Overdrachtsbelasting, vrijstelling, diverse onderwerpen

Geraadpleegd op 24-04-2025.
Geldend van 29-08-2024 t/m heden

Overdrachtsbelasting, vrijstelling, diverse onderwerpen

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

Dit besluit vervangt de besluiten van 12 november 2004, nr. CPP2004/1679M en 19 februari 2010, nr. CPP2010/0002M. In onderdeel 2.4 is een nieuwe goedkeuring opgenomen voor de toepassing van de vrijstelling bij verdeling van een gemeenschap tussen samenwoners (artikel 15, eerste lid, onderdeel g, van de WBR). Onderdeel 4 is nieuw en bevat het beleid over de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, onderdeel l, van de WBR. Dit beleid is aangepast naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Wet inrichting landelijk gebied. Verder zijn enkele redactionele wijzigingen aangebracht waarmee geen beleidswijziging is beoogd. Het besluit van 7 november 1988, nr. IB88/1043 heeft zijn belang verloren en wordt ingetrokken.

1. Inleiding

Dit besluit bevat het beleid over diverse onderwerpen betreffende de vrijstelling van overdrachtsbelasting. Het betreft de vrijstellingen van artikel 15, eerste lid, onderdelen g, i, l en p van de WBR. De onderdelen 2, 3 en 5 zijn overgenomen van het besluit van 19 februari 2010, nr. CPP2010/0002M. Die onderdelen zijn verduidelijkt. Hierbij zijn enkele redactionele wijzigingen aangebracht waarmee geen beleidswijziging is beoogd. Onderdeel 4 van het besluit CPP2010/0002M heeft zijn belang verloren en is niet meer opgenomen. Dit besluit werd gewijzigd bij besluit van 22 augustus 2024, nr. 2024-0000014892 (Stcrt. 2024, 27607).

In onderdeel 2.4 is een nieuwe goedkeuring opgenomen voor de toepassing van de vrijstelling bij verdeling van een gemeenschap tussen samenwoners (zie artikel 15, eerste lid, onderdeel g, van de WBR). Onder voorwaarden geldt de vrijstelling ook als de verdeling plaatsvindt na een herverkaveling. Onderdeel 4 bevat het beleid over de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, onderdeel l, WBR.

De goedkeuringen in dit besluit zijn verleend met toepassing van artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (de hardheidsclausule).

Voor de in dit besluit opgenomen goedkeuringen geldt verder het volgende. Door toepassing van artikel 9, vierde lid, of artikel 13 van de WBR kan het bedrag aan verschuldigde overdrachtsbelasting worden verminderd. Voor deze vermindering moet bij een voorgaande verkrijging volgens de wet overdrachtsbelasting of niet-aftrekbare omzetbelasting zijn verschuldigd. Deze wettelijke vermindering geldt ook als bij een voorgaande verkrijging een tegemoetkoming op grond van een goedkeuring uit dit beleidsbesluit is verleend. Het is uiteraard ongewenst dat een beroep wordt gedaan op vermindering van overdrachtsbelasting als bij een voorgaande verkrijging de heffing op grond van een goedkeuring achterwege is gebleven. Daarom geldt voor elke in dit besluit opgenomen goedkeuring de voorwaarde dat deze komt te vervallen en dat de door de goedkeuring niet geheven belasting alsnog verschuldigd is, voor zover bij een toekomstige verkrijging een beroep wordt gedaan op artikel 9, vierde lid, of artikel 13 van de WBR.

2. Verdeling gemeenschap tussen samenwoners

De verkrijging bij een verdeling van een gemeenschap tussen samenwoners is onder voorwaarden vrijgesteld van overdrachtsbelasting (zie artikel 15, eerste lid, onderdeel g, van de WBR). Als voorwaarde geldt onder meer dat de gerechtigdheid tot de gemeenschap moet zijn ontstaan door een gezamenlijke verkrijging, waarbij de ene samenwoner is gerechtigd tot ten minste 40% en de andere tot ten hoogste 60%. Aan deze bandbreedte-eis moet direct bij de eerste gezamenlijke verkrijging zijn voldaan.

De vrijstelling geldt niet alleen voor de verkrijging bij een verdeling van het gezamenlijk verkregen woonhuis, maar ook voor andere gezamenlijk verkregen onroerende zaken of beperkte rechten daarop.

