bankfaciliteit, bedoeld in het eerste lid, onderdeel j, ten minste 100 procent
bedraagt van het bedrijfsborgstellingskrediet, of,
-
1°. ten minste 33,3 procent bedraagt van het bedrijfsborgstellingskrediet, indien het
bedrijfsborgstellingskrediet wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer die ten tijde
van de verstrekking starter was;
-
2°. ten minste 50 procent bedraagt van het bedrijfsborgstellingskrediet indien het bedrijfsborgstellingskrediet
wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer die ten tijde van de verstrekking innovatieve
MKB-ondernemer was, of
-
3°. ten minste 33,3 procent bedraagt van het bedrijfsborgstellingskrediet, indien sprake
is van een bedrijfsborgstellingskrediet, dat per kalenderjaar het bedrag van € 200.000
niet overschrijdt, indien de Bank bij de melding, bedoeld in artikel 6, heeft aangegeven
hiervan gebruik te willen maken;
-
l. indien de looptijd van de onder k bedoelde bankfaciliteit ten minste even lang is
als de looptijd van het bedrijfsborgstellingskrediet.
-
2. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel k, worden mede in aanmerking genomen
de bedragen die een Bank-gelieerde gelijktijdig met de gesloten kredietovereenkomst
aan de MKB-ondernemer worden verstrekt, indien de zekerheden van de Bank-gelieerde
ter zake van die bedragen mede strekken tot zekerheid van de Bank.
Artikel 4. Criteria voor MKB-ondernemer bij verstrekken bedrijfsborgstellingskrediet
-
1. Ten tijde van het sluiten van een kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een bedrijfsborgstellingskrediet
aan een MKB-ondernemer wordt verstrekt, moet aan de volgende criteria zijn voldaan:
-
a. de MKB-ondernemer:
-
1°. beschikt over onvoldoende financiële middelen om zijn onderneming op economisch verantwoorde
wijze te drijven;
-
2°. is in Nederland gevestigd en voert daar een substantieel deel van de activiteiten
van de onderneming uit;
-
3°. is geen aanbieder als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Wet marktordening gezondheidszorg, noch oefent hij het beroep van dierenarts, notaris, advocaat of gerechtsdeurwaarder
uit;
-
4°. houdt geen onderneming in stand waarvan de laatste jaaromzet voor 50 procent of meer
is verkregen, of, indien de onderneming nog geen heel jaar is gedreven, waarvan de
omzet naar verwachting voor 50 procent of meer zal worden verkregen, uit:
-
– de uitoefening van het bank-, verzekerings- of beleggingsbedrijf, of het financieren
van een of meer andere ondernemingen, of
-
– het verwerven, vervreemden, beheren of exploiteren van onroerende zaken of het ontwikkelen
van onroerende zaakprojecten;
-
5°. houdt geen onderneming in stand die actief is in:
-
– de sector visserij en aquacultuur;
-
– de primaire productie van landbouwproducten;
-
– de sector verwerking en afzet van landbouwproducten in de gevallen, bedoeld in artikel
1, eerste lid, onder c, van de de-minimis verordening;
-
6°. houdt geen onderneming in stand:
-
– waartegen een collectieve insolventieprocedure loopt of
-
– die voldoet aan de criteria om op verzoek van zijn schuldeisers, aan een collectieve
insolventieprocedure te worden onderworpen;
-
7°. beschikt naast het bedrijfsborgstellingskrediet niet over een lening waarvoor de Staat
uit hoofde van de Regeling LNV-subsidies of door overname van de verplichtingen van
de Stichting Borgstellingsfonds voor de landbouw borg of garant staat;
-
8°. beschikt niet over een door een andere bank of kredietverstrekker verstrekte kredietfaciliteit,
waarvoor de Staat op grond van het Kaderbesluit EZ-subsidies, het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies, het Besluit borgstelling MKB-kredieten 1997 of het Besluit borgstelling MKB-kredieten borg staat.
-
b. er is een tekort aan zekerheden bij de MKB-ondernemer, waardoor de Bank naar normaal
bankgebruik het krediet niet geheel voor eigen rekening en risico kan verstrekken;
-
c. de rentabiliteits- en continuïteitsperspectieven van de onderneming zijn bevredigend.
-
2. In afwijking van het eerste lid voldoet een MKB-ondernemer die actief is in een van
het toepassingsgebied van de de-minimis verordening uitgesloten sector, bedoeld in
het eerste lid, onderdeel a, onder 5°, wel aan de criteria van de de-minimis verordening,
indien:
-
a. de MKB-ondernemer ook actief is in één of meer van de sectoren of andere activiteiten
verricht die onder de de-minimis verordening vallen, en
-
b. de financier aan de MKB-ondernemer door middel van de kredietovereenkomst de verplichting
oplegt dat:
-
1°. de MKB-ondernemer het verleende krediet uitsluitend zal gebruiken voor de financiering
van de activiteiten die zullen plaatsvinden binnen de sectoren die binnen het toepassingsgebied
van de de-minimis verordening vallen, en
-
2°. de inrichting van de administratie van de MKB-ondernemer zodanig zal zijn dat voor
zover de MKB-ondernemer activiteiten verricht die buiten het toepassingsgebied van
de de-minimis verordening vallen, deze activiteiten zowel financieel als administratief
gescheiden worden uitgevoerd van de activiteiten dat met deze subsidie wordt ondersteund.
-
3. Het eerste lid, onderdeel a, onder 5°, is niet van toepassing op een MKB-ondernemer
die gevestigd is in het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba.
Artikel 5. Voorkomen onrechtmatige staatssteun
-
1. Ten tijde van het sluiten van een kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een bedrijfsborgstellingskrediet
aan een MKB-ondernemer wordt verstrekt, moet voorts aan de volgende criteria zijn
voldaan:
-
a. de verlening van de borgstelling leidt er niet toe dat de MKB-ondernemer een bedrag
van meer dan € 200.000 aan de-minimissteun ontvangt over de periode van het lopende
en de twee voorafgaande fiscale jaren. Indien de onderneming actief is in het goederenvervoer
over de weg, geldt een maximum voor dit totaal van € 100.000. Een bedrijfsborgstellingskrediet
wordt aangemerkt als de-minimissteun voor 13% van het staatsgegarandeerde deel van
het krediet. Bij de bepaling of de verlening van de borgstelling niet leidt tot overschrijding
van het desbetreffende maximum wordt rekening gehouden met de-minimissteun die is
verleend aan ondernemingen die deel uitmaken van één onderneming;
-
b. De Bank heeft er voor zorg gedragen dat:
-
– zij de MKB-ondernemer in kennis heeft gesteld dat hij ingevolge de verstrekking van
het bedrijfsborgstellingskrediet steun van de overheid ontvangt ter waarde van 13%
van het staatsgegarandeerde deel van het krediet, en dat deze steun wordt aangemerkt
als de-minimissteun;
-
– de MKB-ondernemer een schriftelijke verklaring heeft afgelegd over de de-minimissteun
die hij of, indien hij deel uitmaakt van een groep, deze groep heeft ontvangen in
het lopende en de twee voorafgaande fiscale jaren en schriftelijk heeft verklaard
dat het totaal van deze de-minimissteun en de de-minimissteun ingevolge de verstrekking
van het bedrijfsborgstellingskrediet niet meer bedraagt dan € 200.000 of, indien de
onderneming actief is in het goederenvervoer over de weg, niet meer bedraagt dan € 100.000;
-
– de MKB-ondernemer schriftelijk heeft verklaard dat, voor zover het ontvangen van de-minimissteun
ingevolge de verstrekking van het bedrijfsborgstellingskrediet samen gaat met het
ontvangen van staatssteun voor dezelfde in aanmerking komende kosten, of samen gaat
met staatssteun ten behoeve van dezelfde risicofinancieringsmaatregel, dit niet leidt
tot een overschrijding van de hoogste toepasselijke steunintensiteit of het hoogste
toepasselijke steunbedrag dat in dit geval geldt ingevolge de desbetreffende groepsvrijstellingsverordening
of een besluit dat de Commissie heeft vastgesteld.
-
2. Dit artikel is niet van toepassing op een kredietovereenkomst die wordt gesloten met
een MKB-ondernemer die gevestigd is in het openbaar lichaam Bonaire, Sint-Eustatius
of Saba.
Artikel 6. Kredietmelding
-
1. De bank meldt het krediet of het deel van het krediet waarop deze bedrijfsborgstellingsovereenkomst
van toepassing is binnen 35 dagen na het sluiten van de kredietovereenkomst aan de
Staat onder de gelijktijdige verstrekking van de door de minister vastgestelde informatie.
-
2. De minister bevestigt de ontvangst van een melding binnen 35 dagen na ontvangst.
-
3. Voor de toepassing van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, is de volgorde van
ontvangst van de meldingen door de minister bepalend.
Artikel 7. Provisie
-
1. Het tarief van de provisie bedraagt eenmalig:
-
a. 3 procent indien de overeenkomst van borgtocht een bedrijfsborgstellingskrediet betreft
met een looptijd van niet langer dan twee jaar,
-
b. 3,3 procent indien de overeenkomst van borgtocht een bedrijfsborgstellingskrediet
betreft met een looptijd van meer dan twee jaar, maar niet langer dan vier jaar,
-
c. 3,3 procent indien de overeenkomst van borgtocht een bedrijfsborgstellingskrediet
betreft met een looptijd van meer dan vier jaar, maar niet langer dan zes jaar,
-
d. 4,5 procent indien de overeenkomst van borgtocht een bedrijfsborgstellingskrediet
betreft met een looptijd van meer dan zes jaar, maar niet langer dan negen jaar en
-
e. 4,5 procent indien de overeenkomst van borgtocht een bedrijfsborgstellingskrediet
betreft met een looptijd van meer dan negen jaar, maar niet langer dan twaalf jaar.
-
2. Indien overeenkomstig artikel 3, onderdeel b, een provisie is betaald met betrekking
tot een kredietovereenkomst en indien het desbetreffende krediet niet is opgenomen
vanwege omstandigheden die niet zijn toe te rekenen aan de kredietnemer of aan de
Bank, wordt de provisie door de Staat terugbetaald aan de Bank mits de Bank binnen
een jaar na het sluiten van de kredietovereenkomst daartoe een verzoek aan de Staat
heeft gedaan.
Artikel 8. Maximale omvang van de borgstelling
-
1. Voor de berekening van de omvang van de borgstelling wordt een bedrijfsborgstellingskrediet
slechts in aanmerking genomen voor zover door de verstrekking van het bedrijfsborgstellingskrediet
het totaal van de bedrijfsborgstellingskredieten, berekend per MKB-ondernemer een
bedrag van € 1.500.000 niet overschrijdt.
-
2. Voor de berekening van de omvang van de borgstelling wordt een starters-borgstellingskrediet
slechts in aanmerking genomen voor zover door de verstrekking van dit krediet het
totaal van de starters-borgstellingskredieten, berekend per MKB-ondernemer een bedrag
van € 200.000 niet overschrijdt.
-
3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt een bedrijfsborgstellingskrediet dat is
verstrekt aan een andere MKB-ondernemer ten behoeve van een onderneming voor het drijven
waarvan de MKB-ondernemer volledig aansprakelijk is, geacht aan de MKB-ondernemer
te zijn verstrekt.
-
4. Voor de toepassing van het eerste lid is de toestand op het tijdstip onmiddellijk
na het sluiten van de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het bedrijfsborgstellingskrediet
is verstrekt bepalend.
-
5. Voor de toepassing van het eerste lid worden:
-
a. bedrijfsborgstellingskredieten die op een eerder tijdstip overeenkomstig artikel 6
zijn gemeld, slechts voor het met overeenkomstige toepassing van de artikelen 9 en
10 berekende gedeelte van die bedrijfsborgstellingskredieten in aanmerking genomen;
-
b. kredieten, voor zover de Staat daarvoor op grond van het Kaderbesluit EZ-subsidies,
het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies, het Besluit borgstelling MKB-kredieten, of het Besluit borgstelling MKB-kredieten 1997 nog borg staat, als bedrijfsborgstellingskredieten in aanmerking genomen.
-
6. In afwijking van het eerste lid overschrijdt het totaal van de bedrijfsborgstellingskredieten
per kalenderjaar een bedrag van € 200.000 niet, indien de Bank heeft aangegeven van
de mogelijkheid, bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel k, aanhef en
subonderdeel 3°, gebruik te maken.
Artikel 9. Berekening van de omvang en duur van de borgstelling
-
1. Voor de berekening van de omvang van de borgstelling wordt het na toepassing van artikel
8 in aanmerking te nemen bedrijfsborgstellingskrediet na verloop van ieder kalenderkwartaal
verminderd met een zodanig vast bedrag, dat het bedrijfsborgstellingskrediet op de
laatste datum waarop het moet zijn afgelost, maar uiterlijk na verloop van 6 jaar,
nihil bedraagt.
-
2. Voor de toepassing van het eerste lid geldt in plaats van een periode van ten hoogste
zes jaar een periode van ten hoogste twaalf jaar indien:
-
a. het bedrijfsborgstellingskrediet uitsluitend is bestemd voor de betaling van de kosten
van de stichting, van de aankoop of van de verbouwing van een onroerende zaak,
-
b. deze onroerende zaak voor ten minste de helft bestemd is te worden gebruikt voor de
onderneming van de MKB-ondernemer, en
-
c. de Bank met betrekking tot de onder a bedoelde kosten bankfaciliteiten verstrekt die
een bedrag van ten minste 100 procent van de in onderdeel a bedoelde kosten belopen,
dan wel, indien sprake is van een starters-borgstellingskrediet of een bedrijfsborgstellingskrediet
dat per kalenderjaar het bedrag van € 200.000 niet overschrijdt, indien de Bank bij
de melding, bedoeld in artikel 6, heeft aangegeven hiervan gebruik te maken, 33,3
procent van dit bedrijfsborgstellingskrediet.
-
3. Voor de toepassing van het eerste lid geldt in plaats van een periode van ten hoogste
zes jaar een periode van ten hoogste twaalf jaar indien het bedrijfsborgstellingskrediet
is verstrekt aan een innovatieve MKB-ondernemer.
-
4. Voor de toepassing van het eerste lid vangt het eerste kalenderkwartaal uiterlijk
aan op de eerste dag van het tweede kalenderkwartaal dat volgt op het kalenderkwartaal
waarin de kredietovereenkomst is gesloten.
-
5. Voor de toepassing van het eerste lid geldt dat, indien het bedrijfsborgstellingskrediet
is verstrekt aan een innovatieve MKB-ondernemer, het eerste kalenderkwartaal waarin
vermindering plaatsvindt uiterlijk aanvangt op de eerste dag van het veertiende kalenderkwartaal
dat volgt op het kalenderkwartaal waarin de kredietovereenkomst is gesloten.
-
6. Voor de toepassing van het eerste lid geldt dat, indien het bedrijfsborgstellingskrediet
is verstrekt voor de betaling van de kosten van de stichting of verbouwing van een
onroerende zaak, het eerste kalenderkwartaal waarin vermindering plaatsvindt uiterlijk
aanvangt op de eerste dag van het zesde kalenderkwartaal dat volgt op het kalenderkwartaal
waarin de kredietovereenkomst is gesloten.
-
7. De Bank kan de vermindering, bedoeld in het eerste lid, gedurende een periode van
ten minste een kalenderkwartaal opschorten indien:
-
a. de Bank voor ten minste de duur van de opschorting uitstel verleent van de verplichting
tot aflossing van het bedrijfsborgstellingskrediet,
-
b. de Bank uitstel verleent van de verplichting tot aflossing van alle bankfaciliteiten
gedurende de duur van de opschorting, dan wel uitstel verleent van de verplichting
tot aflossing van een gedeelte van de bankfaciliteiten, waarbij de som van de aflossingsbedragen
ten minste even groot is als de som van de aflossingsbedragen waarvoor de Bank uitstel
verleent als bedoeld onder a, of, indien het bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt
aan:
-
1°. een MKB-ondernemer die ten tijde van de verstrekking starter was, ten minste 33,3
procent bedraagt van de som van de aflossingsbedragen waarvoor de Bank uitstel verleent
als bedoeld onder a;
-
2°. een MKB-ondernemer die ten tijde van de verstrekking innovatief MKB-ondernemer was,
ten minste 50 procent bedraagt van de som van de aflossingsbedragen waarvoor de Bank
uitstel verleent als bedoeld onder a, of
-
3°. een MKB-ondernemer en sprake is van een bedrijfsborgstellingskrediet, dat per kalenderjaar
het bedrag van € 200.000 niet overschrijdt, indien de Bank bij de melding, bedoeld
in artikel 6, heeft aangegeven hiervan gebruik te willen maken, ten minste 33,3 procent
bedraagt van de som van de aflossingsbedragen waarvoor de Bank uitstel verleent als
bedoeld onder a, en
-
c. de Bank de opschorting meldt binnen 35 dagen na aanvang van de opschorting onder gelijktijdige
verstrekking van de door de minister vastgestelde informatie. De minister bevestigt
de melding binnen 35 dagen na ontvangst.
-
8. De in het zevende lid bedoelde opschorting van de vermindering vindt ten hoogste voor
een totaal van acht kalenderkwartalen plaats. De opschorting van de vermindering vindt
ten hoogste voor een totaal van twaalf kalenderkwartalen plaats indien het bedrijfsborgstellingskrediet
is verstrekt aan een starter.
-
9. Indien een bedrijfsborgstellingskrediet wordt aangewend voor herfinanciering van een
bedrijfsborgstellingskrediet, dat eerder is gebruikt voor de in het tweede lid, onder
a en b genoemde doelen, en tevens is voldaan aan het tweede lid, onder b en c, is
de nieuwe periode ten hoogste gelijk aan de periode waarvoor het bedrijfsborgstellingskrediet
nog zou hebben gelopen zonder herfinanciering, indien en voor zover deze restperiode
meer bedraagt dan zes jaar.
-
10. Voor de toepassing van het zesde lid wordt onder een onroerende zaak mede begrepen
schepen en vliegtuigen, voor zover deze zijn ingeschreven in de registers als bedoeld
in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Kadasterwet, alsmede ieder goederenrechtelijk recht dat omvat het uitsluitend gebruik van een
onroerende zaak, met inbegrip van bovenbedoelde schepen en vliegtuigen.
Artikel 10. Schorsing vermindering borgstelling
-
1. De vermindering van de borgstelling, bedoeld in artikel 9, wordt geschorst met ingang
van de dag waarop het bedrijfsborgstellingskrediet is opgeëist.
-
2. In afwijking van het eerste lid wordt de vermindering van de borgstelling pas geschorst
door de aanvang van de uitwinning, indien met die uitwinning geen aanvang is gemaakt
binnen twee maanden na de dag waartegen het bedrijfsborgstellingskrediet door de Bank
is opgeëist.
-
3. De vermindering van de borgstelling wordt tevens geschorst zolang de MKB-ondernemer
in staat van faillissement verkeert of aan hem surseance van betaling is verleend.
Artikel 11. Verzoek om betaling uit hoofde van de bedrijfsborgstellingsovereenkomst
-
1. De Bank dient zo spoedig mogelijk na de voltooiing van de uitwinning of, indien dit
eerder is, zo spoedig mogelijk nadat aannemelijk is geworden dat geen opbrengsten
meer zijn te verwachten die in mindering komen op het bedrijfsborgstellingskrediet,
maar in ieder geval binnen negen maanden na de datum waartegen het bedrijfsborgstellingskrediet
is opgeëist of, indien dit eerder is, na de datum van het faillissement, een verzoek
in om betaling uit hoofde van de bedrijfsborgstellingsovereenkomst.
-
2. Het verzoek wordt ingediend onder gelijktijdige verstrekking van de door de minister
vastgestelde informatie.
-
3. De minister bevestigt de ontvangst van het verzoek om betaling binnen 35 dagen na
de ontvangst en reageert op het verzoek binnen negen maanden na de bevestiging.
Artikel 12. Berekening omvang borgstelling bij uitbetalen
-
1. De omvang van de borgstelling bedraagt per MKB-ondernemer 90 procent van hetgeen de
MKB-ondernemer ten tijde van het overeenkomstig artikel 11 ingediende verzoek uit
hoofde van het bedrijfsborgstellingskrediet of de bedrijfsborgstellingskredieten pro
resto verschuldigd is, doch
-
a. ten hoogste 90 procent van de met toepassing van de artikelen 8, 9 en 10 berekende
omvang van het bedrijfsborgstellingskrediet of de bedrijfsborgstellingskredieten,
en
-
b. ten hoogste de som van de ten tijde van de opzegging van de kredietovereenkomst bestaande
en verstrekte bankfaciliteiten van de Bank voor de MKB-ondernemer.
-
2. In afwijking van het eerste lid, onder b, bedraagt de omvang van de borgstelling:
-
a. indien sprake is van een starters-borgstellingskrediet: ten hoogste drie maal de som
van de ten tijde van de opzegging van de kredietovereenkomst bestaande en verstrekte
bankfaciliteiten van de Bank voor de MKB-ondernemer;
-
b. indien het bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt aan een MKB-ondernemer die ten
tijde van de verstrekking een innovatieve MKB-ondernemer was: ten hoogste twee maal
de som van de ten tijde van de opzegging van de kredietovereenkomst bestaande en verstrekte
bankfaciliteiten van de Bank voor de MKB-ondernemer;
-
c. ten hoogste drie maal de som van de ten tijde van de opzegging van de kredietovereenkomst
bestaande en verstrekte bankfaciliteiten van de Bank voor de MKB-ondernemer indien
sprake is van een bedrijfsborgstellingskrediet als bedoeld in artikel 3, eerste lid,
onderdeel k, subonderdeel 3°.
-
3. Voor de toepassing van het eerste lid en het tweede lid, onderdeel a, worden als bankfaciliteiten
mede in aanmerking genomen:
-
a. de bedragen die een Bank-gelieerde uit hoofde van een overeenkomst aan de MKB-ondernemer
ter leen verstrekt of zal verstrekken, en
-
b. de verplichtingen die een Bank-gelieerde tegenover een derde, niet zijnde een andere
Bank-gelieerde of een rechtspersoon waarmee de Bank in een groep verbonden is, onherroepelijk
is aangegaan om ten laste van de MKB-ondernemer aan de derde een of meer betalingen
te doen als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel g, 3°, indien de zekerheden
van de Bank-gelieerde ter zake van de hiervoor onder a en b bedoelde bedragen en verplichtingen
mede strekken tot zekerheid van de Bank.
Artikel 13. Betaling door de Staat
-
1. De minister betaalt hetgeen de Staat uit hoofde van deze overeenkomst met het oog
op de door de Bank in haar verzoek bedoelde bedrijfsborgstellingskrediet verschuldigd
is.
-
2. Voor zover de Bank bij haar verzoek om betaling aannemelijk maakt dat er bijzondere
omstandigheden waren die het naar normaal bankgebruik noodzakelijk maakten de andere
bankfaciliteiten sterker in omvang terug te brengen dan de bedrijfsborgstellingskredieten,
blijft artikel 12, eerste lid, aanhef en onder b, en tweede lid, buiten toepassing.
-
3. De Staat is niet verplicht tot betaling op het verzoek van de Bank:
-
a. indien niet voldaan is aan een verzoek als bedoeld in artikel 20, eerste lid;
-
b. indien de Bank in het kader van het verzoek gegevens heeft verstrekt, waarvan zij
wist of behoorde te weten dat deze onjuist of onvolledig waren en de verstrekking
van deze gegevens tot een onjuiste beslissing op het verzoek zou hebben geleid.
-
4. Betalingen door de Staat aan de Bank en door de Bank aan de Staat geschieden door
debitering respectievelijk creditering door de Bank van een rekening die de Bank zal
aanhouden ten name van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
met vermelding van ‘verliesdeclaraties’.
-
5. Over het debet- of creditsaldo van de rekening zal een rente berekend worden gelijk
aan de basisrente.
Artikel 14. Inspanningsverplichting tot uitwinning bedrijfsborgstellingskrediet
-
1. Gedurende vijf jaar nadat de Bank uit hoofde van het bedrijfsborgstellingskrediet
door de Staat is betaald, is de Bank gehouden die pogingen in het werk te stellen
om namens de Staat het door de Staat betaalde bedrag in te vorderen, die de Bank in
het werk zou hebben gesteld indien het krediet voor eigen rekening en risico door
de Bank zou zijn verstrekt. De Staat machtigt met het oog hierop de Bank tot invordering
bij de kredietnemer van de door deze aan de Staat verschuldigde bedragen.
-
2. De Bank zendt binnen drie maanden na afloop van de in het eerste lid bedoelde periode
de minister een overzicht van de door haar ondernomen activiteiten, waarin de door
de minister vastgestelde informatie is opgenomen.
Artikel 15. Verslag voortgang uitwinning bij verzoek om betaling borgstelling
-
1. Indien een verzoek om betaling als bedoeld in artikel 11 is ingediend op een moment,
waarop de uitwinning nog niet is voltooid en ook niet aannemelijk is geworden dat
geen opbrengsten meer zijn te verwachten die in mindering komen op het bedrijfsborgstellingskrediet,
brengt de Bank de minister ten minste jaarlijks verslag uit over de voortgang van
de uitwinning.
-
2. De minister kan over het verloop van de uitwinning binnen een door hem te stellen
termijn nadere gegevens van de Bank verlangen.
Artikel 16. (terug)betalen bedrijfsborgstellingskrediet
-
1. De Bank betaalt de vanaf het moment van de indiening van een verzoek om betaling als
bedoeld in artikel 11 ontvangen opbrengsten die in mindering komen op het bedrijfsborgstellingskrediet
binnen twee maanden na ontvangst aan de Staat.
-
2. Voor zover de opbrengsten na de aanvang van de periode, bedoeld in artikel 14, eerste
lid, ontvangen zijn wordt de in het eerste lid bedoelde betalingsverplichting beperkt
tot 80 procent van de ontvangen opbrengsten, tenzij opbrengsten ontvangen zijn uit
hoofde van uitwinning.
-
3. De Bank zal de rekening, bedoeld in artikel 13, vierde lid, per de datum van verzending
van het verzoek, bedoeld in artikel 11, en binnen twee maanden na die datum, debiteren
voor het bedrag waarvoor betaling wordt gevraagd, vermeerderd met een rente over de
periode die verstreken is sinds de dag waarop de vermindering, bedoeld in artikel
9, op grond van artikel 10 is geschorst.
-
4. De Bank zal de rekening op de datum van de reactie van de minister, bedoeld in artikel
11, derde lid, en binnen twee maanden na die datum crediteren of debiteren voor respectievelijk
het voor de Staat positieve of negatieve verschil tussen het bedrag waarvoor de rekening
ingevolge het derde lid is gedebiteerd en het door de Staat blijkens de reactie, bedoeld
in artikel 11, verschuldigde bedrag, vermeerderd met een over dat verschil te berekenen
rente over de periode die is verstreken sinds de creditering of debitering, bedoeld
in het derde lid, en de datum waarop de reactie is ontvangen.
-
5. De rente, bedoeld in het derde en vierde lid, is gelijk aan de zes maands Euribor
op het moment van de indiening van een aanvraag als bedoeld in artikel 11, vermeerderd
met de door de bank gehanteerde liquiditeitsopslag.
Artikel 17. Voorwaarden schuldregeling bedrijfsborgstellingskrediet
-
1. De Bank treft geen schuldregeling die inhoudt of mede inhoudt een gehele of gedeeltelijke
kwijtschelding van verplichtingen voortvloeiende uit een kredietovereenkomst, uit
hoofde waarvan een bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt, zonder voorafgaande
toestemming van de minister. De minister kan aan zijn toestemming voorwaarden verbinden
ten aanzien van de inhoud van een dergelijke regeling.
-
2. De minister beslist zo spoedig mogelijk op een verzoek om toestemming als bedoeld
in het eerste lid.
Artikel 18. Vervallen verplichtingen van de Staat uit hoofde van deze overeenkomst
-
1. De verplichtingen van de Staat uit hoofde van deze overeenkomst met betrekking tot
een bedrijfsborgstellingskrediet vervallen door schuldvernieuwing, door schuldoverneming
en – voor het gedeelte waarin subrogatie plaatsvindt – door subrogatie van derden
in de rechten van de Bank met betrekking tot het bedrijfsborgstellingskrediet, al
dan niet voorafgegaan door verpanding van het bedrijfsborgstellingskrediet.
-
2. In afwijking van het eerste lid blijven de verplichtingen van de Staat met betrekking
tot een bedrijfsborgstellingskrediet van kracht, indien:
-
a. de MKB-ondernemer aan wie het bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt de onderneming
en alle voor het drijven van de onderneming bestemde activa en passiva inbrengt of
overdraagt aan een door de MKB-ondernemer voor het drijven van die onderneming opgerichte
rechtspersoon,
-
b. de Bank met de onder a bedoelde rechtspersoon een overeenkomst sluit als gevolg waarvan
die rechtspersoon bij de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het bedrijfsborgstellingskrediet
is verleend de plaats inneemt van de MKB-ondernemer, en
-
c. de MKB-ondernemer zich naast de onder a bedoelde rechtspersoon hoofdelijk aansprakelijk
stelt voor de nakoming door die rechtspersoon van de verplichtingen die voortvloeien
uit de kredietovereenkomst.
-
3. Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder rechtspersoon mede begrepen twee
of meer rechtspersonen, indien die rechtspersonen gezamenlijk voldoen aan de in het
tweede lid genoemde voorwaarden en ieder van die rechtspersonen zich hoofdelijk aansprakelijk
stelt voor de nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit de kredietovereenkomst
uit hoofde waarvan het bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt.
Artikel 19. Procedure bij aanleveren onjuiste gegevens door Bank
Reeds uitgekeerde bedragen zijn terstond en zonder enige ingebrekestelling opeisbaar
zodra de minister blijkt dat de Bank zodanig onjuiste of onvolledige informatie heeft
verschaft dat hij op een verzoek om betaling een andere beslissing zou hebben genomen,
indien hem de juiste gegevens volledig waren verschaft, of dat de Bank de betalingsverplichting,
bedoeld in artikel 16, eerste lid, niet is nagekomen.
Artikel 20. Controle bedrijfsborgstellingskrediet
-
1. De Bank, en indien toepassing is gegeven aan de artikelen 3, tweede lid, en 12, derde
lid, de Bank-gelieerde, en de MKB-ondernemer voldoen aan hetgeen door de minister
aangewezen bij zijn ministerie werkzame personen wordt verzocht, voor zover dat redelijkerwijs
noodzakelijk is voor een goede uitvoering van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies, paragraaf 3.11 van de Regeling nationale EZ-subsidies en deze overeenkomst, en met het oog op de
nakoming door de Staat van op de Staat rustende internationaalrechtelijke verplichtingen,
en voor zover het betrekking heeft op de uit het besluit of deze overeenkomst voortvloeiende
zelfstandige verplichtingen van de Bank of de Bank-gelieerde de MKB-ondernemer aan
wie het bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt of de met deze MKB-ondernemer gesloten
kredietovereenkomsten, omtrent:
-
a. het toegang verlenen tot door hen gebruikte plaatsen;
-
b. het verlenen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden;
-
c. het maken van kopieën van de onder b bedoelde gegevens en bescheiden;
-
d. het verlenen van medewerking aan het verstrekken van gegevens door anderen en
-
e. het verstrekken van inlichtingen.
-
2. Alleen in daartoe aanleiding gevende gevallen zal aan de Bank, of indien toepassing
is gegeven aan de artikelen 3, tweede lid, en 12, derde lid, aan de Bank-gelieerde,
of aan de MKB-ondernemer, gevraagd worden de in het eerste lid bedoelde inlichtingen
ook door haar interne accountant te doen verstrekken.
-
3. Van de mogelijkheid, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder a, zal alleen gebruik
worden gemaakt indien een ernstig vermoeden bestaat dat de Bank, de Bank-gelieerde
of de MKB-ondernemer onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt.
-
4. De Bank stelt de minister binnen 35 dagen na kennisname op de hoogte van de volgende
feiten en verstrekt daarbij de door de minister vastgestelde informatie:
-
a. vervroegde volledige aflossing van het bedrijfsborgstellingskrediet;
-
b. het door de afdeling ....... van de Bank in beheer nemen van het bedrijfsborgstellingskrediet;
-
c. de verlening van surseance van betaling aan of de faillietverklaring van de MKB-ondernemer;
-
d. opeising van het bedrijfsborgstellingskrediet.
-
5. De Bank meldt de Staat de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot verlening
van surseance van betaling aan de Bank, dan wel een verzoek tot faillietverklaring
van de Bank.
Artikel 21. Beheer
-
1. Tijdens de looptijd van de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een bedrijfsborgstellingskrediet
wordt verstrekt en tijdens de uitwinning zal de Bank waken over de belangen van de
Staat als borg.
-
2. De Bank zal er voor zorg dragen dat het bedrijfsborgstellingskrediet niet wordt gebruikt
voor de nakoming van verplichtingen van de MKB-ondernemer aan de Bank die het bedrijfsborgstellingskrediet
verstrekt, aan een Bank-gelieerde of aan een rechtspersoon waarmee de Bank in een
groep verbonden is.
-
3. De Bank zal tijdens de looptijd van de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een
bedrijfsborgstellingskrediet is verleend in de door haar te sluiten overeenkomsten
met allen, niet zijnde de Staat, die zich borg willen stellen voor de nakoming door
de MKB-ondernemer van de verplichtingen voortvloeiende uit de kredietovereenkomst
uit hoofde waarvan het bedrijfsborgstellingskrediet is verleend, een beding ten behoeve
van de Staat opnemen, ertoe strekkende dat de omslagregeling van artikel 869, boek 7, Burgerlijk Wetboek niet geldt ten opzichte van de Staat en de Bank zal geen bedingen opnemen, ertoe
leidende dat:
-
a. een borg er zich op zou kunnen beroepen dat de Staat eerst zou moeten worden aangesproken;
-
b. een borg zich zou kunnen onttrekken aan toepassing door de Staat van de omslagregeling
van artikel 869, boek 7, Burgerlijk Wetboek.
-
4. De Bank draagt er zorg voor dat de relaties tussen haar en de bij haar onderneming
betrokkenen enerzijds, en de ondernemer aan wie een bedrijfsborgstellingskrediet is
verstrekt anderzijds transparant zijn.
Artikel 22. Hardheidsclausule
Indien naar het oordeel van de minister de kans dat de toepasselijkheid van deze overeenkomst
op een bedrijfsborgstellingskrediet of een deel van een bedrijfsborgstellingskrediet
wordt ingeroepen in belangrijke mate wordt verkleind of indien naar het oordeel van
de minister aannemelijk is dat daardoor het bedrag waarvoor de toepasselijkheid van
deze overeenkomst wordt ingeroepen in belangrijke mate wordt verlaagd, kan de minister
voor de toepassing van deze overeenkomst met betrekking tot dat krediet instemmen
met een gemotiveerd verzoek van de Bank om afwijking van deze overeenkomst.
Artikel 23. Communicatie
Waar in deze overeenkomst sprake is van een vorm van communicatie geschiedt deze langs
elektronische weg. De aanlevering door de Bank kan in afwijking en bij wijze van alternatief
en ter keuze van de Bank ook geschieden in schriftelijke vorm en door aanlevering
van een fysieke gegevensdrager.
Artikel 24. Overige bepalingen
-
1. De inwerkingtreding van een wijziging van het Kaderbesluit EZ-subsidies, het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies of paragraaf 3.11 van de Regeling nationale EZ-subsidies leidt te zelfder tijd tot een gelijke wijziging
van deze overeenkomst.
-
2. Deze overeenkomst kan worden gewijzigd door een schriftelijke mededeling van de minister
aan de Bank.
-
3. Deze overeenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd en kan door de minister en de
Bank schriftelijk worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van drie hele
kalendermaanden.
-
4. In afwijking van het derde lid kan deze overeenkomst door de minister met onmiddellijke
ingang worden ontbonden, indien de Bank in strijd heeft gehandeld met het gestelde
in deze overeenkomst.
-
5. In afwijking van het derde lid kan de Bank deze overeenkomst met onmiddellijke ingang
opzeggen binnen een termijn van een maand na publicatie in het Staatsblad van een
wijziging van het Kaderbesluit EZ-subsidies, het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies, publicatie in de Staatscourant van een wijziging van paragraaf 3.11 van de Regeling nationale EZ-subsidies of een schriftelijke mededeling van de minister,
inhoudende een wijziging van deze overeenkomst.
-
6. Deze overeenkomst eindigt van rechtswege door de intrekking van het Kaderbesluit EZ-subsidies,
het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies of door intrekking van artikel 3.11.2, eerste lid, onderdeel a, van de Regeling nationale EZ-subsidies.
-
7. Wijziging, opzegging, ontbinding of beëindiging van deze overeenkomst heeft geen gevolg
ten aanzien van bedrijfsborgstellingskredieten, welke ten tijde van de inwerkingtreding
van de wijziging, opzegging, ontbinding of beëindiging overeenkomstig artikel 3 zijn
gemeld en ten aanzien van bedrijfsborgstellingskredieten die zijn of zullen worden
verstrekt uit hoofde van een kredietovereenkomst die is aangegaan voor de inwerkingtreding
van de wijziging, opzegging, ontbinding of beëindiging.
-
8. Het zevende lid is niet van toepassing ten aanzien van de wijziging van artikel 5
ingevolge de Regeling van de Minister van Economische Zaken van 3 september 2009,
nr. WJZ/9155298, tot wijziging van de Subsidieregeling starten, groeien en overdragen
van ondernemingen ten aanzien van de opschortingsvoorwaarden voor borgstelling van
MKB-kredieten (Stcrt. 2009, 13666).
-
9. Als het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies en artikel 3.11.2, eerste lid, onderdeel a, van de Regeling nationale EZ-subsidies gelijktijdig worden ingetrokken en vervangen
door materieel identieke wettelijke voorschriften in een andere algemene maatregel
van bestuur of ministeriële regeling dan is het zesde lid niet van toepassing.
Artikel 25. Bank-gelieerde
Bank-gelieerde in de zin van artikel 1, tweede lid, onder a, van deze overeenkomst
is (zijn):
Getekend te ’s-Gravenhage op .....
De Minister van Economische Zaken,
(naam en functie vertegenwoordigers Bank)
Bijlage 3.11.2. , behorende bij artikel 3.11.8, tweede lid, van de regeling nationale EZ-subsidies
Model voor een bedrijfsborgstellingskredietovereenkomst met één bank
Overeenkomst tussen:
-
1. De Staat der Nederlanden, hierna te noemen: de Staat, vertegenwoordigd door de Minister
van Economische Zaken; en
-
2. ...... (inclusief de centrale Bank indien deze bedrijfsborgstellingskredieten verstrekt),
hierna gezamenlijk te noemen: de centrale Bank,
Partijen zijn het volgende overeengekomen:
Artikel 1. Definitiebepalingen
-
1. De begrippen die in het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies en paragraaf 3.11 van de Regeling nationale EZ-subsidies zijn gedefinieerd hebben in deze overeenkomst
de in deze regelingen gegeven betekenis.
-
2. Voorts wordt in deze overeenkomst verstaan onder:
-
a.
bankfaciliteit: krediet of een deel van een krediet waarvoor de Staat niet borg of garant staat:
-
b.
bank-gelieerde: een rechtspersoon waaraan een van de Banken voor zich, dan wel twee of meer Banken
gezamenlijk, direct of indirect meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft,
respectievelijk verschaffen, of voor het handelen waarvan de Bank volledig aansprakelijk
is of deze Banken volledig aansprakelijk zijn, en die als Bank-gelieerde is vermeld
in artikel 25 van deze overeenkomst;
-
c.
bedrijfsborgstellingskrediet: krediet of een deel van een krediet dat overeenkomstig artikel 6 is gemeld;
-
d.
de-minimissteun: steun van de overheid die voldoet aan de voorwaarden, vastgesteld in de de-minimis
verordening;
-
e.
één onderneming: één onderneming of alle ondernemingen die ten minste één van de volgende banden met
elkaar onderhouden, waarbij ondernemingen die via één of meer andere ondernemingen
één van de onder 1° tot en met 4° bedoelde banden onderhouden, ook als één onderneming
worden beschouwd:
-
1°. één onderneming heeft de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten
van een andere onderneming;
-
2°. één onderneming heeft het recht de meerderheid van de leden van het bestuurs-, leidinggevend
of toezichthoudend orgaan van een andere onderneming te benoemen of te ontslaan;
-
3°. één onderneming heeft het recht een overheersende invloed op een andere onderneming
uit te oefenen op grond van een met die onderneming gesloten overeenkomst of een bepaling
in de statuten van laatstgenoemde onderneming;
-
4°. één onderneming die aandeelhouder of vennoot is van een andere onderneming, heeft
op grond van een met andere aandeelhouders of vennoten van die andere onderneming
gesloten overeenkomst als enige zeggenschap over de meerderheid van de stemrechten
van de aandeelhouders of vennoten van laatstgenoemde onderneming;
-
f.
innovatieve MKB-ondernemer: een MKB-ondernemer ten aanzien waarvan de Bank beschikt over een gewaarmerkte kopie
van een verklaring als bedoeld in artikel 23, eerste lid, of artikel 27, eerste lid, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor
de volksverzekeringen en waarvan het origineel ten hoogste zestien maanden voor de datum waarop de kredietovereenkomst
is gesloten is afgegeven, of een MKB-ondernemer ten aanzien waarvan de Bank beschikt
over een advies van de minister waaruit blijkt dat de MKB-ondernemer is aan te merken
als een innovatieve MKB-ondernemer;
-
g.
krediet: bedrag dat de Bank uit hoofde van een kredietovereenkomst verstrekt of zal verstrekken;
-
h.
kredietovereenkomst: overeenkomst uit hoofde waarvan:
-
1°. de Bank aan een MKB-ondernemer geld ter leen verstrekt of zal verstrekken, of
-
2°. de MKB-ondernemer tot een bepaald bedrag trekt of zal kunnen trekken op de Bank, of
-
3°. de Bank tegenover een derde, niet zijnde een rechtspersoon waarmee de Bank in een
groep verbonden is of een Bank-gelieerde, onherroepelijk een verplichting is aangegaan
om ten laste van de MKB-ondernemer aan de derde een of meer betalingen te doen, welke
verplichting niet afhankelijk is van voorwaarden op de vervulling waarvan het handelen
van de Bank van invloed is;
-
i.
minister: de Minister van Economische Zaken;
-
j.
starter:
-
1°. een MKB-ondernemer, die een natuurlijk persoon is en die niet langer dan drie jaar
een onderneming in stand houdt;
-
2°. een vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal, tevens MKB-ondernemer, waarvan
de bestuurder een natuurlijk persoon is die ten tijde van het sluiten van de kredietovereenkomst
direct of indirect de meerderheid van het geplaatst en gestort kapitaal houdt en deze
meerderheid niet langer dan drie jaar houdt;
-
k.
starters-borgstellingskrediet: bedrijfsborgstellingskrediet dat uitsluitend wordt verstrekt aan een starter;
-
l.
uitwinning:
-
1°. uitwinning door de Bank, naar normaal bankgebruik, van de door de MKB-ondernemer aan
de Bank verstrekte zekerheden;
-
2°. onderhandse verkoop met toestemming van de Bank door de MKB-ondernemer van de vermogensbestanddelen
van de MKB-ondernemer, inning van vorderingen daaronder begrepen; en
-
3°. executoriale verkoop van de vermogensbestanddelen van de MKB-ondernemer;
-
4°. indien het faillissement van de MKB-ondernemer is uitgesproken of aan hem surseance
van betaling is verleend de onderhandse of executoriale verkoop van de vermogensbestanddelen
van de MKB-ondernemer door of met medewerking van de curator of de bewindvoerder;
-
m.
liquiditeitsopslag: en door een financier aan een ondernemer in rekening gebracht percentage van de lening,
waarvan de hoogte gelijk is voor alle door de desbetreffende financier op dezelfde
dag afgesloten of af te sluiten leningen met dezelfde looptijd. Indien een dergelijk
percentage niet beschikbaar is, zal in overleg met de financier een ander redelijk,
transparant en verifieerbaar percentage worden vastgesteld.
Artikel 2. Borgstelling
De Staat stelt zich borg ten behoeve van de Banken voor de terugbetaling van bedrijfsborgstellingskredieten
die met inachtneming van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies en paragraaf 3.11 van de Regeling nationale EZ-subsidies en deze overeenkomst door de Banken worden
verstrekt, met dien verstande dat deze borgstelling wordt aangegaan onder de navolgende
bedingen.
Artikel 3. Voorwaarden bedrijfsborgstellingsovereenkomst
-
1. De toepasselijkheid van deze borgstellingsovereenkomst op een krediet of een deel
van een krediet kan uitsluitend worden ingeroepen:
-
a. indien het krediet is gemeld als bedoeld in artikel 6;
-
b. indien binnen 35 dagen na het sluiten van de kredietovereenkomst de door de minister
op grond van artikel 3.11.4 van de Regeling nationale EZ-subsidies vastgestelde provisie door de centrale Bank
aan de Staat is betaald;
-
c. indien en voor zover door de melding, bedoeld onder a, de som van de in een kalenderjaar
gemelde kredieten of delen daarvan de door de minister op grond van artikel 3.11.6, tweede lid, van de Regeling nationale EZ-subsidies met betrekking tot dat kalenderjaar vastgestelde
meldingslimiet niet is overschreden;
-
d. indien de natuurlijke persoon die direct of indirect meer dan de helft van het geplaatste
kapitaal verschaft aan de MKB-ondernemer, niet zijnde een natuurlijke persoon, zich
borg heeft gesteld voor de nakoming door de MKB-ondernemer van de verplichtingen voortvloeiende
uit de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het bedrijfsborgstellingskrediet wordt
verstrekt, tot aan een bedrag ter grootte van ten minste 25 procent van het bedrijfsborgstellingskrediet
met een minimum van € 5.000;
-
e. indien het bedrijfsborgstellingskrediet niet is bestemd en niet wordt gebruikt voor
activiteiten die direct verband houden met:
-
1°. de omvang van de uitvoer naar andere lidstaten van de Europese Unie of derde landen;
-
2°. het oprichten en exploiteren van een distributienet ten behoeve van de uitvoer, of
-
3°. andere lopende uitgaven direct verband houdend met activiteiten op het gebied van
uitvoer;
-
f. indien het bedrijfsborgstellingskrediet niet meer bedraagt dan het tekort aan zekerheden
dat bij de Bank ten tijde van het sluiten van de kredietovereenkomst bestaat;
-
g. indien de kredietovereenkomst in schriftelijke vorm is aangegaan;
-
h. indien de bank in de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het bedrijfsborgstellingskrediet
wordt verstrekt een verplichting voor de MKB-ondernemer is opgenomen om alle medewerking
te verlenen aan het uitoefenen door de Staat van de in artikel 20, eerste lid, genoemde
bevoegdheden;
-
i. indien de Bank in de door haar gesloten borgstellingsovereenkomst met betrekking tot
de nakoming door de MKB-ondernemer van de verplichtingen voortvloeiende uit de uit
hoofde waarvan het bedrijfsborgstellingskrediet is verleend een beding ten behoeve
van de Staat heeft opgenomen, ertoe strekkende dat de omslagregeling van artikel 869, boek 7, Burgerlijk Wetboek niet geldt ten opzichte van de Staat en de Bank geen bedingen heeft opgenomen, ertoe
leidende dat:
-
1°. een borg er zich op zou kunnen beroepen dat de Staat eerst zou moeten worden aangesproken,
-
2°. een borg zich zou kunnen onttrekken aan toepassing door de Staat van de omslagregeling
van artikel 869, boek 7, Burgerlijk Wetboek;
-
j. indien door de Bank gelijktijdig met het sluiten van de kredietovereenkomst, uit hoofde
waarvan een bedrijfsborgstellingskrediet aan de MKB-ondernemer wordt verstrekt, met
de MKB-ondernemer een kredietovereenkomst is gesloten uit hoofde waarvan de MKB-ondernemer
over een bankfaciliteit beschikt, die niet bestemd is en niet gebruikt wordt voor
de aflossing van bankfaciliteiten waarover de MKB-ondernemer beschikt bij de Bank
of een Bank-gelieerde of aan een rechtspersoon waarmee de Bank in een groep verbonden
is;
-
k. indien de bankfaciliteit, bedoeld in het eerste lid, onderdeel j, ten minste 100 procent
bedraagt van het bedrijfsborgstellingskrediet, of,
-
1°. ten minste 33,3 procent bedraagt van het bedrijfsborgstellingskrediet, indien het
bedrijfsborgstellingskrediet wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer die ten tijde
van de verstrekking starter was;
-
2°. ten minste 50 procent bedraagt van het bedrijfsborgstellingskrediet indien het bedrijfsborgstellingskrediet
wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer die ten tijde van de verstrekking innovatieve
MKB-ondernemer was, of
-
3°. ten minste 33,3 procent bedraagt van het bedrijfsborgstellingskrediet, indien sprake
is van een bedrijfsborgstellingskrediet, dat per kalenderjaar het bedrag van € 200.000
niet overschrijdt, indien de Bank bij de melding, bedoeld in artikel 6, heeft aangegeven
hiervan gebruik te willen maken;
-
l. indien de looptijd van de onder k bedoelde bankfaciliteit ten minste even lang is
als de looptijd van het bedrijfsborgstellingskrediet.
-
2. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel k, worden mede in aanmerking genomen
de bedragen die een Bank-gelieerde gelijktijdig met de gesloten kredietovereenkomst
aan de MKB-ondernemer worden verstrekt, indien de zekerheden van de Bank-gelieerde
ter zake van die bedragen mede strekken tot zekerheid van de Bank.
Artikel 4. Criteria voor MKB-ondernemer bij verstrekken bedrijfsborgstellingskrediet
-
1. Ten tijde van het sluiten van een kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een bedrijfsborgstellingskrediet
aan een MKB-ondernemer wordt verstrekt, moet aan de volgende criteria zijn voldaan:
-
a. de MKB-ondernemer:
-
1°. beschikt over onvoldoende financiële middelen om zijn onderneming op economisch verantwoorde
wijze te drijven;
-
2°. is in Nederland gevestigd en voert daar een substantieel deel van de activiteiten
van de onderneming uit;
-
3°. is geen aanbieder als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Wet marktordening gezondheidszorg, noch oefent hij het beroep van dierenarts, notaris, advocaat of gerechtsdeurwaarder
uit;
-
4°. houdt geen onderneming in stand waarvan de laatste jaaromzet voor 50 procent of meer
is verkregen, of, indien de onderneming nog geen heel jaar is gedreven, waarvan de
omzet naar verwachting voor 50 procent of meer zal worden verkregen, uit:
-
– de uitoefening van het bank-, verzekerings- of beleggingsbedrijf, of het financieren
van een of meer andere ondernemingen, of
-
– het verwerven, vervreemden, beheren of exploiteren van onroerende zaken of het ontwikkelen
van onroerende zaakprojecten;
-
5°. houdt geen onderneming in stand die actief is in:
-
– de sector visserij en aquacultuur;
-
– de primaire productie van landbouwproducten;
-
– de sector verwerking en afzet van landbouwproducten in de gevallen, bedoeld in artikel
1, eerste lid, onder c, van de de-minimis verordening;
-
6°. houdt geen onderneming in stand:
-
– waartegen een collectieve insolventieprocedure loopt of
-
– die voldoet aan de criteria om op verzoek van zijn schuldeisers, aan een collectieve
insolventieprocedure te worden onderworpen;
-
7°. beschikt naast het bedrijfsborgstellingskrediet niet over een lening waarvoor de Staat
uit hoofde van de Regeling LNV-subsidies of door overname van de verplichtingen van
de Stichting Borgstellingsfonds voor de landbouw borg of garant staat;
-
8°. beschikt niet over een door een andere bank of kredietverstrekker verstrekte kredietfaciliteit,
waarvoor de Staat op grond van het Kaderbesluit EZ-subsidies, het Kaderbesluit nationale
EZ-subsides, het Besluit borgstelling MKB-kredieten 1997 of het Besluit borgstelling MKB-kredieten borg staat.
-
b. er is een tekort aan zekerheden bij de MKB-ondernemer, waardoor de Bank naar normaal
bankgebruik het krediet niet geheel voor eigen rekening en risico kan verstrekken;
-
c. de rentabiliteits- en continuïteitsperspectieven van de onderneming zijn bevredigend.
-
2. In afwijking van het eerste lid voldoet een MKB-ondernemer die actief is in een van
het toepassingsgebied van de de-minimis verordening uitgesloten sector, bedoeld in
het eerste lid, onderdeel a, onder 5°, wel aan de criteria van de de-minimis verordening,
indien:
-
a. de MKB-ondernemer ook actief is in één of meer van de sectoren of andere activiteiten
verricht die onder de de-minimis verordening vallen, en
-
b. de financier aan de MKB-ondernemer door middel van de kredietovereenkomst de verplichting
oplegt dat:
-
1°. de MKB-ondernemer het verleende krediet uitsluitend zal gebruiken voor de financiering
van de activiteiten die zullen plaatsvinden binnen de sectoren die binnen het toepassingsgebied
van de de-minimis verordening vallen, en
-
2°. de inrichting van de administratie van de MKB-ondernemer zodanig zal zijn dat voor
zover de MKB-ondernemer activiteiten verricht die buiten het toepassingsgebied van
de de-minimis verordening vallen, deze activiteiten zowel financieel als administratief
gescheiden worden uitgevoerd van de activiteiten dat met deze subsidie wordt ondersteund.
-
3. Het eerste lid, onderdeel a, onder 5°, is niet van toepassing op een MKB-ondernemer
die gevestigd is in het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba.
Artikel 5. Voorkomen onrechtmatige staatssteun
-
1. Ten tijde van het sluiten van een kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een bedrijfsborgstellingskrediet
aan een MKB-ondernemer wordt verstrekt, moet voorts aan de volgende criteria zijn
voldaan:
-
a. de verlening van de borgstelling leidt er niet toe dat de MKB-ondernemer een bedrag
van meer dan € 200.000 aan de-minimissteun ontvangt over de periode van het lopende
en de twee voorafgaande fiscale jaren. Indien de onderneming actief is in het goederenvervoer
over de weg, geldt een maximum voor dit totaal van € 100.000. Een bedrijfsborgstellingskrediet
wordt aangemerkt als de-minimissteun voor 13% van het staatsgegarandeerde deel van
het krediet. Bij de bepaling of de verlening van de borgstelling niet leidt tot overschrijding
van het desbetreffende maximum wordt rekening gehouden met de-minimissteun die is
verleend aan ondernemingen die deel uitmaken van één onderneming;
-
b. De Bank heeft er voor zorg gedragen dat:
-
– zij de MKB-ondernemer in kennis heeft gesteld dat hij ingevolge de verstrekking van
het bedrijfsborgstellingskrediet steun van de overheid ontvangt ter waarde van 13%
van het staatsgegarandeerde deel van het krediet, en dat deze steun wordt aangemerkt
als de-minimissteun;
-
– de MKB-ondernemer een schriftelijke verklaring heeft afgelegd over de de-minimissteun
die hij of, indien hij deel uitmaakt van een groep, deze groep heeft ontvangen in
het lopende en de twee voorafgaande fiscale jaren en schriftelijk heeft verklaard
dat het totaal van deze de-minimissteun en de de-minimissteun ingevolge de verstrekking
van het bedrijfsborgstellingskrediet niet meer bedraagt dan € 200.000 of, indien de
onderneming actief is in het goederenvervoer over de weg, niet meer bedraagt dan € 100.000;
-
– de MKB-ondernemer schriftelijk heeft verklaard dat, voor zover het ontvangen van de-minimissteun
ingevolge de verstrekking van het bedrijfsborgstellingskrediet samen gaat met het
ontvangen van staatssteun voor dezelfde in aanmerking komende kosten, of samen gaat
met staatssteun ten behoeve van dezelfde risicofinancieringsmaatregel, dit niet leidt
tot een overschrijding van de hoogste toepasselijke steunintensiteit of het hoogste
toepasselijke steunbedrag dat in dit geval geldt ingevolge de desbetreffende groepsvrijstellingsverordening
of een besluit dat de Commissie heeft vastgesteld.
-
2. Dit artikel is niet van toepassing op een kredietovereenkomst die wordt gesloten met
een MKB-ondernemer die gevestigd is in het openbaar lichaam Bonaire, Sint-Eustatius
of Saba.
Artikel 6. Kredietmelding
-
1. De centrale bank meldt het krediet of het deel van het krediet waarop deze bedrijfsborgstellingsovereenkomst
van toepassing is binnen 35 dagen na het sluiten van de kredietovereenkomst aan de
Staat onder de gelijktijdige verstrekking van de door de minister vastgestelde informatie.
-
2. De minister bevestigt de ontvangst van een melding binnen 35 dagen na ontvangst.
-
3. Voor de toepassing van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, is de volgorde van
ontvangst van de meldingen door de minister bepalend.
Artikel 7. Provisie
-
1. Het tarief van de provisie bedraagt eenmalig:
-
a. 3 procent indien de overeenkomst van borgtocht een bedrijfsborgstellingskrediet betreft
met een looptijd van niet langer dan twee jaar,
-
b. 3,3 procent indien de overeenkomst van borgtocht een bedrijfsborgstellingskrediet
betreft met een looptijd van meer dan twee jaar, maar niet langer dan vier jaar,
-
c. 3,3 procent indien de overeenkomst van borgtocht een bedrijfsborgstellingskrediet
betreft met een looptijd van meer dan vier jaar, maar niet langer dan zes jaar,
-
d. 4,5 procent indien de overeenkomst van borgtocht een bedrijfsborgstellingskrediet
betreft met een looptijd van meer dan zes jaar, maar niet langer dan negen jaar en
-
e. 4,5 procent indien de overeenkomst van borgtocht een bedrijfsborgstellingskrediet
betreft met een looptijd van meer dan negen jaar, maar niet langer dan twaalf jaar.
-
2. Indien overeenkomstig artikel 3, onderdeel b, een provisie is betaald met betrekking
tot een kredietovereenkomst en indien het desbetreffende krediet niet is opgenomen
vanwege omstandigheden die niet zijn toe te rekenen aan de kredietnemer of aan de
Bank, wordt de provisie door de Staat terugbetaald aan de Bank mits de Bank binnen
een jaar na het sluiten van de kredietovereenkomst daartoe een verzoek aan de Staat
heeft gedaan.
Artikel 8. Maximale omvang van de borgstelling
-
1. Voor de berekening van de omvang van de borgstelling wordt een bedrijfsborgstellingskrediet
slechts in aanmerking genomen voor zover door de verstrekking van het bedrijfsborgstellingskrediet
het totaal van de bedrijfsborgstellingskredieten, berekend per MKB-ondernemer een
bedrag van € 1.500.000 niet overschrijdt.
-
2. Voor de berekening van de omvang van de borgstelling wordt een starters-borgstellingskrediet
slechts in aanmerking genomen voor zover door de verstrekking van dit krediet het
totaal van de starters-borgstellingskredieten, berekend per MKB-ondernemer een bedrag
van € 200.000 niet overschrijdt.
-
3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt een bedrijfsborgstellingskrediet dat is
verstrekt aan een andere MKB-ondernemer ten behoeve van een onderneming voor het drijven
waarvan de MKB-ondernemer volledig aansprakelijk is, geacht aan de MKB-ondernemer
te zijn verstrekt.
-
4. Voor de toepassing van het eerste lid is de toestand op het tijdstip onmiddellijk
na het sluiten van de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het bedrijfsborgstellingskrediet
is verstrekt bepalend.
-
5. Voor de toepassing van het eerste lid worden:
-
a. bedrijfsborgstellingskredieten die op een eerder tijdstip overeenkomstig artikel 6
zijn gemeld, slechts voor het met overeenkomstige toepassing van de artikelen 9 en
10 berekende gedeelte van die bedrijfsborgstellingskredieten in aanmerking genomen;
-
b. kredieten, voor zover de Staat daarvoor op grond van het Kaderbesluit EZ-subsidies,
het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies, het Besluit borgstelling MKB-kredieten, of het Besluit borgstelling MKB-kredieten 1997 nog borg staat, als bedrijfsborgstellingskredieten in aanmerking genomen.
-
6. In afwijking van het eerste lid overschrijdt het totaal van de bedrijfsborgstellingskredieten
per kalenderjaar een bedrag van € 200.000 niet, indien de Bank heeft aangegeven van
de mogelijkheid, bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel k, aanhef en
subonderdeel 3°, gebruik te maken.
Artikel 9. Berekening van de omvang en duur van de borgstelling
-
1. Voor de berekening van de omvang van de borgstelling wordt het na toepassing van artikel
8 in aanmerking te nemen bedrijfsborgstellingskrediet na verloop van ieder kalenderkwartaal
verminderd met een zodanig vast bedrag, dat het bedrijfsborgstellingskrediet op de
laatste datum waarop het moet zijn afgelost, maar uiterlijk na verloop van 6 jaar,
nihil bedraagt.
-
2. Voor de toepassing van het eerste lid geldt in plaats van een periode van ten hoogste
zes jaar een periode van ten hoogste twaalf jaar indien:
-
a. het bedrijfsborgstellingskrediet uitsluitend is bestemd voor de betaling van de kosten
van de stichting, van de aankoop of van de verbouwing van een onroerende zaak,
-
b. deze onroerende zaak voor ten minste de helft bestemd is te worden gebruikt voor de
onderneming van de MKB-ondernemer, en
-
c. de Bank met betrekking tot de onder a bedoelde kosten bankfaciliteiten verstrekt die
een bedrag van ten minste 100 procent van de in onderdeel a bedoelde kosten belopen,
dan wel, indien sprake is van een starters-borgstellingskrediet of een bedrijfsborgstellingskrediet
dat per kalenderjaar het bedrag van € 200.000 niet overschrijdt, indien de Bank bij
de melding, bedoeld in artikel 6, heeft aangegeven hiervan gebruik te maken, 33,3
procent van dit bedrijfsborgstellingskrediet.
-
3. Voor de toepassing van het eerste lid geldt in plaats van een periode van ten hoogste
zes jaar een periode van ten hoogste twaalf jaar indien het bedrijfsborgstellingskrediet
is verstrekt aan een innovatieve MKB-ondernemer.
-
4. Voor de toepassing van het eerste lid vangt het eerste kalenderkwartaal uiterlijk
aan op de eerste dag van het tweede kalenderkwartaal dat volgt op het kalenderkwartaal
waarin de kredietovereenkomst is gesloten.
-
5. Voor de toepassing van het eerste lid geldt dat, indien het bedrijfsborgstellingskrediet
is verstrekt aan een innovatieve MKB-ondernemer, het eerste kalenderkwartaal waarin
vermindering plaatsvindt uiterlijk aanvangt op de eerste dag van het veertiende kalenderkwartaal
dat volgt op het kalenderkwartaal waarin de kredietovereenkomst is gesloten.
-
6. Voor de toepassing van het eerste lid geldt dat, indien het bedrijfsborgstellingskrediet
is verstrekt voor de betaling van de kosten van de stichting of verbouwing van een
onroerende zaak, het eerste kalenderkwartaal waarin vermindering plaatsvindt uiterlijk
aanvangt op de eerste dag van het zesde kalenderkwartaal dat volgt op het kalenderkwartaal
waarin de kredietovereenkomst is gesloten.
-
7. De Bank kan de vermindering, bedoeld in het eerste lid, gedurende een periode van
ten minste een kalenderkwartaal opschorten indien:
-
a. de Bank voor ten minste de duur van de opschorting uitstel verleent van de verplichting
tot aflossing van het bedrijfsborgstellingskrediet,
-
b. de Bank uitstel verleent van de verplichting tot aflossing van alle bankfaciliteiten
gedurende de duur van de opschorting, dan wel uitstel verleent van de verplichting
tot aflossing van een gedeelte van de bankfaciliteiten, waarbij de som van de aflossingsbedragen
ten minste even groot is als de som van de aflossingsbedragen waarvoor de Bank uitstel
verleent als bedoeld onder a, of, indien het bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt
aan:
-
1°. een MKB-ondernemer die ten tijde van de verstrekking starter was, ten minste 33,3
procent bedraagt van de som van de aflossingsbedragen waarvoor de Bank uitstel verleent
als bedoeld onder a;
-
2°. een MKB-ondernemer die ten tijde van de verstrekking innovatief MKB-ondernemer was,
ten minste 50 procent bedraagt van de som van de aflossingsbedragen waarvoor de Bank
uitstel verleent als bedoeld onder a, of
-
3°. een MKB-ondernemer en sprake is van een bedrijfsborgstellingskrediet, dat per kalenderjaar
het bedrag van € 200.000 niet overschrijdt, indien de Bank bij de melding, bedoeld
in artikel 6, heeft aangegeven hiervan gebruik te willen maken, ten minste 33,3 procent
bedraagt van de som van de aflossingsbedragen waarvoor de Bank uitstel verleent als
bedoeld onder a, en
-
c. de centrale Bank de opschorting meldt binnen 35 dagen na aanvang van de opschorting
onder gelijktijdige verstrekking van de door de minister vastgestelde informatie.
De minister bevestigt de melding binnen 35 dagen na ontvangst.
-
8. De in het zevende lid bedoelde opschorting van de vermindering vindt ten hoogste voor
een totaal van acht kalenderkwartalen plaats. De opschorting van de vermindering vindt
ten hoogste voor een totaal van twaalf kalenderkwartalen plaats indien het bedrijfsborgstellingskrediet
is verstrekt aan een starter.
-
9. Indien een bedrijfsborgstellingskrediet wordt aangewend voor herfinanciering van een
bedrijfsborgstellingskrediet, dat eerder is gebruikt voor de in het tweede lid, onder
a en b genoemde doelen, en tevens is voldaan aan het tweede lid, onder b en c, is
de nieuwe periode ten hoogste gelijk aan de periode waarvoor het bedrijfsborgstellingskrediet
nog zou hebben gelopen zonder herfinanciering, indien en voor zover deze restperiode
meer bedraagt dan zes jaar.
-
10. Voor de toepassing van het zesde lid wordt onder een onroerende zaak mede begrepen
schepen en vliegtuigen, voor zover deze zijn ingeschreven in de registers als bedoeld
in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Kadasterwet, alsmede ieder goederenrechtelijk recht dat omvat het uitsluitend gebruik van een
onroerende zaak, met inbegrip van bovenbedoelde schepen en vliegtuigen.
Artikel 10. Schorsing vermindering borgstelling
-
1. De vermindering van de borgstelling, bedoeld in artikel 9, wordt geschorst met ingang
van de dag waarophet bedrijfsborgstellingskrediet is opgeëist.
-
2. In afwijking van het eerste lid wordt de vermindering van de borgstelling pas geschorst
door de aanvang van de uitwinning, indien met die uitwinning geen aanvang is gemaakt
binnen twee maanden na de dag waartegen het bedrijfsborgstellingskrediet door de Bank
is opgeëist.
-
3. De vermindering van de borgstelling wordt tevens geschorst zolang de MKB-ondernemer
in staat van faillissement verkeert of aan hem surseance van betaling is verleend.
Artikel 11. Verzoek om betaling uit hoofde van de bedrijfsborgstellingsovereenkomst
-
1. De centrale Bank dient zo spoedig mogelijk na de voltooiing van de uitwinning of,
indien dit eerder is, zo spoedig mogelijk nadat aannemelijk is geworden dat geen opbrengsten
meer zijn te verwachten die in mindering komen op het bedrijfsborgstellingskrediet,
maar in ieder geval binnen negen maanden na de datum waartegen het bedrijfsborgstellingskrediet
is opgeëist of, indien dit eerder is, na de datum van het faillissement, een verzoek
in om betaling uit hoofde van de bedrijfsborgstellingsovereenkomst.
-
2. Het verzoek wordt ingediend onder gelijktijdige verstrekking van de door de minister
vastgestelde informatie.
-
3. De minister bevestigt de ontvangst van het verzoek om betaling binnen 35 dagen na
de ontvangst en reageert op het verzoek binnen negen maanden na de bevestiging van
de ontvangst aan de centrale Bank.
