Regeling eindtermen educatie 2013

Geraadpleegd op 18-04-2024.
Geldend van 01-01-2022 t/m heden

Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 12 december 2012, nr. BVE/431518, inzake het vaststellen van de eindtermen voor de opleidingen Nederlands als tweede taal en de opleidingen Nederlandse taal en rekenen (Regeling eindtermen educatie 2013)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 7.3.3, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

Besluit:

Artikel 1. Algemene bepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

Artikel 2. Eindtermen

  • 1 De eindtermen voor de opleidingen Nederlandse taal en rekenen, gericht op alfabetisering en op het ingangsniveau van het beroepsonderwijs, als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onder b, van de Wet worden als volgt vastgesteld:

    • a. de eindtermen voor de opleiding Nederlandse taal gericht op alfabetisering, zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regeling;

    • b. de eindtermen voor de opleiding Nederlandse taal gericht op het ingangsniveau beroepsonderwijs, zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regeling;

    • c. de eindtermen voor de opleiding Rekenen gericht op alfabetisering, zoals opgenomen in bijlage 3 bij deze regeling;

    • d. de eindtermen voor de opleiding Rekenen gerichte op het ingangsniveau beroepsonderwijs, zoals opgenomen in bijlage 4 bij deze regeling.

  • 2 De eindtermen voor de opleidingen Nederlands als tweede taal I en II, die opleiden voor het diploma Nederlands als tweede taal, bedoeld in het Staatsexamenbesluit Nederlands als tweede taal, als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onder c, van de Wet worden vastgesteld zoals opgenomen in bijlage 5 bij deze regeling.

Artikel 3. Intrekken regeling

De volgende regelingen worden ingetrokken:

  • 1. Regeling Eindtermen NT2, I en II;

  • 2. Regeling Eindtermen Breed Maatschappelijk functioneren en Sociale redzaamheid.

Artikel 4. Inwerkingtreding

Artikel 5. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling eindtermen educatie 2013.

Deze regeling zal met de toelichting en de bijlagen in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. Bussemaker

Bijlage 1

Eindtermen opleiding Nederlandse taal, gericht op alfabetisering

Algemene beschrijving

 

Niveau 1F

   

Kan zakelijke (telefoon)gesprekken voeren over concrete, herkenbare onderwerpen binnen de alledaagse leef-, leer- en werkomgeving.

Eindtermen

 

Niveau 1F

Deelnemen aan discussie en overleg

1

Begrijpt in discussie en overleg in grote lijnen wat er gezegd wordt.

2

Geeft zijn mening en een reactie op de mening van anderen als daarnaar gevraagd wordt en licht deze toe.

3

Geeft informatie over praktische zaken als daarnaar gevraagd wordt.

Informatie uitwisselen

4

Begrijpt een vraag naar informatie en beantwoordt de vraag op adequate wijze.

5

Vraagt informatie en begrijpt het antwoord op die vraag.

6

Beoordeelt of de verkregen informatie een antwoord op de vraag is en reageert hierop.

Telefoongesprekken voeren

7

Geeft of vraagt telefonisch zakelijke informatie.

8

Maakt of verzet telefonisch een afspraak.

9

Wisselt in telefonische gesprekken informatie, meningen en gevoelens uit.

EINDTERMEN NEDERLANDSE TAAL voor opleidingen gericht op alfabetisering – LUISTEREN 1F

Algemene beschrijving

 

Niveau 1F

   

Kan eenvoudigeluisterteksten begrijpen over concrete herkenbare onderwerpen binnen de dagelijkse leef-, werk- en leeromgeving.

Eindtermen

 

Niveau 1F

Luisteren naar instructies

1

Haalt voldoende informatie uit eenvoudige instructies en aanwijzingen om deze in de juiste volgorde op te volgen.

Luisteren naar een voordracht, toespraak of verhaal

2

Herkent en begrijpt een eenvoudige voordracht of toespraak.

3

Herkent en begrijpt een eenvoudig voorgelezen of verteld verhaal.

Luisteren naar nieuwsberichten, telefoonbeantwoorder/voicemail, documentaires en discussieprogramma’s

4

Herkent en begrijpt korte en duidelijke reclameboodschappen: weet waartoe hij wordt aangespoord.

5

Haalt informatie die voor hem van belang is uit berichten op een telefoonbeantwoorder en voicemail.

6

Herkent en begrijpt hoofdpunten van korte en duidelijke (nieuws)berichten via radio, televisie en internet.

Luisteren naar films en televisieseries

7

Begrijpt op hoofdlijnen films, televisieseries.

EINDTERMEN NEDERLANDSE TAAL voor opleidingen gericht op alfabetisering – SPREKEN 1F

Algemene beschrijving

 

Niveau 1F

   

Kan in korte zinnen een beschrijving, informatie, uitleg en instructie geven, verslag uitbrengen en een kort voorbereid verhaal houden over concrete, herkenbare onderwerpen binnen de alledaagse leef-, werk- en leeromgeving.

Eindtermen

 

Niveau 1F

Een monoloog houden

1

Beschrijft mensen, plaatsen en zaken.

2

Vertelt over gebeurtenissen, activiteiten en persoonlijke ervaringen.

3

Houdt een kort voorbereid verhaal of presentatie.

EINDTERMEN NEDERLANDSE TAAL voor opleidingen gericht op alfabetisering – LEZEN 1 – 1F

Algemene beschrijving

 

Niveau 1F

   

Kan op papier en beeldscherm eenvoudige teksten lezen en begrijpen over concrete, herkenbare onderwerpen binnen de dagelijkse leef-, werk- en leeromgeving.

Eindtermen

 

Niveau 1F

Lezen van informatieve teksten

1

Herkent en begrijptinformatieve teksten.

2

Herkent en gebruikt teksten op 1F over concrete en herkenbare onderwerpen met een webstructuur.

3

Legt een verband tussen eenvoudige schematische overzichten en de tekst.

Lezen van instructies

4

Herkent en begrijpt eenvoudige instructieve teksten.

5

Haalt voldoende informatie uit de tekst om de volgorde van handelingen aan te kunnen houden en te weten wat hij moet doen.

6

Combineert de talige instructies met de illustraties.

Lezen van betogende teksten

7

Herkent en begrijpt eenvoudige betogende teksten en begrijpt waartoe hij wordt aangespoord.

EINDTERMEN NEDERLANDSE TAAL voor opleidingen gericht op alfabetisering – LEZEN 2 – 1F

Eindtermen

 

Niveau 1F

Lezen fictionele, verhalende en literaire teksten

1

Begrijpt – op papier en beeldscherm – eenvoudige fantasieverhalen, ervaringsverhalen, gedichten, beeld- en stripverhalen over concrete, herkenbare onderwerpen.

EINDTERMEN NEDERLANDSE TAAL voor opleidingen gericht op alfabetisering – SCHRIJVEN – 1F

Algemene beschrijving

 

Niveau 1F

   

Kan op papier en digitaal korte teksten schrijven over concrete, herkenbare onderwerpen binnen de alledaagse leef-, werk- en leeromgeving.

Eindtermen

 

Niveau 1F

Correspondentie

1

Schrijft briefjes, kaartjes, sms’jes, e-mails en berichten op internet om informatie te vragen en te geven, te bedanken, te feliciteren, te condoleren en uit te nodigen.

Formulieren invullen, berichten, advertenties en aantekeningen

2

3

4

Schrijft de meest gangbare gegevens op een eenvoudig formulier.

Maakt lijstjes als geheugensteun voor boodschappen, taken en werkzaamheden.

Noteert voor afspraken het soort afspraak, datum, uur, adres, persoon en telefoonnummer.

 

5

Schrijft een kort bericht op papier of digitaal om informatie door te geven.

Verslagen en samenvattingen

Vrij schrijven

6

7

Schrijft een kort verslag.

Beschrijft ervaringen, gebeurtenissen en werkzaamheden.

8

9

Schrijft een verhaal, een informatieve tekst of een gedicht.

Verwoordt eigen ideeën, ervaringen, gebeurtenissen of fantasieën.

 

Basisniveau1

 

Algemene omschrijving

 

Kan binnen de alledaagse leef-, werk- en leeromgeving herkenbare digitale toepassingen gebruiken en de meest voorkomende handelingen verrichten.

Domein 1: ICT-systemen gebruiken

 

Eindtermen

Toelichting

Gebruikt ICT-systemen

1

2

3

4

 

Kan voorbeelden geven van hard- en software.

Kan een computer starten en afsluiten.

Maakt gebruik van internet.

Maakt gebruik van interfacemogelijkheden van veelgebruikte ICT-toepassingen: printen van bestanden, zoeken naar bestanden in een directory-structuur, verplaatsen van bestanden, kopiëren en plakken van tekst of afbeelding.

5

Maakt gebruik van twee programma’s die tegelijkertijd op een computer actief zijn.

6

Maakt gebruik van rekenmachine en andere digitale rekenhulpmiddelen.

Voorbeelden

• Apparatuur gebruiken: computer, printer, kopieerapparaat, tablet, smartphone, (auto)navigatiesysteem, parkeerautomaat, ov-chipkaartoplader, digitaal fototoestel

• Handelingen uitvoeren op een computer: printen van een bestand, een bestand openen dat je moet zoeken door te bladeren, een bestand opslaan op een USB-stick, tekst of afbeelding van internet kopiëren en plakken in tekstverwerker

• URL typen en navigeren met knoppen van internetbrowser

• Werkt tegelijkertijd op internet en met een tekstverwerker

• Bladeren door de foto’s op een digitaal fototoestel en de foto’s overzetten naar computer

Domein 2: Beveiliging, privacy en ergonomie

 

Eindtermen

Toelichting

Volgt de regels voor beveiliging, privacy en ergonomie

7

8

 

Kent de risico’s van het gebruik van digitale informatie en communicatie.

Weet dat het niet is toegestaan om producten van anderen zonder toestemming te kopiëren en verspreiden (copyright).

9

Weet dat er kosten zijn verbonden aan het gebruik van mobiele telefoons en internet.

Voorbeelden

• Geen verdachte bijlage in een mail openen

• Geen banknummers, wachtwoorden en pincodes doorgeven via e-mail

• Codes en wachtwoorden veilig bewaren

• Virusscanner gebruiken

• Beseffen dat berichten en foto’s via sociale media, zonder speciale maatregelen, door anderen gebruikt kunnen worden

Domein 3: Informatie zoeken

 

Eindtermen

Toelichting

Kent informatiebronnen en de eigenschappen, gebruikt zoekstrategie en zoekt informatie

10

11

12

 

Gebruikt webadressen.

Gebruikt de zoekfunctie binnen een programma of toepassing.

Gebruikt een zoekmachine op internet: gebruikt zoektermen; selecteert de meest geschikte hyperlink op basis van de beknopte informatie die de zoekmachine geeft; scant een website aan de hand van een zoekvraag.

13

Gebruikt startpagina’s of portals op internet en kiest de juiste trefwoorden om die te gebruiken bij een zoekvraag.

14

Maakt gebruik van e-mail of een internetformulier om informatie te vragen.

Voorbeelden

• Gebruikmaken van routeplanner, ov9292 of autonavigatie om een route te vinden

• Een persoon of thema opzoeken op internet met Google

• Een taalprogramma opzoeken op oefenen.nl

• Weten dat er rekenhulpen zijn op internet bij alledaagse onderwerpen:Risicometer Lenen, Studieleenwijzer, rekenhulp Toeslagen belastingdienst

• Informatie opzoeken op het display van een aut0

Domein 4: Informatie verwerken en presenteren

 

Eindtermen

Toelichting

Verwerkt en presenteert informatie

15

16

17

18

19

20

21

22

 

Maakt gebruik van eenvoudigefuncties van een tekstverwerker.

Zorgt voor een heldere lay-out in een tekst.

Maakt gebruik van speciale lees- en rekentekens.

Maakt gebruik van de spellingscorrectie in programma’s.

Voegt een bestand toe als bijlage bij een bericht.

Verwerkt informatie door digitale standaardformulieren, tabellen of schema’s in te vullen.

Maakt gebruik van een eenvoudig rekenprogramma.

Combineert teksten en afbeeldingen in een tekstverwerker of e-mailprogramma.

Voorbeelden

• Gebruikmaken van kopjes, witregels, speciale tekens: ¼, €, ideeën, café

• Teksten en afbeeldingen kopiëren en plakken en deze samen in één Word-bestand voegen

• Gebruikmaken van een online rekenhulp van Nibud of van rekenmachine-software op computer of mobiele telefoon

• Gegevens invoeren bij autonavigatie

• Een app op de smartphone gebruiken voor het omrekenen van valuta

• Een treinkaartje kopen via de automaat

Domein 5: Communicatie

 

Eindtermen

Toelichting

Gebruikt ICT om te communiceren

1

2

 

Ontvangt en stuurt berichten naar één of meerdere personen.

Gebruikt e-mailadressen en telefoonnummers in een digitaal adresboek.

Voorbeelden

• Een e-mail of sms maken en versturen

• Tweets ontvangen

• Statusmeldingen begrijpen van bekenden in Facebook

• Een e-card sturen en ontvangen, bijvoorbeeld bij een verjaardag

Bijlage 2

Eindtermen opleiding Nederlandse taal op het ingangsniveau van het beroepsonderwijs

Algemene beschrijving

 

Niveau 2F

   

Kan in (telefoon)gesprekkeninformatie uitwisselen, zijn mening uiten en gevoelens onder woorden brengen over concreteonderwerpen gerelateerd aan deleef-, leer- en werkomgeving.

Eindtermen

 

Niveau 2F

Deelnemen aan discussie en overleg

1

2

Volgt in discussie en overleg de lijn van de discussie.

Geeft uitleg waarom iets een probleem is en geeft zijn mening over de oplossing van een probleem.

3

Geeft commentaar op de mening van anderen en reageert passend op kritiek.

4

Drukt op passende wijzeeen overtuiging, mening, instemming en afkeuring uit.

Informatie uitwisselen

5

Wisselt informatie uit in standaard beroepsgesprekken, informatieve gesprekken en vraaggesprekken.

6

Vat de informatie in hoofdpunten samen en beoordeelt of de informatie relevant en voldoende is.

Telefoongesprekken voeren

7

Voert zakelijke telefoongesprekken om informatie uit te wisselen, te overleggen of om afspraken te maken.

EINDTERMEN NEDERLANDSE TAAL voor opleidingen gericht op ingangsniveau beroepsonderwijs – LUISTEREN 2F

Algemene beschrijving

 

Niveau 2F

   

Kan luisterteksten begrijpen over concrete onderwerpen gerelateerd aan de leef-, werk- en leeromgeving.

Eindtermen

 

Niveau 2F

Luisteren naar instructies

1

2

3

Begrijpt uitleg en instructies.

Weet wat hij moet doen en in welke volgorde.

Weet of hij voldoende informatie heeft om de instructie op te kunnen volgen en wat hij moet doen als dit niet het geval is.

Luisteren naar een voordracht, toespraak of verhaal

4

5

6

Begrijpt een voordracht of toespraak.

Begrijpt een voorgelezen of verteld verhaal met een duidelijke structuur.

Kent het doel van de toespraak, de voordracht, het verhaal.

Luisteren naar nieuwsberichten, telefoonbeantwoorder/voicemail, documentaires en discussieprogramma’s

7

Begrijpt hoofdpunten van (nieuws)berichten, documentaires, reclameboodschappen en discussieprogramma’s via radio, televisie en internet.

Luisteren naar films en televisieseries

8

9

Begrijpt films en televisieseries.

Begrijpt de essentie van het verhaal.

EINDTERMEN NEDERLANDSE TAAL voor opleidingen gericht op ingangsniveau beroepsonderwijs – Spreken 2F

Algemene beschrijving

 

Niveau 2F

   

Kan redelijk vloeiend en duidelijk ervaringen, gebeurtenissen, meningen, verwachtingen en gevoelens onder woorden brengen over concrete onderwerpen gerelateerd aan de leef-, werk- en leeromgeving.

Eindtermen

 

Niveau 2F

Een monoloog houden

1

2

3

4

Geeft een samenhangend verslag van ervaringen, activiteiten en gebeurtenissen.

Geeft toelichting op eigen meningen, plannen en handelingen.

Vertelt een kort verhaal.

Houdt een voorbereide presentatie.

EINDTERMEN NEDERLANDSE TAAL voor opleidingen gericht op de ingang van het beroepsonderwijs – LEZEN 1 – 2F

Algemene beschrijving

 

Niveau 2F

   

Kan teksten met een heldere structuurop papier en beeldscherm lezen en begrijpenoverconcrete onderwerpen gerelateerd aan de leef-, werk- en leeromgeving.

Eindtermen

 

Niveau 2F

Lezen van informatieve teksten

1

2

Begrijpt informatieve tekstsoorten.

Herkent de meest gangbare tekstsoorten.

Lezen van instructies

3

Begrijpt instructieve teksten:

weet wat hij moet doen en in welke volgorde.

Lezen van betogende teksten

4

Begrijpt betogende teksten en begrijpt waartoe hij wordt aangespoord.

EINDTERMEN NEDERLANDSE TAAL voor opleidingen gericht op de ingang van het beroepsonderwijs – LEZEN 2 – 2F

Eindtermen

 

Niveau 2F

Lezen fictionele, verhalende en literaire teksten

1

2

Begrijpt – op papier en beeldscherm – eenvoudige literatuur en lectuur.

Herkent de genres spannende verhalen, liefdesverhalen, familiegeschiedenissen, reisverhalen, historische verhalen en weet wat hij in deze genres kan verwachten.

EINDTERMEN NEDERLANDSE TAAL voor opleidingen gericht op de ingang van het beroepsonderwijs – SCHRIJVEN – 2F

Algemene beschrijving

 

Niveau 2F

   

Kan op papier en digitaal samenhangende teksten met een eenvoudige, lineaire opbouw schrijven over concrete onderwerpen, gerelateerd aan de leef-, werk- en leeromgeving.

Eindtermen

 

Niveau 2F

Correspondentie

1

2

Schrijft zakelijke brieven en e-mails met behulp van standaardformuleringen.

Schrijft zelfstandigbrieven, sms’jes, e-mails en berichten op internet en beschrijft hierin duidelijk meningen en gevoelens.

Formulieren invullen, berichten, advertenties en aantekeningen

Verslagen en samenvattingen

3

4

5

6

Vult gegevens in op een formulier.

Noteert de kernpunten van een bijeenkomst of (telefoon)gesprek.

Schrijft een bericht om te informeren.

Schrijft teksten voor advertenties.

7

Schrijft verslagen met behulp van een stramien: haalt gegevens uit verschillende bronnen en combineert deze.

 

Basisniveau2

 

Algemene omschrijving

 

Kan veelvoorkomende digitale toepassingen gebruiken en handelingen verrichten, gerelateerd aan de leef-, werk- en leeromgeving.

Domein 1: ICT-systemen gebruiken

 

Eindtermen

Toelichting

Gebruikt ICT-systemen

1

 

Maakt gebruik van meerdere programma’s die tegelijkertijd actief zijn en wisselt informatie uit tussen die programma’s.

2

Kiest het meest geschikte programma voor een toepassing.

3

Maakt gebruik van interfacemogelijkheden voor bestandsbeheer: het opzetten van een directorystructuur, wissen en kopiëren van bestanden. Maakt gebruik van interfacemogelijkheden van veelgebruikte ICT-toepassingen: printen van bestanden, zoeken naar bestanden in een directory-structuur, verplaatsen van bestanden, kopiëren en plakken van tekst of afbeelding.

Voorbeelden

• Apparatuur gebruiken: scanner, digitaal fototoestel, mp3- en mp4-speler

• Handelingen uitvoeren: een afbeelding opslaan via een browser, een afbeelding bewerken met grafische software en de nieuwe afbeelding plakken in een tekstverwerker

Domein 2: Beveiliging, privacy en ergonomie

 

Eindtermen

Toelichting

Volgt de regels voor beveiliging, privacy en ergonomie

7

 

Weet welke maatregelen hij moet nemen om te voorkomen dat (privé) informatie via internet verspreid wordt.

8

Weet welke maatregelen hij moet nemen om hoge kosten van gebruik van ICT te voorkomen.

Voorbeelden

• Profielinstellingen wijzigen bij sociale media, zodat alleen bekenden bepaalde informatie kunnen zien

• Het delen van foto’s/bestanden zo instellen dat alleen bekenden die kunnen zien

• Een programma op smartphone instellen waarmee de datalimiet voor internet niet overschreden wordt

Domein 3: Informatie zoeken

 

Eindtermen

Toelichting

Kent informatiebronnen en de eigenschappen, gebruikt zoekstrategie en zoekt informatie

10

 

Zoekt informatie op internet door gebruik te maken van verschillende zoektechnieken: binnen de browser, met de zoekmachine, binnen de website, via sociale media, via fora en via FAQ’s.

11

Weet welke zoektechnieken adequaat zijn bij welk type zoekvraag.

12

Zoekt informatie door gebruik te maken van online netwerken en gebruikersgroepen.

Voorbeelden

• Zoeken naar gebruikerservaringen met een product of dienst op een forum

• Met een app op een smartphone het dichtstbijzijnde hotel zoeken

• Sociale media (Facebook, Linkedin) gebruiken om informatie te achterhalen

Domein 4: Informatie verwerken en presenteren

 

Eindtermen

Toelichting:

Verwerkt en presenteert informatie

15

16

17

18

 

Maakt gebruik van verschillende digitale hulpmiddelen bij een presentatie.

Maakt de juiste keuze voor digitale hulpmiddelen bij een presentatie.

Gebruikt de meest gangbare lay-out mogelijkheden.

Vult (online) informatie in die in verschillende stappen tot een bestelling of betaling leidt.

Voorbeelden

• Tekst, tabellen, grafieken, foto’s, geluid en video combineren

• Een zakelijke brief in een passende lay-out zetten met een uitgebreide tekstverwerker

• Een presentatie van zichzelf maken via een profiel op Facebook

• Online gegevens invullen voor een bestelling en die in een mail ontvangen

• Aanvragen ov-chipkaart

• Een eenvoudig spreadsheetprogrammagebruiken voor het maken van berekeningen en presentaties in de vorm van grafieken

• Online een vakantie boeken

• Een geluidsopname maken van een gesprek om als bewijs toe te voegen aan het portfolio

Domein 5: Communicatie

 

Eindtermen

Toelichting

Gebruikt ICT om te communiceren

1

2

 

Stemt de keuze voor eenprogramma af op het communicatiedoel.

Beheert ontvangen en verzonden berichten. Gebruikt online mogelijkheden om te communiceren: fora, sociale media,voice- en videocommunicatie.

Voorbeelden

• Chatfuncties voor (synchrone) tekstcommunicatie gebruiken

• Tweets of statusmeldingen in Facebook gebruiken om vrienden op de hoogte te houden

• Een vraag stellen in een forum voor gebruikerservaringen

• Een bericht plaatsen op een online gastenboek van een website

• Skype gebruiken om te bellen, met of zonder video

Bijlage 3

Eindtermen opleiding Rekenen, gericht op alfabetisering

1. GETALLEN

A. Notatie, taal en betekenis

B. Met elkaar in verband brengen

C. Gebruiken

Algemene beschrijving Rekenen 1F

De uitspraak, schrijfwijze en betekenis herkennen en gebruiken van gehele getallen, eenvoudige breuken en decimale getallen, symbolen en rekenkundige relaties die voorkomen inde leer-, werk- en leefomgeving Rekentaal in de context van de leer-, werk- en leefomgeving gebruiken

Getallen en hun structuur en samenhang in de context van de leer-, werk- en leefomgeving begrijpen en gebruiken

In de context van de leer-, werk- en leefomgeving berekeningen uitvoeren en daarbij zonodig:

• Gememoriseerde en geautomatiseerde kennis toepassen

• Hoofdrekenen waarbij het noteren van tussenresultaten is toegestaan

• Hoofdbewerkingen (+,-, x, :) uitvoeren

• Rekenmachine of andere digitale rekenhulpmiddelen op adequate manier inzetten

Kan rekenen in authentieke of herkenbare situaties, in de eigen leef-, werk- en leeromgeving. De getallen en bewerkingen zijn eenvoudig. Het oplossen van de problemen vraagt één of enkele eenvoudige handelingen. De gegevens zijn eenduidig gepresenteerd en niet talrijk. Selecteert soms zelf relevante gegevens voor de oplossing van een rekenprobleem. Het taalniveau komt overeen met niveau 1F.

Eindtermen Getallen 1F

1 Begrijpt en gebruikt de rekenkundige symbolen en bewerkingen +, –, :, x, =, de relaties < en > en de woorden die hiervoor in het dagelijks leven gebruikt worden.

2 Interpreteert de betekenis, functie en grootte van getallen (genoteerd in cijfers of taal) op de juiste manier.

3 Maakt gebruik van de tienstructuur en eigenschappen van getallen.

4 Herkent hele getallen, veelvoorkomende eenvoudige breuken en decimale getallen en gebruikt ze in berekeningen.

5 Maakt de juiste keuze tussen precies of globaal uitrekenen en het al dan niet inzetten van de rekenmachine of andere digitale rekenhulpmiddelen en kan daarbij het antwoord kritisch interpreteren en beoordelen.

2. VERHOUDINGEN

EINDTERMEN REKENEN voor opleidingen gericht op alfabetisering – VERHOUDINGEN 1F

A. Notatie, taal en betekenis

B. Met elkaar in verband brengen

C. Gebruiken

Algemene beschrijving Rekenen 1F

In de context van de leer-, werk- en leefomgeving de uitspraak, schrijfwijze en betekenis van percentages en breuken (als: deel van), verhoudingen en decimale getallen herkennen en gebruiken

In de context van de leer-, werk- en leefomgeving percentages, breuk, deling en 'deel van' met elkaar in verband brengen

In de context van de leer-, werk- en leefomgeving berekeningen uitvoeren met verhoudingen en percentages

Kan rekenen in authentieke of herkenbare situaties, in de eigen leef-, werk- en leeromgeving. De getallen en bewerkingen zijn eenvoudig. Het oplossen van de problemen vraagt één of enkele eenvoudige handelingen. De gegevens zijn eenduidig gepresenteerd en niet talrijk. Selecteert soms zelf relevante gegevens voor de oplossing van een rekenprobleem. Het taalniveau komt overeen met niveau 1F.

Eindtermen Verhoudingen 1F

1 Herkent en gebruikt de uitspraak, schrijfwijze en betekenisvanverhoudingen, percentages en breuken (als deel van).

2 Kent de relaties tussen 50%, 25%, 75%, 10% en 1% en de bijbehorende breuken, delingen, decimale getallen en verhoudingen en rekent hiermee.

3 Rekent verhoudingsgewijs met eenvoudige getallen en zet daarbij zo nodig een eenvoudige verhouding om in een breuk, percentage of deling.

3. METEN EN MEETKUNDE

EINDTERMEN REKENEN voor opleidingen gericht op alfabetisering – METEN/MEETKUNDE 1F

A. Notatie, taal en betekenis

B. Met elkaar in verband brengen

C. Gebruiken

Algemene beschrijving Rekenen 1F

In de context van de leer-, werk- en leefomgeving kennis hebben van:

• Lengte, oppervlakte, inhoud

• Gewicht, temperatuur, tijd, geld

• Meetkundige namen en begrippen

In de context van de leer-, werk- en leefomgeving relaties leggen tussen veelvoorkomende maten en 2D-representaties in verband brengen met de werkelijkheid.

In de context van de dagelijkse leer-, werk- en leefomgeving meet- en meetkunde-activiteiten uitvoeren.

Kan rekenen in authentieke of herkenbare situaties, in de eigen leef-, werk- en leeromgeving. De getallen en bewerkingen zijn eenvoudig. Het oplossen van de problemen vraagt één of enkele eenvoudige handelingen. De gegevens zijn eenduidig gepresenteerd en niet talrijk. Selecteert soms zelf relevante gegevens voor de oplossing van een rekenprobleem. Het taalniveau komt overeen met niveau 1F.

Eindtermen Meten en Meetkunde 1F

1 Leest veelvoorkomende meetinstrumenten af en noteert de waarde met bijbehorende eenheid.

2 Gebruikt relaties tussen eenvoudige, veelvoorkomende eenheden in het metriek stelsel (kilo, centi, milli, ...) en bij tijd.

3 Kent en gebruikt de relatie tussen dm3 en liter.

4 Voert eenvoudige berekeningen uit met maten en gebruikt daarbij eigen referentiematen.

5 Bepaalt oppervlakten van eenvoudige figuren door schatten, meten of berekenen.

6 Bepaalt afmetingen met behulp van schaal, afpassen, schatten of berekenen.

7 Beschrijft objecten met behulp van eenvoudige meetkundige namen en begrippen.

8 Gebruikt eenvoudige plattegronden, routekaarten of navigatiesystemen.

4. VERBANDEN

EINDTERMEN REKENEN voor opleidingen gericht op alfabetisering – VERBANDEN 1F

A. Notatie, taal en betekenis

B. Met elkaar in verband brengen

C. Gebruiken

Algemene beschrijving Rekenen 1F

In de leer-, werk- en leefomgeving aflezen, analyseren en interpreteren van informatie uit veelvoorkomende tabellen, grafische voorstellingen en beschrijvingen.

In de leer-, werk- en leefomgeving verschillende voorstellingsvormen met elkaar in verband brengen, gegevens verzamelen en patronen beschrijven.

In de leer-, werk- en leefomgeving problemen oplossen door gebruik te maken van tabellen, diagrammen en grafieken.

Kan rekenen in authentieke of herkenbare situaties, in de eigen leef-, werk- en leeromgeving. De getallen en bewerkingen zijn eenvoudig. Het oplossen van de problemen vraagt één of enkele eenvoudige handelingen. De gegevens zijn eenduidig gepresenteerd en niet talrijk. Selecteert soms zelf relevante gegevens voor de oplossing van een rekenprobleem. Het taalniveau komt overeen met niveau 1F.

