Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 12 september 2013, nr. IenM/BSK-2013/119295, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;
Gelet op Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PbEG L 135);
Gelet op de artikelen 8.40, 8.41, 8.42, 10.2, tweede lid, 10.32, van de Wet milieubeheer, de artikelen 1.1, derde lid, 2.1, eerste lid, onder i, 2.1, derde lid, 2.14, zesde lid, 2.17 en 2.27, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de artikelen 3.1, eerste lid, 6.2, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid, onderdeel b, 6.6, 6.7 en 6.12, onderdeel e, van de Waterwet, de artikelen 79 en 80 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, de artikelen 6 en 65 van de Wet bodembescherming en artikel 257ba van het Wetboek van Strafvordering;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 20 november, nr. W14.13.0320/IV);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 19 december 2013 nr. IenM/BSK-2013/275571, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
[Red: Wijzigt het Activiteitenbesluit milieubeheer.]
[Red: Wijzigt het Besluit omgevingsrecht.]
[Red: Wijzigt het Waterbesluit.]
[Red: Wijzigt het Besluit OM-afdoening.]
[Red: Wijzigt het Besluit organisch-halogeengehalte van brandstoffen.]
[Red: Wijzigt het Besluit lozen buiten inrichtingen.]
[Red: Wijzigt het Besluit lozing afvalwater huishoudens.]
1 Een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht die van kracht en onherroepelijk was onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel A, onder 2, onder c, wordt, voor zover die omgevingsvergunning een activiteit betreft die in artikel II, onderdeel A, onder 2, onder c, is aangewezen, gelijkgesteld met een omgevingsvergunning voor die activiteit op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van die wet.
2 Onverminderd artikel 6.4, derde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer blijft op een aanvraag om een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor zover die aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op een activiteit die in artikel II, onderdeel A, onder 2, onder c, is aangewezen, het recht van toepassing zoals dat gold onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel A, onder 2, onder c, indien:
a. die aanvraag is ingediend voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel A, onder 2, onder c, en
b. op die aanvraag vóór het tijdstip, bedoeld in onderdeel a, nog niet onherroepelijk is beslist.
2
Artikel III, aanhef en onderdelen 4 en 5, werkt terug tot en met 1 januari 2014, met dien verstande dat deze onderdelen van kracht worden op het tijdstip onmiddellijk volgend op de inwerkingtreding van artikel I, onderdelen D en E van het Besluit van 20 september 2013 tot wijziging van het Waterbesluit (informatieplicht waterschapsbesturen; subsidiëring HWBP-2 projecten) (Stb. 373).