Artikel 12. Berekening omvang borgstelling bij uitbetalen
-
1. De omvang van de borgstelling bedraagt per MKB-ondernemer 90 procent van hetgeen de
MKB-ondernemer ten tijde van het overeenkomstig artikel 11 ingediende verzoek uit
hoofde van het bedrijfsborgstellingskrediet of de bedrijfsborgstellingskredieten pro
resto verschuldigd is, doch
-
a. ten hoogste 90 procent van de met toepassing van de artikelen 8, 9 en 10 berekende
omvang van het bedrijfsborgstellingskrediet of de bedrijfsborgstellingskredieten,
en
-
b. ten hoogste de som van de ten tijde van de opzegging van de kredietovereenkomst bestaande
en verstrekte bankfaciliteiten van de Bank voor de MKB-ondernemer.
-
2. In afwijking van het eerste lid, onder b, bedraagt de omvang van de borgstelling:
-
a. indien sprake is van een starters-borgstellingskrediet: ten hoogste drie maal de som
van de ten tijde van de opzegging van de kredietovereenkomst bestaande en verstrekte
bankfaciliteiten van de Bank voor de MKB-ondernemer;
-
b. indien het bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt aan een MKB-ondernemer die ten
tijde van de verstrekking een innovatieve MKB-ondernemer was: ten hoogste twee maal
de som van de ten tijde van de opzegging van de kredietovereenkomst bestaande en verstrekte
bankfaciliteiten van de Bank voor de MKB-ondernemer;
-
c. ten hoogste drie maal de som van de ten tijde van de opzegging van de kredietovereenkomst
bestaande en verstrekte bankfaciliteiten van de Bank voor de MKB-ondernemer indien
sprake is van een bedrijfsborgstellingskrediet als bedoeld in artikel 3, eerste lid,
onderdeel k, subonderdeel 3°.
-
3. Voor de toepassing van het eerste lid en het tweede lid, onderdeel a, worden als bankfaciliteiten
mede in aanmerking genomen:
-
a. de bedragen die een Bank-gelieerde uit hoofde van een overeenkomst aan de MKB-ondernemer
ter leen verstrekt of zal verstrekken, en
-
b. de verplichtingen die een Bank-gelieerde tegenover een derde, niet zijnde een andere
Bank-gelieerde of een rechtspersoon waarmee de Bank in een groep verbonden is, onherroepelijk
is aangegaan om ten laste van de MKB-ondernemer aan de derde een of meer betalingen
te doen als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel g, 3°, indien de zekerheden
van de Bank-gelieerde ter zake van de hiervoor onder a en b bedoelde bedragen en verplichtingen
mede strekken tot zekerheid van de Bank.
Artikel 13. Betaling door de Staat
-
1. De minister betaalt hetgeen de Staat uit hoofde van deze overeenkomst met het oog
op de door de Bank in haar verzoek bedoelde bedrijfsborgstellingskrediet verschuldigd
is.
-
2. Voor zover de centrale Bank bij haar verzoek om betaling aannemelijk maakt dat er
bijzondere omstandigheden waren die het naar normaal bankgebruik noodzakelijk maakten
de andere bankfaciliteiten sterker in omvang terug te brengen dan de bedrijfsborgstellingskredieten,
blijft artikel 12, eerste lid, aanhef en onder b, en tweede lid, buiten toepassing.
-
3. De Staat is niet verplicht tot betaling op het verzoek van de Bank:
-
a. indien niet voldaan is aan een verzoek als bedoeld in artikel 20, eerste lid;
-
b. indien de Bank of de centrale Bank in het kader van het verzoek gegevens heeft verstrekt,
waarvan zij wist of behoorde te weten dat deze onjuist of onvolledig waren en de verstrekking
van deze gegevens tot een onjuiste beslissing op het verzoek zou hebben geleid.
-
4. Betalingen door de Staat aan de Bank en door de Bank aan de Staat geschieden door
debitering respectievelijk creditering door de centrale Bank van een rekening die
de centrale Bank zal aanhouden ten name van het ministerie van Economische Zaken,
Landbouw en Innovatie, met vermelding van ‘verliesdeclaraties’.
-
5. Over het debet- of creditsaldo van de rekening zal een rente berekend worden gelijk
aan de basisrente.
Artikel 14. Inspanningsverplichting tot uitwinning bedrijfsborgstellingskrediet
-
1. Gedurende vijf jaar nadat de Bank uit hoofde van het bedrijfsborgstellingskrediet
door de Staat is betaald, is de Bank gehouden die pogingen in het werk te stellen
om namens de Staat het door de Staat betaalde bedrag in te vorderen, die de Bank in
het werk zou hebben gesteld indien het krediet voor eigen rekening en risico door
de Bank zou zijn verstrekt. De Staat machtigt met het oog hierop de Bank tot invordering
bij de kredietnemer van de door deze aan de Staat verschuldigde bedragen.
-
2. De centrale Bank zendt binnen drie maanden na afloop van de in het eerste lid bedoelde
periode de minister een overzicht van de door haar of door de Bank ondernomen activiteiten,
waarin de door de minister vastgestelde informatie is opgenomen.
Artikel 15. Verslag voortgang uitwinning bij verzoek om betaling borgstelling
-
1. Indien een verzoek om betaling als bedoeld in artikel 11 is ingediend op een moment,
waarop de uitwinning nog niet is voltooid en ook niet aannemelijk is geworden dat
geen opbrengsten meer zijn te verwachten die in mindering komen op het bedrijfsborgstellingskrediet,
brengt de centrale Bank de minister ten minste jaarlijks verslag uit over de voortgang
van de uitwinning.
-
2. De minister kan over het verloop van de uitwinning binnen een door hem te stellen
termijn nadere gegevens van de Banken verlangen.
Artikel 16. (Terug)betalen bedrijfsborgstellingskrediet
-
1. De centrale Bank betaalt de vanaf het moment van de indiening van een verzoek om betaling
als bedoeld in artikel 11 ontvangen opbrengsten die in mindering komen op het bedrijfsborgstellingskrediet
binnen twee maanden na ontvangst aan de Staat.
-
2. Voor zover de opbrengsten na de aanvang van de periode, bedoeld in artikel 14, eerste
lid, ontvangen zijn wordt de in het eerste lid bedoelde betalingsverplichting beperkt
tot 80 procent van de ontvangen opbrengsten, tenzij opbrengsten ontvangen zijn uit
hoofde van uitwinning.
-
3. De centrale Bank zal de rekening, bedoeld in artikel 13, vierde lid, per de datum
van verzending van het verzoek, bedoeld in artikel 11, en binnen twee maanden na die
datum, debiteren voor het bedrag waarvoor betaling wordt gevraagd, vermeerderd met
een rente over de periode die verstreken is sinds de dag waarop de vermindering, bedoeld
in artikel 9, op grond van artikel 10 is geschorst.
-
4. De centrale Bank zal de rekening per de datum van de reactie van de minister, bedoeld
in artikel 11, derde lid, en binnen twee maanden na die datum crediteren of debiteren
voor respectievelijk het voor de Staat positieve of negatieve verschil tussen het
bedrag waarvoor de rekening ingevolge het derde lid is gedebiteerd en het door de
Staat blijkens de reactie, bedoeld in artikel 11, verschuldigde bedrag, vermeerderd
met een over dat verschil te berekenen rente over de periode die is verstreken sinds
de creditering of debitering, bedoeld in het derde lid, en de datum waarop de reactie
is ontvangen.
-
5. De rente, bedoeld in het derde en vierde lid, is gelijk aan de zes maands Euribor
op het moment van de indiening van een aanvraag als bedoeld in artikel 11, vermeerderd
met de door de bank gehanteerde liquiditeitsopslag.
Artikel 17. Voorwaarden schuldregeling bedrijfsborgstellingskrediet
-
1. De Bank treft geen schuldregeling die inhoudt of mede inhoudt een gehele of gedeeltelijke
kwijtschelding van verplichtingen voortvloeiende uit een kredietovereenkomst, uit
hoofde waarvan een bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt, zonder voorafgaande
toestemming van de minister op een verzoek ingediend door de centrale Bank. De minister
kan aan zijn toestemming voorwaarden verbinden ten aanzien van de inhoud van een dergelijke
regeling.
-
2. De minister beslist zo spoedig mogelijk op een verzoek om toestemming als bedoeld
in het eerste lid.
Artikel 18. Vervallen verplichtingen van de Staat uit hoofde van deze overeenkomst
-
1. De verplichtingen van de Staat uit hoofde van deze overeenkomst met betrekking tot
een bedrijfsborgstellingskrediet vervallen door schuldvernieuwing, door schuldoverneming
en – voor het gedeelte waarin subrogatie plaatsvindt – door subrogatie van derden
in de rechten van de Bank met betrekking tot het bedrijfsborgstellingskrediet, al
dan niet voorafgegaan door verpanding van het bedrijfsborgstellingskrediet.
-
2. In afwijking van het eerste lid blijven de verplichtingen van de Staat met betrekking
tot een bedrijfsborgstellingskrediet van kracht, indien:
-
a. de MKB-ondernemer aan wie het bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt de onderneming
en alle voor het drijven van de onderneming bestemde activa en passiva inbrengt of
overdraagt aan een door de MKB-ondernemer voor het drijven van die onderneming opgerichte
rechtspersoon,
-
b. de Bank met de onder a bedoelde rechtspersoon een overeenkomst sluit als gevolg waarvan
die rechtspersoon bij de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het bedrijfsborgstellingskrediet
is verleend de plaats inneemt van de MKB-ondernemer, en
-
c. de MKB-ondernemer zich naast de onder a bedoelde rechtspersoon hoofdelijk aansprakelijk
stelt voor de nakoming door die rechtspersoon van de verplichtingen die voortvloeien
uit de kredietovereenkomst.
-
3. Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder rechtspersoon mede begrepen twee
of meer rechtspersonen, indien die rechtspersonen gezamenlijk voldoen aan de in het
tweede lid genoemde voorwaarden en ieder van die rechtspersonen zich hoofdelijk aansprakelijk
stelt voor de nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit de kredietovereenkomst
uit hoofde waarvan het bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt.
Artikel 19. Procedure bij aanleveren onjuiste gegevens door Bank
Reeds uitgekeerde bedragen zijn terstond en zonder enige ingebrekestelling opeisbaar
zodra de minister blijkt dat de Bank of de centrale Bank zodanig onjuiste of onvolledige
informatie heeft verschaft dat hij op een verzoek om betaling een andere beslissing
zou hebben genomen, indien hem de juiste gegevens volledig waren verschaft, of dat
de Bank de betalingsverplichting, bedoeld in artikel 16, eerste lid, niet is nagekomen.
Artikel 20. Controle bedrijfsborgstellingskrediet
-
1. De Bank, en indien toepassing is gegeven aan de artikelen 3, tweede lid, en 12, derde
lid, de Bank-gelieerde, en de MKB-ondernemer voldoen aan hetgeen door de minister
aangewezen bij zijn ministerie werkzame personen wordt verzocht, voor zover dat redelijkerwijs
noodzakelijk is voor een goede uitvoering van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies, paragraaf 3.11 van de Regeling nationale EZ-subsidies en deze overeenkomst, en met het oog op de
nakoming door de Staat van op de Staat rustende internationaalrechtelijke verplichtingen,
en voor zover het betrekking heeft op de uit het besluit of deze overeenkomst voortvloeiende
zelfstandige verplichtingen van de Bank of de Bank-gelieerde de MKB-ondernemer aan
wie het bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt of de met deze MKB-ondernemer gesloten
kredietovereenkomsten, omtrent:
-
a. het toegang verlenen tot door hen gebruikte plaatsen;
-
b. het verlenen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden;
-
c. het maken van kopieën van de onder b bedoelde gegevens en bescheiden;
-
d. het verlenen van medewerking aan het verstrekken van gegevens door anderen en
-
e. het verstrekken van inlichtingen.
-
2. Alleen in daartoe aanleiding gevende gevallen zal aan de Bank, of indien toepassing
is gegeven aan de artikelen 3, tweede lid, en 12, derde lid, aan de Bank-gelieerde,
of aan de MKB-ondernemer, gevraagd worden de in het eerste lid bedoelde inlichtingen
ook door haar interne accountant te doen verstrekken.
-
3. Van de mogelijkheid, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder a, zal alleen gebruik
worden gemaakt indien een ernstig vermoeden bestaat dat de Bank, de Bank-gelieerde
of de MKB-ondernemer onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt.
-
4. De centrale Bank stelt de minister binnen 35 dagen na kennisname op de hoogte van
de volgende feiten en verstrekt daarbij de door de minister vastgestelde informatie:
-
a. vervroegde volledige aflossing van het bedrijfsborgstellingskrediet;
-
b. het door de afdeling ....... van de Bank in beheer nemen van het bedrijfsborgstellingskrediet;
-
c. de verlening van surseance van betaling aan of de faillietverklaring van de MKB-ondernemer;
-
d. opeising van het bedrijfsborgstellingskrediet.
-
5. De Bank meldt de Staat de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot verlening
van surseance van betaling aan de Bank, dan wel een verzoek tot faillietverklaring
van de Bank.
Artikel 21. Beheer
-
1. Tijdens de looptijd van de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een bedrijfsborgstellingskrediet
wordt verstrekt en tijdens de uitwinning zal de Bank waken over de belangen van de
Staat als borg.
-
2. De Bank zal er voor zorg dragen dat het bedrijfsborgstellingskrediet niet wordt gebruikt
voor de nakoming van verplichtingen van de MKB-ondernemer aan de Bank die het bedrijfsborgstellingskrediet
verstrekt, aan een Bank-gelieerde of aan een rechtspersoon waarmee de Bank in een
groep verbonden is.
-
3. De Bank zal tijdens de looptijd van de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een
bedrijfsborgstellingskrediet is verleend in de door haar te sluiten overeenkomsten
met allen, niet zijnde de Staat, die zich borg willen stellen voor de nakoming door
de MKB-ondernemer van de verplichtingen voortvloeiende uit de kredietovereenkomst
uit hoofde waarvan het bedrijfsborgstellingskrediet is verleend, een beding ten behoeve
van de Staat opnemen, ertoe strekkende dat de omslagregeling van artikel 869, boek 7, Burgerlijk Wetboek niet geldt ten opzichte van de Staat en de Bank zal geen bedingen opnemen, ertoe
leidende dat:
-
a. een borg er zich op zou kunnen beroepen dat de Staat eerst zou moeten worden aangesproken;
-
b. een borg zich zou kunnen onttrekken aan toepassing door de Staat van de omslagregeling
van artikel 869, boek 7, Burgerlijk Wetboek.
-
4. De Bank draagt er zorg voor dat de relaties tussen haar en de bij haar onderneming
betrokkenen enerzijds, en de ondernemer aan wie een bedrijfsborgstellingskrediet is
verstrekt anderzijds transparant zijn.
Artikel 22. Hardheidsclausule
Indien naar het oordeel van de minister de kans dat de toepasselijkheid van deze overeenkomst
op een bedrijfsborgstellingskrediet of een deel van een bedrijfsborgstellingskrediet
wordt ingeroepen in belangrijke mate wordt verkleind of indien naar het oordeel van
de minister aannemelijk is dat daardoor het bedrag waarvoor de toepasselijkheid van
deze overeenkomst wordt ingeroepen in belangrijke mate wordt verlaagd, kan de minister
voor de toepassing van deze overeenkomst met betrekking tot dat krediet instemmen
met een gemotiveerd verzoek van de Bank om afwijking van deze overeenkomst.
Artikel 23. Communicatie
Waar in deze overeenkomst sprake is van een vorm van communicatie geschiedt deze langs
elektronische weg. De aanlevering door de Bank kan in afwijking en bij wijze van alternatief
en ter keuze van de Bank ook geschieden in schriftelijke vorm en door aanlevering
van een fysieke gegevensdrager.
Artikel 24. Overige bepalingen
-
1. De inwerkingtreding van een wijziging van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies of paragraaf 3.11 van de Regeling nationale EZ-subsidies leidt te zelfder tijd tot een gelijke wijziging
van deze overeenkomst.
-
2. Deze overeenkomst kan worden gewijzigd door een schriftelijke mededeling van de minister
aan de centrale Bank.
-
3. Deze overeenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd en kan door de minister en de
Bank schriftelijk worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van drie hele
kalendermaanden.
-
4. In afwijking van het derde lid kan deze overeenkomst door de minister met onmiddellijke
ingang worden ontbonden, indien een Bank of centrale Bank in strijd heeft gehandeld
met het gestelde in deze overeenkomst.
-
5. In afwijking van het derde lid kunnen de Banken deze overeenkomst met onmiddellijke
ingang opzeggen binnen een termijn van een maand na publicatie in het Staatsblad van
een wijziging van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies, publicatie in de Staatscourant van een wijziging van paragraaf 3.11 van de Regeling nationale EZ-subsidies of een schriftelijke mededeling van de minister,
inhoudende een wijziging van deze overeenkomst.
-
6. Opzegging door de Banken als bedoeld in het derde en vijfde lid is uitsluitend mogelijk
indien dit geschiedt door alle Banken gezamenlijk.
-
7. Deze overeenkomst eindigt van rechtswege door de intrekking van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies of door intrekking van artikel 3.11.2, eerste lid, onderdeel a, van de Regeling nationale EZ-subsidies.
-
8. Wijziging, opzegging, ontbinding of beëindiging van deze overeenkomst heeft geen gevolg
ten aanzien van bedrijfsborgstellingskredieten, welke ten tijde van de inwerkingtreding
van de wijziging, opzegging, ontbinding of beëindiging overeenkomstig artikel 3 zijn
gemeld en ten aanzien van bedrijfsborgstellingskredieten die zijn of zullen worden
verstrekt uit hoofde van een kredietovereenkomst die is aangegaan voor de inwerkingtreding
van de wijziging, opzegging, ontbinding of beëindiging.
-
9. Het achtste lid is niet van toepassing ten aanzien van de wijziging van artikel 5
ingevolge de Regeling van de Minister van Economische Zaken van 3 september 2009,
nr. WJZ/9155298, tot wijziging van de Subsidieregeling starten, groeien en overdragen
van ondernemingen ten aanzien van de opschortingsvoorwaarden voor borgstelling van
MKB-kredieten (Stcrt. 2009, 13666)
-
10. Als het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies en artikel 3.11.2, eerste lid, onderdeel a, van de Regeling nationale EZ-subsidies gelijktijdig worden ingetrokken en vervangen
door materieel identieke wettelijke voorschriften in een andere algemene maatregel
van bestuur of ministeriële regeling dan is het zevende lid niet van toepassing.
Artikel 25. Bank-gelieerde
Bank-gelieerde in de zin van artikel 1, tweede lid, onder a, van deze overeenkomst
is (zijn):
Getekend te ’s-Gravenhage op .....
De Minister van Economische Zaken,
(naam en functie vertegenwoordigers Bank)
Bijlage 3.11.3. , behorende bij artikel 3.11.8, derde lid, van de regeling nationale EZ-subsidies
Model voor een bedrijfsborgstellingskredietovereenkomst met een aangewezen kredietverstrekker
Overeenkomst tussen:
-
1. De Staat der Nederlanden, hierna te noemen: de Staat, vertegenwoordigd door de Minister
van Economische Zaken;
-
2. ......, hierna noemen: de kredietverstrekker,
Partijen zijn het volgende overeengekomen:
Artikel 1. Definitiebepalingen
-
1. De begrippen die in het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies en paragraaf 3.11 van de Regeling nationale EZ-subsidies zijn gedefinieerd hebben in deze overeenkomst
de in deze regelingen gegeven betekenis.
-
2. Voorts wordt in deze overeenkomst verstaan onder:
-
a.
financieringsfaciliteit: krediet of een deel van een krediet waarvoor de Staat niet borg of garant staat:
-
1°. op grond van het Kaderbesluit EZ-subsidies, het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies, het Besluit borgstelling MKB-kredieten 1997, het Besluit borgstelling MKB-kredieten,
dan wel de Regeling LNV-subsidies; of
-
2°. vanwege de overname van de verplichtingen van Stichting Borgstellingsfonds voor de
Landbouw;
-
b.
kredietverstrekker-gelieerde: een rechtspersoon waaraan de kredietverstrekker direct of indirect meer dan de helft
van het geplaatste kapitaal verschaft of voor het handelen waarvan de kredietverstrekker
volledig aansprakelijk is, en die als kredietverstrekker-gelieerde is vermeld in artikel
25 van deze overeenkomst;
-
c.
bedrijfsborgstellingskrediet: krediet of een deel van een krediet dat overeenkomstig artikel 6 is getoetst en gemeld;
-
d. de-minimissteun: steun van de overheid die voldoet aan de voorwaarden, vastgesteld
in de de-minimis verordening;
-
e. één onderneming: één onderneming of alle ondernemingen die ten minste één van de volgende
banden met elkaar onderhouden, waarbij ondernemingen die via één of meer andere ondernemingen
één van de onder 1° tot en met 4° bedoelde banden onderhouden, ook als één onderneming
worden beschouwd:
-
1°. één onderneming heeft de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten
van een andere onderneming;
-
2°. één onderneming heeft het recht de meerderheid van de leden van het bestuurs-, leidinggevend
of toezichthoudend orgaan van een andere onderneming te benoemen of te ontslaan;
-
3°. één onderneming heeft het recht een overheersende invloed op een andere onderneming
uit te oefenen op grond van een met die onderneming gesloten overeenkomst of een bepaling
in de statuten van laatstgenoemde onderneming;
-
4°. één onderneming die aandeelhouder of vennoot is van een andere onderneming, heeft
op grond van een met andere aandeelhouders of vennoten van die andere onderneming
gesloten overeenkomst als enige zeggenschap over de meerderheid van de stemrechten
van de aandeelhouders of vennoten van laatstgenoemde onderneming;
-
f.
innovatieve MKB-ondernemer: een MKB-ondernemer ten aanzien waarvan de kredietverstrekker beschikt over een gewaarmerkte
kopie van een verklaring als bedoeld in artikel 23, eerste lid, of artikel 27, eerste lid, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor
de volksverzekeringen en waarvan het origineel ten hoogste zestien maanden voor de datum waarop de kredietovereenkomst
is gesloten is afgegeven, of een MKB-ondernemer ten aanzien waarvan de kredietverstrekker
beschikt over een advies van de minister waaruit blijkt dat de MKB-ondernemer is aan
te merken als een innovatieve MKB-ondernemer;
-
g.
krediet: bedrag dat de kredietverstrekker uit hoofde van een kredietovereenkomst verstrekt
of zal verstrekken;
-
h.
kredietovereenkomst: overeenkomst uit hoofde waarvan:
-
1°. de kredietverstrekker aan een MKB-ondernemer geld ter leen verstrekt of zal verstrekken,
of
-
2°. de MKB-ondernemer tot een bepaald bedrag trekt of zal kunnen trekken op de kredietverstrekker,
of
-
3°. de kredietverstrekker tegenover een derde, niet zijnde een rechtspersoon waarmee de
kredietverstrekker in een groep verbonden is of een kredietverstrekker-gelieerde,
onherroepelijk een verplichting is aangegaan om ten laste van de MKB-ondernemer aan
de derde een of meer betalingen te doen, welke verplichting niet afhankelijk is van
voorwaarden op de vervulling waarvan het handelen van de kredietverstrekker van invloed
is;
-
i.
minister: de Minister van Economische Zaken;
-
j.
starter:
-
1°. een MKB-ondernemer, die een natuurlijk persoon is en die niet langer dan drie jaar
een onderneming in stand houdt;
-
2°. een vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal, tevens MKB-ondernemer, waarvan
de bestuurder een natuurlijk persoon is die ten tijde van het sluiten van de kredietovereenkomst
direct of indirect de meerderheid van het geplaatst en gestort kapitaal houdt en deze
meerderheid niet langer dan drie jaar houdt;
-
k.
starters-borgstellingskrediet: bedrijfsborgstellingskrediet dat uitsluitend wordt verstrekt aan een starter;
-
l.
uitwinning:
-
1°. uitwinning door de kredietverstrekker van de door de MKB-ondernemer aan de kredietverstrekker
verstrekte zekerheden, zoals een redelijk handelend en bekwaam financier in het kader
van een actief en winstgericht beleid zou hebben gedaan zonder borgstelling;
-
2°. onderhandse verkoop met toestemming van de kredietverstrekker door de MKB-ondernemer
van de vermogensbestanddelen van de MKB-ondernemer, inning van vorderingen daaronder
begrepen;
-
3°. executoriale verkoop van de vermogensbestanddelen van de MKB-ondernemer; en
-
4°. indien het faillissement van de MKB-ondernemer is uitgesproken of aan hem surseance
van betaling is verleend de onderhandse of executoriale verkoop van de vermogensbestanddelen
van de MKB-ondernemer door of met medewerking van de curator of de bewindvoerder.
Artikel 2. Borgstelling
De Staat stelt zich borg ten behoeve van de kredietverstrekker voor de terugbetaling
van bedrijfsborgstellingskredieten die met inachtneming van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies en paragraaf 3.11 van de Regeling nationale EZ-subsidies en deze overeenkomst door de kredietverstrekker
worden verstrekt, met dien verstande dat deze borgstelling wordt aangegaan onder de
navolgende bedingen.
Artikel 3. Voorwaarden bedrijfsborgstellingsovereenkomst
-
1. De toepasselijkheid van deze borgstellingsovereenkomst op een krediet of een deel
van een krediet kan uitsluitend worden ingeroepen:
-
a. indien het krediet is getoetst en gemeld overeenkomstig artikel 6;
-
b. indien binnen 35 dagen na het sluiten van de kredietovereenkomst de door de minister
op grond van artikel 3.11.4 van de Regeling nationale EZ-subsidies vastgestelde provisie door de kredietverstrekker
aan de Staat is betaald;
-
c. indien en voor zover door de melding, bedoeld onder a, de som van de in een kalenderjaar
gemelde kredieten of delen daarvan de door de minister op grond van artikel 3.11.6, tweede lid, van de Regeling nationale EZ-subsidies met betrekking tot dat kalenderjaar vastgestelde
subsidieplafond niet is overschreden;
-
d. indien de natuurlijke persoon die direct of indirect meer dan de helft van het geplaatste
kapitaal verschaft aan de MKB-ondernemer, niet zijnde een natuurlijke persoon, zich
borg heeft gesteld voor de nakoming door de MKB-ondernemer van de verplichtingen voortvloeiende
uit de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het bedrijfsborgstellingskrediet wordt
verstrekt, tot aan een bedrag ter grootte van ten minste 25 procent van het bedrijfsborgstellingskrediet
met een minimum van € 5.000;
-
e. indien het bedrijfsborgstellingskrediet niet is bestemd en niet wordt gebruikt voor
activiteiten die direct verband houden met:
-
1°. de omvang van de uitvoer naar andere lidstaten van de Europese Unie of derde landen;
-
2°. het oprichten en exploiteren van een distributienet ten behoeve van de uitvoer, of
-
3°. andere lopende uitgaven direct verband houdend met activiteiten op het gebied van
uitvoer;
-
f. indien het bedrijfsborgstellingskrediet niet meer bedraagt dan het tekort aan zekerheden
dat bij de kredietverstrekker ten tijde van het sluiten van de kredietovereenkomst
bestaat;
-
g. indien de kredietovereenkomst in schriftelijke vorm is aangegaan;
-
h. indien de kredietverstrekker in de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het bedrijfsborgstellingskrediet
wordt verstrekt een verplichting voor de MKB-ondernemer is opgenomen om alle medewerking
te verlenen aan het uitoefenen door de Staat van de in artikel 20, eerste lid, genoemde
bevoegdheden;
-
i. indien de kredietverstrekker in de door haar gesloten borgstellingsovereenkomst met
betrekking tot de nakoming door de MKB-ondernemer van de verplichtingen voortvloeiende
uit de uit hoofde waarvan het bedrijfsborgstellingskrediet is verleend een beding
ten behoeve van de Staat heeft opgenomen, ertoe strekkende dat de omslagregeling van
artikel 869, boek 7, Burgerlijk Wetboek niet geldt ten opzichte van de Staat en de kredietverstrekker geen bedingen heeft
opgenomen, ertoe leidende dat:
-
1°. een borg er zich op zou kunnen beroepen dat de Staat eerst zou moeten worden aangesproken,
-
2°. een borg zich zou kunnen onttrekken aan toepassing door de Staat van de omslagregeling
van artikel 869, boek 7, Burgerlijk Wetboek;
-
j. indien door de kredietverstrekker gelijktijdig met het sluiten van de kredietovereenkomst,
uit hoofde waarvan een bedrijfsborgstellingskrediet aan de MKB-ondernemer wordt verstrekt,
met de MKB-ondernemer een kredietovereenkomst is gesloten uit hoofde waarvan de MKB-ondernemer
over een financieringsfaciliteit beschikt, die niet bestemd is en niet gebruikt wordt
voor de aflossing van financieringsfaciliteiten waarover de MKB-ondernemer beschikt
bij de kredietverstrekker of een kredietverstrekker-gelieerde of aan een rechtspersoon
waarmee de kredietverstrekker in een groep verbonden is;
-
k. indien de financieringsfaciliteit, bedoeld in het eerste lid, onderdeel j, ten minste
100 procent bedraagt van het bedrijfsborgstellingskrediet, of,
-
1°. ten minste 33,3 procent bedraagt van het bedrijfsborgstellingskrediet, indien het
bedrijfsborgstellingskrediet wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer die ten tijde
van de verstrekking starter was;
-
2°. ten minste 50 procent bedraagt van het bedrijfsborgstellingskrediet indien het bedrijfsborgstellingskrediet
wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer die ten tijde van de verstrekking innovatieve
MKB-ondernemer was, of
-
3°. ten minste 33,3 procent bedraagt van het bedrijfsborgstellingskrediet, indien sprake
is van een bedrijfsborgstellingskrediet, dat per kalenderjaar het bedrag van € 200.000
niet overschrijdt, indien de kredietverstrekker bij de melding, bedoeld in artikel
6, heeft aangegeven hiervan gebruik te willen maken;
-
l. indien de looptijd van de onder k bedoelde financieringsfaciliteit ten minste even
lang is als de looptijd van het bedrijfsborgstellingskrediet.
-
2. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel k, worden mede in aanmerking genomen
de bedragen die een kredietverstrekker-gelieerde gelijktijdig met de gesloten kredietovereenkomst
aan de MKB-ondernemer worden verstrekt, indien de zekerheden van de kredietverstrekker-gelieerde
ter zake van die bedragen mede strekken tot zekerheid van de kredietverstrekker.
Artikel 4. Criteria voor MKB-ondernemer bij verstrekken bedrijfsborgstellingskrediet
-
1. Ten tijde van het sluiten van een kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een bedrijfsborgstellingskrediet
aan een MKB-ondernemer wordt verstrekt, moet aan de volgende criteria zijn voldaan:
-
a. de MKB-ondernemer:
-
1°. beschikt over onvoldoende financiële middelen om zijn onderneming op economisch verantwoorde
wijze te drijven;
-
2°. is in Nederland gevestigd en voert daar een substantieel deel van de activiteiten
van de onderneming uit;
-
3°. is geen aanbieder als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Wet marktordening gezondheidszorg, noch oefent hij het beroep van dierenarts, notaris, advocaat of gerechtsdeurwaarder
uit;
-
4°. houdt geen onderneming in stand waarvan de laatste jaaromzet voor 50 procent of meer
is verkregen, of, indien de onderneming nog geen heel jaar is gedreven, waarvan de
omzet naar verwachting voor 50 procent of meer zal worden verkregen, uit:
-
– de uitoefening van het bank-, verzekerings- of beleggingsbedrijf, of het financieren
van een of meer andere ondernemingen, of
-
– het verwerven, vervreemden, beheren of exploiteren van onroerende zaken of het ontwikkelen
van onroerende zaakprojecten;
-
5°. houdt geen onderneming in stand die actief is in:
-
– de sector visserij en aquacultuur;
-
– de primaire productie van landbouwproducten;
-
– de sector verwerking en afzet van landbouwproducten in de gevallen, bedoeld in artikel
1, eerste lid, onder c, van de de-minimis verordening;
-
6°. houdt geen onderneming in stand:
-
– waartegen een collectieve insolventieprocedure loopt of
-
– die voldoet aan de criteria om op verzoek van zijn schuldeisers, aan een collectieve
insolventieprocedure te worden onderworpen;
-
7°. beschikt naast het bedrijfsborgstellingskrediet niet over een lening waarvoor de Staat
uit hoofde van de Regeling LNV-subsidies of door overname van de verplichtingen van
de Stichting Borgstellingsfonds voor de landbouw borg of garant staat;
-
8°. beschikt niet over een door een andere kredietverstrekker of bank verstrekte kredietfaciliteit,
waarvoor de Staat op grond van het Kaderbesluit EZ-subsidies, het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies, het Besluit borgstelling MKB-kredieten 1997 of het Besluit borgstelling MKB-kredieten
borg staat.
-
b. er is een tekort aan zekerheden bij de MKB-ondernemer, waardoor de kredietverstrekker,
oordelend zoals een redelijk handelend en bekwaam financier in het kader van een actief
en winstgericht beleid zou hebben gedaan zonder borgstelling, het krediet niet geheel
voor eigen rekening en risico kan verstrekken;
-
c. de rentabiliteits- en continuïteitsperspectieven van de onderneming zijn bevredigend.
-
2. In afwijking van het eerste lid voldoet een MKB-ondernemer die actief is in een van
het toepassingsgebied van de de-minimis verordening uitgesloten sector, bedoeld in
het eerste lid, onderdeel a, onder 5°, wel aan de criteria van de de-minimis verordening,
indien:
-
a. de MKB-ondernemer ook actief is in één of meer van de sectoren of andere activiteiten
verricht die onder de de-minimis verordening vallen, en
-
b. de financier aan de MKB-ondernemer door middel van de kredietovereenkomst de verplichting
oplegt dat:
-
1°. de MKB-ondernemer het verleende krediet uitsluitend zal gebruiken voor de financiering
van de activiteiten die zullen plaatsvinden binnen de sectoren die binnen het toepassingsgebied
van de de-minimis verordening vallen, en
-
2°. de inrichting van de administratie van de MKB-ondernemer zodanig zal zijn dat voor
zover de MKB-ondernemer activiteiten verricht die buiten het toepassingsgebied van
de de-minimis verordening vallen, deze activiteiten zowel financieel als administratief
gescheiden worden uitgevoerd van de activiteiten dat met deze subsidie wordt ondersteund.
-
3. Het eerste lid, onderdeel a, onder 5°, is niet van toepassing op een MKB-ondernemer
die gevestigd is in het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba.
Artikel 5. Voorkomen onrechtmatige staatssteun
-
1. Ten tijde van het sluiten van een kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een bedrijfsborgstellingskrediet
aan een MKB-ondernemer wordt verstrekt, moet voorts aan de volgende criteria zijn
voldaan:
-
a. de verlening van de borgstelling leidt er niet toe dat de MKB-ondernemer een bedrag
van meer dan € 200.000 aan de-minimissteun ontvangt over de periode van het lopende
en de twee voorafgaande fiscale jaren. Indien de onderneming actief is in het goederenvervoer
over de weg, geldt een maximum voor dit totaal van € 100.000. Een bedrijfsborgstellingskrediet
wordt aangemerkt als de-minimissteun voor 13% van het staatsgegarandeerde deel van
het krediet. Bij de bepaling of de verlening van de borgstelling niet leidt tot overschrijding
van het desbetreffende maximum wordt rekening gehouden met de-minimissteun die is
verleend aan ondernemingen die deel uitmaken van één onderneming;
-
b. De kredietverstrekker heeft er voor zorg gedragen dat:
-
– zij de MKB-ondernemer in kennis heeft gesteld dat hij ingevolge de verstrekking van
het bedrijfsborgstellingskrediet steun van de overheid ontvangt ter waarde van 13%
van het staatsgegarandeerde deel van het krediet, en dat deze steun wordt aangemerkt
als de-minimissteun;
-
– de MKB-ondernemer een schriftelijke verklaring heeft afgelegd over de de-minimissteun
die hij of, indien hij deel uitmaakt van een groep, deze groep heeft ontvangen in
het lopende en de twee voorafgaande fiscale jaren en schriftelijk heeft verklaard
dat het totaal van deze de-minimissteun en de de-minimissteun ingevolge de verstrekking
van het bedrijfsborgstellingskrediet niet meer bedraagt dan € 200.000 of, indien de
onderneming actief is in het goederenvervoer over de weg, niet meer bedraagt dan € 100.000;
-
– de MKB-ondernemer schriftelijk heeft verklaard dat, voor zover het ontvangen van de-minimissteun
ingevolge de verstrekking van het bedrijfsborgstellingskrediet samen gaat met het
ontvangen van staatssteun voor dezelfde in aanmerking komende kosten, of samen gaat
met staatssteun ten behoeve van dezelfde risicofinancieringsmaatregel, dit niet leidt
tot een overschrijding van de hoogste toepasselijke steunintensiteit of het hoogste
toepasselijke steunbedrag dat in dit geval geldt ingevolge de desbetreffende groepsvrijstellingsverordening
of een besluit dat de Commissie heeft vastgesteld.
-
2. Dit artikel is niet van toepassing op een kredietovereenkomst die wordt gesloten met
een MKB-ondernemer die gevestigd is in het openbaar lichaam Bonaire, Sint-Eustatius
of Saba.
Artikel 6. Toetsing en melding
-
1. De kredietverstrekker stelt de Staat in kennis van een voorgenomen verstrekking van
een krediet onder gelijktijdige verstrekking van de door de minister vastgestelde
informatie.
-
2. Indien de voorgenomen verstrekking van het krediet naar het oordeel van de Staat voldoet
aan de in artikel 3, eerste lid, onderdeel d tot en met n, en tweede lid, bedoelde
voorwaarden, wordt de borgstelling voor dit krediet verleend op grond van deze overeenkomst.
De Staat bericht de kredietverstrekker hierover binnen drie weken na ontvangst van
de aanmelding, bedoeld in het eerste lid, onder vermelding van de omvang en looptijd
van de borgstelling.
-
3. De borgstelling wordt verleend onder de voorwaarde dat de kredietverstrekker een melding
doet overeenkomstig het vijfde lid, de provisie bedoeld in artikel 3, eerste lid,
onderdeel b, heeft betaald en de som van de in een kalenderjaar gemelde kredieten
of delen daarvan niet hoger zijn dan de door de minister op grond van artikel 3.11.6, derde lid, van de Regeling nationale EZ-subsidies met betrekking tot dat kalenderjaar vastgestelde
subsidieplafond.
-
4. Indien het naar het oordeel van de Staat niet noodzakelijk wordt geacht dat de kredietverstrekker
de Staat in kennis stelt van voorgenomen kredietvertrekkingen overeenkomstig het eerste
lid, geldt de procedure van het vijfde lid. De Staat bericht de kredietverstrekker
hierover.
-
5. De kredietverstrekker meldt het krediet of het deel van het krediet waarop deze bedrijfsborgstellingsovereenkomst
van toepassing is binnen 35 dagen na het sluiten van de kredietovereenkomst aan de
Staat onder de gelijktijdige verstrekking van de door de minister vastgestelde informatie.
De Staat bevestigt de ontvangst van een melding binnen 35 dagen na ontvangst.
-
6. Voor de toepassing van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, is de volgorde van
ontvangst door de Staat van de meldingen, bedoeld in het vijfde lid, bepalend.
Artikel 7. Provisie
-
1. Het tarief van de provisie bedraagt eenmalig:
-
a. 3 procent indien de overeenkomst van borgtocht een bedrijfsborgstellingskrediet betreft
met een looptijd van niet langer dan twee jaar,
-
b. 3,3 procent indien de overeenkomst van borgtocht een bedrijfsborgstellingskrediet
betreft met een looptijd van meer dan twee jaar, maar niet langer dan vier jaar,
-
c. 3,3 procent indien de overeenkomst van borgtocht een bedrijfsborgstellingskrediet
betreft met een looptijd van meer dan vier jaar, maar niet langer dan zes jaar,
-
d. 4,5 procent indien de overeenkomst van borgtocht een bedrijfsborgstellingskrediet
betreft met een looptijd van meer dan zes jaar, maar niet langer dan negen jaar en
-
e. 4,5 procent indien de overeenkomst van borgtocht een bedrijfsborgstellingskrediet
betreft met een looptijd van meer dan negen jaar, maar niet langer dan twaalf jaar.
-
2. Indien overeenkomstig artikel 3, onderdeel b, een provisie is betaald met betrekking
tot een kredietovereenkomst en indien het desbetreffende krediet niet is opgenomen
vanwege omstandigheden die niet zijn toe te rekenen aan de kredietnemer of aan de
kredietverstrekker, wordt de provisie door de Staat terugbetaald aan de kredietverstrekker
mits de kredietverstrekker binnen een jaar na het sluiten van de kredietovereenkomst
daartoe een verzoek aan de Staat heeft gedaan.
Artikel 8. Maximale omvang van de borgstelling
-
1. Voor de berekening van de omvang van de borgstelling wordt een bedrijfsborgstellingskrediet
slechts in aanmerking genomen voor zover door de verstrekking van het bedrijfsborgstellingskrediet
het totaal van de bedrijfsborgstellingskredieten, berekend per MKB-ondernemer een
bedrag van € 1.500.000 niet overschrijdt.
-
2. Voor de berekening van de omvang van de borgstelling wordt een starters-borgstellingskrediet
slechts in aanmerking genomen voor zover door de verstrekking van dit krediet het
totaal van de starters-borgstellingskredieten, berekend per MKB-ondernemer een bedrag
van € 200.000 niet overschrijdt.
-
3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt een bedrijfsborgstellingskrediet dat is
verstrekt aan een andere MKB-ondernemer ten behoeve van een onderneming voor het drijven
waarvan de MKB-ondernemer volledig aansprakelijk is, geacht aan de MKB-ondernemer
te zijn verstrekt.
-
4. Voor de toepassing van het eerste lid is de toestand op het tijdstip onmiddellijk
na het sluiten van de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het bedrijfsborgstellingskrediet
is verstrekt bepalend.
-
5. Voor de toepassing van het eerste lid worden:
-
a. bedrijfsborgstellingskredieten die op een eerder tijdstip overeenkomstig artikel 6
zijn gemeld, slechts voor het met overeenkomstige toepassing van de artikelen 9 en
10 berekende gedeelte van die bedrijfsborgstellingskredieten in aanmerking genomen;
-
b. kredieten, voor zover de Staat daarvoor op grond van het Kaderbesluit EZ-subsidies,
het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies, het Besluit borgstelling MKB-kredieten, of het Besluit borgstelling MKB-kredieten
1997 nog borg staat, als bedrijfsborgstellingskredieten in aanmerking genomen.
-
6. In afwijking van het eerste lid overschrijdt het totaal van de bedrijfsborgstellingskredieten
per kalenderjaar een bedrag van € 200.000 niet, indien de kredietverstrekker heeft
aangegeven van de mogelijkheid, bedoeld in artikel 3, aanhef en eerste lid, aanhef
en onderdeel k, subonderdeel 3°, gebruik te maken.
Artikel 9. Berekening van de omvang en duur van de borgstelling
-
1. Voor de berekening van de omvang van de borgstelling wordt het na toepassing van artikel
8 in aanmerking te nemen bedrijfsborgstellingskrediet na verloop van ieder kalenderkwartaal
verminderd met een zodanig vast bedrag, dat het bedrijfsborgstellingskrediet op de
laatste datum waarop het moet zijn afgelost, maar uiterlijk na verloop van 6 jaar,
nihil bedraagt.
-
2. Voor de toepassing van het eerste lid geldt in plaats van een periode van ten hoogste
zes jaar een periode van ten hoogste twaalf jaar indien:
-
a. het bedrijfsborgstellingskrediet uitsluitend is bestemd voor de betaling van de kosten
van de stichting, van de aankoop of van de verbouwing van een onroerende zaak,
-
b. deze onroerende zaak voor ten minste de helft bestemd is te worden gebruikt voor de
onderneming van de MKB-ondernemer, en
-
c. de kredietverstrekker met betrekking tot de onder a bedoelde kosten financieringsfaciliteiten
verstrekt die een bedrag van ten minste 100 procent van de in onderdeel a bedoelde
kosten belopen, dan wel, indien sprake is van een starters-borgstellingskrediet of
een bedrijfsborgstellingskrediet, dat per kalenderjaar het bedrag van € 200.000 niet
overschrijdt, indien de kredietverstrekker bij de melding, bedoeld in artikel 6, heeft
aangegeven hiervan gebruik te maken, 33,3 procent van dit bedrijfsborgstellingskrediet.
-
3. Voor de toepassing van het eerste lid geldt in plaats van een periode van ten hoogste
zes jaar een periode van ten hoogste twaalf jaar indien het bedrijfsborgstellingskrediet
is verstrekt aan een innovatieve MKB-ondernemer.
-
4. Voor de toepassing van het eerste lid vangt het eerste kalenderkwartaal uiterlijk
aan op de eerste dag van het tweede kalenderkwartaal dat volgt op het kalenderkwartaal
waarin de kredietovereenkomst is gesloten.
-
5. Voor de toepassing van het eerste lid geldt dat, indien het bedrijfsborgstellingskrediet
is verstrekt aan een innovatieve MKB-ondernemer, het eerste kalenderkwartaal waarin
vermindering plaatsvindt uiterlijk aanvangt op de eerste dag van het veertiende kalenderkwartaal
dat volgt op het kalenderkwartaal waarin de kredietovereenkomst is gesloten.
-
6. Voor de toepassing van het eerste lid geldt dat, indien het bedrijfsborgstellingskrediet
is verstrekt voor de betaling van de kosten van de stichting of verbouwing van een
onroerende zaak, het eerste kalenderkwartaal waarin vermindering plaatsvindt uiterlijk
aanvangt op de eerste dag van het zesde kalenderkwartaal dat volgt op het kalenderkwartaal
waarin de kredietovereenkomst is gesloten.
-
7. De kredietverstrekker kan de vermindering, bedoeld in het eerste lid, gedurende een
periode van ten minste een kalenderkwartaal opschorten indien:
-
a. de kredietverstrekker voor ten minste de duur van de opschorting uitstel verleent
van de verplichting tot aflossing van het bedrijfsborgstellingskrediet,
-
b. de kredietverstrekker uitstel verleent van de verplichting tot aflossing van alle
financieringsfaciliteiten gedurende de duur van de opschorting, dan wel uitstel verleent
van de verplichting tot aflossing van een gedeelte van de financieringsfaciliteiten,
waarbij de som van de aflossingsbedragen ten minste even groot is als de som van de
aflossingsbedragen waarvoor de kredietverstrekker uitstel verleent als bedoeld onder
a, of, indien het bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt aan:
-
1°. een MKB-ondernemer die ten tijde van de verstrekking starter was, ten minste 33,3
procent bedraagt van de som van de aflossingsbedragen waarvoor de kredietverstrekker
uitstel verleent als bedoeld onder a;
-
2°. een MKB-ondernemer die ten tijde van de verstrekking innovatief MKB-ondernemer was,
ten minste 50 procent bedraagt van de som van de aflossingsbedragen waarvoor de kredietverstrekker
uitstel verleent als bedoeld onder a, of
-
3°. een MKB-ondernemer en sprake is van een bedrijfsborgstellingskrediet, dat per kalenderjaar
het bedrag van € 200.000 niet overschrijdt, indien de kredietverstrekker bij de melding,
bedoeld in artikel 6, heeft aangegeven hiervan gebruik te willen maken, ten minste
33,3 procent bedraagt van de som van de aflossingsbedragen waarvoor de kredietverstrekker
uitstel verleent als bedoeld onder a, en
-
c. de kredietverstrekker de opschorting meldt binnen 35 dagen na aanvang van de opschorting
onder gelijktijdige verstrekking van de door de minister vastgestelde informatie.
De minister bevestigt de melding binnen 35 dagen na ontvangst.
-
8. De in het zevende lid bedoelde opschorting van de vermindering vindt ten hoogste voor
een totaal van acht kalenderkwartalen plaats. De opschorting van de vermindering vindt
ten hoogste voor een totaal van twaalf kalenderkwartalen plaats indien het bedrijfsborgstellingskrediet
is verstrekt aan een starter.
-
9. Indien een bedrijfsborgstellingskrediet wordt aangewend voor herfinanciering van een
bedrijfsborgstellingskrediet, dat eerder is gebruikt voor de in het tweede lid, onder
a en b genoemde doelen, en tevens is voldaan aan het tweede lid, onder b en c, is
de nieuwe periode ten hoogste gelijk aan de periode waarvoor het bedrijfsborgstellingskrediet
nog zou hebben gelopen zonder herfinanciering, indien en voor zover deze restperiode
meer bedraagt dan zes jaar.
-
10. Voor de toepassing van het zesde lid wordt onder een onroerende zaak mede begrepen
schepen en vliegtuigen, voor zover deze zijn ingeschreven in de registers als bedoeld
in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Kadasterwet, alsmede ieder goederenrechtelijk recht dat omvat het uitsluitend gebruik van een
onroerende zaak, met inbegrip van bovenbedoelde schepen en vliegtuigen.
Artikel 10. Schorsing vermindering borgstelling
-
1. De vermindering van de borgstelling, bedoeld in artikel 9, wordt geschorst met ingang
van de dag waarop het bedrijfsborgstellingskrediet is opgeëist.
-
2. In afwijking van het eerste lid wordt de vermindering van de borgstelling pas geschorst
door de aanvang van de uitwinning, indien met die uitwinning geen aanvang is gemaakt
binnen twee maanden na de dag waartegen het bedrijfsborgstellingskrediet door de kredietverstrekker
is opgeëist.
-
3. De vermindering van de borgstelling wordt tevens geschorst zolang de MKB-ondernemer
in staat van faillissement verkeert of aan hem surseance van betaling is verleend.
Artikel 11. Verzoek om betaling uit hoofde van de bedrijfsborgstellingsovereenkomst
-
1. De kredietverstrekker dient zo spoedig mogelijk na de voltooiing van de uitwinning
of, indien dit eerder is, zo spoedig mogelijk nadat aannemelijk is geworden dat geen
opbrengsten meer zijn te verwachten die in mindering komen op het bedrijfsborgstellingskrediet,
maar in ieder geval binnen negen maanden na de datum waartegen het bedrijfsborgstellingskrediet
is opgeëist of, indien dit eerder is, na de datum van het faillissement, een verzoek
in om betaling uit hoofde van de bedrijfsborgstellingsovereenkomst.
-
2. Het verzoek wordt ingediend onder gelijktijdige verstrekking van de door de minister
vastgestelde informatie.
-
3. De minister bevestigt de ontvangst van het verzoek om betaling binnen 35 dagen na
de ontvangst en reageert op het verzoek binnen negen maanden na de bevestiging.
Artikel 12. Berekening omvang borgstelling bij uitbetalen
-
1. De omvang van de borgstelling bedraagt per MKB-ondernemer 90 procent van hetgeen de
MKB-ondernemer ten tijde van het overeenkomstig artikel 11 ingediende verzoek uit
hoofde van het bedrijfsborgstellingskrediet of de bedrijfsborgstellingskredieten pro
resto verschuldigd is, doch
-
a. ten hoogste 90 procent van de met toepassing van de artikelen 8, 9 en 10 berekende
omvang van het bedrijfsborgstellingskrediet of de bedrijfsborgstellingskredieten,
en
-
b. ten hoogste de som van de ten tijde van de opzegging van de kredietovereenkomst bestaande
en verstrekte financieringsfaciliteiten van de kredietverstrekker voor de MKB-ondernemer.
-
2. In afwijking van het eerste lid, onder b, bedraagt de omvang van de borgstelling:
-
a. indien sprake is van een starters-borgstellingskrediet: ten hoogste drie maal de som
van de ten tijde van de opzegging van de kredietovereenkomst bestaande en verstrekte
financieringsfaciliteiten van de kredietverstrekker voor de MKB-ondernemer;
-
b. indien het bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt aan een MKB-ondernemer die ten
tijde van de verstrekking een innovatieve MKB-ondernemer was: ten hoogste twee maal
de som van de ten tijde van de opzegging van de kredietovereenkomst bestaande en verstrekte
financieringsfaciliteiten van de kredietverstrekker voor de MKB-ondernemer;
-
c. ten hoogste drie maal de som van de ten tijde van de opzegging van de kredietovereenkomst
bestaande en verstrekte financieringsfaciliteiten van de kredietverstrekker voor de
MKB-ondernemer indien sprake is van een bedrijfsborgstellingskrediet als bedoeld in
artikel 3, eerste lid, onderdeel k, subonderdeel 3°.
-
3. Voor de toepassing van het eerste lid en het tweede lid, onderdeel a, worden als financieringsfaciliteiten
mede in aanmerking genomen:
-
a. de bedragen die een kredietverstrekker-gelieerde uit hoofde van een overeenkomst aan
de MKB-ondernemer ter leen verstrekt of zal verstrekken, en
-
b. de verplichtingen die een kredietverstrekker-gelieerde tegenover een derde, niet zijnde
een andere kredietverstrekker-gelieerde of een rechtspersoon waarmee de kredietverstrekker
in een groep verbonden is, onherroepelijk is aangegaan om ten laste van de MKB-ondernemer
aan de derde een of meer betalingen te doen als bedoeld in artikel 1, tweede lid,
onderdeel g, 3°, indien de zekerheden van de kredietverstrekker-gelieerde ter zake
van de hiervoor onder a en b bedoelde bedragen en verplichtingen mede strekken tot
zekerheid van de kredietverstrekker.
Artikel 13. Betaling door de Staat
-
1. De minister betaalt hetgeen de Staat uit hoofde van deze overeenkomst met het oog
op de door de kredietverstrekker in haar verzoek bedoelde bedrijfsborgstellingskrediet
verschuldigd is.
-
2. Voor zover de kredietverstrekker bij haar verzoek om betaling aannemelijk maakt dat
er bijzondere omstandigheden waren die het, oordelend zoals een redelijk handelend
en bekwaam financier in het kader van een actief en winstgericht beleid zou hebben
gedaan zonder borgstelling, noodzakelijk maakten de andere financieringsfaciliteiten
sterker in omvang terug te brengen dan de bedrijfsborgstellingskredieten, blijft artikel
12, eerste lid, aanhef en onder b, en tweede lid, buiten toepassing.
-
3. De Staat is niet verplicht tot betaling op het verzoek van de kredietverstrekker:
-
a. indien niet voldaan is aan een verzoek als bedoeld in artikel 20, eerste lid;
-
b. indien de kredietverstrekker in het kader van het verzoek gegevens heeft verstrekt,
waarvan zij wist of behoorde te weten dat deze onjuist of onvolledig waren en de verstrekking
van deze gegevens tot een onjuiste beslissing op het verzoek zou hebben geleid;
-
c. indien niet voldaan is aan artikel 21, eerste lid.
-
4. Betalingen door de Staat aan de kredietverstrekker en door de kredietverstrekker aan
de Staat geschieden door debitering respectievelijk creditering door de kredietverstrekker
van een rekening die de kredietverstrekker zal aanhouden ten name van het ministerie
van Economische Zaken, met vermelding van ‘verliesdeclaraties’.
Artikel 14. Inspanningsverplichting tot uitwinning bedrijfsborgstellingskrediet
-
1. Gedurende vijf jaar nadat de kredietverstrekker uit hoofde van het bedrijfsborgstellingskrediet
door de Staat is betaald, is de kredietverstrekker gehouden die pogingen in het werk
te stellen om namens de Staat het door de Staat betaalde bedrag in te vorderen, die
de kredietverstrekker in het werk zou hebben gesteld indien het krediet voor eigen
rekening en risico door de kredietverstrekker zou zijn verstrekt. De Staat machtigt
met het oog hierop de kredietverstrekker tot invordering bij de kredietnemer van de
door deze aan de Staat verschuldigde bedragen.
-
2. De kredietverstrekker zendt binnen drie maanden na afloop van de in het eerste lid
bedoelde periode de minister een overzicht van de door haar ondernomen activiteiten,
waarin de door de minister vastgestelde informatie is opgenomen.
Artikel 15. Verslag voortgang uitwinning bij verzoek om betaling borgstelling
-
1. Indien een verzoek om betaling als bedoeld in artikel 11 is ingediend op een moment,
waarop de uitwinning nog niet is voltooid en ook niet aannemelijk is geworden dat
geen opbrengsten meer zijn te verwachten die in mindering komen op het bedrijfsborgstellingskrediet,
brengt de kredietverstrekker de minister ten minste jaarlijks verslag uit over de
voortgang van de uitwinning.
-
2. De minister kan over het verloop van de uitwinning binnen een door hem te stellen
termijn nadere gegevens van de kredietverstrekker verlangen.
Artikel 16. Terugbetalen
-
1. De kredietverstrekker betaalt de vanaf het moment van de indiening van een verzoek
om betaling als bedoeld in artikel 11 ontvangen opbrengsten die in mindering komen
op het bedrijfsborgstellingskrediet binnen twee maanden na ontvangst aan de Staat.
-
2. Voor zover de opbrengsten na de aanvang van de periode, bedoeld in artikel 14, eerste
lid, ontvangen zijn, wordt de in het eerste lid bedoelde betalingsverplichting beperkt
tot 80 procent van de ontvangen opbrengsten, tenzij opbrengsten ontvangen zijn uit
hoofde van uitwinning van zekerheden.
-
3. De kredietverstrekker zal de rekening, bedoeld in artikel 13, vierde lid, per de datum
van verzending van het verzoek, bedoeld in artikel 11, en binnen twee maanden na die
datum, debiteren voor het bedrag waarvoor betaling wordt gevraagd, vermeerderd met
een rente over de periode die verstreken is sinds de dag waarop de vermindering, bedoeld
in artikel 9, op grond van artikel 10 is geschorst.
-
4. De kredietverstrekker zal de rekening op de datum van de reactie van de minister,
bedoeld in artikel 11, derde lid, en binnen twee maanden na die datum crediteren of
debiteren voor respectievelijk het voor de Staat positieve of negatieve verschil tussen
het bedrag waarvoor de rekening ingevolge het derde lid is gedebiteerd en het door
de Staat blijkens de reactie, bedoeld in artikel 11, verschuldigde bedrag, vermeerderd
met een over dat verschil te berekenen rente over de periode die is verstreken sinds
de creditering of debitering, bedoeld in het derde lid, en de datum waarop de reactie
is ontvangen.
-
5. De rente, bedoeld in het derde en vierde lid, is gelijk aan de zes maands Euribor
op het moment van de indiening van een aanvraag als bedoeld in artikel 11.
Artikel 17. Voorwaarden schuldregeling bedrijfsborgstellingskrediet
-
1. De kredietverstrekker treft geen schuldregeling die inhoudt of mede inhoudt een gehele
of gedeeltelijke kwijtschelding van verplichtingen voortvloeiende uit een kredietovereenkomst,
uit hoofde waarvan een bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt, zonder voorafgaande
toestemming van de minister. De minister kan aan zijn toestemming voorwaarden verbinden
ten aanzien van de inhoud van een dergelijke regeling.
-
2. De minister beslist zo spoedig mogelijk op een verzoek om toestemming als bedoeld
in het eerste lid.
Artikel 18. Vervallen verplichtingen van de Staat uit hoofde van deze overeenkomst
-
1. De verplichtingen van de Staat uit hoofde van deze overeenkomst met betrekking tot
een bedrijfsborgstellingskrediet vervallen door schuldvernieuwing, door schuldoverneming
en – voor het gedeelte waarin subrogatie plaatsvindt – door subrogatie van derden
in de rechten van de kredietverstrekker met betrekking tot het bedrijfsborgstellingskrediet,
al dan niet voorafgegaan door verpanding van het bedrijfsborgstellingskrediet.
-
2. In afwijking van het eerste lid blijven de verplichtingen van de Staat met betrekking
tot een bedrijfsborgstellingskrediet van kracht, indien:
-
a. de MKB-ondernemer aan wie het bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt de onderneming
en alle voor het drijven van de onderneming bestemde activa en passiva inbrengt of
overdraagt aan een door de MKB-ondernemer voor het drijven van die onderneming opgerichte
rechtspersoon,
-
b. de kredietverstrekker met de onder a bedoelde rechtspersoon een overeenkomst sluit
als gevolg waarvan die rechtspersoon bij de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan
het bedrijfsborgstellingskrediet is verleend de plaats inneemt van de MKB-ondernemer,
en
-
c. de MKB-ondernemer zich naast de onder a bedoelde rechtspersoon hoofdelijk aansprakelijk
stelt voor de nakoming door die rechtspersoon van de verplichtingen die voortvloeien
uit de kredietovereenkomst.
-
3. Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder rechtspersoon mede begrepen twee
of meer rechtspersonen, indien die rechtspersonen gezamenlijk voldoen aan de in het
tweede lid genoemde voorwaarden en ieder van die rechtspersonen zich hoofdelijk aansprakelijk
stelt voor de nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit de kredietovereenkomst
uit hoofde waarvan het bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt.
Artikel 19. Procedure bij aanleveren onjuiste gegevens door kredietverstrekker
Reeds uitgekeerde bedragen zijn terstond en zonder enige ingebrekestelling opeisbaar
zodra de minister blijkt dat de kredietverstrekker zodanig onjuiste of onvolledige
informatie heeft verschaft dat hij op een verzoek om betaling een andere beslissing
zou hebben genomen, indien hem de juiste gegevens volledig waren verschaft, of dat
de kredietverstrekker de betalingsverplichting, bedoeld in artikel 16, eerste lid,
niet is nagekomen.
Artikel 20. Controle bedrijfsborgstellingskrediet
-
1. De kredietverstrekker, en indien toepassing is gegeven aan de artikelen 3, tweede
lid, en 12, derde lid, de kredietverstrekker-gelieerde, en de MKB-ondernemer voldoen
aan hetgeen door door de minister aangewezen bij zijn ministerie werkzame personen
wordt verzocht, voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor een goede uitvoering
van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies, paragraaf 3.11 van de Regeling nationale EZ-subsidies en deze overeenkomst, en met het oog op de
nakoming door de Staat van op de Staat rustende internationaalrechtelijke verplichtingen,
en voor zover het betrekking heeft op de uit het besluit of deze overeenkomst voortvloeiende
zelfstandige verplichtingen van de kredietverstrekker of de kredietverstrekker-gelieerde,
op de MKB-ondernemer aan wie het bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt of op de
met deze MKB-ondernemer gesloten kredietovereenkomsten, omtrent:
-
a. het toegang verlenen tot door hen gebruikte plaatsen;
-
b. het verlenen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden;
-
c. het maken van kopieën van de onder b bedoelde gegevens en bescheiden;
-
d. het verlenen van medewerking aan het verstrekken van gegevens door anderen en
-
e. het verstrekken van inlichtingen.
-
2. Alleen in daartoe aanleiding gevende gevallen zal aan de kredietverstrekker, of indien
toepassing is gegeven aan de artikelen 3, tweede lid, en 12, derde lid, aan de kredietverstrekker-gelieerde,
of aan de MKB-ondernemer, gevraagd worden de in het eerste lid bedoelde inlichtingen
ook door haar accountant te doen verstrekken.
-
3. Van de mogelijkheid, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder a, zal alleen gebruik
worden gemaakt indien een ernstig vermoeden bestaat dat de kredietverstrekker, de
kredietverstrekker-gelieerde of de MKB-ondernemer onjuiste of onvolledige informatie
heeft verstrekt.
-
4. De kredietverstrekker stelt de minister binnen 35 dagen na kennisname op de hoogte
van de volgende feiten en verstrekt daarbij de door de minister vastgestelde informatie:
-
a. vervroegde volledige aflossing van het bedrijfsborgstellingskrediet;
-
b. de verlening van surseance van betaling aan of de faillietverklaring van de MKB-ondernemer;
-
c. opeising van het bedrijfsborgstellingskrediet.
-
5. De kredietverstrekker meldt de Staat de indiening bij de rechtbank van een verzoek
tot verlening van surseance van betaling aan de kredietverstrekker, dan wel een verzoek
tot faillietverklaring van de kredietverstrekker.
Artikel 21. Beheer
-
1. Tijdens de looptijd van de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een bedrijfsborgstellingskrediet
wordt verstrekt en tijdens de uitwinning zal de kredietverstrekker waken over de belangen
van de Staat als borg.
-
2. De kredietverstrekker zal er voor zorg dragen dat het bedrijfsborgstellingskrediet
niet wordt gebruikt voor de nakoming van verplichtingen van de MKB-ondernemer aan
de kredietverstrekker die het bedrijfsborgstellingskrediet verstrekt, aan een kredietverstrekker-gelieerde
of aan een rechtspersoon waarmee de kredietverstrekker in een groep verbonden is.
-
3. De kredietverstrekker zal tijdens de looptijd van de kredietovereenkomst uit hoofde
waarvan een bedrijfsborgstellingskrediet is verleend in de door haar te sluiten overeenkomsten
met allen, niet zijnde de Staat, die zich borg willen stellen voor de nakoming door
de MKB-ondernemer van de verplichtingen voortvloeiende uit de kredietovereenkomst
uit hoofde waarvan het bedrijfsborgstellingskrediet is verleend, een beding ten behoeve
van de Staat opnemen, ertoe strekkende dat de omslagregeling van artikel 869, boek 7, Burgerlijk Wetboek niet geldt ten opzichte van de Staat en de kredietverstrekker zal geen bedingen opnemen,
ertoe leidende dat:
-
a. een borg er zich op zou kunnen beroepen dat de Staat eerst zou moeten worden aangesproken;
-
b. een borg zich zou kunnen onttrekken aan toepassing door de Staat van de omslagregeling
van artikel 869, boek 7, Burgerlijk Wetboek.
-
4. De kredietverstrekker draagt er zorg voor dat de relaties tussen haar en de bij haar
onderneming betrokkenen enerzijds, en de ondernemer aan wie een bedrijfsborgstellingskrediet
is verstrekt anderzijds transparant zijn.
-
5. De kredietverstrekker voldoet blijvend aan artikel 24 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies.
-
6. De kredietverstrekker informeert de Staat zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen
twee weken voorafgaand aan de desbetreffende gebeurtenis schriftelijk over wezenlijke
wijzigingen in het financieringsbeleid of de organisatie van de kredietverstrekker.
Artikel 22. Hardheidsclausule
Indien naar het oordeel van de minister de kans dat de toepasselijkheid van deze overeenkomst
op een bedrijfsborgstellingskrediet of een deel van een bedrijfsborgstellingskrediet
wordt ingeroepen in belangrijke mate wordt verkleind of indien naar het oordeel van
de minister aannemelijk is dat daardoor het bedrag waarvoor de toepasselijkheid van
deze overeenkomst wordt ingeroepen in belangrijke mate wordt verlaagd, kan de minister
voor de toepassing van deze overeenkomst met betrekking tot dat krediet instemmen
met een gemotiveerd verzoek van de kredietverstrekker om afwijking van deze overeenkomst.
Artikel 23. Communicatie
Waar in deze overeenkomst sprake is van een vorm van communicatie geschiedt deze langs
elektronische weg. De aanlevering door de kredietverstrekker kan in afwijking en bij
wijze van alternatief en ter keuze van de kredietverstrekker ook geschieden in schriftelijke
vorm en door aanlevering van een fysieke gegevensdrager.
Artikel 24. Overige bepalingen
-
1. De inwerkingtreding van een wijziging van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies of paragraaf 3.11 van de Regeling nationale EZ-subsidies leidt te zelfder tijd tot een gelijke wijziging
van deze overeenkomst.
-
2. Deze overeenkomst kan worden gewijzigd door een schriftelijke mededeling van de minister
aan de kredietverstrekker.
-
3. Deze overeenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd tot en met 31 december 2014 en kan
door de minister en de kredietverstrekker tussentijds schriftelijk worden opgezegd
met inachtneming van een opzegtermijn van drie hele kalendermaanden.
-
4. In afwijking van het derde lid kan deze overeenkomst door de minister met onmiddellijke
ingang worden ontbonden, indien de kredietverstrekker in strijd heeft gehandeld met
het gestelde in deze overeenkomst.
