2.1. doel Jeugdbescherming en Jeugdreclassering
Als hoofddoel van de Jeugdwet wordt aangegeven: ‘het voorkomen van zorgafhankelijkheid
en het versterken van de eigen kracht van de jongere en van het zorgend en probleemoplossend
vermogen van diens gezin en van anderen in de sociale omgeving’.
Voor uitvoering van de ondertoezichtstelling (OTS) geldt dat het daarbij gericht moet
zijn op: ‘het opheffen van de bedreiging voor de veiligheid en ontwikkeling van het
kind.’
Voogdij richt zich op: ‘het realiseren van een stabiele, duurzame en voor de ontwikkeling
van de jeugdige, optimale opvoeding.’
Jeugdreclassering richt zich op: ‘het voorkomen van recidive en het realiseren van
een gedragsverandering bij de betrokken jongere.’
(Wetsvoorstel Jeugdwet, Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 2, memorie van toelichting,
blz. 29,: Kamerstukken II 2012/13, nr. 3).
Voor zowel jeugdbescherming als jeugdreclassering geldt dat bij de uitvoering de volgende
beginselen moeten worden gewaarborgd: proportionaliteit en subsidiariteit, rechtsgelijkheid,
verbod van willekeur, rechtszekerheid en uniformiteit. (memorie van toelichting: Kamerstukken
II 2012/13, nr. 3).
In de verdere uitwerking in Het normenkader naar de concrete normen en eisen aan de
uitvoerende organisaties is voortdurend verbinding gelegd met bovengenoemde doelen
en gronden van de wet. Bij het toetsen van een uitvoerende organisatie met behulp
van Het normenkader is het daarom altijd van belang of en in hoeverre het voldoen
aan een eis ook heeft bijgedragen aan het realiseren van doelen en gronden. Hiermee
wordt bereikt dat gebruik van het normenkader bijdraagt aan doelmatigheid en doeltreffendheid
van de uitvoerende organisatie.
2.2. resultaten
Artikel 4.1.1 (lid 1 en 2) van de Jeugdwet luidt als volgt:
‘De jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde instelling verlenen verantwoorde hulp,
waaronder hulp van goed niveau wordt verstaan, die in ieder geval veilig, doeltreffend,
doelmatig en cliëntgericht wordt verleend en die is afgestemd op
de reële behoefte van de jeugdige of ouder.’
‘De jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde instelling organiseren zich op zodanige
wijze, voorzien zich kwalitatief en kwantitatief zodanig van personeel en materieel
en dragen zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling, dat een en ander
leidt of redelijkerwijs moet leiden tot verantwoorde hulp.’
Uit deze wettekst is af te leiden welke resultaten een gecertificeerde instelling
gevraagd wordt na te streven.
Een uitvoerende organisatie moet laten zien dat het voldoende resultaatgericht is.
De resultaten zijn de bereikte uitkomsten waaruit kan worden afgeleid of de gronden
en de doelen van jeugdbescherming en jeugdreclassering worden gerealiseerd. Een uitvoerende
organisatie kan worden gecertificeerd als kan worden aangetoond dat, naar de beoordeling
van de certificerende instelling,
in voldoende mate resultaatgericht wordt gewerkt en aan de gestelde normen is voldaan.
Het uiteindelijke resultaat van jeugdbescherming en jeugdreclassering wordt bereikt
door de hele keten én de jeugdige (en het gezin) zelf.
De resultaten waarop een uitvoerende organisatie in het kader van jeugdbescherming
en jeugdreclassering zich moet richten en waaraan een bijdrage geleverd moet worden,
zijn in Het normenkader als volgt geformuleerd:
Resultaten Ondertoezichtstelling (OTS)
-
• Ontwikkelingsbedreiging is zodanig afgewend, dat geen hulp in het gedwongen kader
meer nodig is.
-
• Fysieke en/of psychische onveiligheid is weggenomen.
-
• Uithuisplaatsing is opgeheven of wordt zo mogelijk voorkomen.
-
• Stabiliteit en continuïteit in de opvoedingssituatie is georganiseerd.
Resultaten Voogdij
-
• Ontwikkelingsbedreiging is zodanig afgewend, dat er geen nieuwe schade ontstaat.
-
• Fysieke en/of psychische veiligheid is geborgd.
-
• Stabiliteit en continuïteit in de opvoedingssituatie is gegarandeerd vanuit professioneel
wettelijk vertegenwoordigerschap.