Eindtermen verbanden 1F

1 Leest, beschrijft en interpreteert gegevens uit veelvoorkomende tabellen, grafieken en diagrammen of andere grafische voorstellingen.

2 Maakt een eenvoudige analoge of digitale grafische voorstelling bij een herkenbare kwantitatieve situatie.

3 Gebruikt kwantitatieve informatie uit tabellen, grafieken en diagrammen om eenvoudige berekeningen uit te voeren.

 

Basisniveau1

 

Algemene omschrijving

 

Kan binnen de alledaagse leef-, werk- en leeromgeving herkenbare digitale toepassingen gebruiken en de meest voorkomende handelingen verrichten.

Domein 1: ICT-systemen gebruiken

 

Eindtermen

Toelichting

Gebruikt ICT-systemen

1

2

3

4

 

Kan voorbeelden geven van hard- en software.

Kan een computer starten en afsluiten.

Maakt gebruik van internet.

Maakt gebruik van interfacemogelijkheden van veelgebruikte ICT-toepassingen: printen van bestanden, zoeken naar bestanden in een directory-structuur, verplaatsen van bestanden, kopiëren en plakken van tekst of afbeelding.

5

Maakt gebruik van twee programma’s die tegelijkertijd op een computer actief zijn.

6

Maakt gebruik van rekenmachine en andere digitale rekenhulpmiddelen.

Voorbeelden

• Apparatuur gebruiken: computer, printer, kopieerapparaat, tablet, smartphone, (auto)navigatiesysteem, parkeerautomaat, ov-chipkaartoplader, digitaal fototoestel

• Handelingen uitvoeren op een computer: printen van een bestand, een bestand openen dat je moet zoeken door te bladeren, een bestand opslaan op een USB-stick, tekst of afbeelding van internet kopiëren en plakken in tekstverwerker

• URL typen en navigeren met knoppen van internetbrowser

• Werkt tegelijkertijd op internet en met een tekstverwerker

• Bladeren door de foto’s op een digitaal fototoestel en de foto’s overzetten naar computer

Domein 2: Beveiliging, privacy en ergonomie

 

Eindtermen

Toelichting

Volgt de regels voor beveiliging, privacy en ergonomie

7

8

 

Kent de risico’s van het gebruik van digitale informatie en communicatie.

Weet dat het niet is toegestaan om producten van anderen zonder toestemming te kopiëren en verspreiden (copyright).

9

Weet dat er kosten zijn verbonden aan het gebruik van mobiele telefoons en internet.

Voorbeelden

• Geen verdachte bijlage in een mail openen

• Geen banknummers, wachtwoorden en pincodes doorgeven via e-mail

• Codes en wachtwoorden veilig bewaren

• Virusscanner gebruiken

• Beseffen dat berichten en foto’s via sociale media, zonder speciale maatregelen, door anderen gebruikt kunnen worden

Domein 3: Informatie zoeken

 

Eindtermen

Toelichting

Kent informatiebronnen en de eigenschappen, gebruikt zoekstrategie en zoekt informatie

10

11

12

 

Gebruikt webadressen.

Gebruikt de zoekfunctie binnen een programma of toepassing.

Gebruikt een zoekmachine op internet: gebruikt zoektermen; selecteert de meest geschikte hyperlink op basis van de beknopte informatie die de zoekmachine geeft; scant een website aan de hand van een zoekvraag.

13

Gebruikt startpagina’s of portals op internet en kiest de juiste trefwoorden om die te gebruiken bij een zoekvraag.

14

Maakt gebruik van e-mail of een internetformulier om informatie te vragen.

Voorbeelden

• Gebruikmaken van routeplanner, ov9292 of autonavigatie om een route te vinden

• Een persoon of thema opzoeken op internet met Google

• Een taalprogramma opzoeken op oefenen.nl

• Weten dat er rekenhulpen zijn op internet bij alledaagse onderwerpen:Risicometer Lenen, Studieleenwijzer, rekenhulp Toeslagen belastingdienst

• Informatie opzoeken op het display van een aut0

Domein 4: Informatie verwerken en presenteren

 

Eindtermen

Toelichting

Verwerkt en presenteert informatie

15

16

17

18

19

20

21

22

 

Maakt gebruik van eenvoudigefuncties van een tekstverwerker.

Zorgt voor een heldere lay-out in een tekst.

Maakt gebruik van speciale lees- en rekentekens.

Maakt gebruik van de spellingscorrectie in programma’s.

Voegt een bestand toe als bijlage bij een bericht.

Verwerkt informatie door digitale standaardformulieren, tabellen of schema’s in te vullen.

Maakt gebruik van een eenvoudig rekenprogramma.

Combineert teksten en afbeeldingen in een tekstverwerker of e-mailprogramma.

Voorbeelden

• Gebruikmaken van kopjes, witregels, speciale tekens: ¼, €, ideeën, café

• Teksten en afbeeldingen kopiëren en plakken en deze samen in één Word-bestand voegen

• Gebruikmaken van een online rekenhulp van Nibud of van rekenmachine-software op computer of mobiele telefoon

• Gegevens invoeren bij autonavigatie

• Een app op de smartphone gebruiken voor het omrekenen van valuta

• Een treinkaartje kopen via de automaat

Domein 5: Communicatie

 

Eindtermen

Toelichting

Gebruikt ICT om te communiceren

1

2

 

Ontvangt en stuurt berichten naar één of meerdere personen.

Gebruikt e-mailadressen en telefoonnummers in een digitaal adresboek.

Voorbeelden

• Een e-mail of sms maken en versturen

• Tweets ontvangen

• Statusmeldingen begrijpen van bekenden in Facebook

• Een e-card sturen en ontvangen, bijvoorbeeld bij een verjaardag

Bijlage 4

Eindtermen opleiding Rekenen, gericht op op het ingangsniveau van het beroepsonderwijs

1. GETALLEN

A. Notatie, taal en betekenis

B. Met elkaar in verband brengen

C. Gebruiken

Algemene beschrijving Rekenen 2F

De uitspraak, schrijfwijze en betekenis herkennen en gebruiken van gehele getallen, eenvoudige breuken en decimale getallen, symbolen en rekenkundige relaties die voorkomen inde leer-, werk- en leefomgeving Rekentaal in de context van de leer-, werk- en leefomgeving gebruiken

Getallen en hun structuur en samenhang in de context van de leer-, werk- en leefomgeving begrijpen en gebruiken

In de context van de leer-, werk- en leefomgeving berekeningen uitvoeren en daarbij zonodig:

• Gememoriseerde en geautomatiseerde kennis toepassen

• Hoofdrekenen waarbij het noteren van tussenresultaten is toegestaan

• Hoofdbewerkingen (+,-, x, :) uitvoeren

• Rekenmachine of andere digitale rekenhulpmiddelen op adequate manier inzetten

Kan rekentaken uitvoeren in een voorstelbare context gerelateerd aan de eigen leef-, werk- en leersituatie.

Het oplossen van problemen vraagt één of enkele handelingen. Selecteert zelf relevante gegevens voor de oplossing van een rekenprobleem. Het taalniveau is daarbij niet hoger dan 2F.

Eindtermen Getallen 2F

1 Kent de uitspraak, betekenis en waarde van negatieve getallen en kan deze gebruiken in functionele berekeningen.

2 Gebruikt en begrijpt rekenkundige symbolen en bewerkingen >, <, ±, 2, ≈, /, ≠ en de rekentaal en notatie die hiervoor gebruikt worden.

3 Interpreteert getallen met de benamingen miljoen en miljard en maakt er berekeningen mee.

4 Interpreteert de betekenis, functie en grootte van getallen (genoteerd in cijfers of taal) op de juiste manier.

5 Maakt met de rekenmachine of met andere digitale rekenhulpmiddelen berekeningen, ook met negatieve getallen, eenvoudige breuken, procenten en kwadraten.

6 Kiest een rekenmodel, maakt de juiste keuze tussen precies of globaal uitrekenen en het al dan niet inzetten van de rekenmachine of andere digitale rekenhulpmiddelen en kan daarbij het antwoord kritisch afronden, interpreteren en beoordelen.

3. VERHOUDINGEN

EINDTERMEN REKENEN voor opleidingen gericht op ingang beroepsonderwijs – VERHOUDINGEN 2F

A. Notatie, taal en betekenis

B. Met elkaar in verband brengen

C. Gebruiken

Algemene beschrijving Rekenen 2F

In de context van de leer-, werk- en leefomgeving de uitspraak, schrijfwijze en betekenis van percentages en breuken (als: deel van), verhoudingen en decimale getallen herkennen en gebruiken

In de context van de leer-, werk- en leefomgeving percentages, breuk, deling en 'deel van' met elkaar in verband brengen

In de context van de leer-, werk- en leefomgeving berekeningen uitvoeren met verhoudingen en percentages

Kan rekentaken uitvoeren in een voorstelbare context gerelateerd aan de eigen leef-, werk- en leersituatie.

Het oplossen van problemen vraagt één of enkele handelingen. Selecteert zelf relevante gegevens voor de oplossing van een rekenprobleem. Het taalniveau is daarbij niet hoger dan 2F.

Eindtermen Verhoudingen 2F

1 Herkent en gebruikt de notatie, taal en betekenis van percentages, verhoudingen, decimale getallen en breuken.

2 Herkent veelvoorkomende samengestelde grootheden en eenheden (zoals snelheid, (bevolkings)dichtheid, prijs/kg en kB/s) als een verhouding en rekent ermee.

3 Kiest een passende aanpak om de voorkomende berekeningen met percentages, verhoudingen en de bijbehorende breuken en decimale getallen uit te voeren.

4 Weet wanneer het om relatieve getallen (zoals percentages en verhoudingen) gaat en waarin het rekenen met percentages verschilt van het rekenen met absolute getallen.

3. METEN EN MEETKUNDE

EINDTERMEN REKENEN voor opleidingen gericht op ingang beroepsonderwijs – METEN/MEETKUNDE 2F

A. Notatie, taal en betekenis

B. Met elkaar in verband brengen

C. Gebruiken

Algemene beschrijving Rekenen 2F

In de context van de leer-, werk- en leefomgeving kennis hebben van:

• Lengte, oppervlakte, inhoud

• Gewicht, temperatuur, tijd, geld

• Meetkundige namen en begrippen

In de context van de leer-, werk- en leefomgeving relaties leggen tussen veelvoorkomende maten en 2D-representaties in verband brengen met de werkelijkheid.

In de context van de dagelijkse leer-, werk- en leefomgeving meet- en meetkunde-activiteiten uitvoeren.

Kan rekentaken uitvoeren in een voorstelbare context gerelateerd aan de eigen leef-, werk- en leersituatie.

Het oplossen van problemen vraagt één of enkele handelingen. Selecteert zelf relevante gegevens voor de oplossing van een rekenprobleem. Het taalniveau is daarbij niet hoger dan 2F.

Eindtermen Meten en Meetkunde 2F

• Kent veelvoorkomende maten en voorvoegsels uit het metriek stelsel en zet deze in elkaar om.

• Kent de verschillende tijdseenheden en -aanduidingen en kan ermee rekenen.

• Kiest en gebruikt referentiematen bij berekeningen.

• Gebruikt analoge en digitale meetinstrumenten, kan ze aflezen en de uitkomst interpreteren en noteren.

• Leest maten en andere informatie af van een werktekening en plattegrond.

• Meet, schat of berekent (ook met schaal) lengte, oppervlakte, omtrek en inhoud van concrete objecten en kiest de passende eenheid voor het antwoord.

• Interpreteert situaties 2D-representaties en beschrijvingen van 3D-objecten, bewerkt deze, brengt ze met elkaar in verband en trekt conclusies.

• Beschrijft objecten met behulp van meetkundige namen en begrippen.

4. VERBANDEN

A. Notatie, taal en betekenis

B. Met elkaar in verband brengen

C. Gebruiken

Algemene beschrijving Rekenen 2F

In de leer-, werk- en leefomgeving aflezen, analyseren en interpreteren van informatie uit veelvoorkomende tabellen, grafische voorstellingen en beschrijvingen.

In de leer-, werk- en leefomgeving verschillende voorstellingsvormen met elkaar in verband brengen, gegevens verzamelen en patronen beschrijven.

In de leer-, werk- en leefomgeving problemen oplossen door gebruik te maken van tabellen, diagrammen en grafieken.

Kan rekentaken uitvoeren in een voorstelbare context gerelateerd aan de eigen leef-, werk- en leersituatie.

Het oplossen van problemen vraagt één of enkele handelingen. Selecteert zelf relevante gegevens voor de oplossing van een rekenprobleem. Het taalniveau is daarbij niet hoger dan 2F.

Eindtermen verbanden 2F

7 Leest, beschrijft en interpreteert gegevens uit tabellen, grafieken en diagrammenof andere grafische voorstellingen en kan er conclusies aan verbinden.

8 Maakt eenanaloge of digitale tabel of grafische voorstelling bij een voorstelbare kwantitatieve situatie.

9 Voert berekeningen uit met vuistregels en eenvoudige formules, ook met digitale rekenhulpmiddelen.

10 Gebruikt numerieke informatie uit tabellen, grafieken en diagrammen of andere grafische voorstellingen in berekeningen.

 

Basisniveau2

 

Algemene omschrijving

 

Kan veelvoorkomende digitale toepassingen gebruiken en handelingen verrichten, gerelateerd aan de leef-, werk- en leeromgeving.

Domein 1: ICT-systemen gebruiken

 

Eindtermen

Toelichting

Gebruikt ICT-systemen

1

2

3

 

Maakt gebruik van meerdere programma’s die tegelijkertijd actief zijn en wisselt informatie uit tussen die programma’s.

Kiest het meest geschikte programma voor een toepassing.

Maakt gebruik van interfacemogelijkheden voor bestandsbeheer: het opzetten van een directorystructuur, wissen en kopiëren van bestanden. Maakt gebruik van interfacemogelijkheden van veelgebruikte ICT-toepassingen: printen van bestanden, zoeken naar bestanden in een directory-structuur, verplaatsen van bestanden, kopiëren en plakken van tekst of afbeelding.

Voorbeelden

• Apparatuur gebruiken: scanner, digitaal fototoestel, mp3- en mp4-speler

• Handelingen uitvoeren: een afbeelding opslaan via een browser, een afbeelding bewerken met grafische software en de nieuwe afbeelding plakken in een tekstverwerker

Domein 2: Beveiliging, privacy en ergonomie

 

Eindtermen

Toelichting

Volgt de regels voor beveiliging, privacy en ergonomie

7

8

 

Weet welke maatregelen hij moet nemen om te voorkomen dat (privé) informatie via internet verspreid wordt.

Weet welke maatregelen hij moet nemen om hoge kosten van gebruik van ICT te voorkomen.

Voorbeelden

• Profielinstellingen wijzigen bij sociale media, zodat alleen bekenden bepaalde informatie kunnen zien

• Het delen van foto’s/bestanden zo instellen dat alleen bekenden die kunnen zien

• Een programma op smartphone instellen waarmee de datalimiet voor internet niet overschreden wordt

Domein 3: Informatie zoeken

 

Eindtermen

Toelichting

Kent informatiebronnen en de eigenschappen, gebruikt zoekstrategie en zoekt informatie

10

 

Zoekt informatie op internet door gebruik te maken van verschillende zoektechnieken: binnen de browser, met de zoekmachine, binnen de website, via sociale media, via fora en via FAQ’s.

11

Weet welke zoektechnieken adequaat zijn bij welk type zoekvraag.

12

Zoekt informatie door gebruik te maken van online netwerken en gebruikersgroepen.

Voorbeelden

• Zoeken naar gebruikerservaringen met een product of dienst op een forum

• Met een app op een smartphone het dichtstbijzijnde hotel zoeken

• Sociale media (Facebook, Linkedin) gebruiken om informatie te achterhalen

Domein 4: Informatie verwerken en presenteren

 

Eindtermen

Toelichting

Verwerkt en presenteert informatie

15

16

17

18

 

Maakt gebruik van verschillende digitale hulpmiddelen bij een presentatie.

Maakt de juiste keuze voor digitale hulpmiddelen bij een presentatie.

Gebruikt de meest gangbare lay-out mogelijkheden.

Vult (online) informatie in die in verschillende stappen tot een bestelling of betaling leidt.

Voorbeelden

• Tekst, tabellen, grafieken, foto’s, geluid en video combineren

• Een zakelijke brief in een passende lay-out zetten met een uitgebreide tekstverwerker

• Een presentatie van zichzelf maken via een profiel op Facebook

• Online gegevens invullen voor een bestelling en die in een mail ontvangen

• Aanvragen ov-chipkaart

• Een eenvoudig spreadsheetprogrammagebruiken voor het maken van berekeningen en presentaties in de vorm van grafieken

• Online een vakantie boeken

• Een geluidsopname maken van een gesprek om als bewijs toe te voegen aan het portfolio

Domein 5: Communicatie

 

Eindtermen

Toelichting

Gebruikt ICT om te communiceren

1

2

 

Stemt de keuze voor eenprogramma af op het communicatiedoel.

Beheert ontvangen en verzonden berichten. Gebruikt online mogelijkheden om te communiceren: fora, sociale media,voice- en videocommunicatie.

Voorbeelden

• Chatfuncties voor (synchrone) tekstcommunicatie gebruiken

• Tweets of statusmeldingen in Facebook gebruiken om vrienden op de hoogte te houden

• Een vraag stellen in een forum voor gebruikerservaringen

• Een bericht plaatsen op een online gastenboek van een website

• Skype gebruiken om te bellen, met of zonder video

Bijlage 5

Eindtermen opleidingen Nederlands als tweede taal I en II die opleiden voor het diploma Nederlands als tweede taal, bedoeld in het Staatsexamenbesluit Nederlands als tweede taal

Raamwerk NT2

Vaardigheid: Luisteren

Niveau: B1

Beheersingsniveau:

Kan de hoofdpunten begrijpen wanneer in duidelijk uitgesproken standaardtaal wordt gesproken over vertrouwde zaken die hij/zij regelmatig tegenkomt op zijn/haar werk, school, vrije tijd enz. Kan de hoofdpunten van veel radio- of tv-programma's over actuele zaken of over onderwerpen van persoonlijk of beroepsmatig belang begrijpen, wanneer er betrekkelijk langzaam en duidelijk gesproken wordt.

Subvaardigheden en Descriptoren

Voorbeelden bij de descriptoren

Tekstkenmerken receptief

Strategieën

1. Gesprekken tussen moedertaalsprekers verstaan

Kan in het algemeen de hoofdpunten volgen van een uitgebreide discussie om hem/haar heen, op voorwaarde dat er duidelijk gearticuleerd wordt in de standaardtaal.

2. Luisteren als lid van een live publiek

Kan ongecompliceerde korte praatjes over vertrouwde onderwerpen in grote lijnen volgen, op voorwaarde dat er duidelijk gearticuleerde standaardtaal gesproken wordt.

3. Luisteren naar aankondigingen en instructies

Kan eenvoudige technische informatie begrijpen, zoals gebruiksaanwijzingen voor apparaten. Kan gedetailleerde aanwijzingen opvolgen.

4. Luisteren naar TV, video- en geluidsopnames

Kan de hoofdpunten begrijpen van radionieuwsberichten en eenvoudig geluidsmateriaal over vertrouwde onderwerpen, indien langzaam en duidelijk gepresenteerd.

De voorbeelden zijn opgenomen op de volgende pagina, uitgesplitst naar de domeinen werk, opleiding en dagelijks leven.

onderwerp

Teksten hebben betrekking op vertrouwde onderwerpen uit zijn/haar eigen vakgebied of interessegebied.

woordgebruik en zinsbouw

Het taalgebruik is eenvoudig. Binnen het eigen vak- en/of interessegebied wordt complexer taalgebruik wel begrepen.

tempo en articulatie

Het spreektempo is normaal. De spreker spreekt duidelijk gearticuleerde standaardtaal.

tekstlengte

Teksten zijn niet al te lang.

signalen herkennen en interpreteren

Kan de betekenis van onbekende woorden over onderwerpen die gerelateerd zijn aan zijn/haar vakgebied en interesses bepalen aan de hand van de context.

Kan de betekenis van zo nu en dan voorkomende onbekende woorden afleiden uit de context en de betekenis van zinnen herleiden, op voorwaarde dat het besproken onderwerp bekend is.

Voorbeelden bij de descriptoren bij luisteren B1:

Voor alle voorbeelden op B1 geldt dat zij over onderwerpen handelen die vertrouwd zijn omdat zij behoren tot het interesse- of het vakgebied van de luisteraar. Sprekers dienen duidelijk te spreken in standaardtaal. Opnamen (radio, televisie, omgeroepen berichten) dienen bovendien nog langzaam te worden uitgesproken.

  • 1. Gesprekken tussen moedertaalsprekers verstaan

    Werk

    Kan in gesprekken tijdens de lunch de hoofdpunten volgen van een discussie over een voetbalwedstrijd.

    Kan in een vergadering de hoofdpunten volgen van de discussie over een patiënt.

    Kan in een gesprek tussen twee collega's de hoofdpunten volgen.

    Opleiding

    Kan in pauzegesprekken de hoofdpunten volgen van een discussie over het nieuwe rooster.

    Kan de hoofdpunten volgen van een discussie over docenten.

    Kan pauzegesprekken volgen over de kinderen/de lesinhoud.

    Dagelijks leven

    Kan op een ouderavond de hoofdpunten volgen van de vergadering tussen docent en ouders.

    Kan in gesprekken op een verjaardag de hoofdpunten volgen van gesprekken over kinderen.

    Kan in een gesprek tussen twee buurvrouwen over het maken van kleding de hoofdpunten volgen.

    Etc.

  • 2. Luisteren als lid van een live publiek

    Werk

    Kan de hoofdlijnen volgen van een voorlichtingsbijeenkomst over maatregelen tegen RSI op de werkvloer.

    Kan de hoofdlijnen volgen van een nascholingscursus over een vertrouwd onderwerp waar hij/zij dagelijks mee te maken krijgt tijdens het werk, bijvoorbeeld hygiëne in restaurantkeuken, tillen van patiënten.

    Opleiding

    Kan de hoofdlijnen volgen van een voorlichtingsbijeenkomst over maatregelen tegen RSI op de werkplek van de deelnemer.

    Kan de hoofdlijnen volgen van een praatje van een gastdocent over een voor hem/haar vertrouwd onderwerp, bijvoorbeeld taal en cultuur in Nederland, nieuw remsysteem van auto's nieuwe bereidingswijze van een bepaald gerecht.

    Dagelijks leven

    Kan de hoofdlijnen volgen van een voorlichtingsbijeenkomst op school van de kinderen over het voorkomen van hoofdluis.

    Kan de hoofdlijnen volgen van een voorlichtingsbijeenkomst tijdens een buurtoverleg over bijvoorbeeld renovatie van woningen in de wijk, hondenpoepprobleem, hangjongeren rond de basisschool.

    Kan de hoofdpunten uit de ledenvergadering van een sportvereniging volgen.

    Etc.

  • 3. Luisteren naar aankondigingen en instructies

    Werk

    Kan de uitleg begrijpen over het bijvullen van het nieuwe koffieapparaat.

    Kan een beschrijving van een nieuwe werkwijze bij het klaarmaken van maaltijden in een ziekenhuiskeuken begrijpen.

    Opleiding

    Kan de uitleg begrijpen over het uitvoeren van een praktijkopdracht.

    Kan de uitleg begrijpen over de werking van een nieuwe boormachine.

    Dagelijks leven

    Kan een routebeschrijving volgen naar een bestemming waarvoor een paar keer overgestapt moet worden.

    Kan de aanwijzingen van de telefonische computer opvolgen om te komen tot een antwoord op zijn/haar vraag aan de gemeente.

    Kan een beschrijving van de vakantiebestemming van de buurvrouw begrijpen.

    Etc.

  • 4. Luisteren naar TV, video- en geluidsopnames

    Werk

    Kan het intercombericht volgen over een bedrijfsvergadering die in de middag plaats zal vinden.

    Kan de wekelijkse video met opdrachten en speciale aanbiedingen voor de supermarkt volgen.

    Opleiding

    Kan een video volgen met daarop een praktijkopdracht voor zijn/haar opleiding.

    Kan het schooltv-weekjournaal volgen.

    Dagelijks leven

    Kan de hoofdpunten begrijpen van een radionieuwsbericht over een gebeurtenis in het eigen land/de eigen regio.

    Kan een eenvoudige roman op cassette volgen, van een schrijver waar hij/zij van houdt.

    Kan de hoofdpunten van het Nederlandstalig journaal volgen op tv.

    Etc.

Vaardigheid: Luisteren

Niveau: B2

Beheersingsniveau:

Kan een langer betoog en lezingen begrijpen en zelfs complexe redeneringen volgen, wanneer het onderwerp redelijk vertrouwd is. Kan de meeste nieuws- en actualiteitenprogramma's op de tv begrijpen. Kan het grootste deel van films in standaardtaal begrijpen.

Subvaardigheden en Descriptoren

Voorbeelden bij de descriptoren

Tekstkenmerken receptief

Strategieën

1. Gesprekken tussen moedertaalsprekers verstaan

Kan met enige moeite veel van wat om hem/haar heen gezegd wordt volgen, maar kan het moeilijk vinden om effectief mee te doen aan een gesprek met meerdere 'native speakers' die hun taal op geen enkele wijze aanpassen.

2. Luisteren als lid van een live publiek

Kan de essentie van lessen, lezingen en rapportages en andere vormen van educatieve/professionele presentaties volgen die inhoudelijk en linguïstisch complex zijn.

3. Luisteren naar aankondigingen en instructies

Kan aankondigingen en boodschappen begrijpen over concrete en abstracte onderwerpen, gesproken in standaardtaal en in normaal tempo.

4. Luisteren naar TV, video- en geluidsopnames

Kan de meeste in standaardtaal gesproken radiodocumentaires en ander uitgezonden of opgenomen geluidsmateriaal begrijpen en kan de stemming, toon etc. van de spreker bepalen.

De voorbeelden zijn opgenomen op de volgende pagina, uitgesplitst naar de domeinen werk, opleiding en dagelijks leven.

onderwerp

Teksten hebben betrekking op concrete en abstracte onderwerpen die men tegenkomt in het sociale en professionele leven en in het onderwijs.

woordgebruik en zinsbouw

Het taalgebruik is complex.

tempo en articulatie

De spreker spreekt in standaardtaal en in normaal tempo.

tekstlengte

Teksten kunnen lang zijn.

signalen herkennen en interpreteren

Kan een variëteit aan strategieën gebruiken om tot tekstbegrip te komen, inclusief letten op hoofdpunten en begrip checken met gebruik van contextuele aanwijzingen.

Voorbeelden bij de descriptoren bij luisteren B2:

Voor alle voorbeelden op B2 geldt dat zij over onderwerpen handelen die gebruikelijk zijn in het normale dagelijkse taalverkeer of waarmee de luisteraar persoonlijk vertrouwd is. Bovendien dienen sprekers in normaal tempo en standaardtaal te spreken.

  • 1. Gesprekken tussen moedertaalsprekers verstaan

    Werk

    Kan veel begrijpen van een gesprek tijdens de lunch over gebeurtenissen op een verjaardagsfeest.

    Kan veel begrijpen van een pauzegesprek over meningen over voetbalclubs.

    Kan veel begrijpen van een gesprek tussen een collega en de chef over adv-dagen.

    Opleiding

    Kan veel begrijpen van een pauzegesprek over gebeurtenissen op een schoolfeest.

    Kan veel begrijpen van een pauzegesprek over de lesinhoud.

    Dagelijks leven

    Kan veel begrijpen van een gesprek tussen meerdere mensen op een feest.

    Kan veel begrijpen van een gesprek tijdens een verjaardag over de bouw van nieuwe appartementen in de buurt.

    Kan veel begrijpen van een gesprek tussen een bezoeker en de gids van een museum tijdens een rondleiding.

    Etc.

  • 2. Luisteren als lid van een live publiek

    Werk

    Kan de essentie van een lezing tijdens een afdelingsvergadering begrijpen.

    Kan de essentie van een bijeenkomst waarin de rapportage van de kwartaalcijfers gepresenteerd worden begrijpen.

    Kan de essentie van een presentatie van een onderzoek dat binnen het bedrijf gevoerd is volgen.

    Opleiding

    Kan de essentie van een les begrijpen.

    Kan de essentie van een presentatie van een groepje mededeelnemers volgen.

    Kan de essentie van een mondelinge rapportage van onderzoeksresultaten begrijpen.

    Dagelijks leven

    Kan de essentie van een vergadering van de oudervereniging begrijpen.

    Kan de essentie van een speech van de burgemeester bij de opening van een nieuwe basisschool begrijpen.

    Kan een bijeenkomst waarin nieuw product aan het publiek wordt gepresenteerd, volgen.

    Etc.

  • 3. Luisteren naar aankondigingen en instructies

    Werk

    Kan instructies begrijpen over de werking van een nieuwe machine.

    Kan aankondiging van directeur begrijpen tijdens een afdelingsvergadering.

    Kan beschrijving begrijpen van hoe een zoutarme maaltijd voor een patiënt te bereiden.

    Opleiding

    Kan aankondiging van directeur volgen over ontwikkelingen binnen school.

    Kan instructie begrijpen over het schrijven van een essay.

    Kan aankondiging van docent over regels van de school begrijpen.

    Dagelijks leven

    Kan instructies volgen voor het toedienen van medicijnen aan ziek kind.

    Kan beschrijving van nieuwe auto van de buurman volgen.

    Etc.

  • 4. Luisteren naar TV, video- en geluidsopnames

    Werk

    Kan instructievideo begrijpen bij een nieuwe machine.

    Kan instructievideo over verkooptechniek volgen.

    Opleiding

    Kan video begrijpen over onderwerp binnen zijn/haar studie.

    Kan een discussieprogramma op televisie zodanig begrijpen dat hij/zij op basis daarvan bij kan dragen aan een discussie in de lesgroep.

    Dagelijks leven

    Kan sportuitslagen op de radio volgen.