-
5. In afwijking van het derde lid kan de kredietverstrekker deze overeenkomst met onmiddellijke
ingang opzeggen binnen een termijn van een maand na publicatie in het Staatsblad van
een wijziging van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies, publicatie in de Staatscourant van een wijziging van paragraaf 3.11 van de Regeling nationale EZ-subsidies of een schriftelijke mededeling van de minister,
inhoudende een wijziging van deze overeenkomst.
-
6. Deze overeenkomst eindigt van rechtswege door de intrekking van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies of door intrekking van artikel 3.11.2, eerste lid, onderdeel a, van de Regeling nationale EZ-subsidies.
-
7. Wijziging, opzegging, ontbinding of beëindiging van deze overeenkomst heeft geen gevolg
ten aanzien van bedrijfsborgstellingskredieten, welke ten tijde van de inwerkingtreding
van de wijziging, opzegging, ontbinding of beëindiging overeenkomstig artikel 3 zijn
gemeld en ten aanzien van bedrijfsborgstellingskredieten die zijn of zullen worden
verstrekt uit hoofde van een kredietovereenkomst die is aangegaan voor de inwerkingtreding
van de wijziging, opzegging, ontbinding of beëindiging.
-
8. Als het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies en artikel 3.11.2, eerste lid, onderdeel a, van de Regeling nationale EZ-subsidies gelijktijdig worden ingetrokken en vervangen
door materieel identieke wettelijke voorschriften in een andere algemene maatregel
van bestuur of ministeriële regeling dan is het zesde lid niet van toepassing.
Artikel 25. Kredietverstrekker-gelieerde
Kredietverstrekker-gelieerde in de zin van artikel 1, tweede lid, onder a, van deze
overeenkomst is (zijn):
Getekend te ’s-Gravenhage .....
De Minister van Economische Zaken,
(naam en functie vertegenwoordigers kredietverstrekker)
Bijlage 3.12.1. , behorende bij artikel 3.12.7, eerste lid, van de Regeling nationale EZ-subsidies
Model garantstellingsovereenkomst ten aanzien van achtergestelde leningen en aandelenkapitaal
Overeenkomst tussen:
-
1. De Staat der Nederlanden, hierna te noemen: de Staat,
vertegenwoordigd door de Minister van Economische Zaken;
-
2. ...., hierna te noemen financier;
Partijen zijn het volgende overeengekomen:
Artikel 1. Definitiebepalingen
In deze overeenkomst wordt verstaan onder:
-
a.
minister: de Minister van Economische Zaken;
-
b.
kapitaalvennootschap:
-
1°. een vennootschap als bedoeld in artikel 1 van de Eerste Richtlijn 68/151/EEG van de Raad van 9 maart 1968 strekkende tot het coördineren van de waarborgen, welke
in de Lid-Staten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van de tweede alinea
van artikel 58 van het Verdrag, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers
in deze vennootschappen als van derden, zulks ten einde die waarborgen gelijkwaardig
te maken (PB EG L 65), of
-
2°. een kapitaalvennootschap die is ingericht naar het recht van één van de lidstaten
van de Europese Unie, die rechtspersoonlijkheid bezit, een apart vermogen heeft dat
bij uitsluiting voor de schulden van de vennootschap kan worden aangesproken en op
grond van haar nationale wetgeving onderworpen is aan garantievoorwaarden zoals bedoeld
in Richtlijn 68/151/EEG van de Raad om de belangen van zowel deelgerechtigden als derden te beschermen;
-
c.
ondernemer: een natuurlijk persoon, een rechtspersoon of een vennootschap, die een onderneming
in stand houdt, niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld;
-
d.
kleine onderneming: kleine onderneming in de zin van verordening (EG) nr. 800/ 2008 van de Commissie
van de Europese Gemeenschappen van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun
op grond van artikel 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar
worden verklaard (de algemene groepsvrijstellingsverordening) (PbEU L 214);
-
e.
middelgrote onderneming: een middelgrote onderneming in de zin van verordening (EG) nr. 800/ 2008 van de Commissie
van de Europese Gemeenschappen van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun
op grond van artikel 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar
worden verklaard (de algemene groepsvrijstellingsverordening) (PbEU L 214);
-
f.
participatiemaatschappij: een vennootschap in de vorm van een kapitaalvennootschap of een vennootschap met
een afgescheiden vermogen, ingericht naar het recht van één van de lidstaten van de
Europese Unie, die blijkens haar statuten of blijkens de overeenkomst waarbij zij
is aangegaan tot doel heeft of mede tot doel heeft het verstrekken van risicokapitaal
aan ondernemers teneinde winst te behalen, met uitzondering van startersfondsen als
bedoeld in artikel 3.10.1 van de Regeling nationale EZ-subsidies;
-
g.
bank: binnen het grondgebied van de Europese Unie gevestigde bank die is toegelaten het
bedrijf van bank uit te oefenen;
-
h.
financier: een bank of een participatiemaatschappij of een andere, door de minister aangewezen
instelling;
-
i.
achtergestelde lening:
-
1°. een lening van geld door een financier aan een ondernemer met het oog op de financiering
door deze onderneming van eigen activiteiten,
-
– welke lening niet door enige vorm van zekerheid is gedekt, met uitzondering van een
borgstelling die een aandeelhouder in de onderneming van de ondernemer op persoonlijke
titel heeft gegeven,
-
– waarop de ondernemer krachtens een daartoe strekkende bepaling in de akte van geldlening
in geval van ontbinding, een akkoord na verlening van surseance van betaling, een
akkoord in faillissement of een akkoord na het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling
natuurlijke personen met betrekking tot de ondernemer waaraan de achtergestelde lening
is verstrekt, eerst verplicht is de niet vervallen aflossingen te betalen nadat alle
andere op dat moment bestaande schulden van de debiteur zijn voldaan, met uitzondering
van schulden ingevolge vorderingen waaraan een bepaling van gelijke aard als voornoemde
bepaling zijn verbonden en ingevolge geldleningen die zijn verstrekt door aandeelhouders
in de onderneming van de ondernemer, en
-
– ten aanzien waarvan de financier in de vorenbedoelde akte van geldlening afstand heeft
gedaan van alle rechten tot verrekening van de niet vervallen aflossingen; of
-
2°. een lening van geld door een financier aan een ondernemer die een rechtspersoon is
wiens activa slechts bestaan uit deelnemingen in of vorderingen op een dochtermaatschappij
in de zin van artikel 24a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, met het oog op financiering door deze ondernemer van activiteiten van deze dochtermaatschappij,
-
– welke lening niet door enige vorm van zekerheid is gedekt, met uitzondering van een
persoonlijke borgstelling van een aandeelhouder in de onderneming van de ondernemer
en van een pandrecht gevestigd op aandelen in de dochtermaatschappij,
-
– en ten aanzien waarvan de financier in de akte van geldlening afstand heeft gedaan
van alle rechten tot verrekening van de niet vervallen aflossingen;
-
j.
waarde van een achtergestelde lening: het nog niet afgeloste deel van de lening;
-
k.
aandelenkapitaal: aandelen in het kapitaal van een onderneming van de ondernemer, die de financier
rechtstreeks van de ondernemer heeft verkregen tegen volstorting van die aandelen
in geld, of door omzetting van een achtergestelde lening;
-
l.
waarde van aandelenkapitaal: het bedrag in geld dat de financier bij de volstorting van de aandelen heeft betaald
dan wel, in geval van omzetting van een achtergestelde lening, of een deel daarvan,
in aandelenkapitaal, de waarde van de uitstaande lening voor zover die is omgezet
in aandelen, vermeerderd onderscheidenlijk verminderd met het bedrag in geld dat wegens
de omzetting is bijbetaald door, onderscheidenlijk terugbetaald aan de financier;
-
m.
risicokapitaal: kapitaal in de vorm van aandelenkapitaal of een achtergestelde lening;
-
n.
reserveringsquotum: het bedrag dat de minister op aanvraag van een financier vaststelt als maximum voor
de som van de garanties voor verstrekkingen van risicokapitaal die:
-
1°. gedurende drie jaar vanaf de datum van de beschikking aan de financier kunnen worden
verschaft indien het een eerste toekenning van een reserveringsquotum betreft;
-
2°. gedurende twee jaar vanaf de datum van de beschikking aan de financier kunnen worden
verschaft indien reeds eerder een reserveringsquotum is toegekend.
-
o.
groep: een economische eenheid, waarin organisatorisch zijn verbonden:
-
1°. een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon, die direct of indirect:
-
– meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft aan,
-
– volledig aansprakelijk vennoot is van, of
-
– overwegende zeggenschap heeft over een of meer rechtspersonen of vennootschappen,
en
-
2°. laatstbedoelde rechtspersonen of vennootschappen;
-
p.
onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische
activiteit uitoefent.
Artikel 2. Garantstelling
-
1. De Staat stelt zich tegenover de financier garant voor 50% van de waarde van door
de financier verstrekt risicokapitaal, voor welke garantstelling de financier een
provisie is verschuldigd.
-
2. De garantie wordt verleend voor de duur van de desbetreffende kapitaalverstrekkingen
met een maximum van twaalf jaar, met dien verstande dat op verzoek van de financier
de garantie inzake een verstrekking van aandelenkapitaal wordt gebonden aan een termijn
van ten minste zes jaar en ten hoogste twaalf jaar.
-
3. De garantstelling heeft alleen betrekking op risicokapitaal
-
a. dat wordt verstrekt nadat de minister desgevraagd een reserveringsquotum heeft toegekend
en voor zover het quotum nog toereikend en geldig is;
-
b. dat wordt verstrekt overeenkomstig de in artikel 3 genoemde voorwaarden;
-
c. dat onder de garantstelling is gebracht overeenkomstig de procedure van artikel 4.
-
4. Indien de financier bij de verstrekking van risicokapitaal een gedeelte daarvan niet
onder de garantstelling van de Staat brengt, is deze overeenkomst slechts van toepassing
op het gedeelte van het verstrekte risicokapitaal dat onder de garantstelling is gebracht,
tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald.
Artikel 3. Randvoorwaarden risicokapitaal
Een verstrekking van risicokapitaal aan een ondernemer kan onder de garantstelling
van de Staat worden gebracht indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
-
a. de rentabiliteits- en continuïteitsperspectieven van de onderneming van de ondernemer
zijn bevredigend;
-
b. in de voorafgaande periode van twaalf maanden zijn niet meer middelen ten behoeve
van derden aan de onderneming onttrokken dan noodzakelijk voor een redelijk te achten
bedrijfsvoering en evenmin is een verplichting tot een zodanige onttrekking aangegaan;
-
c. de verstrekking van het risicokapitaal dient niet ter vervanging van aan een ondernemer
verschaft krediet of risicokapitaal door dezelfde financier of door een financier
die deel uitmaakt van de groep van dezelfde financier;
-
d. de waarde van het risicokapitaal dat aan de ondernemer of, indien de ondernemer deel
uitmaakt van een groep, aan de groep wordt verstrekt tezamen met de waarde van risicokapitaal
dat door een andere financier met toepassing van de titels 3.12, 3.13 en 3.14 van de Regeling nationale EZ-subsidies en van risicokapitaal dat met toepassing van
titel 3.10 van de Regeling nationale EZ-subsidies aan de ondernemer onderscheidenlijk de groep
is verstrekt of gelijktijdig wordt verstrekt, bedraagt niet meer dan € 5.000.000;
-
e. bij of in verband met het verstrekken van het risicokapitaal verstrekt de financier
geen andere goederen dan geld;
-
f. de verstrekking van het risicokapitaal draagt zelfstandig bij aan het realiseren van
een actief en winstgericht beleid van de financier;
-
g. de ondernemer verplicht zich aan een door de minister als toezichthouder in de zin
van de Algemene wet bestuursrecht aangewezen persoon of aan een door de minister aangewezen deskundige derde, voor
zover deze dit redelijkerwijs noodzakelijk acht voor de vervulling van zijn taak:
-
1°. inlichtingen te verstrekken en inzage in zakelijke gegevens en bescheiden te verstrekken
en de gelegenheid te bieden daarvan kopieën te maken;
-
2°. toegang te verlenen tot plaatsen niet zijnde woningen;
-
3°. anderszins binnen de door hem gestelde termijn alle door hem gewenste medewerking
te verlenen;
-
h. het risicokapitaal dient niet voor de overname van een aandelenkapitaal of een converteerbare
achtergestelde lening, behalve indien dit een concrete verbetering in het ondernemingsbeleid
ten doel heeft;
-
i. het risicokapitaal dient niet ter vervanging van een bestaande lening, indien dit
uitsluitend ten doel heeft betere financieringsvoorwaarden te verkrijgen.
-
j. het risicokapitaal heeft niet als doel de afwenteling van bestaande risico’s op de
Staat;
-
k. voor participatiemaatschappijen bedraagt de waarde van het risicokapitaal dat aan
de ondernemer of, indien de ondernemer deel uitmaakt van een groep, aan de groep wordt
verstrekt tezamen met de waarde van het risicokapitaal dat door een andere participatiemaatschappij
met toepassing van de titels 3.12, 3.13 en 3.14 van de Regeling nationale EZ-subsidies en van risicokapitaal dat met toepassing van
titel 3.10 van de Regeling nationale EZ-subsidies aan de ondernemer onderscheidenlijk de groep
is verstrekt of gelijktijdig wordt verstrekt, niet meer dan € 25.000.000;
-
l. de minister, geadviseerd door een groep deskundige derden, heeft verklaard dat is
voldaan aan de voorwaarden a tot en met k, indien de financiering waarvoor een garantie
wordt aangevraagd meer bedraagt dan € 5 miljoen.
Artikel 4. Aanmelding en toetsing
-
1. De financier stelt de Staat in kennis van een voorgenomen verstrekking van risicokapitaal
met gebruikmaking van een formulier, overeenkomstig een model dat als bijlage bij
deze overeenkomst is gevoegd, onder bijvoeging van een kopie van de ontwerp-overeenkomst
tot verstrekking van het risicokapitaal en van andere bescheiden als genoemd in het
model.
-
2. Indien de verstrekking van risicokapitaal naar het oordeel van de Staat voldoet aan
de in artikel 3 bedoelde voorwaarden, geldt de garantstelling op grond van deze overeenkomst
voor dit risicokapitaal. De Staat bericht hierover de financier binnen drie weken
na ontvangst van de aanmelding onder vermelding van de omvang en duur van de garantie.
De minister kan in plaats van de provisie, genoemd in artikel 6, tweede lid, een vergoeding
vaststellen, indien naar het oordeel van de minister de provisie te laag is in relatie
tot het risico dat de Staat loopt.
-
3. De garantie wordt afgegeven onder de opschortende voorwaarde dat een dienovereenkomstige,
door partijen gesloten overeenkomst aan de Staat wordt overgelegd en dat ook dan wordt
voldaan aan de in artikel 3 bedoelde voorwaarden. De Staat bericht hierover de financier
binnen 35 dagen na ontvangst van de gesloten overeenkomst onder vermelding van de
omvang, duur en provisie of vergoeding van de garantie.
Artikel 5. Verplichtingen beheer
-
1. De financier draagt er voor zorg dat een actief en winstgericht beleid wordt gevoerd
voor het verstrekken, beheren en vervreemden van risicokapitaal, waarbij rekening
wordt gehouden met het belang van de Staat als garantsteller.
-
2. De financier draagt er voor zorg dat degenen die met het verstrekken, beheren of vervreemden
van risicokapitaal zijn belast beschikken over de nodige deskundigheid.
-
3. De financier staat er voor in dat degenen die zijn belast met het verstrekken, beheren
of vervreemden van risicokapitaal en met de bepaling van en het toezicht op het beleid
ter zake betrouwbaar zijn.
-
4. De financier draagt zorg voor een integere bedrijfsvoering en neemt in dat verband
de noodzakelijke maatregelen om onder meer strafbare handelingen, verstrengeling van
tegenstrijdige belangen en afhankelijkheid van de financier van bepaalde vennoten,
aandeelhouders of andere betrokkenen te voorkomen.
-
5. De financier staat er voor in dat aandeelhouders, hoofdelijk aansprakelijke vennoten,
bestuurders en beheerders van de financier en andere zijdens de financier betrokkenen
alleen medewerking verlenen aan verstrekkingen van risicokapitaal en krediet door
een ander dan de financier aan een onderneming waaraan de financier risicokapitaal
heeft verstrekt met een garantie op grond van deze overeenkomst, indien een redelijk
handelend en redelijk bekwaam beheerder deze verstrekkingen zou hebben gedaan in het
kader van een actief en winstgericht beleid.
-
6. De financier komt met een ondernemer aan wie een achtergestelde lening is verstrekt
slechts een wijziging van het aflossingsschema overeen na voorafgaande toestemming
van de Staat, tenzij deze betrekking heeft op een versnelde aflossing of op een gehele
of gedeeltelijke opschorting van de aflossingen gedurende ten hoogste vier aaneengesloten
kwartalen die niet is voorafgegaan door een eerdere opschorting van de aflossingen.
-
7. De Staat verleent de in het zesde lid bedoelde toestemming indien aannemelijk is dat:
-
a. de ondernemer niet in staat is te voldoen aan het bestaande aflossingsschema;
-
b. adequate maatregelen worden genomen ter verbetering van de liquiditeit van de onderneming
en rekening houdend met het belang van rentabiliteit en continuïteit van de onderneming;
-
c. rekening is gehouden en wordt gehouden met het belang van de Staat als garantsteller,
onder meer door een evenwichtige aanwending van de beschikbare middelen van de ondernemer
voor de aflossing van bestaande leningen, met inachtneming van de achterstelling van
de gegarandeerde lening.
-
8. De Staat kan op verzoek van de financier besluiten om de afdracht van de provisie,
bedoeld in artikel 6.2, op te schorten in het geval dat:
-
a. er voor de financier geen mogelijkheden meer zijn om de renteverplichtingen te incasseren
bij de ondernemer, en
-
b. aannemelijk is dat rekening is gehouden en wordt gehouden met het belang van de Staat
als garantsteller, onder meer door een evenwichtige aanwending van de beschikbare
middelen van de ondernemer voor de verplichtingen van bestaande leningen, met inachtneming
van de achterstelling van de gegarandeerde lening.
-
9. De financier vervreemdt de lening slechts na voorafgaande toestemming van de Staat.
-
10. De financier verleent slechts gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van verplichtingen
voortvloeiende uit de leningovereenkomst, uit hoofde waarvan de gegarandeerde lening
is verstrekt, na voorafgaande toestemming van de Staat. De Staat geeft toestemming
indien de kwijtschelding noodzakelijk is voor de continuïteit van de onderneming waarvoor
de lening is verstrekt en indien rekening is en wordt gehouden met het belang van
de Staat als garantsteller, onder meer door een evenwichtige aanwending van de beschikbare
middelen van de ondernemer voor de aflossing van bestaande leningen, met inachtneming
van de achterstelling van de gegarandeerde lening.
-
11. De financier brengt slechts wijzigingen aan in de leningovereenkomst van de lening
na voorafgaande toestemming van de Staat. De Staat kan toestemming geven indien de
wijziging noodzakelijk is voor de continuïteit van de onderneming waarvoor de lening
is verstrekt en indien rekening is en wordt gehouden met het belang van de Staat als
garantsteller, onder meer door een evenwichtige aanwending van de beschikbare middelen
van de ondernemer voor de aflossing van bestaande leningen, met inachtneming van de
achterstelling van de gegarandeerde lening.
Artikel 6. Financiële verplichtingen
-
1. De financier aan wie de minister een reserveringsquotum heeft toegekend, is hiervoor
aan de Staat een eenmalige provisie van 1% van dit quotum verschuldigd.
-
2. De financier is een provisie verschuldigd voor de garantie op het verstrekte risicokapitaal
dat overeenkomstig de procedure van artikel 4 onder de garantstelling is gebracht.
De provisie bedraagt jaarlijks
-
a. 2,5% van de gegarandeerde waarde van dit risicokapitaal indien de kapitaalverstrekking
bestaat uit een niet converteerbare achtergestelde lening zonder dat deze gepaard
gaat met een kapitaalverstrekking aan dezelfde ondernemer door de financier of een
andere financier die deel uitmaakt van dezelfde groep in de vorm van een converteerbare
achtergestelde lening of aandelenkapitaal;
-
b. 3% van de gegarandeerde waarde van dit risicokapitaal in andere gevallen.
-
3. Per kwartaal wordt een vierde deel van de in het tweede lid bedoelde provisie in rekening
gebracht, uitgaand van de waarde van het risicokapitaal op de eerste dag van het kwartaal.
-
4. De in het tweede lid bedoelde provisie is verschuldigd voor de duur van de garantie
of zoveel korter als zich één van de in artikel 8, eerste lid, genoemde omstandigheden
voordoet.
-
5. Indien het risicokapitaal aandelenkapitaal betreft dat wordt vervreemd binnen zes
jaren vanaf de verstrekking van het risicokapitaal, is de financier op dat tijdstip
een aanvullende provisie verschuldigd voor de periode vanaf het tijdstip van de vervreemding
tot na het verstrijken van de periode van zes jaren, welke aanvullende provisie wordt
berekend met overeenkomstige toepassing van het tweede lid en uitgaand van de waarde
van het aandelenkapitaal op de eerste dag van het kwartaal voorafgaand aan de vervreemding.
-
6. Indien het risicokapitaal een achtergestelde lening betreft, is de financier een minimale
provisie verschuldigd gelijk aan de provisie die met toepassing van het tweede lid
op basis van de initiële hoofdsom van de lening voor een periode van drie jaar verschuldigd
is. Indien op het tijdstip van de volledige aflossing van de lening de reeds op grond
van het tweede lid voor de verstreken looptijd van de lening verschuldigde provisie
lager is dan de minimale provisie, is de financier een aanvullende provisie verschuldigd
gelijk aan het verschil tussen de reeds verschuldigde provisie en de minimale provisie.
-
7. Indien risicokapitaal binnen een termijn van zes jaar wordt afgestoten om verlies
op dat risicokapitaal in de zin van artikel 8, eerste lid, te beperken, kan de minister
op verzoek van de financier de over de resterende termijn verschuldigde provisie kwijtschelden
indien sprake is van klemmende redenen, gelegen in het belang van de onderneming van
de ondernemer.
Artikel 7. Administratieve en informatieverstrekkingsverplichtingen
-
1. De financier draagt er voor zorg dat een administratie wordt gevoerd die zodanig is
ingericht, dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze gegevens kunnen
worden afgelezen over de verstrekkingen, het beheer en de vervreemdingen van gegarandeerd
risicokapitaal en van ander risicokapitaal dat hij aan dezelfde ondernemer heeft verstrekt.
-
2. De financier informeert de Staat binnen acht weken nadat de desbetreffende gebeurtenis
heeft plaatsgevonden schriftelijk over wezenlijke wijzigingen in het financieringsbeleid
of de organisatie van de financier en over wijzigingen ten aanzien van gegarandeerd
risicokapitaal, waaronder
-
a. een omzetting van een achtergestelde lening in aandelenkapitaal,
-
b. een aflossing van een achtergestelde lening, tenzij deze aflossing overeenkomt met
een aflossingsschema waarover de Staat eerder is geïnformeerd;
-
c. een wijziging van de looptijd van een achtergestelde lening.
-
3. De financier verstrekt de Staat jaarlijks zijn jaarverslag.
-
4. Desgevraagd verstrekt de financier de Staat gegevens en bescheiden over de verstrekkingen,
het beheer en de vervreemdingen van gegarandeerd risicokapitaal en van ander risicokapitaal
dat hij aan dezelfde ondernemer heeft verstrekt, en de jaarrekeningen van de ondernemingen
waaraan risicokapitaal is verstrekt, vergezeld van desbetreffende accountantsverklaringen
als bedoeld in artikel 393, vijfde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of een mededeling waarom deze ontbreekt, en van de bijbehorende toelichtingen voor
het bestuur van de onderneming.
-
5. De financier doet onverwijld mededeling aan de Staat van de indiening bij de rechtbank
van een verzoek tot verlening van surséance van betaling aan hem, een verzoek tot
faillietverklaring van hem of een verzoek om ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling
natuurlijke personen van toepassing te verklaren.
Artikel 8. Reikwijdte garantie
-
1. De financier kan een beroep doen op de garantie indien hij op gegarandeerd risicokapitaal
verlies lijdt:
-
a. bij gehele of gedeeltelijke vervreemding van dat risicokapitaal;
-
b. indien het risicokapitaal een achtergestelde lening betreft, door gehele of gedeeltelijke
kwijtschelding van de lening door de financier;
-
c. indien het risicokapitaal een achtergestelde lening betreft, door onvermogen van de
ondernemer om de lening af te lossen;
-
d. als gevolg van een faillietverklaring, een verlening van surséance van betaling of
een van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen met
betrekking tot de ondernemer;
-
e. bij een in kracht van gewijsde gegane homologatie van een akkoord na de faillietverklaring,
na de verlening van surséance van betaling of na het van toepassing verklaren van
de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen met betrekking tot de ondernemer waaraan
de lening is verstrekt;
-
f. indien de ondernemer een rechtspersoon is, bij ontbinding van de rechtspersoon.
-
2. De minister kan het beroep afwijzen of een korting toepassen op het gevraagde bedrag
indien in de voorafgaande periode van twaalf maanden meer middelen aan de MKB-onderneming
zijn onttrokken ten behoeve van derden dan noodzakelijk voor een redelijk te achten
bedrijfsvoering, dan wel een verplichting tot een zodanige onttrekking is aangegaan,
mits de financier hieraan op enigerlei wijze medewerking heeft verleend.
-
3. Bij verlies ingevolge vervreemding van risicokapitaal geldt de garantie alleen indien
de vervreemding:
-
a. niet eerder dan twee jaar na de verstrekking ervan heeft plaatsgevonden, tenzij de
Staat desgevraagd met vervreemding binnen deze termijn heeft ingestemd;
-
b. gebeurt tegen een prijs die past in het voeren van een actief en winstgericht beleid;
-
c. voor zover de financier daarbij risicokapitaal geheel of voor een deel overdraagt
aan één van zijn aandeelhouders, hoofdelijk aansprakelijke vennoten, bestuurders,
beheerders of andere betrokkenen, gebeurt tegen een prijs die is gebaseerd op een
taxatie van twee onafhankelijke deskundigen, dan wel gepaard gaat met vervreemding
van ten minste een derde deel van het risicokapitaal aan onafhankelijke derden.
-
4. Bij verlies ingevolge gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van een achtergestelde
lening geldt de garantie alleen indien de kwijtschelding noodzakelijk is voor de continuïteit
van de onderneming waarvoor de lening is verstrekt en indien rekening is gehouden
en wordt gehouden met het belang van de Staat als garantsteller, onder meer door een
evenwichtige aanwending van de beschikbare middelen van de ondernemer voor de aflossing
van bestaande leningen, met inachtneming van de achterstelling van de gegarandeerde
lening.
-
5. Als onvermogen van de ondernemer om de lening af te lossen, bedoeld in het eerste
lid, onder c, wordt aangemerkt de situatie waarin
-
a. de ondernemer niet in staat is te voldoen aan zijn betalingsverplichtingen;
-
b. aannemelijk is dat de ondernemer in de eerstvolgende jaren niet in staat zal zijn
te voldoen aan zijn betalingsverplichtingen; en
-
c. aannemelijk is dat rekening is gehouden en wordt gehouden met het belang van de Staat
als garantsteller, onder meer door een evenwichtige aanwending van de beschikbare
middelen van de ondernemer voor de aflossing van bestaande leningen, met inachtneming
van de achterstelling van de gegarandeerde lening.
-
6. Verlies als gevolg van faillietverklaring, een verlening van surséance van betaling
of een van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen,
bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder d, wordt aanwezig geacht
-
a. voor zover aannemelijk is dat de financier bij het einde van het faillissement, van
de surséance onderscheidenlijk van de toepassing van de schuldsaneringsregeling een
verlies als bedoeld in het achtste lid zal leiden;
-
b. mits aannemelijk is dat rekening is gehouden met het belang van de Staat als garantsteller.
-
7. De minister kan het beroep afwijzen of een korting toepassen op het gevraagde bedrag
indien de financier tekort is geschoten bij de naleving van verplichtingen op grond
van deze overeenkomst of indien de financier niet kan aantonen die maatregelen te
hebben genomen die een redelijk handelend en redelijk bekwaam beheerder zou hebben
genomen in het kader van een actief en winstgericht beleid.
-
8. Het verlies wordt berekend op basis van de waarde van het risicokapitaal of, indien
het verlies slechts op een deel van het verstrekte risicokapitaal is geleden, het
hiermee overeenkomende deel van die waarde, in een voorkomend geval verminderd met:
-
a. in geval van vervreemding: de prijs waarvoor die vervreemding heeft plaatsgevonden;
-
b. in geval van ontbinding: de liquidatie-uitkering; of
-
c. in geval van homologatie van een akkoord als bedoeld in het eerste lid, onder e, de
in het kader van het akkoord voor de achtergestelde lening verrichte uitkering; en
-
d. in geval van verlies op aandelenkapitaal, het totaal van de uitgekeerde dividenden
en het totaal van de aan de financier betaalde vergoedingen voor zover deze vergoedingen
hoger zijn dan een marktconforme vergoeding.
-
9. Indien de financier meermalen gegarandeerd risicokapitaal aan een ondernemer heeft
verstrekt en slechts op een deel daarvan verlies lijdt, wordt het verlies geacht te
zijn geleden op het risicokapitaal dat de financier het eerst heeft verstrekt.
-
10. Indien de financier aan een ondernemer risicokapitaal heeft verstrekt dat slechts
ten dele onder de garantstelling is gebracht en slechts op een deel van het verstrekte
risicokapitaal verlies lijdt, wordt het verlies, onverminderd het negende lid, naar
rato toegerekend aan het risicokapitaal dat onder de garantstelling is gebracht.
Artikel 9. Inroepen van garantie
-
1. De financier verzoekt de Staat binnen zes maanden nadat zich de in artikel 8, eerste
lid, bedoelde situatie heeft voorgedaan om betaling op grond van de garantie met gebruikmaking
van een formulier, overeenkomstig een model dat als bijlage bij deze overeenkomst
is gevoegd, onder bijvoeging van een kopie van de vervreemdingsovereenkomst, de inschrijving
in het register van de ontbinding van de rechtspersoon of van de in artikel 8, eerste
lid, onder c, bedoelde akkoorden en van andere bescheiden als genoemd in het model.
-
2. Indien naar het oordeel van de Staat sprake is van een verlies als bedoeld in artikel
8, maakt de financier aanspraak op betaling van 50% van het geleden verlies, tenzij
de financier in gebreke is gebleven bij de naleving van deze overeenkomst. De Staat
bericht hierover de financier binnen dertien weken na ontvangst van het betalingsverzoek
onder vermelding van het te betalen bedrag.
Artikel 10. Betalingen
Alle betalingen in verband met deze overeenkomst door de financier geschieden door
overmaking van de betreffende bedragen naar rekeningnummer ... bij de ... bank, ten
name van RVO.nl, onder vermelding van het ... nummer.
Artikel 11. Terugvordering en navordering
-
1. Reeds uitgekeerde bedragen zijn terstond en zonder enige ingebrekestelling opeisbaar
zodra blijkt dat de financier zodanig onjuiste of onvolledige informatie heeft verschaft
dat de Staat op een verzoek om betaling een andere beslissing zou hebben genomen,
indien hem de juiste gegevens volledig waren verschaft.
-
2. Indien vanwege een verlies als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel c of d,
een uitkering op grond van de garantie heeft plaatsgevonden, is de financier verplicht
50% van de aflossingen die na de uitkering worden verricht, onderscheidenlijk van
hetgeen na de uitkering is ontvangen, uit te betalen aan de Staat.
Artikel 12. Opzegging
-
1. De Staat is gerechtigd deze overeenkomst schriftelijk op te zeggen indien
-
a. de financier tekort schiet bij de nakoming van één van zijn verplichtingen uit hoofde
van deze overeenkomst;
-
b. ten aanzien van de financier een verzoek bij de rechtbank is ingediend tot verlening
van surseance van betaling, een verzoek tot faillietverklaring of een verzoek tot
van toepassing verklaring van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen of een
buitengerechtelijk akkoord aan crediteuren wordt aangeboden;
-
c. de financier, in geval deze rechtspersoonlijkheid heeft, is ontbonden;
-
d. de bepalingen in de paragrafen 3.12, 3.13 en 3.14 van de Regeling nationale EZ-subsidies niet langer verenigbaar zijn met de regels
van de Europese Gemeenschappen ten aanzien van staatssteun.
-
2. Een opzegging op grond van het eerste lid, onder a, geschiedt uitsluitend nadat de
Staat de financier op de hoogte heeft gesteld van het voornemen tot opzegging en nadat
deze in de gelegenheid is gesteld om een tekortschieten dat hersteld kan worden te
herstellen binnen een redelijke termijn.
-
3. Een opzegging in verband met de in het eerste lid, onder d, bedoelde omstandigheid
heeft geen gevolgen voor de verplichtingen ten aanzien van verstrekkingen van risicokapitaal
die voor het tijdstip van de opzegging onder de garantstelling zijn gebracht.
Artikel 13. Geschillen
-
1. Ieder geschil ten aanzien van deze overeenkomst zal bij uitsluiting worden voorgelegd
aan de daartoe bevoegde rechter in het arrondissement Den Haag.
-
2. Op deze overeenkomst is Nederlands recht van toepassing.
Artikel 14. Adressering schriftelijke stukken
Schriftelijke stukken ter uitvoering van deze overeenkomst bestemd voor de onder
-
1. gemelde partij worden gericht aan
Ministerie van Economische Zaken,
RVO.nl, postbus 93144, 2509 AC Den Haag.
Schriftelijke stukken ter uitvoering van deze overeenkomst bestemd voor de onder
Artikel 15. Inwerkingtreding
Deze overeenkomst treedt in werking door de ondertekening daarvan door de partijen.
........., ten deze vertegenwoordigd door
Deze overeenkomst is getekend op ..... te Den Haag
Toelichting bij de in bijlage 3.12.1 opgenomen model garantstellingsovereenkomsten
Een aantal bepalingen van de in bijlage 3.12.1 en 3.12.2 opgenomen modellen komt letterlijk of materieel overeen met bepalingen in de paragrafen 3.12, 3.13 en 3.14 van de Regeling nationale EZ-subsidies. In deze toelichting op het model worden deze
bepalingen niet opnieuw aan de orde gesteld.
Omdat het model voor de garantstellingsovereenkomst ten aanzien van door financiers
verstrekte niet converteerbare achtergestelde leningen (bijlage 3.12.2) materieel niet verschilt van het model ten aanzien van achtergestelde leningen en
aandelenkapitaal (bijlage 3.12.1), wordt volstaan met een toelichting van het laatstgenoemde model.
Artikel 3. (Randvoorwaarden risicokapitaal)
Dit artikel bevat de voorwaarden waaraan concrete verstrekkingen van risicokapitaal
moeten voldoen om deze onder de garantstelling te kunnen brengen. Sommige van deze
voorwaarden hebben betrekking op de kapitaalverstrekking zelf, andere betreffen de
ondernemer waaraan het risicokapitaal wordt verstrekt. De financier is gehouden na
te gaan of de ondernemer aan deze voorwaarden voldoet. De informatie waarover de financier
bijgevolg beschikt of redelijkerwijs zou moeten beschikken is maatgevend voor de beoordeling
op grond van artikel 4 of aan de voorwaarden is voldaan.
Het in onderdeel a opgenomen vereiste inzake continuïteit en rentabiliteit van de
ondernemer, dat reeds in de toelichting bij artikel 31, onderdeel a, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies is behandeld, wordt toegepast bij de beoordeling van de aanmelding overeenkomstig
artikel 4 van de overeenkomst. De ondernemer dient derhalve op dat moment aan deze
voorwaarde te voldoen. De ondernemer dient op zichzelf economisch gezond te zijn,
maar ook is van belang dat niet een financiering plaatsvindt die de rentabiliteit
en continuïteit van het bedrijf in gevaar brengt.
Onderdeel b betreft situaties waarin de ondernemer zonder dat dit noodzakelijk is
voor de bedrijfsvoering middelen aan de onderneming heeft onttrokken. Door deze gevallen
uit te sluiten wordt voorkomen dat het garantstellingsbudget wordt benut voor financieringen
die in zekere zin onnodig zijn.
In onderdeel e is bepaald dat de verstrekking van risicokapitaal niet anders dan met
geld kan plaatsvinden. Bij financiering door de overdracht van bijvoorbeeld goederen
of vorderingen kan gemakkelijk een intransparante situatie ontstaan.
In onderdeel f is een inhoudelijke voorwaarde gesteld ten aanzien van de kapitaalverstrekking
om te voorkomen dat op oneigenlijke wijze gebruik wordt gemaakt van dit instrument.
Daarvan kan in het bijzonder sprake zijn indien een financiering onder de garantstelling
wordt gebracht om het risico van een andere financiering af te dekken. Indien de aankoop
van aandelen tegen een abnormaal hoge prijs onder de garantstelling wordt gebracht
terwijl daarnaast, ter compensatie, een lening tegen een zeer hoge rente wordt verstrekt,
zou de financier na enkele jaren de aandelen tegen een veel lagere prijs kunnen verkopen
en voor het geleden verlies een beroep op de garantie kunnen doen. Om dit te voorkomen
wordt voor toepassing van de garantstelling vereist dat de kapitaalverstrekking als
zodanig bijdraagt aan het realiseren van een actief en winstgericht beleid of, anders
gezegd, commercieel interessant is.
Onderdeel g beoogt zeker te stellen dat zonodig zijdens de minister boekenonderzoek
bij de ondernemer kan plaatsvinden. Onder omstandigheden kan twijfel bestaan of de
feitelijke situatie van de ondernemer overeen komt met het beeld zoals dat naar voren
komt uit de door de financier verstrekte informatie. Het is wenselijk dat alsdan de
bevoegdheid bestaat toezicht uit te oefenen zoals dat gebruikelijk is in het kader
van publiekrechtelijke subsidieverhoudingen. De essentie van de bepalingen van afdeling 5.2 van hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht is om die reden overgenomen in onderdeel g.
Artikel 4. (Aanmelding en toetsing)
Indien een financier een garantstellingsovereenkomst met de Staat heeft gesloten en
beschikt over een reserveringsquotum kan hij financieringen aangaan met gebruikmaking
van de garantstelling. Om de financier zekerheid te kunnen bieden dat de financiering
voldoet aan de in hoofdstuk 3 van de regeling en overeenkomst gestelde voorwaarden
wordt de voorgenomen financiering aangemeld bij de Staat, dat wil zeggen RVO.nl van
het Ministerie van Economische Zaken. RVO.nl constateert of de financiering aan de
voorwaarden voldoet en informeert vervolgens de financier dat de financiering onder
de garantstelling wordt gebracht of dat niet aan de voorwaarden wordt voldaan.
Omdat de melding plaats vindt op basis van een ontwerp-financieringsovereenkomst,
staat niet op voorhand vast dat de financiering ook daadwerkelijk zal plaatsvinden.
Het is bijvoorbeeld denkbaar dat een ondernemer verschillende financiers om een offerte
heeft gevraagd. Alsdan zou het mogelijk zijn dat verscheidene garanties voor één en
dezelfde financiering worden verleend of dat garanties voor een ondernemer worden
afgegeven tot boven het maximale financieringsbedrag van € 5.000.000. Om die reden
is in het derde lid bepaald dat de garantie eerst geldig wordt nadat de definitieve
financieringsovereenkomst is overgelegd en nadat is geconstateerd dat nog steeds wordt
voldaan aan de in artikel 3 genoemde voorwaarden.
Artikel 5. (Verplichtingen beheer)
Dit artikel bevat enkele algemene verplichtingen ten aanzien van de financier evenals
bepalingen over wijzigingen van het aflossingsschema van een achtergestelde lening.
In het eerste lid is een algemene zorgplicht vastgelegd om een actief en winstgericht
financieringsbeleid te voeren, rekening houdend met het belang van de garantsteller.
Dit impliceert onder meer dat de financier op de hoogte moet zijn van belangrijke
ontwikkelingen bij de ondernemer waarin is geïnvesteerd, opdat de financier en de
Staat als garantsteller niet onnodig voor onaangename verrassingen worden gesteld.
Het financieringsbeleid heeft betrekking op alle werkzaamheden die een goed huisvader
betaamt, ongeacht of het de verstrekking, het beheren in enge zin of de vervreemding
van het risicokapitaal betreft.
Het tweede, derde en vierde lid weerspiegelen de eisen die in artikel 24 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies zijn gesteld op het vlak van deskundigheid, betrouwbaarheid en integriteit. Financiers
dienen aan de eisen die voor het sluiten van de garantstellingsovereenkomst worden
gesteld, te blijven voldoen. Integriteit betreft onder meer het voorkomen van verstrengeling
van tegengestelde belangen. Een voorbeeld van belangenverstrengeling en de mogelijke
gevolgen daarvan is de situatie waarin een aandeelhouder van een participatiemaatschappij
die tevens aandeelhouder is van een andere participatiemaatschappij, aandelen van
de ene naar de andere maatschappij overdraagt tegen kunstmatige prijzen, waardoor
de maatschappij benadeeld wordt.
Het vijfde lid betreft specifiek het risico van belangenverstrengeling in geval bij
de financier betrokkenen investeringen doen door het verstrekken van krediet of risicokapitaal
aan de ondernemer die met garantie is gefinancierd. Bij een dergelijke samenloop kan
belangenverstrengeling aan de orde zijn, reden om te vergen dat die parallelle financieringen
passen in een redelijk financieringsbeleid.
Ingevolge het zesde lid vergt een wijziging van het aflossingsschema die lagere aflossingen
of een temporisering behelst, in beginsel de toestemming van de Staat. Op deze wijze
kan worden getoetst of de beoogde aanpassing niet strijdig is met het belang van de
ondernemer of met het (financiële) belang van de Staat. Het toestemmingsvereiste geldt
niet voor zover de wijziging voortvloeit uit de eerste opschorting van aflossingen
gedurende ten hoogste een jaar. Voor dergelijke wijzigingen met relatief beperkte
gevolgen volstaat dat de Staat hierover wordt geïnformeerd overeenkomstig artikel
7, tweede lid.
Het zevende lid bevat de concrete criteria voor het verlenen van toestemming. Duidelijk
moet zijn dat de opschorting noodzakelijk is vanwege liquiditeitsproblemen van de
ondernemer (onderdeel a). Verder moeten voor de oplossing daarvan maatregelen worden
genomen, waarbij ook het belang van de ondernemer op de langere termijn moet worden
betrokken (onderdeel b). Het criterium van onderdeel c tenslotte betreft het belang
van de Staat als garantsteller en beoogt in het bijzonder te voorkomen dat de aflossing
van een gegarandeerde lening wordt opgeschort terwijl op andere leningen wel afgelost
wordt. Op die wijze zou de financier zijn risico’s op de Staat kunnen afwentelen.
Bij de noodzaak van evenwichtige aanwending van beschikbare middelen dient rekening
te worden gehouden met de aard van de desbetreffende leningen. In het bijzonder kan
een achterstellingsclausule reden zijn voor een niet evenredige aanwending van middelen
voor aflossingen.
Artikel 6. (Financiële verplichtingen)
Onder omstandigheden kan de zesjaarstermijn averechts uitwerken, bijvoorbeeld indien
de ondernemer in financieel zwaar weer is geraakt. Handhaving van de premieplicht
zou dan de financier ertoe kunnen brengen faillissement van de ondernemer aan te vragen.
Alsdan kan de premie op grond van het vijfde lid worden kwijtgescholden. Hiertoe dient
de kapitaalverstrekker een beargumenteerd en gedocumenteerd verzoek te doen aan de
Staat.
Artikel 7. (Administratieve en informatieverstrekkingsverplichtingen)
In dit artikel zijn verplichtingen opgenomen ten aanzien van de administratie en de
informatieverstrekking van de financier aan het ministerie. Onder omstandigheden kan
het ministerie nader inzicht willen hebben in de samenhang tussen de gegarandeerde
en de andere financieringen die door de financier aan een ondernemer zijn verstrekt
en in de gang van zaken bij de gefinancierde MKB-ondernemers. Het vierde lid verplicht
de financier alsdan de desbetreffende informatie te verschaffen.
Artikel 8. (Reikwijdte garantie)
Dit artikel bevat regels omtrent het inroepen van de garantie. In het eerste lid is
bepaald op welke situaties de garantie betrekking heeft.
Het tweede tot en met het zesde lid bevatten nadere voorwaarden voor het inroepen
van de garantstelling om te voorkomen dat de garantie wordt gebruikt om onnodige verliezen
af te wentelen. Het tweede lid betreft de situatie dat middelen aan de onderneming
zijn onttrokken zonder dat dit een bedrijfsmatige reden heeft. Het kan bijvoorbeeld
gaan om uitzonderlijk hoge management- of commissariskosten. Niet altijd is de financier
op de hoogte van dergelijke kapitaalonttrekkingen of is de financier in staat deze
te voorkomen. Om die reden is in de voorwaarde vermeld dat de financier op enigerlei
wijze aan de onttrekking moet hebben meegewerkt. Het is in een voorkomend geval aan
de financier om aan te tonen dat hij niet op de hoogte was en redelijkerwijs niet
op de hoogte kon zijn van de onttrekking, dan wel dat heeft gedaan wat redelijkerwijs
van hem kan worden gevergd om de onttrekking te voorkomen.
Voor het geval van verliesgevende verkoop van aandelenkapitaal gelden extra voorwaarden
om te voorkomen dat hierbij de belangen van de Staat tekort wordt gedaan. Een vervreemding
binnen twee jaar is niet gebruikelijk en bergt het risico in zich dat de participatie
ten koste van de ondernemer wordt vervreemd. Verder moet ook voorkomen worden dat
bij de vervreemding sprake is van een oneigenlijke belangenvermenging van de financier,
beheerder en aandeelhouders of vennoten. In verband hiermee is in het tweede lid bepaald
dat de vervreemding moet plaatsvinden tegen een prijs die past in het voeren van een
actief en winstgericht beleid. Indien vervreemding plaats vindt aan betrokkenen bij
de financier, kan de kans op belangenverstrengeling op voorhand aanwezig worden geacht.
In dat geval worden aanvullende eisen gesteld om te voorkomen dat de prijsstelling
op oneigenlijke wijze plaats vindt.
In het vierde lid worden nadere voorwaarden gesteld aan verliesdeclaraties vanwege
kwijtschelding van achtergestelde leningen. Een financier kan verlies lijden op risicokapitaal
als de desbetreffende ondernemer financieel in de problemen komt. Als een ondernemer
failliet dreigt te gaan, kan de financier proberen dat te voorkomen door aanpassing
van de financieringsvoorwaarden, bijvoorbeeld door een gedeeltelijke of gehele kwijtschelding
van een achtergestelde lening. Op die wijze kan de overlevingskans van de onderneming
worden vergroot, hetgeen ook in het belang is van de financier. Tegelijkertijd lijdt
deze een verlies als gevolg van de kwijtschelding. Om die reden omvat de garantie
van dit instrument ook deze vorm van verlies. Voorwaarde is dat de kwijtschelding
noodzakelijk moet zijn – het moet gaan om een onontkoombaar verlies. Verder is van
belang dat met het belang van de Staat rekening is gehouden en wordt gehouden, onder
meer door een evenwichtige aanwending van eventuele baten. De liquiditeitsproblemen
dienen niet eenzijdig op de gegarandeerde achtergestelde lening worden afgewenteld,
ten voordele van andere financieringen aan de ondernemer. Dit betekent onder meer
dat indien een financier twee achtergestelde leningen aan een ondernemer heeft verstrekt
waarvan één onder de garantstelling is gebracht, de aflossingen naar rato aan beide
leningen ten goede dienen te komen. Bij een combinatie van een gegarandeerde achtergestelde
lening en een andere, niet achtergestelde lening kan ook een beperkter aflossing op
de achtergestelde lening aanvaardbaar zijn.
Een enigszins vergelijkbare situatie doet zich voor indien de ondernemer niet in staat
is aflossingen te doen – terwijl er geen reden is over te gaan tot kwijtschelding
van de lening.
Dan lijdt de financier de facto een verlies. Van belang is of de aflossingen binnen
een afzienbare termijn kunnen worden hervat of dat de financiële problemen van de
ondernemer een structureel karakter dragen. Om die reden is het niet afgeloste deel
van de lening eerst declarabel onder de garantie indien gebleken is dat de ondernemer
feitelijk niet aan zijn aflossingsverplichtingen kan voldoen – ongeacht of aflossingen
zijn opgeschort in overeenstemming met de financier – en indien naar verwachting ook
in de nabije toekomst geen aflossingen zullen worden gedaan. Voorts geldt hier de
hiervoor reeds besproken voorwaarde dat rekening is gehouden en wordt gehouden met
het belang van de Staat als garantsteller.
In het zesde lid worden nadere voorwaarden geformuleerd voor verliesdeclaraties bij
faillissement, surséance van betaling of toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Ten eerste is van belang dat aannemelijk kan worden gemaakt dat ter zijner tijd daadwerkelijk
een verlies zal worden geleden. Ten tweede geldt ook hier de voorwaarde dat rekening
is gehouden met het belang van de Staat als garantsteller. Anders dan in de hiervoor
besproken situaties geldt deze voorwaarde niet voor de toekomst omdat het faillissementsrecht
daarvoor een eigen kader biedt. Dat kent de nodige waarborgen voor een evenwichtige
afwikkeling van financieringsrelaties.
Op grond van het zevende lid hoeft uitbetaling op een verlies niet of niet geheel
plaats te vinden indien de financier niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Bij
de toepassing van deze bepaling wordt rekening gehouden met de aard van het verzuim.
Een (gedeeltelijke) uitbetaling ligt bijvoorbeeld niet in de rede als de financier
stelselmatig in gebreke is gebleven bij de betaling van de provisie. Het inroepen
van deze clausule, althans een volledige strafkorting, ligt veel minder voor de hand
indien het verzuim zich beperkt tot bijvoorbeeld het niet tijdig voldoen aan de in
artikel 7, tweede en derde lid, bedoelde informatieverplichtingen. De in artikel 5,
eerste tot en met vijfde lid, opgenomen verplichtingen hebben kort gezegd betrekking
op een gezonde bedrijfvoering. Eerst bij wezenlijke misstanden zal er reden zijn niet
tot een (volledige) uitbetaling over te gaan omdat alsdan niet valt uit te sluiten
dat het verlies geheel of gedeeltelijk is veroorzaakt door de gebrekkige bedrijfsvoering.
Een gezonde bedrijfsvoering veronderstelt dat ten aanzien van verstrekt risicokapitaal
de noodzakelijke beheersmaatregelen worden getroffen. Om die reden is tevens bepaald
dat de financier dit zonodig moet kunnen aantonen. Krachtens artikel 5 van de overeenkomst
is de financier onder meer verplicht het risicokapitaal actief en winstgericht te
beheren en zorg te dragen voor de deskundigheid van de betrokkenen. Bijgevolg geldt
als maatstaf dat die maatregelen zijn getroffen die een redelijk handelend en redelijk
bekwaam beheerder in het kader van een actief en winstgericht beleid zou hebben getroffen.
Ingevolge het achtste lid bedraagt het voor de garantie relevante verlies het verschil
tussen de feitelijke waarde en de restwaarde die uiteindelijk is verkregen. Daarnaast
gelden de dividendinkomsten als aftrekpost voor aandelenkapitaal. Op deze wijze wordt
voorkomen dat de financier inkomsten genereert die impliciet later voor 50% ten koste
van de garantsteller komen.
In geval van verscheidene financieringen kan onduidelijkheid bestaan over de omvang
van het verlies. Indien bijvoorbeeld meermalen met garantie aandelenkapitaal is verschaft
waarop gedeeltelijk verlies wordt geleden, is op grond van het negende lid de waarde
van het eerst verkregen aandelenkapitaal bepalend voor de berekening van het verlies.
Het tiende lid betreft de situatie waarin niet alle verstrekkingen van risicokapitaal
onder de garantstelling zijn gebracht. Indien bijvoorbeeld 60% van de financieringen
gegarandeerd was, zal bij verlies op een deel van het risicokapitaal voor slechts
60% van dat verlies een beroep op de garantie kunnen worden gedaan.
Artikel 9. (Inroepen van garantie)
Dit artikel betreft de procedure voor het inroepen van de garantie.
Artikel 11. (Terugvordering en navordering)
Bij afschrijving van een achtergestelde lening is niet sprake van een definitief verlies.
Het is mogelijk dat naderhand alsnog een aflossing op de lening plaatsvindt. Het tweede
lid van artikel 12 verplicht de financier in deze gevallen alsdan de helft van deze
aflossingen aan de Staat te betalen. Bij faillissement e.d. is nog niet sprake van
een daadwerkelijk verlies, althans het verlies staat nog niet definitief vast. Indien
de financier ontvangsten heeft uit het akkoord of uit de liquidatie-uitkering, dienen
deze eveneens voor 50% te worden doorbetaald aan de Staat.
Artikel 12. (Geschillen)
Zonodig kan de overeenkomst door de Staat worden opgezegd op de in het eerste lid
genoemde gronden. Op grond van onderdeel a kan opzegging plaatsvinden indien de financier
zijn verplichtingen niet nakomt. Daarnaast is opzegging door de Staat mogelijk indien
de status van de financier is gewijzigd, hetzij indien faillissement of een vergelijkbare
voorziening is aangevraagd, hetzij bij ontbinding van de rechtspersoon van de financier.
Tenslotte kan de Staat de overeenkomst opzeggen indien deze als gevolg van Europeesrechtelijke
ontwikkelingen niet langer in overeenstemming zou zijn met de regels van de Europese
Gemeenschap ten aanzien van staatsteun.
Voor zover deze opzeggingsgronden verband houden of verband kunnen houden met een
tekortkoming die hersteld kan worden, dient op grond van het tweede lid de Staat daarvoor
de gelegenheid te bieden.
Het ligt in de rede dat de partijen bij opzegging van de overeenkomst in onderhandeling
treden en in een vaststellingsovereenkomst regelen hoe de garantstellingsovereenkomst
dient te worden afgewikkeld. Afhankelijk van de omstandigheden kan bijvoorbeeld worden
afgesproken dat lopende garantieverplichtingen niet worden aangetast door een opzegging
van de overeenkomst, onder gelijktijdige afkoop van de nog niet betaalde premies.
Indien de overeenkomst wordt opgezegd in verband met Europeesrechtelijke verplichtingen,
is het in elk geval wenselijk de lopende garanties te ontzien. Daarom is in het derde
lid bepaald dat alsdan de verplichtingen ingevolge bestaande garanties onverlet blijven.
Bijlage 3.12.2. , als bedoeld in artikel 3.12.7, tweede lid, van de Regeling nationale EZ-subsidies
Model garantstellingsovereenkomst ten aanzien van niet converteerbare achtergestelde
leningen
Overeenkomst tussen:
-
1. De Staat der Nederlanden, hierna te noemen: de Staat,
vertegenwoordigd door de Minister van Economische Zaken;
-
2. ...., hierna te noemen financier;
Partijen zijn het volgende overeengekomen:
Artikel 1. Definitiebepalingen
In deze overeenkomst wordt verstaan onder:
-
a.
minister: de Minister van Economische Zaken;
-
b.
kapitaalvennootschap:
-
1°. een vennootschap als bedoeld in artikel 1 van de Eerste Richtlijn 68/151/EEG van de Raad van 9 maart 1968 strekkende tot het coördineren van de waarborgen, welke
in de Lid-Staten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van de tweede alinea
van artikel 58 van het Verdrag, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers
in deze vennootschappen als van derden, zulks ten einde die waarborgen gelijkwaardig
te maken (PB EG L 65), of
-
2°. een kapitaalvennootschap die is ingericht naar het recht van één van de lidstaten
van de Europese Unie, die rechtspersoonlijkheid bezit, een apart vermogen heeft dat
bij uitsluiting voor de schulden van de vennootschap kan worden aangesproken en op
grond van haar nationale wetgeving onderworpen is aan garantievoorwaarden zoals bedoeld
in Richtlijn 68/151/EEG van de Raad om de belangen van zowel deelgerechtigden als derden te beschermen;
-
c.
ondernemer: een natuurlijk persoon, een rechtspersoon of een vennootschap, die een onderneming
in stand houdt, niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld;
-
d.
kleine onderneming: kleine onderneming in de zin van verordening (EG) nr. 800/ 2008 van de Commissie
van de Europese Gemeenschappen van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun
op grond van artikel 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar
worden verklaard (de algemene groepsvrijstellingsverordening) (PbEU L 214);
-
e.
middelgrote onderneming: een middelgrote onderneming in de zin van verordening (EG) nr. 800/ 2008 van de Commissie
van de Europese Gemeenschappen van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun
op grond van artikel 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar
worden verklaard (de algemene groepsvrijstellingsverordening) (PbEU L 214);
-
f.
participatiemaatschappij: een vennootschap in de vorm van een kapitaalvennootschap of een vennootschap met
een afgescheiden vermogen, ingericht naar het recht van één van de lidstaten van de
Europese Unie, die blijkens haar statuten of blijkens de overeenkomst waarbij zij
is aangegaan tot doel heeft of mede tot doel heeft het verstrekken van risicokapitaal
aan ondernemers teneinde winst te behalen, met uitzondering van startersfondsen als
bedoeld in artikel 3.10.1 van de Regeling nationale EZ-subsidies;
-
g.
bank: binnen het grondgebied van de Europese Unie gevestigde bank die is toegelaten het
bedrijf van bank uit te oefenen;
-
h.
financier: een bank of een participatiemaatschappij of een andere, door de minister aangewezen
instelling;
-
i.
achtergestelde lening:
-
1°. een lening van geld door een financier aan een ondernemer met het oog op de financiering
door deze onderneming van eigen activiteiten,
-
– welke lening niet door enige vorm van zekerheid is gedekt, met uitzondering van een
borgstelling die een aandeelhouder in de onderneming van de ondernemer op persoonlijke
titel heeft gegeven,
-
– waarop de ondernemer krachtens een daartoe strekkende bepaling in de akte van geldlening
in geval van ontbinding, een akkoord na verlening van surseance van betaling, een
akkoord in faillissement of een akkoord na het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling
natuurlijke personen met betrekking tot de ondernemer waaraan de achtergestelde lening
is verstrekt, eerst verplicht is de niet vervallen aflossingen te betalen nadat alle
andere op dat moment bestaande schulden van de debiteur zijn voldaan, met uitzondering
van schulden ingevolge vorderingen waaraan een bepaling van gelijke aard als voornoemde
bepaling zijn verbonden en ingevolge geldleningen die zijn verstrekt door aandeelhouders
in de onderneming van de ondernemer, en
-
– ten aanzien waarvan de financier in de vorenbedoelde akte van geldlening afstand heeft
gedaan van alle rechten tot verrekening van de niet vervallen aflossingen; of
-
2°. een lening van geld door een financier aan een ondernemer die een rechtspersoon is
wiens activa slechts bestaan uit deelnemingen in of vorderingen op een dochtermaatschappij
in de zin van artikel 24a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, met het oog op financiering door deze ondernemer van activiteiten van deze dochtermaatschappij,
-
– welke lening niet door enige vorm van zekerheid is gedekt, met uitzondering van een
persoonlijke borgstelling van een aandeelhouder in de onderneming van de ondernemer
en van een pandrecht gevestigd op aandelen in de dochtermaatschappij,
-
– en ten aanzien waarvan de financier in de akte van geldlening afstand heeft gedaan
van alle rechten tot verrekening van de niet vervallen aflossingen;
-
j.
waarde van een achtergestelde lening: het nog niet afgeloste deel van de lening;
-
k.
aandelenkapitaal: aandelen in het kapitaal van een onderneming van de ondernemer, die de financier
rechtstreeks van de ondernemer heeft verkregen tegen volstorting van die aandelen
in geld, of door omzetting van een achtergestelde lening;
-
l.
waarde van aandelenkapitaal: het bedrag in geld dat de financier bij de volstorting van de aandelen heeft betaald
dan wel, in geval van omzetting van een achtergestelde lening, of een deel daarvan,
in aandelenkapitaal, de waarde van de uitstaande lening voor zover die is omgezet
in aandelen, vermeerderd onderscheidenlijk verminderd met het bedrag in geld dat wegens
de omzetting is bijbetaald door, onderscheidenlijk terugbetaald aan de financier;
-
m.
risicokapitaal: kapitaal in de vorm van aandelenkapitaal of een achtergestelde lening;
-
n.
reserveringsquotum: het bedrag dat de minister op aanvraag van een financier vaststelt als maximum voor
de som van de garanties voor verstrekkingen van risicokapitaal die:
-
1°. gedurende drie jaar vanaf de datum van de beschikking aan de financier kunnen worden
verschaft indien het een eerste toekenning van een reserveringsquotum betreft;
-
2°. gedurende twee jaar vanaf de datum van de beschikking aan de financier kunnen worden
verschaft indien reeds eerder een reserveringsquotum is toegekend.
-
o.
groep: een economische eenheid, waarin organisatorisch zijn verbonden:
-
1°. een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon, die direct of indirect:
-
– meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft aan,
-
– volledig aansprakelijk vennoot is van, of
-
– overwegende zeggenschap heeft over een of meer rechtspersonen of vennootschappen,
en
-
2°. laatstbedoelde rechtspersonen of vennootschappen;
-
p.
onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische
activiteit uitoefent.
Artikel 2. Garantstelling
-
1. De Staat stelt zich tegenover de financier garant voor 50% van de waarde van door
de financier verstrekte niet converteerbare achtergestelde leningen, voor welke garantstelling
de financier een provisie is verschuldigd.
-
2. De garantie wordt verleend voor de duur van deze leningen met een maximum van twaalf
jaar.
-
3. De garantstelling heeft alleen betrekking op leningen
-
a. die worden verstrekt nadat de minister desgevraagd een reserveringsquotum heeft toegekend
en voor zover het quotum nog toereikend en geldig is;
-
b. die worden verstrekt overeenkomstig de in artikel 3 genoemde voorwaarden;
-
c. die onder de garantstelling zijn gebracht overeenkomstig de procedure van artikel
4.
-
4. Indien de financier bij de verstrekking van een lening een gedeelte daarvan niet onder
de garantstelling van de Staat brengt, is deze overeenkomst slechts van toepassing
op het gedeelte van de lening dat onder de garantstelling is gebracht, tenzij uitdrukkelijk
anders is bepaald.
Artikel 3. Randvoorwaarden risicokapitaal
Een niet converteerbare achtergestelde lening aan een ondernemer kan onder de garantstelling
van de Staat worden gebracht indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
-
a. de rentabiliteits- en continuïteitsperspectieven van de onderneming van de ondernemer
zijn bevredigend;
-
b. in de voorafgaande periode van twaalf maanden zijn niet meer middelen ten behoeve
van derden aan de onderneming onttrokken dan noodzakelijk voor een redelijk te achten
bedrijfsvoering en evenmin is een verplichting tot een zodanige onttrekking aangegaan;
-
c. de verstrekking van het risicokapitaal dient niet ter vervanging van aan een ondernemer
verschaft krediet of risicokapitaal door dezelfde financier of door een financier
die deel uitmaakt van de groep van dezelfde financier;
-
d. de waarde van de lening die aan de ondernemer of, indien de ondernemer deel uitmaakt
van een groep, aan de groep wordt verstrekt tezamen met de waarde van risicokapitaal
dat door een andere financier met toepassing van de titels 3.12, 3.13 en 3.14 van de Regeling nationale EZ-subsidies dat met toepassing van titel 3.10 van de Regeling nationale EZ-subsidies aan de ondernemer onderscheidenlijk de groep
is verstrekt of gelijktijdig wordt verstrekt, bedraagt niet meer dan € 5.000.000;
-
e. bij of in verband met het verstrekken van de lening verstrekt de financier geen andere
goederen dan geld;
-
f. de lening draagt zelfstandig bij aan het realiseren van een actief en winstgericht
beleid van de financier;
-
g. de ondernemer verplicht zich aan een door de minister als toezichthouder in de zin
van de Algemene wet bestuursrecht aangewezen persoon of aan een door de minister aangewezen deskundige derde, voor
zover deze dit redelijkerwijs noodzakelijk acht voor de vervulling van zijn taak:
-
1°. inlichtingen te verstrekken en inzage in zakelijke gegevens en bescheiden te verstrekken
en de gelegenheid te bieden daarvan kopieën te maken;
-
2°. toegang te verlenen tot plaatsen niet zijnde woningen;
-
3°. anderszins binnen de door hem gestelde termijn alle door hem gewenste medewerking
te verlenen;
-
h. het risicokapitaal dient niet voor de overname van een aandelenkapitaal of een converteerbare
achtergestelde lening, behalve indien dit een concrete verbetering in het ondernemingsbeleid
ten doel heeft;
-
i. het risicokapitaal dient niet ter vervanging van een bestaande lening, indien dit
uitsluitend ten doel heeft betere financieringsvoorwaarden te verkrijgen.
-
j. het risicokapitaal heeft niet als doel de afwenteling van bestaande risico’s op de
Staat;
-
k. voor participatiemaatschappijen bedraagt de waarde van het risicokapitaal dat aan
de ondernemer of, indien de ondernemer deel uitmaakt van een groep, aan de groep wordt
verstrekt tezamen met de waarde van het risicokapitaal dat door een andere participatiemaatschappij
met toepassing van de titels 3.12, 3.13 en 3.14 van de Regeling nationale EZ-subsidies dat met toepassing van titel 3.10 van de Regeling nationale EZ-subsidies aan de ondernemer onderscheidenlijk de groep
is verstrekt of gelijktijdig wordt verstrekt niet meer dan € 25.000.000;
-
l. de minister, geadviseerd door een groep deskundige derden, heeft verklaard dat is
voldaan aan de voorwaarden a tot en met k, indien de financiering waarvoor een garantie
wordt aangevraagd meer bedraagt dan € 5 miljoen.
Artikel 4. Aanmelding en toetsing
-
1. De financier stelt de Staat in kennis van een voorgenomen verstrekking van een lening
met gebruikmaking van een formulier, overeenkomstig een model dat als bijlage bij
deze overeenkomst is gevoegd, onder bijvoeging van een kopie van de ontwerp-leningsovereenkomst
en van andere bescheiden als genoemd in het model.
-
2. Indien de verstrekking van de lening naar het oordeel van de Staat voldoet aan de
in artikel 3 bedoelde voorwaarden, geldt de garantstelling op grond van deze overeenkomst
voor deze lening. De Staat bericht hierover de financier binnen drie weken na ontvangst
van de aanmelding onder vermelding van de omvang en duur van de garantie. De minister
kan in plaats van de provisie, genoemd in artikel 6, tweede lid, een vergoeding vaststellen,
indien naar het oordeel van de minister de provisie te laag is in relatie tot het
risico dat de Staat loopt.
-
3. De garantie wordt afgegeven onder de opschortende voorwaarde dat een dienovereenkomstige,
door partijen gesloten overeenkomst aan de Staat wordt overgelegd en dat ook dan wordt
voldaan aan de in artikel 3 bedoelde voorwaarden. De Staat bericht hierover de financier
binnen 35 dagen na ontvangst van de gesloten overeenkomst onder vermelding van de
omvang, duur en provisie of vergoeding van de garantie.
Artikel 5. Verplichtingen beheer
-
1. De financier draagt er voor zorg dat een actief en winstgericht beleid wordt gevoerd
voor het verstrekken, beheren en vervreemden van leningen, waarbij rekening wordt
gehouden met het belang van de Staat als garantsteller.
-
2. De financier draagt er voor zorg dat degenen die met het verstrekken, beheren of vervreemden
van leningen zijn belast beschikken over de nodige deskundigheid.
-
3. De financier staat er voor in dat degenen die zijn belast met het verstrekken, beheren
of vervreemden van leningen en met de bepaling van en het toezicht op het beleid ter
zake betrouwbaar zijn.