Resultaten Jeugdreclassering
-
• De dynamische criminogene factoren zijn verminderd waardoor de kans op herhaling van
delinquent gedrag wordt verkleind.
-
• Het handelingsrepertoire en/of gerichtheid op duurzame gedragsverandering bij de betrokken
jeugdige is vergroot.
-
• Jeugdige houdt zich aan opgelegde afspraken.
-
• Stabiliteit en continuïteit in de opvoedingssituatie is georganiseerd.
2.3. opbouw normenkader
Uit vooronderzoek in de aanloop naar het opstellen van Het normenkader bleek dat er
grote overeenstemming bij betrokken organisaties is over de volgende stellingname:
|
De competenties van de professional in combinatie met de methodieken en interventies
die worden gehanteerd zijn cruciaal voor het realiseren van de doelstellingen en resultaten.
Daarbij moet er sprake zijn van een organisatie die de professional en de methodiek
voldoende inbedt, faciliteert en die kaders stelt. Een optimale afstemming en samenwerking
in de keten is essentieel om de resultaten te kunnen bereiken.
|
De vier genoemde elementen komen terug als categorieën in het normenschema in hoofdstuk
9. Hieronder wordt beschreven wat we onder de gebruikte termen verstaan1.
Professional
Voor Het normenkader is van belang dat er sprake kan zijn van twee soorten professionals:
professionals geregistreerd in het kwaliteitsregister jeugd en/of in het BIG-register
en andere professionals. Registratie in het kwaliteitsregister jeugd staat open voor
jeugdzorgwerkers (hbo-niveau) en gedragswetenschappers (psychologen en orthopedagogen
(wo-niveau)). De eerste categorie professionals zal in Het normenkader worden aangeduid
als geregistreerde jeugdprofessionals. Registratie bij het kwaliteitsregister jeugd
wordt naar verwachting in het najaar 2014 mogelijk. Tot die tijd geldt dat medewerkers
van een uitvoerende organisatie zich vrijwillig kunnen laten registreren.
Om als professional verantwoorde hulp te kunnen leveren, moet hij zelf zorgen dat
hij beschikt over de gevraagde competenties. Voortdurend blijven leren, reflecteren
en innoveren is nodig voor vakvolwassen professionals.
Professionalisering vormt daarom een belangrijke spil in de transitie en transformatie
van jeugdzorg. De opzet van een kwaliteitsregister, het bijbehorend stelsel van tuchtrecht
en uitwerking van de beroepsethiek maken onderdeel uit van het professionaliseringstraject.
De rol en de inzet van de professional in combinatie met toepassing van de gehanteerde
methodiek zijn bepalend voor de kwaliteit van de dienstverlening. Om die reden is
ervoor gekozen ‘de professional’ en ‘de methode’ in aparte categorieën met normen
op te nemen in Het normenkader.
Uiteraard dient de organisatie waarin de professional werkzaam is de rol en inzet
van de professional optimaal te ondersteunen.
Methoden
Onder methoden wordt verstaan: de uitgewerkte, specifieke denk- en werkwijzen die
worden gehanteerd om resultaten van jeugdbescherming en jeugdreclassering te bereiken.
In de uitvoering van jeugdbescherming en jeugdreclassering moet methodisch worden
gewerkt met methoden die geschikt zijn voor de doelstellingen en de taken van JB en/of
JR. Een uitgewerkte methode bevat een beschrijving van onder andere handelingen, werkwijzen
en afspraken in de aanpak. Daarbij worden ook keuzes gemaakt voor de inzet van technieken
voor specifieke situaties en behandelingen of interventies. In jeugdbescherming en
jeugdreclassering is er sprake van een werkende methode als deze beschrijving voor
iedereen beschikbaar is en als gebleken is dat de toepassing in de praktijk positieve
resultaten oplevert, of als er door theoretische onderbouwing positieve resultaten
te verwachten zijn. Er zijn geen zogenaamde ‘erkende’ methoden waar een gevalideerde
erkenningstoets op is afgenomen. Wel zijn er methoden die theoretisch zijn onderbouwd
(zoals de in het veld meest toegepaste Deltamethode) en die door de praktijk worden
omschreven als ‘werkend’. In Het normenkader worden in de eisen geen specifieke methoden
bij naam genoemd. Wel worden eisen gesteld aan het methodisch werken door de organisatie
en de professionals. Ook worden de zogenaamde algemene werkzame factoren (zie hieronder)
genoemd als elementen die een indicatie zijn voor een ‘werkende’ methode.