Het feit dat meer dan twee samenwoners in de onroerende zaak zijn gerechtigd, is geen belemmering voor de toepassing van de vrijstelling.

Voorbeeld

A, B en C zijn vanaf de aanvang samenwoners. A en B zijn elk voor 40% gerechtigd tot de woning en C voor 20%. Bij het verbreken van de samenwoning delen B en C hun aandeel toe aan A. De verkrijging door A van het aandeel van B valt onder de vrijstelling. Immers zowel A als B voldeed bij aanvang van de samenwoning aan de bandbreedte-eis van 40%-60%. Over het aandeel dat A van C verkrijgt is wel overdrachtsbelasting verschuldigd.

2.1. Verdeling tussen samenwoners van onroerende zaken verkregen in het zicht van de samenwoning

De vrijstelling voor samenwoners geldt voor de verkrijging bij verdeling van onroerende zaken die tijdens de samenwoning gezamenlijk zijn verkregen. Het is mogelijk dat een onroerende zaak of beperkt recht daarop wordt verkregen in het zicht van de samenwoning. In de praktijk kan discussie ontstaan over de vraag of de vrijstelling ook geldt voor de verdeling van onroerende zaken die in het zicht van de samenwoning gezamenlijk zijn verkregen. Ik acht deze discussie niet gewenst en keur daarom het volgende goed.

Goedkeuring

Ik keur onder de volgende voorwaarden goed dat de vrijstelling voor samenwoners ook geldt voor de verkrijging bij verdeling van onroerende zaken of beperkte rechten daarop, die verkregen zijn in het zicht van de samenwoning.

Voorwaarden

Voor deze goedkeuring gelden de volgende drie voorwaarden:

  • De onroerende zaak of het beperkte recht daarop is door de latere samenwoners uiterlijk één jaar voor aanvang van de samenwoning gezamenlijk verkregen.

  • De samenwoning is daadwerkelijk tot stand gekomen.

  • Aan de overige vereisten van de vrijstelling is voldaan.

Toelichting

Als een woning in aanbouw door de latere samenwoners is verkregen geldt de in de eerste voorwaarde genoemde termijn van uiterlijk één jaar niet, mits de woning na oplevering hoofdverblijf van de samenwoners is geworden.

2.2. Verdeling tussen niet-samenwoners

Het is mogelijk dat een relatie tussen twee personen wordt verbroken en een verdeling plaatsvindt. Dit terwijl de betrokken personen door omstandigheden niet daadwerkelijk hebben samengewoond. Hiervan kan sprake zijn bij de aankoop van een woning in aanbouw of van een woning die eerst ingrijpend moet worden verbouwd. Ik acht het dan niet in alle situaties gewenst dat overdrachtsbelasting wordt geheven. Ik keur daarom het volgende goed.

Goedkeuring

Ik keur onder de volgende voorwaarden goed dat de vrijstelling voor samenwoners ook geldt voor de verkrijging bij verdeling van onroerende zaken of beperkte recht daarop, zonder dat de deelgerechtigden hebben samengewoond.

Voorwaarden

Voor deze goedkeuring gelden de volgende vijf voorwaarden:

  • Bewoning en samenwoning waren redelijkerwijs niet mogelijk omdat de tot hoofdverblijf van de samenwoners bestemde woning op het moment van de gezamenlijke verkrijging nog in aanbouw was of ingrijpend moest worden verbouwd.

  • De relatie wordt verbroken voordat de tot hoofdverblijf van de samenwoners bestemde woning wordt opgeleverd of de verbouwing daarvan gereed is.

  • De woning wordt aan één van de deelgerechtigden toegedeeld.

  • Er wordt aannemelijk gemaakt dat men de intentie had te gaan samenwonen. In geval van een verbouwing moet aannemelijk worden gemaakt dat men de intentie had binnen een jaar na aankoop van de woning te gaan samenwonen.

  • Aan de overige vereisten van de vrijstelling is voldaan.

Toelichting

In geval van een verbouwing moet aannemelijk worden gemaakt dat deze dusdanig ingrijpend was, dat bewoning redelijkerwijs gesproken niet mogelijk was. Bij een minder ingrijpende verbouwing heeft men het zelf in de hand om te gaan samenwonen. Als men in dat geval ervoor kiest om niet te gaan samenwonen, is er bij de verdeling geen sprake van een onbillijkheid van overwegende aard.