    Kan actualiteitenrubriek op tv begrijpen.

    Kan de meeste tv-programma's volgen.

    Etc.

Vaardigheid: Luisteren

Niveau: C1

Beheersingsniveau:

Kan een langer betoog begrijpen, zelfs wanneer dit niet duidelijk gestructureerd is en wanneer relaties slechts impliciet zijn en niet expliciet worden aangegeven. Kan zonder al teveel inspanning tv-programma's en films begrijpen.

Subvaardigheden en Descriptoren

Voorbeelden bij de descriptoren

Tekstkenmerken receptief

Strategieën

1. Gesprekken tussen moedertaalsprekers verstaan

Kan met gemak complexe interacties tussen derden volgen in groepsgesprekken en debatten, zelfs over abstracte, complexe onbekende onderwerpen.

2. Luisteren als lid van een live publiek

Kan de meeste lezingen, discussies en debatten relatief gemakkelijk volgen.

3. Luisteren naar aankondigingen en instructies

Kan specifieke informatie halen uit openbare aankondigingen van slechte kwaliteit en hoorbaar vervormd, bijvoorbeeld in een station, een sportstadion, etc.

Kan complexe technische informatie begrijpen, zoals gebruiksaanwijzingen, specificaties voor bekende producten en diensten.

4. Luisteren naar TV, video- en geluidsopnames

Kan een breed scala aan opgenomen en uitgezonden geluidsmateriaal begrijpen, inclusief enig niet-standaard gebruik, en kan fijnere details vaststellen, inclusief impliciete attitudes en relaties tussen sprekers.

De voorbeelden zijn opgenomen op de volgende pagina, uitgesplitst naar de domeinen werk, opleiding en dagelijks leven.

onderwerp

Teksten hebben o.a. betrekking op abstracte, complexe, onbekende onderwerpen.

woordgebruik en zinsbouw

Het taalgebruik is complex. Idiomatisch uitdrukkingen en onduidelijk gestructureerde zinnen zonder expliciete signaalwoorden worden begrepen.

tempo en articulatie

De spreker spreekt normaal tot snel en hoeft niet duidelijk te articuleren. Slecht verstaanbare en vervormde spraak wordt begrepen. Afwijkingen van standaardtaal vormen over het algemeen geen probleem.

tekstlengte

Teksten kunnen lang zijn.

signalen herkennen en interpreteren

Is vaardig in het gebruik van contextuele, grammaticale en lexicale aanwijzingen om houding, stemming en intenties af te leiden en te anticiperen op wat gaat volgen.

Voorbeelden bij de descriptoren bij luisteren C1:

Bij de voorbeelden op C1 gelden geen noemenswaardige beperkingen ten aanzien van het onderwerp, de tekstkenmerken of de mate van begrip.

  • 1. Gesprekken tussen moedertaalsprekers verstaan

    Werk

    Kan gesprekken volgen over een abstract en voor hem/haar onbekend onderwerp.

    Kan gesprekken volgen over alledaagse onderwerpen ook wanneer daarbij wordt afgeweken van standaardtaal en/of woorden uit de omgangstaal worden gebruikt.

    Kan tijdens een vergadering een verhitte discussie volgen tussen het hoofd van de afdeling en één van de medewerkers.

    Opleiding

    Kan gesprekken volgen over een abstract en voor hem/haar onbekend onderwerp.

    Kan gesprekken volgen over alledaagse onderwerpen ook wanneer daarbij wordt afgeweken van standaardtaal en/of woorden uit de omgangstaal worden gebruikt.

    Kan een voorstelling van het deelnemerscabaret goed volgen.

    Dagelijks leven

    Kan gesprekken volgen over abstracte, onbekende onderwerpen.

    Kan gesprekken volgen over alledaagse onderwerpen ook wanneer daarbij wordt afgeweken van standaardtaal en/of woorden uit de omgangstaal worden gebruikt.

    Kan tijdens een buurtoverleg een discussie volgen over het aanbrengen van straatverlichting en de kosten die daaraan vastzitten.

    Etc.

  • 2. Luisteren als lid van een live publiek

    Werk

    Kan bijeenkomst van gastspreker over nieuwe werkmethode volgen.

    Kan conferentie over nieuwe apparaten volgen.

    Kan presentatie van jaarcijfers door de directeur volgen.

    Kan opmerken dat een spreker overgaat naar een ander register of gebruik maakt van omgangstaal.

    Opleiding

    Kan conferentie volgen voor deelnemers uit hele land over ontwikkelingen op gebied van computergebruik binnen onderwijs.

    Kan bijeenkomst volgen van gastdocent over abstract onderwerp buiten zijn/haar vakgebied.

    Kan opmerken dat een spreker overgaat naar een ander register of gebruik maakt van omgangstaal.

    Dagelijks leven

    Kan bijeenkomst bijwonen en lezingen volgen over voor hem/haar onbekende onderwerpen.

    Kan tijdens een wijkbijeenkomst de presentatie van de wethouder volgen over de afbraak van een aantal huizen in de wijk.

    Kan opmerken dat een spreker overgaat naar een ander register of gebruik maakt van omgangstaal.

    Etc.

  • 3. Luisteren naar aankondigingen en instructies

    Werk

    Kan aankondiging van brandoefening begrijpen die over slecht geluidssysteem van bedrijf wordt omgeroepen.

    Kan instructies volgen over ingewikkeld nieuw arbeidsproces.

    Kan beschrijving volgen van een nieuwe procedure voor het uitdelen van medicatie aan patiënten.

    Opleiding

    Kan aankondiging van directeur volgen die over slecht geluidssysteem van school wordt omgeroepen.

    Kan instructies volgen over ingewikkeld proces in praktijkles.

    Dagelijks leven

    Kan slecht verstaanbare aankondigingen van treinvertragingen etc. volgen op het station volgen.

    Kan instructies van een helpdeskmedewerker begrijpen bij het oplossen van een computerstoring.

    Kan de uitleg van een kennis over het programmeren van de videorecorder begrijpen.

    Etc.

  • 4. Luisteren naar TV, video- en geluidsopnames

    Werk

    Kan uit instructievideo opmaken hoe een ingewikkeld apparaat werkt.

    Opleiding

    Kan uit videobeelden van praktijksituatie relaties tussen ‘spelers’ opmaken.

    Kan uit een tv-programma de essentie halen voor een presentatie over het betreffende onderwerp.

    Dagelijks leven

    Kan televisieprogramma's volgen als ‘Lagerhuis’ en daaruit relaties tussen sprekers opmaken.

    Kan een discussieprogramma of interview volgen op de radio.

    Etc.

Vaardigheid: Lezen

Niveau: B1

Beheersingsniveau:

Kan teksten begrijpen die hoofdzakelijk bestaan uit zeer frequente dagelijkse, of aan het werk gerelateerde taal. Kan de beschrijving van gebeurtenissen, gevoelens en wensen in persoonlijke brieven begrijpen.

Subvaardigheden en Descriptoren

Voorbeelden bij de descriptoren

Tekstkenmerken receptief

Strategieën

1. Correspondentie lezen

Kan de beschrijving van gebeurtenissen, gevoelens en wensen in persoonlijke brieven goed genoeg begrijpen om regelmatig met iemand te corresponderen.

Begrijpt de feitelijke informatie in eenvoudige zakelijke brieven goed genoeg om adequaat te kunnen reageren.

2. Oriënterend lezen

Kan in alledaags materiaal, zoals brieven, brochures en korte officiële documenten relevante informatie vinden en begrijpen.

3. Lezen om informatie op te doen

Kan significante punten herkennen in eenvoudige krantenartikelen over bekende onderwerpen.

4. Instructies lezen

Kan duidelijk geschreven, ondubbelzinnige instructies bij een apparaat begrijpen.

De voorbeelden zijn opgenomen op de volgende pagina, uitgesplitst naar de domeinen werk, opleiding en dagelijks leven.

onderwerp

Vertrouwde, alledaagse of werkgerelateerde onderwerpen.

woordgebruik en zinsbouw

Eenvoudig en alledaags.

tekstindeling

Teksten zijn goed gestructureerd.

tekstlengte

Teksten kunnen langer zijn.

signalen herkennen en interpreteren

Kan de betekenis van onbekende woorden over onderwerpen die gerelateerd zijn aan zijn/haar vakgebied en interesses bepalen aan de hand van de context.

Kan de betekenis van zo nu en dan voorkomende onbekende woorden afleiden uit de context en de betekenis van zinnen herleiden, op voorwaarde dat het besproken onderwerp bekend is.

Voorbeelden bij de descriptoren bij lezen B1:

Voor alle voorbeelden op B1 geldt dat zij op ondubbelzinnige wijze feitelijke zaken behandelen die behoren tot het interessegebied van de lezer.

  • 1. Correspondentie lezen

    Werk

    Kan uit een verzoek om informatie in een brief, e-mail of fax begrijpen wat er geantwoord moet worden.

    Kan uit een klachtenbrief achterhalen hoe boos de klager is en wat er gedaan moet worden.

    Kan de juistheid van de gemaakte afspraken in een bevestigingsbrief controleren.

    Opleiding

    Kan uit een briefje of e-mail van een docent begrijpen wat het commentaar van de docent op een ingeleverde studieopdracht is.

    Kan uit een briefje of e-mail van een medeleerling begrijpen wat de studieopdracht voor de komende periode inhoudt.

    Dagelijks leven

    Kan de beschrijving begrijpen van gebeurtenissen, gevoelens en wensen in persoonlijke brieven.

    Kan zakelijke correspondentie gesteld in neutrale (niet formele) taal begrijpen, zoals bijvoorbeeld een brief van de woningbouwvereniging, van de bank, van een reisbureau, van een postorderbedrijf, etc.

    Etc.

  • 2. Oriënterend lezen

    Werk

    Kan een mededeling op het prikbord begrijpen.

    Kan relevantie informatie vinden en begrijpen in brochures over veiligheid en hygiëne op de werkvloer.

    Opleiding

    Kan een mededeling op het prikbord begrijpen.

    Kan relevante informatie vinden en begrijpen in brieven en brochures over vervolgopleiding, beroepskeuze.

    Dagelijks leven

    Kan relevante informatie vinden en begrijpen in alledaags materiaal, zoals brieven van de gemeente, van verenigingen, brochures en korte officiële documenten.

    Kan informatiefolder van de gemeente begrijpen: omgaan met afval, etc.

    Etc.

  • 3. Lezen om informatie op te doen

    Werk

    Kan belangrijke punten herkennen in eenduidige artikelen over onderwerpen binnen het eigen vakgebied.

    Kan veel van personeelsadvertenties en functie-informatie lezen en begrijpen.

    Kan veel van artikeltjes in het personeelsblad begrijpen.

    Kan veel van informatie over producten en diensten in een folder van een bedrijf -binnen de eigen sector- begrijpen.

    Kan de belangrijkste informatie op websites over onderwerpen binnen het eigen vakgebied vinden en begrijpen.

    Opleiding

    Kan verklarende teksten bij grafieken, tabellen en schema's begrijpen.

    Kan veel van artikeltjes in de schoolkrant begrijpen.

    Kan de belangrijkste informatie over vervolgopleidingen in een publieksfolder van een hogeschool of universiteit begrijpen.

    Kan de belangrijkste informatie op websites over onderwerpen binnen de eigen interessesfeer of het eigen vakgebied vinden en begrijpen.

    Dagelijks leven

    Kan veel begrijpen van lichte lectuur bijvoorbeeld stukjes uit een damesblad, een sportblad, een hobbyblad.

    Kan veel tekst op televisie begrijpen: bijvoorbeeld het nieuws voor doven en slechthorenden, teletekst, ondertiteling bij buitenlandse programma's.

    Kan de belangrijkste informatie op websites over onderwerpen binnen de eigen interessesfeer vinden en begrijpen.

    Etc.

  • 4. Instructies lezen

    Werk

    Kan veel van een gebruiksaanwijzing van een apparaat begrijpen, bijvoorbeeld kopieerapparaat, printer.

    Kan veel van veiligheidsvoorschriften begrijpen.

    Kan veel van handleidingen/werkinstructies/huisregels begrijpen.

    Opleiding

    Kan veel van een gebruiksaanwijzing van een apparaat begrijpen: bijvoorbeeld kopieerapparaat, printer.

    Dagelijks leven

    Kan veel van een gebruiksaanwijzing van een apparaat begrijpen: bijvoorbeeld keukenapparatuur, video, stereo-installatie.

    Kan duidelijk geschreven tekst begrijpen over hoe om te gaan met chemisch afval.

    Kan een eenvoudig geschreven bijsluiter bij medicijnen begrijpen.

    Etc.

Vaardigheid: Lezen

Niveau: B2

Beheersingsniveau:

Kan artikelen en verslagen lezen die betrekking hebben op eigentijdse problemen, waarbij de schrijvers een bijzondere attitude of standpunt innemen. Kan eigentijds literair proza begrijpen.

Subvaardigheden en Descriptoren

Voorbeelden bij de descriptoren

Tekstkenmerken receptief

Strategieën

1. Correspondentie lezen

Kan correspondentie, die gerelateerd is aan eigen vakgebied en eigen interesses lezen en kan snel de essentie vatten.

Kan zakelijke correspondentie van

verschillende instanties begrijpen.

2. Oriënterend lezen

Kan lange en complexe teksten snel scannen en relevante details vinden.

Kan snel de inhoud en relevantie bepalen van nieuwsberichten, artikelen en rapporten over een breed scala aan professionele onderwerpen en besluiten of nadere studie ervan de moeite waard is.

3. Lezen om informatie op te doen

Kan artikelen en rapporten begrijpen die gaan over actuele problemen waarbij de schrijver een bepaald standpunt inneemt.

4. Instructies lezen

Kan lange en complexe instructies op het eigen terrein begrijpen, inclusief details over condities en waarschuwingen als hij/zij de gelegenheid heef moeilijke stukken te herlezen.

De voorbeelden zijn opgenomen op de volgende pagina, uitgesplitst naar de domeinen werk, opleiding en dagelijks leven.

onderwerp

Alledaagse onderwerpen en onderwerpen die aansluiten bij het eigen vakgebied.

woordgebruik en zinsbouw

Er zijn geen beperkingen mits woordenboeken e.d. voorhanden zijn.

tekstindeling

Er zijn geen beperkingen.

tekstlengte

Speelt geen rol.

signalen herkennen en interpreteren

Kan een variëteit aan strategieën gebruiken om tot tekstbegrip te komen, inclusief letten op hoofdpunten en begrip checken met gebruik van contextuele aanwijzingen.

hulpmiddelen

Incidenteel gebruik van een woordenboek bij gespecialiseerde artikelen buiten het eigen gebied.

Voorbeelden bij de descriptoren bij lezen B2:

Voor de voorbeelden op B2 geldt dat zij – tenzij anders vermeld – handelen over onderwerpen die behoren tot het eigen vakgebied of de eigen ervaringswereld van de lezer.

  • 1. Correspondentie lezen

    Werk

    Kan formele zakelijke brieven van bedrijf of werkgever begrijpen.

    Kan correspondentie met klanten, opdrachtgevers en relaties lezen en de hoofdzaken snel begrijpen.

    Kan brieven van de belastingdienst over milieuheffing voor het bedrijf begrijpen.

    Kan brieven van de inspectie over voorschriften m.b.t. hygiëne in cateringbedrijf of restaurant begrijpen.

    Opleiding

    Kan formele zakelijke correspondentie van schoolbestuur of directie begrijpen.

    Kan brief van vervolgopleiding over toelatingscriteria begrijpen.

    Dagelijks leven

    Kan formele zakelijke brieven van instanties en overheden begrijpen.

    Etc.

  • 2. Oriënterend lezen

    Werk

    Kan relevante details vinden in een arbeidscontract, een verslag van een OR-vergadering, het jaarverslag van het bedrijf.

    Kan snel de inhoud en relevantie bepalen van een artikel in een personeelsblad, van een boek over de bedrijfstak.

    Kan snel de inhoud en relevantie bepalen van berichten op het intranet van het bedrijf/de organisatie.

    Kan snel de inhoud en relevantie bepalen van een lijst publicaties op het eigen vakgebied opgeleverd door een zoekmachine op het Internet.

    Opleiding

    Kan relevante details vinden in een examenreglement.

    Kan snel de inhoud en relevantie bepalen van een publicatie op het eigen vakgebied, c.q. m.b.t. de eigen opleiding.

    Kan snel de inhoud en relevantie bepalen van berichten in een internetnieuwsgroep op het eigen vakterrein.

    Kan snel de inhoud en relevantie bepalen van een lijst publicaties op het eigen vakgebied opgeleverd door een zoekmachine op het Internet.

    Dagelijks leven

    Kan relevante details vinden in een rapport over een gemeentelijk besluit.

    Kan snel de inhoud en relevantie bepalen van een artikel in de krant over een algemeen onderzoek.

    Kan snel de inhoud en relevantie bepalen van berichten in een internetnieuwsgroep op het eigen interessegebied.

    Kan snel de inhoud en relevantie bepalen van een lijst publicaties op het eigen vakgebied opgeleverd door een zoekmachine op het Internet.

    Etc.

  • 3. Lezen om informatie op te doen

    Werk

    Kan voorlichtings- en wervingsmateriaal over moeilijke onderwerpen, zoals beroepen, begrijpen en daarbij de beweegredenen van de auteur betrekken.

    Kan formulieren en contracten begrijpen en daarbij de standpunten van de auteur in aanmerking nemen.

    Kan verslagen van vergaderingen begrijpen: werkoverleg, de ondernemingsraad en daarbij de standpunten van de auteur in aanmerking nemen.

    Opleiding

    Kan studieboeken op het eigen vakterrein begrijpen.

    Kan opiniërende artikelen in een vaktijdschrift begrijpen.

    Kan verslagen van vergaderingen begrijpen: projectgroepen, deelnemersraad en daarbij de standpunten van de auteur in aanmerking nemen.

    Dagelijks leven

    Kan een column in een dagblad over een actueel onderwerp begrijpen.

    Kan een achtergrondartikel in een dag- of weekblad over een actueel onderwerp begrijpen.

    Kan korte verhalen en romans van hedendaagse schrijvers lezen.

    Kan de voorwaarden in een hypotheekofferte of een verzekeringspolis doornemen.

    Kan verslagen van vergaderingen begrijpen, bijvoorbeeld van een buurtcommissie, en daarbij de standpunten van de auteur in aanmerking nemen.

    Etc.

  • 4. Instructies lezen

    Werk

    Kan complexe werkinstructies bij nieuwe apparaten of nieuwe procedures op het eigen vakterrein begrijpen.

    Opleiding

    Kan instructies in studieboeken op het eigen vakterrein begrijpen.

    Dagelijks leven

    Kan complexe handleidingen begrijpen.

    Etc.

Vaardigheid: Lezen

Niveau: C1

Beheersingsniveau:

Kan lange en complexe feitelijke en literaire teksten begrijpen, en het gebruik van verschillende stijlen onderkennen. Kan specialistische artikelen en lange technische instructies begrijpen, zelfs wanneer deze geen betrekking hebben op het eigen terrein.

Subvaardigheden en Descriptoren

Voorbeelden bij de descriptoren

Tekstkenmerken receptief

Strategieën

1. Correspondentie lezen

Kan alle correspondentie begrijpen als incidenteel een woordenboek gebruikt kan worden.

2. Oriënterend lezen

(idem B2)

3. Lezen om informatie op te doen

Kan een breed scala aan lange en complexe teksten zoals men die tegenkomt in het sociale, professionele en academische leven tot in detail begrijpen waarbij fijnere details zoals attitudes en opinies, impliciet en expliciet verwoord, worden onderkend.

4. Instructies lezen

Kan tot in detail lange en complexe instructies bij een nieuwe machine of procedure begrijpen, al dan niet gerelateerd aan zijn/haar specialisatiegebied, als de mogelijkheid bestaat om moeilijke stukken te herlezen.

De voorbeelden zijn opgenomen op de volgende pagina, uitgesplitst naar de domeinen werk, opleiding en dagelijks leven.

onderwerp

Alle onderwerpen.

woordgebruik en zinsbouw

Laagfrequent en specialistisch woordgebruik komt voor. Lange samengestelde zinnen.

tekstindeling

Complexe teksten.

Ingewikkelde instructieteksten.

tekstlengte

Speelt geen rol meer.

signalen herkennen en interpreteren

Is vaardig in het gebruik van contextuele, grammaticale en lexicale aanwijzingen om houding, stemming en intenties af te leiden en te anticiperen op wat gaat volgen.

Hulpmiddelen

Incidenteel gebruik van een woordenboek.

Voorbeelden bij de descriptoren bij lezen C1:

Bij de voorbeelden op C1 gelden geen noemenswaardige beperkingen ten aanzien van het onderwerp, de tekstkenmerken of de mate van begrip.

  • 1. Correspondentie Lezen

    Werk

    Kan met incidenteel gebruik van een woordenboek alle correspondentie begrijpen, bijvoorbeeld van pensioenfonds.

    Opleiding

    Kan met incidenteel gebruik van een woordenboek alle correspondentie begrijpen, bijvoorbeeld van studiefinanciering.

    Dagelijks leven

    Kan met incidenteel gebruik van een woordenboek alle correspondentie begrijpen, bijvoorbeeld brieven van belastingdienst, verzekeringsmaatschappij.

    Etc.

  • 3. Lezen om informatie op te doen

    Werk

    Kan alle vak- en wetenschappelijke literatuur op het eigen vakterrein tot in detail begrijpen.

    Kan ook literatuur buiten het eigen beroep met incidenteel gebruik van een woordenboek begrijpen.

    Opleiding

    Kan alle studieliteratuur op het eigen vakgebied tot in detail begrijpen.

    Kan ook literatuur buiten de eigen studie met incidenteel gebruik van een woordenboek begrijpen.

    Dagelijks leven

    Kan commentaren en achtergrondartikelen in kranten en tijdschriften begrijpen over onderwerpen van allerlei aard, waaronder politiek, economie, techniek, cultuur, godsdienst.

    Kan alle literatuur lezen.

    Etc.

  • 4. Instructies lezen

    Werk

    Kan ieder installatievoorschrift of en handleiding goed begrijpen en op grond daarvan bepalen hoe de installatie en het onderhoud van nieuwe machines moet plaatsvinden.

    Opleiding

    Kan op basis van zelfs de meest ingewikkelde geschreven instructies zelfstandig bepalen hoe nieuwe proeven moeten worden uitgevoerd, ook in een nieuw vakgebied.

    Begrijpt uit een handleiding hoe data verzameld in een onderzoek in een dataverwerkingsprogramma in de computer moeten worden ingevoerd teneinde de gewenste bewerkingen door het programma te laten uitvoeren.

    Etc.

Vaardigheid: Gesprekken voeren

Niveau: B1

Beheersingsniveau:

Kan onvoorbereid deelnemen aan een gesprek over onderwerpen die vertrouwd zijn, of zijn/haar persoonlijke belangstelling hebben of die betrekking hebben op het dagelijks leven (bijvoorbeeld familie, hobby's, werk, reizen en actuele gebeurtenissen).

Subvaardigheden en Descriptoren

Voorbeelden bij de descriptoren

Tekstkenmerken receptief

Tekstkenmerken productief

1. Informele gesprekken

Kan gevoelens uitdrukken en erop reageren.

Kan uitleggen waarom iets een probleem is.

Kan persoonlijke standpunten en meningen geven en zoeken in gesprekken over onderwerpen die binnen het eigen interessegebied liggen, en commentaar geven op standpunten van anderen.

2. Bijeenkomsten en vergaderingen

Kan een standpunt duidelijk overbrengen, maar heeft moeite mee te doen in een debat.

Kan deelnemen aan routinematige formele discussies over vertrouwde onderwerpen, waarbij duidelijk gesproken wordt in de standaardtaal en waarbij sprake is van uitwisseling van feitelijke informatie, het geven van instructies of het bespreken van praktische problemen.

3. Zaken regelen

Kan bij het bespreken van hoe verder te gaan met een klus of mogelijke oplossingen voor iets, zeggen wat hij/zij ervan vindt en daarbij kort een reden of een uitleg geven

Kan minder routinematige situaties aan in winkels, postkantoren, banken, bijvoorbeeld bij het terugbrengen van een aankoop of bij klachten over producten en/of diensten.

4. Informatie uitwisselen

Kan eenvoudige feitelijke informatie achterhalen en doorgeven.

Kan om gedetailleerde aanwijzingen vragen en ze opvolgen.

Kan meer gedetailleerde informatie verkrijgen.

Kan in beperkte mate initiatieven nemen in een vraaggesprek, bijvoorbeeld over een nieuw onderwerp beginnen.

De voorbeelden zijn opgenomen op de volgende pagina, uitgesplitst naar de domeinen werk, opleiding en dagelijks leven.

onderwerp

Het onderwerp is vertrouwd, valt binnen de persoonlijke belangstelling of heeft betrekking op het dagelijks leven, eigen werk of opleiding.

woordgebruik en zinsbouw

Het woordgebruik is toereikend voor alledaagse zaken. Elementaire structuren en veel herhalingen.

tempo en articulatie

Woorden worden duidelijk uitgesproken in een vertrouwd accent.

hulp

De taalgebruiker wordt direct aangesproken.

Soms moeten bepaalde woorden en uitdrukkingen herhaald worden. Ongebruikelijke idiomatische uitdrukkingen worden vermeden en er wordt duidelijk gearticuleerd.

onderwerp

Het onderwerp is vertrouwd, valt binnen de persoonlijke belangstelling of heeft betrekking op het dagelijks leven, eigen werk of opleiding.

woordenschat en woordgebruik

De woordenschat is toereikend om over alledaagse onderwerpen, zoals familie, hobby's, werk, reizen en actuele gebeurtenissen te spreken eventueel door middel van omschrijvingen.

grammaticale correctheid

Redelijk accuraat gebruik van frequente routines en patronen die horen bij voorspelbare situaties.

interactie

Kan een eenvoudig face-to-face gesprek over bekende onderwerpen waarvoor persoonlijke interesse bestaat beginnen, voeren en afsluiten. Kan gedeeltelijk herhalen wat iemand gezegd heeft om te bevestigen dat men elkaar begrepen heeft.

vloeiendheid

Is goed te volgen, alhoewel pauzes voor grammaticale en lexicale planning en herstel van fouten, vooral in langere stukken vrij geproduceerde tekst, veel voorkomen.

coherentie

Series van kortere, eenvoudige afzonderlijke elementen zijn verbonden tot een samenhangende lineaire reeks van punten.

uitspraak

De uitspraak is duidelijk verstaanbaar, alhoewel gekleurd door een accent en af en toe een verkeerd uitgesproken woord.

Voorbeelden bij de descriptoren bij gesprekken B1:

Voor alle voorbeelden op B1 geldt dat gesprekken handelen over alledaagse en/of vertrouwde onderwerpen, dat niet al te specifiek op details en nuances wordt ingegaan en dat duidelijk wordt gesproken in standaardtaal.

  • 1. Informele gesprekken

    Werk

    Kan spontaan meepraten in een gesprek tijdens de lunch over een vertrouwd onderwerp.

    Kan vertellen hoe leuk hij/zij het vindt dat collega's slingers hebben opgehangen voor zijn/haar verjaardag.

    Kan aangeven dat hij/zij geïnteresseerd is in een verhaal van een collega.

    Kan met collega's discussiëren over de aankoop van een eigen huis.

    Kan de hoofdpunten in een gesprek van collega's volgen.

    Opleiding

    Kan spontaan meepraten in een gesprek tijdens de lunch over een vertrouwd onderwerp.

    Kan vertellen hoe verrast hij/zij was een kaart te ontvangen van een mededeelnemer.

    Kan aangeven dat hij/zij niet geïnteresseerd is in een bepaald onderwerp dat binnen de les ter sprake komt.

    Kan met mededeelnemers discussiëren over het plan van aanpak bij de organisatie van een schoolfeest.

    Kan de hoofdpunten in een gesprek van docenten volgen.

    Dagelijks leven

    Kan spontaan meepraten op een feestje van vrienden over een vertrouwd onderwerp.

    Kan vertellen hoe blij hij/zij is met een cadeautje dat hij/zij gekregen heeft van de buurvrouw op zijn/haar verjaardag.

    Kan aangeven dat hij/zij geïnteresseerd is in een onderwerp dat tijdens een feestje besproken wordt.

    Kan met buurtgenoten discussiëren over het plan van aanpak bij de organisatie van een buurtfeest.

    Kan de hoofdpunten in een gesprek van buren volgen wanneer allen duidelijk spreken in standaardtaal.

    Etc.

  • 2. Bijeenkomsten en vergaderingen

    Werk

    Kan in een vergadering duidelijk overbrengen wat zijn/haar standpunt is over het verplicht opnemen van oud verlof.

    Kan in een vergadering met klanten een praktische oplossing voor een probleem in zijn/haar vakgebied aandragen.

    Kan deelnemen in een vergadering en de voortgang volgen.

    Opleiding

    Kan in een vergadering duidelijk overbrengen wat zijn/haar standpunt is over de regels betreffende het gebruik van de koffieautomaten.

    Kan in een werkgroepbijeenkomst een oplossing voor een praktisch probleem in zijn/haar studie bespreken.

    Dagelijks leven

    Kan op een ouderavond duidelijk overbrengen wat zijn/haar standpunt is over spijbelen.

    Kan op een buurtbijeenkomst meepraten over oplossingen voor een praktisch probleem in de buurt.

    Etc.

  • 3. Zaken regelen

    Werk

    Kan bij het magazijn een klacht indienen over de traagheid waarmee aanvragen worden afgehandeld.

    Kan met een klant overleggen wanneer een besteld product wordt afgeleverd.

    Kan met een klant overleggen over reparatiewerkzaamheden.

    Opleiding

    Kan in de kantine een broodje bestellen dat afwijkt van wat er op de kaart staat.

    Kan met mededeelnemers afspraken maken over het uitvoeren van een praktijkopdracht.