-
4. De financier draagt zorg voor een integere bedrijfsvoering en neemt in dat verband
de noodzakelijke maatregelen om onder meer strafbare handelingen, verstrengeling van
tegenstrijdige belangen en afhankelijkheid van de financier van bepaalde vennoten,
aandeelhouders of andere betrokkenen te voorkomen.
-
5. De financier staat er voor in dat aandeelhouders, hoofdelijk aansprakelijke vennoten,
bestuurders en beheerders van de financier en andere zijdens de financier betrokkenen
alleen medewerking verlenen aan verstrekkingen van risicokapitaal en krediet door
een ander dan de financier aan een onderneming waaraan de financier een gegarandeerde
lening heeft verstrekt, indien een redelijk handelend en redelijk bekwaam beheerder
deze verstrekkingen zou hebben gedaan in het kader van een actief en winstgericht
beleid.
-
6. De financier komt met een ondernemer aan wie een gegarandeerde lening is verstrekt
slechts een wijziging van het aflossingsschema overeen na voorafgaande toestemming
van de Staat, tenzij deze betrekking heeft op een versnelde aflossing of op een gehele
of gedeeltelijke opschorting van de aflossingen gedurende ten hoogste vier aaneengesloten
kwartalen die niet is voorafgegaan door een eerdere opschorting van de aflossingen.
-
7. De Staat verleent de in het zesde lid bedoelde toestemming indien aannemelijk is dat:
-
a. de ondernemer niet in staat is te voldoen aan het bestaande aflossingsschema;
-
b. adequate maatregelen worden genomen ter verbetering van de liquiditeit van de onderneming
en rekening houdend met het belang van rentabiliteit en continuïteit van de onderneming;
-
c. rekening is gehouden en wordt gehouden met het belang van de Staat als garantsteller,
onder meer door een evenwichtige aanwending van de beschikbare middelen van de ondernemer
voor de aflossing van bestaande leningen, met inachtneming van de achterstelling van
de gegarandeerde lening.
-
8. De Staat kan op verzoek van de financier besluiten om de afdracht van de provisie,
bedoeld in artikel 6.2, op te schorten in het geval dat:
-
a. er voor de financier geen mogelijkheden meer zijn om de renteverplichtingen te incasseren
bij de ondernemer, en
-
b. aannemelijk is dat rekening is gehouden en wordt gehouden met het belang van de Staat
als garantsteller, onder meer door een evenwichtige aanwending van de beschikbare
middelen van de ondernemer voor de verplichtingen van bestaande leningen, met inachtneming
van de achterstelling van de gegarandeerde lening.
-
9. De financier vervreemdt de lening slechts na voorafgaande toestemming van de Staat.
-
10. De financier verleent slechts gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van verplichtingen
voortvloeiende uit de leningovereenkomst, uit hoofde waarvan de gegarandeerde lening
is verstrekt, na voorafgaande toestemming van de Staat. De Staat geeft toestemming
indien de kwijtschelding noodzakelijk is voor de continuïteit van de onderneming waarvoor
de lening is verstrekt en indien rekening is en wordt gehouden met het belang van
de Staat als garantsteller, onder meer door een evenwichtige aanwending van de beschikbare
middelen van de ondernemer voor de aflossing van bestaande leningen, met inachtneming
van de achterstelling van de gegarandeerde lening.
-
11. De financier brengt slechts wijzigingen aan in de leningovereenkomst van de lening
na voorafgaande toestemming van de Staat. De Staat kan toestemming geven indien de
wijziging noodzakelijk is voor de continuïteit van de onderneming waarvoor de lening
is verstrekt en indien rekening is en wordt gehouden met het belang van de Staat als
garantsteller, onder meer door een evenwichtige aanwending van de beschikbare middelen
van de ondernemer voor de aflossing van bestaande leningen, met inachtneming van de
achterstelling van de gegarandeerde lening.
Artikel 6. Financiële verplichtingen
-
1. De financier aan wie de minister een reserveringsquotum heeft toegekend, is hiervoor
aan de Staat een eenmalige provisie van 1% van dit quotum verschuldigd.
-
2. De financier is een provisie verschuldigd voor de garantie op leningen die overeenkomstig
de procedure van artikel 4 onder de garantstelling zijn gebracht. De provisie bedraagt
jaarlijks
-
a. 2,5% van de gegarandeerde waarde van de lening indien deze bestaat uit een niet converteerbare
achtergestelde lening zonder dat deze gepaard gaat met een kapitaalverstrekking aan
dezelfde ondernemer door de financier of een andere financier die deel uitmaakt van
dezelfde groep in de vorm van een converteerbare achtergestelde lening of aandelenkapitaal;
-
b. 3% van de gegarandeerde waarde van de lening in andere gevallen.
-
3. Per kwartaal wordt een vierde deel van de in het tweede lid bedoelde provisie in rekening
gebracht, uitgaand van de waarde van de leningen op de eerste dag van het kwartaal.
-
4. De in het tweede lid bedoelde provisie is verschuldigd voor de duur van de garantie
of zoveel korter als zich één van de in artikel 8, eerste lid, genoemde omstandigheden
voordoet.
-
5. De financier is op het tijdstip van de volledige aflossing van de lening een aanvullende
provisie verschuldigd indien de op grond van het tweede lid voor de totale looptijd
van de lening verschuldigde provisie minder bedraagt dan het zesvoud van de provisie
die met toepassing van het tweede lid voor de helft van het geleende bedrag kan worden
berekend, welke aanvullende provisie gelijk is aan het hiervoor bedoelde verschil.
-
6. Indien de lening binnen een termijn van zes jaar wordt afgestoten om verlies op die
lening in de zin van artikel 8, eerste lid, te beperken, kan de minister op verzoek
van de financier de over de resterende termijn verschuldigde provisie kwijtschelden
indien sprake is van klemmende redenen, gelegen in het belang van de onderneming van
de ondernemer.
Artikel 7. Administratieve en informatieverstrekkingsverplichtingen
-
1. De financier draagt er voor zorg dat een administratie wordt gevoerd die zodanig is
ingericht, dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze gegevens kunnen
worden afgelezen over de verstrekkingen, het beheer en de vervreemdingen van gegarandeerde
leningen en van ander risicokapitaal dat hij aan dezelfde ondernemer heeft verstrekt.
-
2. De financier informeert de Staat binnen acht weken nadat de desbetreffende gebeurtenis
heeft plaatsgevonden schriftelijk over wezenlijke wijzigingen in het financieringsbeleid
of de organisatie van de financier en over wijzigingen ten aanzien van gegarandeerde
leningen, waaronder
-
a. een aflossing van een achtergestelde lening, tenzij deze aflossing overeenkomt met
een aflossingsschema waarover de Staat eerder is geïnformeerd;
-
b. een wijziging van de looptijd van een achtergestelde lening.
-
3. De financier verstrekt de Staat jaarlijks zijn jaarverslag.
-
4. Desgevraagd verstrekt de financier de Staat gegevens en bescheiden over de verstrekkingen,
het beheer en de vervreemdingen van gegarandeerde leningen en van ander risicokapitaal
dat hij aan dezelfde ondernemer heeft verstrekt, en de jaarrekeningen van de ondernemingen
waaraan risicokapitaal is verstrekt, vergezeld van desbetreffende accountantsverklaringen
als bedoeld in artikel 393, vijfde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of een mededeling waarom deze ontbreekt, en van de bijbehorende toelichtingen voor
het bestuur van de onderneming..
-
5. De financier doet onverwijld mededeling aan de Staat van de indiening bij de rechtbank
van een verzoek tot verlening van surséance van betaling aan hem, een verzoek tot
faillietverklaring van hem of een verzoek om ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling
natuurlijke personen van toepassing te verklaren.
Artikel 8. Reikwijdte garantie
-
1. De financier kan een beroep doen op de garantie indien hij op een gegarandeerde lening
verlies lijdt:
-
a. bij gehele of gedeeltelijke vervreemding van de lening;
-
b. door gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de lening door de financier;
-
c. door het onvermogen van de ondernemer om de lening af te lossen;
-
d. als gevolg van een faillietverklaring, een surséance van betaling of een van toepassing
verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen met betrekking tot de
ondernemer waaraan de lening is verstrekt;
-
e. indien het risicokapitaal een achtergestelde lening betreft, bij een in kracht van
gewijsde gegane homologatie van een akkoord na de faillietverklaring, na de verlening
van surséance van betaling of na het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling
natuurlijke personen met betrekking tot de ondernemer waaraan de lening is verstrekt;
-
f. indien de ondernemer een rechtspersoon is, bij ontbinding van de rechtspersoon.
-
2. De minister kan het beroep afwijzen of een korting toepassen op het gevraagde bedrag
indien in de voorafgaande periode van twaalf maanden meer middelen aan de MKB-onderneming
zijn onttrokken ten behoeve van derden dan noodzakelijk voor een redelijk te achten
bedrijfsvoering, dan wel een verplichting tot een zodanige onttrekking is aangegaan,
mits de financier hieraan op enigerlei wijze medewerking heeft verleend.
-
3. Bij verlies ingevolge vervreemding van een lening geldt de garantie alleen indien
de vervreemding:
-
a. niet eerder dan twee jaar na de verstrekking ervan heeft plaatsgevonden, tenzij de
Staat desgevraagd met vervreemding binnen deze termijn heeft ingestemd;
-
b. gebeurt tegen een prijs die past in het voeren van een actief en winstgericht beleid;
-
c. voor zover de financier daarbij de lening geheel of voor een deel overdraagt aan één
van zijn aandeelhouders, hoofdelijk aansprakelijke vennoten, bestuurders, beheerders
of andere betrokkenen, gebeurt tegen een prijs die is gebaseerd op een taxatie van
twee onafhankelijke deskundigen, dan wel gepaard gaat met vervreemding van ten minste
een derde deel van de lening aan onafhankelijke derden.
-
4. Bij verlies ingevolge gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van een lening geldt
de garantie alleen indien de kwijtschelding noodzakelijk is voor de continuïteit van
de onderneming waarvoor de lening is verstrekt en indien rekening is gehouden en wordt
gehouden met het belang van de Staat als garantsteller, onder meer door een evenwichtige
aanwending van de beschikbare middelen van de ondernemer voor de aflossing van bestaande
leningen, met inachtneming van de achterstelling van de gegarandeerde lening.
-
5. Als onvermogen van de ondernemer om de lening af te lossen, bedoeld in het eerste
lid, onder c, wordt aangemerkt de situatie waarin
-
a. de ondernemer niet in staat is te voldoen aan zijn betalingsverplichtingen;
-
b. aannemelijk is dat de ondernemer in de eerstvolgende jaren niet in staat zal zijn
te voldoen aan zijn betalingsverplichtingen; en
-
c. aannemelijk is dat rekening is gehouden en wordt gehouden met het belang van de Staat
als garantsteller, onder meer door een evenwichtige aanwending van de beschikbare
middelen van de ondernemer voor de aflossing van bestaande leningen, met inachtneming
van de achterstelling van de gegarandeerde lening.
-
6. Verlies als gevolg van faillietverklaring, een verlening van surséance van betaling
of een van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen,
bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder d, wordt aanwezig geacht
-
a. voor zover aannemelijk is dat de financier bij het einde van het faillissement, van
de surséance onderscheidenlijk van de toepassing van de schuldsaneringsregeling een
verlies als bedoeld in het achtste lid zal leiden;
-
b. mits aannemelijk is dat rekening is gehouden met het belang van de Staat als garantsteller.
-
7. De minister kan het beroep afwijzen of een korting toepassen op het gevraagde bedrag
indien de financier tekort is geschoten bij de naleving van verplichtingen op grond
van deze overeenkomst of indien de financier niet kan aantonen die maatregelen te
hebben genomen die een redelijk handelend en redelijk bekwaam beheerder zou hebben
genomen in het kader van een actief en winstgericht beleid.
-
8. Het verlies wordt berekend op basis van de waarde van de lening of, indien het verlies
slechts op een deel van de lening is geleden, het hiermee overeenkomende deel van
die waarde, in een voorkomend geval verminderd met:
-
a. in geval van vervreemding: de prijs waarvoor die vervreemding heeft plaatsgevonden;
-
b. in geval van ontbinding: de liquidatie-uitkering; of
-
c. in geval van homologatie van een akkoord als bedoeld in het eerste lid, onder e, de
in het kader van het akkoord voor de lening verrichte uitkering.
-
9. Indien de financier meermalen gegarandeerde leningen aan een ondernemer heeft verstrekt
en slechts op een deel daarvan verlies lijdt, wordt het verlies geacht te zijn geleden
op de lening die de financier het eerst heeft verstrekt.
-
10. Indien de financier aan een ondernemer leningen heeft verstrekt die slechts ten dele
onder de garantstelling zijn gebracht en slechts op een deel daarvan verlies lijdt,
wordt het verlies, onverminderd het zesde lid, naar rato toegerekend aan de leningen
die onder de garantstelling zijn gebracht.
Artikel 9. Inroepen van garantie en toetsing
-
1. De financier verzoekt de Staat binnen zes maanden nadat zich de in artikel 8, eerste
lid, bedoelde situatie heeft voorgedaan om betaling op grond van de garantie met gebruikmaking
van een formulier, overeenkomstig een model dat als bijlage bij deze overeenkomst
is gevoegd, onder bijvoeging van een kopie van de vervreemdingsovereenkomst, de inschrijving
in het register van de ontbinding van de rechtspersoon of van de in artikel 8, eerste
lid, onder c, bedoelde akkoorden en van andere bescheiden als genoemd in het model.
-
2. Indien naar het oordeel van de Staat sprake is van een verlies als bedoeld in artikel
8, maakt de financier aanspraak op betaling van 50% van het geleden verlies, tenzij
de financier in gebreke is gebleven bij de naleving van deze overeenkomst. De Staat
bericht hierover de financier binnen dertien weken na ontvangst van het betalingsverzoek
onder vermelding van het te betalen bedrag.
Artikel 10. Betalingen
Alle betalingen in verband met deze overeenkomst door de financier geschieden door
overmaking van de betreffende bedragen naar rekeningnummer PM PMxxxxx bij de ---financier,
ten name van RVO.nl, onder vermelding van het PM PM---nummer
Artikel 11. Terugvordering en navordering
-
1. Reeds uitgekeerde bedragen zijn terstond en zonder enige ingebrekestelling opeisbaar
zodra blijkt dat de financier zodanig onjuiste of onvolledige informatie heeft verschaft
dat de Staat op een verzoek om betaling een andere beslissing zou hebben genomen,
indien hem de juiste gegevens volledig waren verschaft.
-
2. Indien vanwege een verlies als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel c of d,
een uitkering op grond van de garantie heeft plaatsgevonden, is de financier verplicht
50% van de aflossingen die na de uitkering worden verricht, uit te betalen aan de
Staat.
Artikel 12. Opzegging
-
1. De Staat is gerechtigd deze overeenkomst schriftelijk op te zeggen indien
-
a. de financier tekort schiet bij de nakoming van één van zijn verplichtingen uit hoofde
van deze overeenkomst;
-
b. ten aanzien van de financier een verzoek bij de rechtbank is ingediend tot verlening
van surseance van betaling, een verzoek tot faillietverklaring of een verzoek tot
van toepassing verklaring van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen of een
buitengerechtelijk akkoord aan crediteuren wordt aangeboden;
-
c. de financier, in geval deze rechtspersoonlijkheid heeft, is ontbonden;
-
d. de bepalingen in de paragrafen 3.12, 3.13 en 3.14 van de Regeling nationale EZ-subsidies niet langer verenigbaar zijn met de regels
van de Europese Gemeenschappen ten aanzien van staatssteun.
-
2. Een opzegging op grond van het eerste lid, onder a, geschiedt uitsluitend nadat de
Staat de financier op de hoogte heeft gesteld van het voornemen tot opzegging en nadat
deze in de gelegenheid is gesteld om een tekortschieten dat hersteld kan worden te
herstellen binnen een redelijke termijn.
-
3. Een opzegging in verband met de in het eerste lid, onder d, bedoelde omstandigheid
heeft geen gevolgen voor de verplichtingen ten aanzien van verstrekkingen van risicokapitaal
die voor het tijdstip van de opzegging onder de garantstelling zijn gebracht.
Artikel 13. Geschillen
-
1. Ieder geschil ten aanzien van deze overeenkomst zal bij uitsluiting worden voorgelegd
aan de daartoe bevoegde rechter in het arrondissement Den Haag.
-
2. Op deze overeenkomst is Nederlands recht van toepassing.
Artikel 14. Adressering schriftelijke stukken
Schriftelijke stukken ter uitvoering van deze overeenkomst bestemd voor de onder
-
1. gemelde partij worden gericht aan
Ministerie van Economische Zaken,
RVO.nl, RVO.nl, postbus 93144, 2509 AC Den Haag.
Schriftelijke stukken ter uitvoering van deze overeenkomst bestemd voor de onder
Artikel 15. Inwerkingtreding
Deze overeenkomst treedt in werking door de ondertekening daarvan door de partijen.
........., ten deze vertegenwoordigd door
Deze overeenkomst is getekend op ..... te Den Haag
Bijlage 3.13.1. , behorende bij artikel 3.13.7 en 3.13.9, onderdeel b, van de Regeling nationale EZ-subsidies
Model garantstellingsovereenkomst
Overeenkomst tussen:
-
1. De Staat der Nederlanden, hierna te noemen: de Staat,
vertegenwoordigd door de Minister van Economische Zaken;
-
2. ...., hierna te noemen de financier;
Partijen zijn het volgende overeengekomen:
Artikel 1. Definitiebepalingen
In deze overeenkomst wordt verstaan onder:
-
a.
minister: de Minister van Economische Zaken;
-
b.
bank: binnen het grondgebied van de Europese Unie gevestigde bank die is toegelaten het
bedrijf van bank uit te oefenen;
-
c.
lening: een al dan niet achtergestelde lening van geld door een financier aan een ondernemer,
welke lening:
-
– al dan niet door enige vorm van zekerheid is gedekt,
-
– niet converteerbaar is en
-
– is afgesloten met de afspraak dat een gedeelte van de rente vast is en een gedeelte
van de rente flexibel is en gekoppeld is aan Euribor, met het oog op de financiering
door deze onderneming van eigen activiteiten;
-
d.
liquiditeitsopslag: een door een financier aan een ondernemer in rekening gebracht percentage van de
lening, waarvan de hoogte gelijk is voor alle door de desbetreffende financier op
dezelfde dag afgesloten of af te sluiten leningen met dezelfde looptijd. Indien een
dergelijk percentage niet beschikbaar is, zal in overleg met de financier een ander
redelijk, transparant en verifieerbaar percentage worden vastgesteld.
-
e.
waarde van een lening: het nog niet afgeloste deel van de lening;
-
f.
ondernemer: een natuurlijke persoon, een rechtspersoon of een vennootschap, die een onderneming
in stand houdt, niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld;
-
g.
groep: een economische eenheid, waarin organisatorisch zijn verbonden:
-
a. een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon, die direct of indirect:
-
1°. meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft aan,
-
2°. volledig aansprakelijk vennoot is van, of
-
3°. overwegende zeggenschap heeft over een of meer rechtspersonen of vennootschappen,
en
-
b. laatstbedoelde rechtspersonen of vennootschappen;
-
h.
financier: een bank;
-
i.
onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische
activiteit uitoefent.
Artikel 2. Garantstelling
-
1. De Staat stelt zich tegenover de financier garant voor 50% van de waarde van door
de financier verstrekte leningen, voor welke garantstelling de financier een provisie
is verschuldigd.
-
2. De garantie wordt verleend voor de duur van deze leningen met een maximum van acht
jaar.
-
3. De garantstelling heeft alleen betrekking op leningen
-
4. Indien de financier bij de verstrekking van een lening een gedeelte daarvan niet onder
de garantstelling van de Staat brengt, is deze overeenkomst slechts van toepassing
op het gedeelte van de lening dat onder de garantstelling is gebracht, tenzij uitdrukkelijk
anders is bepaald.
Artikel 3. Randvoorwaarden lening
Een lening aan een ondernemer kan onder de garantstelling van de Staat worden gebracht
indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
-
a. de rentabiliteits- en continuïteitsperspectieven van de onderneming van de ondernemer
zijn bevredigend;
-
b. in de voorafgaande periode van twaalf maanden zijn niet meer middelen ten behoeve
van derden aan de onderneming onttrokken dan noodzakelijk voor een redelijk te achten
bedrijfsvoering en evenmin is een verplichting tot een zodanige onttrekking aangegaan;
-
c. de verstrekking van de lening dient niet ter vervanging van aan een ondernemer verschaft
krediet of risicokapitaal door dezelfde financier of door een financier die deel uitmaakt
van de groep van dezelfde financier tenzij aan de volgende voorwaarden is voldaan:
-
1°. de garantieverlening is primair in het belang van de te financieren ondernemer;
-
2°. de garantieverlening leidt ertoe dat het belang van de financier bij continuering
van de onderneming substantieel wordt vergroot;
-
d. de waarde van de lening die aan de ondernemer wordt verstrekt bedraagt niet minder
dan € 1.500.000;
-
e. bij of in verband met het verstrekken van de lening verstrekt de financier geen andere
goederen dan geld;
-
f. de lening draagt zelfstandig bij aan het realiseren van een actief en winstgericht
beleid van de financier;
-
g. de ondernemer verplicht zich aan een door de minister als toezichthouder in de zin
van de Algemene wet bestuursrecht aangewezen persoon of aan een door de minister aangewezen deskundige derde, voor
zover deze dit redelijkerwijs noodzakelijk acht voor de vervulling van zijn taak:
-
1°. inlichtingen te verstrekken en inzage in zakelijke gegevens en bescheiden te verstrekken
en de gelegenheid te bieden daarvan kopieën te maken;
-
2°. toegang te verlenen tot plaatsen niet zijnde woningen;
-
3°. anderszins binnen de door hem gestelde termijn alle door hem gewenste medewerking
te verlenen;
-
h. de waarde van de lening die aan de ondernemer of, indien de ondernemer deel uitmaakt
van een groep, aan de groep wordt verstrekt tezamen met het nog niet afgeloste deel
van een of meer leningen die door een financier met toepassing van dit hoofdstuk aan
de ondernemer onderscheidenlijk de groep is of zijn verstrekt of gelijktijdig wordt
of worden verstrekt, bedraagt niet meer dan € 150.000.000;
-
i. de lening dient niet ter vervanging van een bestaande lening die is opgezegd om de
reden dat een ondernemer niet meer aan de financiële ratio’s uit de leningovereenkomst
kan voldoen, behoudens indien de bestaande lening wordt overgenomen door een andere
financier die geen deel uitmaakt van de groep van de bestaande financier;
-
j. de lening dient in overwegende mate niet ter vervanging door dezelfde financier of
door een financier die deel uitmaakt van de groep van dezelfde financier van aan een
ondernemer verschaft krediet waarvan de aflossing is vervroegd;
-
k. de lening dient niet ter overname van een aandelenkapitaal of ter vervanging van een
converteerbare achtergestelde lening, behalve indien dit een concrete verbetering
in het ondernemingsbeleid ten doel heeft;
-
l. de lening dient niet ter vervanging van een bestaande lening, indien dit uitsluitend
ten doel heeft betere leningsvoorwaarden te verkrijgen;
-
m. de lening heeft niet als doel de afwenteling van bestaande risico’s op de Staat.
Artikel 4. Aanmelding en toetsing
-
1. De financier stelt de Staat in kennis van een voorgenomen verstrekking van een lening
met gebruikmaking van een formulier, overeenkomstig een model dat als bijlage bij
deze overeenkomst is gevoegd, onder bijvoeging van een kopie van de ontwerp-leningsovereenkomst
en van andere bescheiden als genoemd in het model.
-
2. Indien de verstrekking van de lening naar het oordeel van de Staat voldoet aan de
in artikel 3 bedoelde voorwaarden, geldt de garantstelling op grond van deze overeenkomst
voor deze lening. De Staat bericht hierover de financier binnen drie weken na ontvangst
van de aanmelding onder vermelding van de omvang, duur en provisie van de garantie.
De minister kan, in afwijking van het voorstel van de financier, een hoger tarief
van de provisie vaststellen indien de door de financier voorgestelde provisie, zoals
bedoeld in artikel 6.1, naar het oordeel van de Minister te laag is in relatie tot
het risico.
-
3. De garantie wordt afgegeven onder de opschortende voorwaarde dat een dienovereenkomstige,
door partijen gesloten overeenkomst aan de Staat wordt overgelegd en dat ook dan wordt
voldaan aan de in artikel 3 bedoelde voorwaarden. De Staat bericht hierover de financier
binnen 35 dagen na ontvangst van de gesloten overeenkomst onder vermelding van de
omvang, duur en provisie van de garantie.
Artikel 5. Verplichtingen beheer
-
1. De financier draagt er voor zorg dat een actief en winstgericht beleid wordt gevoerd
voor het verstrekken, beheren en vervreemden van leningen, waarbij rekening wordt
gehouden met het belang van de Staat als garantsteller.
-
2. De financier draagt er voor zorg dat degenen die met het verstrekken, beheren of vervreemden
van leningen zijn belast beschikken over de nodige deskundigheid.
-
3. De financier staat er voor in dat degenen die zijn belast met het verstrekken, beheren
of vervreemden van leningen en met de bepaling van en het toezicht op het beleid ter
zake betrouwbaar zijn.
-
4. De financier draagt zorg voor een integere bedrijfsvoering en neemt in dat verband
de noodzakelijke maatregelen om onder meer strafbare handelingen, verstrengeling van
tegenstrijdige belangen en afhankelijkheid van de financier van bepaalde vennoten,
aandeelhouders of andere betrokkenen te voorkomen.
-
5. De financier staat er voor in dat aandeelhouders, hoofdelijk aansprakelijke vennoten,
bestuurders en beheerders van de financier en andere zijdens de financier betrokkenen
alleen medewerking verlenen aan verstrekkingen van risicokapitaal en krediet door
een ander dan de financier aan een onderneming waaraan de financier een gegarandeerde
lening heeft verstrekt, indien een redelijk handelend en redelijk bekwaam beheerder
deze verstrekkingen zou hebben gedaan in het kader van een actief en winstgericht
beleid.
-
6. De financier komt met een ondernemer aan wie een gegarandeerde lening is verstrekt
slechts een wijziging van het aflossingsschema overeen na voorafgaande toestemming
van de Staat, tenzij deze betrekking heeft op een versnelde aflossing of op een gehele
of gedeeltelijke opschorting van de aflossingen gedurende ten hoogste vier aaneengesloten
kwartalen die niet is voorafgegaan door een eerdere opschorting van de aflossingen.
-
7. De Staat verleent de in het zesde lid bedoelde toestemming indien aannemelijk is dat:
-
a. de ondernemer niet in staat is te voldoen aan het bestaande aflossingsschema;
-
b. adequate maatregelen worden genomen ter verbetering van de liquiditeit van de onderneming
en rekening houdend met het belang van rentabiliteit en continuïteit van de onderneming;
-
c. rekening is en wordt gehouden met het belang van de Staat als garantsteller, onder
meer door een evenwichtige aanwending van de beschikbare middelen van de ondernemer
voor de aflossing van bestaande leningen, met inachtneming van de eventuele achterstelling
en zekerheden die voor de gegarandeerde lening gelden.
-
8. De Staat kan op verzoek van de financier besluiten om de afdracht van de provisie,
bedoeld in artikel 6.1, op te schorten in geval dat:
-
a. er voor de financier geen mogelijkheden meer zijn om de renteverplichtingen te incasseren
bij de ondernemer; en
-
b. aannemelijk is dat rekening is gehouden en wordt gehouden met het belang van de Staat
als garantsteller, onder meer door een evenwichtige aanwending van de beschikbare
middelen van de ondernemer voor de verplichtingen van bestaande leningen, met inachtneming
van de eventuele achterstelling en zekerheden die voor de gegarandeerde lening gelden.
-
9. De financier vervreemdt de lening slechts na voorafgaande toestemming van de Staat.
-
10. De financier verleent slechts gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van verplichtingen
voortvloeiende uit de leningovereenkomst, uit hoofde waarvan de gegarandeerde lening
is verstrekt, na voorafgaande toestemming van de Staat.
-
11. De financier brengt slechts wijzigingen aan in de leningovereenkomst van de lening
na voorafgaande toestemming van de Staat. De Staat kan toestemming geven indien de
wijziging noodzakelijk is voor de continuïteit van de onderneming waarvoor de lening
is verstrekt en indien rekening is en wordt gehouden met het belang van de Staat als
garantsteller, onder meer door een evenwichtige aanwending van de beschikbare middelen
van de ondernemer voor de aflossing van bestaande leningen, met inachtneming van de
eventuele achterstelling en zekerheden die voor de gegarandeerde lening gelden.
Artikel 6. Financiële verplichtingen
-
1. De financier is een door de Minister vastgestelde provisie verschuldigd voor de garantie
op leningen die overeenkomstig de procedure van artikel 4 onder de garantstelling
zijn gebracht. Het tarief van de provisie voor de garantie op de verstrekte lening
wordt berekend door alle door de financier over het gegarandeerde deel van de lening
ontvangen inkomsten te verminderen met:
-
a. een kwart procent per jaar voor beheerskosten,
-
b. Euribor zoals opgenomen in de kredietofferte aan het te financieren bedrijf vermeerderd
met een liquiditeitsopslag en
-
c. de afsluitprovisie.
-
2. Indien de financier een hogere rating heeft dan A, wordt de liquiditeitsopslag vermeerderd
met het verschil tussen het percentage uit de regeling voor staatsgaranties voor de
uitgifte van schuldpapier van banken voor banken met een rating A en de werkelijke
rating van de financier.
-
3. Indien de afsluitprovisie meer bedraagt dan 0,5 procent van de lening, wordt het meerdere
toegevoegd aan de in het eerste lid, aanhef, genoemde inkomsten.
-
4. Per kwartaal wordt een vierde deel van de periodieke provisie, bedoeld in het eerste
lid, bij de financier in rekening gebracht, uitgaand van de waarde van de leningen
op de eerste dag van het kwartaal.
-
5. De verschuldigde provisie, bedoeld in het eerste lid, uit hoofde van eenmalige inkomsten,
wordt met de financier vereffend op het moment dat deze inkomsten door de financier
bij de ondernemer in rekening worden gebracht.
-
6. Indien een lening waarvoor een garantie is verstrekt, gedeeltelijk vervroegd wordt
afgelost, wordt de provisie overeenkomstig het door de financier in de kredietofferte
aan het bedrijf genoemde aflossingsschema betaald.
-
7. Indien een lening waarvoor een garantie is verstrekt, geheel vervroegd wordt afgelost,
wordt de te betalen provisie volledig betaald bij de beëindiging van de garantstelling.
-
8. De in het eerste lid bedoelde provisie is verschuldigd voor de duur van de garantie
of zoveel korter als zich één van de in artikel 8, eerste lid, genoemde omstandigheden
voordoet.
-
9. Indien de lening wordt afgestoten om verlies op die lening in de zin van artikel 8,
eerste lid, te beperken, kan de minister op verzoek van de financier de over de resterende
termijn verschuldigde provisie geheel of gedeeltelijk kwijtschelden indien sprake
is van klemmende redenen, gelegen in het belang van de onderneming van de ondernemer.
Artikel 7. Administratieve en informatieverstrekkingsverplichtingen
-
1. De financier draagt er voor zorg dat een administratie wordt gevoerd die zodanig is
ingericht, dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze gegevens kunnen
worden afgelezen over de verstrekkingen, het beheer en de vervreemdingen van gegarandeerde
leningen en van ander kapitaal dat zij aan dezelfde ondernemer heeft verstrekt.
-
2. De financier informeert de Staat binnen acht weken nadat de desbetreffende gebeurtenis
heeft plaatsgevonden schriftelijk over wezenlijke wijzigingen in het financieringsbeleid
of de organisatie van de financier en over wijzigingen ten aanzien van gegarandeerde
leningen, waaronder
-
a. een aflossing van een lening, tenzij deze aflossing overeenkomt met een aflossingsschema
waarover de Staat eerder is geïnformeerd;
-
b. een wijziging van de looptijd van een lening;
-
c. de materiële verslechtering van de kredietwaardigheid van de ondernemer.
-
3. De financier verstrekt de Staat jaarlijks zijn jaarverslag.
-
4. Desgevraagd verstrekt de financier de Staat gegevens en bescheiden over de verstrekkingen,
het beheer en de vervreemdingen van gegarandeerde leningen en van ander kapitaal dat
zij aan dezelfde ondernemer heeft verstrekt, en de jaarrekeningen van de ondernemingen
waaraan kapitaal is verstrekt, vergezeld van desbetreffende accountantsverklaringen
als bedoeld in artikel 393, vijfde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of een mededeling waarom deze ontbreekt, en van de bijbehorende toelichtingen voor
het bestuur van de onderneming.
-
5. De financier doet onverwijld mededeling aan de Staat van de indiening bij de rechtbank
van een verzoek tot verlening van surséance van betaling aan hem, een verzoek tot
faillietverklaring van hem of een verzoek om ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling
natuurlijke personen van toepassing te verklaren.
Artikel 8. Reikwijdte garantie
-
1. De financier kan een beroep doen op de garantie indien zij op een gegarandeerde lening
verlies lijdt:
-
a. bij gehele of gedeeltelijke vervreemding van de lening;
-
b. door gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de lening door de financier;
-
c. door het onvermogen van de ondernemer om de lening af te lossen;
-
d. als gevolg van een faillietverklaring, een surséance van betaling of een van toepassing
verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen met betrekking tot de
ondernemer waaraan de lening is verstrekt;
-
e. bij een in kracht van gewijsde gegane homologatie van een akkoord na de faillietverklaring,
na de verlening van surséance van betaling of na het van toepassing verklaren van
de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen met betrekking tot de ondernemer waaraan
de lening is verstrekt;
-
f. indien de ondernemer een rechtspersoon is, bij ontbinding van de rechtspersoon.
-
2. De minister kan het beroep afwijzen of een korting toepassen op het gevraagde bedrag
indien in de voorafgaande periode van twaalf maanden meer middelen aan de onderneming
zijn onttrokken ten behoeve van derden dan noodzakelijk voor een redelijk te achten
bedrijfsvoering, dan wel een verplichting tot een zodanige onttrekking is aangegaan,
mits de financier hieraan op enigerlei wijze medewerking heeft verleend.
-
3. Bij verlies ingevolge vervreemding van een lening geldt de garantie alleen indien
de vervreemding:
-
a. na instemming van de Staat plaatsvindt;
-
b. gebeurt tegen een prijs die past in het voeren van een actief en winstgericht beleid;
-
c. voor zover de financier daarbij de lening geheel of voor een deel overdraagt aan één
van zijn aandeelhouders, hoofdelijk aansprakelijke vennoten, bestuurders, beheerders
of andere betrokkenen, gebeurt tegen een prijs die is gebaseerd op een taxatie van
twee onafhankelijke deskundigen, dan wel gepaard gaat met vervreemding van ten minste
een derde deel van de lening aan onafhankelijke derden.
-
4. Bij verlies ingevolge gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van een lening geldt
de garantie alleen indien de kwijtschelding noodzakelijk is voor de continuïteit van
de onderneming waarvoor de lening is verstrekt en indien rekening is gehouden en wordt
gehouden met het belang van de Staat als garantsteller, onder meer door een evenwichtige
aanwending van de beschikbare middelen van de ondernemer voor de aflossing van bestaande
leningen, met inachtneming van de eventuele achterstelling en zekerheden die voor
de gegarandeerde lening gelden.
-
5. Als onvermogen van de ondernemer om de lening af te lossen, bedoeld in het eerste
lid, onder c, wordt aangemerkt de situatie waarin
-
a. de ondernemer niet in staat is te voldoen aan zijn betalingsverplichtingen;
-
b. aannemelijk is dat de ondernemer in de eerstvolgende jaren niet in staat zal zijn
te voldoen aan zijn betalingsverplichtingen; en
-
c. aannemelijk is dat rekening is gehouden en wordt gehouden met het belang van de Staat
als garantsteller, onder meer door een evenwichtige aanwending van de beschikbare
middelen van de ondernemer voor de aflossing van bestaande leningen, met inachtneming
van de eventuele achterstelling en zekerheden die voor de gegarandeerde lening gelden.
-
6. Verlies als gevolg van faillietverklaring, een verlening van surséance van betaling
of een van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen,
bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder d, wordt aanwezig geacht
-
a. voor zover aannemelijk is dat de financier bij het einde van het faillissement, van
de surséance onderscheidenlijk van de toepassing van de schuldsaneringsregeling een
verlies als bedoeld in het achtste lid zal leiden;
-
b. mits aannemelijk is dat rekening is gehouden met het belang van de Staat als garantsteller.
-
7. De minister kan het beroep afwijzen of een korting toepassen op het gevraagde bedrag
indien de financier tekort is geschoten bij de naleving van verplichtingen op grond
van deze overeenkomst of indien de financier niet kan aantonen die maatregelen te
hebben genomen die een redelijk handelend en redelijk bekwaam beheerder zou hebben
genomen in het kader van een actief en winstgericht beleid.
-
8. Het verlies wordt berekend op basis van de waarde van de lening of, indien het verlies
slechts op een deel van de lening is geleden, het hiermee overeenkomende deel van
die waarde, in een voorkomend geval verminderd met:
-
a. in geval van vervreemding: de prijs waarvoor die vervreemding heeft plaatsgevonden;
-
b. in geval van ontbinding: de liquidatie-uitkering; of
-
c. in geval van homologatie van een akkoord als bedoeld in het eerste lid, onder e, de
in het kader van het akkoord voor de lening verrichte uitkering.
-
9. Indien de financier meermalen gegarandeerde leningen aan een ondernemer heeft verstrekt
en slechts op een deel daarvan verlies lijdt, wordt het verlies geacht te zijn geleden
op de lening die de financier het eerst heeft verstrekt.
-
10. Indien de financier aan een ondernemer leningen heeft verstrekt die slechts ten dele
onder de garantstelling zijn gebracht en slechts op een deel daarvan verlies lijdt,
wordt het verlies, onverminderd het zesde lid, naar rato toegerekend aan de leningen
die onder de garantstelling zijn gebracht.
Artikel 9. Inroepen van garantie en toetsing
-
1. De financier verzoekt de Staat binnen zes maanden nadat zich de in artikel 8, eerste
lid, bedoelde situatie heeft voorgedaan om betaling op grond van de garantie met gebruikmaking
van een formulier, overeenkomstig een model dat als bijlage bij deze overeenkomst
is gevoegd, onder bijvoeging van een kopie van de vervreemdingsovereenkomst, de inschrijving
in het register van de ontbinding van de rechtspersoon of van de in artikel 8, eerste
lid, onder c, bedoelde akkoorden en van andere bescheiden als genoemd in het model.
-
2. Indien naar het oordeel van de Staat sprake is van een verlies als bedoeld in artikel
8, maakt de financier aanspraak op betaling van 50% van het geleden verlies, tenzij
de financier in gebreke is gebleven bij de naleving van deze overeenkomst. De Staat
bericht hierover de financier binnen dertien weken na ontvangst van het betalingsverzoek
onder vermelding van het te betalen bedrag.
Artikel 10. Betalingen
Alle betalingen in verband met deze overeenkomst door de financier geschieden door
overmaking van de betreffende bedragen naar rekeningnummer PM PMxxxxx bij de ---bank,
ten name van RVO.nl, onder vermelding van het PM PM---nummer.
Artikel 11. Overdracht van garantie
-
1. Overdracht van de rechten en verplichtingen uit hoofde van de garantie op de lening
is uitsluitend mogelijk na goedkeuring door de minister.
-
2. Toestemming door de minister voor de overdracht vindt uitsluitend plaats indien de
overdracht plaatsvindt met het oogmerk de lening beleenbaar te maken.
-
3. De minister kan voorwaarden verbinden aan de goedkeuring.
-
4. Verlies ontstaan als gevolg van overdracht, bedoeld in het eerste lid, kan niet gerekend
worden tot verlies als bedoeld in artikel 8.
Artikel 12. Terugvordering en navordering
-
1. Reeds uitgekeerde bedragen zijn terstond en zonder enige ingebrekestelling opeisbaar
zodra blijkt dat de financier zodanig onjuiste of onvolledige informatie heeft verschaft
dat de Staat op een verzoek om betaling een andere beslissing zou hebben genomen,
indien hem de juiste gegevens volledig waren verschaft.
-
2. Indien vanwege een verlies als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel c of d,
een uitkering op grond van de garantie heeft plaatsgevonden, is de financier verplicht
50% van de aflossingen die na de uitkering worden verricht, uit te betalen aan de
Staat.
Artikel 13. Opzegging
-
1. De Staat is gerechtigd deze overeenkomst schriftelijk op te zeggen indien
-
a. de financier tekort schiet bij de nakoming van één van zijn verplichtingen uit hoofde
van deze overeenkomst;
-
b. ten aanzien van de financier een verzoek bij de rechtbank is ingediend tot verlening
van surseance van betaling, een verzoek tot faillietverklaring of een verzoek tot
van toepassing verklaring van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen of een
buitengerechtelijk akkoord aan crediteuren wordt aangeboden;
-
c. de financier, in geval deze rechtspersoonlijkheid heeft, is ontbonden;
-
d. de bepalingen in titel 3.13 van de Regeling nationale EZ-subsidies niet langer verenigbaar zijn met de regels
van de Europese Gemeenschappen ten aanzien van staatssteun.
-
2. Een opzegging op grond van het eerste lid, onder a, geschiedt uitsluitend nadat de
Staat de financier op de hoogte heeft gesteld van het voornemen tot opzegging en nadat
deze in de gelegenheid is gesteld om een tekortschieten dat hersteld kan worden te
herstellen binnen een redelijke termijn.
-
3. Een opzegging in verband met de in het eerste lid, onder d, bedoelde omstandigheid
heeft geen gevolgen voor de verplichtingen ten aanzien van verstrekkingen van leningen
die voor het tijdstip van de opzegging onder de garantstelling zijn gebracht.
-
4. Een opzegging heeft geen gevolgen voor de verplichtingen ten aanzien van verstrekkingen
van leningen die voor het tijdstip van de opzegging onder de garantstelling zijn gebracht,
indien overdracht verplichtingen, bedoeld in artikel 11, van toepassing is.
Artikel 14. Geschillen
-
1. Ieder geschil ten aanzien van deze overeenkomst zal bij uitsluiting worden voorgelegd
aan de daartoe bevoegde rechter in het arrondissement Den Haag.
-
2. Op deze overeenkomst is Nederlands recht van toepassing.
Artikel 15. Adressering schriftelijke stukken
Schriftelijke stukken ter uitvoering van deze overeenkomst bestemd voor de onder
-
1 gemelde partij worden gericht aan
Ministerie van Economische Zaken,
RVO.nlL, Juliana van Stolberglaan 3, Den Haag.
Schriftelijke stukken ter uitvoering van deze overeenkomst bestemd voor de onder
-
2 gemelde partij worden gericht aan
.....
Artikel 16. Inwerkingtreding
Deze overeenkomst treedt in werking door de ondertekening daarvan door de partijen.
........., ten deze vertegenwoordigd door
Deze overeenkomst is getekend op ..... te Den Haag
Bijlage 3.14.1. , behorende bij artikel 3.14.7 en 3.14.9, onderdeel b, van de Regeling nationale EZ-subsidies
Model garantstellingsovereenkomst Garantstelling gericht op bankgaranties
Overeenkomst tussen:
-
1. De Staat der Nederlanden, hierna te noemen: de Staat,
vertegenwoordigd door de Minister van Economische Zaken;
-
2. ...., hierna te noemen de financier;
Partijen zijn het volgende overeengekomen:
Artikel 1. Definitiebepalingen
In deze overeenkomst wordt verstaan onder:
-
a.
minister: de Minister van Economische Zaken;
-
b.
bank: binnen het grondgebied van de Europese Unie gevestigde bank die is toegelaten het
bedrijf van bank uit te oefenen;
-
c.
financier: een bank of schadeverzekeraar als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;
-
d.
groep: een economische eenheid, waarin organisatorisch zijn verbonden:
-
1°. een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon, die direct of indirect:
-
– meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft aan,
-
– volledig aansprakelijk vennoot is van, of
-
– overwegende zeggenschap heeft over een of meer rechtspersonen of vennootschappen,
en
-
2°. laatstbedoelde rechtspersonen of vennootschappen;
-
e.
ondernemer: een natuurlijke persoon, een rechtspersoon of een vennootschap, die een onderneming
in stand houdt, niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld;
-
f.
onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische
activiteit uitoefent.
-
g.
bankgarantie: de verplichting van een financier aan een begunstigde ten laste van een ondernemer,
ten behoeve van eigen activiteiten van die ondernemer, waarbij de financier aan de
begunstigde garandeert een bedrag te betalen indien de begunstigde daarop aanspraak
maakt, uitgezonderd kredietgaranties;
-
h.
bankgarantiefaciliteit: het bedrag waarvoor een financier aan een begunstigde ten laste van een ondernemer
bankgaranties kan afgeven die onder de garantstelling van de staat kunnen vallen;
-
i.
waarde van een bankgarantie: de hoogte van het bedrag dat maximaal nog kan worden geclaimd onder een afgegeven
bankgarantie.
Artikel 2. Garantstelling
-
1. De Staat stelt zich tegenover de financier garant voor 50 procent van de waarde van
door de financier afgegeven bankgarantie, voor welke garantstelling de financier een
periodieke provisie, bedoeld in artikel 32, derde lid, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies, is verschuldigd.
-
2. De financier is voor het verstrekken van een bankgarantiefaciliteit een eenmalige
provisie van 0,25 procent van 50 procent van de bankgarantiefaciliteit verschuldigd.
-
3. Voor zover de opbrengsten uit de provisie, bedoeld in het tweede lid, die de financier
bij de onderneming in rekening brengt voor het verstrekken van de bankgarantiefaciliteit
hoger zijn dan 0,5 procent van de bankgarantiefaciliteit, is de financier het meerdere
voor 50 procent aan de Staat verschuldigd.
-
4. Voor zover de opbrengsten uit een eventuele bereidstellingsprovisie die een financier
bij een onderneming in rekening brengt over het onbenutte deel van een bankgarantiefaciliteit
hoger zijn dan 25 procent van een door een financier aan een onderneming in rekening
gebrachte provisie op bankgaranties, is de financier het meerdere voor 50 procent
aan de Staat verschuldigd.
-
5. Het tarief van de provisie, bedoeld in het eerste lid, wordt voor de garantstelling
op een afgegeven bankgarantie berekend over de waarde van de afgegeven bankgaranties
op de eerste dag van het kwartaal en is gelijk aan de door een financier aan een onderneming
in rekening gebrachte provisie over het door de staat gegarandeerde deel van de afgegeven
bankgaranties met aftrek van 0,15 procent op jaarbasis als vergoeding voor de financier
voor het beheer van de bankgarantiefaciliteit en met een minimum van 0,5 procent op
jaarbasis.
-
6. Een garantstelling wordt verleend voor de duur van een bankgarantie met een minimum
van zes maanden en een maximum van acht jaar na het afsluiten van de bankgarantiefaciliteit
waar een bankgarantie onder valt.
-
7. In afwijking van het zesde lid kan, indien een bankgarantie geen vaste looptijd heeft
en het inroepen daarvan afhankelijk is van het zich voordoen van een bepaalde gebeurtenis,
een financier een bankgarantie onder de garantstelling brengen onder de voorwaarde
dat de gebeurtenis bij het aangaan van de bankgarantie zich naar verwachting niet
meer dan 7 jaar na het afsluiten van de bankgarantiefaciliteit voordoet en dat de
begunstigde een provincie, gemeente, openbaar lichaam als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen of een dienst, instelling of bedrijf van de rijksoverheid is.
-
8. De garantstelling heeft alleen betrekking op een bankgarantie:
-
a. die wordt afgegeven overeenkomstig de in artikel 4 genoemde voorwaarden;
-
b. die onder de garantstelling is gebracht overeenkomstig de procedure van artikel 6;
-
c. waaraan een overeenkomst van een bankgarantiefaciliteit, die overeenkomstig de procedure
van artikel 5 is goedgekeurd door de Staat, ten grondslag ligt.
-
9. Indien de financier bij het afgeven van een bankgarantie een gedeelte daarvan niet
onder de garantstelling van de Staat brengt, is deze overeenkomst slechts van toepassing
op het gedeelte van de bankgarantie dat onder de garantstelling is gebracht, tenzij
uitdrukkelijk anders is bepaald.
Artikel 3. Randvoorwaarden bankgarantiefaciliteit
Een bankgarantiefaciliteit kan op grond van deze overeenkomst worden goedgekeurd indien
wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
-
a. de bankgarantiefaciliteit heeft niet als doel de afwenteling van bestaande risico’s
op de Staat
-
b. de rentabiliteits- en continuïteitsperspectieven van de onderneming van de ondernemer
zijn bevredigend;
-
c. in de periode van twaalf maanden voorafgaand aan het verstrekken van een bankgarantiefaciliteit
zijn niet meer middelen ten behoeve van derden aan de onderneming onttrokken dan noodzakelijk
voor een redelijk te achten bedrijfsvoering en evenmin is een verplichting tot een
zodanige onttrekking aangegaan;
-
d. de verstrekking van een bankgarantiefaciliteit dient niet ter vervanging van aan een
ondernemer verschaft krediet of bankgarantiefaciliteit door dezelfde financier of
door een financier die deel uitmaakt van de groep van dezelfde financier, tenzij aan
de volgende voorwaarden is voldaan:
-
(i) de garantieverlening is primair in het belang van de te financieren ondernemer;
-
(ii) de garantieverlening leidt ertoe dat het belang van de financier bij continuering
van de onderneming substantieel wordt vergroot;
-
e. een bankgarantiefaciliteit bedraagt niet minder dan € 1.500.000;
-
f. een garantstelling heeft uitsluitend betrekking op een bankgarantie waarbij de aan
de ondernemer of, indien de ondernemer deel uitmaakt van een groep, aan de groep verstrekte
bankgarantiefaciliteit tezamen met
die door een financier met toepassing van titel 3.13 van die regeling aan de ondernemer onderscheidenlijk de groep is of zijn verstrekt
of gelijktijdig wordt of worden verstrekt niet meer bedraagt dan € 150.000.000.
-
g. de bankgarantiefaciliteit draagt zelfstandig bij aan het realiseren van een actief
en winstgericht beleid van de financier;
-
h. de ondernemer verplicht zich aan een door de minister als toezichthouder in de zin
van de Algemene wet bestuursrecht aangewezen persoon of aan een door de minister aangewezen deskundige derde, voor
zover deze dit redelijkerwijs noodzakelijk acht voor de vervulling van zijn taak:
-
1°. inlichtingen te verstrekken en inzage in zakelijke gegevens en bescheiden te verstrekken
en de gelegenheid te bieden daarvan kopieën te maken;
-
2°. toegang te verlenen tot plaatsen niet zijnde woningen;
-
3°. anderszins binnen de door hem gestelde termijn alle door hem gewenste medewerking
te verlenen.
-
i. bij of in verband met het verstrekken van de bankgarantiefaciliteit verstrekt de financier
geen andere goederen of dienst dan geld en garantiestelling;
-
j. de bankgarantiefaciliteit dient niet ter vervanging van een bestaand krediet of bestaande
bankgarantiefaciliteit die is opgezegd om de reden dat een ondernemer niet meer aan
de financiële ratio’s uit de leningovereenkomst kan voldoen, behoudens indien een
bestaand krediet of een bestaande bankgarantiefaciliteit wordt overgenomen door een
andere financier die geen deel uitmaakt van de groep van de bestaande financier;
-
k. de bankgarantiefaciliteit dient niet ter vervanging van een bestaand krediet of bestaande
bankgarantiefaciliteit, indien dit uitsluitend ten doel heeft betere voorwaarden te
verkrijgen.
Artikel 4. Randvoorwaarden bankgarantie
Een bankgarantie kan onder de garantstelling van de Staat worden gebracht indien wordt
voldaan aan de volgende voorwaarden:
-
a. de nog onbenutte ruimte binnen een niet goedgekeurde verstrekte bankgarantiefaciliteit,
die geldend is ten tijde van het verstrekken van een door de Staat goedgekeurde bankgarantiefaciliteit
bij dezelfde financier, bedraagt ten hoogste 10% van die faciliteit met een maximum
van € 2.000.000;
-
b. de garantstelling heeft uitsluitend betrekking op een bankgarantie waarbij de aan
de door een financier ten laste van een ondernemer afgegeven bankgarantie niet minder
bedraagt dan € 250.000;
-
c. bij of in verband met het afgeven van een bankgarantie verstrekt de financier geen
andere goederen of dienst dan geld en garantiestelling;
-
d. de bankgarantie draagt zelfstandig bij aan het realiseren van een actief en winstgericht
beleid van de financier.
Artikel 5. Aanmelding en toetsing bankgarantiefaciliteit
-
1. De financier stelt de Staat in kennis van een voorgenomen verstrekking van een bankgarantiefaciliteit
met gebruikmaking van een formulier, overeenkomstig een model dat als bijlage bij
deze overeenkomst is gevoegd, onder bijvoeging van een kopie van de ontwerp-bankgarantiefaciliteitovereenkomst
en van andere bescheiden, genoemd in het model.
-
2. Indien de verstrekking van de bankgarantiefaciliteit naar het oordeel van de Staat
voldoet aan de daarvoor in artikel 3 bedoelde voorwaarden, geldt de goedkeuring op
grond van deze overeenkomst voor die bankgarantiefaciliteit. De Staat bericht hierover
de financier binnen drie weken na ontvangst van de aanmelding onder vermelding van
de omvang, duur en provisie van de garantstelling.
-
3. De minister kan, in afwijking van het voorstel van de financier, een hoger tarief
van de provisies vaststellen indien de door de financier voorgestelde provisies, als
bedoeld in artikel 2, leden 2 tot en met 5, naar het oordeel van de minister te laag
zijn in relatie tot het risico van de Staat.
-
4. De goedkeuring wordt afgegeven onder de opschortende voorwaarde dat een dienovereenkomstige,
door partijen gesloten overeenkomst aan de Staat wordt overgelegd en dat wordt voldaan
aan de in artikel 3 bedoelde voorwaarden. De Staat bericht hierover de financier binnen
35 dagen na ontvangst van de gesloten overeenkomst onder vermelding van de omvang
en duur van de garantie.
Artikel 6. Aanmelding en toetsing bankgarantie
-
1. De financier stelt de Staat in kennis van een voorgenomen afgifte van een bankgarantie
met gebruikmaking van een formulier, overeenkomstig een model dat als bijlage bij
deze overeenkomst is gevoegd, onder bijvoeging van een kopie van de ontwerpbankgarantie
en van andere bescheiden als genoemd in het model.
-
2. Indien het afgeven van een bankgarantie naar het oordeel van de Staat voldoet aan
de daarvoor in artikel 4 bedoelde voorwaarden, geldt de garantstelling op grond van
deze overeenkomst voor die bankgarantie. De Staat bericht hierover de financier binnen
drie werkdagen na ontvangst van de aanmelding onder vermelding van de omvang, duur
en provisie van de garantstelling.
Artikel 7. Beheersverplichtingen ten aanzien van een bankgarantiefaciliteit
-
1. De financier draagt er voor zorg dat een actief en winstgericht beleid wordt gevoerd
voor het afgeven en beheren van bankgaranties, waarbij rekening wordt gehouden met
het belang van de Staat als garantsteller.
-
2. De financier draagt er voor zorg dat degenen die met het afgeven of beheren van bankgaranties
zijn belast beschikken over de nodige deskundigheid.
-
3. De financier staat er voor in dat degenen die zijn belast met het afgeven of beheren
van bankgaranties en met de bepaling van en het toezicht op het beleid ter zake betrouwbaar
zijn.
-
4. De financier draagt zorg voor een integere bedrijfsvoering en neemt in dat verband
de noodzakelijke maatregelen om onder meer strafbare handelingen, verstrengeling van
tegenstrijdige belangen en afhankelijkheid van de financier van bepaalde vennoten,
aandeelhouders of andere betrokkenen te voorkomen.
-
5. De Staat kan op verzoek van de financier besluiten om de afdracht van de provisies,
bedoeld in artikel 2, tweede tot en met vierde lid, op te schorten in geval dat aannemelijk
is dat rekening is en wordt gehouden met het belang van de Staat als garantsteller,
onder meer door een evenwichtige aanwending van de beschikbare middelen van de ondernemer
voor de verplichtingen van bestaande bankgaranties.
-
6. De financier verleent slechts gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van verplichtingen
voortvloeiende uit de bankgarantiefaciliteitovereenkomst uit hoofde waarvan de gegarandeerde
bankgarantie is afgegeven, na voorafgaande toestemming van de Staat.
-
7. De financier brengt slechts wijzigingen aan in een bankgarantiefaciliteitovereenkomst
na voorafgaande toestemming van de Staat. De Staat kan toestemming geven indien de
wijziging noodzakelijk is voor de continuïteit van de onderneming waarvoor de bankgarantiefaciliteit
is verstrekt en indien rekening is en wordt gehouden met het belang van de Staat als
garantsteller, onder meer door een evenwichtige aanwending van de beschikbare middelen
van de ondernemer voor de afwikkeling van bestaande bankgaranties.
Artikel 8. Beheersverplichtingen ten aanzien van een bankgarantie
-
1. De financier verleent slechts gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van verplichtingen
voortvloeiende uit een bankgarantie, uit hoofde waarvan een garantstelling is verstrekt,
na voorafgaande toestemming van de Staat.
-
2. De financier brengt slechts wijzigingen aan in een bankgarantie na voorafgaande toestemming
van de Staat. De Staat kan toestemming geven indien de wijziging noodzakelijk is voor
de continuïteit van de onderneming waarvoor een bankgarantie is afgegeven en indien
rekening is en wordt gehouden met het belang van de Staat als garantsteller, onder
meer door een evenwichtige aanwending van de beschikbare middelen van de ondernemer
voor de afwikkeling van bestaande bankgaranties.
-
3. De Staat kan op verzoek van de financier besluiten om de afdracht van de provisie,
bedoeld in artikel 2, vijfde lid, op te schorten in geval dat aannemelijk is dat rekening
is en wordt gehouden met het belang van de Staat als garantsteller, onder meer door
een evenwichtige aanwending van de beschikbare middelen van de ondernemer voor de
verplichtingen van bestaande bankgaranties.
Artikel 9. Omzetting van een garantstelling op een bankgarantie naar een garantstelling
op een lening
-
1. Een garantstelling op een bankgarantie kan in een garantstelling op een lening, als
bedoeld in artikel 3.13.2 van de Regeling nationale EZ-subsidies, worden gewijzigd indien:
-
a. de financier onder de bankgarantie aan de begunstigde heeft betaald en de ondernemer
niet in staat is om de daardoor ontstane vordering van de financier op de ondernemer
binnen een termijn van vier weken te voldoen;
-
b. de financier het noodzakelijk acht om de garantstelling van de Staat te handhaven
bij de financiering van de vordering die is ontstaan op de ondernemer door betaling
aan de begunstigde onder de bankgarantie;
-
c. de financier een overeenkomst als bedoeld in artikel 3.13.7 van de Regeling nationale EZ-subsidies heeft gesloten.
-
2. Indien een financier een wijziging wil realiseren als bedoeld in het eerste lid, dient
de financier een verzoek daartoe in bij de minister.
-
3. De minister beslist op een verzoek om wijziging binnen 3 weken.
-
4. De garantstelling op de lening die ontstaat door de wijziging van de garantstelling
op een bankgarantie heeft een looptijd van maximaal 4 jaar.
-
5. De minister geeft goedkeuring aan een verzoek als bedoeld in het tweede lid, indien
de wijziging noodzakelijk is voor de continuïteit van de onderneming ten laste waarvan
de bankgarantie is afgegeven en indien rekening is en wordt gehouden met het belang
van de Staat als garantsteller, onder meer door een evenwichtige aanwending van de
beschikbare middelen van de ondernemer voor de afwikkeling van bestaande bankgaranties.
-
6. Indien naar het oordeel van de financier voldaan is aan de voorwaarden van het eerste
lid en de minister desalniettemin geen goedkeuring tot omzetting in een lening geeft,
kan de financier een beroep doen op een garantstelling door de staat.
Artikel 10. Financiële verplichtingen
-
1. De provisie, bedoeld in artikel 2, tweede lid, verschuldigd voor het verstrekken van
een bankgarantiefaciliteit, die overeenkomstig de procedure van artikel 5 goedkeuring
van de Staat heeft verkregen, wordt bij de financier in rekening gebracht na ontvangst
van de gesloten bankgarantiefaciliteitovereenkomst. De eventuele provisie, bedoeld
in artikel 2, vierde lid, wordt achteraf per kwartaal met de financier vereffend.
-
2. Per kwartaal wordt een vierde deel van de provisies, bedoeld in de artikel 2, vijfde
lid, bij de financier in rekening gebracht, uitgaande van de waarde van de bankgaranties
op de eerste dag van het kwartaal.
-
3. In afwijking van het tweede lid kan een financier eenmalig en vooraf aangeven de provisie
per kwartaal achteraf te willen verrekenen op basis van een controleerbare opgave
van de provisieberekening op dagbasis
-
4. De in het eerste en tweede lid bedoelde provisies zijn verschuldigd voor de duur van
de garantstelling of zoveel korter als zich één van de in artikel 12, eerste lid,
genoemde omstandigheden voordoet.
-
5. De minister kan een hoger tarief van de provisie vaststellen indien de door de financier
vastgestelde provisies, als bedoeld in artikel 2, leden 2 tot en met 5, naar het oordeel
van de minister te laag zijn in relatie tot het risico van de Staat.
Artikel 11. Administratieve- en informatieverstrekkingsverplichtingen
-
1. De financier draagt er voor zorg dat een administratie wordt gevoerd die zodanig is
ingericht, dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze gegevens kunnen
worden afgelezen over de afgiften en het beheer van gegarandeerde bankgaranties en
van kapitaal dat zij aan dezelfde ondernemer heeft verstrekt.
-
2. De financier informeert de Staat binnen acht weken nadat de desbetreffende gebeurtenis
heeft plaatsgevonden schriftelijk over wezenlijke wijzigingen in het financieringsbeleid
of de organisatie van de financier en over wijzigingen ten aanzien van gegarandeerde
bankgaranties, waaronder
-
a. het retourneren van een gegarandeerde bankgarantie voor de einddatum;
-
b. het bereiken van de einddatum van een gegarandeerde bankgarantie;
-
c. het ontvangen (en honoreren) van een claim onder een gegarandeerde bankgarantie;
-
d. de materiële verslechtering van de kredietwaardigheid van de ondernemer.
-
3. De financier verstrekt de Staat jaarlijks zijn jaarverslag.
-
4. Desgevraagd verstrekt de financier de Staat gegevens en bescheiden over de afgiften
en het beheer van gegarandeerde bankgaranties en van kapitaal dat zij aan dezelfde
ondernemer heeft verstrekt, en de jaarrekeningen van de ondernemingen waaraan kapitaal
is verstrekt, vergezeld van desbetreffende accountantsverklaringen als bedoeld in
artikel 393, vijfde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of een mededeling waarom deze ontbreekt, en van de bijbehorende toelichtingen voor
het bestuur van de onderneming.
-
5. De financier doet onverwijld mededeling aan de Staat van de indiening bij de rechtbank
van een verzoek tot verlening van surséance van betaling aan hem, een verzoek tot
faillietverklaring van hem of een verzoek om ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling
natuurlijke personen van toepassing te verklaren.
Artikel 12. Reikwijdte garantstelling
-
1. De financier kan een beroep doen op de garantstelling indien zij op een vordering
uit hoofde van een gegarandeerde bankgarantie verlies lijdt:
-
a. door gehele of gedeeltelijke kwijtschelding door de financier van de vordering die
de financier op de ondernemer heeft uit hoofde van een claim onder de bankgarantie;
-
b. door het onvermogen van de ondernemer om de vordering die de financier op de ondernemer
heeft uit hoofde van een claim onder de bankgarantie terug te betalen.
-
c. als gevolg van een faillietverklaring, een surséance van betaling of een van toepassing
verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen met betrekking tot de
ondernemer waarvoor de bankgarantie is afgegeven;
-
d. bij een in kracht van gewijsde gegane homologatie van een akkoord na de faillietverklaring,
na de verlening van surséance van betaling of na het van toepassing verklaren van
de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen met betrekking tot de ondernemer waarvoor
de bankgarantie is afgegeven;
-
e. indien de ondernemer een rechtspersoon is, bij ontbinding van de rechtspersoon.
-
2. De minister kan het beroep afwijzen of een korting toepassen op het gevraagde bedrag
indien in de voorafgaande periode van twaalf maanden meer middelen aan de onderneming
zijn onttrokken ten behoeve van derden dan noodzakelijk voor een redelijk te achten
bedrijfsvoering, dan wel een verplichting tot een zodanige onttrekking is aangegaan,
mits de financier hieraan op enigerlei wijze medewerking heeft verleend.
-
3. Bij verlies ingevolge gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van een vordering die
de financier op de ondernemer heeft uit hoofde van een claim onder de bankgarantie
geldt de garantie alleen indien de kwijtschelding noodzakelijk is voor de continuïteit
van de onderneming waarvoor de bankgarantie is afgegeven en indien rekening is en
wordt gehouden met het belang van de Staat als garantsteller, onder meer door een
evenwichtige aanwending van de beschikbare middelen van de ondernemer voor de terugbetaling
van bestaande vorderingen die de financier op de ondernemer heeft uit hoofde van een
claim onder de bankgarantie, met inachtneming van de eventuele zekerheden die voor
de gegarandeerde bankgarantie gelden.
-
4. Als onvermogen van de ondernemer om de vordering die de financier op de ondernemer
heeft uit hoofde van een claim onder de bankgarantie terug te betalen, bedoeld in
het eerste lid, onder b, wordt aangemerkt de situatie waarin
-
a. de ondernemer niet in staat is te voldoen aan zijn betalingsverplichtingen;
-
b. aannemelijk is dat de ondernemer in de eerstvolgende jaren niet in staat zal zijn
te voldoen aan zijn betalingsverplichtingen; en
-
c. aannemelijk is dat rekening is en wordt gehouden met het belang van de Staat als garantsteller,
onder meer door een evenwichtige aanwending van de beschikbare middelen van de ondernemer
voor de terugbetaling van bestaande vorderingen die de financier op de ondernemer
heeft uit hoofde van een claim onder de bankgarantie terug te betalen, met inachtneming
van de eventuele zekerheden die voor de gegarandeerde bankgarantie gelden.
-
5. Verlies als gevolg van faillietverklaring, een verlening van surséance van betaling
of een van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen,
bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder c, wordt aanwezig geacht
-
a. voor zover aannemelijk is dat de financier bij het einde van het faillissement, van
de surséance onderscheidenlijk van de toepassing van de schuldsaneringsregeling een
verlies als bedoeld in het zevende zal leiden;
-
b. mits aannemelijk is dat rekening is gehouden met het belang van de Staat als garantsteller.
-
6. De minister kan het beroep afwijzen of een korting toepassen op het gevraagde bedrag
indien de financier tekort is geschoten bij de naleving van verplichtingen op grond
van deze overeenkomst of indien de financier niet kan aantonen die maatregelen te
hebben genomen die een redelijk handelend en redelijk bekwaam beheerder zou hebben
genomen in het kader van een actief en winstgericht beleid.
-
7. Het verlies wordt berekend op basis van de waarde van de bankgarantie of, indien het
verlies slechts op een deel van de bankgarantie is geleden, het hiermee overeenkomende
deel van die waarde, in een voorkomend geval verminderd met:
-
a. in geval van ontbinding: de liquidatie-uitkering; of
-
b. in geval van homologatie van een akkoord als bedoeld in het eerste lid, onder d, de
in het kader van het akkoord voor de bankgarantie verrichte uitkering.
