Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet gemeenschappelijke regelingen aan te passen in verband met de dualisering van het gemeente- en provinciebestuur, de invoering van een bedrijfsvoeringsorganisatie met rechtspersoonlijkheid, almede diverse andere onderwerpen te regelen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
[Red: Wijzigt de Wet gemeenschappelijke regelingen.]
[Red: Wijzigt de Gemeentewet.]
[Red: Wijzigt de Provinciewet.]
[Red: Wijzigt de Waterschapswet.]
[Red: Wijzigt de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken.]
[Red: Wijzigt de Wet Nationale ombudsman.]
[Red: Wijzigt de Wet Naleving Europese regelgeving publieke entiteiten.]
[Red: Wijzigt de Algemene wet bestuursrecht.]
[Red: Wijzigt de Wet waardering onroerende zaken.]
Op een regeling die op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel F, van deze wet bepaalt dat het bestuur van het openbaar lichaam onderscheidenlijk het gemeenschappelijk orgaan kan besluiten tot uitbreiding van de overgedragen bevoegdheden, blijft artikel 10, tweede lid, tweede volzin, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van artikel I, onderdeel F, tot uiterlijk een jaar na inwerkingtreding van toepassing.
Op een algemeen bestuur dat op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel I, van deze wet niet voldoet aan artikel 13, eerste lid, eerste en tweede volzin, zoals dat luidt na inwerkingtreding van artikel I, onder I, blijft artikel 13, eerste lid, eerste volzin, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van artikel I, onderdel I, tot uiterlijk een jaar na inwerkingtreding van toepassing.
Een algemeen bestuur van een openbaar lichaam, ingesteld bij een regeling die uitsluitend is getroffen door colleges van burgemeester en wethouders en burgemeesters gezamenlijk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel I, van deze wet niet bestaat uit leden die per deelnemende gemeente door het college uit zijn midden worden aangewezen en de burgemeesters van de deelnemende gemeenten, dient uiterlijk per 1 januari van het jaar na de datum van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel I, van deze wet met artikel 13, tiende lid, in overeenstemming te zijn gebracht.
Op een dagelijks bestuur dat op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel J, van deze wet bestaat uit leden die de meerderheid van het algemeen bestuur vormen, blijft artikel 14, eerste lid, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van artikel I, onderdeel J, tot uiterlijk een jaar na inwerkingtreding van toepassing.
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.