    Kan bij de schoolboekhandel een boek terugbrengen en vertellen wat de reden is.

    Dagelijks leven

    Kan een gekochte trui terugbrengen en daarvoor de reden geven.

    Kan aan de balie van de gemeente een paspoort aanvragen.

    Kan bij de woningbouwvereniging een klacht indienen over werknemers die bij hem/haar het balkon gerepareerd hebben.

    Etc.

  • 4. Informatie uitwisselen

    Werk

    Kan een eenvoudig sollicitatiegesprek voeren.

    Kan een eenvoudig functioneringsgesprek voeren.

    Kan in een gesprek met de bedrijfsarts vertellen over zijn/haar gezondheidstoestand.

    Kan een storing bij een bekend apparaat verhelpen door aanwijzingen te vragen aan een telefonische helpdesk.

    Opleiding

    Kan bij een intakegesprek bij een vervolgopleiding of een arbeidsvoorbereidingsproject informatie geven en vragen.

    Kan in praktijklessen aanwijzingen vragen aan een docent of mededeelnemer over het uitvoeren van een opdracht.

    Kan een voortgangsgesprek voeren met studiebegeleider of mentor.

    Dagelijks leven

    Kan in een gesprek met de dokter vertellen welke klachten hij/zij heeft.

    Kan bij een probleem met een verkeerde overschrijving de klantenservice van de bank vragen om aanwijzingen.

    Kan een storingsdienst vragen om aanwijzingen voor het weer aan de praat krijgen van een uitgevallen verwarming.

    Etc.

Vaardigheid: Gesprekken voeren

Niveau: B2

Beheersingsniveau:

Kan zodanig deelnemen aan een vloeiend gesprek, dat normale uitwisseling met moedertaalsprekers redelijk mogelijk is. Kan binnen een vertrouwde context actief deelnemen aan een discussie en hierin standpunten uitleggen en ondersteunen.

Subvaardigheden en Descriptoren

Voorbeelden bij de descriptoren

Tekstkenmerken receptief

Tekstkenmerken productief

1. Informele gesprekken

Kan deelnemen aan uitvoerige gesprekken over de meeste algemene onderwerpen op een duidelijk actieve manier, zelfs in een rumoerige omgeving.

Kan mate van emotie uitdrukken en de persoonlijke betekenis van gebeurtenissen en ervaringen naar voren brengen.

2. Bijeenkomsten en vergaderingen

Kan actief participeren in routinematige en niet-routinematige formele discussies.

Kan zijn/haar mening naar voren brengen, verantwoorden en handhaven, alternatieve voorstellen op waarde toetsen en hypotheses opstellen en erop reageren.

3. Zaken regelen

Kan de voortgang van het werk op weg helpen door anderen uit te nodigen om mee te doen, om te zeggen wat zij denken etc.

Kan een vraagstuk of probleem helder schetsen, door te speculeren over oorzaken en consequenties, en voor- en nadelen van verschillende wijzen van aanpak af te wegen.

Kan een probleem uitleggen en met de desbetreffende instantie of personen onderhandelen over een oplossing voor een onenigheid.

4. Informatie uitwisselen

Kan betrouwbaar gedetailleerde informatie doorgeven.

Kan een heldere, gedetailleerde beschrijving geven van hoe een procedure uitgevoerd moet worden.

Kan informatie en argumenten uit een aantal bronnen bijeenvoegen en daarover rapporteren.

Kan initiatief nemen in een vraaggesprek, kan ideeën ontwikkelen en ze uitbreiden met een beetje hulp of stimulans van de gesprekspartner.

De voorbeelden zijn opgenomen op de volgende pagina, uitgesplitst naar de domeinen werk, opleiding en dagelijks leven.

onderwerp

De onderwerpen kunnen algemeen, wetenschappelijk of beroepsmatig van aard zijn of te maken hebben met vrijetijdsbesteding.

woordgebruik en zinsbouw

Er worden complexe argumentaties gebruikt.

Idiomatische uitdrukkingen worden niet altijd begrepen.

Zinsbouw kan complex zijn.

tempo en articulatie

Het spreektempo is het gemiddelde spreektempo van een moedertaalspreker. Er wordt standaardtaal gesproken.

hulp

Gesprekspartners praten op een normaal tempo in de standaardtaal.

onderwerp

De onderwerpen kunnen algemeen, wetenschappelijk of beroepsmatig van aard zijn of te maken hebben met vrijetijdsbesteding.

woordenschat en woordgebruik

Taal is toereikend om duidelijke beschrijvingen te geven, en meningen te verkondigen over de meeste algemene onderwerpen. Een enkel maal komt een minder gebruikelijk of minder passend woord voor. Het is echter meestal duidelijk wat wordt bedoeld.

grammaticale correctheid

De grammatica is redelijk correct. Eventuele kleine afwijkingen doen geen afbreuk aan de begrijpelijkheid en worden vaak hersteld. Enige complexe zinsvormen komen voor.

interactie

De aanvang van een gesprek, het beurtnemen en het beëindigen van een gesprek gebeurt op over het algemeen op gepaste wijze, soms op een minder elegante manier. Het taalgebruik bevat aanmoedigingen en bevestigingen van de gesprekspartner die dienen om het gesprek gaande te houden..

vloeiendheid

Het tempo is over het algemeen en voor langere gedeelten vrij vast, alhoewel ook aarzelingen voorkomen waar de spreker zoekt naar patronen en uitdrukkingen. Er zijn nog maar weinig opvallend lange pauzes.

coherentie

Helderheid en coherentie wordt bewerkstelligd door middel van een beperkt aantal verbindingswoorden, hoewel dat in een lange bijdrage niet altijd even goed lukt.

uitspraak

Duidelijke, natuurlijke uitspraak en intonatie.

Voorbeelden bij de descriptoren bij gesprekken B2:

Voor alle voorbeelden op B2 geldt dat bij alle gespreksdeelnemers misverstanden door onjuist of gebrekkig taalgebruik kunnen voorkomen. Deze worden echter meestal ter plekke door de deelnemers opgevangen en hersteld.

  • 1. Informele gesprekken

    Werk

    Kan met een collega in een overvolle kantine een gesprek voeren over het nieuwe beleid van het management.

    Kan met een collega een serieus gesprek voeren over een privé-aangelegenheid.

    Kan een collega vertellen hoe hij/zij de eerste reis naar zijn/haar vaderland heeft ervaren.

    Kan in een discussie met collega's zijn/haar mening over het nieuwe urenregistratiesysteem duidelijk verwoorden.

    Kan in een discussie tijdens de lunch commentaar leveren op de mening van een collega over het vluchtelingenbeleid.

    Kan op een bedrijfsdag met collega's discussiëren over de nieuwe auto van de directeur.

    Opleiding

    Kan met een mededeelnemer in een overvolle kantine de lesmethode van een bepaalde docent bespreken.

    Kan met een docent een serieus gesprek voeren over een privé-aangelegenheid.

    Kan een mededeelnemer vertellen hoe hij/zij de eerste reis naar zijn/haar vaderland heeft ervaren.

    Kan in een discussie met een docent zijn/haar mening over de nieuwe lesmethode duidelijk verwoorden.

    Kan in een discussie tijdens de lunch commentaar geven op de mening van een mededeelnemer over het vluchtelingenbeleid.

    Kan tijdens een schoolfeest met mededeelnemers discussiëren over de nieuwe auto van de directeur.

    Dagelijks leven

    Kan met een vriendin in een café onder het genot van een kopje koffie een gesprek voeren over de opvoeding van de kinderen.

    Kan met de buurvrouw een serieus gesprek voeren over een privé-aangelegenheid.

    Kan een vriendin vertellen hoe hij/zij het gemis van familie in de buurt ervaart.

    Kan in een discussie met vrienden zijn/haar mening over de nieuwe parkeergarage in de stad duidelijk verwoorden.

    Kan in een discussie tijdens een feestje commentaar geven op de mening van een kennis over het vluchtelingenbeleid.

    Kan tijdens een uitje met vrienden met hen discussiëren over de nieuwe auto van een kennis.

    Etc.

  • 2. Bijeenkomsten en vergaderingen

    Werk

    Kan in een vergadering met het management argumenten vóór het invoeren van de nieuwe urenregistratie duidelijk verwoorden.

    Kan in een vergadering met de projectleider reageren op zijn/haar voorstellen over de afronding van het project.

    Kan op een bijeenkomst met vakgenoten een presentatie geven van resultaten van een onderzoekje dat de eigen afdeling heeft uitgevoerd.

    Kan op een conferentie over de nieuwste bouwmethoden zijn/haar mening geven over een stelling.

    Opleiding

    Kan in een vergadering van de MR argumenten geven vóór het invoeren van een identiteitspas voor deelnemers.

    Kan op een bijeenkomst met deelnemers uit het hele land discussies voeren over lesmethoden.

    Kan op een deelnemersconferentie een presentatie geven van de resultaten van een onderzoek.

    Kan op een vergadering van een werkgroepje zijn/haar mening over de werkwijze naar voren brengen.

    Dagelijks leven

    Kan in een vergadering met het bestuur van de sportclub argumenten tegen het nieuwe sportveld duidelijk verwoorden.

    Kan op een bijeenkomst van de wijkorganisatie zijn/haar mening verwoorden over de nieuw te vormen hangplek voor jongeren.

    Kan op een oudervergadering van school argumenten tegen de vierdaagse lesweek verwoorden.

    Kan op een bijeenkomst van een hobbyclub argumenten aandragen voor de verhoging van de contributie.

    Kan op een bijeenkomst van de gemeente zijn/haar mening verwoorden over de aanbouw van een nieuw flatgebouw.

    Etc.

  • 3. Zaken regelen

    Werk

    Kan gedetailleerde instructies van zijn/haar leidinggevende zeer precies opvolgen.

    Kan collega's motiveren om te zeggen wat zij denken van de nieuwe aanpak binnen een project.

    Kan voor collega's duidelijk schetsen wat het probleem is met de auto van een klant.

    Kan een klant uitleggen dat het bankstel voorlopig niet geleverd kan worden vanwege een fabricagestop.

    Kan zijn/haar leidinggevende vertellen waarom hij/zij vindt dat hij/zij een verkeersboete niet zelf hoeft te betalen.

    Kan een huurder van een pand dat in bezit is van bedrijf waar hij/zij werkt, uitleggen dat de huurder aansprakelijk is voor brandschade.

    Opleiding

    Kan gedetailleerde instructies van zijn/haar docent zeer precies opvolgen.

    Kan mededeelnemers motiveren om te zeggen wat zij denken van de nieuwe opdracht die zij samen moeten maken.

    Kan voor mededeelnemers duidelijk schetsen wat het probleem is met de opgaven van de docent.

    Kan in de schoolboekhandel een korting bedingen wanneer hij/zij een eerdere versie van een verplicht boek afneemt.

    Kan de bewaking van de school uitleggen waarom hij/zij na sluitingstijd naar binnen moet, bijvoorbeeld omdat hij/zij medicijnen in het gebouw heeft laten liggen.

    Kan een docent uitleggen waarom hij/zij in aanmerking komt voor bijles.

    Dagelijks leven

    Kan Nederlandstalige partner motiveren om te zeggen wat hem/haar dwars zit.

    Kan bij de balie van de gemeente duidelijk schetsen wat het probleem is bij het invullen van een formulier.

    Kan bij de winkel waar hij/zij een bank gekocht heeft een klacht indienen over het niet nakomen van gemaakte afspraken door het bedrijf.

    Kan een parkeerwachter uitleggen waarom hij/zij vindt dat hij/zij geen verkeersboete zou moeten krijgen.

    Kan met de verzekering de schade van een brand afhandelen, en zorgen dat hij/zij betaald krijgt.

    Etc.

  • 4. Informatie uitwisselen

    Werk

    Kan collega's uitleggen hoe de procedure van een nieuw project gaat worden.

    Kan mondeling rapporteren bij zijn/haar leidinggevende over verschillende literatuurbronnen over een nieuwe lesmethode waar het bedrijf mee werkt.

    Kan aan collega's gedetailleerd verslag uitbrengen van een conferentie over de nieuwe trend binnen de branche.

    Opleiding

    Kan aan mededeelnemers en de docent uitleggen hoe hij/zij een in een les besproken probleem heeft opgelost.

    Kan voor de klas een samenvatting geven van een aantal artikelen over een in de les besproken onderwerp.

    Kan mededeelnemers uitleggen hoe de procedure voor het inschrijven voor tentamens werkt.

    Dagelijks leven

    Kan de buurman uitleggen welke planten bij elkaar kunnen staan in een tuin, op basis van kennis uit zijn/haar werkveld.

    Kan een vriendin gedetailleerd vertellen over de nieuwe partner van een andere vriendin.

    Kan gedetailleerde routebeschrijving geven aan vrienden die van buiten de stad op verjaardagsvisite komen.

    Etc.

Vaardigheid: Gesprekken voeren

Niveau: C1

Beheersingsniveau:

Kan zich vloeiend en spontaan uitdrukken zonder merkbaar naar uitdrukkingen te hoeven zoeken. Kan de taal flexibel en effectief gebruiken voor sociale en professionele doeleinden. Kan ideeën en meningen met precisie formuleren en zijn/haar bijdrage vaardig aan die van andere sprekers relateren.

Subvaardigheden en Descriptoren

Voorbeelden bij de descriptoren

Tekstkenmerken receptief

Tekstkenmerken productief

1. Informele gesprekken

Kan taal flexibel en effectief gebruiken voor sociale doeleinden, inclusief emotioneel, dubbelzinnig en humoristisch gebruik.

Kan met gemak complexe interacties tussen derden volgen en hieraan deelnemen in een groepsgesprek, zelfs over abstracte, complexe, onbekende onderwerpen.

2. Bijeenkomsten en vergaderingen

Kan overtuigend een formeel standpunt beargumenteren, door vloeiend, spontaan en adequaat te reageren op vragen en commentaar en gecompliceerde tegenargumenten te beantwoorden. Kan de besprekingen gemakkelijk bijhouden ook wanneer het over abstracte, ingewikkelde of niet vertrouwde onderwerpen gaat.

3. Zaken regelen

Idem als bij B2

4. Informatie uitwisselen

Kan complexe informatie en adviezen begrijpen en uitwisselen op het complete gebied dat gerelateerd is aan zijn/haar beroepstaak.

Kan volwaardig deelnemen aan een vraaggesprek, als ondervrager en ondervraagde, door vloeiend en zonder enige steun in te gaan op de punten die besproken worden en onderbrekingen goed op te vangen.

De voorbeelden zijn opgenomen op de volgende pagina, uitgesplitst naar de domeinen werk, opleiding en dagelijks leven.

onderwerp

De onderwerpen zijn algemeen, wetenschappelijk, beroepsmatig of alledaags van aard. De onderwerpen kunnen buiten het eigen kennisgebied liggen en abstract en complex zijn met een specialistisch karakter.

woordgebruik en zinsbouw

Een groot scala aan idiomatische uitdrukkingen en alledaagse uitdrukkingen wordt gebruikt.

tempo en articulatie

Spreektempo en articulatie zijn normaal.

hulp

Soms moeten sommige details bevestigd worden, vooral als het accent onbekend is.

onderwerp

De onderwerpen zijn algemeen, wetenschappelijk, beroepsmatig of alledaags van aard. De onderwerpen kunnen buiten het eigen kennisgebied liggen en abstract en complex zijn met een specialistisch karakter.

woordenschat en woordgebruik

Correct en flexibel gebruik van een breed scala aan taalmiddelen, waardoor de stijl helder en gepast is en nuances redelijk precies worden weergegeven.

grammaticale correctheid

Fouten zijn zeldzaam, moeilijk te ontdekken en worden over het algemeen, wanneer ze wel voorkomen, direct gecorrigeerd.

interactie

Gespreksbeurten worden flexibel en adequaat ingeleid en technieken om aan het woord te blijven of om op gesprekspartners in te gaan worden vaardig gehanteerd.

vloeiendheid

De uitdrukkingswijze is vloeiend en spontaan. Het gesprek verloopt zonder zichtbare inspanning. Alleen een conceptueel moeilijk onderwerp kan een natuurlijke, vloeiende woordenstroom in de weg staan.

coherentie

Door een goed gebruik van verbindingswoorden en andere middelen om tekstcohesie tot stand te brengen loopt de tekst goed en is deze ook goedgestructureerd.

uitspraak

De intonatie is gevarieerd en klemtoon wordt correct gelegd om betekenisverschillen uit te drukken.

Voorbeelden bij de descriptoren bij gesprekken C1:

Bij de voorbeelden op C1 gelden geen noemenswaardige beperkingen ten aanzien van onderwerpkeuze of kwaliteit van uitvoering.

  • 1. Informele gesprekken

    Werk

    Kan tijdens de lunch een mop of een grappig verhaal vertellen aan collega's.

    Kan bij afscheid van een collega's waar hij/zij langdurig mee heeft samengewerkt zijn/haar emoties onder woorden brengen.

    Kan met collega's tijdens de lunch discussiëren over abstracte zaken als liefde, verdriet etc.

    Opleiding

    Kan tijdens de lunch een mop of een grappig vertellen aan een groep mededeelnemers en docenten.

    Kan bij afscheid van een mededeelnemer aan het einde van het schooljaar zijn/haar emoties onder woorden brengen.

    Kan met mededeelnemers of docenten tijdens de lunch discussiëren over abstracte zaken als liefde, verdriet etc.

    Dagelijks leven

    Kan tijdens een feestje bij vrienden een mop of een grappig vertellen.

    Kan bij afscheid van de buurvrouw waar hij/zij lang naast gewoond heeft zijn/haar emoties onder woorden brengen.

    Kan met vrienden abstract zaken als liefde en verdriet bespreken.

    Etc.

  • 2. Bijeenkomsten en vergaderingen

    Werk

    Kan goed meedoen aan een heftige discussie over ingewikkelde, onbekende zaken.

    Kan tijdens een vergadering helder een formeel standpunt formuleren over het nieuwe personeelsbeleid.

    Opleiding

    Kan bij een deelnemersoverleg goed meedoen aan een heftige discussie over onbekende zaken.

    Kan tijdens een vergadering met docenten helder een formeel standpunt formuleren over een nieuwe lesmethode.

    Dagelijks leven

    Kan bij een inspraakavond van de gemeente goed meedoen aan een heftige discussie over ingewikkelde, onbekende zaken.

    Kan tijdens een ouderavond helder een formeel standpunt formuleren over een nieuwe lesmethode.

    Etc.

  • 4. Informatie uitwisselen

    Werk

    Kan als woordvoerder van zijn/haar bedrijf tijdens een crisis (staking, overname, producten terugroepen) antwoord geven op vragen van de pers of van klanten.

    Kan als vertegenwoordiger van zijn/haar bedrijf onderhandelen met potentiële leveranciers.

    Opleiding

    Kan als woordvoerder van zijn/haar werkgroep antwoord geven op vragen over een gezamenlijk project, gesteld door docenten.

    Kan een docent vragen stellen over zijn beleid omtrent het geven van punten voor tentamens.

    Dagelijks leven

    Kan in het ziekenhuis een specialist tot in detail vertellen wat er aan de hand is, hoe zijn/haar ziektebeeld is, etc.

    Kan bij een gemeentelijke instelling zeer gedetailleerd antwoord geven op alle mogelijke vragen omtrent een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor een familielid.

    Kan voor het blaadje van de buurtvereniging spontaan een uitgebreid interview voeren met de wethouder van de gemeente over de aanleg van speeltuinen in de buurt.

    Etc.

Vaardigheid: Spreken

Niveau: B1

Beheersingsniveau:

Kan uitingen op een eenvoudige manier aan elkaar verbinden, zodat hij/zij ervaringen, gebeurtenissen, dromen, verwachtingen en ambities kan beschrijven. Kan in het kort redenen en verklaringen geven voor meningen en plannen. Kan een verhaal vertellen of de plot van een boek of film weergeven en zijn/haar reacties beschrijven.

Subvaardigheden en

descriptoren

Voorbeelden

Kenmerken van de taakuitvoering

1. Monologen

Kan zonder omhaal een beschrijving geven van verscheidene vertrouwde zaken binnen zijn/of haar interessegebied.

Kan gedetailleerd verslag doen van ervaringen, en meningen en reacties beschrijven.

Kan details vertellen van onverwachte gebeurtenissen, zoals bijvoorbeeld een ongeluk.

Kan echte of verzonnen gebeurtenissen beschrijven.

Kan een verhaal vertellen.

Kan vertellen over zijn/haar dromen, verwachtingen en toekomstwensen.

2. Een publiek toespreken

Kan een eenvoudige voorbereide presentatie geven over een onderwerp binnen zijn/haar werkveld, die ondanks afwijkend accent en intonatie over het algemeen duidelijk genoeg is om zonder moeilijkheden te volgen, en waarin de hoofdpunten redelijk gedetailleerd geformuleerd zijn. Kan hierop volgende vragen beantwoorden, moet eventueel wel om herhaling vragen als het spreektempo hoog lag.

De voorbeelden zijn opgenomen op de volgende pagina, uitgesplitst naar de domeinen werk, opleiding en dagelijks leven.

onderwerp

Het onderwerp is vertrouwd, valt binnen de persoonlijke belangstelling of heeft betrekking op het dagelijks leven, eigen werk of opleiding.

woordgebruik en woordenschat

De woordenschat is toereikend om eventueel met behulp van omschrijvingen vertrouwde onderwerpen, zoals familie, hobby's, werk, reizen en actuele gebeurtenissen te beschrijven.

grammaticale correctheid

Redelijk accuraat gebruik van frequente 'routines' en patronen die horen bij over het algemeen voorspelbare situaties.

vloeiendheid

De spreker is goed te volgen, alhoewel pauzes voor grammaticale en lexicale planning en herstel van fouten, vooral in langere stukken vrij geproduceerde tekst, veel voorkomen.

coherentie

Series van kortere, eenvoudige afzonderlijke elementen zijn verbonden tot een samenhangende lineaire reeks van punten.

uitspraak

De uitspraak is duidelijk verstaanbaar, zelfs met een accent en af en toe een verkeerd uitgesproken woord.

Voorbeelden bij de descriptoren bij spreken B1:

Voor alle voorbeelden op B1 geldt dat de onderwerpen betrekking hebben op het interessegebied van de spreker of op alledaagse zaken en in chronologische c.q. lineaire volgorde worden behandeld. Het taalgebruik is toereikend en redelijk correct. Haperingen, pauzes en afwijkend accent vormen over het algemeen geen belemmering voor het begrip bij de toehoorders.

  • 1. Monologen

    Werk

    Kan beschrijven hoe een werkdag doorgaans verloopt.

    Kan aan chef of collega rapporteren over verrichte werkzaamheden.

    Kan in een werkoverleg standpunten en meningen geven.

    Kan feitelijk rapporteren over een ongeluk dat zich in het productieproces heeft voorgedaan.

    Opleiding

    Kan aan mededeelnemers vertellen over een excursie naar een bedrijf.

    Kan beschrijven hoe een dag op een opleiding doorgaans verloopt.

    Kan verslag doen van een gevolgde (taal)stage.

    Kan aan docent rapporteren over verrichte werkzaamheden is bij het maken van een studieopdracht.

    Kan in studieoverleg standpunten en meningen geven.

    Dagelijks leven

    Kan een verhaal vertellen over een vakantie, een gebeurtenis op straat.

    Kan aan familie of buren vertellen over een vervelende of plezierige ervaring, bijvoorbeeld in het contact met overheidsinstanties, de gemeente, de belasting.

    Kan beschrijven hoe een dag uit het dagelijks leven doorgaans verloopt.

    Kan tijdens een wijkvergadering een mening geven over bijvoorbeeld de noodzaak van komst van een speeltuin.

    Kan verslag uitbrengen over een bankoverval waarvan hij/zij getuige was.

    Etc.

  • 2. Een publiek toespreken

    Werk

    Kan een voorbereide heldere presentatie geven over een nieuw product of regeling.

    Kan voorbereid betoog houden over een studiereis.

    Opleiding

    Kan, mits voorbereid, een uiteenzetting houden over de gang van zaken tijdens een excursie, bijvoorbeeld over tijd of plaats van verzamelen.

    Kan, mits voorbereid, een redelijk uitgebreide spreekbeurt houden over een bekend onderwerp.

    Dagelijks leven

    Kan, mits voorbereid, op een buurtbijeenkomst beschrijven wat de gewenste verkeerssituatie is in de straat.

    Kan op een jubileum een tevoren voorbereide speech geven over de jubilaris.

    Kan, mits voorbereid, tijdens een wijkactiviteit de spelregels van een spel bekendmaken.

    Kan, mits voorbereid, op een sportclub mededelingen doen over de gang van zaken of de spelregels tijdens een sportdag.

    Etc.

Vaardigheid: Spreken

Niveau: B2

Beheersingsniveau:

Kan duidelijke, gedetailleerde beschrijvingen presenteren over een breed scala van onderwerpen die betrekking hebben op zijn/haar interessegebied. Kan een standpunt over een actueel onderwerp verklaren en de voordelen en nadelen van diverse opties uiteenzetten.

Subvaardigheden en Descriptoren

Voorbeelden bij de descriptoren

Tekstkenmerken productief

1. Monologen

Kan over een groot aantal onderwerpen binnen zijn/haar interessegebied een argumentatie systematisch opbouwen en op adequate wijze de belangrijke punten en relevante details markeren.

Kan een reeks van beredeneerde argumenten opbouwen.

Kan een standpunt uitleggen en daarbij de voor- en nadelen van verschillende opties presenteren

2. Een publiek toespreken

Kan een duidelijke, voorbereide presentatie geven waarbij hij/zij argumenten kan noemen voor of tegen een bepaald standpunt of voor- en nadelen van diverse opties.

Kan omgaan met een aantal daaropvolgende vragen met een mate van vloeiendheid en spontaniteit die noch voor hem/haarzelf, noch voor het publiek ongemak oplevert.

Kan aankondigen over de meeste algemene onderwerpen zo helder, vlot en spontaan brengen dat toehoorders het zonder inspanning kunnen volgen.

De voorbeelden zijn opgenomen op de volgende pagina, uitgesplitst naar de domeinen werk, opleiding en dagelijks leven.

onderwerp

De onderwerpen kunnen algemeen, wetenschappelijk of beroepsmatig van aard zijn of te maken hebben met vrijetijdsbesteding.

woordgebruik en woordenschat

De woordenschat is toereikend om duidelijke beschrijvingen te geven, en meningen te verkondigen over de meeste algemene onderwerpen. Het valt niet op dat de spreker naar woorden moet zoeken.

grammaticale correctheid

Vertoont een vrij uitgebreide beheersing van de grammatica en maakt gebruik van complexe zinsvormen. Er zijn geen fouten die de begrijpelijkheid in de weg staan. De meeste fouten worden door de spreker zelf hersteld.

vloeiendheid

Stukken tekst worden in een vrij vast tempo geproduceerd, alhoewel de spreker soms aarzelt wanneer hij/zij zoekt naar patronen en uitdrukkingen. Er zijn nog maar weinig opvallend lange pauzes.

• coherentie

De spreker maakt gebruik van een beperkt aantal middelen voor tekstcohesie om zijn/haar uitingen te verbinden tot een heldere, coherente tekst, hoewel dat in een lange bijdrage niet altijd even goed lukt.

uitspraak

Duidelijke, natuurlijke uitspraak en intonatie.

Voorbeelden bij de descriptoren bij Spreken B2:

Voor alle voorbeelden op B2 geldt dat onderwerpen betrekking hebben op het interessegebied van de spreker of op alledaagse zaken. Haperingen en incorrect taalgebruik komen zelden voor en zijn over het algemeen niet storend. Soms zijn de verbanden tussen tekstgedeelten niet direct duidelijk aangegeven.

  • 1. Monologen

    Werk

    Kan in een sollicitatiegesprek een gedetailleerde beschrijving geven van opleidings- en werkervaringen.

    Kan een beschrijving geven van een arbeidsconflict, bijvoorbeeld in een gesprek met een bemiddelaar.

    Kan bij een reorganisatie uitgebreid zijn/haar mening of voorkeur beargumenteren met betrekking tot de keuze van een organisatiemodel.

    Kan een collega overtuigen van een te kiezen werkwijze.

    Opleiding

    Kan in een intakegesprek een gedetailleerd verslag doen van eerdere onderwijservaringen.

    Kan een beschrijving geven van bijvoorbeeld het onderwijssysteem in het land van herkomst.

    Kan in een werk- of projectgroep zijn/haar voorkeur voor een onderwerpkeuze of werkwijze uitgebreid beargumenteren.

    Kan in een deelnemersraad een betoog houden over te ondernemen actie tegen een bepaalde maatregel.

    Dagelijks leven

    Kan uitgebreid verslag doen van een reis.

    Kan een gedetailleerde beschrijving geven van een land of landschap.

    Kan zijn/haar standpunten uitgebreid beargumenteren met betrekking tot ‘onderwerpen uit de krant’.

    Kan als lid van de ouderraad een betoog houden tegen bijvoorbeeld de vierdaagse schoolweek.

    Etc.

  • 2. Een publiek toespreken

    Werk

    Kan een nieuwe regeling uitleggen aan een groep collega's.

    Kan een heldere gedetailleerde presentatie geven over een uitgevoerd project.

    Kan een voorstel of plan in detail presenteren.

    Opleiding

    Kan als lid van een deelnemersraad bijvoorbeeld zijn/haar vertrek uit de raad aankondigen en toelichten.

    Kan een uitgebreide spreekbeurt houden.

    Dagelijks leven

    Kan tijdens een ouderraadvergadering bijvoorbeeld zijn/haar vertrek uit de raad aankondigen en toelichten.

    Kan voor de ouderraad een presentatie houden over de voorgenomen herinrichting van de speelplaats in de hoedanigheid van lid van de speelplaatscommissie.

    Etc.