De gecertificeerde instelling bepaalt of en zo ja welke jeugdhulp is aangewezen in
het kader van de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering2 (Wetsvoorstel Jeugdwet, Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 2).
In enkele normen in Het normenkader worden, in relatie tot de gehanteerde methode,
de zogenaamde ‘algemene werkzame factoren’ genoemd.
Deze algemene werkzame factoren, opgesteld door NJI en in Het normenkader overgenomen
als elementen waar aan moet worden voldaan, zijn:
-
• aansluiten bij de motivatie van de cliënt
-
• de kwaliteit van de relatie cliënt-professional
-
• de structurering van de methode
-
• de ‘fit’ van de aanpak met het probleem en de hulpvraag
-
• uitvoering van de methode zoals deze uitgevoerd hoort te worden
-
• professionaliteit (goede opleiding en training) van de professional
-
• de werkomstandigheden van de professional
De laatste jaren zijn er steeds meer aanwijzingen voor het toevoegen van de volgende
werkzame factor aan deze lijst:
Naast algemeen werkzame factoren, die onafhankelijk zijn van doelgroep en methode,
zijn er ook specifiek werkzame factoren of elementen. Deze zijn doelgroep specifiek
en/of methode specifiek. Voor zover bekend en beschreven zijn deze elementen allemaal
verwerkt in de normen in het schema normenkader in hoofdstuk 9.
Voor jeugdreclassering worden de volgende specifiek werkzame factoren gevraagd:
De werkwijze van de jeugdreclasseringswerker sluit aan bij:
-
• het recidiverisico en schaderisico van de jeugdige
-
• de delict gerelateerde risicofactoren van de jeugdige en zijn systeem (voor zover
die beïnvloedbaar zijn)
-
• de responsiviteit van de jeugdige (mogelijkheden en leerstijl)
-
• de noodzaak voor aanvullende zorg en ondersteuning
Organisatie
Onder organisatie wordt in Het normenkader verstaan: de organisatorische eenheid rondom
het werk en de professionals in de jeugdbescherming en jeugdreclassering.
De subcategorieën in deze categorie geven aan wat met name belangrijk wordt gevonden
met het oog op het organiseren en borgen van kwaliteit van de uitvoering. Er wordt
uitgegaan van algemeen geldende normen voor kwaliteitsborging en er is gekozen voor
die onderwerpen en thema’s die direct aansluiten bij de Jeugdwet en de te behalen
resultaten van de uitvoerende organisaties van jeugdbescherming en jeugdreclassering.
Ketensamenwerking
Onder ketensamenwerking wordt in Het normenkader verstaan: de verbinding die organisatie
én professional hebben met andere betrokken organisaties en professionals. Tezamen
vormen zij het professionele en sociale netwerk rondom de jeugdige en het gezin in
het kader van jeugdbescherming, jeugdreclassering en het vrijwillige kader. Het werken
volgens eenduidige methoden en richtlijnen in de keten is voorwaarde om resultaten
te kunnen behalen.
Ketensamenwerking in de jeugdhulp is in ontwikkeling, onder andere omdat het werkveld
zich opnieuw moet vormen na de transitie in 2015. Bevoegdheden zijn verschoven, rollen
zijn veranderd. Belangrijk is dat in de keten, en met name in het lokale netwerk,
altijd de jeugdige en het gezin centraal staan en dat er in de lokale voorzieningen
vanuit dit perspectief naar oplossingen wordt gezocht.
Aparte aandacht voor ketensamenwerking in Het normenkader betekent dat een uitvoerende
organisatie haar invulling geeft aan de bijdrage die zij levert aan deze benadering,
door over de grenzen van haar eigen organisatie te kijken. Een belangrijk uitgangspunt
daarbij is dat elke uitvoerende instelling in jeugdbescherming en jeugdreclassering
onderdeel is van de gehele keten in de jeugdhulp, zowel landelijk als regionaal en
lokaal. Gezamenlijk wordt het uiteindelijke resultaat geleverd aan de maatschappij.
De kwaliteit van samen-
werking is daarom van het allergrootste belang. Het werken in een keten brengt taken
en verantwoordelijkheden met zich mee waarin, net als in de interne zaken, ‘gepresteerd’
moet worden. Dit rechtvaardigt het benoemen van de ketensamenwerking in Het normenkader
als een aparte categorie.