Artikel 13. Inroepen van garantstelling en toetsing
-
1. De financier verzoekt de Staat binnen zes maanden nadat zich de in artikel 12, eerste
lid, bedoelde situatie heeft voorgedaan om betaling op grond van de garantie met gebruikmaking
van een formulier, overeenkomstig een model dat als bijlage bij deze overeenkomst
is gevoegd, onder bijvoeging van de inschrijving in het register van de ontbinding
van de rechtspersoon of van de in artikel 12, eerste lid, onder d, bedoelde akkoorden
en van andere bescheiden.
-
2. Indien naar het oordeel van de Staat sprake is van een verlies als bedoeld in artikel
12, maakt de financier aanspraak op betaling van 50% van het geleden verlies, tenzij
de financier in gebreke is gebleven bij de naleving van deze overeenkomst. De Staat
bericht hierover de financier binnen dertien weken na ontvangst van het betalingsverzoek
onder vermelding van het te betalen bedrag.
Artikel 14. Betalingen
Alle betalingen in verband met deze overeenkomst door de financier geschieden door
overmaking van de betreffende bedragen naar rekeningnummer PM PMxxxxx bij de ---bank,
ten name van Agentschap NL, onder vermelding van het PM PM---nummer.
Artikel 15. Terugvordering en navordering
-
1. Reeds uitgekeerde bedragen zijn terstond en zonder enige ingebrekestelling opeisbaar
zodra blijkt dat de financier zodanig onjuiste of onvolledige informatie heeft verschaft
dat de Staat op een verzoek om betaling een andere beslissing zou hebben genomen,
indien hem de juiste gegevens volledig waren verschaft.
-
2. Indien vanwege een verlies als bedoeld in artikel 12, eerste lid, een uitkering op
grond van de gegarandeerde bankgarantie heeft plaatsgevonden, is de financier verplicht
50 procent van de terugbetalingen die na de uitkering worden verricht, uit te betalen
aan de Staat.
Artikel 16. Opzegging
-
1. De Staat is gerechtigd deze overeenkomst schriftelijk op te zeggen indien
-
a. de financier tekort schiet bij de nakoming van één van zijn verplichtingen uit hoofde
van deze overeenkomst;
-
b. ten aanzien van de financier een verzoek bij de rechtbank is ingediend tot verlening
van surseance van betaling, een verzoek tot faillietverklaring of een verzoek tot
van toepassing verklaring van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen of een
buitengerechtelijk akkoord aan crediteuren wordt aangeboden;
-
c. de financier, in geval deze rechtspersoonlijkheid heeft, is ontbonden;
-
d. de bepalingen in titel 3.14 van de Regeling nationale EZ-subsidies niet langer verenigbaar zijn met de regels
van de Europese Gemeenschappen ten aanzien van staatssteun.
-
2. Een opzegging op grond van het eerste lid, onder a, geschiedt uitsluitend nadat de
Staat de financier op de hoogte heeft gesteld van het voornemen tot opzegging en nadat
deze in de gelegenheid is gesteld om een tekortschieten dat hersteld kan worden te
herstellen binnen een redelijke termijn.
-
3. Een opzegging in verband met de in het eerste lid, onder d, bedoelde omstandigheid
heeft geen gevolgen voor de verplichtingen ten aanzien van het afgeven van bankgaranties
die voor het tijdstip van de opzegging onder de garantstelling zijn gebracht.
Artikel 17. Geschillen
-
1. Ieder geschil ten aanzien van deze overeenkomst zal bij uitsluiting worden voorgelegd
aan de daartoe bevoegde rechter in het arrondissement Den Haag.
-
2. Op deze overeenkomst is Nederlands recht van toepassing.
Artikel 18. Adressering schriftelijke stukken
Schriftelijke stukken ter uitvoering van deze overeenkomst bestemd voor de onder
-
1 gemelde partij worden gericht aan
Ministerie van Economische Zaken,
Agentschap NL, Juliana van Stolberglaan 3, Den Haag.
Schriftelijke stukken ter uitvoering van deze overeenkomst bestemd voor de onder
-
2 gemelde partij worden gericht aan
.....
Artikel 19. Inwerkingtreding
Deze overeenkomst treedt in werking door de ondertekening daarvan door de partijen.
........., ten deze vertegenwoordigd door
Deze overeenkomst is getekend op ..... te Den Haag
Bijlage 3.15.1. , behorende bij artikel 3.15.8 van de Regeling nationale EZ-subsidies
Model overeenkomst tot garantstelling
Overeenkomst ten behoeve van scheepsnieuwbouwfinanciering
Partijen:
-
1. De Staat der Nederlanden, (hierna te noemen: de Staat), te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd
door de Minister van Economische Zaken, en
-
2. (de naamloze vennootschap / de besloten vennootschap / de coöperatie)*......... .......,
statutair gevestigd te......... en kantoor houdende te................ aan de ..................nr......,
te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door ..................................................
(hierna te noemen: de Bank);
(* doorhalen wat niet van toepassing is, evt. andere rechtsvorm invullen)
overwegen:
De Bank heeft met de hierna te noemen scheepswerf een kredietovereenkomst gesloten
op grond waarvan de Bank onder de voorwaarde van de totstandkoming van deze overeenkomst,
een krediet zal verstrekken voor de financiering van de bouw in Nederland van een schip.
Deze overeenkomst behelst de in artikel 8.3 van de Regeling genoemde garantstelling.
Partijen komen het volgende overeen:
Artikel 1. Definities
-
1. In deze overeenkomst hebben de begrippen die in het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies en titel 3.15 van de Regeling nationale EZ-subsidies zijn gedefinieerd de in deze regelingen gegeven
betekenis.
-
2. In aanvulling op het eerste lid en voor zover toepasselijk ter nadere concretisering
van de in het eerste lid bedoelde begrippen wordt verstaan onder:
-
a.
de beschikking: de beschikking met kenmerk .......... waarbij de Minister van Economische Zaken,
handelend als bestuursorgaan, de Bank een subsidie heeft verstrekt als bedoeld in
artikel 3.15.2 van de Regeling nationale EZ-subsidies en van welke beschikking een kopie bij deze
Overeenkomst behoort (bijlage 2);
-
b.
Overeenkomst: de onderhavige overeenkomst ingevolge welke een garantie wordt verstrekt aan de Bank
als bedoeld in artikel 3.15.2 van de Regeling nationale EZ-subsidies;
-
c.
het staatsgarantiebedrag: het bedrag waarvoor de Staat maximaal garant staat ingevolge de Overeenkomst;
-
d.
het staatsgarantiepercentage: [y].procent, zijnde het tarief ingevolge artikel 8.10 dat is opgenomen in de beschikking;
-
e.
het schip: het schip met bouwnummer .........‘het Schip’;
-
f.
scheepswerf: ...................;
-
g.
de kredietovereenkomst: de overeenkomst waarvan een kopie bij deze overeenkomst behoort (bijlage 1);
-
h.
het contante kredietbedrag:het ten gunste van de Scheepswerf voor de bouw van het
Schip op basis van de kredietovereenkomst maximaal in contanten ter leen te verstrekken
bedrag, groot € ............, zegge ..............................;
-
i.
het bankgarantiebedrag: het maximum van de bedragen waarvoor de Bank ten gunste van de opdrachtgever en/of
toeleveranciers voor de bouw van het Schip op basis van de kredietovereenkomst vooruitbetalinggaranties,
leveringgaranties en/of uitvoeringgaranties stelt, groot € ............, zegge ..............................;
-
j.
het kredietbedrag: de som van het contante kredietbedrag en de bankgarantiefaciliteit, groot € ...........,
zegge ..............................;
-
k.
de liquiditeitsopslag: de opslag die gebruikelijker wijs door de Bank in rekening wordt gebracht en van
tijd tot tijd aangepast kan worden aan de marktomstandigdheden, voor de toepassing
van deze overeenkomst groot ........;
-
l.
de rentemarge: het percentage dat door de Bank aan de scheepswerf in rekening wordt gebracht over
het uitstaande deel van het contante kredietbedrag, doch uitsluitend indien en voor
zover dit laatste percentage is verminderd met het geldende Euribortarief en de liquiditeitsopslag
van de Bank.
Artikel 2. Inhoud en omvang van de garantie
-
1. De Staat stelt zich garant jegens de Bank voor telkens [y] procent van:
-
a. het uitstaande deel van het contante kredietbedrag;
-
b. het uitstaande deel van het bankgarantiebedrag; en
-
c. de uitstaande rente(n), boeterente(n), provisie(s) en kosten, verschuldigd door de
scheepswerf aan de Bank ingevolge de kredietovereenkomst in verband met de financiering
van de bouw van het Schip voor zover deze niet zijn begrepen in het contante kredietbedrag
of bankgarantiebedrag, met dien verstande dat de som van het bedrag waarvoor de Staat
garant staat nooit meer bedraagt dan het staatsgarantiebedrag.
-
2. Voor de toepassing van het eerste lid worden de bedragen bedoeld onder a, b en c,
verminderd met de bedragen die ten gevolge van enige rechtshandeling de omvang van
de verplichtingen van de scheepswerf uit de kredietovereenkomst jegens de Bank verminderen
zoals bedragen in de vorm van betalingen, verrekende bedragen en de opbrengst (na
aftrek van externe kosten) van de uitwinning van zekerheden (hierna de ‘Zekerheden’),
voor zover deze zijn gevestigd in verband met de financiering van het Schip.
Artikel 3. Aard van de garantie
De garantie is onherroepelijk en onvoorwaardelijk verleend tenzij de Bank de verplichtingen
uit deze Overeenkomst niet heeft nageleefd.
Artikel 4. Verplichtingen van de Bank
Artikel 5. Vaststelling bepaalde feiten
De Bank en de Staat hebben op basis van onder meer van de Bank verkregen informatie
vastgesteld dat:
-
a. de continuïteit van de onderneming van de Scheepswerf ten behoeve waarvan zij het
kredietbedrag ter beschikking stelt niet wegens geringe rentabiliteit voor de korte
of middellange termijn in het geding is;
-
b. de Scheepswerf in Nederland gevestigd is en daar een substantieel deel van haar activiteiten
uitvoert; en
-
c. de relaties bedoeld in artikel 4, tweede lid, onderdeel c, tussen de Bank en de Scheepswerf
voldoende transparant zijn.
Artikel 6. Wijzigen kredietovereenkomst
-
1. Gedurende de looptijd van deze Overeenkomst werkt de Bank niet mee aan wijziging op
materiële punten van de kredietovereenkomst dan na voorafgaande toestemming van de
Staat.
-
2. Op een verzoek tot toestemming reageert de Staat zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk
binnen een termijn van twee weken, bij gebreke waarvan de toestemming geacht wordt
te zijn verleend.
-
3. De Staat kan aan de toestemming voorwaarden verbinden.
Artikel 7. Rapportage
-
1. De Bank informeert de Staat onverwijld over de volgende omstandigheden:
-
a. het intreden van een in de kredietovereenkomst genoemde opeisinggrond;
-
b. de situatie waarin de Bank binnen dertig werkdagen na een vervaldag nog geen krachtens
de kredietovereenkomst verschuldigde betaling heeft ontvangen;
-
c. wijzigingen in het contract met betrekking tot de bouw van het Schip tussen de opdrachtgever
en de Scheepswerf, voor zover deze wijzigingen bekend zijn bij de Bank en leiden tot
een vergroting van de kans dat de Bank een beroep gaat doen op de garantie;
-
d. de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot verlening van surseance van betaling
aan de Bank, dan wel een verzoek tot faillietverklaring van de Bank.
-
2. Voorts informeert de Bank de Staat over andere omstandigheden indien deze naar verwachting
een beroep op de garantie ten gevolge zullen hebben.
Artikel 8. Garantieprovisie (eenmalige provisie)
-
1. De Bank betaalt de Staat voor het stellen van de garantie voor financiële verplichtingen
als bedoeld in artikel 2. eerste lid onder a eenmalig het staatsgarantiepercentage
berekend over het bedrag dat de Bank eenmalig bij wijze van afsluitprovisie in rekening
brengt over het contante kredietbedrag, na aftrek van een bedrag gelijk aan 0,5 procent
van het contante kredietbedrag.
-
2. De Bank betaalt de Staat voor het stellen van de garantie voor financiële verplichtingen
als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder b voorts eenmalig:
-
a. een bedrag gelijk aan 0,25 procent van het bankgarantiebedrag dat de Bank eenmalig
bij wijze van afsluitprovisie in rekening brengt over het bankgarantiebedrag, en
-
b. het staatsgarantiepercentage berekend over het bedrag dat de Bank eenmalig bij wijze
van afsluitprovisie in rekening brengt over het bankgarantiebedrag, na aftrek een
bedrag gelijk aan 0,5 procent van het bankgarantiebedrag.
-
3. Bij de berekening van de aan de Staat verschuldigde garantieprovisie als bedoeld in
artikel 8, eerste en tweede lid, wordt voor wat betreft de data waarop garantieprovisies
verschuldigd worden en betaald moeten worden, zo veel mogelijk aangesloten bij de
data die de Bank volgens haar gebruikelijke administratieve methoden hanteert ter
bepaling van de door de Scheepswerf uit hoofde van de kredietovereenkomst verschuldigde
afsluitprovisies, een en ander onverminderd hetgeen in deze staatsgarantieovereenkomst
is opgenomen.
-
4. De garantieprovisies dienen door de Bank zelf te worden berekend, te worden betaald,
en te worden gerapporteerd aan de Staat, en wel binnen .... dagen na afsluiting van
het tijdvak waarover de Bank overeenkomstig de administratieve methoden, bedoeld in
het derde lid, de Scheepswerf rente en provisies uit hoofde van de kredietovereenkomst
in rekening brengt.
-
5. De garantieprovisie dient te worden betaald op bankrekening ........, aangehouden
door de Staat bij [naam Bank]
-
6. Indien de Bank geen beroep kan doen op de garantie vanwege het niet voldoen aan de
voorwaarden, leidt dit niet tot een recht op restitutie van de garantieprovisies.
-
7. De Staat kan voorafgaand aan de totstandkoming van deze staatsgarantieovereenkomst
een hoger tarief voor de aan de Staat op basis van het eerste en tweede lid verschuldigde
provisies vaststellen indien deze naar het oordeel van de Staat per saldo te laag
zijn in relatie tot het risico dat de Staat loopt.
Artikel 9. Garantieprovisie (periodieke provisie)
-
1. De Bank betaalt de Staat voor het stellen van de garantie voor financiële verplichtingen
als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder a periodiek
-
a. een deel gelijk aan het staatsgarantiepercentage van de rentemarge die door de Bank
aan de scheepswerf in rekening wordt gebracht over het uitstaande deel van het contante
kredietbedrag, na aftrek van 0,25% van het uitstaande contante kredietbedrag. Indien
de Bank volgens een meerderheid van de gerenommeerde rating bureaus een hogere rating
heeft verkregen dan A/A2, wordt voor de bepaling van de rentemarge de aftrek van de
liquiditeitsopslag vermeerderd met het verschil tussen de in de markt gangbare liquiditeitsopslagen
voor leningen met vergelijkbare looptijden van banken met een A/A2 rating en de liquiditeitsopslag
van de Bank, en
-
b. een deel gelijk aan het staatsgarantiepercentage van het bedrag dat door de Bank aan
de scheepswerf als bereidstellingprovisie in rekening wordt gebracht over het onbenutte
deel van het contante kredietbedrag, doch uitsluitend indien en voor zover de bereidstellingprovisie
(uitgedrukt in basispunten) meer bedraagt dan 25 procent van de rentemarge.
-
2. De Bank betaalt de Staat voor het stellen van de garantie voor financiële verplichtingen
als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder b, voorts periodiek:
-
a. een bedrag gelijk aan 0,4 procent van het uitstaande bankgarantiebedrag alsmede een
bedrag gelijk aan het staatsgarantiepercentage van het bedrag dat de Bank aan de scheepswerf
als garantieprovisie in rekening brengt over het uitstaande bankgarantiebedrag, voor
zover deze garantieprovisie meer bedraagt dan 0,65 procent, en
-
b. een deel gelijk aan het staatsgarantiepercentage van het bedrag dat door de Bank aan
de scheepswerf als bereidstellingsprovisie in rekening brengt over het onbenutte deel
van het bankgarantiebedrag, voor zover deze bereidstellingprovisie (uitgedrukt in
basispunten) meer bedraagt dan 25 procent van de garantieprovisie die de bank aan
de scheepswerf in rekening brengt (eveneens uitgedrukt in basispunten).
-
3. Artikel 8, lid 3 t/m 7 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 10. Verplichting tot overleg bij dreigend beroep op de garantie
Indien uit de informatie, bedoeld in artikel 7, of anderszins aan de Staat of aan
de Bank blijkt dat er een concreet risico bestaat dat de Scheepswerf haar verplichtingen
op grond van de kredietovereenkomst niet zal nakomen, treden de Bank en de Staat in
overleg.
Artikel 11. Beroep op de garantie
-
1. De Bank is gerechtigd een beroep te doen op de garantie tot uiterlijk 30 dagen na
de datum van beëindiging van deze Overeenkomst indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
-
a. de Scheepswerf is vóór de beëindiging van deze Overeenkomst tekort geschoten in de
nakoming van de uit de kredietovereenkomst voortvloeiende verplichting tot betaling
van de onder artikel 2, eerste lid, bedoelde bedragen, en
-
b.
-
(i) de Bank heeft datgene gedaan wat redelijkerwijs van de Bank verwacht mocht worden
in verband met de uitwinning van de Zekerheden verbandhoudende met de kredietovereenkomst
dan wel (ii) de Bank vermeldt bij het doen van het beroep op de garantie dat de uitwinning
van de Zekerheden nog niet tot het gewenste resultaat heeft geleid en dat de garantie
wordt ingeroepen tot behoud van rechten, in welk geval de Staat tot verlenging van
de garantie van maximaal 12 maanden vanaf de datum van de melding door de Bank zal
overgaan.
-
2. De Bank doet het in het eerste lid bedoelde beroep op de garantie door schriftelijke
indiening op het adres als bedoeld in artikel 18, eerste lid met gebruikmaking van
het formulier uit bijlage [*]. Op eerste verzoek van de Bank bevestigt de Staat aan
de Bank de goede ontvangst.
-
3. De Staat betaalt de Bank het bedrag dat de Staat aan de Bank verschuldigd is
-
a. in het geval bedoeld in het eerste lid sub b (i): binnen 5 werkdagen na ontvangst
door de Staat van het beroep door de Bank op de garantie, of b. in het geval bedoeld
in het eerste lid sub b (ii): binnen 5 werkdagen na ontvangst van de melding door
de Bank dat de Bank datgene heeft gedaan wat van de Bank redelijkerwijs verwacht mocht
worden in verband met de uitwinning van de Zekerheden;
-
b. in ieder geval na ommekomst van twaalf maanden na ontvangst door de Staat van het
beroep door de Bank op de garantie als bedoeld in het eerste lid sub b (ii), mits
de Bank een of meer vorderingen op de scheepswerf waarvoor de uitwinning van de Zekerheden
nog niet is voltooid en tot het bedrag waarvoor de garantie wordt ingeroepen aan de
Staat heeft gecedeerd en de Bank dan wel de Staat van die cessie mededeling heeft
gedaan aan de scheepswerf.
De betaling geschiedt in alle gevallen door overboeking op rekeningnummer *.
-
4. Zolang de Staat nog niet aan de Bank heeft betaald als bedoeld in het derde lid, komen
de opbrengst van de uitgewonnen Zekerheden en eventuele overige opbrengsten in verband
met de financiering van de bouw van het Schip voor 100% aan de Bank toe. Nadat de
Staat heeft betaald worden deze opbrengsten op pro rata-parte basis verdeeld, in de
zin dat een deel gelijk aan het Staatsgarantiepercentage van deze opbrengsten aan
de Staat toekomt en het restant aan de Bank. De Bank is slechts gehouden tot betaling,
voor zover zij gerechtigd is haar vordering op de scheepswerf te verlagen met de opbrengst
van de Zekerheden.
-
5. De Bank doet onverwijld mededeling aan de Staat, en de Staat in voorkomende gevallen
aan de Bank, van het resultaat van de in dit artikel genoemde uitwinning en eventuele
verdeling van de opbrengst van de Zekerheden.
Artikel 12. Terugvorderen betalingen
-
1. Reeds uitgekeerde bedragen zijn terstond en zonder enige ingebrekestelling opeisbaar
indien aan de Staat blijkt dat de Bank onjuiste of onvolledige informatie heeft verschaft
of de verstrekking van gegevens achterwege heeft gelaten die, indien de Staat daarover
volledig en juist geïnformeerd zou zijn, tot een andere uitbetaling zouden hebben
geleid.
-
2. Reeds uitgekeerde bedragen zijn terstond en zonder enige ingebrekestelling opeisbaar
zodra de Staat blijkt dat de Bank de verplichtingen uit deze Overeenkomst niet is
nagekomen.
Artikel 13. Overdracht van rechten uit deze Overeenkomst door de Bank
-
1. De Bank is niet gerechtigd haar uit deze Overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen
over te dragen of te bezwaren, tenzij de Staat daaraan goedkeuring verleent.
-
2. Aan deze goedkeuring kunnen door de Staat na overleg met de Bank voorwaarden worden
verbonden.
Artikel 14. Opzegging en ontbinding
-
1. De Staat kan de Overeenkomst met onmiddellijke ingang schriftelijk geheel of gedeeltelijk
opzeggen of ontbinden, zonder dat een recht op schadevergoeding bestaat, indien de
Bank in strijd heeft gehandeld met de op haar rustende verplichtingen uit hoofde van
artikel 4 van deze Overeenkomst.
-
2. Een opzegging op grond van het eerste lid, onder a, geschiedt uitsluitend nadat de
Staat de Bank op de hoogte heeft gesteld van het voornemen tot opzegging en nadat
deze in de gelegenheid is gesteld om een tekortschieten dat hersteld kan worden binnen
een redelijke termijn te herstellen.
Artikel 15. Diversen
-
1. Bij de uitvoering van deze garantieovereenkomst zullen Partijen zich gedragen in overeenstemming
met de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 248 van Boek 6 BW.
-
2. Wijziging of beëindiging van de Regeling nationale EZ-subsidies tast de geldigheid
van deze garantieovereenkomst niet aan.
-
3. Bepalingen die naar hun aard bestemd zijn om ook na beëindiging van de Overeenkomst
voort te duren, behouden nadien hun werking.
Artikel 16. Geschillen en toepasselijk recht
-
1. Ieder geschil ten aanzien van deze Overeenkomst zal bij uitsluiting worden voorgelegd
aan de daartoe bevoegde rechter in het arrondissement ‘s-Gravenhage.
-
2. Op deze Overeenkomst is Nederlands recht van toepassing.
Artikel 17. Aanvang en einde Overeenkomst
Deze Overeenkomst treedt in werking door de ondertekening daarvan door de Partijen
en eindigt van rechtswege op.... (datum), of, indien de Overeenkomst door Partijen
op basis van een met redenen omkleed verzoek van de Bank is gewijzigd, op de bij deze
wijziging overeengekomen latere datum.
Artikel 18. Domiciliekeuze en berichtgevingen
-
1. De Staat kiest voor de uitvoering van deze Overeenkomst domicilie ten kantore van
het Agentschap NL van het ministerie van Economische Zaken, Postbus 93144, 2509 AC
Den Haag. Het Agentschap is bevoegd de Staat bij de uitvoering van deze Overeenkomst
te vertegenwoordigen.
-
2. Mededelingen, aanzeggingen, verzoeken, toestemmingen en andere berichten ter uitvoering
van de Overeenkomst hebben uitsluitend rechtseffect indien zij schriftelijk hebben
plaats gevonden.
Aldus is overeengekomen en in tweevoud ondertekend te ‘s-Gravenhage op ....................
De Minister van Economische Zaken,
(naam en functie vertegenwoordiger Bank)
Overzicht
referentie nr. BBS 05
Ondergetekende,
[rechtspersoon: naam],
statutair gevestigd te (plaats) en kantoorhoudende te (plaats) aan (adres en postcode)
vertegenwoordigd door haar bestuurder(s) de heer/mevrouw (naam), en .........., ingeschreven
in het handelsregister van de Kamer van Koophandel onder nummer (nummer);
[OF]
[personenvennootschap: naam],
kantoorhoudende te (plaats) aan (adres en postcode) ingeschreven in het handelsregister
van de Kamer van Koophandel onder nummer (nummer);
[OF]
[natuurlijk persoon, handelende onder de bedrijfsnaam: bedrijfsnaam]
Kantoorhoudende te (plaats) aan (adres en postcode) ingeschreven in het handelsregister
van de Kamer van Koophandel onder nummer (nummer);
[OF]
[natuurlijk persoon, niet handelende onder een bedrijfsnaam: naam, adres, beroep];
Verklaart het volgende:
-
1. Deze verklaring dient als bijlage bij de aanvraag van .......................................................................................[naam,
adres aanvrager], hierna de Ondernemer, voor het verkrijgen van Vroegefasefinanciering
(hierna: VFF) voor het vernieuwings- of vroegefasetraject [.......................................](hierna: traject).
-
2. Ondergetekende is voornemens per...........................] aan de Ondernemer financiering te verstrekken voor ten minste een bedrag van [..........................].
-
3. Het traject waarvoor de Ondernemer VFF aanvraagt is ook voor ondergetekende van belang
omdat het helpt vragen op te lossen die van belang zijn voor het besluit van Ondergetekende
inzake plannen tot financiering van de Ondernemer in de fase die volgt op het traject.
-
4. De Ondernemer beschikt over onvoldoende middelen om het traject zelf te bekostigen.
-
5. Als Ondergetekende binnen drie jaar na de datum van ondertekening van deze verklaring
terugkomt op zijn voornemen tot financiering of als hij besluit dat hij geen financiering
zal verstrekken zal Ondergetekende de Ondernemer en de contactpersoon van de Ondernemer
bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland dit schriftelijk berichten met een korte
vermelding van de beweegredenen. Deze melding speelt een rol in het kader van de uitvoering
van titel 3.16 van de Regeling nationale EZ-subsidies.
-
6. Door het ondertekenen van deze verklaring gaat Ondergetekende geen verplichtingen
aan jegens de Ondernemer of de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.
Deze verklaring is naar waarheid afgelegd
te ..........................
op ..........................
..........................
Standaardbepalingen voor de samenstelling van de uitvoeringsovereenkomst uit hoofde
waarvan een geldlening zijnde vroegefasefinanciering aan een MKB-ondernemer wordt
verstrekt ten behoeve van een vernieuwingsfasetraject
DE ONDERGETEKENDEN:
-
1. De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Minister van Economische Zaken,
hierna te noemen: Leninggever;
-
2. [rechtspersoon: naam] ,
statutair gevestigd te (plaats) en kantoorhoudende te (plaats) aan (adres en postcode)
vertegenwoordigd door haar bestuurder(s) de heer/mevrouw (naam), en.........., ingeschreven
in het handelsregister van de Kamer van Koophandel onder nummer (nummer),
OF
-
2. [personenvennootschap: naam],
kantoorhoudende te (plaats) aan (adres en postcode) ingeschreven in het handelsregister
van de Kamer van Koophandel onder nummer (nummer),
OF
-
2. [natuurlijk persoon: handelende onder de bedrijfsnaam]
Kantoorhoudende te (plaats) aan (adres en postcode) ingeschreven in het handelsregister
van de Kamer van Koophandel onder nummer (nummer),
OF
-
2. [natuurlijk persoon niet handelende onder een bedrijfsnaam: naam, adres, beroep],
hierna te noemen: Leningnemer;
hierna tezamen ook genoemd: Partijen;
hebben het volgende overwogen:
-
A. Bij beschikking van [datum], met kenmerk [kenmerk], heeft de Minister van Economische
Zaken, aan Leningnemer subsidie verleend in de vorm van een geldlening voor een maximum
bedrag groot EUR [bedrag] voor de financiering van de uitvoering van een vernieuwingsfasetraject
op grond van artikel 3.16.2 van de Regeling nationale EZ-subsidies;
-
B. Partijen willen de bij de onder A genoemde subsidiebeschikking behorende uitvoeringsovereenkomst
sluiten.
-
C. Leningnemer heeft in het kader van zijn subsidieaanvraag op basis waarvan de onder
A genoemde subsidie is verleend een verklaring als bedoeld in 3.16.2, tweede lid,
van de Regeling nationale EZ-subsidies overgelegd waaruit blijkt dat [naam, [eventueel:
statutair gevestigd te (plaats) en kantoorhoudende te (plaats) aan (adres en postcode)
ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel onder nummer (nummer)]]
het voornemen heeft om bij het succesvol verlopen van het vernieuwingsfasetraject
een bedrag groot EUR [bedrag] te investeren in de onderneming van betrokkene.
Partijen komen het volgende overeen
Artikel 1. Definities
-
1. In deze overeenkomst wordt verstaan onder:
-
–
kosten vernieuwingsfasetraject zijnde kosten voor experimentele ontwikkeling zoals
bedoeld in de algemene groepsvrijstellingsverordening:
-
-
a. personeelskosten: onderzoekers, technici en ander ondersteunend personeel voor zover
zij zich met het vernieuwingsfasetraject bezighouden;
-
b. kosten van apparatuur en uitrusting voor zover en zolang zij worden gebruikt voor
het vernieuwingsfasetraject. Wanneer deze apparatuur en uitrusting niet tijdens hun
volledige levensduur voor het vernieuwingsfasetraject worden gebruikt, worden alleen
de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het vernieuwingsfasetraject,
berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende
kosten beschouwd;
-
c. kosten van gebouwen en gronden voor zover en zolang zij worden gebruikt voor het vernieuwingsfasetraject.
Wat gebouwen betreft, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de
looptijd van het vernieuwingsfasetraject, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige
beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd. Wat gronden betreft, komen
de kosten voor de commerciële overdracht of de daadwerkelijk gemaakte kapitaalkosten
in aanmerking;
-
d. kosten van contractonderzoek, kennis en octrooien die op arm's length-voorwaarden
worden gekocht bij of waarvoor een licentie wordt verleend door externe bronnen, alsmede
kosten voor consultancy en gelijkwaardige diensten die uitsluitend voor het vernieuwingsfasetraject
worden gebruikt;
-
e. bijkomende algemene kosten en andere operationele uitgaven, waaronder die voor materiaal,
leveranties en dergelijke producten, die rechtstreeks uit het vernieuwingsfasetraject
voortvloeien;
-
–
arm’s length-voorwaarden: voorwaarden van de transactie tussen de contractpartijen wijken niet af van die welke
zouden zijn overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, en behelzen geen enkele
vorm van heimelijke verstandhouding. Iedere transactie die voortvloeit uit een open,
transparante en niet-discriminerende procedure wordt geacht te voldoen aan het arm's
length-beginsel;
-
–
EU-referentierente: de referentievoet , bedoeld in de Mededeling van de Commissie van 19 januari 2008
over de herziening van de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages
worden vastgesteld (PbEU 2008, C 14), zoals laatstelijk vastgesteld voor Nederland;
-
–
subsidieaanvraag: volledig ingevulde en door Leningnemer ondertekende formulier voor het indienen van
een aanvraag om subsidie op grond van artikel 3.16.2, eerste lid, van de Regeling nationale EZ-subsidies en het daarbij overgelegde vernieuwingsfaseplan
en de daarbij overgelegde gegevens en documenten op basis waarvan Leningnemer subsidie
heeft ontvangen op grond van titel 3.16 van de Regeling nationale EZ-subsidies;
-
–
subsidiebeschikking: beschikking van de Minister van Economische Zaken op grond van titel 3.16 van de Regeling nationele EZ-subsidies van [datum], met kenmerk [kenmerk].
-
2. Voor de toepassing en de uitleg van deze overeenkomst zijn de begripsbepalingen die
voorkomen in het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies en de Regeling nationale EZ-subsidies zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.
Artikel 2. Lening
Leninggever verstrekt aan Leningnemer een lening (hierna: VFF-lening) in contanten
met een hoofdsom groot maximaal EUR [bedrag], welke lening Leningnemer aanvaardt,
met inachtneming van de bepalingen van deze overeenkomst.
Artikel 3. Doel
De VFF-lening is uitsluitend bestemd voor het financieren van maximaal 35% van de kosten van de uitvoering van het vernieuwingsfasetraject.
Artikel 4. Eerste tranche en tweede tranche
-
1. Leningnemer ontvangt de eerste tranche van de hoofdsom, groot [pm bedrag], binnen 14 dagen na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst op het (door
hem opgegeven) rekeningnummer .............
-
2. Leningnemer ontvangt uitsluitend een tweede tranche, nadat hij met inachtneming van
artikel 7, tweede lid, ten genoegen van Leninggever heeft aangetoond dat hij voor
de uitvoering van het vernieuwingsfasetraject ten minste 100/35 maal [pm bedrag eerste tranche] aan kosten heeft gemaakt en betaald.
-
3. Het als tweede tranche van de hoofdsom te verstrekken bedrag is groot [pm bedrag]
of, indien Leningnemer heeft aangegeven een lager bedrag nodig te hebben, dat lagere
bedrag.
-
4. Leninggever kan het bedrag van de tweede tranche in twee gedeelten uitkeren indien
aannemelijk is geworden:
Leninggever kan daarbij extra voorwaarden stellen waaraan moet zijn voldaan alvorens
het tweede deel van de tweede tranche betaalbaar wordt gesteld.
-
5. Leningnemer ontvangt de tweede tranche van de hoofdsom, zo spoedig mogelijk nadat
Leningnemer heeft voldaan aan de verplichting bedoeld in het tweede lid.
Artikel 5. Uiterste datum waarop een volgende tranche opvraagbaar is
Leningnemer kan de tweede tranche of het tweede deel van de tweede tranche opvragen
tot uiterlijk [pm datum]. Daarna kan Leningnemer niet meer trekken op de VFF-lening.
Artikel 6. Rente
-
1. Leningnemer is over de uitstaande hoofdsom een rentepercentage verschuldigd van [pm].
-
2. De rente wast aan het einde van het kalenderjaar automatisch aan bij de uitstaande
hoofdsom.
-
3. Voor de berekening van de rente zal de maand op 30 dagen en het jaar op 360 dagen
worden gesteld.
-
4. Voor dat deel van de ter leen ontvangen bedragen waarvan Leningnemer niet, of niet
met inachtneming van artikel 7, tweede lid, heeft aangetoond dat zij per saldo zijn
aangewend voor de financiering van maximaal 35% van de door Leningnemer voor het vernieuwingsfasetraject gemaakte en betaalde kosten,
kan Leninggever de rente vaststellen op de marktrente. De verhoging treedt in werking
met ingang van de eerste dag van de eerstvolgende kalendermaand.
-
5. De marktrente wordt bepaald als volgt: de EU-referentierente plus 1.000 basispunten.
Artikel 7. Verantwoording gebruik lening voor financiering vernieuwingsfasetraject
-
1. Binnen zes maanden na beëindiging van het vernieuwingsfasetraject of na voortijdige
staking van het vernieuwingsfasetraject zal Leningnemer verantwoording afleggen over
de mate waarin de hoofdsom is aangewend voor financiering van het vernieuwingsfasetraject.
-
2. Leningnemer volgt voor de verantwoording van de kosten de instructies in de bij deze
overeenkomst behorende bijlage 1.
-
3. In het geval de hoofdsom meer bedraagt dan € 125.000 legt Leningnemer bij zijn verantwoording
van de kosten een verklaring van een accountant over die is opgesteld volgens de instructies
in de bij deze overeenkomst horende bijlage 1.
Artikel 8. Aflossingen
-
1. Leningnemer betaalt de lening (de hoofdsom en de rente) terug in zes jaarlijkse termijnen
die telkens vervallen op 1 [pm maand en jaar] en voor het eerst op 1 [pm maand en
jaar] en voor het laatst op 1 [pm maand en jaar].
-
2. Het af te lossen bedrag is de eerste vijf jaar gelijk aan 20% van de som van de uitbetaalde
tranches. Het in het zesde jaar af te lossen bedrag is gelijk aan het dan uitstaande
bedrag van de hoofdsom en de lopende rente.
-
3. Gedurende de periode van aflossing kan Leninggever op verzoek van Leningnemer voor
een jaar uitstel geven van de verplichting tot aflossing voor zover de som van de
bedragen waarvoor per saldo uitstel is verleend niet meer gaat bedragen dan 40% van
de som van de uitbetaalde tranches. Leninggever kan aan het verlenen van uitstel voorwaarden
verbinden. Indien uitstel is verleend worden de data bedoeld in het tweede lid, en
in voorkomende gevallen het eerste lid verlengd met de termijn waarvoor uitstel is
verleend.
-
4. Leningnemer kan Leninggever verzoeken toe te staan dat door hem eerder onverplicht
afgeloste bedragen in mindering komen op een termijn als bedoeld in het eerste lid.
-
5. Aflossingen geschieden door overboeking naar rekeningnummer [pm rekeningnummer en
bank] ten name van [pm] onder vermelding van ‘Ministerie van Economische Zaken, verplichtingennummer
[pm nummer]’. Leningnemer zal Leninggever machtigen en gemachtigd houden tot automatische
incasso van de aflossingen.
-
6. Leningnemer is bij te late aflossing over het niet afgeloste bedrag de wettelijke
rente verschuldigd.
-
7. Leningnemer is gerechtigd de VFF-lening geheel of gedeeltelijk vervroegd af te lossen.
-
8. Aflossingen worden achtereenvolgens in mindering gebracht op wettelijke renten, indien
verschuldigd, op eventueel nog lopende rente en vervolgens op de hoofdsom.
Artikel 9. Verplichtingen van Leningnemer gedurende de looptijd van de lening
-
1. Leningnemer zal geen uitkeringen hoe ook genaamd doen of toezeggen aan zijn aandeelhouders
behoudens voorafgaande schriftelijke goedkeuring van Leninggever.
-
2. Leningnemer zal Leninggever zo spoedig mogelijk informeren bij voortijdige beëindiging
van het vernieuwingsfasetraject en bij de gebeurtenissen die leiden tot opeisbaarheid
van de lening op grond van artikel 10.
-
3. Leningnemer zal zijn administratie zo inrichten dat deze aansluit bij de bij zijn
subsidieaanvraag overgelegde begroting voor het vernieuwingsfasetraject. Uit de administratie
blijkt te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze welke kosten zijn gemaakt
en betaald voor die activiteiten. Voor eventuele loonkosten is een door middel van
een urenadministratie vastgestelde urenverantwoording aanwezig.
-
4. Op verzoek van Leninggever verschaft Leningnemer inlichtingen omtrent de voortgang
of resultaten van de blijkens de aanvraag van Leningnemer voor het vernieuwingsfasetraject
verrichte en nog te verrichten activiteiten.
Artikel 10. Opeisbaarheid
-
1. Leninggever kan de onderhavige overeenkomst opzeggen en de lening is geheel of gedeeltelijk
opeisbaar zonder dat daarbij enige termijn in acht hoeft te worden genomen indien:
-
a. Leningnemer enige bepaling van deze overeenkomst niet heeft nageleefd;
-
b. Leningnemer surséance van betaling heeft aangevraagd of ten aanzien van hem faillissement
is aangevraagd;
-
c. Leningnemer overlijdt, wordt ontbonden of feitelijk wordt geliquideerd;
-
d. Leningnemer één of meerdere van zijn ondernemingen of een deel daarvan overdraagt
of staakt of
-
e. executoriaal beslag is gelegd op enig belangrijk gedeelte van de vermogensbestanddelen
van Leningnemer of aan crediteuren van Leningnemer is enig akkoord aangeboden.
-
2. Indien de niet-naleving door Leningnemer van enige bepaling in deze overeenkomst zich
leent voor herstel zal de opzeggingsgrond, bedoeld in het eerste lid, onder a, uitsluitend
worden aangewend nadat Leningnemer een redelijke termijn heeft gekregen om tot naleving
over te gaan en er nog steeds sprake is van niet-nakoming.
-
3. In de gevallen bedoeld in het eerste lid kan Leninggever besluiten de leningsovereenkomst
in stand te laten maar de lening geheel of gedeeltelijk vervroegd op te eisen.
Artikel 11. Financiële informatie en overige verplichtingen
-
1. Leningnemer is verplicht aan door de minister als toezichthouder in de zin van de
Algemene wet bestuursrecht aangewezen personen voor zover dezen dit redelijkerwijs noodzakelijk achten voor
de vervulling van hun taak:
-
1°. inlichtingen te verstrekken en inzage in zakelijke gegevens en bescheiden te verstrekken
en de gelegenheid te bieden daarvan kopieën te maken;
-
2°. toegang te verlenen tot plaatsen niet zijnde woningen;
-
3°. anderszins binnen de door hen gestelde termijn alle door hen gewenste medewerking
te verlenen.
-
2. Leningnemer verstrekt alle inlichtingen over zijn financiële positie die Leninggever
redelijkerwijze van hem kan verlangen.
-
3. Leningnemer verleent op verzoek van Leninggever medewerking aan een evaluatie van
het stimuleringsbeleid van de minister.
Artikel 12. Kennisgevingen
Kennisgevingen en mededelingen met betrekking tot deze overeenkomst worden, tenzij
uitdrukkelijk anders is bepaald, gedaan aan de hierna vermelde adressen:
[naam, adres, plaats Leninggever];
[naam, adres, plaats Leningnemer].
Artikel 13. Diversen
-
1. Behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van Leninggever is Leningnemer niet
gerechtigd de rechten en verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst aan derden
over te dragen. De rechten en verplichtingen voortvloeiende uit deze overeenkomst
zijn één geheel en derhalve ondeelbaar.
-
2. De nietigheid van enig beding opgenomen in deze overeenkomst zal niet de nietigheid
van de gehele overeenkomst met zich brengen.
-
3. Op deze overeenkomst en haar uitvoering is Nederlands recht van toepassing. Alle geschillen
die mochten ontstaan naar aanleiding van deze overeenkomst, zullen uitsluitend worden
voorgelegd aan de rechtbank Den Haag te Den Haag.
Artikel 13a. Bekrachtiging [Opnemen indien Leningnemer een rechtspersoon is in oprichting]
-
1. Deze overeenkomst wordt aangegaan onder de opschortende voorwaarde dat uiterlijk op
[pm datum] de ondertekenaar van Leningnemer binnen [pm aantal] weken na ondertekening
van deze overeenkomst aan Leninggever heeft aangetoond dat die overeenkomst is bekrachtigd
door de inmiddels opgerichte rechtspersoon.
-
2. Bij gebreke van de tijdige overlegging van stukken waaruit blijkt van de bekrachtiging,
treedt deze overeenkomst niet meer in werking en zullen Partijen ter zake van deze
overeenkomst niet meer van elkander te vorderen hebben.
Artikel 14. Subsidiebeschikking
Deze overeenkomst wordt met terugwerkende kracht ontbonden indien de subsidiebeschikking
uit hoofde waarvan deze overeenkomst van geldlening is gesloten wordt gewijzigd of
ingetrokken.
Artikel 15. Inwerkingtreding en looptijd
-
1. Deze overeenkomst treedt in werking met ingang van [pm datum].
-
2. Indien de overeenkomst op de in het eerste lid genoemde datum nog niet is ondertekend
treedt de overeenkomst in werking door de ondertekening door beide Partijen en krijgt
de overeenkomst terugwerkende kracht tot en met deze datum.
-
3. Deze overeenkomst eindigt als de uitstaande VFF-lening inclusief de lopende rente,
of de wettelijke rente volledig is terugbetaald en vervolgens [pm aantal jaren] zijn
verstreken waarin Leningnemer aan zijn informatieverplichtingen heeft voldaan.
Aldus in [pm]voud ondertekend te [plaats] op [datum]
LENINGNEMER
[naam/statutaire naam]
[handtekening]
[naam]
[functie]
LENINGGEVER
De Minister van Economische Zaken,
namens deze:
[handtekening]
[naam functionaris]
[functie]
Bijlage 1
Algemeen
Voor de verantwoording als bedoeld in artikel 7 lid 2 van de overeenkomst dient Leningnemer
binnen de in dat artikel gestelde termijn een specificatie van de kosten in. Hierbij
wordt qua opzet en wijze van specificatie aangesloten bij de ingediende begroting,
die onderdeel uitmaakte van de subsidieaanvraag op grond van titel 3.16 van de Regeling nationale EZ-subsidies. Ook wordt inzicht gegeven in eventueel ontvangen
andere bijdragen in de kosten van de verrichte activiteiten voor het vernieuwingsfasetraject.
De specificatie van de kosten is voorzien van naam van de Leningnemer, aanduiding
van het vernieuwingsfasetraject en het referentienummer van de Rijksdienst voor Ondernemend
Nederland (RVO) respectievelijk het bestuur van Stichting STW (STW). RVO en STW zijn
de uitvoerders van titel 3.16 van de Regeling nationale EZ-subsidies.
De verantwoording sluit af met een verklaring en ondertekening door Leningnemer. In
de verklaring verklaart de ondertekenaar dat hij/zij bevoegd en/of gemachtigd is om
te ondertekenen en dat de verantwoording naar waarheid is ingevuld. De ondertekenaar
wordt vermeld met titels, voorletter(s), tussenvoegsels en achternaam. De datum van
ondertekening wordt vermeld en tot slot wordt de verklaring ondertekend met een handtekening.
De aldus ondertekende verantwoording wordt toegezonden aan RVO of waarvan het adres
is aangegeven op de subsidiebeschikking.
BIJZONDER (hoofdsom van de lening groter of gelijk aan € 125.000)
Indien de hoofdsom van de lening groter of gelijk is aan € 125.000 dient een verklaring
van een accountant te worden bijgevoegd die is opgesteld conform het hieronder opgenomen
model en met gebruikmaking van het hieronder opgenomen controleprotocol.
Controleprotocol controleverklaring vroegefasefinanciering
Behorende bij de UITVOERINGSOVEREENKOMST UIT HOOFDE WAARVAN EEN GELDLENING ZIJNDE
VROEGEFASEFINANCIERING AAN EEN MKB-ONDERNEMER WORDT VERSTREKT TEN BEHOEVE VAN EEN
VERNIEUWINGSFASETRAJECT voor zover de hoofdsom groter of gelijk is dan € 125.000
1. Uitgangspunten
1.1. Doelstelling
Dit controleprotocol heeft als doel het geven van aanwijzingen omtrent de reikwijdte
en de intensiteit van de controle aan de accountant, belast met de controle van de
door de Leningnemer bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) in te dienen
verantwoording over de aanwending van de hoofdsom voor de financiering van het vernieuwingsfasetraject.
1.2. Definities
-
Accountant: een registeraccountant of Accountant-Administratieconsulent als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek aan wie de leningnemer de opdracht heeft toegekend de verantwoording van de aanwending
van de hoofdsom te controleren.
-
Leningnemer: de MKB-ondernemer aan wie de Minister van Economische Zaken een subsidie in de vorm
van een geldlening is verstrekt op grond van titel 3.16 van de Regeling nationale EZ-subsidies en die op grond van die titel met de Staat
der Nederlanden een overeenkomst tot lening heeft.
-
Controleverklaring: een schriftelijke verklaring van de accountant inhoudende een oordeel omtrent de
juistheid, volledigheid en financiële rechtmatigheid van de verantwoording van de
aanwending van de hoofdsom van de lening.
-
Financiële rechtmatigheid: een financiële transactie is in overeenstemming is met de in de van toepassing zijnde
wet- en regelgeving (zie paragraaf 1.3) opgenomen bepalingen die de uitkomst van die
financiële transactie beïnvloeden.
1.3. Wet- en regelgeving
Voor de controle van de financiële rechtmatigheid volgens dit protocol is de volgende
wet- en regelgeving (inclusief eventuele wijzigingen hierin) van toepassing:
Bij de uitvoering van de controle stelt de accountant tevens vast dat:
-
a. in de rekening en verantwoording omtrent de uitgaven en inkomsten:
-
1°. geen kosten zijn opgenomen die niet voor financiering in aanmerking komen op grond
van de RNEZ, de beschikking tot subsidieverlening en de uitvoeringsovereenkomst;
-
2°. uitsluitend kosten zijn opgenomen die daadwerkelijk voor rekening komen van de Leningnemer;
-
b. de Leningnemer opgave doet van alle inkomsten, waaronder subsidies, waarmee het vernieuwingsfasetraject
waarop de lening betrekking heeft mede is gefinancierd;
-
c. het verniewingfasetraject is uitgevoerd.
2. Controleaanpak
2.1. Eisen voor de controleaanpak
De controle moet voldoen aan de controlestandaarden die onderdeel zijn van de nadere
voorschriften Controle- en overige standaarden (NV COS), die door de Nederlandse Beroepsorganisatie
van Accountants (NBA) zijn vastgesteld.
Zonder de in voorgaande alinea geformuleerde voorschriften in te perken, zijn voor
de controle van specifieke financiële verantwoordingen ten behoeve van de vaststelling
van bijdragen vanuit EZ zoals in dit geval een subsidie in de vorm van een geldlening
met name de volgende aandachtspunten van belang:
-
1. De accountant stelt een analyse op inzake het risico dat de specifieke financiële
verantwoording een materiële afwijking bevat. Deze risicoanalyse wordt specifiek opgesteld
voor deze controle; er mag niet volstaan worden met een standaard analyse. In de risicoanalyse
maakt de accountant zichtbaar welke controles gericht op de geïdentificeerde (significante)
risico’s zullen worden uitgevoerd.
-
2. De accountant ontwikkelt op grond van de risicoanalyse een controleplan waarin zijn
vastgelegd: de aard, de tijdsfasering en de omvang van de controlewerkzaamheden die
door leden van het controleteam moeten worden uitgevoerd om toereikende controle-informatie
te verkrijgen teneinde het controlerisico tot een aanvaardbaar laag niveau te reduceren.
-
3. In het controleplan wordt de goedkeuringstolerantie (zie paragraaf 2.2) vertaald naar
controletoleranties, waarbij de goedkeuringstolerantie het maximum is.
-
4. Bij de controle wordt vastgesteld of de in de financiële verantwoording opgenomen
posten, met in achtneming van de controletoleranties en goedkeuringstolerantie (zie
paragraaf 2.2), juist, volledig en rechtmatig (zie definitie in paragraaf 1.2) zijn.
-
5. De accountant controleert:
-
6. De accountant mag bij zijn controle gebruik maken van controlewerkzaamheden, die zijn
uitgevoerd bij de controle van de jaarrekening van de Leningnemer. Een enkele verwijzing
hiernaar in het controledossier met betrekking tot deze lening of incidentele subsidie
in de vorm van een geldlening is onvoldoende. In het controledossier voor de specifieke
verklaring moeten deze werkzaamheden worden beschreven evenals de belangrijkste relevante
conclusies. Het controledossier moet zelfstandig bruikbaar zijn. Dit betekent dat
de relevante stukken daarin opgenomen zijn.
-
7. De accountant zorgt voor adequate controledocumentatie, waaruit blijkt dat de werkzaamheden
conform het controleplan zijn uitgevoerd, wat de uitkomsten van de controle zijn en
dat deze zijn beoordeeld door de eindverantwoordelijke accountant. Deze documentatie
omvat naast het op de risicoanalyse gebaseerde controleplan in ieder geval stukken
waaruit blijkt:
-
– dat de cijfermatige juistheid van de verantwoording is nagegaan;
-
– dat de verantwoording aansluit met de financiële administratie;
-
– dat een cijferbeoordeling is uitgevoerd van de werkelijk verantwoorde kosten ten opzichte
van de begrote kosten;
-
– wat de aard en de omvang zijn van verrichte systeem- en gegevensgerichte controlewerkzaamheden
op in de verantwoording opgevoerde kosten.
2.2. Materialiteit: goedkeuringstoleranties en gewenste zekerheid
Bij zijn oordeelsvorming over de naleving van de subsidie- en leningvoorwaarden streeft
de accountant naar een redelijke mate van zekerheid. Indien dit begrip voor het gebruik
van statistische technieken gekwantificeerd moet worden, wordt een betrouwbaarheid
van 95 procent gehanteerd.
Een controleverklaring met een goedkeurende strekking impliceert dat, gegeven eerder
genoemde betrouwbaarheid, de maximale afwijking voor wat betreft de getrouwheid of
financiële rechtmatigheid in de financiële verantwoording niet groter is dan één procent
van het totaal financieel belang van die verantwoording. De hierna vermelde goedkeuringtoleranties
zijn van toepassing.
Aard van de aangelegenheid
|
Controleverklaring
|
|
Goedkeurend
|
Met beperking
|
Oordeelonthouding
|
Afkeurend
|
Afwijkingen in de verantwoording
|
<1%
|
> 1% en < 3%
|
N.v.t.
|
> 3%
|
Het niet in staat zijn om voldoende en geschikte controle-informatie te verkrijgen
|
<3%
|
> 3% en <10%
|
> 10%
|
N.v.t.
|
Genoemde percentages zijn ontleend aan het Handboek Auditing Rijksoverheid (HARo)
van het Interdepartementaal Overleg Departementale Auditdiensten (IODAD).
Afwijkingen in de verantwoording
Van een afwijking in de verantwoording is sprake indien naar aanleiding van het uitgevoerde
onderzoek is gebleken dat een (gedeelte van een) verantwoorde post niet voldoet aan
één of meer aspecten van de geldende wet- en regelgeving (zie ook paragraaf 1.2) of
dat een (gedeelte van een) post niet juist of volledig is verantwoord. Afwijkingen
van wet- en regelgeving worden in absolute zin opgevat; saldering van afwijkingen
is daarom niet toegestaan.
Het niet in staat zijn om voldoende en geschikte controle-informatie te verkrijgen
(onzekerheden in de controle)
Er is sprake van onzekerheden in de controle wanneer op basis van de beschikbare controle-informatie
niet kan worden vastgesteld of een (gedeelte van een) post voldoet aan de eisen in
de geldende wet- en regelgeving.
Omgaan met geconstateerde afwijkingen
Het uitgangspunt is dat leningnemer de door de accountant geconstateerde afwijkingen
voor zover mogelijk corrigeert. Materiële afwijkingen (conform tabel paragraaf 2.2),
die niet door de leningnemer worden gecorrigeerd, leiden tot een aangepast (niet goedkeurend)
oordeel door de accountant.
3. Verslaglegging
De accountant legt de uitkomsten van de controle vast in een controleverklaring.Verwezen
wordt naar de voorbeeldtekst bij dit controleprotocol.
4. Reviewbeleid
De Auditdienst Rijk (ADR) kan een review uitvoeren op de uitgevoerde accountantscontrole
inzake deze subsidie. De accountant, die de controle uitvoert, verstrekt de ADR desgevraagd
alle inlichtingen en bescheiden. De eventuele extra kosten van deze accountant in verband met de review zijn niet
voor rekening van de Minister van Economische Zaken of de Staat der Nederlanden.
Voorbeeldtekst controleverklaring subsidie in de vorm van een geldlening (met goedkeurende
strekking)
Afgegeven ten behoeve van ... (naam leninggever)
Aan: ... (naam leningnemer)
Wij hebben bijgaande verantwoording van de aanwending van de hoofdsom van de lening
voor de financiering van het vroegefasetraject ingevolge de subsidiebeschikking en
de uitvoeringsovereenkomst en eventuele wijzigingen ... (omschrijving, kenmerk en
datum) van ... (naam Leningnemer) te ... (adres/statutaire vestigingsplaats) over
20XX (of voor een gebroken boekjaar: voor het jaar geëindigd op (datum) 20XX) gecontroleerd.
Verantwoordelijkheid van het bestuur
Leningnemer/Het bestuur van ... (naam Leningnemer) is verantwoordelijk voor het opstellen
van de verantwoording van de aanwending van de hoofdsom voor de financiering van het
vroegefasetraject in overeenstemming met de subsidiebeschikking en de uitvoeringsovereenkomst.
Leningnemer/Het bestuur van Leningnemer is tevens verantwoordelijk voor een zodanige
interne beheersing als het noodzakelijk acht om het opstellen van de verantwoording
van de aanwending van de hoofdsom mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel
belang als gevolg van fraude of fouten.
Verantwoordelijkheid van de accountant
Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de verantwoording van
de aanwending van de hoofdsom op basis van onze controle. Wij hebben onze controle
verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden,
en het Controleprotocol Controleverklaring Vroegefasefinanciering. Dit vereist dat
wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle
zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen
dat de verantwoording geen afwijkingen van materieel belang bevat.
Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie
over de bedragen en de toelichtingen in de verantwoording van de aanwending van de
hoofdsom. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant
toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico’s dat de
verantwoording van de aanwending van de hoofdsom een afwijking van materieel belang
bevat als gevolg van fraude of fouten.
Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing
in aanmerking die relevant is voor het opstellen van de verantwoording van de aanwending
van de hoofdsom door de leningnemer, gericht op het opzetten van controlewerkzaamheden
die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet
tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne
beheersing van de leningnemer. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid
van de gebruikte grondslagen voor het opstellen van de verantwoording van de aanwending
van de hoofdsom, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de verantwoording
van de aanwending van de hoofdsom.
Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt
is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden.
Oordeel
Naar ons oordeel is de verantwoording van de aanwending van de hoofdsom van <naam
instelling/persoon> over de periode <datum> tot <datum> in alle van materieel belang
zijnde aspecten opgesteld in overeenstemming met de begroting zoals opgenomen in brief
<kenmerk> d.d. <datum> en de relevante bepalingen in de van toepassing zijnde wet-
en regelgeving.
Beperking in gebruik en verspreidingskring
De verantwoording van de aanwending van de hoofdsom is opgesteld voor ... (naam Leninggever:
Staat der Nederlanden) met als doel ... (naam Leningnemer) in staat te stellen te
voldoen aan de voorwaarden van de beschikking tot subsidieverlening en de uitvoeringsovereenkomst.
Hierdoor is de verantwoording van de aanwending van de hoofdsom mogelijk niet geschikt
voor andere doeleinden. De verantwoording van de aanwending van de hoofdsom met onze
controleverklaring is derhalve uitsluitend bestemd voor ... (naam Leningnemer) en
... (naam Leninggever: Staat der Nederlanden) en dient niet te worden verspreid aan
of te worden gebruikt door anderen.
Plaats en datum
Handtekening
Naam accountant
Naam accountantskantoor
Bijlage 3.16.3. , behorende bij de artikelen 3.16.20
Standaardbepalingen voor de samenstelling van de uitvoeringsovereenkomst uit hoofde
waarvan een geldlening zijnde vroegefasefinanciering aan een innovatieve starter,
academische innovatieve starter of hbo-innovatieve starter wordt verstrekt ten behoeve
van een vroegefasetraject
DE ONDERGETEKENDEN:
-
1. De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Minister van Economische Zaken,
hierna te noemen: Leninggever;
-
2. [rechtspersoon: naam] ,
statutair gevestigd te (plaats) en kantoorhoudende te (plaats) aan (adres en postcode)
vertegenwoordigd door haar bestuurder(s) de heer/mevrouw (naam), en .........., ingeschreven
in het handelsregister van de Kamer van Koophandel onder nummer (nummer),
OF
-
2. [personenvennootschap: naam],
kantoorhoudende te (plaats) aan (adres en postcode) ingeschreven in het handelsregister
van de Kamer van Koophandel onder nummer (nummer),
OF
-
2. [natuurlijk persoon: handelende onder de bedrijfsnaam]
Kantoorhoudende te (plaats) aan (adres en postcode) ingeschreven in het handelsregister
van de Kamer van Koophandel onder nummer (nummer),
OF
-
2. [natuurlijk persoon niet handelende onder een bedrijfsnaam: naam, adres, beroep],
hierna te noemen: Leningnemer;
hierna tezamen ook genoemd: Partijen;
hebben het volgende overwogen:
-
A. Bij beschikking van [datum], met kenmerk [kenmerk], heeft de Minister van Economische
Zaken, aan Leningnemer subsidie verleend in de vorm van een geldlening voor een maximum
bedrag groot EUR [bedrag] voor de financiering van de uitvoering van een vroegefasetraject
op grond van artikel 3.16.2 van de Regeling nationale EZ-subsidies;
-
B. Partijen willen de bij de onder A genoemde subsidiebeschikking behorende uitvoeringsovereenkomst
sluiten.
-
C. Leningnemer heeft in het kader van zijn subsidieaanvraag op basis waarvan de onder
A genoemde subsidie is verleend een verklaring als bedoeld in artikel 3.16.2, tweede lid, van de Regeling nationale EZ-subsidies overgelegd waaruit blijkt dat [naam, [eventueel:
statutair gevestigd te (plaats) en kantoorhoudende te (plaats) aan (adres en postcode)
ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel onder nummer (nummer)]]
het voornemen heeft om bij het succesvol verlopen van het vroegefasetraject een bedrag
groot EUR [bedrag] te investeren in de onderneming van betrokkene.
Partijen komen het volgende overeen
Artikel 1. Definities
-
1. In deze overeenkomst wordt verstaan onder:
-
–
kosten vroegefasetraject: alle kosten die worden gemaakt ten behoeve van voor de uitvoering van het vroegefasetraject;
-
–
EU-referentierente: de referentievoet , bedoeld in de Mededeling van de Commissie van 19 januari 2008
over de herziening van de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages
worden vastgesteld (PbEU 2008, C 14), zoals laatstelijk vastgesteld voor Nederland;
-
–
subsidieaanvraag: volledig ingevulde en door Leningnemer ondertekende formulier voor het indienen van
een aanvraag om subsidie op grond van artikelen 3.16.7, eerste lid, en 3.16.2, eerste lid, van de Regeling nationale EZ-subsidies en het daarbij overgelegde vroegefaseplan
en de daarbij overgelegde gegevens en documenten op basis waarvan Leningnemer subsidie
heeft ontvangen op grond van Titel 3.16 van de Regeling nationale EZ-subsidies;
-
–
subsidiebeschikking: beschikking van de Minister van Economische Zaken op grond van titel 3.16 van de Regeling nationale EZ0subsidies van [datum], met kenmerk [kenmerk].
-
2. Voor de toepassing en de uitleg van deze overeenkomst zijn de begripsbepalingen die
voorkomen in het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies en de Regeling nationale EZ-subsidies zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.
Artikel 2. Lening
Leninggever verstrekt aan Leningnemer een lening (hierna: VFF-lening) in contanten
met een hoofdsom groot maximaal EUR [bedrag], welke lening Leningnemer aanvaardt,
met inachtneming van de bepalingen van deze overeenkomst.
Artikel 3. Doel
De VFF-lening is uitsluitend bestemd voor het financieren van de kosten van de uitvoering
van het vroegefasetraject.
Artikel 4. Eerste tranche en tweede tranche
-
1. Leningnemer ontvangt de eerste tranche van de hoofdsom, groot [pm bedrag], binnen 14 dagen na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst op het (door
hem opgegeven) rekeningnummer .............
-
2. Leningnemer ontvangt uitsluitend een tweede tranche, nadat hij met inachtneming van
artikel 7, tweede lid, ten genoegen van Leninggever heeft aangetoond dat hij voor
de uitvoering van het vroegefasetraject ten minste [pm bedrag eerste tranche] aan
kosten heeft gemaakt en betaald.
-
3. Het als tweede tranche van de hoofdsom te verstrekken bedrag is groot [pm bedrag]
of, indien Leningnemer heeft aangegeven een lager bedrag nodig te hebben dat lagere
bedrag.
-
4. Leninggever kan het bedrag van de tweede tranche in twee gedeelten uitkeren indien
aannemelijk is geworden dat er een risico is dat Leningnemer per saldo te veel financiering
ontvangt en dat dit risico moet worden beperkt. Leninggever kan daarbij extra voorwaarden
stellen waaraan moet zijn voldaan alvorens het tweede deel van de tweede tranche betaalbaar
wordt gesteld.
-
5. Leningnemer ontvangt de tweede tranche van de hoofdsom, zo spoedig mogelijk nadat
Leningnemer heeft voldaan aan de verplichting bedoeld in het tweede lid.
Artikel 5. Uiterste datum waarop een volgende tranche opvraagbaar is.
Leningnemer kan de tweede tranche of het tweede deel van de tweede tranche opvragen
tot uiterlijk [pm datum]. Daarna kan Leningnemer niet meer trekken op de VFF-lening.
Artikel 6. Rente
-
1. Leningnemer is over de uitstaande hoofdsom een rentepercentage verschuldigd van [pm].
-
2. De rente wast aan het einde van het kalenderjaar automatisch aan bij de uitstaande
hoofdsom.
-
3. Voor de berekening van de rente zal de maand op 30 dagen en het jaar op 360 dagen
worden gesteld.
-
4. Voor dat deel van de ter leen ontvangen bedragen waarvan Leningnemer niet, of niet
met inachtneming van artikel 7, tweede lid, heeft aangetoond dat zij per saldo zijn
aangewend voor de financiering van maximaal [pm percentage] van de door Leningnemer
voor het vroegefasetraject gemaakte en betaalde kosten, kan Leninggever de rente vaststellen
op de marktrente. De verhoging treedt met ingang van de eerste dag van de eerstvolgende
kalendermaand.
-
5. De marktrente wordt bepaald als volgt: de EU-referentierente plus 1.000 basispunten.
Artikel 7. Verantwoording gebruik lening voor financiering vroegefasetraject
-
1. Binnen zes maanden na beëindiging van het vroegefasetraject of na voortijdige staking
van het vroegefasetraject zal Leningnemer verantwoording afleggen over de mate waarin
de hoofdsom is aangewend voor financiering van het vroegefasetraject.
-
2. Leningnemer volgt voor de verantwoording van de kosten de instructies in de bij deze
overeenkomst behorende bijlage 1.
-
3. In het geval de hoofdsom € 125.000 of meer bedraagt legt Leningnemer bij zijn verantwoording
van de kosten een verklaring van een accountant over die is opgesteld volgens het
controleprotocol dat in de bij deze overeenkomst horende bijlage 1 is opgenomen.
Artikel 8. Aflossingen
-
1. Leningnemer betaalt de lening (de hoofdsom en de rente) terug in zes jaarlijkse termijnen
die telkens vervallen op 1 [maand en jaar] en voor het eerst op 1 [pm maand en jaar] en voor het laatst op 1 [pm maand en jaar].
-
2. Het af te lossen bedrag is de eerste vijf jaar gelijk aan 20% van de som van de uitbetaalde
tranches. Het in het zesde jaar af te lossen bedrag is gelijk aan het dan uitstaande
bedrag van de hoofdsom en de lopende rente.
-
3. Gedurende de periode van aflossing kan Leninggever op verzoek van Leningnemer maximaal
twee maal een jaar uitstel geven van de verplichting tot aflossing. Leninggever kan
aan het verlenen van uitstel voorwaarden verbinden. Indien uitstel is verleend worden
de data bedoeld in het tweede lid, en in voorkomende gevallen het eerste lid, verlengd
met de termijn waarvoor uitstel is verleend.
-
4. Leningnemer kan Leninggever verzoeken toe te staan dat door hem eerder onverplicht
afgeloste bedragen in mindering komen op een termijn als bedoeld in het eerste lid.
-
5. Aflossingen geschieden door overboeking naar rekeningnummer [pm rekeningnummer en
bank] ten name van [pm] onder vermelding van ‘Ministerie van Economische Zaken, verplichtingennummer
[pm nummer]’. Leningnemer zal Leninggever machtigen en gemachtigd houden tot automatische
incasso van de aflossingen.
-
6. Leningnemer is bij te late aflossing over het niet afgeloste bedrag de wettelijke
rente verschuldigd.
-
7. Leningnemer is gerechtigd de VFF-lening geheel of gedeeltelijk vervroegd af te lossen.
-
8. Aflossingen worden achtereenvolgens in mindering gebracht op wettelijke renten, indien
verschuldigd, op eventueel nog lopende rente en vervolgens op de hoofdsom.
Artikel 9. Verplichtingen van Leningnemer gedurende de looptijd van de lening
-
1. Leningnemer zal geen uitkeringen hoe ook genaamd doen of toezeggen aan zijn aandeelhouders
behoudens voorafgaande schriftelijke goedkeuring van Leninggever.
-
2. Leningnemer zal Leninggever zo spoedig mogelijk informeren bij voortijdige beëindiging
van het vroegefasetraject en bij de gebeurtenissen die leiden tot opeisbaarheid van
de lening op grond van artikel 10.