Vaardigheid: Spreken

Niveau: C1

Beheersingsniveau: Kan duidelijke, gedetailleerde beschrijvingen geven over complexe onderwerpen en daarbij subthema’s integreren, specifieke standpunten ontwikkelen en het geheel afronden met een passende conclusie.

Subvaardigheden en Descriptoren

Voorbeelden bij de descriptoren

Tekstkenmerken productief

1. Monologen

Kan een duidelijke, gedetailleerde beschrijving geven van complexe onderwerpen.

Kan uitgebreide verhalen vertellen en beschrijvingen geven en daarbij ingaan op subthema's en het betoog afronden met een passende conclusie.

Kan een argumentatie ontwikkelen, daarbij belangrijke punten extra aandacht geven en relevante details ter ondersteuning presenteren.

2. Een publiek toespreken

Kan een duidelijke, goedgestructureerde presentatie geven over een complex onderwerp en daarbij standpunten ondersteunen met aanvullende argumenten en relevante voorbeelden.

Kan goed omgaan met onderbrekingen en daarop spontaan en haast moeiteloos reageren.

Kan aankondigingen vlot en bijna zonder enige moeite brengen en daarbij gebruik maken van de juiste intonatie om fijnere nuances nauwkeurig uit te drukken.

De voorbeelden zijn opgenomen op de volgende pagina, uitgesplitst naar de domeinen werk, opleiding en dagelijks leven.

onderwerp

De onderwerpen zijn algemeen, wetenschappelijk, beroepsmatig of alledaags van aard. De onderwerpen kunnen buiten het eigen kennisgebied liggen en abstract en complex zijn met een specialistisch karakter.

woordgebruik en woordenschat

De ruime woordenschat maakt een helder betoog in een gepaste stijl mogelijk, zonder beperkingen in wat de spreker heeft te zeggen.

grammaticale correctheid

Het gebruik van de grammatica is voortdurend accuraat. Fouten zijn zeldzaam, moeilijk te ontdekken en over het algemeen worden ze, wanneer ze wel voorkomen, direct gecorrigeerd.

vloeiendheid

De spreker drukt zich vloeiend en spontaan uit. Alleen een conceptueel moeilijk onderwerp kan een natuurlijke, vloeiende woordenstroom in de weg staan.

coherentie

De tekst loopt goed en is goed gestructureerd, en vertoont een goed gebruik van structuurpatronen, verbindingswoorden en andere manieren om tekstcohesie tot stand te brengen.

uitspraak

De intonatie is gevarieerd en klemtoon wordt correct gebruikt om betekenisverschillen uit te drukken.

Voorbeelden bij de descriptoren bij Spreken C1:

Bij de voorbeelden op C1 gelden geen noemenswaardige beperkingen ten aanzien van onderwerpkeuze of kwaliteit van uitvoering.

  • 1. Monologen

    Werk

    Kan verslag doen van het mislukken van een project en van de oorzaken die daaraan ten grondslag liggen.

    Kan uitgebreid verslag doen van een conferentie die hij/zij in het kader van het werk bezocht heeft.

    Kan in een evaluatiegesprek sterke en zwakke punten in het eigen functioneren beschrijven.

    Opleiding

    Kan in een evaluatiegesprek sterke en zwakke punten in het eigen leerproces beschrijven.

    Dagelijks leven

    Kan in een aangifte verslag doen van een nare ervaring, bijvoorbeeld een beroving.

    Kan als getuige voor een rechtbank zijn/haar ervaringen of waarnemingen beschrijven.

    Etc.

  • 2. Een publiek toespreken

    Werk

    Kan als leider van een workshop een werkvorm uitleggen.

    Kan een presentatie houden waarin verschillende opties om een probleem op te lossen en de consequenties van de diverse opties worden belicht.

    Kan een standpunt uiteenzetten voor een publiek van niet-gelijkgestemden.

    Opleiding

    Kan als voorzitter van een deelnemersvereniging een actieplan uitleggen.

    Kan een presentatie geven over een voorgenomen of uitgevoerd scriptieonderzoek: kan een plan toelichten en over bevindingen of resultaten rapporteren.

    Kan een zeer uitgebreide en gedetailleerde spreekbeurt geven over een uitgediept onderwerp.

    Dagelijks leven

    Kan als voorzitter van een schoolbestuur het ontslag van een leerkracht toelichten.

    Kan als lid van een belangenvereniging een raadsvergadering toespreken.

    Kan als lid van een politieke partij een partijcongres overtuigen voor een bepaalde kandidaat of een bepaald standpunt te kiezen.

    Etc.

Vaardigheid: Schrijven

Niveau: B1

Beheersingsniveau:

Kan eenvoudige, samenhangende tekst schrijven over onderwerpen die vertrouwd of van persoonlijk belang zijn. Kan persoonlijke brieven schrijven waarin ervaringen en indrukken beschreven worden.

Subvaardigheden en Descriptoren

Voorbeelden bij de descriptoren

Tekstkenmerken productief

1. Correspondentie

Kan vrij gedetailleerde persoonlijke brieven schrijven over ervaringen, gevoelens en gebeurtenissen.

Kan een korte, eenvoudige zakelijke brief schrijven.

2. Aantekeningen, berichten, formulieren

Kan notities/berichten schrijven waarin eenvoudige informatie van onmiddellijke relevantie voor vrienden, mensen van diensten, docenten en anderen die in zijn/haar dagelijks leven een rol spelen overgebracht wordt waarbij de belangrijke punten begrijpelijk overkomen.

3. Verslagen en rapporten

Kan heel korte rapporten schrijven volgens een vastgestelde standaard, waarin routinematige, feitelijke informatie doorgegeven wordt en redenen voor het ondernemen van bepaalde acties aangegeven worden.

4. Vrij schrijven

Kan eenvoudige, gedetailleerde beschrijvingen maken over een aantal bekende onderwerpen binnen het eigen interessegebied.

Kan verslag doen van ervaringen, en daarbij gevoelens en reacties beschrijven in eenvoudige lopende tekst.

Kan een gebeurtenis, een recent uitstapje – waar gebeurd of verzonnen – beschrijven.

De voorbeelden zijn opgenomen op de volgende pagina, uitgesplitst naar de domeinen werk, opleiding en dagelijks leven.

onderwerp

Het onderwerp is vertrouwd, valt binnen de persoonlijke belangstelling of heeft betrekking op het dagelijks leven, eigen werk of opleiding.

woordenschat en woordgebruik

De woordenschat is toereikend om eventueel met behulp van omschrijvingen over vertrouwde onderwerpen, zoals familie, hobby's, werk, reizen en actuele gebeurtenissen te schrijven.

grammaticale correctheid

Redelijk correct gebruik van frequente 'routines' en patronen die horen bij voorspelbare situaties.

spelling en interpunctie

Lopende tekst die over het algemeen in het geheel begrijpelijk is.

Spelling, interpunctie en lay-out zijn in de meeste gevallen accuraat genoeg om te volgen.

coherentie

Een serie van kortere, eenvoudige afzonderlijke elementen is verbonden tot een samenhangende lineaire reeks van punten.

Voorbeelden bij de descriptoren bij schrijven B1:

Voor alle voorbeelden op B1 geldt dat vertrouwde of alledaagse zaken redelijk correct worden weergegeven waarbij spelling over het algemeen geen hinderpaal vormt voor het begrip van de lezer.

  • 1. Correspondentie

    Werk

    Kan een briefje schrijven aan de chef waarin een verzoek of een voorstel tot regeling wordt gedaan (functioneringsgesprek verzetten, verzoek om een gesprek omdat er een probleem is).

    Kan een standaardbrief schrijven aan een instelling om informatie aan te vragen over een bepaald product.

    Kan een standaardbrief schrijven om een bepaald product te bestellen.

    Kan een standaard klachtenbrief schrijven.

    Kan een eenvoudige, korte sollicitatiebrief schijven met een beknopt c.v., volgens een voorbeeld.

    Opleiding

    Kan een briefje schrijven aan de docent waarin een verzoek of een voorstel tot regeling wordt gedaan (proefwerk op een andere dag, verzoek om een gesprek omdat er een probleem is).

    Kan een standaardbrief schrijven aan een instelling met een verzoek tot stage.

    Kan een standaardbrief schrijven aan een school om informatie aan te vragen over een bepaalde opleiding.

    Dagelijks leven

    Kan een eenvoudige brief schrijven aan een winkel met een klacht over een bepaald product.

    Kan namens de oudercommissie een uitnodiging schrijven.

    Kan in persoonlijke brieven met enige mate van detaillering schrijven wat hij/zij de laatste tijd heeft meegemaakt.

    Kan in een persoonlijke brief met enige mate van detaillering een gebeurtenis en gevoelens beschrijven.

    Kan een briefje schrijven aan familie/kennis waarin een verzoek of een voorstel tot regeling wordt gedaan in de persoonlijke sfeer (familiereünie, verzoek om een gesprek omdat er een probleem is).

    Kan een briefje schrijven aan bekenden met instructies, bijvoorbeeld omdat men op vakantie gaat en er zaken geregeld moeten worden (belangrijke post, planten water geven, etc.).

  • 2. Aantekeningen, berichten, formulieren

    Werk

    Kan een memo schrijven bij in te leveren werk aan de chef, met het bericht waarom iets wel, niet of op een bepaalde manier is gedaan.

    Kan een aankondiging (voor op het prikbord) schrijven van een informatieavond of feest.

    Kan een oproep schrijven voor een protestactie.

    Kan een formulier invullen om zich op te geven voor een bijscholing, training (motivatie, vooropleiding, interesses).

    Opleiding

    Kan een berichtje schrijven bij in te leveren huiswerk aan de docent, met het bericht waarom iets wel, niet of op een bepaalde manier is gedaan.

    Kan een aankondiging (voor op het prikbord) schrijven van een informatieavond of schoolfeest.

    Kan een oproep schrijven voor protestactie op school.

    Kan een formulier invullen om zich op te geven voor een opleiding (motivatie, vooropleiding, interesses).

    Dagelijks leven

    Kan aan klachtenformulier invullen.

    Kan een aankondiging in de wijkkrant schrijven van een informatieavond of feest.

    Kan een oproep in de wijkkrant schrijven voor een protestactie.

    Kan een formulier invullen om zich op te geven voor een cursus (motivatie, vooropleiding, interesses).

    Kan een inschrijfformulier van een woningbouwvereniging invullen.

    Etc.

  • 3. Verslagen en rapporten

    Werk

    Kan volgens een vast format een verslag maken van eigen werkzaamheden, bijvoorbeeld een korte rapportage van de toestand van een patiënt, een korte rapportage van het gedrag van een kind op de peuterspeelzaal, een korte rapportage van een telefoongesprek met een klant, etc.

    Kan volgens een vast format een rapport schrijven over de toestand van een product en de noodzakelijke werkzaamheden daaromtrent, bijvoorbeeld een rapport van een auto, wat eraan kapot is, en wat eraan moet gebeuren, een televisie, wat de klacht van de klant is, wat men moet controleren.

    Kan met behulp van een voorgestructureerd model een korte intake van een patiënt beschrijven: wat de klachten zijn en wat de volgende stappen moeten zijn.

    Kan met behulp van een voorgestructureerd model een korte intake van een sollicitant op een uitzendbureau beschrijven: iemands personalia, beschikbaarheid, werkervaring en werkwensen en suggesties van de intercedent.

    Opleiding

    Kan een kort en eenvoudig verslag maken van een praktijkopdracht.

    Kan volgens een vast format een kort en eenvoudig verslag maken van een stage.

  • 4. Vrij schrijven

    Werk

    Kan een eenvoudige lopende tekst schrijven, bijvoorbeeld ten behoeve van de nieuwsbrief, waarin een mening wordt gegeven over roken in de kantine.

    Kan een eenvoudige lopende tekst schrijven, bijvoorbeeld ten behoeve van de nieuwsbrief, waarin ervaringen worden beschreven met een gevolgde training.

    Kan een eenvoudige lopende tekst schrijven, bijvoorbeeld ten behoeve van de nieuwsbrief, waarin een reactie wordt gegeven op een werkuitje.

    Opleiding

    Kan een eenvoudige lopende tekst schrijven, bijvoorbeeld voor de schoolkrant, waarin een schoolreisje beschreven wordt.

    Kan een eenvoudige lopende tekst schrijven waarin een actuele gebeurtenis binnen een thema op school wordt beschreven, bijvoorbeeld aan de hand van een krantenkop.

    Kan een eenvoudige lopende tekst schrijven waarin een mening gegeven wordt over een schools of maatschappelijk thema (roken op school, geweld op straat, etc).

    Dagelijks leven

    Kan een eenvoudige lopende tekst schrijven over ervaringen met en reacties op persoonlijke gebeurtenissen (verhuizing, andere baan, geboorte, overlijden, etc.) bijvoorbeeld in een brief aan familie of vrienden.

    Kan een eenvoudige lopende tekst schrijven waarin een mening gegeven wordt over een aangelegenheid in de wijk (gevaarlijke wegen, hondenpoep, roken op school, geweld op straat, etc.), bijvoorbeeld ten behoeve van de wijkkrant.

Vaardigheid: Schrijven

Niveau: B2

Beheersingsniveau:

Kan een duidelijke, gedetailleerde tekst schrijven over een breed scala van onderwerpen die de persoonlijke interesse van de schrijver hebben. Kan een opstel of verslag schrijven, informatie doorgeven of redenen aanvoeren ter ondersteuning vóór of tégen een specifiek standpunt. Kan brieven schrijven waarin het persoonlijk belang van ervaringen en indrukken aangegeven wordt.

Subvaardigheden en Descriptoren

Voorbeelden bij de descriptoren

Tekstkenmerken productief

1. Correspondentie

Kan brieven schrijven met een bepaalde mate van emotie en kan de persoonlijke betekenis van gebeurtenissen en ervaringen onderstrepen en het nieuws en standpunten van de correspondent becommentariëren.

Kan adequate zakelijke brieven schrijven.

2. Aantekeningen, berichten, formulieren

Als op B1

3. Verslagen en rapporten

Kan een essay of rapport schrijven waarbij een argument wordt uitgewerkt, en daarbij redenen aangeven voor of tegen een bepaalde mening en de voordelen en nadelen van verschillende keuzes uitleggen.

Kan een geheel maken van informatie en argumenten uit een aantal bronnen.

4. Vrij schrijven

Kan heldere, gedetailleerde beschrijvingen geven over een scala aan onderwerpen gerelateerd aan zijn/haar interessegebied.

De voorbeelden zijn opgenomen op de volgende pagina, uitgesplitst naar de domeinen werk, opleiding en dagelijks leven.

onderwerp

De onderwerpen kunnen algemeen, wetenschappelijk of beroepsmatig van aard zijn of te maken hebben met vrijetijdsbesteding.

woordenschat en woordgebruik

Voldoende taal om duidelijke beschrijvingen te geven, en meningen te verkondigen over de meeste algemene onderwerpen.

grammaticale correctheid

Vertoont een vrij uitgebreide beheersing van de grammatica. Er zijn geen fouten die de begrijpelijkheid in de weg staan.

spelling en interpunctie

Duidelijke, begrijpelijke, lopende tekst waarbij tekstconventies zoals indeling in paragrafen en standaard lay-out zijn toegepast.

Spelling en interpunctie zijn redelijk accuraat maar kunnen invloeden van de moedertaal bevatten.

coherentie

Een gelimiteerd aantal middelen voor tekstcohesie is aangewend om de uitingen van de schrijver te verbinden tot een heldere, coherente tekst, hoewel dat in een lange tekst niet altijd even goed is gelukt.

Voorbeelden bij de descriptoren bij schrijven B2:

Voor alle voorbeelden op B2 geldt dat de zaken die behoren tot de interessesfeer of de leefwereld van de schrijver redelijk correct zijn weergeven in een spelling die mogelijk een enkele maal invloed van de moedertaal van de schrijver vertoont. Bij lange teksten zijn verbanden tussen tekstgedeelten soms niet geheel duidelijk.

  • 1. Correspondentie

    Werk

    Kan een uitgebreide brief schrijven met een goed onderbouwd verzoek aan de bedrijfsleiding over een punt van de ondernemingsraad.

    Kan een gedetailleerde sollicitatiebrief schrijven naar aanleiding van een vacature.

    Kan een brief schrijven aan een instelling om informatie aan te vragen over een bepaald product.

    Opleiding

    Kan een uitgebreide brief schrijven met een algemeen (formeel) verzoek aan de schoolleiding (bijvoorbeeld vanuit de leerlingenraad) met onderbouwing.

    Kan een brief schrijven aan een instelling met een verzoek tot stage onderbouwd met een gedetailleerde motivatie.

    Kan een brief schrijven aan een school om informatie aan te vragen over een bepaalde opleiding.

    Dagelijks leven

    Kan een brief schrijven aan bekenden over zaken die hem/haar (emotioneel) bezighouden.

    Kan een brief schrijven waarin hij/zij reageert op zaken die een ander (emotioneel) bezighouden.

    Kan een brief schrijven aan een winkel met een klacht over een bepaald product.

    Kan een brief schrijven aan de gemeente waarin hij/zij protesteert tegen de bouwplannen van de buren.

  • 3. Verslagen en rapporten

    Werk

    Kan een persoonlijke reactie schrijven op een voorstel van de directie om bepaalde werkzaamheden te schrappen.

    Kan van een onderzoekje (roken op de werkplek, slechte bureaustoelen, kwaliteit eten in de kantine) bijvoorbeeld op basis van een afgenomen vragenlijst een helder gedetailleerd verslag schrijven, conclusies trekken en de eigen mening geven, suggesties doen.

    Kan een stuk schrijven over een maatschappelijk probleem dat relevantie heeft voor de eigen werkkring, bijvoorbeeld ten behoeve van de nieuwsbrief/werkkrant.

    Kan een rapportage maken van eigen werkzaamheden, bijvoorbeeld een korte rapportage van de toestand van een patiënt, een korte rapportage van het gedrag van een kind op de peuterspeelzaal, een korte rapportage van een telefoongesprek met een moeilijke klant, etc.

    Kan een rapport schrijven over de toestand van een product en de noodzakelijke werkzaamheden daaromtrent, bijvoorbeeld een rapport van een auto, wat eraan kapot is, en wat eraan moet gebeuren, wanneer, en wie dat het beste kan doen, een televisie, wat de klacht van de klant is, wat men moet controleren, wanneer en wie dat het beste kan doen.

    Kan verslag doen van een intake van een patiënt: wat de klachten zijn en wat de volgende stappen moeten zijn.

    Kan verslag doen van een intake van een sollicitant op een uitzendbureau beschrijven: iemands personalia, beschikbaarheid, werkervaring en werkwensen en suggesties van de intercedent.

    Kan een advies schrijven met betrekking tot de aanschaf van een artikel, waarbij informatie uit krant, vakblad, foldermateriaal etc. wordt gebruikt.

    Opleiding

    Kan een persoonlijke reactie schrijven op een voorstel van het College van Bestuur om bepaalde vakken te schrappen.

    Kan van een onderzoek (naar roken op school, housemuziek, gebruik van computers op school) bijvoorbeeld op basis van een afgenomen vragenlijst een gedetailleerd verslag schrijven, conclusies trekken en de eigen mening geven, suggesties doen.

    Kan een (prikkelende) stelling uitwerken in een opstel.

    Kan een rapportage maken van een stage.

    Kan een stuk schrijven over een maatschappelijk probleem (kinderen lezen steeds minder) of voorgestelde regeling (verplichte 5-jaarlijks rijexamen), waarin voors en tegens worden aangegeven.

    Kan een werkstuk maken, waarbij informatie uit krant, encyclopedie of internet en vakblad gecombineerd moet worden.

    Dagelijks leven

    Kan voor het buurtcentrum een voorstel schrijven voor een nieuw in te richten speelterrein.

    Etc.

  • 4. Vrij schrijven

    Werk

    Kan een lopende tekst schrijven, bijvoorbeeld t.b.v. de nieuwsbrief, waarin een mening gegeven wordt over een relevant thema op het werk (roken in de kantine, geweld op de werkplek, etc.).

    Kan een lopende tekst schrijven, bijvoorbeeld t.b.v. de nieuwsbrief, waarin ervaringen beschreven worden die verband houden met het werk (wat vond je van de training, wat vond je zinvol en waarom).

    Kan een lopende tekst schrijven, bijvoorbeeld t.b.v. de nieuwsbrief, waarin een reactie gegeven wordt op gebeurtenissen op het werk (veranderde roosters, werkmateriaal, verlies lijden van het bedrijf, CAO-onderhandelingen).

    Kan een lopende tekst schrijven, bijvoorbeeld t.b.v. de nieuwsbrief, waarin een bezoek aan een collega-firma wordt beschreven en becommentarieerd.

    Opleiding

    Kan een lopende tekst schrijven waarin een mening gegeven wordt over een schools of maatschappelijk thema (roken op school, geweld op straat, etc.).

    Kan een lopende tekst schrijven waarin ervaringen beschreven worden die verband houden met de opleiding (wat vond je van het eerste schooljaar, hoe was de stagedag in het restaurant, heb je vreemde / grappige dingen meegemaakt?).

    Kan een lopende tekst schrijven waarin een reactie gegeven wordt op schoolse gebeurtenissen (veranderde regels, nieuw lesmateriaal, nieuwe groepsindeling, andere docent, etc.).

    Kan een lopende tekst schrijven waarin een bezoek aan een museum beschreven wordt en becommentarieerd.

    Kan een lopende tekst schrijven waarin een gebeurtenis wordt beschreven binnen een vakgebied: geschiedenis, aardrijkskunde.

    Kan een lopende tekst schrijven waarin een actuele gebeurtenis binnen een thema op school wordt beschreven, bijvoorbeeld aan de hand van een krantenkop.

    Dagelijks leven

    Kan een lopende tekst schrijven waarin een mening gegeven wordt over een aangelegenheid in de wijk (gevaarlijke wegen, hondenpoep, roken op school, geweld op straat, etc.), bijvoorbeeld t.b.v. de wijkkrant.

    Kan een lopende tekst schrijven over ervaringen met en reacties op persoonlijke gebeurtenissen (verhuizing, andere baan, geboorte, overlijden, etc.) bijvoorbeeld in een brief aan familie of vrienden.

    Etc.

Vaardigheid: Schrijven

Niveau: C1

Beheersingsniveau:

Kan zich in duidelijke, goed gestructureerde tekst uitdrukken en uitgebreid standpunten uiteenzetten. Kan in een brief, een opstel of een verslag gedetailleerde uiteenzettingen schrijven over complexe onderwerpen en belangrijke punten benadrukken. Kan verschillende soorten teksten schrijven in een zelfverzekerde, persoonlijke stijl die aangepast is aan de lezer die hij/zij in gedachten heeft.

Subvaardigheden en Descriptoren

Voorbeelden bij de descriptoren

Tekstkenmerken productief

1. Correspondentie

Kan zich duidelijk en precies uitdrukken in persoonlijke correspondentie, en daarbij flexibel en effectief gebruik maken van de taal, inclusief toespelingen en grappen en emotionele taal.

Kan een complexe zakelijke brief schrijven.

2. Aantekeningen, berichten en formulieren

Als op B1

3. Verslagen en rapporten

Kan heldere, goed gestructureerde uiteenzettingen schrijven over complexe onderwerpen en relevante opmerkelijke punten daarin onderstrepen.

Kan standpunten vrij uitvoerig uitwerken en ondersteunen met ondergeschikte punten, redenen en relevante voorbeelden.

4. Vrij schrijven

Kan heldere, gedetailleerde, goed gestructureerde en goed uitgewerkte beschrijvingen en beeldende teksten schrijven in een zekere, persoonlijke en natuurlijke stijl die aansluit bij de lezer.

De voorbeelden zijn opgenomen op de volgende pagina, uitgesplitst naar de domeinen werk, opleiding en dagelijks leven.

onderwerp

De onderwerpen zijn algemeen, wetenschappelijk, beroepsmatig of alledaags van aard. De onderwerpen kunnen buiten het eigen kennisgebied liggen en abstract en complex zijn met een specialistisch karakter.

woordenschat en woordgebruik

De tekst toont een goede beheersing van een breed scala aan taal. De schrijver heeft formuleringen geselecteerd waarmee hij/zij zich helder en in een gepaste stijl kan uitdrukken zonder zich te beperken in wat hij/zij wil zeggen.

grammaticale correctheid

Consequent accuraat gebruik van de grammatica. Fouten zijn zeldzaam.

spelling en interpunctie

Lay-out, paragraafindeling en interpunctie zijn consistent en ondersteunen het begrip bij de lezer. De spelling is accuraat, afgezien van enkele verschrijvingen.

coherentie

De duidelijke, goed lopende en goedgestructureerde tekst, vertoont een goed gebruik van structuurpatronen, verbindingswoorden en andere middelen voor tekstcohesie.

Voorbeelden bij de descriptoren bij schrijven C1:

Voor de voorbeelden op C1 gelden geen beperkingen ten aanzien van onderwerpkeuze noch – behoudens een enkele uitzondering – ten aanzien van de kwaliteit van het taalgebruik. Spellingfouten kunnen meestal gezien worden als 'typefouten' of slordigheden, zijn niet aantoonbaar veroorzaakt door interferentie met de moedertaal van de schrijver.

  • 1. Correspondentie

    Werk

    Kan een brief schrijven waarin bezwaar wordt gemaakt tegen een voorgenomen besluit van de gemeente.

    Kan een brief schrijven aan de bedrijfsleiding waarin een protest neergelegd wordt en uitgebreid onderbouwd wordt.

    Kan een tactvol antwoord schrijven op een klachtenbrief van een klant.

    Kan een uitgebreide sollicitatiebrief schrijven.

    Kan een aanbeveling/referentie schrijven voor een collega.

    Opleiding

    Kan een brief schrijven met een algemeen (formeel) verzoek aan de schoolleiding (bijvoorbeeld vanuit de leerlingenraad) met onderbouwing.

    Kan een brief schrijven aan de schoolleiding of aan de docent waarin een protest neergelegd wordt en uitgebreid onderbouwd wordt.

    Kan schriftelijk communiceren met een begeleider over het uitvoeren van een onderzoek of het schrijven van een scriptie.

    Dagelijks leven

    Kan een bezwaarschrift indienen bij de belastingen.

    Kan in brieven en e-mails aan vrienden toespelingen en grappen maken.

  • 3. Verslagen en rapporten

    Werk

    Kan een projectvoorstel of subsidieaanvraag schrijven.

    Kan een offerte schrijven voor een uit te voeren opdracht.

    Kan een gedetailleerd technisch of wetenschappelijk rapport schrijven.

    Kan een zakelijk verslag maken op basis van aantekeningen van een vergadering.

    Kan een verslag schrijven (met relaties/eigen mening/argumenten) aan de hand van een staafdiagram, bijvoorbeeld met betrekking tot bedrijfsresultaten.

    Kan een functieprofiel en een advertentietekst opstellen.

    Kan een wervende tekst schrijven voor een reclamefolder of bedrijfsinformatie.

    Kan een samenvatting maken van artikelen uit vakbladen, als briefing voor het management.

    Opleiding

    Kan een scriptie of rapport schrijven op basis van een onderzoek of een literatuurstudie.

    Kan voor een werkgroep een samenvatting maken van gelezen artikelen.

    Kan een uitgebreid verslag maken op basis van aantekeningen van een vergadering.

    Etc.

  • 4. Vrij schrijven

    Werk

    Kan een column schrijven waarin een mening gegeven wordt over een relevant thema op het werk, ervaringen die verband houden met het werk of wetenswaardige gebeurtenissen op het werk.

    Opleiding

    Kan een column schrijven waarin een mening gegeven wordt over een schools of maatschappelijk thema, ervaringen op school of wetenswaardige gebeurtenissen op school.

    Kan een beschouwend of betogend stuk schrijven over een maatschappelijk probleem of voorgestelde regeling, waarin voors en tegens in detail zijn uitgewerkt.

    Dagelijks leven

    Kan een column schrijven waarin een mening gegeven wordt over een aangelegenheid in de wijk.

    Kan een wervende tekst schrijven waarin vrijwilligers worden gevraagd voor het zorgcentrum.

    Kan een beschouwend stuk schrijven ten behoeve van een vergadering van een vereniging.

    Etc.

Teksten verwerken

Vaardigheid: Lezen en schrijven

Niveau: B1

Vaardigheid

Voorbeelden bij de descriptoren

Tekstkenmerken receptief

Tekstkenmerken productief

Kan korte stukjes informatie uit verschillende bronnen nauwkeurig met elkaar vergelijken en voor iemand anders samenvatten.

Kan korte, op simpele wijze geschreven passages parafraseren, met gebruik van de originele bewoordingen en ordening.

De voorbeelden zijn opgenomen op de volgende pagina, uitgesplitst naar de domeinen werk, opleiding en dagelijks leven.

onderwerp

Vertrouwde, alledaagse of werkgerelateerde onderwerpen.

woordgebruik en zinsbouw

Eenvoudig en alledaags.

tekstindeling

Teksten zijn goed gestructureerd.

tekstlengte

Teksten kunnen langer zijn.

onderwerp

Het onderwerp is vertrouwd, valt binnen de persoonlijke belangstelling of heeft betrekking op het dagelijks leven, eigen werk of opleiding.

woordenschat en woordgebruik

De woordenschat is toereikend om eventueel met behulp van omschrijvingen over vertrouwde onderwerpen, zoals familie, hobby's, werk, reizen en actuele gebeurtenissen te schrijven.

grammaticale correctheid

Redelijk correct gebruik van frequente 'routines' en patronen die horen bij voorspelbare situaties.

spelling en interpunctie

Lopende tekst die over het algemeen in het geheel begrijpelijk is.

Spelling, interpunctie en lay-out zijn in de meeste gevallen accuraat genoeg om te volgen.

coherentie

Een serie van kortere, eenvoudige afzonderlijke elementen is verbonden tot een samenhangende lineaire reeks van punten.

Voorbeelden teksten verwerken B1

Werk

Kan op basis van via de e-mail verkregen informatie een afspraak met meerdere collega’s maken.