2.3. Verdeling na beëindiging van de samenwoning

De vrijstelling voor samenwoners geldt voor de verkrijging bij verdeling tijdens de samenwoning. Veelal echter zal de verdeling plaatsvinden nadat de samenwoning is beëindigd. In de praktijk kan discussie ontstaan over de vraag of de vrijstelling ook geldt als de gezamenlijk verkregen onroerende zaken na de beëindiging van de samenwoning worden verdeeld. Ik acht deze discussie niet gewenst en keur daarom het volgende goed.

Goedkeuring

Ik keur onder de volgende voorwaarden goed dat de vrijstelling voor samenwoners ook geldt voor de verkrijging bij verdeling van onroerende zaken of beperkte rechten daarop, nadat de samenwoning is beëindigd.

Voorwaarden

Voor deze goedkeuring gelden de volgende twee voorwaarden:

  • De verkrijging vloeit voort uit de verdeling bij de financiële afwikkeling van de samenwoning of echtscheiding. Dit overeenkomstig de gemaakte afspraken over de verdeling van de gemeenschappelijke goederen.

  • Aan de overige vereisten van de vrijstelling is voldaan.

2.4. Verdeling na beëindiging van de samenwoning met tussentijdse herverkaveling

De verkrijging bij een toewijzing op grond van een herverkaveling vormt een originaire verkrijging. Dit betekent dat de titel van de eerdere verkrijging door degene die de onroerende zaak in de herverkaveling heeft ingebracht, zijn betekenis heeft verloren (titelzuiverende werking van artikel 16.137, tweede lid, van de Omgevingswet).

Deze titelzuiverende werking heeft gevolgen voor een nog te verdelen onroerende zaak na de beëindiging van de samenwoning. Na de herverkaveling kan er immers door de titelzuiverende werking van de toewijzing geen sprake meer zijn van een verdeling van tijdens de samenwoning gezamenlijk verkregen onroerende zaken. Hierdoor is het bepaalde in artikel 15, eerste lid, onderdeel g, van de WBR niet van toepassing. Dit acht ik niet in alle situaties gewenst. Ik keur daarom het volgende goed.

Goedkeuring

Ik keur onder de volgende voorwaarden goed dat de vrijstelling ook geldt als de verdeling van de gemeenschap tussen samenwoners plaatsvindt nadat de tot de te verdelen gemeenschap behorende onroerende zaken betrokken zijn geweest bij een herverkaveling.

Voorwaarden

Voor deze goedkeuring gelden de volgende vier voorwaarden.

  • De verkrijging vloeit voort uit de verdeling bij de financiële afwikkeling van de samenwoning of echtscheiding. Dit overeenkomstig de gemaakte afspraken over de verdeling van de gemeenschappelijke goederen.

  • Er is sprake van een herverkaveling als bedoeld in hoofdstuk 12, afdeling 4, van de Omgevingswet.

  • De toewijzing krachtens herverkaveling vindt plaats binnen vijf jaar na de beëindiging van de samenwoning.

  • Aan de overige vereisten van de vrijstelling is voldaan.

3. Verkrijging van aangebrachte zaken

De verkrijging van een zaak die is aangebracht door of in opdracht en voor rekening van de verkrijger of zijn rechtsopvolger onder algemene titel is vrijgesteld van overdrachtsbelasting (zie artikel 15, eerste lid, onderdeel i, van de WBR).

Bij de toepassing van deze vrijstelling wordt het begrip ‘aanbrengen’ ruim opgevat. Het begrip omvat naast bouw ook verbouwing, verbetering, beplanting, het bouwrijp maken van grond en ander uitgevoerd werk.

3.1. Door naamloze- of besloten vennootschap in oprichting aangebrachte zaken

De vrijstelling kan ook worden toegepast als de zaken zijn aangebracht door of in opdracht en voor rekening van een naamloze of besloten vennootschap in oprichting en die vennootschap de zaken vervolgens verkrijgt. Als voorwaarde geldt dat de naamloze of besloten vennootschap de hiermee verband houdende rechtshandelingen na de oprichting uitdrukkelijk of stilzwijgend bekrachtigt of ingevolge de wet wordt verbonden (zie artikel 2:93 of 2:203 van het Burgerlijk Wetboek).