-
3. Leningnemer zal zijn administratie zo inrichten dat deze aansluit bij de bij zijn
subsidieaanvraag overgelegde begroting voor het vroegefasetraject. Uit de administratie
blijkt te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze welke kosten zijn gemaakt
en betaald voor die activiteiten. Voor eventuele loonkosten is een door middel van
een urenadministratie vastgestelde urenverantwoording aanwezig.
-
4. Op verzoek van Leninggever verschaft Leningnemer inlichtingen omtrent de voortgang
of resultaten van de blijkens de aanvraag van Leningnemer
voor het vroegefasetraject verrichte en nog te verrichten activiteiten.
Artikel 10. Opeisbaarheid
-
1. Leninggever kan de onderhavige overeenkomst opzeggen en de lening is geheel of gedeeltelijk
opeisbaar zonder dat daarbij enige termijn in acht hoeft te worden genomen indien:
-
a. Leningnemer enige bepaling van deze overeenkomst niet heeft nageleefd;
-
b. Leningnemer surséance van betaling heeft aangevraagd of ten aanzien van hem faillissement
is aangevraagd;
-
c. Leningnemer overlijdt, wordt ontbonden of feitelijk wordt geliquideerd;
-
d. Leningnemer één of meerdere van zijn ondernemingen of een deel daarvan overdraagt
of staakt of
-
e. executoriaal beslag is gelegd op enig belangrijk gedeelte van de vermogensbestanddelen
van Leningnemer of aan crediteuren van Leningnemer is enig akkoord aangeboden.
-
2. Indien de niet-naleving door Leningnemer van enige bepaling in deze overeenkomst zich
leent voor herstel zal de opzeggingsgrond, bedoeld in het eerste lid, onder a, uitsluitend
worden aangewend nadat Leningnemer een redelijke termijn heeft gekregen om tot naleving
over te gaan en er nog steeds sprake is van niet-nakoming.
-
3. In de gevallen bedoeld in het eerste lid kan Leninggever besluiten de leningsovereenkomst
in stand te laten maar de lening geheel of gedeeltelijk vervroegd op te eisen.
Artikel 11. Financiële informatie en overige verplichtingen
-
1. Leningnemer is verplicht aan door de minister als toezichthouder in de zin van de
Algemene wet bestuursrecht aangewezen personen voor zover dezen dit redelijkerwijs noodzakelijk achten voor
de vervulling van hun taak:
-
1° .inlichtingen te verstrekken en inzage in zakelijke gegevens en bescheiden te verstrekken
en de gelegenheid te bieden daarvan kopieën te maken;
-
2°. toegang te verlenen tot plaatsen niet zijnde woningen;
-
3°. anderszins binnen de door hen gestelde termijn alle door hen gewenste medewerking
te verlenen.
-
2. Leningnemer verstrektalle inlichtingen over zijn financiële positie die Leninggever
redelijkerwijze van hem kan verlangen.
-
3. Leningnemer is verleent op verzoek van Leninggever medewerking aan een evaluatie van
het stimuleringsbeleid van de minister.
Artikel 12. Kennisgevingen
Kennisgevingen en mededelingen met betrekking tot deze overeenkomst worden, tenzij
uitdrukkelijk anders is bepaald, gedaan aan de hierna vermelde adressen:
[naam, adres, plaats Leninggever];
[naam, adres, plaats Leningnemer].
Artikel 13. Diversen
-
1. Behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van Leninggever is Leningnemer niet
gerechtigd de rechten en verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst aan derden
over te dragen. De rechten en verplichtingen voortvloeiende uit deze overeenkomst
zijn één geheel en derhalve ondeelbaar.
-
2. De nietigheid van enig beding opgenomen in deze overeenkomst zal niet de nietigheid
van de gehele overeenkomst met zich brengen.
-
3. Op deze overeenkomst en haar uitvoering is Nederlands recht van toepassing. Alle geschillen
die mochten ontstaan naar aanleiding van deze overeenkomst, zullen uitsluitend worden
voorgelegd aan de rechtbank Den Haag te Den Haag.
Artikel 13a. Bekrachtiging [Opnemen indien Leningnemer een rechtspersoon is in oprichting]
-
1. Deze overeenkomst wordt aangegaan onder de opschortende voorwaarde dat uiterlijk op
[pm datum] de ondertekenaar van Leningnemer binnen [pm aantal] weken na ondertekening
van deze overeenkomst aan Leninggever heeft aangetoond dat die overeenkomst is bekrachtigd
door de inmiddels opgerichte rechtspersoon.
-
2. Bij gebreke van de tijdige overlegging van stukken waaruit blijkt van de bekrachtiging,
treedt deze overeenkomst niet meer in werking en zullen Partijen ter zake van deze
overeenkomst niet meer van elkander te vorderen hebben.
Artikel 14. Subsidiebeschikking
Deze overeenkomst wordt met terugwerkende kracht ontbonden indien de subsidiebeschikking
uit hoofde waarvan deze overeenkomst van geldlening is gesloten wordt gewijzigd of
ingetrokken.
Artikel 15. Inwerkingtreding en looptijd
-
1. Deze overeenkomst treedt in werking met ingang van [pm datum]
-
2. Indien de overeenkomst op de in het eerste lid genoemde datum nog niet is ondertekend
treedt de overeenkomst in werking door de ondertekening door beide Partijen en krijgt
de overeenkomst terugwerkende kracht tot en met deze datum.
-
3. Deze overeenkomst eindigt als de uitstaande VFF-lening inclusief de lopende rente,
of de wettelijke rente volledig is terugbetaald en vervolgens [pm aantal jaren] zijn
verstreken waarin Leningnemer aan zijn informatieverplichtingen heeft voldaan.
Aldus in [pm]voud ondertekend te [plaats] op [datum]
LENINGNEMER
[naam/statutaire naam]
[handtekening]
[naam]
[functie]
LENINGGEVER
De Minister van Economische Zaken,
namens deze:
[handtekening]
[naam functionaris]
[functie]
Bijlage 1
Algemeen
Voor de verantwoording als bedoeld in artikel 7 lid 2 van de overeenkomst dient Leningnemer
binnen de in dat artikel gestelde termijn een specificatie van de kosten in. Hierbij
wordt qua opzet en wijze van specificatie aangesloten bij de ingediende begroting,
die onderdeel uitmaakte van de subsidieaanvraag op grond van titel 3.16 van de Regeling nationale EZ-subsidies. Ook wordt inzicht gegeven in eventueel ontvangen
andere bijdragen in de kosten van de verrichte activiteiten voor het vroegefasetraject.
De specificatie van de kosten is voorzien van naam van de Leningnemer, aanduiding
van het vroegefasetraject en het referentienummer van de Rijksdienst voor Ondernemend
Nederland (RVO) respectievelijk het bestuur van Stichting STW (STW). RVO en STW zijn
de uitvoerders van titel 3.16 van de Regeling nationale EZ-subsidies.
De verantwoording sluit af met een verklaring en ondertekening door Leningnemer. In
de verklaring verklaart de ondertekenaar dat hij/zij bevoegd en/of gemachtigd is om
te ondertekenen en dat de verantwoording naar waarheid is ingevuld. De ondertekenaar
wordt vermeld met titels, voorletter(s), tussenvoegsels en achternaam. De datum van
ondertekening wordt vermeld en tot slot wordt de verklaring ondertekend met een handtekening.
De aldus ondertekende verantwoording wordt toegezonden aan RVO of waarvan het adres
is aangegeven op de subsidiebeschikking.
Bijzonder (hoofdsom van de lening groter of gelijk aan € 125.000)
Indien de hoofdsom van de lening groter of gelijk is aan € 125.000 dient een verklaring
van een accountant te worden bijgevoegd die is opgesteld conform het hieronder opgenomen
model en met gebruikmaking van het hieronder opgenomen controleprotocol.
Controleprotocol controleverklaring vroegefasefinanciering
BEHORENDE BIJ DE UITVOERINGSOVEREENKOMST UIT HOOFDE WAARVAN EEN GELDLENING ZIJNDE
VROEGEFASEFINANCIERING AAN EEN INNOVATIEVE STARTER, ACADEMISCHE INNOVATIEVE STARTER
OF HBO-INNOVATIEVE STARTER WORDT VERSTREKT TEN BEHOEVE VAN EEN VROEGEFASETRAJECT VOOR
ZOVER DE HOOFDSOM GROTER OF GELIJK IS DAN € 125.000
1. Uitgangspunten
1.1. Doelstelling
Dit controleprotocol heeft als doel het geven van aanwijzingen omtrent de reikwijdte
en de intensiteit van de controle aan de accountant, belast met de controle van de
door de Leningnemer bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) in te dienen
verantwoording over de aanwending van de hoofdsom voor de financiering van het vroegefasetraject.
1.2. Definities
-
Accountant: een registeraccountant of Accountant-Administratieconsulent als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek aan wie de leningnemer de opdracht heeft toegekend de verantwoording van de aanwending
van de hoofdsom te controleren.
-
Leningnemer: de innovatieve starter of academisch innovatieve starter aan wie de Minister van
Economische Zaken een subsidie in de vorm van een geldlening is verstrekt op grond
van titel 3.16 van de Regeling nationale EZ-subsidies en die op grond van die titel met de Staat
der Nederlanden een overeenkomst tot lening heeft.
-
Controleverklaring: een schriftelijke verklaring van de accountant inhoudende een oordeel omtrent de
juistheid, volledigheid en financiële rechtmatigheid van de verantwoording van de
aanwending van de hoofdsom van de lening.
-
Financiële rechtmatigheid: een financiële transactie is in overeenstemming is met de in de van toepassing zijnde
wet- en regelgeving (zie paragraaf 1.3) opgenomen bepalingen die de uitkomst van die
financiële transactie beïnvloeden.
1.3. Wet- en regelgeving
Voor de controle van de financiële rechtmatigheid volgens dit protocol is de volgende
wet- en regelgeving (inclusief eventuele wijzigingen hierin) van toepassing:
Bij de uitvoering van de controle stelt de accountant tevens vast dat:
-
a. in de rekening en verantwoording omtrent de uitgaven en inkomsten:
-
1°. geen kosten zijn opgenomen die niet voor financiering in aanmerking komen op grond
van de RNEZ, de beschikking tot subsidieverlening en de uitvoeringsovereenkomst;
-
2°. uitsluitend kosten zijn opgenomen die daadwerkelijk voor rekening komen van de Leningnemer;
-
b. de Leningnemer opgave doet van alle inkomsten, waaronder subsidies, waarmee het vroegefasetraject
waarop de lening betrekking heeft mede is gefinancierd;
-
c. het vroegefasetraject is uitgevoerd.
2. Controleaanpak
2.1. Eisen voor de controleaanpak
De controle moet voldoen aan de controlestandaarden die onderdeel zijn van de nadere
voorschriften Controle- en overige standaarden (NV COS), die door de Nederlandse Beroepsorganisatie
van Accountants (NBA) zijn vastgesteld.
Zonder de in voorgaande alinea geformuleerde voorschriften in te perken, zijn voor
de controle van specifieke financiële verantwoordingen ten behoeve van de vaststelling
van bijdragen vanuit EZ zoals in dit geval een subsidie in de vorm van een geldlening
met name de volgende aandachtspunten van belang:
-
1. De accountant stelt een analyse op inzake het risico dat de specifieke financiële
verantwoording een materiële afwijking bevat. Deze risicoanalyse wordt specifiek opgesteld
voor deze controle; er mag niet volstaan worden met een standaard analyse. In de risicoanalyse
maakt de accountant zichtbaar welke controles gericht op de geïdentificeerde (significante)
risico’s zullen worden uitgevoerd.
-
2. De accountant ontwikkelt op grond van de risicoanalyse een controleplan waarin zijn
vastgelegd: de aard, de tijdsfasering en de omvang van de controlewerkzaamheden die
door leden van het controleteam moeten worden uitgevoerd om toereikende controle-informatie
te verkrijgen teneinde het controlerisico tot een aanvaardbaar laag niveau te reduceren.
-
3. In het controleplan wordt de goedkeuringstolerantie (zie paragraaf 2.2) vertaald naar
controletoleranties, waarbij de goedkeuringstolerantie het maximum is.
-
4. Bij de controle wordt vastgesteld of de in de financiële verantwoording opgenomen
posten, met in achtneming van de controletoleranties en goedkeuringstolerantie (zie
paragraaf 2.2), juist, volledig en rechtmatig (zie definitie in paragraaf 1.2) zijn.
-
5. De accountant controleert:
-
6. De accountant mag bij zijn controle gebruik maken van controlewerkzaamheden, die zijn
uitgevoerd bij de controle van de jaarrekening van de Leningnemer. Een enkele verwijzing
hiernaar in het controledossier met betrekking tot deze lening of incidentele subsidie
in de vorm van een geldlening is onvoldoende. In het controledossier voor de specifieke
verklaring moeten deze werkzaamheden worden beschreven evenals de belangrijkste relevante
conclusies. Het controledossier moet zelfstandig bruikbaar zijn. Dit betekent dat
de relevante stukken daarin opgenomen zijn.
-
7. De accountant zorgt voor adequate controledocumentatie, waaruit blijkt dat de werkzaamheden
conform het controleplan zijn uitgevoerd, wat de uitkomsten van de controle zijn en
dat deze zijn beoordeeld door de eindverantwoordelijke accountant. Deze documentatie
omvat naast het op de risicoanalyse gebaseerde controleplan in ieder geval stukken
waaruit blijkt:
-
– dat de cijfermatige juistheid van de verantwoording is nagegaan;
-
– dat de verantwoording aansluit met de financiële administratie;
-
– dat een cijferbeoordeling is uitgevoerd van de werkelijk verantwoorde kosten ten opzichte
van de begrote kosten;
-
– wat de aard en de omvang zijn van verrichte systeem- en gegevensgerichte controlewerkzaamheden
op in de verantwoording opgevoerde kosten.
2.2. Materialiteit: goedkeuringstoleranties en gewenste zekerheid
Bij zijn oordeelsvorming over de naleving van de subsidie- en leningvoorwaarden streeft
de accountant naar een redelijke mate van zekerheid. Indien dit begrip voor het gebruik
van statistische technieken gekwantificeerd moet worden, wordt een betrouwbaarheid
van 95 procent gehanteerd.
Een controleverklaring met een goedkeurende strekking impliceert dat, gegeven eerder
genoemde betrouwbaarheid, de maximale afwijking voor wat betreft de getrouwheid of
financiële rechtmatigheid in de financiële verantwoording niet groter is dan één procent
van het totaal financieel belang van die verantwoording. De hierna vermelde goedkeuringtoleranties
zijn van toepassing.
Aard van de aangelegenheid
|
Controleverklaring
|
|
Goedkeurend
|
Met beperking
|
Oordeelonthouding
|
Afkeurend
|
Afwijkingen in de verantwoording
|
<1%
|
> 1% en < 3%
|
N.v.t.
|
> 3%
|
Het niet in staat zijn om voldoende en geschikte controle-informatie te verkrijgen
|
<3%
|
> 3% en <10%
|
> 10%
|
N.v.t.
|
Genoemde percentages zijn ontleend aan het Handboek Auditing Rijksoverheid (HARo)
van het Interdepartementaal Overleg Departementale Auditdiensten (IODAD).
Afwijkingen in de verantwoording
Van een afwijking in de verantwoording is sprake indien naar aanleiding van het uitgevoerde
onderzoek is gebleken dat een (gedeelte van een) verantwoorde post niet voldoet aan
één of meer aspecten van de geldende wet- en regelgeving (zie ook paragraaf 1.2) of
dat een (gedeelte van een) post niet juist of volledig is verantwoord. Afwijkingen
van wet- en regelgeving worden in absolute zin opgevat; saldering van afwijkingen
is daarom niet toegestaan.
Het niet in staat zijn om voldoende en geschikte controle-informatie te verkrijgen
(onzekerheden in de controle)
Er is sprake van onzekerheden in de controle wanneer op basis van de beschikbare controle-informatie
niet kan worden vastgesteld of een (gedeelte van een) post voldoet aan de eisen in
de geldende wet- en regelgeving.
Omgaan met geconstateerde afwijkingen
Het uitgangspunt is dat leningnemer de door de accountant geconstateerde afwijkingen
voor zover mogelijk corrigeert. Materiële afwijkingen (conform tabel paragraaf 2.2),
die niet door de leningnemer worden gecorrigeerd, leiden tot een aangepast (niet goedkeurend)
oordeel door de accountant.
3. Verslaglegging
De accountant legt de uitkomsten van de controle vast in een controleverklaring.Verwezen
wordt naar de voorbeeldtekst bij dit controleprotocol.
4. Reviewbeleid
De Auditdienst Rijk (ADR) kan een review uitvoeren op de uitgevoerde accountantscontrole
inzake deze subsidie. De accountant, die de controle uitvoert, verstrekt de ADR desgevraagd
alle inlichtingen en bescheiden. De eventuele extra kosten van deze accountant in verband met de review zijn niet
voor rekening van de Minister van Economische Zaken of de Staat der Nederlanden.
Voorbeeldtekst controleverklaring subsidie in de vorm van een geldlening (met goedkeurende
strekking)
Afgegeven ten behoeve van ... (naam leninggever)
Aan: ... (naam leningnemer)
Wij hebben bijgaande verantwoording van de aanwending van de hoofdsom van de lening
voor de financiering van het vroegefasetraject ingevolge de subsidiebeschikking en
de uitvoeringsovereenkomst en eventuele wijzigingen ... (omschrijving, kenmerk en
datum) van ... (naam Leningnemer) te ... (adres/statutaire vestigingsplaats) over
20XX (of voor een gebroken boekjaar: voor het jaar geëindigd op (datum) 20XX) gecontroleerd.
Verantwoordelijkheid van het bestuur
Leningnemer/Het bestuur van ... (naam Leningnemer) is verantwoordelijk voor het opstellen
van de verantwoording van de aanwending van de hoofdsom voor de financiering van het
vroegefasetraject in overeenstemming met de subsidiebeschikking en de uitvoeringsovereenkomst.
Leningnemer/Het bestuur van Leningnemer is tevens verantwoordelijk voor een zodanige
interne beheersing als het noodzakelijk acht om het opstellen van de verantwoording
van de aanwending van de hoofdsom mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel
belang als gevolg van fraude of fouten.
Verantwoordelijkheid van de accountant
Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de verantwoording van
de aanwending van de hoofdsom op basis van onze controle. Wij hebben onze controle
verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden,
en het Controleprotocol Controleverklaring Vroegefasefinanciering. Dit vereist dat
wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle
zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen
dat de verantwoording geen afwijkingen van materieel belang bevat.
Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie
over de bedragen en de toelichtingen in de verantwoording van de aanwending van de
hoofdsom. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant
toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico’s dat de
verantwoording van de aanwending van de hoofdsom een afwijking van materieel belang
bevat als gevolg van fraude of fouten.
Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing
in aanmerking die relevant is voor het opstellen van de verantwoording van de aanwending
van de hoofdsom door de leningnemer, gericht op het opzetten van controlewerkzaamheden
die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet
tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne
beheersing van de leningnemer. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid
van de gebruikte grondslagen voor het opstellen van de verantwoording van de aanwending
van de hoofdsom, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de verantwoording
van de aanwending van de hoofdsom.
Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt
is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden.
Oordeel
Naar ons oordeel is de verantwoording van de aanwending van de hoofdsom van <naam
instelling/persoon> over de periode <datum> tot <datum> in alle van materieel belang
zijnde aspecten opgesteld in overeenstemming met de begroting zoals opgenomen in brief
<kenmerk> d.d. <datum> en de relevante bepalingen in de van toepassing zijnde wet-
en regelgeving.
Beperking in gebruik en verspreidingskring
De verantwoording van de aanwending van de hoofdsom is opgesteld voor ... (naam Leninggever:
Staat der Nederlanden) met als doel ... (naam Leningnemer) in staat te stellen te
voldoen aan de voorwaarden van de beschikking tot subsidieverlening en de uitvoeringsovereenkomst.
Hierdoor is de verantwoording van de aanwending van de hoofdsom mogelijk niet geschikt
voor andere doeleinden. De verantwoording van de aanwending van de hoofdsom met onze
controleverklaring is derhalve uitsluitend bestemd voor ... (naam Leningnemer) en
... (naam Leninggever: Staat der Nederlanden) en dient niet te worden verspreid aan
of te worden gebruikt door anderen.
Plaats en datum
Handtekening
Naam accountant
Naam accountantskantoor
Bijlage 4.2.1. , behorende bij artikel 4.2.8 van de Regeling nationale EZ-subsidies (Programmalijnen BBEG Innovatieprojecten)
Doel van deze tender is de ondersteuning van onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten
gericht op conversie van biomassa naar vermarktbare eindproducten via chemisch katalytische-
en biotechnologische conversieroutes, en/of de conversie van biomassa en organische
grondstoffen bevattende reststoffen naar groen gas via vergisting of vergassing. De
kern van de tender is dat onderzoek gestimuleerd wordt dat leidt tot een zo hoogwaardig
mogelijk gebruik van biomassa en organische reststoffen waarbij de energiecomponent
als ‘driver’ de verdere ontwikkeling kan bevorderen. Binnen projecten moet de nadruk
liggen op validatie van nieuwe technologie. Daarom wordt een substantiële financiële
en inhoudelijke bijdrage van bedrijven verwacht.
Voor projecten die zich (deels) richten op de productie van transportbrandstoffen,
elektriciteit en/of warmte uit biomassa en andere organische grondstoffen bevattende
reststoffen geldt dat aannemelijk moet worden gemaakt dat deze op termijn leiden tot
een kostprijsreductie ten opzichte van de gangbare routes vanuit biomassa. Voor transportbrandstoffen
geldt dat innovatie gestimuleerd wordt, maar dat demonstratieprojecten binnen het
Topsector Energie-instrumentarium niet gesubsidieerd kunnen worden. Deze toepassingen
worden onder andere gestimuleerd via de jaarverplichting die volgt uit de Wet Milieubeheer en het Besluit en de Regeling hernieuwbare energie vervoer.
Projecten moeten passen binnen een van de volgende programmalijnen:
1. Chemisch katalytische en biotechnologische conversietechnologie
Bij chemisch katalytische en biotechnologische conversietechnologie moet sprake zijn
van cascaderend, dan wel hoogwaardiger, gebruik van biomassa en een significante bijdrage
aan de doelstellingen van de Topsector energie (verduurzaming van de energiehuishouding
tegen de laagst mogelijke kosten, CO2-reductie, benutten van het potentieel aan energiebesparing en versterking van de
economie).
Bij cascadering wordt biomassa omgezet in een spectrum van vermarktbare producten
en energie ter vervanging van fossiele grondstoffen. Hierbij wordt gestreefd naar een zo efficiënt mogelijk gebruik van de biomassa:
alle componenten worden optimaal gebruikt en het ontstaan van reststromen wordt geminimaliseerd.
Bij hoogwaardiger gebruik moeten we denken aan het opwaarderen van de grondstoffen
door middel van nieuw te ontwikkelen technologieën, dan wel door het optimaliseren
van bestaande technologieën. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan:
-
• voorbehandelingstechnologieën op basis van enzymen of verhoogde temperatuur en druk;
-
• het gebruik van laagwaardige alternatieve grondstoffen/materialen, die of een voorbehandeling
of een reiniging, dan wel een extra (nieuwe) verwerkingstechniek nodig hebben.
Projecten komen in aanmerking voor subsidie indien:
-
• De conversie van biomassa leidt tot eindproducten waarvan een aanzienlijk deel een
energietoepassing heeft, of
-
• De conversie van biomassa leidt tot een aanzienlijke energiebesparing ten opzichte
van de huidige, gangbare, fossiele routes.
In beide gevallen geldt dat een aanzienlijke CO2-reductie moet worden bereikt ten opzichte van de huidige fossiele routes.
‘Chemisch katalytische conversietechnologie’ betreft de ontwikkeling van nieuwe geavanceerde technologieën voor de omzetting van
-al dan niet voorbewerkte- biomassa naar groene materialen, chemicaliën en energiedragers
via chemokatalytische routes. Conversieprocessen worden bij voorkeur vooraf gegaan
door bioraffinage. Bij bioraffinage worden plantaardige en dierlijke grondstoffen
op efficiënte, ecologisch verantwoorde en economische wijze ontrafeld, zodat de volledige
potentie van haar inhoudsstoffen benut kan worden. Het streven is daarbij om bestaande
functionaliteiten en koolstofskeletstructuren in de moleculen zo veel mogelijk te
behouden. Conversieprocessen worden waar nodig gevolgd door energie-efficiënte scheidingstechnieken.
‘Biotechnologische conversietechnologie’ betreft ontwikkeling van nieuwe geavanceerde technologieën voor de omzetting van
-al dan niet voorbewerkte- biomassa naar groene materialen, chemicaliën en energiedragers
via biotechnologische routes (met aandacht voor biotechnologie/genomics). Conversieprocessen
worden bij voorkeur vooraf gegaan door bioraffinage. Bij bioraffinage worden plantaardige
en dierlijke grondstoffen op efficiënte, ecologisch verantwoorde en economische wijze
ontrafeld, zodat de volledige potentie van haar inhoudsstoffen benut kan worden. Het
streven is daarbij om bestaande functionaliteiten en koolstofskeletstructuren in de
moleculen zo veel mogelijk te behouden. Conversieprocessen worden waar nodig gevolgd
door energie-efficiënte scheidingstechnieken.
Projecten waarin biotechnologische, biokatalytische en, of chemokatalytische routes
gecombineerd worden komen eveneens in aanmerking voor subsidie. Ook de conversie van
energiedragers geproduceerd uit biomassa naar vermarktbare producten komt in aanmerking
voor subsidie. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de productie van biobrandstoffen
uit pyrolyse-olie of uit synthesegas afkomstig van biomassavergassing. Projecten die
primair zijn gericht op de productie van groen gas en omzetting daarvan in warmte
en/of elektriciteit vallen onder Groen Gas programmalijnen 3 en 4.
2. Groen Gas Vergisting en Groen Gas Vergassing
Het doel van de programmalijnen ‘Groen Gas Vergisting’ en ‘Groen Gas Vergassing’ is
om via innovatie de kostprijs van groen gas op middellange termijn, na 2023, te verlagen.
Groen gas omvat biogas, tot aardgaskwaliteit opgewerkt biogas (groen gas ofwel biomethaan)
en op basis van biomassa geproduceerd synthesegas. De beoogde kostprijsreductie wordt,
naar verwachting in belangrijke mate gerealiseerd doordat de biomassa en organische
grondstoffen bevattende reststoffen omgezet worden in energie en grondstoffen. Uiteraard
kunnen een meer fundamentele aanpassing van processen ook een forse kostprijs voor
de Groen Gas-productie opleveren.
De programmalijn ‘Groen Gas Vergisting’ richt zich op onderzoek naar kostprijsverlaging of het verbeteren van de performance
in de meest brede zin. Hierbij kan gedacht worden aan verbreding van het biomassa-aanbod,
efficiencyverbetering van (delen van) het productieproces, ontsluiting van lignocellulose,
toeslagstoffen zoals enzymen, benutting van bijproducten zoals mineralen en CO2.
Vergisting wordt in deze programmalijn breed opgevat: boerderijvergisters, industriële
vergisters, vergisters bij RWZI’s en innovatieve vergisters zoals hogedrukvergisting.
Tot de programmalijn behoren tevens gecombineerde mestverwerking en vergisting en
het ‘repoweren’ van zogenaamde ‘MEP’-vergisters. In het laatste geval worden alleen
installaties rond de vergister zelf, zoals efficiënte opwerkingsinstallaties, gestimuleerd.
Het betreft initiatieven waarbij lokaal (mogelijk zelfs op locatie) energie (waaronder
warmte) en grondstoffen benut worden voor de productie van producten die lokaal afgezet
kunnen worden.
De programma lijn ‘Groen Gas Vergisting’ richt zich ook op alle projectelementen die
zich bevinden tussen productie en de afnemer van Groen Gas of biogas. Denk hierbij
aan; biogashubs, buffers, meetapparatuur, kwaliteitsbewaking (b.v. poortwachter),
logistieke optimalisatie. Ook kan gedacht worden aan het (lokaal) invoeden van verschillende
soorten gas (flexigas).
De programmalijn ‘Groen Gas Vergassing’ richt zich op onderzoek naar kostprijsverlaging of het verbeteren van de performance
van synthesegas in brede zin. Hierbij kan gedacht worden aan onderzoek naar toepassing
van goedkopere biomassa of mengstromen, verbeteren van de efficiency, verhogen van
de operationele prestaties, zoals de beschikbaarheid, en verbeteringen bij de reiniging/opwerking
van het (synthese)gas. Een mogelijkheid om kostprijsverlaging van synthesegas te realiseren
is de gecombineerde verwaarding van de biomassa, waarbij naast de energiecomponent
ook andere waarden die in de biomassa besloten is, benut wordt. Onderzoek naar en
de ontwikkeling van deze gecombineerde verwaarding past binnen deze programmalijn.
Onder vergassing wordt thermische vergassing van droge biomassa/mengstromen (temperatuur
boven 800 graden Celsius) of superkritische vergassing van natte stromen verstaan.
De programma lijn ‘Groen Gas Vergassing’ richt zich ook op alle projectelementen die
zich bevinden tussen productie en de afnemer van Groen Gas, biogas of synthesegas.
Denk hierbij aan biogashubs, buffers, meetapparatuur, kwaliteitsbewaking (b.v. poortwachter),
logistieke optimalisatie. Ook kan gedacht worden aan het (lokaal) invoeden van verschillende
soorten gas (flexigas).
Algemeen
Voor alle BBEG-projecten geldt dat omvangrijke projecten beter scoren hoger op het
aspect ‘aanpak en methodiek’ van het rangschikkingscriterium ‘kwaliteit van het project’
indien er al op labschaal succesvol vooronderzoek gedaan is dat de technische haalbaarheid
aantoont. Indien dat niet het geval is, scoren projecten hoger op dit criterium indien
de omvang van het project beperkt wordt tot het vooronderzoek op labschaal.
Projecten in de zin van de regeling zijn niet:
-
– projecten gericht op de teelt van biomassa
-
– projecten gericht op de raffinage van aquatische biomassa
-
– projecten die primair zijn gericht op de productie van groen gas en omzetting daarvan
in warmte en/of elektriciteit, waarbij daadwerkelijke toepassing door eindgebruikers
voor 2023 verwacht wordt, aangezien deze projecten in aanmerking voor subsidie kunnen
komen onder paragraaf 4.2.3 Hernieuwbare energie.
Bijlage 4.2.2. , behorende bij artikel 4.2.15 van de Regeling nationale EZ-subsidies (Hernieuwbare-energieprojecten)
Doelstelling
De doelstelling van de paragraaf hernieuwbare-energieprojecten is om de doelstelling
van 16% hernieuwbare energie in 2023 kosteneffectiever te realiseren door middel van
innovatieve projecten. Deze doelstelling is geconcretiseerd in de voorwaarde dat hernieuwbare-energieprojecten
moeten leiden tot duurzame energieproductie in 2023 en tot een besparing op de uitgaven
aan subsidies in het kader van het Besluit stimulering duurzame energieproductie (hierna: SDE+) in de toekomst die groter is dan de subsidie die voor het project
aangevraagd wordt (zie art. 4.2.20, onderdeel a).
Hernieuwbare energie (of duurzame energie) houdt het volgende in: energie geproduceerd
met installaties waarbij uitsluitend van hernieuwbare energiebronnen wordt gebruikgemaakt,
alsmede het aandeel in calorische waarde van de energie die met hernieuwbare energiebronnen
wordt opgewekt in hybride installaties die ook met conventionele energiebronnen werken.
Hieronder valt ook voor accumulatiesystemen gebruikte hernieuwbare elektriciteit,
maar niet elektriciteit die van dergelijke systemen afkomstig is.
Hernieuwbare energiebronnen die in aanmerking komen zijn de volgende hernieuwbare,
niet-fossiele energiebronnen: windenergie, zonne- energie, aerothermische (lucht),
geothermische (bodem), hydrothermische (oppervlaktewater) energie en energie uit de
oceanen, waterkracht, biomassa, stortgas, rioolwaterzuiveringsgas en biogas.
Niet alle projecten op het gebied van hernieuwbare energie passen bij voorbaat binnen
de doelstelling van deze paragraaf. Projecten die binnen de doelstelling kunnen passen,
zijn projecten die:
-
1. de productie van hernieuwbare energie middels technieken zoals genoemd in de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie (de SDE+ aanwijsregeling) voor enig kalenderjaar goedkoper maken;
-
2. duurzame energieopwekking en opslag combineren;
-
3. duurzame energieopwekking en slimme regeling (smart grids) combineren op decentraal
niveau;
-
4. duurzame energie-opties betreffen die niet in de SDE+ zitten en waarop door innovatie
additionele productie haalbaar kan zijn. Dit betreft de opties zonnewarmte, kleinschalige
(<15 kWp) of niet aan het net gekoppelde zon PV-systemen, ondiepe bodemenergie (<500m)
en buitenluchtwarmte (de laatste twee gebruiken warmtepompen als techniek).
Projecten in de zin van de regeling omvatten niet:
-
– projecten op het gebied van biobrandstoffen die onder de bijmengverplichting vallen
(vastgelegd in het Besluit en de Regeling hernieuwbare energie vervoer); dit betreft ook bio-LNG projecten;
-
– energiedemonstratieprojecten die de werking van productiemachines voor energiebesparende
of duurzame energieproducten demonstreren;
-
– energiedemonstratieprojecten die groter zijn dan nodig om de werking van een innovatie
in de praktijk aan te tonen.
Focus
Deze regeling richt zich met name op ontwikkeling en demonstratie, TRL’s 6 t/m TRL
8 (‘technology readiness level’), maar projecten die ook werkpakketten hebben gericht
op TRL 4 of 5 worden niet uitgesloten.
Hernieuwbare energie-opties zoals genoemd in de SDE+ aanwijsregeling
Voor optie 1 geldt dat projecten in de zin van de regeling passen binnen de doelstelling
als deze projecten of spin off projecten in 2023 leiden tot daadwerkelijk duurzame
energieproductie. Besparing op de SDE+ uitgaven treedt op als het door de innovatie
te realiseren basisbedrag van een SDE+ techniek lager wordt dan 13 ct/kWh (of 89,7
ct/Nm3). Dit is het verwachte basisbedrag voor wind op zee in 2018/2019 conform de
afspraken in het Energieakkoord voor duurzame groei. Voor wind op zee (de duurste
optie die nodig is om de duurzame energiedoelstellingen te realiseren) is het door
innovatie te realiseren basisbedrag waaronder besparing op de SDE+ uitgaven optreedt
14,0 ct/kWh in 2016. Dit is inclusief de kosten van een individuele aansluiting voor
rekening van de parkexploitant.
Overige hernieuwbare energieopties
Voor de opties 2 tot en met 4 geldt dat projecten in de zin van de regeling passen
binnen de doelstelling als er door deze projecten of spin off projecten in 2023 additionele
duurzame energieproductie ontstaat als gevolg van incrementele innovaties. Om het
onderscheid van deze innovaties zichtbaar te maken dient er – als gevolg van de innovatie
– sprake te zijn van een verbreding van de toepassingsmogelijkheden (de techniek komt
binnen bereik van andere doelgroepen in de markt), of er dient aantoonbaar meer duurzame
energie opgewekt te kunnen worden (bijvoorbeeld op decentraal niveau waar tegen de
grenzen van wat er ingepast kan worden in het net aangelopen wordt), of er wordt een
schaalsprong gerealiseerd in de techniek die bij normale uitontwikkeling niet verwacht
zou zijn (bijv. in de efficiency van een warmtepomp). Besparing op de SDE+ uitgaven
treedt op als de gevraagde subsidie kleiner is dan er voor eenzelfde productie van
duurzame energie via windenergie op zee in 2023 gecommitteerd zou zijn aan SDE+ subsidie.
Onderbouwing
In alle gevallen dient de verwachte besparing onderbouwd te worden met een berekening
conform een model dat RVO.nl zal aanbieden. De basisbedragen zoals berekend door ECN
voor het kalenderjaar van de subsidieaanvraag, zijn het uitgangspunt voor de berekeningen.
Bij het aannemelijk maken van de kostenbesparing tellen, naast het project zelf, ook
kostenbesparingen mee uit spin-off projecten en herhalingsprojecten, en mogen kostenreducties
gerealiseerd voor 2023 en die doorlopen na 2023 meegeteld worden. De gehele looptijd
van de SDE+ subsidie telt dus mee.
Ook dient er voldoende inzicht gegeven te worden in de resultaten van vooronderzoek
op labschaal, dat de technische haalbaarheid van de voorgestelde innovatie en de claims
die in het projectplan gedaan worden ten aanzien van de werking van de techniek, aantoont
(kwaliteit van het project, blijkend uit de uitwerking van aanpak en methodiek).
Bijlage 4.2.3. behorende bij artikel 4.2.22 van de Regeling nationale EZ-subsidies (Programma MVI Energie)
Ambitie
Deze subsidieparagraaf is onderdeel van de Topsector Energie brede ambitie om bij
te dragen aan het versnellen van de transitie naar een duurzame energievoorziening,
als onderdeel van de ontwikkeling richting een duurzame samenleving.
Doel van het programma is om met oog voor sociaal-maatschappelijke complexiteit en
zich ontwikkelende behoeften van maatschappelijke actoren, tot maatschappelijk gewenste
en maatschappelijk verantwoorde energie-innovaties te komen. Met de kennis die wordt
opgedaan in de projecten van dit programma moet realisatie van maatschappelijk gewenste
en verantwoorde energie-innovatie veel makkelijker en kansrijker worden.
De realisatie van energie-innovatie is niet traditioneel te plannen. De werkelijkheid
waarin energie-innovatie vorm krijgt is voortdurend aan verandering onderhevig. Alle
actoren die erbij betrokken zijn, worden continu gevoed door nieuwe informatie en
passen naar aanleiding van die informatie hun gedrag aan, wat weer nieuwe informatie
oplevert en wat de uitgangssituatie verandert.
Om met deze sociaal-maatschappelijke complexiteit om te gaan is een aanpak nodig die:
-
1) relevante actoren betrekt en daarbij focust op de kwaliteit van de diversiteit van
betrokkenen; niet alleen experts, maar ook lokale stakeholders en organisaties die
autoriteit hebben in relatie tot het vraagstuk waar de innovatie antwoord op biedt,
worden in projecten betrokken;
-
2) het experiment en het leren daarvan bevordert;
-
3) systemisch van aard is – dat wil zeggen; een respons die rekening houdt met de diepere
structuren die huidig gedrag verklaren en die een sleutel vormt voor nieuw gedrag
en daarmee voorbij symptoombestrijding gaat.
De in onderdeel 3 bedoelde diepere structuren die van belang zijn om, naast de technologische
realiteit, rekening mee te houden, zijn:
-
• het wettelijk/institutioneel kader dat een rol speelt;
-
• het wereldbeeld, dieper liggende waarden en behoeften van relevante actoren;
-
• de (bedrijfs-) economische realiteit van relevante actoren;
-
• de klimatologische en ecologische realiteit;
-
• de historische context van een specifieke plek of een onderwerp;
-
• andere lokale context-dimensies (in het hier en nu, het verleden en richting de toekomst).
In het MVI Energie programma worden bedrijven, onderzoeksorganisaties en andere partijen
die een respons ontwikkelen op de uitdaging om de energietransitie te versnellen,
uitgedaagd om op een multidisciplinaire, iteratieve wijze te werken aan maatschappelijk
gewenste en verantwoorde energie-innovatie.
Doelstellingen MVI Energie
Veelbelovende innovaties kunnen falen, omdat niet op tijd rekening wordt gehouden
met ethische en maatschappelijke vragen. De MVI Energie tender stimuleert experimentele
kennisontwikkeling met het volgende doel: het vergroten van de kans op maatschappelijk
gewenste en verantwoorde energie-innovaties die daadwerkelijk gerealiseerd worden.
Het gaat om veel meer dan een streven naar draagvlak voor vernieuwingen in het energiesysteem:
bij maatschappelijk verantwoord innoveren wordt in een vroeg stadium al rekening gehouden
met de mogelijke maatschappelijke gevolgen van de innovatie. Daar is een integraal
perspectief voor nodig bij de start van innovatieprocessen en multidisciplinaire samenwerking
in de uitvoering.
Kenmerken van MVI Energie-projecten
MVI Energieprojecten in de zin van de regeling betreffen projecten met de volgende
kenmerken:
-
• het betreft een toegepast wetenschappelijk experiment;
-
• de focus ligt op actie-onderzoek: oftewel, probleem-oplossend cyclisch onderzoek.
Onderzoekers ontwerpen interventies, experimenteren met de interventie en evalueren
de resultaten. De focus ligt op het begrijpen van onderliggende oorzaken die het probleem
in stand houden, het ontwerpen van interventies die inspelen op deze oorzaken om verandering
richting een gewenste toekomst mogelijk te maken en het evalueren van de werking van
de interventies;
-
• de relevante actoren worden actief betrokken;
-
• systemisch van aard, oftewel: het startpunt zijn de diepere structuren die huidig
gedrag verklaren en die door interventies op dit diepere niveau, een sleutel vormen
voor nieuw gedrag;
-
• gerelateerd aan energie-innovaties.
Onderzoeksonderwerpen MVI Energie paragraaf
Er is behoefte aan projecten met de volgende invalshoeken:
De realisatie van energie-technologie in de praktijk / op zoek naar vernieuwende en
verbindende werkwijzen die anders omgaan met weerstand
Bij de realisatie van bestaande duurzame energie-technologieën (denk aan: windmolens,
biogascentrales, grootschalige zonneparken) wordt in de regel na een juridische procedure
de implementatie gegund. Een vergunning (een juridisch mandaat) blijkt echter vaak
geen garantie voor daadwerkelijke implementatie. Na de gunning ontstaat vaak weerstand
bij diverse (lokale/andersoortige) betrokkenen.
Uit onderzoek blijkt dat weerstand verbonden is met het heden of het verleden en duidt
op een intense verbondenheid met iets dat ooit goed of belangrijk was voor betrokkenen.
Weerstand als fenomeen laat zien dat er iets waardevols verloren is gegaan of dreigt
te gaan. Als dit niet erkend wordt dan raken betrokkenen geïdentificeerd met dat wat
verloren dreigt te gaan. Het gaat er dan ook om dat erkend wordt wat van belang was.
In de praktijk gebeurt dit zelden; er gebeurt wel wat anders.
De weerstand die ontstaat bij de implementatie van projecten wordt vaak simpelweg
geframed als ‘gebrek aan draagvlak’ en de oplossing wordt vervolgens gezocht in generieke
maatregelen die draagvlak zouden moeten vergroten, zoals financiële compensatie. Maatregelen
die niet zelden worden gezien als pogingen tot ‘omkopen’.
Vernieuwende werkwijzen zijn daarom van belang.
Het MVI Energie programma stimuleert dan ook experimenteel actie-onderzoek naar:
-
• Vernieuwende werkwijzen die recht doen aan dat waar weerstand bij betrokkenen een
illustratie van is, en waarbij relevante actoren op zo’n manier betrokken raken dat
dit als geheel meer menselijk, sociaal, fysiek, natuurlijk en/of financieel kapitaal oplevert opdat de implementatie van energie-innovatie gemakkelijker en gewenster
wordt. Welke ontwerpprincipes en condities zijn van belang om tot goede resultaten
te komen?
Vernieuwing van het innovatie-systeem – ketens
Of energie-innovatie daadwerkelijk tot implementatie komt in de praktijk heeft sterk
te maken met de wijze waarop diverse actoren in de keten met elkaar samenwerken (ketenintegratie,
keteninnovatie, pack-leadership, laterale innovatie). Het MVI-programma stimuleert
experimenteel actie-onderzoek:
-
• Naar vernieuwende ketenbenaderingen die de implementatie van energie-innovatie bevorderen;
-
• Naar de rol die (nieuwe) intermediaire organisaties kunnen spelen op schakelpunten
in het innovatiesysteem, met als doel het vergroten van de kans dat energie-innovatie
in de praktijk wordt gerealiseerd. Denk aan: de duurzame woning buurtmarkt of een
dienst voor algemeen economisch belang (DAEB) met als doelstelling het organiseren
van de lokale energietransitie en het betrekken van lokale actoren.
Hierbij staat de vraag centraal: welke ontwerpprincipes en condities zijn van belang
om tot goede resultaten te komen?
Gebruiker-gedreven prototyping van energie-innovaties
De doorsnee consument/huiseigenaar/(industrieel) inkoper/bedrijfseigenaar staat tot
op heden, gemiddeld gezien, niet te springen om energie-innovaties aan te schaffen.
Dit heeft te maken met:
-
1) het systeem, de institutionele context en de veranderkracht daarvan
-
2) het product zelf, de x-factor en de mate van ontwrichting die het product veroorzaakt en
-
3) de praktische en gevoelsmatige situatie van de consument: wil deze de innovatie wel
aanschaffen, kan deze de innovatie aanschaffen (o.a.: financieel/ruimte-technisch) en kan worden voorkomen dat er iets gebeurt in de hectiek van alle dag waardoor
een consument (of industrieel inkoper) toch niet tot aanschaf over gaat (willen/kunnen/versterken)?
Uit: het STEM-rapport: Verleid de Consument.
Innovatie-praktijk onderzoek leert verder dat:
-
1) hoe vroeger in het ontwikkelproces het institutioneel kader bekend is en meegenomen
wordt;
-
2) hoe meer een ontwikkelproces van innovaties gebruiker-gedreven is;
-
3) hoe meer ketenpartners en eindgebruikers/beslissers bekend zijn en vanaf het begin
meegenomen worden;
-
4) hoe meer wordt ingespeeld op onderliggende behoeften en waarden van relevante betrokkenen;
...hoe groter de kans dat een energie-innovatie zo’n vorm krijgt (combinatie technologie-product-diensten-financiering)
dat deze daadwerkelijk aangeschaft wordt door consumenten/inkopers.
Daarnaast is bekend dat energie-innovaties in het algemeen weinig aantrekkingskracht
hebben. Framing van energie-innovaties als zijnde een antwoord op geheel andere behoeftes
(veiligheid, comfort, langer thuis wonen, meer en leuker contact met je buren, vermindering
van de woonlasten, kostenverminderingen in de zorg, etc.) is dan ook kansrijk.
In dit licht stimuleert het MVI-programma experimenteel actie-onderzoek naar:
-
• Gebruiker-gedreven prototyping van energie-innovaties (al dan niet geheel anders ‘geframed’),
waarbij (technisch) ontwikkelaars de institutionele en andersoortige context vroegtijdig
meenemen en de waarden en behoeften van het relevante actorveld het uitgangspunt maken
van een iteratief ontwikkelproces, om op basis daarvan de energie-innovatie vorm te
geven. Welke ontwerpprincipes en condities zijn van belang om tot goede resultaten te komen?
Tenslotte
Een project dat:
-
• theoretisch sterk onderbouwd is door op overtuigende wijze rekenschap te geven van
het wetenschappelijk kader en theorievorming relevant voor het project en van al eerder
uitgevoerde praktijk-experimenten die de beoogde aanpak ondersteunen;
-
• goed is afgebakend en duidelijk maakt voor welke doelgroepen wel en welke niet en
in welke context het onderzoek wel en juist niet interessant is (en waarom) en hoe
het projectteam de resultaten ontsluit voor de doelgroepen waar het onderzoek relevant
voor is;
-
• zorgt dat de resultaten en geleerde lessen relevantie hebben voor een of meerdere
TKI’s en duidelijk maakt hoe het projectteam die resultaten richting TKI’s vertaalt
en ontsluit;
... wordt positief gewaardeerd op het rangschikkingscriterium "kwaliteit van het project".
De bedoeling is dat de TKI’s van de Topsector Energie met de inzichten opgedaan in
MVI Energie-projecten hun innovatieprogrammering kunnen versterken.
Bijlage 4.2.4. , behorende bij artikel 4.2.29 van de Regeling nationale EZ-subsidies
[Vervallen per 01-04-2015]
Bijlage 4.2.5. behorende bij artikel 4.2.36 van de Regeling nationale EZ-subsidies (Programmalijnen Upstream Gas)
De ambitie van het programma Upstream Gas is het ontwikkelen en implementeren van
innovatieve exploratie- en productietechnieken die bijdragen aan het maximaliseren
van de gasproductie uit kleine velden in Nederland. Randvoorwaarden hierbij zijn minimale
impact op milieu en leefomgeving en maximale veiligheid van operaties.
De productie van de Nederlandse gasvelden neemt in de komende jaren geleidelijk af.
Het Upstream Gas programma richt zich op de innovatie en technologieontwikkeling die
Nederland de mogelijkheden biedt om de binnenlandse voorraden op peil te houden, door:
-
1. levensduurverlenging van bestaande velden, dankzij verbeterde productietechnieken
en reductie van de operationele kosten;
-
2. betere winningstechnieken voor reeds ontdekte, maar nog niet economisch winbare velden
(‘stranded’ en ‘tight gas fields’);
-
3. verbeterde exploratietechnieken om nieuwe conventionele gasvelden te ontwikkelen;
-
4. exploratie en productie vanuit onconventionele gasvelden uit o.a. leisteen en kolenlagen;
-
5. minimaliseren van negatieve effecten van gaswinning uit kleine velden op milieu en
leefomgeving;
-
6. hergebruik van bestaande infrastructuur en integratie met andere energieactiviteiten
op de Noordzee.
Het resultaat van deze programmalijn is de beschikbaarheid van nieuwe technieken waarmee
meer (commercieel) gas uit bestaande kleine velden kan worden geproduceerd, meer nieuwe
gasvelden worden gevonden, en op een goedkopere en veilige wijze gas uit moeilijk
winbare gasvelden kan worden geproduceerd. Meer dan ooit is verantwoording over en
het behouden van een ‘license to operate’ naar de maatschappij, door veilig te werken
met minimale impact op milieu en leefomgeving, een belangrijk aandachtspunt voor de
operators in Nederland.
Programmalijnen 2016
Per 2016 is het programma Upstream Gas bijgesteld in overleg met de sector om meer
nadruk te leggen op actuele uitdagingen. Het programma Upstream Gas is ingericht in
twee programmalijnen (onderstaand) waarbinnen zeven thema’s bestaan. Deze thema’s
zijn:
-
1. Bekken analyse
-
2. Veldontwikkeling en -prestatie
-
3. Boren en afsluiting
-
4. Bronprestatie
-
5. Infrastructuur
-
6. Decommissie en abandonnering
-
7. Gezondheid, veiligheid en milieu
Projecten in de zin van de regeling passen binnen de volgende deelprogramma’s:
Deelprogramma 1.1: Productie uit bestaande velden (gasproductietechnieken)
Het doel is het maximaliseren van de productie van gas uit kleine velden in Nederland
met vanaf 2016 meer focus op verlenging van kosteneffectief gebruik van de bestaande
infrastructuur. Het deelprogramma kent de volgende thema’s:
-
• onderzoek naar het optimaliseren van de productie van velden aan het eind van de levenscyclus
(onderzeese productie-installaties, vloeistofbelasting, zoutdepositie);
-
• onderzoek naar het optimaliseren van de gasproductie door het monitoren van het GWC
(Gas Water Contact) met behulp van efficiënte sensornetwerken;
-
• robuuste en betrouwbare (onderzeese) compressie en pompen voor gebruik in boorputten;
-
• nieuwe methodes en technieken met betrekking tot integriteit en toestandsbewaking
(pijpleidingen, putten, installaties);
-
• watermanagement (geproduceerd water, put- en veldstimulering, instroombeheersing);
-
• afsluiten van putten, platforms en het vinden van nuttig gebruik (ontmanteling);
-
• synergie met duurzame bronnen (denk aan offshore wind, geothermie);
-
• utilisatie en kostenreductie;
-
• veiligheid en integriteit (offshore installaties en pijpleidingen).
Deelprogramma 1.2: Exploratie in ‘volwassen’ bassins
Dit deelprogramma richt zich op exploratie met als doel het vinden van nieuwe velden,
waarbij de focus op bassin-schaal ligt, met aandacht voor de volgende onderdelen:
-
• verbeterde risicobeperking van potentiële conventionele en onconventionele gasvelden
middels geïntegreerde exploratiemethoden;
-
• innovatieve regionale datastudies ten behoeve van exploratie en risicoanalyse;
-
• onderzoek naar de relaties tussen reservoirheterogeniteit en productieproblemen;
-
• nieuwe technologieën en methodes ten behoeve van het lokaliseren van produceerbare
gasreserves in de buurt van andere producerende gasreservoirs;
-
• onderzoek over landgrenzen heen naar regionale geologie en reservoireigenschappen
door middel van geïntegreerde studies (nieuwe samenwerkingsverbanden);
-
• nieuwe methodes en technologie om de gasreserves te evalueren met als doel vermindering
van de exploratierisico’s;
-
• innovatieve technologie en monitoring ten behoeve van gasproductietechnologieën;
-
• bepaling van de eigenschappen en kennisontwikkeling over heterogene gasreservoirs;
-
• nieuwe technologie voor monitoring van de emissies en milieu-impact tijdens gasproductie;
-
• nieuwe inzichten in de publieke perceptie op de ontwikkeling van gasreservoirs.
Algemeen
Het betrekken van MKB-ondernemers bij upstream-projecten wordt positief gewaardeerd
onder het rangschikkingscriterium ‘kwaliteit van het project.’
Bijlage 4.2.6. behorende bij artikel 4.2.43 van de Regeling nationale EZ-subsidies (Programmalijnen LNG)
Het doel van de programmalijn LNG (Liquefied Natural Gas, vloeibaar aardgas) is het wegnemen van belemmeringen
voor de grootschalige introductie voor LNG als brandstof (veiligheid & technologie),
het verlagen van de kosten van de LNG keten en het bevorderen van de maatschappelijke
acceptatie van LNG. Tevens draagt de programmalijn LNG direct bij aan de doelstelling
van het Nationale LNG platform en de Green deal LNG: 50 zeeschepen, 50 binnenvaartschepen
en 5000 trucks gebruiken LNG als brandstof in 2018.
Door het actief inzetten op de benutting van LNG als transportbrandstof creëert Nederland
een voorsprong in (Noord West) Europa. Deze kennisvoorsprong draagt bij aan de versterking
van de Nederlandse gassector en daarmee aan de groei van de Nederlandse economie.
Bijdrage aan milieu & klimaat: Het gebruik van LNG als alternatieve brandstof voor diesel in de scheepvaart- en
transport sector heeft een positieve bijdrage op CO2-reductie, bij het verlagen van de emissies van NOx, SOx, fijnstof en geluid (bij wegtransport). De inzet van LNG is niet het einddoel. Uiteindelijk
wordt het van belang dat de LNG infrastructuur in toenemende mate wordt gevoed met
bio-LNG, gebaseerd op biogas en groen gas. Daardoor kan groen gas ook ingezet worden
als transportbrandstof in de scheepvaart en het zware wegtransport. Hierdoor kunnen
de CO2 emissies vergaand terug gedrongen worden. Verwachte CO2 reductie in 2020: 0,5 Mton. Naast het verlagen van de emissies is het van belang
dat de introductie van LNG plaatsvindt binnen de randvoorwaarden van externe veiligheid.
Hiervoor is een nationaal veiligheidsprogramma opgezet dat in samenwerking met het
ministerie van I&M en de Industrie wordt uitgevoerd.
Bijdrage aan economie: De invoering van LNG als alternatieve, schonere brandstof voor wegtransport, binnenvaart
en kustvaart kan tot 2030 leiden tot 2,7 miljard euro extra economische groei en 8000
arbeidsjaren. De ontwikkeling van LNG is daarmee van strategisch belang voor de Nederlandse
transportsector. Het biedt Nederland kansen om de positie als gasrotonde te versterken
en investeringen en werkgelegenheid te genereren. Deze cijfers komen uit een onderzoek
dat in het kader van de ‘Green Deal Rijn en Wadden’ is uitgevoerd door PwC, in opdracht
van het ministerie van Economische Zaken. De uitrol van de nieuwe LNG-keten komt al
snel op gang: 7 LNG-stations operationeel, 220 LNG-trucks op de weg, 2 LNG-binnenvaartschepen
in de vaart, 2 small scale LNG-tanker in de vaart, bunkerpunt voor schepen operationeel,
Rotterdam eerste Europese haven met wet- en regelgeving voor LNG.
Doelstellingen van het LNG programma zijn:
-
1. Technologie ontwikkeling en ketenintegratie:
technologie voor LNG toelevering: Optimalisatie van uitstoot, prestaties en kosteneffectiviteit
van LNG systemen voor de bevoorrading van LNG als brandstof incl. verduurzaming (Bio-LNG)
-
2. LNG aandrijftechnologie:
-
• ontwikkeling van schonere en efficiëntere motor(control)systemen en uitlaatgasnabehandeling
voor schepen, vrachtauto’s en andere zwaar transport toepassingen;
-
• instrumentatie en meetstandaard ontwikkeling; Ontwikkeling en standaardisatie van
kosten effectieve niveau- flow en samenstellingsmeting.
-
3. Optimalisatie en reductie van emissies.
-
4. Veiligheid en risicobeheersing:
technologisch verbeteren van de veiligheid en betrouwbaarheid van LNG op- en overslag
systemen, draagt tevens bij aan het wegnemen van barrières in de wet- en regelgeving;
-
5. Internationale samenwerking en harmonisatie van wet- en regelgeving
-
6. Maatschappelijke acceptatie van LNG. Voor dit onderdeel is een aparte programmalijn
binnen TKI Gas. Voor de subsidiemogelijkheden voor deze programmalijn wordt verwezen
naar paragraaf 4.2.4. Samenwerken Topsector Energie en maatschappij (STEM).
De onderzoeksthema’s voor deze tender zijn:
-
1. Ketenintegratie en technologische ontwikkeling
-
• Verbeteren van kennisniveau van het gedrag van materialen, vloeistof en gas in relatie
tot LNG procesontwerp en constructie.
-
• Optimalisatie van kosteneffectieve ontwerpen en operationalisatie voor de LNG leveringsinfrastructuur,
waaronder:
-
○ Innovatieve LNG opslag, gereedschap, systemen en operationele oplossingen
-
○ Innovatieve LNG brandstof levering- en laad- gereedschap, systemen en operationele
oplossingen
-
• Ontwikkeling van metrologische parameters voor metingen aan de LNG overdracht in de
leveringsketen (betreffende LNG doorstroming en LNG samenstelling)
-
• Consequenties van toekomstige LNG brandstof specificaties en relevante Europese standaards
van toepassing op de ontwikkeling van de LNG infrastructuur.
-
• Onderzoek dat nodig is om te komen tot internationale standaarden en harmonisatie
van richtlijnen, wet- en regelgeving in Europa.
-
2. Geoptimaliseerde emissieprestatie
-
• Verbeteren van kennisniveau van het gedrag van materialen, vloeistof en gas in relatie
tot LNG emissieprestatie
-
• Verlaging van methaanemissie bij LNG motoren, in het bijzonder bij schepen
-
• Tegen gaan van emissie van methaan uit de leveringsketen, specifiek:
-
○ Opslag en levering- en laadstations door LNG verdamping en uitstoot uit de opslagtank
en methaanemissie bij de LNG brandstof levering- en laadsystemen
-
○ Opslagtanks van schepen en vrachtwagens door verdamping uit de tanks bij langdurige
stilstand
-
• De LNG kwaliteitsinvloeden op de motorprestaties en het motoronderhoud (incl. omgevingsinvloeden)
-
3. Risicomanagement en Veiligheid
-
• Verbeteren van het kennisniveau van het gedrag van materialen, vloeistof en gas in
relatie tot LNG verlies, verspreiding (dispersie) en verdamping;
-
• Optimalisatie van schip, opslag, LNG levering/laadmechanismes en tankontwerp voor
minimale kosten en veilige operaties.
Bijlage 4.2.7. , behorende bij artikel 4.2.50 van de Regeling nationale EZ-subsidies
[Vervallen per 01-04-2015]
Bijlage 4.2.8. behorende bij artikel 4.2.57 van de Regeling nationale EZ-subsidies (Programmalijnen Urban Energy)
Aanleiding
In de gebouwde omgeving wordt door energiebesparing de vraag naar warmte sterk ingeperkt
terwijl door toenemende inzet van elektrische apparaten, elektrische voertuigen en
warmtepompen de vraag naar elektriciteit groeit. Het energiesysteem zal ‘slimmer’
worden geregeld om een balans te houden tussen variabele vraag en variabel energieaanbod
vanuit wind en zonne-energie. Informatietechnologie en het benutten van ‘big data’
zijn niet meer weg te denken. Al deze ontwikkelingen komen samen in het bredere domein
van de gebouwde omgeving, het werkgebied van de TKI Urban Energy (de bundeling van
de TKI’s EnerGO, Solar Energy en Switch2SmartGrids).
Het potentieel om binnen de gebouwde omgeving een groot deel van de benodigde energie
duurzaam op te wekken, vooral door inzet van zonne-energie en verschillende warmteopties,
is groot. Energieopslag in allerlei vormen wordt daarbij essentieel, net zoals nieuwe
manieren om het energiesysteem meer vanuit een integrale aanpak intelligent te managen.
De ontwikkelingen moeten worden geplaatst binnen een internationale context, want
de transformatie van het energiesysteem vindt op veel plaatsen in de wereld plaats.
Daarmee worden samenwerken met koplopers, internationale samenwerking en commercieel
opereren extra belangrijk. Het biedt kansen voor gezamenlijke innovatieprojecten,
maar evenzeer voor export van in Nederland ontwikkelde kennis, producten, systemen
en diensten.
De innovaties, die hiermee ontstaan, leiden tot groei van werkgelegenheid. Een opleidingsaanbod,
dat aansluit op deze innovaties en op de vraag op de arbeidsmarkt, zal deze werkgelegenheid
versterken.
Focus van de regeling
Het zwaartepunt van Urban Energy projecten ligt op industrieel onderzoek en experimentele
ontwikkeling. Demonstratieactiviteiten in Urban Energy projecten zijn praktijkproeven
die niet groter zijn dan noodzakelijk om de ontwikkeling aantoonbaar te beproeven.
Daarmee is het Urban Energy programma complementair aan de programma’s van NWO (met
meer nadruk op fundamenteel onderzoek), aan de DEI regeling (paragraaf 4.2.10 Demonstratie energie-innovatie, met meer nadruk op demonstratie van innovaties) en
aan hernieuwbare-energieprojecten (paragraaf 4.2.3 Hernieuwbare energie, met nadruk op het kostenefficiënter behalen van de Nederlandse
doelstelling van 16% hernieuwbare energie in 2023). Projecten in de zin van de regeling
betreffen dan ook geen hernieuwbare energieprojecten die uiterlijk in 2023 leiden
tot daadwerkelijke duurzame energieproductie, aangezien deze projecten in aanmerking
voor subsidie kunnen komen onder paragraaf 4.2.3.
Een Urban Energy project kan worden ingediend in slechts één van de vijf hieronder
beschreven programmalijnen:
-
1. Zonnestroomtechnologieën (PV);
-
2. Warmte en koude installaties;
-
3. Multifunctionele bouwdelen;
-
4. Flexibele energie-infrastructuur;
-
5. Energieregelsystemen en -diensten.
Een Urban Energy project kan zich richten op één of meer van de thema’s (verder ‘programma’s’
genoemd) onder de gekozen programmalijn.
-
1.
Zonnestroomtechnologieën (PV)
Aanleiding en programmalijndoelstellingen
Het is een uitdaging én een grote kans voor de Nederlandse PV-sector om innovatieve
oplossingen te leveren aan een snel groeiende mondiale maakindustrie die zich in het
bijzonder richt op geavanceerde en concurrerende PV-cellen en -panelen, bijbehorende
productieprocessen en -apparatuur, en materialen voor PV-halffabricaten en -eindproducten.
Daarmee draagt deze sector tevens bij aan het beschikbaar maken van kosteneffectieve
PV-oplossingen voor toepassing in Nederland.
De belangrijkste doelstellingen van deze programmalijn zijn:
-
• het verlagen van de opwekkosten door het verlagen van de productiekosten, het verhogen
van de elektriciteitsopbrengst per m2, het verlengen van de levensduur en het verlagen van de kosten voor onderhoud en
beheer;
-
• het vergroten van de toepasbaarheid van zonnestroom door onder andere het verbeteren
van de vormvrijheid en de esthetische kwaliteit van cellen en modules en het verder
verbeteren van de integrale duurzaamheid van cellen en modules.
Voor eindgebruikers zijn de opwekkosten een belangrijke grootheid, die in belangrijke
mate wordt bepaald door de samenstellende componenten én het gehele systeem. De TKI
Urban Energy maakt daarom voor elk technologiegebied onderscheid tussen doelen op
het niveau van PV-panelen/folies en doelen op het niveau van PV-systemen.
Deze programmalijn levert de technologie die noodzakelijk is voor het ontwikkelen
van zonnestroomsystemen, multifuctionelebouwdelen met geïntegreerde zonnestroomtechniek
en andere toepassingsvormen van zonnestroom. Programmalijn 3 is voor wat betreft de
integratie in zonnestroom-leverende multifunctionele bouwdelen complementair hieraan.
De integratie met opslagsystemen is afgedekt in programmalijn 5. Uiteindelijk beogen
de resultaten van alle programmalijnen samen bij te dragen aan een energieneutraal
of energieleverend gebouw of gebied.
2016 programma’s en doelstellingen
In programmalijn 1 wordt gewerkt aan het verder verlagen van de productiekosten van
PV-panelen tot 0,3-0,4 EUR/Wp, waarbij deze panelen in 2020 een gegarandeerde levensduur
hebben van 30 jaar, ontworpen zijn om te recyclen en bruikbaar zijn in een groot aantal
verschillende toepassingen, waaronder Building Integrated PV (BIPV) en Infrastructure
Integrated PV (I2PV) – zie programmalijn 3. Op systeemniveau moeten deze ontwikkelingen leiden tot
turn-key systeemkosten van 0,60-0,80 EUR/Wp, waarmee in Nederland opwekkosten van
zonnestroom van 0,05-0,10 EUR/kWh worden bereikt. Voor de verschillende technologievelden
zijn aparte ontwikkeldoelstellingen gedefinieerd.
Urban Energy projecten, in de zin van de regeling, passen binnen de volgende programma’s
en hun doelstellingen:
Programma 1a: Wafergebaseerde kristallijn-silicium (xSi) PV-technologieën
De belangrijkste doelstelling van dit programma is, naast de hierboven genoemde algemene
programmalijndoelstellingen, het verhogen van het omzettingsrendement tot 24% voor
hoogste-rendement xSi PV-panelen en 22% voor laagste-kosten xSi PV-panelen.
In dit programma worden innovatieve technologieën ontwikkeld voor (de productie van)
silicium, ingots, wafers, cellen en modules. De focus ligt op de ontwikkeling en toepassing
van nieuwe materialen, geavanceerde cel- en moduleconcepten, gerelateerde productieprocessen
en -apparatuur, en duurzaamheidsaspecten zoals recycling en ‘design for sustainability’.
Programma 1b: Dunne-film (TF) PV-technologieën
De belangrijkste doelstelling van dit programma is, naast de hierboven genoemde algemene
programmalijndoelstellingen, het verhogen van het omzettingsrendement tot 18% voor
hoogste-rendement dunne-film PV-panelen en 12% voor laagste-kosten dunne-film PV-panelen.
In dit programma worden innovatieve technologieën ontwikkeld voor (de productie van)
dunne film cellen en modules. De focus ligt op de ontwikkeling en toepassing van nieuwe
materialen, geavanceerde cel- en moduleconcepten, gerelateerde productieprocessen
en -apparatuur en duurzaamheidsaspecten zoals recycling en ‘design for sustainability’.
Programma 1c: Nieuwe, hybride en generiek toepasbare PV-technologieën
De belangrijkste doelstelling van dit programma is, naast de hierboven genoemde algemene
programmalijndoelstellingen, het verhogen van het omzettingsrendement tot voorbij
de limieten van individuele, bestaande PV-technologieën tot voorlopig 28% met een
tandemstructuur van xSi en TF PV-technologieën.