Kan een eenvoudige samenvatting maken voor collega’s van korte krantenberichten en berichten uit tijdschriften.

Kan een afspraak uit de notulen met eigen woorden schriftelijk doorgeven aan een collega.

Opleiding

Kan voor mededeelnemers een eenvoudige samenvatting maken van informatie uit lesboeken.

Kan een eenvoudige samenvatting in eigen woorden maken van een korte tekst.

Dagelijks leven

Kan voor de sportclub op basis van opgave door de ouders een rooster samenstellen voor het rijden naar uitwedstrijden.

Kan voor een vergadering van de bewonersvereniging een korte samenvatting maken van krantenberichten over de aanleg van een nieuwe speeltuin.

Etc.

Teksten verwerken

Vaardigheid: Lezen en schrijven

Niveau: B2

Vaardigheid

Voorbeelden bij de descriptoren

Tekstkenmerken receptief

Tekstkenmerken productief

Kan een grote variatie van feitelijke en fictieve teksten samenvatten, waarbij hij/zij tegengestelde standpunten en de hoofdthema’s ter discussie stelt en van commentaar voorziet.

Kan fragmenten van nieuwsberichten, interviews en documentaires samenvatten die meningen, argumenten en discussies bevatten.

Kan het plot en de opeenvolging van gebeurtenissen in een film of toneelstuk samenvatten.

De voorbeelden zijn opgenomen op de volgende pagina, uitgesplitst naar de domeinen werk, opleiding en dagelijks leven.

onderwerp

Alledaagse onderwerpen en onderwerpen die aansluiten bij het eigen vakgebied.

woordgebruik en zinsbouw

Er zijn geen beperkingen mits woordenboeken e.d. voorhanden zijn.

tekstindeling

Er zijn geen beperkingen.

tekstlengte

Speelt geen rol.

onderwerp

De onderwerpen kunnen algemeen, wetenschappelijk of beroepsmatig van aard zijn of te maken hebben met vrijetijdsbesteding.

woordenschat en woordgebruik

Voldoende taal om duidelijke beschrijvingen te geven, en meningen te verkondigen over de meeste algemene onderwerpen.

grammaticale correctheid

Vertoont een vrij uitgebreide beheersing van de grammatica. Er zijn geen fouten die de begrijpelijkheid in de weg staan.

spelling en interpunctie

Duidelijke, begrijpelijke, lopende tekst waarbij tekstconventies zoals indeling in paragrafen en standaard lay-out zijn toegepast.

Spelling en interpunctie zijn redelijk accuraat maar kunnen invloeden van de moedertaal bevatten.

coherentie

Een gelimiteerd aantal middelen voor tekstcohesie is aangewend om de uitingen van de schrijver te verbinden tot een heldere, coherente tekst, hoewel dat in een lange tekst niet altijd even goed is gelukt.

Voorbeelden teksten verwerken B2

Werk

Kan een samenvatting maken, inclusief commentaar en discussiepunten, van teksten op het eigen vakgebied.

Opleiding

Kan een samenvatting maken van gelezen proza, inclusief commentaar en discussiepunten.

Dagelijks leven

Kan een samenvatting maken van een rapport van de gemeente over de sanering van een park, inclusief commentaar en discussiepunten.

Etc.

Teksten verwerken

Vaardigheid: Lezen en schrijven

Niveau: C1

Vaardigheid

Voorbeelden bij de descriptoren

Tekstkenmerken receptief

Tekstkenmerken productief

Kan lange, veeleisende teksten samenvatten.

De voorbeelden zijn opgenomen op de volgende pagina, uitgesplitst naar de domeinen werk, opleiding en dagelijks leven.

onderwerp

Alle onderwerpen.

woordgebruik en zinsbouw

Laagfrequent en specialistisch woordgebruik komt voor. Lange samengestelde zinnen.

tekstindeling

Complexe teksten.

Ingewikkelde instructieteksten.

tekstlengte

Speelt geen rol meer.

onderwerp

De onderwerpen zijn algemeen, wetenschappelijk, beroepsmatig of alledaags van aard. De onderwerpen kunnen buiten het eigen kennisgebied liggen en abstract en complex zijn met een specialistisch karakter.

woordenschat en woordgebruik

De tekst toont een goede beheersing van een breed scala aan taal. De schrijver heeft formuleringen geselecteerd waarmee hij/zij zich helder en in een gepaste stijl kan uitdrukken zonder zich te beperken in wat hij/zij wil zeggen.

grammaticale correctheid

Consequent accuraat gebruik van de grammatica. Fouten zijn zeldzaam.

spelling en interpunctie

Lay-out, paragraafindeling en interpunctie zijn consistent en ondersteunen het begrip bij de lezer. De spelling is accuraat, afgezien van enkele verschrijvingen.

coherentie

De duidelijke, goed lopende en goedgestructureerde tekst, vertoont een goed gebruik van structuurpatronen, verbindingswoorden en andere middelen voor tekstcohesie.

Voorbeelden teksten verwerken C1

Werk

Kan artikelen uit vaktijdschriften samenvatten.

Kan beleidsstukken samenvatten.

Opleiding

Kan artikelen uit vaktijdschriften samenvatten.

Kan samenvattingen maken van studieboeken.

Dagelijks leven

Kan beleidsstukken samenvatten voor een vereniging.

Kan ten behoeve van de leesclub een roman samenvatten.

Etc.

Aantekeningen maken

Vaardigheid: luisteren en schrijven

Niveau B1

Vaardigheid

Voorbeelden bij de descriptoren

Tekstkenmerken receptief

Tekstkenmerken productief

Kan notities maken als een lijst van hoofdpunten tijdens een ongecompliceerd praatje, op voorwaarde dat het onderwerp vertrouwd is en het praatje eenvoudig geformuleerd is en aangeboden wordt in duidelijk gearticuleerde standaardspraak.

De voorbeelden zijn opgenomen op de volgende pagina, uitgesplitst naar de domeinen werk, opleiding en dagelijks leven.

onderwerp

Teksten hebben betrekking op vertrouwde onderwerpen uit zijn/haar eigen vakgebied of interessegebied.

woordgebruik en zinsbouw

Het taalgebruik is eenvoudig. Binnen het eigen vak- en/of interessegebied wordt complexer taalgebruik wel begrepen.

tempo en articulatie

Het spreektempo is normaal. De spreker spreekt duidelijk gearticuleerde standaardtaal.

tekstlengte

Teksten zijn niet al te lang.

onderwerp

Het onderwerp is vertrouwd, valt binnen de persoonlijke belangstelling of heeft betrekking op het dagelijks leven, eigen werk of opleiding.

woordenschat en woordgebruik

De woordenschat is toereikend om eventueel met behulp van omschrijvingen over vertrouwde onderwerpen, zoals familie, hobby's, werk, reizen en actuele gebeurtenissen te schrijven.

grammaticale correctheid

Redelijk correct gebruik van frequente 'routines' en patronen die horen bij voorspelbare situaties.

spelling en interpunctie

Lopende tekst die over het algemeen in het geheel begrijpelijk is.

Spelling, interpunctie en lay-out zijn in de meeste gevallen accuraat genoeg om te volgen.

coherentie

Een serie van kortere, eenvoudige afzonderlijke elementen is verbonden tot een samenhangende lineaire reeks van punten.

Voorbeelden aantekeningen maken B1

Werk

Kan tijdens een bijeenkomst over een nieuwe inrichting van de werkplek de belangrijkste punten noteren.

Kan tijdens een voorlichting van de OR over de verkiezingen van nieuwe OR-leden de belangrijkste punten noteren.

Opleiding

Kan tijdens een voorlichting over een excursie de belangrijkste punten noteren.

Kan tijdens een bijeenkomst van de medezeggenschapsraad over verkiezingen de belangrijkste punten noteren.

Dagelijks leven

Kan tijdens een bijeenkomst van de bewonersvereniging over schoonmaak van de portieken de belangrijkste punten noteren.

Kan tijdens een voorlichting over verkeersdrempels in de straat de belangrijkste punten noteren.

Etc.

Aantekeningen maken

Vaardigheid : luisteren en schrijven

Niveau B2

Vaardigheid

Voorbeelden bij de descriptoren

Tekstkenmerken receptief

Tekstkenmerken productief

Kan een helder gestructureerde lezing over een vertrouwd onderwerp begrijpen en kan notities maken over punten die hem/haar belangrijk lijken, ook al heeft hij/zij de neiging op woorden te concentreren en daarom enige informatie te missen.

De voorbeelden zijn opgenomen op de volgende pagina, uitgesplitst naar de domeinen werk, opleiding en dagelijks leven.

onderwerp

Teksten hebben betrekking op concrete en abstracte onderwerpen die men tegenkomt in het sociale en professionele leven en in het onderwijs.

woordgebruik en zinsbouw

Het taalgebruik is complex.

tempo en articulatie

De spreker spreekt in standaardtaal en in normaal tempo.

tekstlengte

Teksten kunnen lang zijn.

onderwerp

De onderwerpen kunnen algemeen, wetenschappelijk of beroepsmatig van aard zijn of te maken hebben met vrijetijdsbesteding.

woordenschat en woordgebruik

Voldoende taal om duidelijke beschrijvingen te geven, en meningen te verkondigen over de meeste algemene onderwerpen.

grammaticale correctheid

Vertoont een vrij uitgebreide beheersing van de grammatica. Er zijn geen fouten die de begrijpelijkheid in de weg staan.

spelling en interpunctie

Duidelijke, begrijpelijke, lopende tekst waarbij tekstconventies zoals indeling in paragrafen en standaard lay-out zijn toegepast.

Spelling en interpunctie zijn redelijk accuraat maar kunnen invloeden van de moedertaal bevatten.

coherentie

Een gelimiteerd aantal middelen voor tekstcohesie is aangewend om de uitingen van de schrijver te verbinden tot een heldere, coherente tekst, hoewel dat in een lange tekst niet altijd even goed is gelukt.

Voorbeelden aantekeningen maken B2

Werk

Kan tijdens een lezing over een onderwerp op zijn/haar vakgebied notities maken.

Kan tijdens lezing van een collega over een nieuwe werkwijze notities maken.

Opleiding

Kan tijdens een werkcollege notities maken.

Kan tijdens een toespraak van de directeur de belangrijkste punten opschrijven.

Dagelijks leven

Kan tijdens een lezing over de flora en fauna in de buurt notities maken.

Kan tijdens een presentatie van de bouwplannen van een nieuwe wijk aantekeningen maken.

Etc.

Aantekeningen maken

Vaardigheid: luisteren en schrijven

Niveau C1

Vaardigheid

Voorbeelden bij de descriptoren

Tekstkenmerken receptief

Tekstkenmerken productief

Kan gedetailleerde notities maken tijdens een lezing over onderwerpen binnen zijn/haar interessegebied, waarbij de informatie zo accuraat genoteerd wordt en zo dicht bij de originele lezing dat de notities ook bruikbaar zijn voor anderen.

De voorbeelden zijn opgenomen op de volgende pagina, uitgesplitst naar de domeinen werk, opleiding en dagelijks leven.

onderwerp

Teksten hebben o.a. betrekking op abstracte, complexe, onbekende onderwerpen.

woordgebruik en zinsbouw

Het taalgebruik is complex. Idiomatisch uitdrukkingen en onduidelijk gestructureerde zinnen zonder expliciete signaalwoorden worden begrepen.

tempo en articulatie

De spreker spreekt normaal tot snel en hoeft niet duidelijk te articuleren. Slecht verstaanbare en vervormde spraak wordt begrepen. Afwijkingen van standaardtaal vormen over het algemeen geen probleem.

tekstlengte

Teksten kunnen lang zijn.

onderwerp

De onderwerpen zijn algemeen, wetenschappelijk, beroepsmatig of alledaags van aard. De onderwerpen kunnen buiten het eigen kennisgebied liggen en abstract en complex zijn met een specialistisch karakter.

woordenschat en woordgebruik

De tekst verraadt een goede beheersing van een breed scala aan taal. De schrijver heeft formuleringen geselecteerd waarmee hij/zij zich helder en in een gepaste stijl kan uitdrukken zonder zich te beperken in wat hij/zij wil zeggen.

grammaticale correctheid

Consequent accuraat gebruik van de grammatica. Fouten zijn zeldzaam.

spelling en interpunctie

Lay-out, paragraafindeling en interpunctie zijn consistent en ondersteunen het begrip bij de lezer. De spelling is accuraat, afgezien van enkele verschrijvingen.

coherentie

De duidelijke, goed lopende en goedgestructureerde tekst, vertoont een goed gebruik van structuurpatronen, verbindingswoorden en andere middelen voor tekstcohesie.

Voorbeelden aantekeningen maken C1

Werk

Kan tijdens een studiedag bij een lezing van een vakgenoot gedetailleerde notities maken voor collega’s.

Kan tijdens een voorlichting over arbeidsvoorwaarden gedetailleerde notities maken voor collega’s.

Opleiding

Kan tijdens een college gedetailleerde notities maken voor mededeelnemers.

Kan tijdens een spreekbeurt van een mededeelnemer gedetailleerde notities maken voor anderen.

Dagelijks leven

Kan tijdens een lezing in een museum gedetailleerde notities maken voor anderen.

Kan tijdens een voorlichting van de gemeente over de aanleg van een busbaan notities maken voor anderen.

Etc.

Bijlage 6

Eindtermen opleidingen Nederlands als tweede taal, gericht op beheersing van een basisniveau Nederlandse taal

Raamwerk NT2

Vaardigheid: Luisteren

Niveau: A1

Beheersingsniveau:

Kan vertrouwde woorden en basiszinnen begrijpen die zichzelf, zijn/haar familie en directe concrete omgeving betreffen, wanneer de mensen langzaam en duidelijk spreken.

Subvaardigheden en Descriptoren

Voorbeelden bij de descriptoren

Tekstkenmerken receptief

Strategieën

1. Gesprekken tussen moedertaalsprekers verstaan

(geen descriptor op dit niveau)

2. Luisteren als lid van een live publiek

(geen descriptor op dit niveau)

3. Luisteren naar aankondigingen en instructies

Kan instructies begrijpen die zorgvuldig en langzaam aan hem/haar gericht zijn en kan korte, eenvoudige aanwijzingen opvolgen.

4. Luisteren naar TV, video- en geluidsopnames

(geen descriptor op dit niveau)

De voorbeelden zijn opgenomen op de volgende pagina, uitgesplitst naar de domeinen werk, opleiding en dagelijks leven.

onderwerp

Teksten hebben betrekking op zeer eenvoudige en vertrouwde onderwerpen uit het dagelijks leven.

woordgebruik en zinsbouw

Het taalgebruik is zeer eenvoudig. De zinnen zijn gescheiden door pauzes.

tempo en articulatie

De spreker spreekt zorgvuldig, langzaam en duidelijk.

tekstlengte

Teksten zijn kort.

signalen herkennen en interpreteren

(geen descriptor op dit niveau)

Voorbeelden bij de descriptoren bij luisteren A1:

Voor alle voorbeelden bij A1 geldt dat zij langzaam en duidelijk moeten worden uitgesproken en direct tot de luisteraar gericht moeten zijn.

  • 3. Luisteren naar aankondigingen en instructies

    Werk

    Kan korte, eenvoudige bestellingen begrijpen die vaak voorkomen.

    Kan korte, eenvoudige beschrijvingen van voorwerpen, personen en situaties begrijpen.

    Kan korte, eenvoudige instructies over hoe hij/zij een kopieerapparaat moet bedienen opvolgen als die bij het apparaat worden uitgelegd.

    Opleiding

    Kan korte, eenvoudige instructies en aanwijzingen over de werking van een apparaat begrijpen als die bij het apparaat worden uitgelegd.

    Kan korte, eenvoudige beschrijvingen van voorwerpen, personen en situaties begrijpen.

    Kan een korte, eenvoudige roostermededeling begrijpen.

    Kan korte, eenvoudige opdrachten begrijpen.

    Dagelijks leven

    Kan korte, eenvoudige routebeschrijvingen begrijpen.

    Kan korte, eenvoudige instructies begrijpen, bijvoorbeeld met betrekking tot de werking van een kaartjesautomaat, als deze bij de automaat uitgelegd worden.

    Kan korte, eenvoudige instructies over het gebruik van een medicijn begrijpen.

    Kan bedragen verstaan bij het afrekenen in een winkel.

    Etc.

Vaardigheid: Luisteren

Niveau: A2

Beheersingsniveau:

Kan zinnen en de meest frequente woorden begrijpen die betrekking hebben op gebieden die van direct persoonlijk belang zijn. (bijvoorbeeld basisinformatie over zichzelf en zijn/haar familie, winkelen, plaatselijke omgeving, werk). Kan de belangrijkste punten in korte, duidelijke, eenvoudige boodschappen en aankondigingen volgen.

Subvaardigheden en Descriptoren

Voorbeelden bij de descriptoren

Tekstkenmerken receptief

Strategieën

1. Gesprekken tussen moedertaalsprekers

verstaan

Kan gewoonlijk het onderwerp bepalen in gesprekken om hem/haar heen, wanneer er langzaam en duidelijk gesproken wordt.

2. Luisteren als lid van een live publiek

(geen descriptor op dit niveau)

3. Luisteren naar aankondigingen en instructies

Kan de hoofdzaken begrijpen in korte, heldere en eenvoudige boodschappen en aankondigingen. Kan eenvoudige aanwijzingen begrijpen.

4. Luisteren naar TV, video- en geluidsopnames

Kan hoofdpunten van korte en duidelijke berichten op radio en tv begrijpen als onderwerp en context bekend zijn en wanneer er langzaam en duidelijk wordt gesproken.

De voorbeelden zijn opgenomen op de volgende pagina, uitgesplitst naar de domeinen werk, opleiding en dagelijks leven.

onderwerp

Teksten hebben betrekking op eenvoudige en vertrouwde onderwerpen en van direct belang voor hem/haar.

woordgebruik en zinsbouw

Het taalgebruik is eenvoudig.

tempo en articulatie

De spreker spreekt rustig en duidelijk.

tekstlengte

Teksten zijn kort.

signalen herkennen en interpreteren

Kan op basis van een idee over de betekenis van het geheel van korte teksten over alledaagse en concrete onderwerp, de waarschijnlijke betekenis van onbekende woorden uit de context afleiden.

Voorbeelden bij de descriptoren bij luisteren A2:

Voor alle voorbeelden op A2 geldt dat zij over onderwerpen gaan die direct betrekking hebben op de luisteraar of waarmee de luisteraar anderszins vertrouwd is. Bovendien dienen sprekers langzaam en duidelijk te spreken.

  • 1. Gesprekken tussen moedertaalsprekers verstaan

    Werk

    Kan het onderwerp bepalen van lunchgesprekken tussen collega's.

    Kan het onderwerp bepalen van discussies tussen collega's bijvoorbeeld in een werkoverleg.

    Kan het onderwerp bepalen van gesprekken tussen klanten en collega's.

    Opleiding

    Kan het onderwerp bepalen van pauzegesprekken tussen mededeelnemers.

    Kan het onderwerp bepalen van vragen die mededeelnemers aan docent stellen.

    Kan het onderwerp bepalen van vragen die docenten aan mededeelnemers stellen.

    Dagelijks leven

    Kan het onderwerp bepalen van gesprekken op straat.

    Kan het onderwerp bepalen van een gesprek tussen twee moedertaalsprekende vriendinnen.

    Kan het onderwerp bepalen van een gesprek tussen een moeder en haar kind op de speelplaats van school.

    Etc.

  • 3. Luisteren naar aankondigingen en instructies

    Werk

    Kan instructies en aanwijzingen met betrekking tot werkzaamheden begrijpen, bijvoorbeeld bestellingen.

    Kan beschrijvingen van voorwerpen, personen en situaties begrijpen.

    Kan een uitleg begrijpen over waar bijvoorbeeld kantoorartikelen liggen, of waar iemand zich bevindt in een gebouw.

    Opleiding

    Kan instructies en aanwijzingen over de werking van een apparaat begrijpen als die bij het apparaat worden uitgelegd.

    Kan beschrijvingen van voorwerpen, personen en situaties begrijpen.

    Kan roostermededelingen begrijpen.

    Kan instructies van docent begrijpen.

    Dagelijks leven

    Kan eenvoudige routebeschrijvingen begrijpen.

    Kan instructies over het gebruik van een medicijn begrijpen.

    Etc.

  • 4. Luisteren naar TV, video- en geluidsopnames

    Werk

    Kan korte aanwijzingen van een telefonische computer begrijpen (bijvoorbeeld om een bepaalde persoon/afdeling aan de telefoon te krijgen).

    Kan een kort bericht over openingstijden van een bedrijf op een antwoordapparaat begrijpen.

    Kan een kort verzoek over de intercom van bedrijf om bepaalde nummers te bellen of naar een bepaalde plek te komen begrijpen.

    Kan een korte instructievideo over werkzaamheden begrijpen.

    Opleiding

    Kan een eenvoudige instructievideo begrijpen.

    Kan de hoofdzaken van korte aankondigingen via een intercom begrijpen.

    Dagelijks leven

    Kan eenvoudige aanwijzingen van een telefonische computer begrijpen (bijvoorbeeld om een bepaalde persoon/afdeling aan de telefoon te krijgen).

    Kan een kort bericht over openingstijden van een bedrijf op een antwoordapparaat begrijpen.

    Kan de belangrijkste informatie uit korte standaardberichten op radio en tv (weerbericht, verkeersinformatie, politiebericht etc.) begrijpen wanneer deze langzaam en duidelijk worden gebracht.

    Kan bij korte berichten hoofdpunten van het dagelijks nieuws op radio en tv begrijpen.

    Kan bij korte berichten een omroepbericht op een station of in de trein begrijpen.

    Etc.

Vaardigheid: Lezen

Niveau: A1

Beheersingsniveau:

Kan vertrouwde namen, woorden en zeer eenvoudige zinnen begrijpen, bijvoorbeeld in mededelingen, op posters en in catalogi.

Subvaardigheden en Descriptoren

Voorbeelden bij de descriptoren

Tekstkenmerken receptief

Strategieën

1. Correspondentie lezen

Kan korte, eenvoudige berichten op een ansichtkaart begrijpen.

2. Oriënterend lezen

Kan bekende namen, woorden en simpele standaardzinnetjes herkennen in eenvoudige mededelingen in de meest voorkomende alledaagse situaties.

3. Lezen om informatie op te doen

Kan zich een idee vormen van de inhoud van eenvoudige informatieve materialen en korte eenvoudige beschrijvingen, vooral als er visuele ondersteuning bij is.

4. Instructies lezen

Kan korte, eenvoudig geschreven aanwijzingen opvolgen.

De voorbeelden zijn opgenomen op de volgende pagina, uitgesplitst naar de domeinen werk, opleiding en dagelijks leven.

onderwerp

Concrete zaken over vertrouwde, alledaagse situaties.

woordgebruik en zinsbouw

Hoogfrequente woorden en korte, eenvoudige zinnen.

tekstindeling

Visuele ondersteuning.

tekstlengte

Korte, eenvoudige teksten.

signalen herkennen en interpreteren

(geen descriptor op dit niveau)

Voorbeelden bij de descriptoren bij lezen A1:

Voor alle voorbeelden op A1 geldt dat zij handelen over vertrouwde concrete onderwerpen, uit korte enkelvoudige zinnen bestaan en gebruik maken van hoogfrequente woorden en standaardtaal en dat de lezer tijd genoeg heeft om dingen nogmaals over te lezen Tekstuele informatie wordt bij voorkeur door illustraties ondersteund.

  • 1. Correspondentie Lezen

    Werk

    Kan een kort en eenvoudig informeel kaartje of e-mailbericht van chef begrijpen.

    Kan een kort en eenvoudig informeel kaartje of e-mailbericht van collega begrijpen.

    Opleiding

    Kan een kort en eenvoudig informeel kaartje of e-mailbericht van docent begrijpen.

    Kan een kort en eenvoudig informeel kaartje of e-mailbericht van medeleerling begrijpen.

    Dagelijks leven

    Kan post als verkeerd geadresseerd duiden.

    Kan een vakantiegroet op een ansichtkaart begrijpen.

    Kan een korte, eenvoudige uitnodiging voor een ouderavond op school begrijpen.

    Kan een kaartje van de loodgieter begrijpen.

    Kan een berichtje van de PTT begrijpen.

    Etc.

  • 2. Oriënterend lezen

    Werk

    Kan bepalen waar een eenvoudige mededeling op het mededelingenbord over gaat.

    Kan uit een eenvoudig werkrooster de eigen werktijden destilleren.

    Kan artikel/woord uit eigen werkomgeving in lijst opzoeken.

    Kan de prijsaanduidingen in de kantine begrijpen.

    Kan dagaanbiedingen in de kantine begrijpen.

    Kan eenvoudige one-liners op posters op het werk begrijpen.

    Opleiding

    Kan bepalen waar eenvoudige mededeling op het prikbord over gaat.

    Kan een lesrooster begrijpen: kan eigen groep selecteren.

    Kan educatieve platen aan de muur begrijpen: namen van landen, posters tegen racisme.

    Kan agenda lezen: dag, datum, maandaanduiding, titels eventueel begeleid met icoon boven pagina's ten behoeve van telefoonnummers, notities, adressen.

    Dagelijks leven

    Kan bekende straat- en plaatsnamen opzoeken op het dienstrooster van het openbaar vervoer (bus, trein).

    Kan een inschrijfformulier begrijpen/lezen waarin om personalia wordt gevraagd.

    Kan de kassabon van de supermarkt begrijpen.

    Kan aanbiedingen in een folder van de supermarkt begrijpen.

    Kan een overzicht van openingstijden van een supermarkt, bibliotheek, gemeentehuis etc. begrijpen.

    Kan zeer frequente borden in openbare ruimten begrijpen (niet roken, ingang, uitgang, receptie, etc.).

    Kan in een telefoonboek/postcodeboek het gewenste telefoonnummer/postcode vinden.

    Kan een overzicht van televisieprogramma’s begrijpen.

    Kan een korte versie van het weerbericht begrijpen.

    Kan een giro- of bankafschrift begrijpen.

    Kan een afspraakkaartje begrijpen: van dokter, ziekenhuis, reparateur.

    Kan naamborden van diverse instanties begrijpen: winkels, huisarts, tandarts, etc.

    Kan onderdelen van opschriften en etiketten op producten begrijpen.

    Etc.

  • 3. Lezen om informatie op te doen

    Werk

    Kan zich een idee vormen van de inhoud van een kort artikel in een nieuwsbrief/werkkrant/afdelingsblad.

    Kan zich een idee vormen van een gebeurtenis uit de alledaagse werkpraktijk, naar aanleiding van een eenvoudige beschrijving, zeker met visuele ondersteuning (grappig stripverhaal met steekwoorden, eenvoudig verhaal met afbeelding).

    Opleiding

    Kan zich een idee vormen van de inhoud van een briefje over een schoolreisje/feestavond.

    Kan zich een idee vormen van een cursus naar aanleiding van een eenvoudige cursusbeschrijving.

    Kan zich een idee vormen van de inhoud van een schoolkrant.

    Dagelijks leven

    Kan zich een idee vormen van de inhoud van een informatieve tekst over zwemles.

    Kan onderwerp van sommige berichten uit plaatselijke bladen vaststellen.

    Kan bekende woorden en frases uit krantenkoppen van landelijke dagbladen destilleren.

    Kan zich een idee vormen van de inhoud van een eenvoudig tekstje, waarin een gebeurtenis uit het dagelijks leven beschreven wordt.

    Etc.

  • 4. Instructies lezen

    Werk

    Kan de meest frequente instructiewoorden begrijpen: instructies op de werkvloer, op instructievellen, in een handleiding.

    Kan hoogfrequente termen met betrekking tot handelingen opvolgen.

    Opleiding

    Kan de meest frequente instructiewoorden uit de schooltaal begrijpen: instructies in het lesboek.

    Kan hoogfrequente termen met betrekking tot handelingen opvolgen.

    Dagelijks leven

    Kan een zeer korte routebeschrijving volgen.

    Kan korte instructies bijvoorbeeld bij een magnetron begrijpen, als visuele ondersteuning aanwezig is.

    Kan eenvoudige verkeersaanwijzingen begrijpen: Dorpsstraat afgesloten t/m 18 september.

    Kan korte instructies in een sticker op medicijnen begrijpen.

    Etc.

Vaardigheid: Lezen

Niveau: A2

Beheersingsniveau:

Kan korte, eenvoudige teksten lezen. Kan specifieke voorspelbare informatie vinden in eenvoudige, alledaagse teksten zoals advertenties, menu's en dienstregelingen. Kan korte, eenvoudige, persoonlijke brieven begrijpen.

Subvaardigheden en Descriptoren

Voorbeelden bij de descriptoren

Tekstkenmerken receptief

Strategieën

1. Correspondentie lezen

Kan korte, eenvoudige brieven, faxen en e-mails over vertrouwde onderwerpen begrijpen.

2. Oriënterend lezen

Kan specifieke, voorspelbare informatie vinden in eenvoudig alledaags materiaal zoals advertenties, prospectussen, menu's, referentielijsten en roosters.

Kan specifieke informatie in lijsten vinden en de benodigde informatie daaruit halen (bijvoorbeeld het gebruik van de Gouden Gids om bepaalde diensten of goederen te vinden).

Kan alledaagse borden en mededelingen begrijpen: in openbare ruimtes zoals op straat, in restaurants, treinstations, en werkplaatsen, die bijvoorbeeld instructies of waarschuwingen voor gevaar betreffen.

3. Lezen om informatie op te doen

Kan specifieke informatie vinden in eenvoudig geschreven materiaal dat hij/zij tegenkomt zoals brieven, brochures of korte krantenartikelen die gebeurtenissen beschrijven.

4. Instructies lezen

Kan eenvoudige instructies bij apparatuur begrijpen die men in het dagelijks leven tegenkomt – zoals in een telefooncel.