4. Verkrijgingen krachtens herverkaveling en kavelruil landelijk gebied

Een verkrijging krachtens herverkaveling of kavelruil landelijk gebied is vrijgesteld van overdrachtsbelasting (zie artikel 15, eerste lid, onderdeel l, van de WBR). Tot 1 januari 2024 waren dergelijke verkrijgingen geregeld in de Wet inrichting landelijk gebied. Vanaf die datum is een aantal instrumenten van grondbeleid, waaronder herverkaveling en kavelruil, opgenomen in de Omgevingswet en is de Wet inrichting landelijk gebied ingetrokken.1 De vrijstelling is van toepassing op verkrijgingen van onroerende zaken krachtens afdeling 12.4 van de Omgevingswet (herverkaveling) en krachtens artikel 12.47 in samenhang met artikel 12.44 van de Omgevingswet (kavelruil landelijk gebied).

4.1. Herverkaveling

De vrijstelling geldt voor de verkrijging bij akte van toedeling als bedoeld in artikel 16.124 van de Omgevingswet. In geval bij de voorbereiding of de uitvoering van een inrichtingsbesluit als bedoeld in artikel 12.8 van de Omgevingswet onroerende zaken worden verkregen, is de vrijstelling niet van toepassing. Ik acht het in die situatie niet gewenst dat overdrachtsbelasting wordt geheven. Ik keur daarom het volgende goed.

Goedkeuring

Ik keur goed dat de vrijstelling ook geldt voor de verkrijging van eigendom van onroerende zaken bij de voorbereiding of uitvoering van een inrichtingsbesluit als bedoeld in artikel 12.8 van de Omgevingswet, vooruitlopend op de akte van toedeling als bedoeld in artikel 16.124 van de Omgevingswet.

Voorwaarden

Voor deze goedkeuring geldt de voorwaarde dat voor de verkrijging schriftelijk toestemming is verleend door gedeputeerde staten van de provincie waarin het in te richten gebied geheel of grotendeels is gelegen.

4.2. Kavelruilovereenkomst

Een kavelruilovereenkomst wordt schriftelijk aangegaan en in de openbare registers ingeschreven. De bij die overeenkomst voorziene kavelruil vindt uiteindelijk in goederenrechtelijke zin plaats door middel van een verdeling bij een notariële akte. Eerst op dat moment kan worden vastgesteld of door de verkrijger aan de voorwaarden voor toepassing van de vrijstelling is voldaan. Transacties die aan de verdeling voorafgaan kunnen derhalve niet aan de voorwaarden van de Omgevingswet worden getoetst en vallen buiten het bereik van de vrijstelling. De Omgevingswet voorziet ook niet in een andere wijze van verdeling. Ook niet in een op die verdeling vooruitlopende ruil in economische zin.

4.2.1. Verbetering landelijk gebied

Voor de beoordeling of sprake is van een kavelruil landelijk gebied is bepalend of aan de omschrijving en criteria van artikel 12.47 in samenhang met artikel 12.44 van de Omgevingswet wordt voldaan. In artikel 12.47, eerste lid, van de Omgevingswet wordt de kavelruil landelijk gebied gedefinieerd. Volgens deze bepaling strekt de kavelruil landelijk gebied tot verbetering van een gebied in overeenstemming met de functies die aan de betrokken locaties zijn toegedeeld. Bij de parlementaire behandeling van de Omgevingswet is aangegeven dat de verbeteringseis voor kavelruil in artikel 12.47 van belang is voor de vrijstelling van overdrachtsbelasting en dat die vrijstelling alleen geldt voor een kavelruil landelijk gebied die strekt tot verbetering van een gebied. Daarbij is opgemerkt dat de Belastingdienst toetst of aan deze voorwaarde voor vrijstelling van de overdrachtsbelasting is voldaan.2

Sinds 1 januari 2024 valt het toezicht op de naleving van deze voorwaarde daarmee onder de verantwoordelijkheid van de Belastingdienst. Gebleken is dat in de praktijk behoefte bestaat aan inzicht in de criteria die de Belastingdienst bij dit toezicht hanteert.