In dit programma worden generiek toepasbare PV technologieën en concepten ontwikkeld,
en specifieke concepten en technologieën ontwikkeld voor (de productie van) PV-modules
met zeer hoge rendementen, in het bijzonder (maar niet exclusief) hybriden van xSi
en TF PV-technologieën. De focus ligt op toepassing van nieuwe materialen, nieuwe
cel- en moduleconcepten, gerelateerde productieprocessen en -apparatuur, en duurzaamheidsaspecten,
recycling en 'design for sustainability'.
Programma 1d: PV-systeemcomponenten en -diensten
De belangrijkste doelstelling van dit programma is het ontwikkelen van innovatieve
PV systeemcomponenten (niet zijnde PV cellen en modules) en diensten die bijdragen
aan een optimale opbrengst van PV systemen waarmee de waarde van zonnestroom wordt
verhoogd, de veiligheid van PV systemen wordt verbeterd, monitoring en control van
PV systemen mogelijk wordt gemaakt en grootschalige implementatie van PV wordt gefaciliteerd.
Waar de focus in programma’s 1a, 1b en 1c vooral ligt op de ontwikkeling van innovaties
rondom de (productie van) PV-cellen en -modules, ligt de focus in dit programma vooral
op het niveau van een PV-systeem.
-
2.
Warmte en koude installaties
Aanleiding en programmalijndoelstellingen
Deze programmalijn richt zich op het verlagen van het energiegebruik voor warmte/koude
opwekking in gebouwen en het verhogen van de inzetbaarheid en prestaties van duurzame
warmte/koude- systemen (o.a. compacter, koppeling met warmteopslag) in vooral de bestaande
gebouwde omgeving.
De belangrijkste doelstellingen van deze programmalijn zijn:
-
− het ontwikkelen van kleine, hoog efficiënte, componenten geschikt voor de bestaande
bouw (woningen en utiliteitsbouw);
-
− het ontwikkelen van ventilatiesystemen die zelf energiezuinig zijn, én energiezuinige
gebouwconcepten mogelijk maken, én werkelijk goed worden toegepast door een gebruiksgemakkelijk
ontwerp (geluid, onderhoud);
-
− het ontwikkelen van combinaties van duurzame conversie naar warmte met warmteopslag
d.m.v. een ‘warmtebatterij’ en
-
− het beter verbinden van energiemodaliteiten ‘warmte’ en ‘elektriciteit’ in het nieuwe
systeem.
Voor een effectieve inzet van conversie, opslag en ventilatie is een goede integrale
regeling van installaties cruciaal. Deze regelingen worden in programmalijn 5 ontwikkeld.
Daarnaast kunnen de in deze programmalijn ontwikkelde compacte warmte-koude systemen
in programmalijn 3 worden geïntegreerd in multifunctionele bouwdelen. Uiteindelijk
beogen de resultaten van alle programmalijnen samen bij te dragen aan een energieneutraal
of energieleverend gebouw of gebied.
2016 programma’s en doelstellingen
Urban Energy projecten, in de zin van de regeling, passen binnen de volgende programma’s
en hun doelstellingen:
Programma 2a: Warmtepompen en warmteafgifte
De belangrijkste doelstelling van dit programma is, naast de hierboven genoemde algemene
programmalijndoelstellingen, het ontwikkelen van compacte, hoog efficiënte, warmteconversie-oplossingen
(m.n. warmtepompen en warmteafgifte). Prominente innovatiethema’s in dit programma
zijn:
-
• materialen incl. produceerbaarheid voor conversie naar warmte;
-
• miniaturisatie van componenten (w.o. warmtewisselaar) en complete systeem;
-
• geluidreductie;
-
• nieuwe principes en nieuwe toepassingen van bestaande technieken die efficiënter,
stiller, schoner, compacter en/of goedkoper zijn: thermo-akoestische koeling, sorptiekoeling
en – warmtepompen; warmtewisselaar met nano-fluids, magneto-calorische warmtepompen;
-
• EU regelgeving F-gassen: warmtepomp met andere koudemiddelen.
Programma 2b: Zonnecollectoren
De ontwikkeling van zonnecollectoren is geen focusthema in 2016. De combinatie met
opwekking van zonnestroom en de combinatie met opslag is dat wel; zie daarvoor programmalijn
3 en programma 2e.
Programma 2c: Ventilatiesystemen
De belangrijkste doelstelling van dit programma is, naast de hierboven genoemde algemene
programmalijndoelstellingen, het ontwikkelen van ventilatiesystemen met verhoogd comfort
(geluid, luchtkwaliteit en onderhoud), installatiegemak, compactheid en lagere kosten
en energiegebruik (tevens energiezuinige gebouw concepten mogelijk maken). Focus is
vooral op de bestaande bouw waarvan de luchtdichtheid bij renovatie sterk vergroot
wordt. Prominente innovatiethema’s in dit programma zijn:
-
• reductie van geluid en tochtklachten;
-
• plug en play concepten;
-
• vermindering ruimtebeslag kanalen;
-
• filtertechnieken voor betere zuivering, minder energiegebruik en minder onderhoud;
-
• warmteterugwinning bij natuurlijk gedreven ventilatie;
-
• gestuurd ventileren alleen dan en daar waar nodig (sensoren).
Programma 2d: Warmte/koude opslag
De belangrijkste doelstelling van dit programma is, naast de hierboven genoemde algemene
programmalijndoelstellingen, het ontwikkelen van compacte thermische opslagoplossingen
die significant compacter zijn dan water (uiteindelijk een factor 8 compacter). Prominente
innovatiethema’s in dit programma zijn:
-
• compacte opslagmaterialen;
-
• compacte opslagreactor;
-
• goedkopere vaten;
-
• alternatieve technieken ter bestrijding van legionella.
Programma 2e: Integratie van componenten en systeemefficiency
De belangrijkste doelstelling van dit programma is, naast de hierboven genoemde algemene
programmalijndoelstellingen, het ontwikkelen van gecombineerde en geïntegreerde apparaten
waarin compacte opslag, warmteafgifte, en compacte warmtepomp en/of zonnewarmtesysteem
zijn samengebracht. Prominente innovatiethema’s in dit programma zijn:
Het gaat hierbij om ontwikkeling van gecombineerde en geïntegreerde apparaten. De
functie-integratie in een multifunctioneel bouwdeel valt onder
programmalijn 3.
-
3.
Multifunctionele bouwdelen
Aanleiding en programmalijndoelstellingen
Vanaf 2016 zullen convenanten en regelgeving in de bouw een steeds sterkere drijvende
kracht vormen in de markt. Voorbeelden zijn de implementatie van het Nationaal Energieakkoord,
Stroomversnelling, aangescherpte normen, prestatiecontracten tussen gemeenten en woningbouwcorporaties
en het nationaal beleid op ‘bijna energieneutraal bouwen’ (BENG). Programmalijn 3
faciliteert deze ontwikkeling voor de utiliteitsbouw, de woningbouw en de civiele
infrastructuur.
Grootschalige toepassing van duurzame energie en energiebesparing in een dichtbebouwd
land als Nederland zijn alleen mogelijk als technologieën daarvoor worden geïntegreerd
in de leefomgeving (i.c. de gebouwde omgeving en de civiele infrastructuur). Beschikbare
producten brengen op dit moment nog te hoge kosten of ruimtebeslag met zich mee en/of
teveel ongemak doordat energetische renovatie via maatwerk en vele verschillende losse
componenten tot stand moet komen. Een industriële aanpak zoals gebruikt voor grootschalige
nieuwbouw zou zorgen voor kostenbesparing, maar is niet geschikt voor de grote diversiteit
van de bestaande bouw. Via ‘gestandaardiseerd maatwerk’, een ‘industriële aanpak’
geschikt voor series van één, wordt aangesloten bij de diversiteit in de bestaande
bouw en worden tegelijkertijd de kosten beperkt.
De belangrijkste doelstelling van deze programmalijn is het ontwikkelen van multifunctionele
energiebesparende en/of energieleverende bouwdelen. Ze integreren functies zoals isolatie,
duurzame-energieopwekking, afgifte van warmte/koude, energieopslag en ventilatie in
bouwdelen die tevens functies zoals stijfheid en sterkte, en wind- en waterdichtheid
vervullen. Multifunctionele bouwdelen kunnen worden toegepast in bijvoorbeeld daken,
gevels, wanden, vloeren en infrastructuurelementen zoals geluidsschermen, dijken of
wegdekken. Zo’n multifunctioneel bouwdeel beperkt ongemak en (kostbare) (ver)bouw
en installatietijd. Ook zorgt het ervoor dat het ruimtebeslag van nieuwe energieoplossingen
ín het gebouw beperkt blijft (belangrijk bij bestaande bouw). Belangrijk aandachtpunt
hierbij is compatibiliteit in levensduur. Onderzoek en ontwikkeling op dit punt zijn
deels technisch van aard (zoals modulariteit en aansluitingen), maar betreffen ook
zaken als standaardisatie, uitwisselbaarheid, certificering en (her)verzekering van
prestaties.
Multifunctionele bouwdelen maken gebruik van de ontwikkelingen in andere programmalijnen
zoals PV-technologie in programmalijn 1 en/of warmte en koude installaties in programmalijn
2. Uiteindelijk beogen de resultaten van alle programmalijnen samen bij te dragen
aan een energieneutraal of energieleverend gebouw of gebied.
2016 programma’s en doelstellingen
In 2016 wordt gezocht naar innovatieprojecten waarin multifunctionele bouwdelen worden
ontwikkeld om toegepast te worden bij ‘industriële’ nieuwbouw/renovatie van utiliteitsgebouwen,
woningen en civiele infrastructuur (bijvoorbeeld geluidschermen, (spoor)wegen / waterwegen,
parkeervoorzieningen).
Urban Energy projecten, in de zin van de regeling, passen binnen de volgende programma’s
en hun doelstellingen:
Programma 3a: Stroom producerende bouwdelen
De belangrijkste doelstelling van dit programma is, naast de hierboven genoemde algemene
programmalijndoelstellingen, het ontwikkelen van multifunctionele bouwdelen, waarmee
tevens zonnestroom kan worden opgewekt. Dit kan zowel in niet-transparante bouwdelen
als in transparante ‘stroomramen’. Eisen daarbij zijn: esthetisch aantrekkelijk, flexibel
toepasbaar en marktconforme prijzen (beperkt duurder dan standaardoplossingen).
Programma 3b: Thermisch actieve bouwdelen
De belangrijkste doelstelling van dit programma is, naast de hierboven genoemde algemene
programmalijndoelstellingen, het ontwikkelen van multifunctionele bouwdelen die tevens
thermisch actief zijn: naast zeer goed isoleren kunnen ze warmte inwinnen of juist
reflecteren voor optimaal binnenklimaat en winning van energie. Het benutten van passieve
zonne-energie en de actieve toepassing voor warmtewinning zijn van belang, alsmede
de geschiktheid voor combinaties in multifunctionele bouwdelen die stroom opwekken,
ventileren etc. Het gaat hier behalve om het integreren van installaties ook om het
ontwikkelen en integreren van schakelbare materialen en coatings (van glas en andere
façade-oppervlakken), die het thermisch gedrag van de gebouwschil over de tijd optimaliseren.
Programma 3c: Plug & play multifunctionele bouwdelen
De belangrijkste doelstelling van dit programma is, naast de hierboven genoemde algemene
programmalijndoelstellingen, het ontwikkelen van multifunctionele bouwdelen waarin
alle functies samenkomen zoals (zeer) hoge isolatiewaarden en ‘plug and play’ inpasbare
oplossingen voor energiewinning, ventilatie, verwarming en koeling. Innovatiethema’s
relevant voor dit programma zijn:
-
− integratieaspecten van energieopslag in bouwelementen;
-
− bouwfysisch gedrag van verschillende gecombineerde onderdelen, combinaties van materialen
met verschillende reacties op wisselende fysische omstandigheden
-
− kostenreductie;
-
− integrale benadering van levensduur en vervangbaarheid van samenstellende delen;
-
− compatibiliteit, modulariteit en gestandaardiseerde aansluitingen;
-
− industriële productie, integratie van functies;
-
− milieuimpact, hergebruik, betrouwbaarheid, geluid;
-
− praktijkproeven t.b.v. productieproces, installatiegemak, esthetische kwaliteit, noodzakelijk
onderhoud en kosten.
-
4.
Flexibele energie-infrastructuur
Aanleiding en programmalijndoelstellingen
De huidige energie-infrastructuur is onvoldoende toegesneden op (toekomstige ontwikkelingen
in) duurzame energie. Hiervoor moet de huidige energie-infrastructuur flexibeler,
betrouwbaarder en kwalitatief beter worden, geoptimaliseerd naar kosten en prestaties.
De belangrijkste doelstelling van deze programmalijn is het ontwikkelen van:
-
− informatie & data management tools – bijvoorbeeld voor het verwerken van grote hoeveelheden
data (‘big data’) – om de conditie van de energie-infra beter te kennen en om op het
juiste moment en locatie passende maatregelen te kunnen nemen om de energie-infra
verder te flexibiliseren.
-
− innovatieve vermogenselektronica en meet- en regeltechnieken waardoor de elektriciteitsvoorziening
beter bestand wordt tegen (ver)storingen. Daarnaast kunnen ook DC opties worden ontwikkeld
o.a. om omzettingsverliezen terug te brengen.
-
− flexibele componenten, en inzet van vraagsturing en opslag, zodat de inpassing op
grote schaal van warmtepompen, elektrisch vervoer, en decentrale opwekking goed en
tegen lagere kosten kunnen worden ingepast in de bestaande infrastructuur.
-
− nieuwe warmteoplossingen, zoals ondiepe geothermie (<1000 meter), opslag op hogere
temperaturen, en lage temperatuur warmtenetten, zodat uiteindelijk ca. 50% van de
gebouwde omgeving met (collectieve) warmteoplossingen voorzien kan worden van ruimteverwarming
en warm tapwater. Hierbij wordt ook de transitie naar andere temperatuurniveaus nader
onderzocht, zodat duurzame warmte en ‘echte’ restwarmte beter benut kunnen worden.
-
− cluster warmte- en koude systemen, die onderling warmte kunnen uitleveren en beter
bestand zijn tegen uitval, waardoor efficiënter gebruik kan worden gemaakt van de
beschikbare energie.
Daarnaast vragen keuzes voor (her)investeringen in de energie-infrastructuur om een
integrale afweging van energiedragers, besparingen en hybride oplossingen.
Het is ook belangrijk dat de beheerder van de energie-infrastructuur een beroep kan
doen op een flexibele energiemarkt om netcongesties voor te zijn en/of om in te spelen
op fluctuaties in energievraag en -aanbod. Dit zijn onderwerpen in programmalijn 5.
Om optimaal gebruik te kunnen maken van warmte en koude uit de ondergrond dient er
daarnaast een nauwe relatie te bestaan met de ontwikkelingen in programmalijn 2 waarin
de warmte en koude installaties worden ontwikkeld. Uiteindelijk beogen de resultaten
van alle programmalijnen samen bij te dragen aan een energieneutraal of energieleverend
gebouw of gebied.
2016 programma’s en doelstellingen
Urban Energy projecten, in de zin van de regeling, passen binnen de volgende programma’s
en hun doelstellingen:
Programma 4a: Concepten en tools voor (her)ontwerp van hybride energie-infrastructuur
De belangrijkste doelstelling van dit programma is, naast de hierboven genoemde algemene
programmalijndoelstellingen, het ontwikkelen van concepten en tools voor de planning
van ontwikkelingen in de (locale) energie-infrastructuur met aandacht voor: aanpassing
van netten, verandering in energiedrager, DC (‘direct current’) versus of in combinatie
met AC (‘alternating current’), lokale energiebesparing, duurzame opwekking en/of
opslag in diverse vormen waaronder warmteopslag, elektrisch vervoer en systeem integratie
met hybride netten. Uiteindelijk doel van dit programma voor de gebruikers van de
concepten en tools is optimalisatie en een transitie van de lokale energie-infrastructuur,
inzicht in effecten, kosten en baten van keuzes voor energiedragers, financieringsmodellen
en een basis voor planning van de infrastructuur.
Programma 4b: Monitoring en control van elektriciteitsnetten
De belangrijkste doelstelling van dit programma is, naast de hierboven genoemde algemene
programmalijndoelstellingen, de ontwikkeling van flexibele netcomponenten, systemen
en sensoren voor de elektriciteitsnetten. Uiteindelijk doel voor het netbeheer is
het beperken van de noodzaak tot investeringen, verlagen van operationele kosten van
toekomstbestendige elektriciteitsnetten, conditiemetingen voor een toestandsafhankelijke
bedrijfsvoering, zelfherstellende functionaliteiten en het beperken van de effecten
van storingen met (tijdelijk) eilandbedrijf. Elektromagnetische compatibiliteit is
een aandachtpunt in dit programma.
Programma 4c: Lage temperatuur warmte- en koude netwerken
De belangrijkste doelstelling van dit programma is, naast de hierboven genoemde algemene
programmalijndoelstellingen, het ontwikkelen van een nieuwe generatie laag temperatuur
warmtenet. Uiteindelijk doel voor investeerders en exploitanten is het ontwikkelen
van nieuwe, en het omvormen van bestaande, warmtenetten naar LT-warmtenetten waarop
verschillende bronnen kunnen worden aangesloten en waardoor optimalisatie van vraag
en aanbod van warmte en koude binnen clusters van gebouwen mogelijk is. Legionella
aanpak en regelgeving zijn aandachtspunten in dit programma.
Programma 4d: Betere benutting ondergrond voor opwekking & opslag thermische energie
De belangrijkste doelstelling van dit programma is, naast de hierboven genoemde algemene
programmalijndoelstellingen, het ontwikkelen van oplossingen voor de opslag van warmte
in de ondergrond bij hogere temperaturen dan 30°C en het onderzoeken van de bijbehorende
exploitatiemogelijkheden hiervan. Ook biedt dit programma ruimte voor onderzoek naar
en ontwikkeling van de mogelijkheden voor ondiepe geothermie (<1000 meter) als duurzame
energiebron. Bodemprocessen (thermisch, combinatie met vervuiling, met waterwinning,
bodemleven) en daarmee samenhangende vergunningen zijn aandachtspunten in dit programma.
Programma 4e: Informatie- en data management
De belangrijkste doelstelling van dit programma is, naast de hierboven genoemde algemene
programmalijndoelstellingen, het ontwikkelen van ICT platformen, informatiesystemen,
slimme meter datamanagement systemen, en software voor analyse van de energie-infrastructuur,
zodat data en informatie het beheer en de bedrijfsvoering van een flexibele energie-infrastructuur
faciliteren met het:
-
− tijdig in beeld brengen van dreigende congesties in de infrastructuur;
-
− zoveel mogelijk voorkomen van verstoringen;
-
− beperken van de effecten van verstoringen en het herstellen van verstoringen;
-
− inspelen op ontwikkelingen in de energiemarkt en fluctuaties in vraag en aanbod van
energie;
-
− optimale gebruik van de activa in de infrastructuur.
Aandachtspunten bij de programma’s van deze programmalijn
Een Urban Energy project in programmalijn 4, houdt rekening met en speelt in op de
volgende aandachtspunten, voor zover nodig voor een succesvolle toepassing van de
projectresultaten (gedeeltelijk komen de aandachtspunten overeen met die van programmalijn
5):
-
− Markt- en verdienmodel.
-
− Herhaalbaarheid van oplossingen met bijbehorende (internationale) standaardisatie;
dit speelt in het bijzonder voor de ICT-aspecten en het datamanagement, maar ook voor
oplossingen met sensortechnologie en voor concepten van warmte- en koudesystemen.
-
− Interoperabiliteit om geografische schalen en verschillende organisaties te verbinden.
-
− Privacy, eigendom van data en ‘security’ (de beveiliging van de goede werking van
de energie-infrastructuur).
-
− ‘Resilience’ van de energie-infrastructuur, het vermogen om te herstellen van (ver)storingen,
negatieve effecten ervan te beheersen, ‘back up’ (opgestelde reserve).
-
− ‘Open data’ en ‘open ICT platforms’: beperkingen minimaliseren voor hergebruik van
data voor meerdere doeleinden, zodat dit nieuwe inzichten en nieuwe verdienmodellen
mogelijk maakt, en samenhang in informatie brengt.
-
5.
Energieregelsystemen en -diensten
Aanleiding en programmalijndoelstellingen
Een energieneutrale gebouwde omgeving vraagt om ‘intelligente’ energiebesparing en
optimale inzet van duurzame energie. Het gebruik van decentraal, in toenemende mate
door consumenten zelf, opgewekte duurzame energie kan worden geoptimaliseerd door
het toepassen van prijsmechanismen, het waarderen van ‘flexibiliteit’ en het benutten
van energieopslag (inclusief het gebruik van batterijen in elektrische auto’s). Hierbij
is het van belang dat dit lokaal organiseren van de energievoorziening (productie,
opslag, handel, gebruik) niet leidt tot verlies aan comfort in woon- en werkomgeving
en dat ‘intelligente’ energiebesparing wordt gerealiseerd (d.w.z. energiebesparing
in combinatie met een optimaal binnenklimaat, veiligheid en beschikbaarheid).
De belangrijkste doelstelling van deze programmalijn is het:
-
− ontwikkelen van (zelflerende) intelligente energieregelsystemen en -diensten voor
optimaal energiegebruik, gezond en comfortabel binnenmilieu, optimale inzet van duurzame
energie, ‘ontsluiting van flexibiliteit’, energiebesparing en kostenverlaging.
-
− ontwikkelen van innovatieve producten en diensten op het gebied van ‘flexibiliteit’
waaronder energieopslag zoals batterijmanagementdiensten, garantiediensten, flexibiliteitsdiensten,
laad- en ontlaadprotocollen.
-
− ontwikkelen van oplossingen voor slimme sturing vanuit de (auto)batterij in het net
met bijvoorbeeld een ‘open mobility services platform’. Eigenaren van elektrische
auto’s kunnen hun (auto)batterij hiervoor beschikbaar stellen.
-
− ontwikkelen van nieuwe energiemarktmodellen met ‘incentives’ om de energievoorziening
duurzamer in te richten, flexibiliteit aan te bieden, en het gebruik van energie dat
binnen de eigen ‘gemeenschap’ is opgewekt te stimuleren (bijv. door inzet van prijsmechanismen).
-
− gebruik van data (inclusief ‘big data’) in al haar verschijningsvormen als één van
de manieren om bovengenoemde ontwikkelingen te faciliteren. Waarbij rekening moet
worden gehouden met standaardisatie, interoperabiliteit, ‘open data’, privacy en security.
Uiteindelijk beogen de resultaten van alle programmalijnen samen bij te dragen aan
een energieneutraal of energieleverend gebouw of gebied. De andere Urban Energy programmalijnen
zijn vooral gericht op componenten en producten. Programmalijn 5 is een verbindende
schakel en richt zich op systemen en diensten. De gebruiker staat centraal; data en
ICT zijn belangrijke verbindende elementen. Compacte warmte opslag wordt bijvoorbeeld
ontwikkeld in programmalijn 2 en warmte koude opslag ondergronds in programmalijn
4. In programmalijn 5 worden diensten ontwikkeld voor de optimale inzet van de opslag.
De verschillende programma’s binnen programmalijn 5 versterken elkaar: intelligente
regelsystemen en -diensten in 5a kunnen uiteindelijk aanwezige opslagdiensten benutten
die worden ontwikkeld in 5b en inspelen op prijsmechanismen die worden ontwikkeld
in 5c.
2016 programma’s en doelstellingen
Urban Energy projecten in de zin van de regeling passen binnen de volgende programma’s
en hun doelstellingen:
Programma 5a: (Zelflerende) intelligente energieregelsystemen en -diensten
De belangrijkste doelstelling van dit programma is, naast de hierboven genoemde algemene
programmalijndoelstellingen, het ontwikkelen van intelligente energieregelsystemen
en ondersteunende producten en diensten voor energiebesparing en optimaal energiegebruik
op gebouw- en gebiedsniveau. Producten en diensten dienen, binnen gestelde marges
voor de te leveren prestatie, te zorgen voor het regelen van de energievraag, het
continu optimaal inzetten van (decentrale) duurzame energie, en/of het optimaliseren
van het binnenklimaat (ventilatie, temperatuur, licht). Ze verbeteren daarmee de energieprestatie
als geheel op gebouw- en gebiedsniveau. Daarbij zijn producten en diensten nodig voor
inzage in en sturing van actueel energiegebruik, het vaststellen en verhogen van de
actuele waarde van (decentraal beschikbare) energie en/of de waarde van beschikbare
flexibiliteit’ in de energievraag (en eventueel ook van het energieaanbod). Schaalbare
en/of repliceerbare oplossingen zijn belangrijk. Standaarden en interoperabiliteit
zijn hiervoor een voorwaarde.
Programma 5b: Inzet van energie-opslagsystemen
De belangrijkste doelstelling van dit programma is, naast de hierboven genoemde algemene
programmalijndoelstellingen en met de inzet van energieopslag (warmte en elektriciteit),
de ontwikkeling van intelligente batterijmanagementtechnologieën en producten en diensten
voor het optimaal inzetten van (decentrale) duurzame energie. De producten en diensten
verbeteren de energieprestatie als geheel, verhogen de actuele waarde van (decentraal
beschikbare) energie en zorgen voor het flexibel opvangen van fluctuaties in vraag
en aanbod. Een belangrijke rol is voorzien voor de inzet van de batterij in elektrische
voertuigen. Hierbij dient optimaal gebruik te worden gemaakt van databronnen die van
belang zijn voor het goed sturen van de opslagfuncties, bijvoorbeeld gebruiks- en
weersverwachtingen.
Programma 5c: Prijsmechanismen
De belangrijkste doelstelling van dit programma is, naast de hierboven genoemde algemene
programmalijndoelstellingen, de ontwikkeling van producten en diensten voor het continu
optimaal inzetten van decentraal opgewekte duurzame energie door de inzet van prijsmechanismen.
Daarvoor zijn producten en diensten nodig die inspelen op de actuele waarde van (decentraal
beschikbare) energie die op een marktplaats kan worden verhandeld en die voor energieconsumenten
(groot en klein) beschikbaar zijn. Ook zijn producten en diensten nodig voor het stimuleren
van het gebruik van energie die binnen de eigen gemeenschap is opgewekt door het implementeren
van dynamische verrekeningstechnieken.
Aandachtspunten bij de programma’s in deze programmalijn
Een Urban Energy project in programmalijn, houdt rekening met en speelt in op de volgende
aandachtspunten, voor zover nodig voor een succesvolle toepassing van de projectresultaten
(gedeeltelijk komen de aandachtspunten overeen met die van programmalijn 4):
-
− Markt- en verdienmodel.
-
− Herhaalbaarheid van oplossingen met bijbehorende (internationale) standaardisatie;
dit speelt in het bijzonder voor de ICT-aspecten en het datamanagement.
-
− Integrale benadering in plaats van werken naar point-to-point oplossingen.
-
− Interoperabiliteit om geografische schalen en verschillende organisaties te verbinden.
-
− Interoperabiliteit om interactie met andere vitale infrastructuren te kunnen realiseren
zoals water en life sciences en health (LSH).
-
− Wet- en regelgeving.
-
− Privacy, eigendom van data en ‘security’ (de beveiliging van de goede werking van
het energiesysteem).
-
− (Gedrag van) energie ‘prosumenten’; de consument (en prosument) heeft een centrale
positie in het nieuwe energiesysteem en is veel meer dan een eindgebruiker.
-
− ‘Open data’ en ‘open ICT platforms’: beperkingen minimaliseren voor hergebruik van
data voor meerdere doeleinden, zodat dit nieuwe inzichten en nieuwe verdienmodellen
mogelijk maakt en samenhang in informatie brengt.
-
− Creëren of benutten van testfaciliteiten voor nieuwe producten en diensten. Uit te
bouwen naar een referentiearchitectuur.
Bijlage 4.2.9. behorende bij artikel 4.2.64 van de Regeling nationale EZ-subsidies (Demonstratie energie-innovatie)
De doelstelling van de paragraaf Demonstratie energie-innovatieprojecten is om in
Nederland een ‘etalage’ van energie-innovaties te creëren waardoor Nederlandse bedrijven
gemakkelijker de sprong naar internationaal succes kunnen maken met producten, processen
of diensten die zij ontwikkeld hebben. Voor Nederland nieuwe (toepassingen van) apparaten,
systemen of technieken, die energie besparen of die het gebruik van hernieuwbare energiebronnen
bevorderen, worden door het bedrijfsleven in de praktijk toegepast. Voor energiebesparingsprojecten
in de industrie mag het project ook een pilot betreffen. Een pilot valt onder de definitie
van ‘experimentele ontwikkeling’. Het betreft een proefproject in omgevingen die representatief
zijn voor het functioneren onder reële omstandigheden, dat indicaties moet opleveren
of de energiebesparende maatregelen werken zoals gedacht en definitief opgenomen kunnen
worden in het productieproces.
DEI-projecten moeten technologieën bevatten die potentie hebben voor versterking van
de Nederlandse economie, wat betreft omzet, werkgelegenheid en export van en door
Nederlandse fabrikanten, technische dienstverleners of leveranciers. Op deze wijze
dragen de projecten bij aan de economische (groene) groei in Nederland.
De projecten moeten gaan over energietechnologie die bijdraagt aan de verduurzaming
van de energiehuishouding. Productiemachines voor energiebesparende of duurzame energieproducten
komen niet in aanmerking voor subsidie.
De projecten kunnen bijdragen aan de programmalijnen van de Topconsortia voor kennis
en innovatie (TKI’s) binnen de topsector energie: bio-energie, wind op zee, smart
grids, zonne-energie, energiebesparing in de gebouwde omgeving, gas en energiebesparing
in de industrie, maar zijn niet hiertoe beperkt. Ook andere technologieën die energie
besparen of het gebruik van hernieuwbare energiebronnen stimuleren, zijn toegestaan.
Hernieuwbare energiebronnen die in aanmerking komen, zijn: windenergie, zonne-energie,
aerothermische (warmte in de omgevingslucht), hydrothermische (warmte in het oppervlaktewater),
geothermische energie en energie uit de oceanen, waterkracht, biomassa, stortgas,
gas van rioolzuiveringsinstallaties en biogas. Projecten op het gebied van biobrandstoffen
die onder de bijmengverplichting vallen, komen niet in aanmerking voor subsidie. Dit
betreft ook bio-LNG projecten.
Bijlage 4.2.10. , behorende bij artikel 4.2.71 van de Regeling nationale EZ-subsidies (Programmalijnen Systeemintegratie)
1. Achtergrond
De transitie naar een duurzame energiehuishouding brengt een heel scala aan veranderingen
met zich mee. De productie van duurzame elektriciteit uit wind en zon neemt toe, het
conventionele productiepark voor elektriciteit wordt anders ingezet dan voorheen,
consumenten gaan zelf elektriciteit produceren, warmte wordt steeds duurzamer opgewekt,
enzovoorts. Deze veranderingen lijken zich het meest nadrukkelijk in het elektriciteitsdomein
te manifesteren. Een van de gevolgen is dat het steeds lastiger wordt om vraag en
aanbod van elektriciteit in evenwicht te brengen. Dit heeft invloed op de prijzen
van elektriciteit; de volatiliteit zal toenemen. Daardoor ontstaan nieuwe mogelijkheden
voor de levering van allerlei diensten op het terrein van bijvoorbeeld vraagsturing
en flexibiliteits/balanceringsdiensten.
Flexibiliteit is op verschillende plaatsen en manieren te creëren. In de energiewaardeketen
liggen mogelijkheden voor flexibilisering aan de productiekant (bijvoorbeeld via flexibele
opwekking) en aan de gebruikskant (bijvoorbeeld via vraagsturing). Ook een betere
integratie van energie-infrastructuren voor elektriciteit, gas(sen), warmte en koude
biedt kansen voor het creëren van flexibiliteit. De integratie van verschillende energiedragers
schept nieuwe uitdagingen voor conversieprocessen en energieopslag. Een deel van de
oplossing van die integratie kan gezocht worden in een eenduidige ICT-architectuur,
gebaseerd op interoperabiliteit en standaarden zoals bijvoorbeeld gebeurt in het smart
grids-domein. Andere oplossingen liggen in energieopslag en de omzetting van elektriciteit
in andere modaliteiten, zoals warmte, producten en gassen (via Power2X) en in het
ontwikkelen van de bijbehorende diensten.
Deze ontwikkelingen spelen zich op grofweg drie schaalniveaus af:
-
• het lokale of decentrale niveau, ook wel aangeduid als ‘achter de meter’ waarmee de gebouwde omgeving wordt bedoeld
(woning- en wijkniveau);
-
• het regionale niveau, gekoppeld aan distributienetten voor elektriciteit en gas, maar ook aan warmte-
en stoomnetten;
-
• het nationale niveau waarbij grootschaligheid kenmerkend is, gekoppeld aan transmissienetten voor elektriciteit
en gas. Ook internationale verbindingen (interconnectie) worden onder deze categorie
geschaard.
Deze ontwikkelingen vormen een uitdaging voor de energiesector en sectoren die met
het energiedomein verbonden zijn; ze scheppen kansen voor ondernemers om producten
en diensten aan te bieden die op deze ontwikkelingen inspelen. Ook ontstaat er behoefte
aan nieuwe ‘spelregels’ die ruimte geven aan deze ontwikkelingen, zoals een faciliterend
beleid en het wegnemen van belemmeringen in de wet en regelgeving. Er is behoefte
aan meer kennis en inzicht in deze ontwikkelingen, het effect ervan op het systeem
en hoe de kansen die dit schept zo goed mogelijk benut kunnen worden.
Het thema systeemintegratie van de Topsector Energie wil op deze ontwikkelingen inspelen
door het ontwikkelen en valoriseren van nieuwe producten en diensten te faciliteren
en kennis over en inzicht in het systeem en de veranderingen die daarin plaatsvinden
te genereren. De achterliggende gedachte is dat een betere integratie zowel binnen
het energiesysteem als op de verbindingen met andere sectoren, bijdraagt aan oplossingen
om het energiesysteem duurzamer te maken en tegelijkertijd betrouwbaar en betaalbaar
te houden. Er is geen ‘strakke’ definitie van systeemintegratie.
Definitie
|
We kiezen er hier voor om systeemintegratie te definiëren als het verbeteren van de
integratie tussen schakels en spelers in de energiewaardeketen, tussen verschillende
energiedragers, tussen actoren in de waardeketen en met aanpalende sectoren in het
systeem, waardoor oplossingen voor knelpunten worden geboden en waardoor er kansen
ontstaan voor nieuwe producten en diensten. Het einddoel daarbij is om een duurzame,
betaalbare en betrouwbare energiehuishouding te bereiken.
|
De zeven TKI’s van de Topsector Energie erkennen deze kansen en de behoefte aan kennis
en inzichten. Het programma voor2015 borduurt voort op de basis die in 2014 is gelegd
(de inhoudelijke discussies en de resultaten van de subsidietenders) en de resultaten
van vier studies die in de periode november 2014 – maart 2015 zijn uitgevoerd in het
kader van het thema systeemintegratie op de terreinen productie, energieopslag, infrastructuur
en eindgebruik. Op www.rvo.nl/systeemintegratie zijn de rapporten van deze studies
te downloaden.
2. Doelstellingen
Het programma heeft als doel om kennis, producten en diensten te ontwikkelen die inspelen
op de hiervoor geschetste veranderingen die in het energiesysteem plaatsvinden als
gevolg van de energietransitie. De gedachte daarbij is dat het verbeteren van de integratie
tussen schakels en spelers in de energiewaardeketen, tussen verschillende energiedragers,
tussen actoren in de waardeketen en met aanpalende sectoren in het systeem, oplossingen
biedt en nieuwe kansen schept. Deze kansen voor flexibiliteit in het energiesysteem
liggen op de volgende terreinen:
-
• Vraagsturing via Power2X, de inzet van elektriciteit voor de productie van chemische
grondstoffen, gassen (zoals waterstof), (hoogwaardige) warmte/stoom en koude; dit
speelt zowel op het niveau van producenten en eindgebruikers als bij de koppeling
van infrastructuren (distributie- en transmissienetten) voor elektriciteit, gassen
en warmte/koude;
-
• Energieopslag en daarvoor benodigde managementsystemen.
De projecten verschaffen inzicht in die kansen op zowel technisch als economisch,
institutioneel en maatschappelijk vlak. De kansen zijn gericht op een betere integratie
binnen het energiesysteem en met aangrenzende sectoren waardoor het energiesysteem
steeds duurzamer wordt met als randvoorwaarden betaalbaarheid en betrouwbaarheid.
Het gaat in het programma systeemintegratie niet alleen om de technische aspecten,
maar ook om economische, institutionele en maatschappelijke aspecten. Projecten in
de zin van de regeling moeten naast de technologie ook de volgende punten adresseren:
-
– indien het project een technologieontwikkeling betreft: inbedding van de technologie
in de energiewaardeketen;
-
– financiële/economische kansen (inclusief het verdienmodel dat noodzakelijk is om het
concept of de technologie succesvol te kunnen toepassen; het kan ook gaan om de mogelijke
verdienmodellen);
-
– de niet-technologische factoren die een rol kunnen spelen bij de toepassing van het
concept of de technologie in de markt en hoe daarmee om te gaan. Essentiële aandachtspunten
waar rekening mee gehouden moet worden en op ingespeeld moet worden om het concept
in de markt toe te kunnen passen zijn bijvoorbeeld beleid en wet- en regelgeving en
maatschappelijke en institutionele issues.
Zowel Power2X als energieopslag hebben betrekking op toepassing in een grootschalige
context, op regionaal/centraal niveau (incl. eventuele internationale dimensies, zoals
interconnectie). Projecten in de zin van de regeling betreffen niet allerlei opties
voor vraagsturing op lokaal/decentraal niveau (‘achter de meter’); hiervoor wordt
verwezen naar paragraaf 4.2.9 iDEEGO. Projecten die zich richten op de relatie tussen het regionale/nationale niveau
en het werkterrein van iDEEGO (‘achter de meter’, op lokaal niveau), komen wel in
aanmerking voor subsidie. Voor projecten die zich op het snijvlak bevinden van ‘achter
de meter’ en ‘voor de meter’ bepaalt het zwaartepunt van de inspanning (in uren of
in budgettaire omvang) of het project een systeemintegratieproject of een iDEEGO-project
betreft.
Als een voorstel zich grotendeels op de maatschappelijke aspecten richt, dan valt
het thematisch gezien onder het STEM-programma (paragraaf 4.2.4). Voor projecten met een sterk demonstratiekarakter biedt paragraaf 4.2.10 Demonstratie Energie-innovatie (DEI) mogelijkheden.
3. Programmalijnen
Hieronder worden de programmalijnen waarop deze paragraaf zich richt nader toegelicht.
3.1. Power2X
Bij Power2X wordt elektriciteit omgezet in een chemische grondstof, een gasvormige
of vloeistofvormige energiedrager, warmte, stoom en/of koude. Er is sprake van technologie
die elektriciteit als input heeft en deze gebruikt voor de directe of indirecte conversie
in een andere vorm. Bij lage elektriciteitsprijzen kan een vraag naar elektriciteit
worden gecreëerd en omgekeerd kan de specifieke vraag worden afgeschakeld als de elektriciteitsprijs
te hoog wordt voor een bepaalde toepassing (‘demand response’). Het conversieproces
dient hiervoor flexibiliteit te hebben zodat snel kan worden gereageerd op prijsprikkels
met betrekking tot elektriciteit. Dat kan op twee manieren:
-
1. de technologie is geschikt voor snel en frequent op- en afschakelen;
-
2. de technologie is een ‘dual-fuel’ optie waarbij geschakeld kan worden tussen de inzet
van elektriciteit en een andere brandstof (zoals aardgas).
Het Power2X-concept kan toegepast worden bij eindgebruikers en als koppeling tussen
infrastructuren, zoals elektriciteit en stoom- of gasnetwerken, waarbij toegang door
derden een voorwaarde is. In tegenstelling tot energieopslag is het meestal niet de
bedoeling om later weer direct elektriciteit te produceren; er zijn uitzonderingen
zoals de omzetting van elektriciteit in waterstof die in het aardgasnet wordt geïnjecteerd
en later voor elektriciteitsopwekking wordt ingezet (indirecte route).
Er zijn veel verschillende processen mogelijk. De voor Nederland meest kansrijk geachte
mogelijkheden, waarop deze paragraaf zich richt, zijn:
• Power2Products
Power2Products (of Power2Chemicals) betreft de omzetting van elektriciteit in waardevolle
chemische componenten of de inrichting van specifieke productieprocessen die gebruik
kunnen maken van elektriciteit en een andere brandstof (‘dual fuel’, meestal gas).
Variaties in het aanbod van duurzame elektriciteit doen zich voor op verschillende
tijdschalen. Voor de industrie zijn variaties met betrekking tot kwartieren, enkele
uren en enkele dagen het meest interessant. Elektrisch gedreven ovens zoals gebruikt
bij bijvoorbeeld de productie van siliciumcarbide kunnen op kwartierbasis aan en uit
worden gezet. Voor bijvoorbeeld sproeidroogprocessen is dit veel lastiger en kan hooguit
op de variatie in meerdere uren/dagen geanticipeerd worden. Door processen modulair
en schakelbaar te maken, kunnen zij inspelen op deze variaties. In de aanpak worden
verschillende sectoren onderscheiden met elk hun eigen specifieke kansen en mogelijkheden
en hun eigen innovatieaanpak. Soms gaat het om bewustwording en kennisopbouw, dan
wel kostprijsverlaging van apparaten en componenten, het ontwikkelen van totaal nieuwe
proces en apparaatconcepten of het slechten van niet technologische barrières.
In de volgende sectoren liggen kansrijke opties:
-
• Metaalindustrie: Voor het productieproces van aluminium en een aantal andere onedele
metalen wordt elektriciteit gebruikt. De productie van ijzer kan ook elektrochemisch
plaatsvinden en is zeker in combinatie met ‘urban mining’ een mogelijkheid om ijzer
duurzaam te produceren. In de metaalrecycling liggen kansen voor een circulaire economie
gedreven door duurzame elektriciteit.
-
• Chemie: Kansen liggen in de transitie van thermisch gedreven reacties naar elektrochemisch
gedreven reacties. In de chemie worden vaak hoge temperaturen gebruikt om endotherme
reacties te drijven of om activeringsenergie te overwinnen. Electrochemie in combinatie
met slimme katalyse kan mogelijk hier als alternatief dienen. Ook procesintensificatie
(piston reactors, microreactors, etcetera) bieden mogelijkheden voor elektrisch gedreven
processen. Een voorbeeld is de elektrochemische productie van NH3. Door nieuwe katalyse en nieuwe chemie zijn er kansen voor het (gedeeltelijk) vervangen
van het fossiel gedreven Haber-Bosch proces. Door de duurzame productie van ammoniak
kan de complete agrofood-keten (kunstmest) 40% duurzamer worden en zijn er kansen
voor energieopslag in de energiesector (ammoniak als brandstof/waterstofopslag).
-
• (Agro) food industrie: Belangrijke energievragende processtappen binnen deze industrie
zijn verwarmen en koelen, sterilisatie en pasteurisatie, drogen en ontwateren, scheiden
en emulsificatie. Voor al deze processtappen zijn geëlektrificeerde alternatieven
te identificeren, die een rol kunnen spelen in een duurzame industrietak.
-
• ‘Industrial Utilities’: Momenteel is de energievoorziening van de procesindustrie
vrijwel volledig uitgelegd op het gebruik van fossiele brandstoffen, met name voor
de productie van proceswarmte, en niet ingericht op volgen van de vraag van flexibele
productieprocessen. Warmteproductie vindt vaak plaats in wkk-installaties. In principe
zijn geëlektrificeerde alternatieven mogelijk maar ontbreekt het aan inzicht. Zo kan
bijvoorbeeld door de inzet elektrisch gedreven warmtepompen op veel plaatsen laagwaardige
warmte omgezet worden in proceswarmte. Hiervoor is de ontwikkeling van effectieve
warmtepompen met een groot temperatuurbereik een belangrijke ‘asset’.
• Power2Hydrogen (waterstof)
Met Power2Hydrogen wordt de omzetting van elektriciteit in waterstof via elektrolyse
of plasmolyse bedoeld. De geproduceerde waterstof kan rechtsreeks worden ingezet als
grondstof voor de industrie (Power2Products) of in het vervoer (waterstofmobiliteit).
Waterstof kan ook aan het gasnet toegevoegd worden waarmee het aardgas wordt gedecarboniseerd.
De hoeveelheid waterstof die kan worden bijgemengd is echter nog beperkt (momenteel
tot 0,02%). Elektrolyse wordt reeds commercieel toegepast in basislast (TRL8/9), echter
nog niet in de functies die met flexibiliteit te maken hebben. Plasmolyse bevindt
zich nog in het fundamentele onderzoekstadium (TRL3/4). Onderzoeksvragen concentreren
zich op kostprijsverlaging van de conversietechnologie, het gebruik van goedkope,
niet-schaarse materialen, flexibele inzet (de snelheid van op- en afschakelen en de
gevolgen daarvan op de technologie) en ketenintegratie.
• Power2Steam (stoom)
Deze optie betreft de omzetting van elektriciteit in hoogwaardige warmte of processtoom.
Omdat de warmte-stoomcombinatie vaak wordt toegepast in de industrie, wordt deze optie
onder Power2Products meegenomen.
3.2. Energieopslag inclusief managementsystemen
Energieopslag betreft opslag van elektriciteit die later ook weer als elektriciteit
beschikbaar komt (dit in tegenstelling tot Power2X waarbij de elektriciteit 'verdwijnt'
in een ander product). Voorbeelden van elektriciteitsopslag zijn onder andere opslag
in batterijen of in samengeperste lucht. Alleen technologieën waarbij er zicht is
op nieuwe bedrijvigheid in Nederland (kansrijk voor de BV Nederland) komen in aanmerking.
De integratie van niet-kansrijke technologieën in en de interactie met volwaardige
systemen (de interfaces) komen wel in aanmerking voor subsidie als de resulterende
producten en hiermee samenhangende diensten wel kansrijk zijn voor de BV Nederland
en het project zich richt op de integratie in het energiesysteem, het creëren van
flexibiliteit en daarmee samenhangende diensten, en/of het realiseren van een kostprijsverlaging.
Daarbij kan gedacht worden aan de koppeling in industriële smart grids en regionale
balancering.
Bijlage 4.2.11. , behorende bij artikel 4.2.78 van de Regeling nationale EZ-subsidies (Programmalijnen Energie en industrie: joint
industry projects)
De doelstelling van de regeling is het ondersteunen van een samenwerkingsverband voor
het uitvoeren van een JIP Energie & Industrie project gericht op toegepast R&D onderzoek
(van TRL 3 tot en met TRL 7), van een door de industrie (klein, middel en groot bedrijf) verlangde innovatieve
proces/energietechnologie. Er wordt een substantiële financiële en inhoudelijke bijdrage
van bedrijven verwacht.
De projecten vallen binnen de scope van de hieronder genoemde programmalijnen van
het TKI- Energie & Industrie gericht op verbetering van de industriële energie efficiency
en energietransitie. met een totaal van 7,94 miljoen Euro.
Programmalijnen
|
1. Nieuwe generatie warmtegebruik systemen
|
2. Nieuwe generatie scheidingstechnologie
|
3. Betrouwbare, rendabele, energie zuinige droog- & ontwateringprocessen
|
4. Intensiveren van processen en optimaliseren van warmte- en stofoverdracht
|
5. Winnen van waardevolle componenten uit waterstromen, en ontwikkelen van alternatieven
voor huidige energie-intensieve behandelingsmethoden zoals verdamping
|
6. Energie-efficiënte manier van gasscheiding en gasbehandeling
|
7. Systeemintegratie: elektrificatie en flexibilisering
|
8. Industriële symbiose
|
De regeling stimuleert doorbraken en implementatie gericht op deze energiedoelen in
combinatie met het creëren van additionele economische activiteit en groei van werkgelegenheid.
Er wordt gekeken naar vier aspecten; 1) Bijdrage duurzaamheid, 2) Economische potentie,
3) Innovativiteit en 4) Projectkwaliteit (inclusief kennisverspreiding en consortiumvorming).
1. Bijdrage duurzaamheid
Projecten dienen bij te dragen aan minimaal één van de volgende doelstellingen:
-
• het (versneld) bereiken van de energiebesparingsdoelstellingen voor de procesindustrie:
30% reductie van industrieel energiegebruik en broeikasgasemissies
-
• het bewerkstelligen van de versnelling van de elektrificatie van de industrie en gebruik
van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen aan de vraagkant.
-
• het uitwisselen van reststromen van energie, water en materialen tussen bedrijven
met als doel een netto economische en ecologische winst te realiseren.
Het herhalingspotentieel is van belang: de technologie en/of ontwikkelde kennis dienen
breed toepasbaar te zijn, zodat een grote energiebesparing c.q. verzilvering van duurzaamheidspotentieel
kan worden gerealiseerd bij het uitrollen in de markt.
Naast de directe besparing in een specifiek productieproces kan de technologietoepassing
ook besparing of efficiencyverbetering verderop in het proces of productieketen bewerkstellingen
dan wel in het proces aanleiding geven tot gebruik van andere (energiebesparende)
grondstoffen. Elektrificatie en flexibilisering van productieprocessen of delen van
productieprocessen faciliteren de inpassing van duurzame elektriciteit in de industriële
energiehuishouding, verminderen het fossiele energiegebruik, en maken de functie van
de industrie als flexibele energievrager mogelijk in antwoord op het intermitterende
aanbod. Toepassingen die Industriële symbiose mogelijk maken kunnen een directe en/of
lange termijn besparing opleveren. Signaleren van deze mogelijkheden en verduidelijking
hiervan sterkt tot aanbeveling.
2. Economische potentie
Het project dient bij te dragen aan het creëren van economische waarde voor zowel
de deelnemers als de Nederlandse economie door:
-
• de uitbouw van banen en omzet in de proces industrie en de toeleverende sector; Doelstelling
van het TKI is om het aantal banen uit te breiden naar 330.000 waar het niveau van
2013 ongeveer 290.000 is;
-
• nieuwe banen en extra omzet in de toeleverende industrie. Doelstelling van het TKI
is om 2000 extra banen te realiseren bij met name MKB-ers, het deelnemen van midden-
en klein bedrijf in het project wordt dan ook gezien als positief bij de scoring.
Inventarisatie van het economisch potentieel (bijvoorbeeld extra banen en nieuwe omzet
bij de technologie ontwikkelaar, groei bij de eindgebruiker, of export van technologie)
maakt deel uit van het project.
3. Innovativiteit
De projecten dienen betrekking te hebben op innovatie, procesefficiëntie, het efficiënter
gebruik maken van hulpbronnen en de verduurzaming van de industriële energiehuishouding.
Het toenemen van industriële symbiose kan hier ook een bijdrage aan leveren evenals
het terugwinnen en hergebruik van nuttige en waardevolle producten dan wel opslag
en distributie van warmte. De toepasbaarheid binnen verschillende sectoren wordt positief
beoordeeld.
4. Projectkwaliteit
De kwaliteit wordt beoordeeld aan de hand van de kwaliteit van het projectplan en
de projectopzet, alsmede van de expertise van de betrokken kennisaanbieders. Mogelijke
vervolgstappen, kennisuitwisseling en de samenstelling van het consortium zijn hierbij
van groot belang.
-
a. Het project dient een oplossing te bieden voor de vragen van de industrie zoals hieronder
beschreven. De mate waarin dit aansluit op de vraag zal meegenomen worden in de weging.
Indien concreet kan worden gemaakt hoe de vervolgstappen van het JIP Energie & Industrie
project er uit zien en hoe dit leidt tot brede implementatie, beïnvloedt dit de beoordeling
positief. Dit kan bijvoorbeeld door het opnemen in het voorstel van een go/no-go beslissing
voor de betreffende vervolgfase inclusief de criteria, waarop dit besluit zal worden
genomen en een omschrijving van deze volgende fase.
-
b. Ook kennisuitwisseling beschreven in een communicatieplan is een vereiste. Hierin dient te worden aangegeven
welke communicatie uitingen worden gedaan en waarom. Denk hierbij aan; publicaties,
nieuwsbrieven en deelname aan congressen. Daarnaast kan via kennisnetwerken aandacht
aan het project geschonken worden door het organiseren van interactieve bijeenkomsten,
het stimuleren van netwerkvorming en het opnemen van de resultaten in een kennisdossier.
Om tot een actieve link met het onderwijs te komen en de daarbij behorende kennisdisseminatie
kansen, is het actief betrekken van Lectoren en Centres of Expertise een pré.
-
c. Een groter aantal deelnemende partners uit verschillende sectoren (consortiumvorming) zal als extra positief worden beoordeeld. Dit alles om een brede verspreiding van
de technologie te bevorderen over verscheidene sectoren, zowel richting professionals
als educatieve instellingen. Als de voorgestelde activiteiten gecombineerd gaan of
kunnen worden met soortgelijke activiteiten in buitenlandse netwerken is dit positief.
-
d. Een grotere bijdrage van ondernemingen in de uitvoering van het project dan wel als
financier van het project wordt als positief beoordeeld. Van belang is dat de samenwerking
als voldoende evenwichtig wordt beschouwd.
In de volgende paragrafen zijn de onderzoeksvragen beschreven zoals door de industrie
zijn gedefinieerd.
-
1.
Nieuwe generatie warmtegebruik systemen
Er wordt gezocht naar voorstellen die antwoord geven op de twee onderstaande vragen,
namelijk ten eerste ‘Efficiënte en meer duurzame productie van warmte’ en ten tweede
‘Hergebruik van restwarmte’.
-
2.
Nieuwe generatie scheidingstechnologie als vervanging van energie intensieve destillatie
Industriële processen voor het scheiden van vloeistoffen gebruiken grote hoeveelheden
energie. Destillatie wordt in de huidige industriële praktijk op grote schaal toegepast,
maar is zeer energie-intensief. De energie-efficiëntie van klassieke destillatiekolommen
kan in een eerste stap verhoogd worden door geïntegreerde destillatie (beter gebruik
van interne warmtehuishouding, integratie van bewerkingsstappen), of het onderzoeken
van een volgende generatie kolominternals. Ook hybride technologieën, waarbij destillatie
gecombineerd wordt met andere technologie, zoals extractieve destillatie of de combinatie
van membranen met destillatie, kunnen bijdragen aan het terugbrengen van het huidige
energiegebruik van vloeistofscheiding. Een bestaand en energievriendelijker alternatief
voor destillatie is kristallisatie, maar deze technologie moet verder verbeterd worden
om het toepassingsgebied te verbreden; mogelijke verbeteringen zijn combinaties met
ultrasone technologie, of met extractie door diepe eutectica. Het voordeel van de
bovenvermelde stapsgewijze verbeteringen is dat ze in vele gevallen als retrofit geïnstalleerd
kunnen worden, wat door gebruikers makkelijker wordt geaccepteerd.
Door het toepassen van andere scheidingsprincipes waarbij geen fasetransitie meer
plaats vindt, is een nog grotere energiebesparing mogelijk. Te denken valt aan affiniteitsscheidingen
(extractie, adsorptie, absorptie) en de toepassing van membranen. Voor grootschalige
toepassing van deze technologieën in de industrie is onderzoek en ontwikkeling noodzakelijk.
Deze tender vraagt met name om retrofit en hybride oplossingen en breed toepasbare
scheidingstechnologieën die geen gebruik maken van fasetransitie. De compatibiliteit
en synergie tussen deze technologieën met modulair design is een belangrijk aspect
van het project.
De focus zal liggen op projecten met een TRL niveau in de range van 3–7.
-
3.
Betrouwbare, rendabele, energie zuinige droog- & ontwateringsprocessen
Het droogproces alleen is verantwoordelijk voor ongeveer 18% van het totale energieverbruik
in de (Nederlandse) procesindustrie. De belangrijkste doelstellingen voor projecten
op dit thema zijn het genereren van doorbraak onderzoek naar energie-efficiënt drogen
en ontwateren. Er wordt gestreefd naar technologieën die een substantiële vermindering
van het energieverbruik van 20–50% mogelijk maken. Het kan gaan om mechanische ontwatering
(sedimentatie, flotatie, filtratie, centrifugatie, spiraalscheiders); membraanprocessen;
thermische ontwatering (verdamping, kristallisatie); droogprocessen, verbeterde proces
control en bijbehorende (soft) sensors en het terugwinnen van het verwijderde water.
In de ingediende projecten dient naast energiebesparing ingegaan te worden op de productkwaliteit.
De interesse ligt nadrukkelijk op procesinnovaties die droogstappen vermijden (dan
wel sterk verkleinen) of op een andere manier een doorbraak kunnen realiseren.
Het ontwerpen/selecteren en opschalen van de juiste apparatuur en de juiste droogcondities
is een uitdagend proces. Er wordt daarom gezocht naar projecten die de voorspelbaarheid
van bevredigend functionerende droogprocessen voor de industrie kunnen bevorderen
door heuristiek en nieuwe kennis in te brengen in het design proces. Gegeven de complexiteit
van deze processen heeft een multidisciplinaire benadering de voorkeur.
-
4.
Intensiveren van processen en optimaliseren van warmte- en stofoverdracht
Energie en grondstoffen zijn relatief schaars in Europa, terwijl de groei in de bulkchemie
relatief laag is in een overwegend verzadigde markt. Dientengevolge dient de bulk
chemische sector voortdurend de efficiëntie van zijn overwegend continue en kapitaalintensieve
processen te verhogen en efficiënter om te gaan met grond- en hulpstoffen. Tegelijkertijd
vindt er een verschuiving plaats naar de productie van fijn- en speciaal chemicaliën
met een hogere toegevoegde waarde die traditioneel typisch in batchprocessen worden
geproduceerd. Wijzigingen in het energieaanbod vereisen technologische aanpassingen
(elektrificering en flexibilisering) en systeemintegratie.
Procesintensivering (PI: Process Intensification) adresseert de bovengenoemde uitdagingen door de conceptualisering, verkenning en
ontwikkeling van nieuwe innovatieve technologieën die leiden tot efficiëntere processen
en/of een efficiëntere procesvoering. PI heeft een synergistische connectie met integraal
procesontwerp (PSE: Process Systems Engineering) en geavanceerde procescontrole (APC: Advanced Process Control) die zich richten zich op de optimalisatie van het procesontwerp en de beheersing
van deze processen.
De tender richt zich op een set van activiteiten die leiden tot energiebesparing al
dan niet in combinatie met elektrificatie. Hierbij kan gedacht worden aan:
-
• De toepassing van externe krachtenvelden in het algemeen en centrifugaal velden in
het bijzonder teneinde stofoverdracht, warmteoverdracht en/of micromenging te intensiveren
(al of niet in een reactieve omgeving).
-
• De toepassing van technologieën die zijn gericht op de in-situ verwijdering van reactieproducten
in evenwichtsreacties om conversies te verhogen en recycles te verlagen.
-
• De ontwikkeling en toepassing van geïntensiveerde reactoren en scheidingstechnologieën
-
• De integratie van geïntensiveerde reactoren en scheidingstechnologieën in flexibele,
modulaire units om een overgang van batchgewijze operatie naar continue operatie mogelijk
te maken.
-
• De ontwikkeling en toepassing van PSE en APC om uitdagingen op het gebied van, integratie
van nieuwe technologieën in het procesontwerp, het ontwerpen van optimale processen
voor complexe routes en variaties in grondstofkwaliteit tegemoet te treden.
-
5.
Winnen van waardevolle componenten uit waterstromen, en ontwikkelen van alternatieven
voor huidige energie-intensieve behandelingsmethoden zoals verdamping
Door afscheiden en hergebruik van nuttige en waardevolle componenten uit proceswaterstromen,
kan meer waarde worden gehaald uit die stromen. Tevens wordt een substantiële reductie
in energieverbruik gerealiseerd en kan gezuiverd water worden ingezet voor hergebruik.
Via deze tender wordt gevraagd om projectvoorstellen voor het behandelen van diverse
proceswaterstromen in de industrie. Het betreft primaire proces-, zij- en afvalstromen
als mede utilities (koelwater, ketelwater en proceswater). Projectrealisatie moet
resulteren in het winnen c.q. terugwinnen en hergebruiken van waardevolle producten
en energie uit waterstromen in de procesindustrie. Tevens gaat het om het efficiënter
(her)gebruik van materialen en water, het zoveel mogelijk sluiten van interne kringlopen
(inclusief de waterkringloop) en schonere c.q. sterk in omvang gereduceerde afvalstromen,
zoals bijvoorbeeld worden aangeboden aan rioolwaterzuiveringsinstallaties. In de voorstellen
moet aannemelijk worden gemaakt dat het project binnen 6 jaar leidt tot een energetisch
25% gunstigere situatie dan nu om (bij toepassen van thans commercieel beschikbare
en bewezen technologie in dezelfde processen) dezelfde mate van prestatie bij (terug)winning
en hergebruik te bereiken. Toepassing van de voor ogen staande technologie moet aantoonbaar
afdoende zicht bieden op een gezonde en duurzame business case. Meer specifiek kan
worden gedacht aan (een combinatie van) activiteiten gericht op (verder) verbeteren
en opschalen van technologieën en systemen aangaande:
-
− Terugwinnen en valoriseren van organische componenten met hoge waarde uit proceswaterstromen.
-
− Verwijderen en terugwinnen voor hergebruik van zouten en anorganische componenten
uit diverse proceswaterstromen (inclusief IX gebruik en regeneratie)
-
− Sluiten van de waterkringloop en verbeteren van hergebruik van water. Technische oplossingen
die bijdragen aan het wegnemen van belemmeringen die nu het hergebruik van water uit
afvalwater voor diverse industriële water stromen in de weg staan.
-
− Verbeteren van processen met op water gebaseerde processtromen door tijdige afscheiding
en hergebruik van storende componenten (incl. trace removal).
-
− Geavanceerde concentratiemethodes voor beter hergebruik van componenten en water.
-
− Afscheiden en hergebruiken van waardevolle componenten (zoals VFA’s) voortgekomen
uit conversie van organisch restmateriaal in (bio based) industriële afvalwaterstromen.
Fig.: Algemeen overzicht programmalijn 5
-
6.
Energie-efficiënte manier van gasscheiding en gasbehandeling
Binnen deze programmalijn wordt er aan nieuwe gasscheidingstechnologieën gewerkt om
het energieverbruik van geselecteerde processen met 30% te verminderen. De nadruk
ligt op fysische scheidingsmethoden, waarbij overall chemische reacties géén overwegende
rol spelen. Binnen deze programmalijn wordt aan 3 thema’s gewerkt:
-
•
Methaan platform: verwijdering van verontreinigingen en terugwinning van waardevolle bestanddelen
uit bio- en stortgassen alsmede aardgas van fossiele oorsprong is een belangrijk onderdeel
in de productie van pijplijn kwaliteit methaan. De verwijdering van zure gassen en
in de toekomst ook van inerte bestanddelen, speelt hierbij een vooraanstaande rol.
-
•
H2 zuivering en synthese gas conditionering: productie van 'groene' H2 met een hoge zuiverheid en een lage CO2-uitstoot, en de samenstelling van een synthesegas passend te maken voor verder gebruik.
Het voorkomen van tussendoor afkoelen en weer opwarmen van de gasstromen dient te
leiden tot toename van de energie-efficiency. Technologieën die boven de 300 °C functioneren
hebben hierom een voorkeur.
-
•
Waarde creatie uit industriële gassen: terugwinning van waardevolle componenten uit lage druk gasstromen die nu slechts
gebruikt worden voor de calorische waarde. Deze componenten kunnen echter ook nog
als basisbouwstenen voor de chemische industrie dienen. Hierbij valt bijvoorbeeld
te denken aan CO en H2, maar ook aan propaan. Deze terugwinning is op dit moment nog lang niet altijd kosten-
en energie-efficiënt mogelijk.
Generieke problematiek die rond deze drie thema’s spelen en waarvoor een aanpak gezocht
wordt zijn onder andere:
-
•
Materiaalkunde; opschaling productietechnologie, met effectieve materiaalvormgeving van gestructureerde
componenten, ter verlaging van diffusiebelemmeringen. Experimentele verificatie van
een verbeterde levensduur onder industrieel relevante omstandigheden van druk, temperatuur
en voedingssamenstelling op een pre-pilot schaal.
-
•
Functionaliteitsverhoging: vergroting van potentieel inzetgebied door prestatieverbetering dat leidt tot hogere
productiviteit, kleinere installaties, hogere effectiviteit, lagere regeneratie energieën,
geringere drukvallen etc.
-
•
Proces en systeem: simulatie en modellering ter vermindering van de energie- en investeringskosten,
door bijvoorbeeld inpassing als retrofit-optie in bestaande installaties of het compacter
maken van de specifieke scheidingsstap. Optimalisatie van een robuuste procesvoering
door verbeterde moduleconcepten, stromingsprofielen, regeneratiemethodieken etc. Effectieve
combinatie en schakeling van verschillende technologieën om de vereiste scheiding
te bewerkstellen.
-
•
Organisatie: voorbereiding en pre-engineering van een grootschalige industriële pilot op de locatie
van een eindgebruiker, gekoppeld aan de vorming van een consortium en waardeketen
voor de commerciële benutting van de technologie. De deelname van MKB-ers binnen de
waardeketens wordt aangemoedigd.
-
7.
Systeemintegratie: elektrificatie en flexibilisering
Doelstelling is de ontwikkeling van een technologie en kennisportfolio van elektrisch
aangedreven ‘demand side’ opties voor de procesindustrie (modulaire en flexibele processen,
apparaten, regelsystemen en modellen) en stimulering van de implementatie door consortia
van industriële eindgebruikers, partijen uit de maakindustrie, technologieproviders,
energiebedrijven en kennisinstellingen.
De activiteiten bestaan uit industrieel onderzoek en ontwikkeling, veldtesten en pilots.
(TRL 3–7). Het gaat om onderzoek naar en ontwikkeling van benodigde technologische
innovaties voor elektrificatie en flexibilisering en kennis over de mogelijkheden
op proces-, plant- en/of regioniveau ten aanzien van economisch/technisch/energetisch
optimale configuraties. Projecten dienen naast de technologie ook aandacht te besteden
aan de niet-technologische factoren die een rol kunnen spelen bij de toepassing van
de technologie in de markt en hoe daarmee om te gaan.
De programmalijn bestaat uit de volgende onderdelen:
-
• Power to heat & cold
Onderzoek naar en ontwikkeling van kansrijke opties voor korte en middellange termijn.
Aandacht voor de (economische) positie van betreffende technologieën ten opzichte
van andere (in ontwikkeling zijnde of komende) oplossingen is gewenst. Het gaat hierbij
bijvoorbeeld om de volgende technologieën en aspecten:
-
○ Directe elektrische verwarming: Kostenreductie en integratieaspecten bij retrofitsituaties.
-
○ Warmte en koude opslag. Integratieaspecten, kostenreductie, stabiele fasetransformatiematerialen
voor temperaturen hoger dan 100 graden. thermochemische concepten voor zeer hoge temperaturen,
verhogen opslagdichtheid
-
○ Multifunctionele en reversibel te bedrijven installaties: Technologische concepten,
kostenreductie en regelingen
-
○ Elektrische warmtepompen: Hoge temperatuur lift, hoge werktemperaturen, kostenreductie,
werkmedia, efficiency. Gedacht kan worden aan elektrische warmtepompsystemen voor
productie van hoge temperatuurwarmte met inzet van duurzame elektriciteit.
-
• Power to products
Onderzoek naar en ontwikkeling van nieuwe concepten, procesroutes en technologie.
Er worden voorstellen verwacht die vanuit een integrale benadering systeemoplossingen
(zeker ook cross sectoraal schetsen, voor- en nadelen benoemen, technologische, implementatie
en economische barrières beschrijven en technologische oplosrichtingen adresseren.