De voorbeelden zijn opgenomen op de volgende pagina, uitgesplitst naar de domeinen werk, opleiding en dagelijks leven.

onderwerp

Alledaags, bekend en concreet.

woordgebruik en zinsbouw

Hoogfrequente woorden en woorden bekend uit de eigen taal of behorend tot internationaal vocabulaire. Teksten zijn eenvoudig en helder van structuur.

tekstindeling

De indeling geeft visuele ondersteuning bij het begrijpen van de tekst.

tekstlengte

Korte teksten.

signalen herkennen en interpreteren

Kan op basis van een idee over de betekenis van het geheel van korte teksten over alledaagse en concrete onderwerp, de waarschijnlijke betekenis van onbekende woorden uit de context afleiden.

Voorbeelden bij de descriptoren bij lezen A2:

Voor alle voorbeelden op A2 geldt dat zij handelen over vertrouwde concrete onderwerpen en gebruik maken van hoogfrequente woorden en standaardtaal. De structuur is eenvoudig en helder en wordt door lay-out en eventueel met behulp van illustraties ondersteund.

  • 1. Correspondentie lezen

    Werk

    Kan een korte, eenvoudige brief, e-mail of fax begrijpen, bijvoorbeeld een verzoek om iets toe te sturen, het plaatsen van een bestelling, het maken of bevestigen van een afspraak.

    Kan een eenvoudig briefje of memo van een collega begrijpen.

    Kan korte, eenvoudige standaardbrieven en circulaires begrijpen van bedrijf over bijvoorbeeld een vergadering of een personeelsuitje.

    Opleiding

    Kan een kort, eenvoudig briefje of e-mail van docent begrijpen: uitgevallen lessen in verband met studiemiddag docenten, excursie, schoolreis.

    Kan een kort, eenvoudig e-mailbericht van mededeelnemer begrijpen: huiswerk, afspraken in kader van werken aan praktijkopdracht of project.

    Dagelijks leven

    Kan een korte simpele persoonlijke brief of kaart begrijpen: bijvoorbeeld vakantiegroet, uitnodiging, aankondiging werkzaamheden, verhuisbericht.

    Kan een eenvoudige uitnodiging voor een buurtbijeenkomst begrijpen.

    Kan standaardbrieven en circulaires begrijpen van school van de kinderen over: sportdag, excursie, schoolreisje, ouderavond.

    Kan kaarten met een vaste vorm begrijpen: geboorte, rouw, felicitatie.

    Etc.

  • 2. Oriënterend lezen

    Werk

    Kan de nodige informatie halen uit een eenvoudige mededeling op het mededelingenbord: aankondiging bijeenkomst, vergadering, werkberichten.

    Kan de nodige informatie halen uit alledaagse borden en mededelingen op werkplaatsen zoals bijvoorbeeld kantineregels, waarschuwingen voor gevaar.

    Kan de nodige informatie halen uit een werkrooster.

    Kan posters op het werk begrijpen.

    Kan bonnen en formulieren begrijpen.

    Opleiding

    Kan de nodige informatie halen uit een eenvoudige mededeling op het prikbord: aankondiging bijeenkomst, vergadering, feest.

    Kan de nodige informatie halen uit informatie over roosterwijzigingen en vakantiedata.

    Kan de nodige informatie halen uit een lesrooster, inclusief wijzigingen daarbij.

    Kan een eenvoudige versie van een eentalig woordenboek begrijpen.

    Dagelijks leven

    Kan specifieke informatie vinden op een menukaart: prijs van gerechten, vegetarische gerechten.

    Kan specifieke informatie vinden in een schema met tijden: vertrektijden bus, openingstijden bibliotheek/winkel.

    Kan specifieke informatie vinden in een eenvoudig, kort krantenbericht over een bekend onderwerp: ophaaldagen oud papier, nieuwe fietsenstalling.

    Kan de nodige informatie halen uit alledaagse borden en mededelingen in openbare ruimtes: borden op het station met informatie over vertrektijden, 'hier melden', waarschuwingen.

    Kan de Gouden Gids gebruiken om bepaalde diensten of goederen te vinden.

    Kan specifieke informatie vinden in simpel geschreven krantenberichten, bijvoorbeeld straatnaam + bijbehorende mededeling in berichten van de gemeente, kleine advertenties met betrekking tot tweedehands goederen, woonruimte.

    Etc.

  • 3. Lezen om informatie op te doen

    Werk

    Kan specifieke informatie begrijpen in een eenvoudig geschreven informatietekst over een uitzendbureau.

    Kan een korte, eenvoudige vacature begrijpen.

    Kan specifieke informatie begrijpen in een korte, eenvoudige tekst in een nieuwsbrief van het werk/werkkrant/afdelingsblad.

    Kan specifieke informatie begrijpen in korte informatieve of beschrijvende teksten: stukjes uit een folder, brochure of catalogus: bijvoorbeeld met betrekking tot te bestellen materiaal.

    Opleiding

    Kan de nodige informatie halen uit een aankondiging van een informatiebijeenkomst van een opleiding.

    Kan specifieke informatie begrijpen in informatieve teksten in lesboeken, voor tweede-taalleerders geschreven of herschreven.

    Kan specifieke informatie begrijpen in eenvoudige teksten in een schoolkrant.

    Kan de nodige informatie halen uit een eenvoudige cursusbeschrijving van een cursus.

    Dagelijks leven

    Kan de nodige informatie halen uit een korte reclamefolder.

    Kan specifieke informatie begrijpen in brochures en korte krantenartikeltjes.

    Etc.

  • 4. Instructies lezen

    Werk

    Kan simpele instructies begrijpen bij apparaten die men op het werk tegenkomt: bijvoorbeeld prijstang, kassa, kopieerapparaat.

    Kan voorschriften begrijpen: gedragsregels voor gebruik van de kantine, verlof vragen, ziek melden, etc.

    Opleiding

    Kan frequente instructiewoorden uit de schooltaal begrijpen: instructies bij opdrachten en oefeningen.

    Kan aanwijzingen bij computerprogramma's begrijpen.

    Kan frequente termen met betrekking tot handelingen opvolgen.

    Dagelijks leven

    Kan simpele instructies bij apparatuur begrijpen die men in het dagelijks leven tegenkomt, bijvoorbeeld een telefooncel, automaat voor treinkaartjes, de giromaat, een automaat voor frisdrank/snoep.

    Kan een eenvoudige instructie over het omgaan met NS-kaartmachine begrijpen.

    Kan een eenvoudig recept begrijpen.

    Etc.

Vaardigheid: Gesprekken voeren

Niveau: A1

Beheersingsniveau:

Kan deelnemen aan een eenvoudig gesprek, wanneer de gesprekspartner bereid is om zaken in een langzamer spreektempo te herhalen of opnieuw te formuleren en helpt bij het formuleren van wat de spreker probeert te zeggen. Kan eenvoudige vragen stellen en beantwoorden die een directe behoefte of zeer vertrouwde onderwerpen betreffen.

Subvaardigheden en Descriptoren

Voorbeelden bij de descriptoren

Tekstkenmerken receptief

Tekstkenmerken productief

1. Informele gesprekken

Kan zich voorstellen, kan groeten en afscheid nemen.

Kan mensen vragen hoe het met hen gaat en kan reageren op nieuws.

2. Bijeenkomsten en vergaderingen

(geen descriptor op dit niveau)

3. Zaken regelen

Kan mensen om dingen vragen en mensen dingen geven.

Kan omgaan met cijfers, hoeveelheden, kosten en tijd.

4. Informatie uitwisselen

Kan eenvoudige vragen stellen en beantwoorden, eenvoudige uitspraken doen op het gebied van directe behoeften of over zeer vertrouwde onderwerpen en op dergelijke uitspraken reageren.

Kan vragen stellen en beantwoorden over zichzelf en andere mensen.

De voorbeelden zijn opgenomen op de volgende pagina, uitgesplitst naar de domeinen werk, opleiding en dagelijks leven.

onderwerp

Onderwerpen zijn eenvoudig en zeer vertrouwd of gerelateerd aan directe behoeften.

woordgebruik en zinsbouw

Woorden en uitdrukkingen zijn hoogfrequent. Woordgebruik is concreet en alledaags, niet-idiomatisch.

Zinnen zijn kort en eenvoudig.

tempo en articulatie

Het spreektempo is laag. Woorden worden duidelijk uitgesproken. Er zijn lange pauzes, zodat de taalgebruiker kan nadenken over de betekenis.

hulp

De gesprekspartner moet langzaam en duidelijk spreken en bereid zijn om veel te herhalen en te herformuleren en na te gaan of hij/zij begrepen wordt.

onderwerp

Onderwerpen zijn eenvoudig en zeer vertrouwd of gerelateerd aan directe behoeften

woordenschat en woordgebruik

Beperkt tot een klein repertoire van woorden en eenvoudige uitdrukkingen, over persoonlijke details en bepaalde concrete situaties.

grammaticale correctheid

Beperkt tot een klein aantal eenvoudige grammaticale constructies en uit het hoofd geleerde uitdrukkingen.

interactie

Vragen en antwoorden over persoonlijke details. De communicatie is totaal afhankelijk van herhaling, herformulering en correcties.

vloeiendheid

Beperkt tot korte, geïsoleerde, uitingen, voornamelijk standaarduitdrukkingen, met veel pauzes om te zoeken naar uitdrukkingen, de uitspraak van minder bekende woorden, en het herstellen van storingen in de communicatie.

coherentie

Het verband tussen woorden of groepen van woorden wordt aangegeven met basisvoegwoorden, zoals: ‘en’ of ‘dan’.

uitspraak

De uitspraak van een beperkt aantal geleerde woorden en uitdrukkingen kunnen met enige inspanning worden verstaan door native speakers die gewend zijn om te spreken met mensen met een andere taalachtergrond.

Voorbeelden bij de descriptoren bij gesprekken A1:

Voor alle voorbeelden op A1 geldt dat door alle deelnemers (inclusief de persoon zelf) langzaam en met veel herhaling direct tot de persoon zelf wordt gesproken. De persoon zelf spreekt met een sterk, vaak moeilijk verstaanbaar accent, de gesprekspartner spant zich extra in om de interactie niet te doen stranden. Gespreksonderwerpen betreffen concrete alledaagse zaken en behoeften.

  • 1. Informele gesprekken

    Werk

    Kan collega's prettige avond wensen bij het naar huis gaan.

    Kan zich voorstellen aan nieuwe collega's.

    Kan collega vragen hoe het met hem/haar gaat en kan daarop reageren.

    Begrijpt wanneer collega hem/haar groet en kan daarop reageren.

    Opleiding

    Kan mededeelnemer goedemorgen wensen bij aanvang van de les.

    Kan zich voorstellen aan nieuwe docent.

    Kan mededeelnemer vragen hoe het gaat en daarop reageren.

    Begrijpt wanneer docent vraagt naar hoe het met hem/haar gaat en kan daarop reageren.

    Dagelijks leven

    Kan de buurvrouw gedag zeggen.

    Kan zich bij een eerste bezoek aan de dokter voorstellen.

    Kan in gesprek met de buurman bevestigen dat het mooi weer is.

    Begrijpt wanneer een agent zegt dat hij/zij door moet lopen en kan daarop reageren.

    Etc.

  • 3. Zaken regelen

    Werk

    Kan als reactie op vraag van leidinggevende aangeven dat hij/zij papier zal bijvullen in kopieermachine.

    Kan collega om hulp vragen bij gebruik van computer.

    Kan in de kantine om een broodje kaas vragen.

    Kan tegen collega zeggen dat hij/zij hem een kop koffie zal brengen, als reactie op een verzoek.

    Kan bij de repro materiaal afgeven en duidelijk maken dat het gekopieerd moet worden.

    Opleiding

    Kan conciërge vragen om aanvulling van papier.

    Kan beamen dat hij/zij koffie zal meebrengen op verzoek van de docent.

    Kan in de schoolboekhandel boeken afrekenen.

    Kan mededeelnemer om pen vragen.

    Kan docent om hand-out vragen van gemiste les.

    Dagelijks leven

    Kan aanwijzingen van de buurman opvolgen bij het zetten van een schutting.

    Kan in de supermarkt vragen waar de boter staat.

    Kan koffie aanbieden aan de buurvrouw die op bezoek is.

    Kan in de supermarkt boodschappen afrekenen met bijbehorende taalhandelingen.

    Kan op het voetbalveld vragen of publiek de bal terug wil geven.

    Etc.

  • 4. Informatie uitwisselen

    Werk

    Kan afspraken maken over planningen met leidinggevende.

    Kan met collega's afspraken maken over hoe laat zij gaan eten.

    Kan aan nieuwe collega's vertellen wie hij/zij is en waar hij/zij woont.

    Kan in een gesprek met een redactielid van de nieuwsbrief van het bedrijf reageren op vragen wie hij/zij is en waar hij/zij vandaan komt.

    Kan desgevraagd vertellen wat zijn/haar hobby's zijn.

    Opleiding

    Kan afspraken maken over planningen met mededeelnemer.

    Kan aangeven dat hij/zij honger heeft en wil gaan eten in de kantine.

    Kan aan mededeelnemer vertellen waar hij/zij woont.

    Kan in een gesprek met een redactielid van de schoolkrant reageren op vragen wie hij/zij is en waar hij/zij vandaan komt.

    Kan desgevraagd vertellen wat zijn/haar hobby's zijn.

    Dagelijks leven

    Kan voor volgende week vrijdag afspraak maken met vrienden om te gaan eten.

    Kan tegen de buurvrouw zeggen dat hij/zij honger heeft en gaat eten.

    Kan korte routebeschrijving begrijpen en herhalen.

    Kan in een gesprek met een redactielid van het verenigingsblad reageren op vragen wie hij/zij is en waar hij/zij vandaan komt.

    Kan bij een straatenquête vertellen wat zijn/haar hobby's zijn.

    Etc.

Vaardigheid: Gesprekken voeren

Niveau: A2

Beheersingsniveau:

Kan communiceren over eenvoudige en alledaagse taken die een eenvoudige en directe uitwisseling van informatie over vertrouwde onderwerpen en activiteiten betreffen. Kan zeer korte sociale gesprekken aan, alhoewel hij/zij gewoonlijk niet voldoende begrijpt om het gesprek zelfstandig gaande te houden.

Subvaardigheden en Descriptoren

Voorbeelden bij de descriptoren

Tekstkenmerken receptief

Tekstkenmerken productief

1. Informele gesprekken

Kan sociale contacten tot stand brengen: groeten en afscheid nemen, zichzelf of anderen voorstellen, bedanken, op uitnodigingen, suggesties en verontschuldigingen reageren indien direct tot hem/haar gericht en langzaam en duidelijk gesproken en ze zelf doen.

Is echter niet in staat zonder medewerking van de gesprekspartner het gesprek op gang te houden.

Kan op eenvoudige wijze voorkeur en mening uitdrukken over vertrouwde alledaagse onderwerpen.

2. Bijeenkomsten en vergaderingen

Kan zeggen wat hij/zij denkt in een formele vergadering als hij/zij rechtstreeks wordt aangesproken, op voorwaarde dat hij/zij, indien nodig, om herhaling kan vragen.

3. Zaken regelen

Kan aangeven dat hij/zij de gesprekspartner volgt en kan, als de gesprekspartner zich daarvoor inspant, begrijpen wat er gedaan moet worden.

Kan informatie vragen over reizen en kan gebruik maken van het openbaar vervoer.

Kan informatie vragen over zaken en kan eenvoudige transacties doen in winkels, postkantoren en banken.

Kan informatie geven en ontvangen over hoeveelheden, nummers, prijzen, etc.

4. Informatie uitwisselen

Kan eenvoudige aanwijzingen en instructies geven en opvolgen.

Kan communiceren binnen eenvoudige en dagelijkse taken waarin gevraagd wordt om een eenvoudige en directe uitwisseling van informatie.

De voorbeelden zijn opgenomen op de volgende pagina, uitgesplitst naar de domeinen werk, opleiding en dagelijks leven.

onderwerp

De onderwerpen zijn alledaags en vertrouwd.

woordgebruik en zinsbouw

Woordgebruik is eenvoudig.

Zinnen zijn kort.

tempo en articulatie

Er wordt langzaam gesproken en duidelijk gearticuleerd.

hulp

De gesprekspartner past zijn taalgebruik aan de taalgebruiker aan door langzaam en duidelijk te spreken, te controleren of hij/zij begrepen wordt en waar nodig te herformuleren of te herhalen.

De gesprekpartner biedt hulp bij het formuleren en verhelderen van wat de taalgebruiker wil zeggen.

Vragen en uitingen zijn direct aan de taalgebruiker gericht.

onderwerp

De onderwerpen zijn alledaags en vertrouwd.

woordenschat en woordgebruik

Standaard patronen met uit het hoofd geleerde uitdrukkingen en kleine groepen van woorden waarmee beperkte informatie wordt overgebracht m.b.t. eenvoudige alledaagse situaties.

grammaticale correctheid

Correct gebruik maken van eenvoudige constructies, bevat echter ook systematisch elementaire fouten.

interactie

Antwoorden op vragen en reacties op eenvoudige uitspraken. Indicaties van begrip maar weinig initiatief om de conversatie gaande te houden.

vloeiendheid

Zeer korte uitingen, met veel voorkomende pauzes, valse starts en het herformuleren van uitingen.

coherentie

Groepen woorden zijn verbonden met eenvoudige voegwoorden, zoals: ‘en’, ‘maar’ en ‘omdat’.

uitspraak

De uitspraak is duidelijk genoeg om verstaanbaar te zijn, ondanks een hoorbaar accent. Gesprekspartners vragen af en toe om herhaling.

Voorbeelden bij de descriptoren bij gesprekken A2:

Voor alle voorbeelden op A2 geldt dat door betrokken deelnemers in directe interactie met elkaar en langzaam en duidelijk wordt gesproken. Het initiatief ligt doorgaans bij de andere gesprekspartners.

  • 1. Informele gesprekken

    Werk

    Kan gesprekjes voeren met collega's over wat ze het weekend gedaan hebben of gaan doen, over hun huis, gezin, en dergelijke.

    Kan deelnemen aan small talk: gesprekjes over het weer, hobby's, TV, e.d.

    Kan instemming, waardering, blijdschap, afkeur uitdrukken.

    Kan een gesprekje voeren over actuele zaken met collega's.

    Kan plannen voor het weekend bespreken met collega's.

    Kan zijn/haar mening verwoorden in een gesprekje met collega's.

    Kan begrijpen waar collega's het over hebben wanneer ze onderling langzaam en duidelijk spreken.

    Opleiding

    Kan gesprekjes voeren met mededeelnemers over wat ze het weekend gedaan hebben of gaan doen, over hun huis, gezin, en dergelijke.

    Kan deelnemen aan small talk: gesprekjes over het weer, hobby's, TV, e.d.

    Kan instemming, waardering, blijdschap, afkeur uitdrukken.

    Kan een gesprekje voeren over actuele zaken met mededeelnemers.

    Kan plannen voor het weekend bespreken met mededeelnemers.

    Kan zijn/haar mening verwoorden in een gesprekje met mededeelnemers.

    Kan begrijpen waar docenten het over hebben wanneer ze onderling langzaam en duidelijk spreken.

    Dagelijks leven

    Kan gesprekjes voeren met bekenden over wat ze het weekend gedaan hebben of gaan doen, over hun huis, gezin, en dergelijke.

    Kan deelnemen aan small talk: gesprekjes over het weer, hobby's, TV, e.d.

    Kan instemming, waardering, blijdschap, afkeur uitdrukken.

    Kan een gesprekje voeren over actuele zaken met vrienden.

    Kan plannen voor het weekend bespreken met vrienden.

    Kan zijn/haar mening verwoorden in een gesprekje met de buurman.

    Kan begrijpen waar buren het over hebben wanneer ze onderling langzaam en duidelijk spreken.

    Etc.

  • 2. Bijeenkomsten en vergaderingen

    Opleiding

    Kan tijdens een groepsgesprek eigen mening geven, als dat rechtstreeks gevraagd wordt en hij/zij eventueel kan vragen om herhaling.

    Kan tijdens een MR-vergadering zijn/haar bezwaren kenbaar maken tegen bijvoorbeeld veranderingen in het rooster, als rechtstreeks om zijn/haar mening gevraagd wordt.

    Werk

    Kan tijdens een werkoverleg eigen mening geven, als dat rechtstreeks gevraagd wordt en hij/zij eventueel kan vragen om herhaling.

    Dagelijks leven

    Kan tijdens een verenigingsvergadering eigen mening geven over een voorstel, als dat rechtstreeks gevraagd wordt en hij/zij eventueel kan vragen om herhaling.

    Kan tijdens een ouderraad zijn/haar bezwaren kenbaar maken tegen bijvoorbeeld de introductie van een vierdaagse schoolweek, als dat rechtstreeks gevraagd wordt.

    Etc.

  • 3. Zaken regelen

    Werk

    Kan hulp vragen en aanbieden.

    Kan vragen naar afdelingen voor bepaalde diensten.

    Kan verduidelijking vragen bij een salarisbriefje.

    Kan vragen om goederen uit het magazijn.

    Kan informeren naar de prijzen van broodjes in de kantine.

    Kan aangeven dat hij/zij het gesprek kan volgen of niet.

    Opleiding

    Kan met mededeelnemer overleggen over een gezamenlijk te maken werkstuk.

    Kan afspraken maken over planning van een project.

    Kan informeren naar toelatingsvoorwaarden.

    Kan boeken bestellen in de schoolboekhandel.

    Kan informeren naar het schoolreisje.

    Kan aangeven dat hij/zij het gesprek kan volgen of niet.

    Dagelijks leven

    Kan met de buurman overleggen over het gezamenlijk plaatsen van een schutting.

    Kan met de buurtvereniging afspraken maken over een grote schoonmaakactie in de buurt.

    Kan met de oudervereniging een schoolfeest organiseren.

    Kan een treinkaartje kopen.

    Kan informeren naar aankomst- en vertrektijden van treinen en bussen.

    Kan een paspoort aanvragen.

    Kan informatie vragen over activiteiten in de omgeving.

    Kan aangeven dat hij/zij het gesprek kan volgen of niet.

    Etc.

  • 4. Informatie uitwisselen

    Werk

    Kan met collega's bespreken waar hij/zij mee bezig is.

    Kan klanten de weg wijzen in het gebouw.

    Kan desgevraagd persoonlijke informatie geven tijdens een eenvoudig sollicitatiegesprek.

    Kan vragen beantwoorden over zijn/haar dagelijks werk.

    Opleiding

    Kan vragen stellen over regels op school.

    Kan vragen stellen over presentieregeling.

    Kan informatie geven over openingstijden van de bibliotheek.

    Dagelijks leven

    Kan informatie geven over zijn/haar familie.

    Kan voorbijganger de weg wijzen naar het postkantoor.

    Kan vragen stellen en beantwoorden over hobby's.

    Kan antwoord geven op eenvoudige vragen tijdens telefonische enquêtes.

    Kan vragen beantwoorden over het land van herkomst voor verenigingsblaadje.

    Kan de storingsdienst bellen als de lift in het flatgebouw kapot is.

    Etc.

Vaardigheid: Spreken

Niveau: A1

Beheersingsniveau:

Kan eenvoudige uitdrukkingen en zinnen gebruiken om de eigen woonomgeving en de mensen in de naaste omgeving te beschrijven.

Subvaardigheden en Descriptoren

Voorbeelden bij de descriptoren

Tekstkenmerken productief

1. Monologen

Kan zichzelf beschrijven, kan beschrijven wat hij/zij doet en waar hij/zij woont.

2. Een publiek toespreken

Kan een zeer korte en vooraf geoefende mededeling voorlezen, bijvoorbeeld een toost uitbrengen, een spreker introduceren.

De voorbeelden zijn opgenomen op de volgende pagina, uitgesplitst naar de domeinen werk, opleiding en dagelijks leven.

onderwerp

Onderwerpen zijn eenvoudig en zeer vertrouwd of gerelateerd aan directe behoeften.

woordgebruik en woordenschat

Beperkte woordenschat en eenvoudige uitdrukkingen, over persoonlijke details en bepaalde concrete situaties.

grammaticale correctheid

Eenvoudige grammaticale constructies en uit het hoofd geleerde uitdrukkingen.

vloeiendheid

Korte, geïsoleerde uitingen, vooral standaarduitdrukkingen, met veel pauzes om te zoeken naar uitdrukkingen, de uitspraak van minder bekende woorden, en om storingen in de communicatie te herstellen.

coherentie

Woorden of groepen van woorden zijn verbonden door middel van basisvoegwoorden, zoals: ‘en’ of ‘dan’.

uitspraak

De uitspraak van een beperkt aantal geleerde woorden en uitdrukkingen kan met enige inspanning worden verstaan door native speakers, die gewend zijn om te spreken met mensen met een andere taalachtergrond.

Voorbeelden bij de descriptoren bij spreken A1:

Voor alle voorbeelden op A1 geldt dat de spreker langzaam en met veel pauzes met een sterk, vaak moeilijk verstaanbaar accent, De onderwerpen hebben direct betrekking op de spreker zelf, zijn naaste omgeving of personen uit die omgeving.

  • 1. Monologen

    Werk

    Kan een beschrijving geven van zijn/haar huidige werkzaamheden.

    Kan een beschrijving geven van een collega.

    Opleiding

    Kan in grote lijnen beschrijven wat hij/zij doet op school.

    Dagelijks leven

    Kan een beschrijving geven van zijn/haar huis.

    Kan zijn/haar uiterlijk beschrijven.

  • 2. Een publiek toespreken

    Werk

    Kan met behulp van een vooraf ingeoefende zin een spreker introduceren.

    Kan een korte tevoren opgeschreven speech voorlezen.

    Opleiding

    Kan met behulp van een vooraf ingeoefende zin een sportdag aankondigen.

    Kan met behulp van een vooraf ingeoefende zin een feest aankondigen.

    Dagelijks leven

    Kan een toost uitbrengen indien deze vooraf geoefend is.

Vaardigheid: Spreken

Niveau: A2

Beheersingsniveau:

Kan een reeks uitdrukkingen en zinnen gebruiken om in eenvoudige bewoordingen familie en andere mensen, leefomstandigheden, opleiding en huidige of meest recente baan te beschrijven.

Subvaardigheden en Descriptoren

Voorbeelden bij de descriptoren

Tekstkenmerken productief

1. Monologen

Kan zijn/haar familie, woonomstandigheden, onderwijservaring, huidige of meest recente baan beschrijven.

Kan in eenvoudige bewoordingen mensen, plaatsen en eigendommen beschrijven.

2. Een publiek toespreken

Kan een eenvoudig, kort, vooraf ingeoefend praatje houden over een bekend onderwerp.

Kan op eenvoudige vragen reageren als hij/zij om herhaling kan vragen en enige hulp geboden wordt bij het formuleren van het antwoord.

De voorbeelden zijn opgenomen op de volgende pagina, uitgesplitst naar de domeinen werk, opleiding en dagelijks leven.

onderwerp

De onderwerpen zijn alledaags en vertrouwd.

woordenschat en woordgebruik

Standaardpatronen met uit het hoofd geleerde uitdrukkingen en kleine groepen van woorden waarmee beperkte informatie wordt overgebracht in eenvoudige alledaagse situaties.

grammaticale correctheid

Correct gebruik van eenvoudige constructies, maar bevat nog systematisch elementaire fouten.

vloeiendheid

Overwegend zeer korte uitingen, met veel pauzes, valse starts en herformuleringen.

coherentie

Groepen woorden zijn verbonden door middel van eenvoudige voegwoorden, zoals: ‘en’, ‘maar’ en ‘omdat’.

uitspraak

De uitspraak is duidelijk genoeg om de spreker te kunnen volgen, ondanks een hoorbaar accent. Luisteraars zullen af en toe om herhaling moeten vragen.

Voorbeelden bij de descriptoren bij spreken A2:

Voor alle voorbeelden op A2 geldt dat de spreker langzaam en met een duidelijk, soms minder goed verstaanbaar accent spreekt. Het taalgebruik is eenvoudig en de onderwerpen beperken zich tot concrete zaken.

  • 1. Monologen

    Werk

    Kan aan collega's of familie/bekenden beschrijven hoe de nieuwe chef eruit ziet.

    Kan beschrijven hoe een werkdag eruit ziet.

    Kan beschrijven wat de belangrijkste activiteit op het werk is.

    Kan een eenvoudige uitleg geven aan een nieuwe collega over de werkzaamheden.

    Kan uitleggen hoe veel voorkomende procedures in zijn werk gaan.

    Kan aan een collega uitleg geven over de kopieermachine.

    Opleiding

    Kan globaal iets vertellen over een gevolgde cursus: duur, kosten, globale inhoud.

    Kan uitleggen hoe hij/zij een huiswerkopdracht uitgevoerd heeft.

    Kan beschrijven wat voor soort opleiding hij/zij volgt en voor welk beroep hij/zij opgeleid wordt.

    Kan eigen opleidingsachtergrond beschrijven.

    Kan aan mededeelnemer uitleg geven over hoe bijvoorbeeld de computer werkt.

    Kan uitleggen wat hij/zij van stage heeft geleerd.

    Dagelijks leven

    Kan bij de dokter vertellen wat de aard van een lichamelijke klacht is.

    Kan aan bekenden vertellen hoe eigen huis eruit ziet.

    Kan uitleggen hoe een bepaald gerecht klaargemaakt wordt.

    Etc.

  • 2. Een publiek toespreken

    Werk

    Kan een heel eenvoudige voorbereide instructie verzorgen aan nieuwe collega's.

    Kan met enige voorbereiding algemene dingen vertellen over het bedrijf waar men werkzaam is (soort producten, aantal werknemers, soort klanten).

    Kan met enige voorbereiding een rondleiding verzorgen over de eigen afdeling of andere afdelingen waar men zelf bekend is.

    Kan met enige voorbereiding een uitleg geven over de belangrijkste instructies zijn bij calamiteiten op het werk.