De Belastingdienst zal terughoudend omgaan met het beoordelen of de kavelruil landelijk gebied strekt tot verbetering van het gebied in overeenstemming met de functies die aan de betrokken locaties zijn toebedeeld. Dit betekent dat niet bij elke akte van kavelruil door de inspecteur wordt getoetst of er sprake is van verbetering. Beoordeling of sprake is van verbetering zal met name aan de orde komen in situaties waarin volgens de inspecteur sprake is van onbedoeld gebruik van de vrijstelling. Van onbedoeld gebruik van de vrijstelling kan geen uitputtende lijst met voorbeelden worden gegeven, maar met name de volgende situaties kunnen in de praktijk als onbedoeld gebruik worden beschouwd:

  • 1. een onroerende zaak, zoals bijvoorbeeld een perceel grond, wordt kort voor de kavelruil geleverd aan de inbrenger en dezelfde onroerende zaak wordt via een akte van kavelruil vervolgens weer geheel of gedeeltelijk teruggeleverd aan een vorige eigenaar;

  • 2. een onroerende zaak, die voor de kavelruil geen enkele zelfstandige reële betekenis heeft, wordt door een inbrenger aan de kavelruil toegevoegd, uitsluitend om op deze wijze een kavelruil met drie of meer partijen mogelijk te maken;

  • 3. een of meer woningen of andere opstallen die niet functioneel zijn verbonden met een nabijgelegen agrarisch bedrijf worden aan de kavelruil toegevoegd;

  • 4. de overdracht van een aandeel in de onverdeelde eigendom van een onroerende zaak, als niet gelijktijdig de overige aandelen in de onverdeelde eigendom van die onroerende zaak worden ingebracht.

De Belastingdienst kan nagaan of de kavelruil daadwerkelijk tot verbetering van het landelijk gebied strekt. Of hiervan sprake is, is een zelfstandige toets en hangt af van de specifieke omstandigheden van het geval. Dit laat onverlet dat ook andere kavelruilakten kunnen worden beoordeeld als de omstandigheden van het geval daartoe aanleiding geven. In alle gevallen geldt overigens dat belanghebbenden die twijfelen of een voorgenomen kavelruil aan de fiscale voorwaarden voldoet, hierover in vooroverleg met de inspecteur kunnen treden.

Voorbeeld

Minder dan een maand voorafgaand aan de akte van kavelruil is door E perceel 3 krachtens koop geleverd aan C en perceel 4 aan D.

Volgens de kavelruilakte is de inbreng:

  • door A woning 1;

  • door B woning 2;

  • door C perceel 3;

  • door D perceel 4.

Toedeling:

  • aan C woning 1;

  • aan D woning 2;

  • aan E perceel 3 en perceel 4.

A en B krijgen geld.

In dit voorbeeld is sprake van onbedoeld gebruik van de kavelruilvrijstelling. De transacties met perceel 3 en 4 missen namelijk iedere reële zelfstandige betekenis; deze lijken alleen te zijn toegevoegd om aan het vereiste aantal partijen te komen. Dit betekent dat nader beoordeeld zal worden of voldaan wordt aan de verbeteringseis.

5. Verkrijging van monumenten.

De vrijstelling van overdrachtsbelasting voor de verkrijging van monumenten (artikel 15, eerste lid, onderdeel p, van de WBR) is per 1 januari 2010 afgeschaft. Hiermee is ook artikel 6 van het UBBR komen te vervallen. Volgens die bepaling werd de niet geheven overdrachtsbelasting alsnog verschuldigd als binnen een tijdvak van 25 jaren na de verkrijging het verkregen monument niet meer voorkomt in het monumentenregister (artikel 6, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van het UBBR) of de verkrijger niet meer hoofdzakelijk de instandhouding van monumenten ten doel heeft (artikel 6, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van het UBBR).

Omdat artikel 6 van het UBBR is vervallen, merk ik voor alle duidelijkheid op dat de overdrachtsbelasting niet alsnog verschuldigd wordt indien een verkregen monument met ingang van 1 januari 2010 of een later tijdstip niet meer voorkomt in het monumentenregister.

De bepaling van artikel 6, tweede lid, onderdeel b, van het UBBR was reeds bij besluit per 1 mei 2009 buiten werking gesteld. Dit leidt ertoe dat de overdrachtsbelasting niet alsnog verschuldigd wordt indien de verkrijger op of na 1 mei 2009 niet meer hoofdzakelijk de instandhouding van monumenten ten doel heeft.

6. Ingetrokken regelingen

De volgende besluiten zijn ingetrokken met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit:

7. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit wordt in de Staatscourant gepubliceerd.

Den Haag, 21 juni 2013

De

staatssecretaris

van Financiën,

F.H.H. Weekers

  1. Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet. ^ [1]
  2. Kamerstukken I 2019–2020, 35 133, E, p. 22. ^ [2]