Er kan bijvoorbeeld gedacht kan worden aan elektrochemische waterstofproductie en
alternatieven, inclusief omzetting naar vervolgproducten maar andere opties worden
graag ingewacht. Belangrijke aspecten zijn onder meer: schaalgrootte, regelbaarheid,
capaciteit, capex, opex, optimale bedrijfstijden, omvang ontwikkelingstraject, time-to-market,
etcetera.
-
8.
Industriële symbiose
Doel van deze programmalijn is ondersteuning van aantoonbare verbetering van de materiaal-
en energie-efficiëntie van de processing industrie door industriële symbiose. Het
gaat om onderzoek naar en ontwikkeling van nieuwe processen en technologieën die integratie
van productieprocessen en utilities tussen bedrijven mogelijk maakt. Er dient dus
sprake te zijn van vernieuwende vormen van symbiose, waarbij nieuwe technologie ontwikkeld
wordt. Het gaat om technologie met een groot besparingspotentieel op energie- en grondstofverbruik.
Bij voorkeur is de technologie ook breed toepasbaar in de industrie of kan als inspirerend
voorbeeld dienen voor andere bedrijven. Er kan gedacht worden aan onderzoek naar en
ontwikkeling van:
-
• technologie voor scheiding van specifieke mengsels waardoor een of meerdere van de
componenten kosteneffectief ingezet kunnen worden als grondstof bij een andere industrie;
-
• technologie die waardevolle componenten uit grote afvalgasstromen, bijvoorbeeld van
de staalindustrie, kan afscheiden c.q. kan opwaarderen tot grondstof voor andere sectoren.
Algemeen
Energie & Industrie: joint industry projecten betreffen geen projecten die zich in
hoofdzaak richten op het onderzoeken of ontwikkelen van business cases, marktmodellen,
toekomstscenario’s, roadmaps en/of techno-economische evaluatie van mogelijke innovaties,
blijkend bijvoorbeeld uit de verdeling van de projectkosten, aangezien deze activiteiten
niet kwalificeren als industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling.
Bijlage 4.2.12. , behorende bij artikel 4.2.85 van de Regeling nationale EZ-subsidies (Programmalijnen Wind op zee)
Aanleiding en doelstelling
Het TKI Wind op Zee programma heeft als doel de bijdrage van de Nederlandse offshore
windindustrie aan de kostenbesparingsdoelstellingen en implementatie van offshore
wind in Nederland te vergroten en hun concurrentiepositie in de internationale export
markt te versterken. Onder kostenreductie wordt de Levelised Cost of Energy (LCOE)
verstaan. Reductie van de LCOE kan worden bereikt door het verlagen van de kosten
(bijvoorbeeld CAPEX, OPEX, financieringskosten) of het verhogen van de inkomsten (energieproductie,
waarde).
Het programma van het TKI Wind op Zee bestaat uit 2 delen: ‘Research en (early) product
Development’ en ‘Demonstration’, beiden binnen de kaders van de TKI Wind op Zee programmalijnen.
De paragraaf wind op zee R&D-projecten biedt subsidiemogelijkheden voor het ‘Research en (early) product Development’ programma.
Dit programma is gericht op onderzoek en ontwikkeling met als doel om de kostprijs
van windenergie op zee op langere termijn te reduceren zonder demonstratiemogelijkheden.
Dit betreft projecten die verder van de markt staan en mogelijk pas na 2023 tot daadwerkelijke
toepassing zullen leiden. Het programma richt zich voor productontwikkeling met name
op TRL 4 t/m TRL 6, maar projecten die ook werkpakketten hebben gericht op lagere
TRL-niveaus worden niet uitgesloten. Onderzoek dat gericht is op kennisontwikkeling
ter verbetering van bestaande technologie kan gerelateerd zijn aan elk van de TRL-niveaus.
Projecten in de zin van de regeling onderscheiden zich van projecten zoals beoogd
worden met het ‘Demonstration’ programma. Dit programma is juist gericht op ontwikkeling
en demonstratie met als doel om kostenreductie van windenergie op zee binnen de termijnen
van het Energieakkoord (2023) te realiseren. Het programma richt zich met name op
TRL 6 t/m TRL 8, maar projecten die ook werkpakketten hebben gericht op TRL 4 of 5
worden niet uitgesloten. De subsidiemogelijkheden daarvoor zijn opgenomen in paragraaf 4.2.3 Hernieuwbare energie.
Programmalijnen
De vijf TKI Wind op Zee innovatiethema’s of programmalijnen zijn:
-
1. Ondersteuningsconstructies
-
2. Windturbines en windcentrale
-
3. Intern elektrisch netwerk en aansluiting op het hoogspanningsnet
-
4. Transport, Installatie en Logistiek
-
5. Beheer en Onderhoud
Binnen de vijf thema's is een gebalanceerd portfolio van activiteiten gedefinieerd,
die ieder bijdragen aan één of meerdere van de schakels discovery, development en deployment van de innovatieketen. Voor een deel van de activiteiten is een proeftuin of demonstratieomgeving
essentieel om de innovaties daadwerkelijk te realiseren.
De proeftuin als essentieel onderdeel van de R&D activiteiten
Een proeftuin is een fysieke locatie ergens voor de Nederlandse kust waarbij allerlei
nieuw ontwikkelde innovaties, technieken en werkmethodes uitgetest kunnen worden voordat
ze echt op grote schaal toegepast zullen worden. Een proeftuin vormt zo een schakel
tussen discovery en development enerzijds en deployment anderzijds. Hiermee wordt een brug geboden over de zogenaamde
‘valley of death’ waar veel innovaties in de praktijk op stuk lopen. Het TKI Wind op Zee werkt aan
demonstratiefaciliteiten op zee in de vorm van embedded demonstration (ondersteuning
van demonstratie binnen regulieren offshore windparken) en co-locatie (op zichzelf
staande demonstratie locaties dicht bij reguliere windparken).
-
-
1.
Ondersteuningsconstructies
1.1 Het belang
Nederland heeft sterke spelers en een goed ontwikkelde MKB supply chain met innovatieve
productielijnen voor ondersteuningsconstructies van windturbines. Deze bedrijven zijn
soms al marktleider, en willen hun positie borgen en verder uitbouwen.
Naast het optimaliseren van bestaande ondersteuningsconstructies door middel van de
juiste ontwerpmethoden en toepassing van integrale ontwerp- en optimalisatie tools,
is kostendaling mogelijk door het ontwerpen van geheel nieuwe typen ondersteuningsconstructies
en op het gebied van optimale fabricage door middel van bouwresearch.
1.2 De R&D onderwerpen
-
1. Ontwerptools: Ontwikkelen van betere en goedkopere constructies dankzij verbeterde
ontwerptools gebaseerd op de nieuwste ‘state-of-the-art’ ontwerpstandaarden. Door onderzoek en metingen in de praktijk kunnen ontwerpregels
met betrekking tot corrosie, vermoeiing en veiligheidsmarges worden geverifieerd en
aangescherpt. Het valideren en de certificeren van ontwerptools valt ook onder deze
activiteit.
-
2. Zee (bodem) onderzoek: Vergaren van meer kennis over ondergrond en golven en hun interactie
met de fundering. De modellen waarmee ondersteuningsconstructies worden berekend kunnen
verder worden geoptimaliseerd door testen in de proeftuin.
-
3. Nieuwe concepten: Ontwerpen en testen van nieuwe concepten en varianten (bijvoorbeeld
XXL Monopiles, Jackets, Gravity Base, Floating Foundations), geïntegreerd ontwerp
van fundatie en toren, onderzoek naar innovatieve verbindingstechnieken (bijvoorbeeld
de slip-joint) ter vervanging van grout en toepassing van andere componenten en materialen
(composietmaterialen, sandwichconstructies, hybride materialen).
-
4. Life cycle aspecten: ontwerp van ondersteuningsconstructies met het oog op end-of-life,
life-time extension, repowering, decommissioning en re-cycling.
-
5. Bouwresearch: snelle, efficiënte serieproductie van de ontwerpen, zoals die tevoorschijn
komen uit de bovenstaande acties, zowel onshore als offshore. Verbeteringen van het
fabricage proces.
-
2.
Windturbines en windcentrale
2.1 Het belang
De windturbine is een complex product samengesteld uit vele onderdelen. R&D voor windturbines
gebeurt deels door de Original Equipment Manufacturers (OEM’s), deels door de toeleveranciers
van componenten. Nederlandse bedrijven spelen een grote rol op het vlak van die componenten
én kunnen hun positie op de windturbinemarkt ontwikkelen door de introductie van nieuwe
technologie passend in de trend naar grotere windturbines, hogere beschikbaarheden,
grotere bladen en verbeteringen in het transmissiesysteem. Binnen deze programmalijn
vallen zowel volledig nieuwe windturbines als de componenten.
Een offshore windpark zou moeten worden ontworpen als een ‘wind power station’, maar
is nu vooral een gecoördineerde samenbouw van componenten met een verschillende achtergrond.
Het geïntegreerd ontwerpen op basis van de laagste cost of energy van het gehele windpark
staat nog in de kinderschoenen. Voorbeelden van integratieaspecten zijn: innovaties
gericht op verhoging van de betrouwbaarheid en levensduur van het windpark, geïntegreerd
ontwerpen van turbine plus ondersteuningsconstructie plus netwerk en optimalisatie
van de windcentrale. Dit laatste steunt onder andere op een hogere mate van regelbaarheid
van iedere turbine en de afstemming van de turbines op elkaar en op de integratie
met het elektriciteitsnetwerk.
2.2 De R&D onderwerpen
-
1. Multidisciplinaire analyse van windturbines en windcentrale (aerodynamica, dynamica,
materialen en regeltechniek) en een meer geïntegreerde ontwerpaanpak.
-
2. Innovaties van componenten van windturbines (bv. bladen, lagers, generatoren, transmissiesystemen)
onder andere gericht op het vergroten van de betrouwbaarheid, opbrengsten en levensduur.
Hierbij horen ook het ontwikkelen van nieuwe materialen en coatings naast de life
cycle aspecten van de windturbine componenten.
-
3. Ontwikkeling van de volgende generatie windturbines. Hierbij zou ook verkennend onderzoek
kunnen plaats vinden voor toepassing van VAWT en Airborne technologie op de langere
termijn.
-
4. Optimalisatie van de windcentrale als geheel, gericht op een verlaging van de cost
of energy.
-
5. Verbeteren kennis offshore windklimaat.
-
3.
Intern elektrisch netwerk en aansluiting op het hoogspanningsnet
3.1 Het belang
De elektrische verbinding tussen de windturbine en het elektriciteitsnetwerk is een
complex systeem. Technologische uitdagingen liggen op het gebied van bekabeling, HVAC,
HVDC, blindstroomcompensatieapparatuur, DC-schakelapparatuur, vermogenselektronica
en elektrotechnische beveiliging en besturing (SCADA). Ontwikkelingen die een rol
spelen zijn o.a. hogere spanningsniveaus, het infield netwerk en de export kabels,
afwijkende frequenties en hogere beschikbaarheidseisen.
Het ontstaan van een offshore netwerk met e-hubs zorgt voor koppeling van offshore
windparken en van de Europese markten. Het fluctuerende gedrag van wind wordt steeds
meer bepalend voor de energiestromen in het Europese net. Een oplossing hiervoor is
het smart transmission grid (of smart super grid), een net waarin op transmissieniveau
slimme besturings- en regelmogelijkheden zijn ingebouwd. Hierbij kan de verbinding
gemaakt worden met het Systeemintegratie programma van de Topsector Energie waarvan
energieopslag, vraagsturing en conversie onderdeel vormen.
3.2 De R&D onderwerpen
-
1. Optimalisatie van de AC en DC transmissiesystemen en het ontwikkelen van systemen
voor hogere vermogens en spanningsniveaus.
-
2. Functieverschuiving tussen windturbines, kabels en substations. Het optimaliseren
van de netaansluiting tussen windparken en het openbare net.
-
3. Het ontwikkelen van monitoring technieken voor het bepalen van de status van de kabel
(partial discharge, trillingsmetingen, temperatuurbewaking, etc.) en dynamic power
management.
-
4. Smart transmission grid. Het ontwerpen en demonstreren van slimme besturings- en regelmogelijkheden
op windturbine-, onderstation- en windparkniveau. Het inzetten van windturbine en
windpark voor het leveren van ancillary services.
-
5. Ontwerpen, demonstreren en standaardiseren van de combinatie van internationale transmissie
met een offshore wind park met oog voor technische aspecten, inrichting van elektriciteitsmarkten
en aanpassen van regelgeving.
-
4.
Transport, Installatie & Logistiek
4.1 Het belang
Nieuwe schepen en equipment zijn nodig om de steeds grotere turbines en fundaties
sneller en bij hogere zeegang te kunnen installeren. Bestaande en nieuwe funderingstypes
kunnen sneller geïnstalleerd worden, waarbij het effect op de omgeving van b.v. heigeluid
gereduceerd kan worden. Aansluiting van elektriciteitskabels op fundatie/ windturbines
en het offshore onderstation blijkt regelmatig een uitdaging te zijn. Kabels kunnen
doeltreffender worden gelegd en ingegraven. Verdere verbetering kan worden bereikt
door afstemming tussen en vermindering van de componenten die offshore geïnstalleerd
moeten worden. Een goede infrastructuur voor de logistiek draagt bij aan kostenreductie.
Hierbij kan aanpassing of nieuwbouw van havens op land of in zee noodzakelijk blijken.
Op dit moment is nog geen ervaring met decommissioning van grote windparken op zee.
In de nabije toekomst zullen materieel en methodieken nodig zijn voor deze decommissioning.
Hiervoor is afstemming van materieel, infrastructuur en methodieken voor installatie
en decommissioning van belang.
4.2 De R&D onderwerpen
-
1. Nieuwe gespecialiseerde schepen en equipment voor installatie, O&M en decommissioning.
Bijvoorbeeld schepen voor het vervoeren van complete windturbines, voor nieuwe fundatietechnieken
zoals boren, en schepen die sneller en bij hogere zeegang kunnen installeren.
-
2. Verbeterde installatie- en decommissioning methoden; bijvoorbeeld gericht op hoger
heitempo, geluidsreductie, alternatieve inbrengingsmethoden (boren, trillen), gecontroleerde
ontgronding en betere verwijderbaarheid.
-
3. Betrouwbaardere en betere methodes van het ingraven (of boren) én aansluiten van de
elektriciteitskabels en voor het verwijderen aan het einde van de levensduur.
-
4. Het verbeteren van de interfaces tussen componenten die offshore geïnstalleerd worden.
-
5. Onderzoek naar betere infrastructuur (incl. havens) en de logistieke keten.
-
5.
Beheer en Onderhoud
5.1 Het belang
Circa een kwart van de kosten van offshore windenergie is gerelateerd aan het beheer
en onderhoud van windparken. Beheer en onderhoud kan, ook door de grotere schaal van
de sector, geoptimaliseerd gaan worden. Dit vormt een belangrijk aangrijpingspunt
in het verlagen van de kosten. Veel grote en kleine Nederlandse MKB bedrijven zijn
actief op dit gebied, of willen dat worden. Ook de Nederlandse kennisinstellingen
zijn actief op dit gebied en hebben een goede kennispositie. Door effectief onderhoud
kan de beschikbaarheid van windturbines verder worden opgevoerd wat direct leidt tot
hogere productie en lagere Cost of Energy.
5.2 De R&D onderwerpen
-
1. O&M methodiek uitwerken in concept en toetsen in de praktijk in bestaande parken en
de proeftuin, ontwerp van stabielere O&M schepen, hotelschepen voor accommodatie,
en optimalisatie van de onderhoudsstrategie door betere kennis van metocean omstandigheden.
Hierbij spelen ook de Human Factors en de relatie met Crew Performance en veiligheid
een rol.
-
2. Ontwikkelen van nieuwe transport- en overstapsystemen en het verbeteren van monitorings-
en survey technologieën en reparatiemethoden.
-
3. Verzamelen van operationele prestatiegegevens ten behoeve van benchmarking. `Modelleren,
meten / monitoren en voorspellen van de toestand en de slijtage van componenten om
gepland onderhoud te doen en ongepland onderhoud zo veel mogelijk te vermijden (condition
based maintenance) en door aanpassingen in de regelstrategie de productie van turbines
(in deellast) tot het moment van (gepland) onderhoud mogelijk te maken. De inzet van
autonomous inspection devices.
-
4. Optimaliseren van de onderhoudslogistiek (service logistics)
-
5. Organiseren van O&M bases in Nederlandse havens, in samenspraak met lijn 1: onderzoek
naar kunstmatige werkeilanden op zee, clusteren van een onderhoudsbasis.
Bijlage 4.2.13. , behorende bij artikel 4.2.92 van de Regeling nationale EZ-subsidies
[Vervallen per 01-04-2015]
Bijlage 4.2.14. , behorende bij artikel 4.2.99 van de Regeling nationale EZ-subsidies
[Vervallen per 01-04-2015]
Bijlage 4.2.15. , behorende bij artikel 4.2.106 van de Regeling nationale EZ-subsidies (Programmalijnen Energie en industrie: early
adopterprojecten)
De doelstelling van de regeling is het ondersteunen van technologische Early Adopter
Projecten op TRL 5-7 (EAP’s) met MKB-ondernemingen als technologieleveranciers dan
wel met een consortium waarin een onderzoeksorganisatie die als technologie-eigenaar
(IP leverancier) optreedt en een MKB-onderneming die deze technologie op de markt
wil brengen.
De projecten vallen binnen de scope van de hieronder genoemde programmalijnen van
het TKI Energie & Industrie gericht op verbetering van de industriële energie efficiency,
bevorderen van de elektrificatie van de industrie en stimuleren van industriële symbiose.
Programmalijnen
|
1. Nieuwe generatie warmtegebruik systemen
|
2. Nieuwe generatie scheidingstechnologie
|
3. Betrouwbare, rendabele, energiezuinige droog- & ontwateringprocessen
|
4. Intensiveren van processen en optimaliseren van warmte- en stofoverdracht
|
5. Winnen van waardevolle componenten uit waterstromen, en ontwikkelen van alternatieven
voor huidige energie-intensieve behandelingsmethoden zoals verdamping
|
6. Energie-efficiënte manier van gasscheiding en gasbehandeling
|
7. Systeemintegratie: elektrificatie en flexibilisering
|
8. Industriële symbiose
|
Hieronder een korte beschrijving van deze programmalijnen.
1) Nieuwe generatie warmtegebruik systemen:
Gezocht wordt naar:
-
• technologieën voor efficiëntere en duurzamere productie van warmte; met name om de
rol die industriële WKK’s nu hebben over te nemen en die het gebruik mogelijk maken
van (diepe) geothermie;
-
• technologieën die hergebruik van restwarmte op brede schaal mogelijk maken, innovatieve
warmtepompsystemen en technologieën die restwarmte kunnen omzetten in proceswarmte,
koude, elektriciteit of producten;
-
• opslag van hoge temperatuurwarmte.
2) Nieuwe generatie scheidingstechnologie:
Scheidingsprocessen nemen een aanzienlijk deel van het industriële energieverbruik
voor hun rekening. Het gaat hierbij vooral om bulk destillatie en verdamping Doelstelling
is de ontwikkeling van nieuwe scheidingsconcepten en materialen gericht op een vermindering
van het energieverbruik op termijn met veertig procent. Deze ontwikkeling zal evolueren
via retrofitoplossingen naar integratie en hybridisatie van bestaande technologieën,
en uiteindelijk resulteren in technologieën zonder energie-intensieve fasetransitie.
In deze tender wordt met name gezocht naar retrofit mogelijkheden bij destillatie
en hybride oplossingen.
3) Betrouwbare, rendabele, energiezuinige droog- & ontwateringprocessen:
Droogprocessen met 20-50% minder energieverbruik en gelijktijdig verbetering van productkwaliteit.
Het gaat met nadruk om technologieën die droogstappen vermijden, dan wel sterk verkleinen.
4) Intensiveren van processen en optimaliseren van warmte- en stofoverdracht:
Procesintensivering (PI) betreft het vervangen van een aantal processtappen door één
stap waarin de betreffende technologieën zijn geïntegreerd of vervangen door nieuwe
technologieën, hetgeen leidt tot efficiëntere processen en/of procesvoering. Onder
deze programmalijn vallen ook technieken die zich richten op optimalisatie van het
procesontwerp (PSE: Process Systems Engineering) door integrale aanpak en procesbeheersing door geavanceerde procescontrole (APC: Advanced Process Control).
5) Winnen van waardevolle componenten uit waterstromen, en ontwikkelen van alternatieven
voor huidige energie-intensieve behandelingsmethoden zoals verdamping:
Er wordt gezocht naar technologieën die resulteren in het doelgericht winnen c.q.
terugwinnen en hergebruiken van waardevolle producten en energie uit waterstromen
in de procesindustrie (inclusief koelwater, ketelwater en proceswater). Tevens gaat
het om efficiënter (her)gebruik van materialen, water en energie, het zoveel mogelijk
sluiten van interne materiaal- en waterkringlopen en om schonere c.q. veel kleinere
afval(water)stromen.
6) Energie-efficiënte manier van gasscheiding en gasbehandeling:
Ambitie is vermindering van het energieverbruik met 30% in geselecteerde processen
met nieuwe gasscheidingstechnologieën. De nadruk ligt op fysische scheidingsmethoden,
waarbij overall chemische reacties géén overwegende rol spelen. Binnen deze programmalijn
wordt aan 3 thema’s gewerkt:
-
• Methaanplatform: terugwinning van waardevolle bestanddelen uit bio- en stortgassen
alsmede aardgas van fossiele oorsprong. Mogelijk neveneffect is de productie van pijplijn
kwaliteit methaan. Bij aardgas speelt de verwijdering van zure gassen en van inerte
bestanddelen een belangrijke rol;
-
• H2 zuivering en synthesegas conditionering: productie van 'groene' H2 met een hoge zuiverheid en een lage CO2-uitstoot, en de samenstelling van een synthesegas geschikt maken voor verder gebruik.
Het voorkomen van tussendoor afkoelen en weer opwarmen van de gasstromen dient de
energie-efficiency te verhogen;
-
• Waarde uit industriële gassen: terugwinning van waardevolle componenten uit lage druk
gasstromen die nu slechts gebruikt worden voor de calorische waarde.
7) Systeemintegratie: Elektrificatie en flexibilisering:
Nieuwe technologieën, dan wel bestaande met nieuwe toepassing, die gebruik maken van
hernieuwbare elektriciteit voor het opwekken van warmte (ter vervanging van fossiele
brandstoffen) of koude (Power to Heat & Cold) en voor het produceren van grondstoffen
en materialen (Power to Products) in de procesindustrie, op zichzelf staand of als
onderdeel van een nieuwe proces. Bij integreren in bestaande processen mag het gebruik
van hernieuwbare elektriciteit de procesvoering niet verstoren.
8) Industriële symbiose
Nieuwe, dan wel aangepaste technologieën die de samenwerking tussen industrieën op
het gebied van uitwisseling van grond- en reststoffen, tussenproducten, warmte en
industriële gassen faciliteren.
De EAP’s hebben als doel:
-
• gebruik maken van het vermogen van MKB ondernemingen om nieuwe procestechnologische
kennis te genereren en deze om te zetten in succesvolle en implementeerbare technologieën
en producten. Kleine en middelgrote hoogtechnologische bedrijven spelen een cruciale
rol in het snel omzetten van kennis in nieuwe commerciële processen;
-
• het maximaliseren van de toepassing van bestaande (technologische) oplossingen door
technologieleveranciers bij projecten te betrekken.
Early Adopter Projecten zijn toepassingsgericht: kleinschalige testen in reële stromen
bij bijvoorbeeld partnerbedrijven van ISPT (Institute for Sustainable Process Technology),
NL GUTS (Netherlands Group of Users of Technology for Separation) of PIN NL (Process
Intensification Network) of NWGD (Nederlandse Werkgroep Drogen) om inzicht te krijgen
in de technologische levensvatbaarheid van een technologie of procestechnologische
concepten, bij voorkeur in nieuwe toepassingsgebieden.
De regeling stimuleert doorbraken gericht op deze energiedoelen in combinatie met
het creëren van additionele economische activiteit en groei van werkgelegenheid. Het
voorstel zal worden beoordeeld op de volgende 4 aspecten: 1) Bijdrage duurzaamheid,
2) Economische potentie, 3) Innovativiteit, 4) Projectkwaliteit (inclusief kennisverspreiding
en consortiumvorming);
1. Bijdrage duurzaamheid
De projecten dienen bij te dragen aan het versneld bereiken van de energiebesparing
en duurzaamheid c.q. elektrificatiedoelstellingen voor de procesindustrie: 30% reductie
van industrieel energiegebruik en broeikasgasemissies.
Ook is het herhalingspotentieel van belang: de technologie en of ontwikkelde kennis
dienen breed toepasbaar te zijn, zodat een grote energiebesparing c.q. elektrificatie
kan worden gerealiseerd bij het uitrollen in de markt.
Naast de directe besparing in een specifiek productieproces kan de technologietoepassing
ook besparing of efficiencyverbetering verderop in het proces of productieketen bewerkstellingen
dan wel in het proces aanleiding geven tot gebruik van andere (energiebesparende)
grondstoffen.
Toepassingen die industriële symbiose mogelijk maken, kunnen een directe en/of lange
termijn besparing opleveren. Signaleren van deze mogelijkheden en verduidelijking
hiervan strekt tot aanbeveling.
2. Economische potentie
Het project dient bij te dragen aan het creëren van economische waarde voor de deelnemers
en de Nederlandse economie door:
-
• de uitbouw van banen en omzet in de procesindustrie en de toeleverende sector; Het
doel van het TKI is om het aantal banen uit te breiden naar 330.000 van ongeveer 290.000
(2013)
-
• nieuwe banen en extra omzet in de toeleverende industrie. Doelstelling van het TKI
is om 2.000 extra banen te realiseren bij met name MKB. Het deelnemen van midden-
en klein bedrijf in het project wordt dan ook gezien als positief bij de scoring.
Inventarisatie van het economisch potentieel (bijvoorbeeld extra banen en nieuwe omzet
bij de technologie ontwikkelaar, groei bij de eindgebruiker, of export van technologie)
maakt deel uit van het project.
3. Innovativiteit
De projecten dienen betrekking te hebben op innovatie, procesefficiëntie en het efficiënter
gebruik van hulpbronnen. Het bevorderen van industriële symbiose kan hier een bijdrage
aan leveren evenals het terugwinnen en hergebruik van nuttige en waardevolle producten
en de opslag en distributie van warmte en koude. Het toepassen binnen verschillende
sectoren wordt ondersteund.
4. Projectkwaliteit
-
a) De kwaliteit wordt beoordeeld aan de hand van de kwaliteit van het projectplan en
de projectopzet, alsmede van de expertise van de kennisaanbieders en inzet van de
gebruikers
-
b) Ook kennisuitwisseling beschreven in een beknopte communicatieparagraaf is een vereiste.
Hierin dient te worden aangegeven welke communicatie uitingen worden gedaan en waarom.
Denk hierbij aan; publicaties, nieuwsbrieven en deelname aan congressen. Daarnaast
kan via kennisnetwerken aandacht aan het project geschonken worden door het organiseren
van interactieve bijeenkomsten, het stimuleren van netwerkvorming en het opnemen van
de resultaten in een kennisdossier.
-
c) Een groter aantal deelnemende partners uit verschillende sectoren zal als extra positief
worden beoordeeld. Dit alles om een brede verspreiding van de technologie te bevorderen
over verscheidene sectoren zowel richting professionals als educatieve instellingen.
Bijlage 4.2.16. behorende bij artikel 4.2.112 van de Regeling nationale EZ-subsidies (Programmalijnen Systeemintegratiestudies)
1. Achtergrond
De energietransitie stelt de maatschappij voor zeer grote uitdagingen. ‘Deze transitie
is zo veelomvattend en fundamenteel dat veranderingen op systeemniveau nodig zijn’. De productie van duurzame elektriciteit uit wind en zon neemt toe, het conventionele
productiepark voor elektriciteit wordt anders ingezet dan voorheen, consumenten gaan
zelf elektriciteit produceren, warmte wordt steeds duurzamer opgewekt, enzovoorts.
Per functionaliteit van energie zullen zich verschillende transitiepaden op verschillende
schaalniveaus ontwikkelen. De Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur (RLI) schetst
het volgende beeld van de toekomst van het energiesysteem:
‘De energievoorziening bestaat in 2035 voor een groter deel dan nu uit schonere productiemiddelen
en is deels nog gebaseerd op nu al bestaande technologie. Een aantal nieuwe technologieën
is marktrijp en doorgebroken, maar er zijn ook technologieën die het, ondanks veelbelovende
perspectieven, niet hebben gered. Rond 2035 is het duidelijker wat de huidige inzet
op innovatie heeft opgeleverd en welke technologieën potentie hebben na 2035. Zonne-energie
breekt door als een snel groeiende bron van energie en kan in dit tijdsbestek een
aandeel van enkele procenten van de totale energievoorziening krijgen. Het aandeel
in alleen de elektriciteitsvoorziening is natuurlijk veel groter. Ook van windenergie
kan een aanzienlijke bijdrage verwacht worden. In Nederland zal gas in 2035 nog een
belangrijke rol vervullen in de industrie en zorgen voor de lokale balans in stroom
en verwarming. Wel neemt de totale vraag naar gas fors af door de inzet van andere
energiebronnen en -dragers. De rol van gas verandert daardoor van basislast naar pieklast’.1
De ontwikkeling van het integrale energiesysteem speelt zich op grofweg drie schaalniveaus
af:
-
• het lokale of decentrale niveau, waarmee de gebouwde omgeving wordt bedoeld;
-
• het regionale niveau, gekoppeld aan distributienetten voor elektriciteit en gas, maar ook aan warmte-
en stoomnetten;
-
• het nationale niveau waarbij grootschaligheid kenmerkend is, gekoppeld aan transmissienetten voor elektriciteit
en gas. Ook internationale verbindingen (interconnectie) en verbindingen naar het
continentale plat voor productie offshore worden onder deze categorie geschaard.
Deze ontwikkelingen vormen een uitdaging voor de energiesector en sectoren die met
het energiedomein verbonden zijn; ze scheppen kansen voor ondernemers om producten
en diensten aan te bieden die op deze ontwikkelingen inspelen. Ook ontstaat er behoefte
aan nieuwe ‘spelregels’ en eventueel ‘speelvelden’ die nieuwe ruimte geven aan deze ontwikkelingen, zoals
faciliterend beleid en het wegnemen van belemmeringen in de wet en regelgeving. Er
is behoefte aan meer kennis en inzicht in deze ontwikkelingen, het effect ervan op
het systeem en hoe de kansen die dit schept zo goed mogelijk benut kunnen worden.
Het thema systeemintegratie van de Topsector Energie wil op deze ontwikkelingen inspelen
door de ontwikkeling van innovatieve technische concepten te ondersteunen en kennis
over en inzicht in het systeem en de veranderingen die daarin plaatsvinden te genereren.
De achterliggende gedachte is dat een betere integratie zowel binnen het energiesysteem
als op de verbindingen met andere sectoren, bijdraagt aan oplossingen om het energiesysteem
duurzamer te maken en tegelijkertijd betrouwbaar en betaalbaar te houden. Op deze
wijze zou het bereiken van de nationale en Europese doelstellingen in 2030 en 2050
met zo laag mogelijk integrale of maatschappelijke kosten bereikt kunnen worden.
Systeemintegratie kan omschreven worden als het proces van integratie tussen schakels
en spelers in de energiewaardeketens, tussen verschillende energiedragers, tussen
actoren in de waardeketen en met aanpalende sectoren in het systeem, waardoor oplossingen
voor knelpunten worden geboden en waardoor er kansen ontstaan voor nieuwe producten
en diensten.
|
De TKI’s van de Topsector Energie erkennen deze kansen en de behoefte aan kennis en
inzichten. Het programma voor 2016 borduurt voort op de basis die in 2014 is gelegd
(de inhoudelijke discussies en de resultaten van de subsidietenders) en de resultaten
van vier studies die in de periode november 2014 – maart 2015 zijn uitgevoerd in het
kader van het thema systeemintegratie op de terreinen productie, energieopslag, infrastructuur
en eindgebruik. Op www.rvo.nl/systeemintegratie zijn de rapporten van deze studies
te downloaden.
2. Doelstellingen
Het programma heeft als doel om kennis te ontwikkelen over de mogelijkheden om in
te spelen op de hiervoor geschetste veranderingen die in het energiesysteem plaatsvinden
als gevolg van de energietransitie. De Nederlandsche Bank heeft onlangs in een studie de noodzaak om zo spoedig mogelijk de transitiepaden verder te concretiseren naar
voren gebracht. Dit om investeringsrisico’s te verkleinen en excessief waardeverlies
te vermijden. Het inslaan van deze transitiepaden is noodzakelijk om de CO2uitstoot reductiedoelstellingen in 2030 en 2050 te bereiken. Ook zullen nieuwe technische
innovaties nodig zijn.
Het kennisprogramma systeemintegratie wil hieraan bijdragen door haalbaarheidsonderzoek
naar nieuwe technische concepten en ideeën op het gebied van energieopslag en conversietechnologie
te ondersteunen. De gedachte daarbij is dat het verbeteren van de integratie tussen
schakels en spelers de maatschappelijke en economische kosten van de energietransitie
minimaliseert. Het gaat hierbij om de integratie van schakels en spelers in de energiewaardeketen,
tussen verschillende energiedragers (bijv. warmte, gas, elektriciteit, e.a.), tussen
actoren in het gehele systeem; de waardeketen en aanpalende sectoren (denk bijvoorbeeld
aan cross overs tussen energie en chemie, agro-food en energie, etcetera).
3. Programmalijn: energieopslag- en conversietechnologie
Energieopslag- en conversietechnologie kan helpen om de integratie tussen schakels
en spelers in de energiewaardeketens te verbeteren. Ook kan energieopslag- en conversietechnologie
helpen om de flexibiliteit in het energiesysteem te vergroten. Hierdoor kunnen nieuwe
toepassingen in het energiesysteem efficiënter en effectiever geïntegreerd worden.
Zowel opslag als conversie van energie heeft betrekking op toepassing in een grootschalige
context, op regionaal/centraal niveau (incl. eventuele internationale dimensies, zoals
interconnectie). Studies in de zin van de regeling kunnen ook toepassingen behandelen
op lokaal/decentraal niveau die zich richten op de relatie tussen het regionale/nationale
niveau en het lokale niveau en / of de interactie en optimalisatie over het gebruik
van verschillende energiedragers.
Het gaat in het programma systeemintegratie niet alleen om de technische aspecten,
maar ook om economische en juridisch-institutionele aspecten. Studies in de zin van
de regeling moeten de volgende punten adresseren:
-
− technische levensvatbaarheid en oplossend vermogen. Een gedetailleerde beschrijving
van de schaalgrootte en werking van de techniek en welke bijdrage de technologie levert
aan de door indiener beschreven toekomstige uitdagingen in de toekomstige energievoorziening.
Hierbij kan het beeld dat het RLI schetst van de energievoorziening in 2035 gebruikt
worden. Bijv. op welke wijze draagt de techniek bij aan een vergroting van de flexibiliteit
van het energiesysteem? Wat is het technisch potentieel voor toepassing in Nederland
en eventueel daarbuiten, op welke wijze en in welke mate draagt de toepassing en technologie
bij aan een efficiëntere en effectievere integratie van duurzame energie systemen
in het toekomstig energievoorzienings- systeem. Wat zijn mogelijke prestatie-indicatoren?
-
− indien de studie een technologieontwikkeling betreft: inbedding van de technologie
in de energiewaardeketen en eventueel verschillende sectoren
-
− wat is het economische verdienmodel voor het beschreven technische concept? Onderbouwde
schatting van de benodigde investeringen, en beschrijving van exploitatie aspecten
en winsten en verliezen die hiermee gemoeid zijn. Onderbouwing hierbij is noodzakelijk.
Daarnaast een beschrijving welke partners uit welke sectoren gezocht worden om functionaliteiten
in de waardeketen uit te voeren. Dit zijn de financiële/economische kansen (inclusief
het verdienmodel dat noodzakelijk is om het concept of de technologie succesvol te
kunnen toepassen; het kan ook gaan om de mogelijke verdienmodellen);
-
− de niet-technologische factoren die een rol kunnen spelen bij de toepassing van het
concept of de technologie in de markt en hoe daarmee om te gaan. Essentiële aandachtspunten
waar rekening mee gehouden moet worden en op ingespeeld moet worden om het concept
in de markt toe te kunnen passen zijn bijvoorbeeld beleid en wet- en regelgeving en
maatschappelijke en institutionele issues.
Bijlage 4.2.17. , behorende bij artikel 4.2.119 van de Regeling nationale EZ-subsidies (prioriteitsthema’s pv-projecten)
[Vervallen per 01-04-2015]
Bijlage 4.3.1. behorend bij artikel 4.3.1 van de Regeling nationale EZ-subsidies
Model Geologisch Onderzoek
Bij uw subsidieaanvraag moet u als bijlage bij het aanvraagformulier een geologisch
onderzoek toevoegen. In dit Model Geologisch Onderzoek staat aangegeven welke aspecten
u daarin dient te behandelen.
U moet deze bijlage ook op USB-stick bijvoegen.
Het geologisch onderzoek concentreert zich uiteraard op het inschatten van de geologische
parameters. Met deze parameters, en met de niet-geologische parameters uit het projectplan
(Bijlage A bij uw aanvraag), berekent u de P90 waarde. Het resultaat presenteert u
eveneens in het geologisch onderzoek.
Als u aanvraagt voor een half doublet, moet u in dit rapport duidelijk aangeven voor
welke put de garantie moet gelden. Als u aanvraagt voor de tweede put of een vervolgput,
dan presenteert u ook de resultaten van (de) voorgaande put(ten).
Voor het geologisch onderzoek geldt een verplichte hoofdstukindeling. Belangrijk is
dat u telkens motiveert waarom u een bepaalde keuze gemaakt heeft. Als het onderwerp
van een bepaalde paragraaf niet relevant is voor uw situatie, dan moet u dit met een
korte motivatie noemen.
TNO faciliteert het samenstellen van het geologisch onderzoek door via
www.nlog.nl
de volgende hulpmiddelen beschikbaar te stellen:
-
•
Een uitgebreide toelichting op de verplichte hoofdstukindeling.
-
•
Het softwarepakket ‘DoubletCalc’, waarmee op eenvoudige wijze het P90 vermogen te
berekenen is.
-
•
Een handleiding/documentatie van DoubletCalc, die ingaat op het werken met DoubletCalc
maar ook op te gebruiken methodiek om het P90-vermogen te berekenen.
Verplichte inhoudsopgave ‘Geologisch Onderzoek’
1 Samenvatting
|
|
1.1 Gepland doublet en gebruikte parameters
|
|
1.2 Verwacht vermogen en overschrijdingskansgrafiek
|
zie volgende bladzijde voor verplichte onderdelen van de samenvatting
|
|
|
2 Locatie en putten
|
|
2.1 Aanmelding voor garantstelling
|
|
2.2 Beoogde locatie
|
|
2.3 Putten
|
|
|
3 Geologische setting
|
|
3.1 Lokale geologie
|
|
3.2 (Risico op het aantreffen van) koolwaterstoffen
|
|
|
4 Beschikbare en gebruikte putten en seismische data
|
|
4.1 Keuze van de referentieputten
|
|
4.2 Seismische gegevens
|
|
4.3 Coördinaatsysteem
|
|
|
5 Seismische interpretatie en dieptemodel
|
|
5.1 Methode beschrijving
|
|
5.2 Additionele gegevens
|
|
5.3 Well to seismic ties
|
|
5.4 Seismische interpretatie
|
|
5.5 Gridding algoritme
|
|
5.6 Tijd-diepte conversie
|
|
5.7 Dieptekaart van top/basis aquifer
|
|
5.8 Discussie van onzekerheid in top/basis aquiferkaart.
|
|
|
6 Karakterisering en model van de aquifer
|
|
6.1 Stratigrafische correlatie en laterale diktevariatie van de aquifer
|
|
6.2 Schatting van de permeabiliteit van de aquifer
|
|
6.3 Resultaten en discussie over onzekerheid
|
|
|
7 Waterevaluatie
|
|
7.1 Temperatuur
|
|
7.2 Evaluatie van het formatiewater
|
|
7.3 Aquiferdruk
|
|
|
8 Doublet performance
|
|
8.1 Doublet configuratie in de ondergrond
|
|
8.2 Putarchitectuur
|
|
8.3 Operationele instellingen
|
|
|
9 Referenties
|
|
|
Bijlagen
|
Verplichte onderdelen samenvatting ‘geologisch onderzoek’
1.1. Gepland doublet en gebruikte parameters
-
– Locatie en toepassing van het doublet. Als u een half doublet verzekert: ook specificatie
welke put voor de garantieregeling wordt aangemeld.
-
– Parameters die gebruikt worden bij de berekening van het verwacht geothermisch vermogen,
door het opnemen van een leesbare screendump van DoubletCalc of door het invullen
van onderstaande tabellen.
Tabel Geologische en niet-geologische parameters (doublet, put- en pompspecificatie)
per aquifer
Aquifer laagpakketnaam of namen
|
|
Geologische parameters met spreiding
|
min
|
verwacht
|
max
|
|
Permeabiliteit
|
|
|
|
mD
|
Bruto dikte watervoerende pakket met spreiding
|
|
|
|
m
|
Netto/bruto percentage watervoerende pakket met spreiding
|
|
|
|
%
|
Zoutgehalte (Total Dissolved Solids)
|
|
|
|
ppm
|
Diepte top aquifer injectieput
|
-
|
|
-
|
m
|
Diepte top aquifer productieput
|
-
|
|
-
|
m
|
Geologische parameters zonder spreiding
|
Geothermische gradiënt
|
|
oC/m
|
Gemiddelde oppervlaktetemperatuur
|
|
oC
|
kv/khratio van de aquifer
|
1
|
-
|
Niet-geologische parameters: Putspecificatie
|
Verbuizingsschema productieput; dieptes van de segmenten in mAH en mTVD
|
|
m
|
Binnendiameter opvoerbuis per segment
|
|
inch
|
Ruwheid opvoerbuis per segment
|
|
milli-inch
|
Diameter boorgat productieput op aquiferniveau
|
|
inch
|
Skin (weerstand rond putmond) productieput
|
0 (vaste waarde)
|
-
|
Inclinatie put-aquifer traject productieput
|
|
o
|
|
Verbuizingsschema injectieput; dieptes van de segmenten in mAH en mTVD
|
|
m
|
Binnendiameter opvoerbuis per segment
|
|
inch
|
Ruwheid opvoerbuis per segment
|
|
milli-inch
|
Diameter boorgat injectieput op aquiferniveau
|
|
inch
|
Skin (weerstand rond putmond) injectieput
|
0 (vaste waarde)
|
-
|
Inclinatie put-aquifer traject injectieput
|
|
o
|
Niet-geologische parameters: Pomp en doubletspecificatie
|
Injectietemperatuur
|
|
oC
|
Afstand tussen productie en injectieput op aquifer niveau.
|
|
m
|
Pomp efficiëntie
|
|
frac
|
Afhangdiepte pomp in de productieput
|
|
m
|
Opgelegd drukverschil pomp
|
|
bar
|
1.2. Verwacht vermogen en overschrijdingskansgrafiek
Hier geeft u aan voor welk vermogen u aanspraak wilt maken op ondersteuning uit de
Regeling nationale EZ-subsidies ‘Risico’s dekken voor Aardwarmte’.
U presenteert:
-
– De resultaten van uw berekeningen in cijfers als DoubletCalc ‘output table’ of een
vergelijkbare vorm van presenteren.
-
– De overschrijdingskansgrafiek, waaruit het P90 vermogen is af te lezen, zie onderstaand
voorbeeld.
-
– Het aangevraagd vermogen.
Figuur 1: Voorbeeld van overschrijdingskansgrafiek
Bijlage 4.3.2. , behorende bij artikel 4.3.1 van de Regeling nationale EZ-subsidies
Model Puttestrapportage
Bij uw vaststellingsaanvraag moet u als bijlage de puttesttrapportage toevoegen, voor
zover die nog niet bij ons in bezit is. In dit Model Puttestrapportage staat aangegeven
welke resultaten u moet laten zien en welke onderbouwing wij van u nodig hebben.
De regeling vereist dat u binnen 8 weken na een puttest de resultaten incl. puttestinterpretatie
toezendt aan RVO. Als u verbeterwerkzaamheden uitvoert, moet u ook na afloop daarvan
vastleggen wat het nieuwe vermogen is, door nieuwe puttest(en).
TNO faciliteert het samenstellen van deze Bijlage b door via
www.nlog.nl
de volgende hulpmiddelen beschikbaar te stellen:
-
•
Gedetailleerde beschrijving van de technische eisen aan boring en puttest. Hierin
wordt ook ingegaan op de aanvullende testmogelijkheden en het testen na verbeterwerkzaamheden.
-
•
Het softwarepakket ‘DoubletCalc’.
-
•
Een handleiding/documentatie van DoubletCalc, die ingaat op het werken met DoubletCalc
maar ook op de achterliggende methodiek.
De beschrijving van de hoofdlijnen van de technische eisen aan boring en puttest is
onderdeel van dit document.
Zorg ervoor dat boorders en boormanagement op de hoogte zijn van de technische eisen
aan boring en puttest, voorafgaand aan de werkzaamheden!
Resultaattabel puttest
Gegevens voor testinterpretatie
|
Waarde
|
Dimensie
|
Naam van de put
|
|
Coördinaten van de put (X, Y)
|
|
m (RD)
|
Top aquifer
|
|
m (langs boorgat)
|
Basis aquifer
|
|
m (langs boorgat)
|
Dikte aquifer
|
|
m (tvd)
|
Netto/bruto aquifer
|
|
%
|
Gemiddelde porositeit aquifer
|
|
%
|
Zoutgehalte formatiewater (TDS = total dissolved solids)
|
|
ppm
|
Temperatuur geproduceerde water*
|
|
oC
|
Diameter boorgat bij putmond
|
|
inch
|
Top productie-interval/filter
|
|
m (langs boorgat)
|
Basis productie-interval/filter
|
|
m (langs boorgat)
|
Filter permeability /weerstand
|
|
Darcy of bar
|
Locatie pomp
|
|
m (langs boorgat)
|
Locatie meetsonde voor druk
|
|
m (langs boorgat)
|
|
Meetreeks Put Deviatie
|
Diepte (mAH), diepte (mTVD), inclinatie, azimuth, dX, dY
als onderbouwende bijlage leveren
|
Schema verbuizing
|
Sectie
|
Einddiepte sectie (mAH)
|
Einddiepte sectie (mTVD)
|
Binnen diameter buis (inch)
|
Ruwheid buis (milli inch)
|
1:
2:
3:
Etc:
Filterbuis
|
|
|
|
|
Clean up gegevens
|
Pompdruk
|
|
bar
|
Debiet vs tijd
|
|
m3/uur
|
Indicatie hoeveelheid meegeproduceerde ‘fines’
|
|
Semi-kwantitatief
|
Meetreeksen Puttest
|
Stap
|
Druk (Bar)
|
debiet (m3/uur)
|
1
|
|
|
2
|
|
|
3
|
|
|
* Deze temperatuur wordt als gemiddelde aquifer temperatuur beschouwd.
Uitkomsten test interpretatie en analyses
|
Skin
|
|
–
|
kH
|
|
Dm (darcy-meter)
|
k
|
|
mD
|
Productiviteitsindex (PI)
|
|
m3/uur/bar
|
Conclusie gerealiseerd vermogen obv berekening (DoubletCalc)
|
Injectietemperatuur conform verzekerings-scenario
|
|
ºC
|
Opgelegde pompdruk conform verzekerings-scenario
|
|
bar
|
Debiet Q
|
|
(m3/s)
|
Gerealiseerd vermogen P**
|
|
MW
|
** Dit is de ‘median value’, het vermogen dat op het uitvoerscherm is te vinden onder
het kopje ‘base case (median input values)’.
Als de geologische parameters significant verschillen tussen beide putten moet u het
doubletvermogen apart bepalen en invullen, zie onderdeel 6 van de ‘Technische eisen
aan boring en puttest’.
Conclusie gerealiseerd vermogen doublet (indien van toepassing)
|
Gerealiseerd vermogen doublet
|
|
MW
|
Vereiste onderbouwing van resultaattabel puttest
De volgende onderbouwing van de resultaattabel puttest is minimaal vereist:
-
1. Boorgatmetingen, die onderbouwen dat het geteste interval is gecompleteerd over de
beoogde aquifer (bij voorkeur Gamma-ray).
-
2. Meetreeks putdeviatie (diepte – mAH; diepte – mTVD; inclinatie; azimuth; dX, dY).
-
3. Schema boorgat met verbuizing en pomplocatie, sondelocatie en gegevens op welke diepte
het filter is afgehangen of de perforatie is geschoten.
-
4. Beschrijving van de clean-up.
-
5. Totale meetreeksen van de test(en) (druk, temperatuur, debiet, tijd).
-
6. Onderbouwing van de parameters uit de resultaattabel, dat is rapportage van de interpretatie
van de puttesten en rapportage van de petrofysica (bepaling porositeit) incl. toelichting
van de gebruikte methodiek.
-
7. Indien van toepassing, motivatie voor de gekozen verbeterwerkzaamheden en een korte
bespreking van het verloop van deze werkzaamheden.
-
8. Een presentatie van het ‘realisatiescenario’, bij voorkeur als in- en uitvoerscherm
van DoubletCalc, of op vergelijkbare wijze.
Hierbij moeten de geologische gegevens zijn ingevoerd conform de interpretatie van
de puttest en data uit het boorgat. De installatieparameters dienen zoveel mogelijk
de realisatie te volgen tenzij zij aantoonbaar ongunstiger zijn dan parameters opgegeven
bij de acceptatie van de Garantiefaciliteit.
Als bepaalde onderdelen al bij RVO in bezit zijn, kunt u daarnaar verwijzen. Meetreeksen
moeten ook worden toegezonden.
Technische eisen aan boring en puttest
1. Inleiding
In onderstaande paragrafen wordt een reeks voorwaarden gepresenteerd waaraan de put
en de puttest moeten voldoen om een adequate set meetgegevens op te leveren die gebruikt
kunnen worden om het testresultaat te kunnen interpreteren en vervolgens te beoordelen
en af te zetten tegen de verwachtingswaarde voordat de boring was geplaatst.
2. Eisen Boring
U moet zorgen dat de aquifer bij het boren en het plaatsen van de benodigde installatie
niet beschadigd raakt waardoor de doorlatendheid vermindert. Technisch gesproken zorgt
u voor een zo laag mogelijke mechanische skin (skin=0).
3. Puttest
Algemeen:
Het interval dat getest wordt dient gecompleteerd te zijn over de beoogde aquifer.
Dit dient eenduidig vastgesteld te kunnen worden aan de hand van boorgatmetingen zoals
een Gamma-Ray of met behulp van gesteentemonsters. De puttest dient zodanig te worden
uitgevoerd dat uit de resultaten/meetreeksen de transmissiviteit, de skin, de productiviteitsindex
en de temperatuur betrouwbaar kunnen worden bepaald. Het testontwerp moet zodanig
zijn dat:
-
• er voldoende voorzieningen zijn getroffen om het geproduceerde water op te vangen,
af te voeren en/of te bufferen;
-
• de put goed schoon is geproduceerd;
-
• effecten van ongewenste drukgolfinterferentie door bijvoorbeeld 'wellbore storage'
of beweging van de pomp op de testgegevens is geminimaliseerd.
U moet zorgen dat het opgelegde drukverschil niet resulteert in permanente schade
aan de aquifer door bijvoorbeeld "fines migration". U moet voorzieningen treffen om
eventuele zandproductie tegen te gaan zoals het plaatsen van een filter.
Voor de test:
Er dient een ´clean-up´ te worden gedaan totdat er geen afname meer is van de meegeproduceerde
boorspoeling/fines, en het debiet bij gelijkblijvende opgelegde drukval niet meer
toeneemt.
Test:
Er dient vervolgens zodanig getest te worden dat het opgelegde debiet (als gevolg
van een opgelegd drukverschil) tussen put en aquifer in stappen wordt verhoogd (drawdown
test). Er dienen minimaal drie stappen (perioden) te worden uitgevoerd, bij verschillend
debiet. Het opgelegde debiet bij één van de stappen dient het verwachte debiet te
benaderen. Tussen de verschillende stappen en na de laatste stap moet het debiet worden
teruggebracht naar nul (build-up test). Tijdens de volledige testperiode, ook gedurende
de build-up, moeten het debiet, het drukverloop en de temperatuur gemeten worden.
De metingen moeten een voldoende hoge frequentie hebben, zodat de test correct geïnterpreteerd
kan worden. Bovendien moet het debiet tijdens de drawdown periodes zo goed mogelijk
constant worden gehouden. De testperiode dient zo lang te duren dat de transmissiviteit,
productiviteitsindex (PI) en skin betrouwbaar berekend kunnen worden. Dit kan bijvoorbeeld
door te testen totdat bij opgelegd debiet de druk stabiel blijft (flow in semi-steady
state). Tussen de stappen en na de laatste stap, wanneer er geen opgelegd debiet over
put en aquifer is, dient het drukverloop ook gemeten te worden tot het moment dat
de druk niet meer verandert.
Het maximaal opgelegde drukverschil moet binnen de geldende veiligheidsnormen blijven,
De keuze welke van de twee putten dient te worden beschouwd als de injectieput en
de productieput wordt bepaald door de configuratie die het meeste vermogen op zal
leveren.
4. Interpretatie puttest
Uit de testresultaten moet door de aanvrager de skin en transmissiviteit worden bepaald.
De uitkomsten van de puttesten (transmissiviteit, skin en temperatuur naast putgegevens
dikte aquifer, diepte aquifer etc.) worden gebruikt om het gerealiseerde vermogen
van het doublet te berekenen.
De gegevens uit de puttest (het verloop van het debiet, drukverloop, en temperatuurverloop)
worden samen met de gegevens van de put- en pompspecificaties geïnterpreteerd middels
een puttestanalyse. Minimaal dient de ‘Hornerplot’ evaluatie te zijn uitgevoerd en
zo nodig evaluatie met type-curve fitting.
De interpretaties van de puttesten dienen uitgevoerd te worden conform de methode
zoals beschreven in:
-
• Bourdorot, G., 1996. Welltesting. Interpretation methods. ISBN 2-7108-0738-6
-
• Lee, J., 1982, Well testing SPE textbook series. ISBN-13: 978-0895203175
-
• Kruseman, G.P. and de Ridder, N.A., 1994, Analysis and Evaluation of Pumping Test
Data: International Institute for Land Reclamation and Improvement, The Netherlands,
Publication 47, 377 p.
Uitkomsten van de puttestanalyse dienen tenminste de kH, de skin en de temperatuur
te zijn. Uit de kH kan de permeabiliteit bepaald worden met behulp van de aangetroffen
aquiferdikte waarbij duidelijk moet zijn of de bruto dikte van de gehele aquifer wordt
genomen, de netto dikte of slechts de bruto of netto dikte van het gecompleteerde
interval.
5. Skin
Indien uit de puttestanalyse blijkt dat de skin groter dan nul is, wordt de stroming
van water naar de put gehinderd, resulterend in een verlaagd debiet en dus verlaagd
vermogen.
Uitkering in de garantieregeling vindt altijd plaats op basis van een berekening met
een maximale skin van 0 (en met een negatieve skin als dit van toepassing is).
6. Vermogensberekening
Met de gegevens uit de put en de resultaten van de puttestinterpretatie wordt het
gerealiseerde vermogen van het doublet of het half doublet berekend in overeenstemming
met de specificaties in de handleiding van DoubletCalc. Alle gerealiseerde geologische
parameters moeten worden ingevoerd als median waarde. Het gerealiseerde vermogen is
dan ook de ‘Base case median value’ output.
Er zijn resultaten denkbaar die met zich meebrengen dat het gerealiseerde vermogen
niet met DoubletCalc berekend kan worden. Bijvoorbeeld indien de geologische parameters
voortvloeiend uit de interpretatie van de put- of doublettest significant verschillen
tussen beide putten. Het vermogen dient dan berekend te worden met behulp van een
reservoirsimulator. Voor het bovengenoemde geval moet u er hierbij voor zorgen dat
de niet-geologische parameters identiek zijn aan die in het verzekeringsscenario en
dat er een geleidelijke afname of toename is van de aquifereigenschappen van de ene
naar de andere put.
7. Beoordeling van de vaststellingsaanvraag
De vooraf opgegeven niet-geologische parameters hebben invloed op het uiteindelijke
vermogen dat uit te puttest(en) blijkt. Daarom dienen de boringen en puttesten (minimaal)
overeenkomstig deze waardes uitgevoerd te worden. Indien feitelijk ongunstigere waardes
worden toegepast, zal bij de berekening van het gerealiseerde vermogen (o.b.v. de
puttesten) gerekend worden met de vooraf opgegeven parameters.
Indien het vermogen dat gerealiseerd is lager is dan het in de beschikking vermelde
verwachte vermogen en er aanspraak op de subsidie gedaan wordt, dient uitgesloten
te worden dat het lagere vermogen aan niet-geologische oorzaken te wijten is, te weten:
-
• Foutieve plaatsing productie/injectie interval (perforatie) of filter;
-
• Afwijking van de bij aanmelding opgegeven niet-geologische parameters;
-
• Mechanische skin;
-
• Andere problemen met de put.
Om een eventuele second opinion mogelijk te maken dienen de meetreeksen (druk, temperatuur
en debiet) van de test inclusief alle relevante parameters voor de interpretatie van
de test (bijvoorbeeld locatie pomp en meetsonde, diameter verbuizing etc.) aangeleverd
te worden aan RVO.
Bijlage 4.4.1. behorende bij de artikelen 4.4.1, 4.4.2 en 4.4.6 van de Regeling nationale EZ-subsidies
|
NACE-code1
|
Omschrijving
|
1.
|
2742
|
Productie van aluminium
|
2.
|
1430
|
Winning van mineralen voor de chemische en de kunstmestindustrie
|
3.
|
2413
|
Vervaardiging van andere anorganische chemische basisproducten
|
4.
|
2743
|
Productie van lood, zink en tin
|
5.
|
1810
|
Vervaardiging van kleding van leer
|
6.
|
2710
272210
|
Vervaardiging van ijzer en staal en van ferrolegeringen,
Naadloze stalen buizen
|
7.
|
2112
|
Vervaardiging van papier en karton
|
8.
|
2415
|
Vervaardiging van kunstmeststoffen en stikstofverbindingen
|
9.
|
2744
|
Productie van koper
|
10.
|
2414
|
Vervaardiging van andere organische chemische basisproducten
|
11.
|
1711
|
Spinnen van katoen- of katoenachtige vezels
|
12.
|
2470
|
Vervaardiging van synthetische en kunstmatige vezels
|
13.
|
1310
|
Winning van ijzererts
|
14.
|
24161039
24161035
24161050
24165130
24163010
24164040
|
De volgende deeltakken binnen de bedrijfstak Vervaardiging van kunststoffen in primaire
vormen (2416):
Lagedichtheidpolyethyleen (LDPE)
Lineair lagedichtheidpolyethyleen (LLDPE)
Hogedichtheidpolyethyleen (HDPE)
Polypropyleen (PP)
Polyvinylchloride (PVC)
Polycarbonaat (PC)
|
15.
|
21111400
|
De volgende deeltak binnen de bedrijfstak Vervaardiging van pulp (2111):
Mechanische pulp
|
1http://ec.europa.eu/eurostat/ramon/nomenclatures/index.cfm?TargetUrl=LST_CLS_DLD&StrNom=NACE_1_1&StrLanguageCode=EN&StrLayoutCode=HIERARCHIC
Bijlage 4.4.2. behorende bij de artikelen 4.4.1 en 4.4.3 van de Regeling nationale EZ-subsidies
Bij bijlage 1 van Besluit 2011/278/EU is vastgesteld dat bij bepaalde productieprocessen
brandstof en elektriciteit uitwisselbaar zijn. Bij deze producten is het niet passend
om een benchmark in MWh/ton geproduceerd product vast te stellen. In plaats daarvan
moeten de specifieke broeikasgasemissiecurven voor de directe emissies als uitgangspunt
worden genomen. Voor deze processen zijn de productbenchmarks vastgesteld op basis
van de som van de directe emissies (energie en procesemissies) en de indirecte emissies
die door het gebruik van het uitwisselbare aandeel elektriciteit zijn ontstaan.
In deze gevallen moet de factor ‘E’ in de formule voor de berekening van de hoogte
van de subsidie, bedoeld in artikel 3A.4, eerste lid, onderdeel a, worden vervangen
door de volgende term, die een bij Besluit 2011/278/EU vastgestelde productbenchmark
omvormt tot een efficiëntiebenchmark voor elektriciteitsverbruik op basis van een
gemiddelde Europese emissie-intensiteitsfactor van 0,465 tCO2/MWh:
Bestaande productbenchmark uit bijlage 1 van Besluit 2011/278/EU (in tCO2/t)
x het aandeel relevante indirecte emissies tijdens de referentieperiode* (%) / 0,465
(tCO2/MWh).
Overeenkomstig artikel 14 van Besluit 2011/278/EU.
Bijlage 4.5.1. , behorend bij titel 4.5 en 4.6 van de Regeling nationale EZ-subsidies
[Vervallen per 01-04-2015]
Bijlage 4.7.1. behorende bij artikel 4.7.2
Maatregellijst
De maatregelen in de maatregellijst bestaan in afwijking van artikel 10 en 11 van het besluit uit de aanschaf van:
1
|
Verlichting
|
|
1.1
|
Sportveldverlichting
|
Bestemd voor: sportveldverlichting,
en bestaande uit:
LED armaturen, met een specifieke lichtstroom van ten minste 90 lm/W, gemeten conform
LM-79-08, met een voorziening voor dynamische lichtschakeling (per armatuur of mast
te schakelen, en een regelbare lichtopbrengst), (eventueel) mast en (eventueel) schakelmateriaal.
|
1.2
|
Buitenverlichting
|
Bestemd voor: buitenverlichting, niet zijnde reclameverlichting of sportveldverlichting,
en bestaande uit:
a. T5-armaturen voorzien van een optiek, (eventueel) mast en (eventueel) schakelmateriaal,
of;
b. LED-armaturen, met een specifieke lichtstroom van ten minste 90 lm/W, gemeten conform
LM-79-08, (eventueel) mast en (eventueel) schakelmateriaal.
|
1.3
|
Binnenverlichting
|
Bestemd voor: vervangen van bestaande binnenverlichting,
en bestaande uit:
a. T5-armaturen voorzien van een optiek, of;
b. LED-armaturen, met een specifieke lichtstroom van ten minste 90 lm/W, gemeten conform
LM-79-08.
|
|
|
|
2
|
Ventilatie en verwarming
|
|
2.1
|
Warmteterugwinning
|
Bestemd voor: het koelen of verwarmen van bestaande sportaccommodaties door het benutten van koude
of warmte in de afzuiglucht,
en bestaande uit: warmtewisselaar, (eventueel) luchtbehandelingskast en (eventueel) kanalen.
|
2.2
|
Warmtepomp
|
Bestemd voor: het verwarmen van bestaande sportaccommodaties,
en bestaande uit: een warmtepomp, (eventueel) bronsysteem.
Toelichting:
Als de installatie altijd geregeld wordt op basis van koelvraag is het geen warmtepomp
en komt de installatie niet in aanmerking.
|
|
|
|
3
|
Tapwater
|
|
3.1
|
Direct gasgestookte condenserende boiler
|
Bestemd voor: de productie van warm tapwater,
en bestaande uit: condenserende warm tapwaterboiler, die gemeten is conform NEN-EN 89:1999/A3:2006
en waarbij het rendement ten minste 100% op onderwaarde bedraagt.
|
3.2
|
Direct gasgestookt condenserend warmwaterdoorstroomtoestel
|
Bestemd voor: de productie van warm tapwater,
en bestaande uit: condenserend warmwaterdoorstroomtoestel, dat gemeten is conform NEN-EN 26:1998/A3:2006
en waarbij het rendement ten minste 100% op onderwaarde bedraagt.
|
3.3
|
Warmtepompboiler
|
Bestemd voor: het nuttig aanwenden van warmte voor de verwarming van tapwater,
en bestaande uit: een elektrisch gedreven warmtepompboiler.
|
3.4
|
Warmteterugwinning uit douchewater
|
Bestemd voor: het terugwinnen van warmte uit (douche)water,
en bestaande uit: warmtewisselaar die is aangesloten op de douchewaterafvoer of douchebak met geïntegreerde
douchewaterwarmtewisselaar.
|
|
|
|
4
|
Bouwkundig
|
|
4.1
|
Vervangen glas (incl. aanpassen kozijn)
|
Bestemd voor: vervanging van beglazing in buitengevel- of dakconstructies van bestaande sportaccommodaties,
en bestaande uit: meervoudig glas met een warmtewerende coating en/of gasgevulde spouw met een warmtedoorlatingscoëfficiënt
van maximaal 1,1 W/m2.K gemeten conform NEN-EN 673:2011, (eventueel) kozijn.
|
4.2
|
Isolatie wand, vloer en/of dak
|
Bestemd voor: de verbetering van de isolatie van bestaande vloeren, daken, plafonds of wanden
van ruimten,
en bestaande uit: isolatiemateriaal waarbij de warmteweerstand R = Σ(Rm) = Σ(d/λ) ten minste 2,5 m2.K/W bedraagt.
|
|
|
|
5
|
Duurzame energie-opwekking
|
|
5.1
|
Zonnecollectorsysteem
|
Bestemd voor: het verwarmen van water of lucht,
en bestaande uit: een zonnecollector, (eventueel) restwarmteopslagvat.
|
5.2
|
Zonnepanelen voor elektriciteitsopwekking
|
Bestemd voor: het opwekken van elektrische energie uit zonlicht met behulp van zonnecellen,
en bestaande uit: panelen met fotovoltaïsche zonnecellen, (eventueel) stroom/spanningsomvormer, (eventueel)
aansluiting het elektriciteitsnet.
|
5.3
|
Biomassaketel
|
Bestemd voor: het verwarmen van sportaccommodaties en/of de productie van warm tapwater door verbranding
van biomassa,
en bestaande uit: een ketel of kachel met een warmterendement dat ten minste 80% bedraagt, (eventueel)
restwarmteopslagvat.
|
Bijlage 4.8.1. , behorende bij artikel 4.8.6 van de Regeling nationale EZ-subsidies
Een energie-efficiëntieplan wordt geactualiseerd voor 1 oktober 2016, indien het plan
wordt opgesteld ten behoeve van een inrichting in de volgende sectoren:
-
a. asfaltindustrie;
-
b. bedrijven overige industrie;
-
c. cacao-industrie;
-
d. frisdranken, waters en sappen;
-
e. kalkzandsteen- en cellenbetonindustrie;
-
f. koffiebranderijen;
-
g. meelfabrikanten;
-
h. olie- en gasproducerende industrie;
-
i. papier- en kartonindustrie;
-
j. tankopslag bedrijven;
-
k. tapijtindustrie;
-
l. textielindustrie;
-
m. zuivelindustrie.
Een energie-efficiëntieplan wordt geactualiseerd voor 15 november 2016, indien het
plan wordt opgesteld ten behoeve van een inrichting in de volgende sectoren:
-
a. aardappelenverwerkende industrie
-
b. afvalwaterzuivering waterschappen;
-
c. chemische industrie;
-
d. fijnkeramische industrie;
-
e. groenten- en fruitverwerkende industrie
-
f. grofkeramische industrie;
-
g. gieterijen;
-
h. ICT-sector;
-
i. margarine-, vetten- en oliënindustrie
-
j. metallurgische industrie;
-
k. oppervlaktebehandelende industrie;
-
l. rubber- en kunststofverwerkende industrie;
-
m. textielservice bedrijven;
-
n. vleesverwerkende industrie.