    Opleiding

    Kan met enige voorbereiding een groepsindeling bekend maken, bijvoorbeeld op een sportdag.

    Kan met enige voorbereiding uitleg geven over een activiteit, bijvoorbeeld een schoolfeest aan een groep.

    Kan een kort van tevoren voorbereid verhaal houden over een bekend onderwerp.

    Kan met enige voorbereiding een verhaal vertellen over het bedrijf waar hij/zij stage heeft gelopen.

    Dagelijks leven

    Kan met enige voorbereiding iets vertellen over een vertrouwd onderwerp, bijvoorbeeld over het eigen land, eigen geboortestreek, over familie, op een avond in het buurthuis.

    Kan een voorbereide inleiding houden over de eigen cultuur, godsdienst, gewoonten etc. op een avond in het buurthuis.

    Etc.

Vaardigheid: Schrijven

Niveau: A1

Beheersingsniveau

Kan een korte, eenvoudige ansichtkaart schrijven, bijvoorbeeld voor het zenden van vakantiegroeten. Kan op formulieren persoonlijke details invullen, bijvoorbeeld naam, nationaliteit en adres op een inschrijvingsformulier noteren.

Subvaardigheden en Descriptoren

Voorbeelden bij de descriptoren

Tekstkenmerken productief

1. Correspondentie

Kan een korte eenvoudige ansichtkaart schrijven.

2. Aantekeningen, berichten, formulieren

Kan nummers en data, eigen naam, nationaliteit, adres, leeftijd, geboortedatum of aankomstdatum in een land, etc. schrijven zoals op een inschrijvingsformulier.

3. Verslagen en rapporten

(geen descriptor op dit niveau)

4. Vrij schrijven

Kan eenvoudige frases en zinnen schrijven over zichzelf of denkbeeldige personen, over waar ze wonen en wat ze doen.

De voorbeelden zijn opgenomen op de volgende pagina, uitgesplitst naar de domeinen werk, opleiding en dagelijks leven.

onderwerp

Onderwerpen zijn eenvoudig en zeer vertrouwd of gerelateerd aan directe behoeften.

woordenschat en woordgebruik

Woorden en eenvoudige uitdrukkingen, over persoonlijke details en bepaalde concrete situaties.

grammaticale correctheid

Een klein aantal eenvoudige grammaticale constructies en uit het hoofd geleerde uitdrukkingen.

spelling en interpunctie

Bekende woorden en korte zinnen zoals op eenvoudige verkeers- of ANWB borden, instructies, namen van dagelijkse objecten en namen van winkels of regelmatig gebruikte basiszinnen zijn correct overgeschreven.

Eigen adres, nationaliteit en andere persoonlijke details zijn correct gespeld.

coherentie

Woorden of groepen van woorden zijn verbonden met behulp van basisvoegwoorden, zoals: ‘en’ of ‘dan’.

Voorbeelden bij de descriptoren bij schrijven A1:

Voor alle voorbeelden op A1 geldt dat het onderwerp zich beperkt tot de schrijver zelf of imaginaire personen. Dat alleen hoogfrequente, op de persoon zelf of op concrete zaken betrekking hebbende woorden worden gebruikt in een beperkt aantal zeer eenvoudige structuren. Correcte spelling van de meeste woorden (behalve de eigen persoonsgegevens) is afhankelijk van de onmiddellijke beschikbaarheid van een voorbeeld dat kan worden overgeschreven.

  • 1. Correspondentie

    Werk

    Kan een ansichtkaart met eenvoudige vakantiegroeten aan collega's schrijven.

    Opleiding

    Kan een ansichtkaart met eenvoudige vakantiegroeten aan een mededeelnemer schrijven.

    Dagelijks leven

    Kan een ansichtkaart met eenvoudige vakantiegroeten schrijven aan familie of vrienden.

    Etc.

  • 2. Aantekeningen, berichten, formulieren

    Werk

    Kan voor een collega de tijd/datum/locatie van een afspraak noteren.

    Kan een korte aantekening in een werkagenda schrijven: afwezigheid, werktijden, voorraadinkoop.

    Kan een korte aantekening maken van een plaats of tijdstip, genoemd door de chef in een werkoverleg.

    Kan basisgegevens (personalia, e-mailadres, gironummer, vooropleiding/werk) over zichzelf noteren op een zeer eenvoudig aanmeldingsformulier voor een bedrijfscursus.

    Kan een eenvoudig kaartje maken om een artikel te koop aan te bieden (in de nieuwsbrief, op het prikbord).

    Opleiding

    Kan voor een medeleerling de tijd/datum/locatie van een afspraak noteren.

    Kan een korte notitie in een agenda schrijven.

    Kan basisgegevens (personalia, e-mailadres, gironummer, vooropleiding/werk) over zichzelf of over een familielid noteren op een zeer eenvoudig aanmeldingsformulier voor een cursus.

    Kan een eenvoudig kaartje maken om een artikel te koop aan te bieden (in de schoolkrant).

    Dagelijks leven

    Kan voor een kennis /buurvrouw de tijd/datum/locatie van een afspraak noteren.

    Kan in een kort eenvoudig berichtje aan een kennis /buurvrouwmedeleerling tijd/datum/locatie afspreken.

    Kan een cheque, acceptgiro, of betaalkaart invullen.

    Kan in een korte notitie een telefonische boodschap overbrengen (tijd, datum, plaats, locatie, telefoonnummer, wat te doen).

    Kan nummers en data, eigen naam, nationaliteit, adres, leeftijd, geboortedatum of aankomstdatum in een land, etc, schrijven op een inschrijvingsformulier.

    Etc.

  • 4. Vrij schrijven

    Opleiding

    Kan schriftelijk antwoord geven op eenvoudige vragen als: Waar woon je? Woon je in een stad of in een dorp? Wat ga je vanmiddag doen?

    Kan (plaatjes van) een eenvoudige frequente dagelijkse handeling /gebeurtenis beschrijven: wat doet de man (op het plaatje)? (zitten, staan, lopen, gaan, eten, drinken, lezen, schrijven, etc.);

    Kan zichzelf of een denkbeeldige persoon voorstellen en beschrijven (Dit is Laura, ze heeft lang haar een ze heeft een bril...).

    Etc.

Vaardigheid: Schrijven

Niveau: A2

Beheersingsniveau

Kan korte, eenvoudige notities en boodschappen opschrijven. Kan een zeer eenvoudige persoonlijke brief schrijven, bijvoorbeeld om iemand voor iets te bedanken.

Subvaardigheden en Descriptoren

Voorbeelden bij de descriptoren

Tekstkenmerken productief

1. Correspondentie

Kan heel eenvoudige persoonlijke brieven schrijven om dankbaarheid of verontschuldigingen overbrengen.

2. Aantekeningen, berichten, formulieren

Kan een korte, eenvoudige boodschap noteren als om herhaling of herformulering gevraagd kan worden.

Kan korte, eenvoudige aantekeningen of boodschappen gerelateerd aan zaken van onmiddellijke noodzaak schrijven.

3. Verslagen en rapporten

(geen descriptor op dit niveau)

4. Vrij schrijven

Kan een aantal eenvoudige frases en zinnen over familie, leefomstandigheden, educatieve achtergrond, huidige of meest recente baan schrijven.

De voorbeelden zijn opgenomen op de volgende pagina, uitgesplitst naar de domeinen werk, opleiding en dagelijks leven.

onderwerp

De onderwerpen zijn alledaags en vertrouwd.

woordenschat en woordgebruik

Standaardpatronen met uit het hoofd geleerde uitdrukkingen en kleine groepen van woorden waarmee beperkte informatie wordt overgebracht.

grammaticale correctheid

Eenvoudige constructies, echter systematisch met elementaire fouten.

spelling en interpunctie

Korte zinnen over alledaagse onderwerpen – bijvoorbeeld een routebeschrijving- zijn correct overgeschreven.

Spelling van korte woorden die binnen het mondelinge vocabulaire van de schrijver vallen is fonetisch redelijk correct (volgt echter niet noodzakelijk de standaard spellingsconventies).

coherentie

Groepen woorden zijn verbonden met behulp van eenvoudige voegwoorden, zoals: ‘en’, ‘maar’ en ‘omdat’.

Voorbeelden bij de descriptoren bij schrijven A2:

Voor alle voorbeelden op A2 geldt dat de onderwerpen handelen over de directe leefwereld van de schrijver of over alledaagse onderwerpen. De woordenschat en het gebruik van grammaticale structuren is zeer beperkt. De spelling kan wanneer deze niet direct van een voorbeeld is overgeschreven afwijken van de spellingsregels maar is fonetisch redelijk correct voor zover de woorden behoren tot de mondelinge woordenschat van de schrijver.

  • 1. Correspondentie

    Werk

    Kan een kort bedankbriefje schrijven aan een collega.

    Kan een kort briefje/e-mailbericht aan een klant met verontschuldigingen voor een gemaakte fout overschrijven.

    Kan in een standaard fax of e-mailbericht de details van een afspraak doorgeven.

    Opleiding

    Kan briefje/e-mailbericht schrijven aan medeleerling met een bedankje voor de hulp.

    Kan briefje/e-mailbericht aan de docent met excuses voor vertraging (van inleveren van werkstuk) overschrijven.

    Kan een kort briefje schrijven om zichzelf afwezig te melden.

    Dagelijks leven

    Kan een ansichtkaart schrijven om te vertellen hoe de vakantie bevalt.

    Kan voor zichzelf of een familielid een bericht van verhindering schrijven voor tandarts/dokter, etc.

    Kan een kort briefje schrijven om voor een kind vrij te vragen van school.

    Kan een gesprek over een kind aanvragen met een kort briefje aan de leerkracht.

    Kan een begeleidend briefje schrijven bij het opsturen van een formulier of een pakje.

  • 2. Aantekeningen, berichten, formulieren

    Werk

    Kan verlof aanvragen met behulp van een standaardformulier.

    Kan een bestelling noteren op een standaardformulier.

    Kan in een kort berichtje voor een collega een boodschap doorgeven, in trefwoorden.

    Kan een korte notitie maken van iets dat de chef in een werkoverleg zegt.

    Kan voor zichzelf een lijstje maken met aantekeningen voor een gesprek met een leidinggevende.

    Kan informatie over zichzelf noteren op een eenvoudig aanmeldingsformulier voor een bedrijfscursus (vooropleiding, beschikbaarheid).

    Kan een eenvoudig kaartje maken om een artikel/diensten te koop aan te bieden of te vragen (in de nieuwsbrief, op het prikbord).

    Opleiding

    Kan accuraat huiswerk noteren in de agenda.

    Kan op een eenvoudig aanvraagformulier voor studiepakket de benodigde gegevens noteren.

    Kan een korte notitie maken van iets dat de docent zegt in de klas.

    Kan een eenvoudig kaartje maken om een artikel of diensten te koop aan te bieden of te vragen (in de schoolkrant).

    Dagelijks leven

    Kan een telefonisch doorgegeven boodschap noteren voor een huisgenoot, in trefwoorden.

    Kan in een e-mailbericht aan een kennis een afspraak maken met betrekking tot activiteit (hobby, sporten, fietsen, boodschappen).

    Kan een korte notitie in een agenda schrijven (privé-afspraken).

    Kan een eenvoudig kaartje maken om een artikel /diensten te koop aan te bieden of te vragen (in regionale krant, wijkblad).

    Etc.

  • 4. Vrij schrijven

    Werk

    Kan opschrijven welk werk hij/zij graag zou doen.

    Kan opschrijven welk werk hij/zij al gedaan heeft en hoe hij/zij dat vond.

    Opleiding

    Kan opschrijven welke opleiding hij/zij wil kiezen en waarom.

    Kan opschrijven welke opleiding hij/zij al gevolgd heeft en hoe hij/zij dat vond.

    Kan een fictief verhaaltje schrijven bij een afbeelding of foto gestuurd door een aantal vragen/aandachtspunten.

    Kan opschrijven wat er gebeurt naar aanleiding van een serie afbeeldingen.

    Kan opschrijven wat er gebeurt naar aanleiding van een praktijkopdracht.

    Kan een kort verhaaltje schrijven over de eigen familie (samenstelling, karakteristieken).

    Etc.

Teksten verwerken

Vaardigheid: Lezen en schrijven

Niveau: A1

Vaardigheid

Voorbeelden bij de descriptoren

Tekstkenmerken receptief

Tekstkenmerken productief

Kan losse woorden en korte teksten overnemen als deze gepresenteerd worden in standaard geprinte opmaak.

De voorbeelden zijn opgenomen op de volgende pagina, uitgesplitst naar de domeinen werk, opleiding en dagelijks leven.

onderwerp

Concrete zaken over vertrouwde, alledaagse situaties.

woordgebruik en zinsbouw

Hoogfrequente woorden en korte, eenvoudige zinnen.

tekstindeling

Visuele ondersteuning.

tekstlengte

Korte, eenvoudige teksten.

onderwerp

Onderwerpen zijn eenvoudig en zeer vertrouwd of gerelateerd aan directe behoeften.

woordenschat en woordgebruik

Woorden en eenvoudige uitdrukkingen, over persoonlijke details en bepaalde concrete situaties.

grammaticale correctheid

Een klein aantal eenvoudige grammaticale constructies en uit het hoofd geleerde uitdrukkingen.

spelling en interpunctie

Bekende woorden en korte zinnen zoals op eenvoudige verkeers- of ANWB borden, instructies, namen van dagelijkse objecten en namen van winkels of regelmatig gebruikte basiszinnen zijn correct overgeschreven.

Eigen adres, nationaliteit en andere persoonlijke details zijn correct gespeld.

coherentie

Woorden of groepen van woorden zijn verbonden met behulp van basisvoegwoorden, zoals: ‘en’ of ‘dan’.

Voorbeelden bij teksten verwerken A1

Voorbeelden:

Werk

Kan een afspraak overnemen in de eigen agenda.

Kan een verjaardagskalender van collega’s opstellen op basis van via de e-mail verkregen informatie.

Opleiding

Kan van een rooster het leslokaal waar zijn/haar les is overnemen in de eigen agenda.

Kan losse woorden en korte zinnen overnemen uit een lesboek of van het schoolbord.

Dagelijks leven

Kan namen van producten overnemen uit een reclamefolder ten behoeve van een boodschappenlijstje.

Kan een adres uit een briefhoofd op een envelop schrijven.

Etc.

Teksten verwerken

Vaardigheid: Lezen en schrijven

Niveau: A2

Vaardigheid

Voorbeelden bij de descriptoren

Tekstkenmerken receptief

Tekstkenmerken productief

Kan korte teksten overnemen in geprinte of duidelijk geschreven opmaak.

De voorbeelden zijn opgenomen op de volgende pagina, uitgesplitst naar de domeinen werk, opleiding en dagelijks leven.

onderwerp

Alledaags, bekend en concreet.

woordgebruik en zinsbouw

Hoogfrequente woorden en woorden bekend uit de eigen taal of behorend tot internationaal vocabulaire. Teksten zijn eenvoudig en helder van structuur.

tekstindeling

De indeling geeft visuele ondersteuning bij het begrijpen van de tekst.

tekstlengte

Korte teksten.

onderwerp

De onderwerpen zijn alledaags en vertrouwd.

woordenschat en woordgebruik

Standaardpatronen met uit het hoofd geleerde uitdrukkingen en kleine groepen van woorden waarmee beperkte informatie wordt overgebracht.

grammaticale correctheid

Eenvoudige constructies, echter systematisch met elementaire fouten.

spelling en interpunctie

Korte zinnen over alledaagse onderwerpen – bijvoorbeeld een routebeschrijving- zijn correct overgeschreven.

Spelling van korte woorden die binnen het mondelinge vocabulaire van de schrijver vallen is fonetisch redelijk correct (volgt echter niet noodzakelijk de standaard spellingsconventies).

coherentie

Groepen woorden zijn verbonden met behulp van eenvoudige voegwoorden, zoals: ‘en’, ‘maar’ en ‘omdat’.

Voorbeelden teksten verwerken A2

Werk

Kan een planning overnemen in de eigen agenda.

Kan een schriftelijke tekst verwerken in een e-mail.

Opleiding

Kan een rooster overnemen in de eigen agenda.

Kan het huiswerk van het bord overnemen in de eigen agenda.

Dagelijks leven

Kan standaardzinnen (uit een lesboek, uit een ontvangen brief) overnemen in een korte brief.

Kan een beschrijving van een product uit een folder overnemen.

Etc.

Aantekeningen maken

Vaardigheid: luisteren en schrijven

Niveau A1

Geen descriptor op dit niveau

Aantekeningen maken

Vaardigheid: luisteren en schrijven

Niveau A2

Geen descriptor op dit niveau

Bijlage 7

Eindtermen opleidingen Nederlands als tweede taal, gericht op alfabetisering

Voor de opleidingen Nederlands als tweede taal, gericht op alfabetisering gelden de twee niveaus onder A1 alsmede het niveau A1 en de eindtermen voor deze niveaus zoals beschreven in het Raamwerk Alfabetisering NT21 (Cito B.V., Arnhem 2008).

Het Raamwerk Alfabetisering

Om vorderingen in een taalleerproces te kunnen meten of beoordelen zijn ijkpunten nodig. In het NT2-onderwijs worden ijkpunten gehanteerd die zijn beschreven in het Raamwerk NT22. Het Raamwerk NT2 is een bewerking van het Common European Framework of Reference3, een Europese niveaubeschrijving voor vaardigheid in de vreemde talen. Er bestaat geen Europees Raamwerk voor alfabetisering. Voor de Alfabetisering in het Nederlands als tweede taal, is het Raamwerk Alfabetisering NT24 ontwikkeld.

Voor de ontwikkeling van het Raamwerk Alfabetisering NT2 is gebruik gemaakt van bestaande referentiekaders zoals het Raamwerk NT2 en de Blokkendoos, maar ook van alfabetiseringstheorieën en onderzoek dat op dit terrein is gedaan. Een uitgebreide verantwoording van de totstandkoming van het Raamwerk Alfabetisering vindt u in Stockmann (2004).

In het Raamwerk Alfabetisering worden drie niveaus beschreven: Alfa A, Alfa B en Alfa C. Het niveau Alfa C loopt parallel met niveau A1 van het Raamwerk NT2. Er worden dus twee niveaus onder A1 onderscheiden. Op elk niveau worden technische vaardigheden en functionele vaardigheden beschreven. Na het behalen van de niveaustap Alfa A beheerst men het alfabetisch principe. Na Alfa B kan men effectiever lezen en schrijven doordat clusters en morfemen als geheel gelezen en geschreven kunnen worden. Na C is het lezen en schrijven zodanig geautomatiseerd dat het in de verdere taalverwerving geen stagnaties meer veroorzaakt. Het Raamwerk Alfabetisering loopt door tot niveau Alfa C omdat het alfabetiseringniveau op niveau Alfa B nog niet is voltooid. Als we dus de fout zouden maken te denken dat de alfadeelnemers na Alfa B met de geletterde deelnemers mee kunnen in een groep op weg naar A1, dan lopen we het risico dat het leerproces zal stagneren omdat de alfadeelnemer het proces van lezen en schrijven nog onvoldoende geautomatiseerd heeft.

Achtereenvolgens wordt een globaal overzicht van de beschreven niveaus gegeven, daarna het Raamwerk technische vaardigheden en ten slotte het Raamwerk functionele vaardigheden.

Bij het Raamwerk functionele vaardigheden zijn ook voorbeelden opgenomen van taken die de leerder op het betreffende niveau kan uitvoeren. Vanaf niveau Alfa B zijn de voorbeelden gekoppeld aan het uitstroomperspectief. De volgende perspectieven worden onderscheiden: opvoeding, maatschappelijke participatie en werk. Op niveau Alfa A is geen onderscheid naar perspectief gemaakt omdat de vaardigheid van de leerders dan nog erg basaal is waardoor een duidelijk onderscheid niet goed mogelijk is.

Globale kenmerken van de niveaus

De onderstaande tabel geeft inzicht in globale kenmerken van de vaardigheden op de niveaus Alfa A, B en C.

 

Alfa A

Alfa B

Alfa C

Complexiteit woorden

Leest en schrijft aangeleerde kapstokwoorden, drieletterwoorden,

klankzuivere woorden en woorden met tweetekenklanken.

Leest en schrijft aangeleerde kapstokwoorden,

alle korte woorden

en langere bekende woorden met alle tekencombinaties.

De woorden bevatten

medeklinkerclusters en morfologische toevoegingen.

Leest en schrijft alle woorden met uitzondering van lange en inhoudelijk onbekende woorden.

Zelfstandigheid

Voert lees- en schrijftaken uit met hulp en/of gebruikt hierbij voorbeelden.

Voert bekende en geleerde taken zelfstandig uit.

Voert nieuwe taken zelfstandig uit en is in staat een transfer te maken naar zaken die in een andere context zijn aangeleerd.

Vloeiendheid

Schrijft letter voor letter en leest spellend.

Spelt voor lezen en schrijven in clusters.

Analyseert en synthetiseert in stilte, alleen lange onbekende woorden kunnen problemen opleveren. Herkent bekende woorden direct en schrijft woorden als geheel op.

Tekstkenmerken

(receptief)

De teksten zijn zeer kort en handelen over bekende onderwerpen.

De teksten hebben een duidelijk lettertype en er zit veel wit in de tekst.

Hoofdletters en leestekens komen voor in de tekst. Ze zijn echter niet relevant voor begrip.

De teksten zijn speciaal uitgezocht, ze zijn kort en handelen over bekende onderwerpen. Ze bevatten concrete en bekende woorden.

Het lettertype kan variëren. Handgeschreven letters worden herkend.

De teksten zijn kort en eenvoudig. Ze gaan over concrete zaken en over vertrouwde alledaagse situaties.

Ze bevatten hoogfrequente woorden en korte, eenvoudige zinnen.

Er is visuele ondersteuning.

Het lettertype is duidelijk. Hoofdletters, punten en komma's vormen een bron van informatie.

2 Raamwerk technische vaardigheden

TECHNISCH LEZEN
 

Alfa A

Alfa B

Alfa C

1. Letters en klanken

Kent de kenmerkende verschillen tussen letters. Weet wanneer een teken een andere letter is of wanneer het een variant is van dezelfde letter.

   

Onderscheidt verwarrende letters als d/b/p, m/n, en n/u.

   

Maakt de klank-tekenkoppeling bij alle klinkers, medeklinkers, en tweetekenklinkers, zowel in kleine als in hoofdletters. Aarzelingen komen voor.

Maakt zonder aarzelen de klank-tekenkoppeling bij alle klinkers en medeklinkers, ook als deze uit twee tekens bestaan.

Sommige tweetekenklanken en moeilijk uit te spreken lettercombinaties leveren nog problemen op.

Maakt vlot de klank-tekenkoppeling bij alle letters.

Tweetekenklanken en moeilijke medeklinkerclusters leveren geen problemen meer op bij het vormen van de woorden. Deze kunnen echter soms nog wel spellend gelezen worden.

 

Leest vloeiend frequente gebonden morfemen zoals: ‘-en’, ‘ge-’, ‘-t’, ‘-s’, ‘-er’, ‘-ster’, ‘-je’ en ‘-tje’.

Herkent moeilijk uit te spreken lettercombinaties.

belastingdienst

 

Herkent hoogfrequente medeklinkerclusters zoals ‘st’, ‘kr’, ‘br’ en ‘nt’.

Heeft hoogfrequente medeklinkerclusters geautomatiseerd.

 

Herkent hoofd- en kleine letters als variant van één letter.

Herkent verschillende lettertypen, herkent de letters in duidelijke handgeschreven teksten.

Kan verschillende lettertypen en handgeschreven teksten lezen.

Herkent de getallen 1 tot 50.

Herkent getallen tot 100.

Herkent de getallen tot 1000.

   

Kent de principes van alfabetisch opzoeken.

2. Woorden

Herkent vertrouwde woordbeelden in teksten.

Leest alle mkm woorden vloeiend.

Leest alle geleerde en frequente woorden vloeiend.

Is in staat om bekende éénlettergrepige, klankzuivere mkm woorden (medeklinker, klinker, medeklinker) te analyseren en te synthetiseren.

Is in staat om alle klankzuivere woorden (mkm, mkmm, mmkm en mmkmm woorden) en ook samengestelde woorden te analyseren en te synthetiseren.

Lange medeklinkerclusters kunnen nog problemen opleveren:

krat, post spruitjes, barst, langst, leukste

Samengestelde, onbekende en niet-klankzuivere woorden worden soms nog geanalyseerd en gesynthetiseerd

Herkent behandelde kapstokwoorden in één oogopslag.

Leest behandelde en vertrouwde woorden vloeiend.

De geleerde woordbeelden worden vlot herkend.

Bezit een groot repertoire frequente en bekende woorden waarvan het woordbeeld onmiddellijk wordt herkend.

 

Herkent open lettergrepen en dubbele medeklinkers in het midden van een woord.

 

3. Zinnen

Kan in een voorgelezen zin de afzonderlijke woorden aanwijzen.

   

Leest korte zinnen met klankzuivere of geleerde woorden.

Leest en begrijpt korte zinnen over alledaagse zaken.

Vul hier uw naam in.

Leest en begrijpt langere zinnen met een enkel onbekend woord.

Vul uw gegevens in op het formulier.

 

Kent de functie van frequente leestekens zoals punt en vraagteken.

 
 

Weet dat een zin begint met een hoofdletter en eindigt met een punt.

Kent de functie van leestekens in een tekst.

4. Tekst

 

Leest en begrijpt een zeer korte eenvoudige tekst met bekende woorden en over een alledaags onderwerp. Hierbij valt te denken aan speciale voor deze doelgroep geconstrueerde

onderwijsteksten.

Kan een tekst met een enkel onbekend woord erin lezen over bekende onderwerpen.

5. Leestempo en vloeiendheid

Leest aangeboden kapstokwoorden vlot.

Leest behandelde en vertrouwde woorden vloeiend.

Herkent bekende woorden direct.

Kan éénlettergrepige mkm woorden verklanken. Leest vaak nog spellend.

Leest korte klankzuivere woorden vloeiend, langere woorden kunnen nog spellend gelezen worden. Spelt hierbij meestal in clusters.

Leest alleen moeilijke woorden soms nog spellend.

huursubsidie

   

Leest vloeiend, maar nog wel in een rustig tempo. Alleen lange onbekende woorden kunnen problemen opleveren.

   

Analyseert en synthetiseert meestal in stilte en in clusters.

6. Principes van geletterdheid:

• Kennis van het feit dat geschreven taal een neerslag is van gesproken taal;

• van de relatie tussen beeld en informatie;

• en herkenning van tekstsoorten.

Weet dat Nederlands van links naar rechts gelezen wordt en van boven naar beneden.

Weet dat een woord de neerslag is van een combinatie van klanken.

 
 

Kan de afkomst van een tekst ten minste duiden.

 
 

Start na een eerste oriëntatie op de tekst met lezen in plaats van met gokken om de tekst verder te begrijpen.

 
 

Weet dat uit de context blijkt of cijfers naar bijvoorbeeld geld, data of telefoonnummers verwijzen.

 
 

Weet dat woord en beeld samen informatie kunnen verschaffen, bijvoorbeeld op borden.

Leest visueel materiaal, begrijpt bijvoorbeeld dat een plattegrond een platte weergave is van een stad.

Kent het verschijnsel legenda.

Weet dat logo’s en pictogrammen en geometrische figuren ergens naar verwijzen.

Weet waar frequente logo’s naar verwijzen.

 
   

Weet dat ook ongrammaticale zinnen en zinnen die wat betreft de inhoud onjuist zijn wel op papier kunnen staan.

Mijn moeder is een man.

   

Kan alfabetisch gerangschikte woorden opzoeken.

TECHNISCH SCHRIJVEN
 

Alfa A

Alfa B

Alfa C

1. Letters en klanken

Ziet kenmerkende verschillen tussen letters en maakt daar gebruik van bij het schrijven van die letters.

   

Kan alle lettertekens herkenbaar schrijven (kan de patronen overschrijven). Letters met veel uiterlijke overeenkomsten kunnen soms nog problemen opleveren

d/b/p, m/n, n/u

Schrijft alle lettertekens vloeiend en herkenbaar.

Kan van elke letter zowel de hoofdletter als de kleine letter schrijven.

Schrijft hoogfrequente medeklinkerclusters vloeiend.

Schrijft de klinkers en medeklinkers ook als deze uit twee letters bestaan. Maakt daarbij gebruik van de klank-tekenkoppeling. Er worden nog fouten gemaakt.

Kan de klank-tekenkoppeling maken bij de meeste klinkers en medeklinkers en deze te noteren. Klanken die in de moedertaal niet bekend of betekenisonderscheidend zijn leveren soms nog problemen op.

Kan de klank-tekenkoppeling maken bij alle klinkers en medeklinkers.

Schrijft vloeiend frequente morfemen zoals: : ‘-en’, ‘ge-’, ‘-t’, ‘-s’, ‘-er’, ‘-ster’, ‘-je’ en ‘-tje ’ op bij het schrijven van woorden.

brief-briefje

Schrijft de cijfers 1 tot en met 50 zonder voorbeeld.

Schrijft de cijfers tot 100 zonder voorbeeld.

Schrijft de cijfers onder de 1000 zonder voorbeeld.

2. Woorden

Schrijft foutloos woorden over.

Schrijft de aangeboden kapstokwoorden.

Schrijft de met nadruk aangeboden functionele woorden routinematig en zonder problemen.

 

Is in staat bekende éénlettergrepige woorden visueel te analyseren en te synthetiseren, is in staat deze enige tijd vast te houden in het geheugen en weer te reproduceren (visueel dictee). Hierbij komen fouten nog voor, maar het principe van klank-tekenkoppeling wordt begrepen.

Is in staat bekende woorden visueel te analyseren en te synthetiseren, kan deze enige tijd vasthouden in het geheugen en weer te reproduceren (visueel dictee).

Schrijft hoogfrequente woorden vanuit een woordbeeld en hoeft daarbij niet meer te spellen.

Schrijft nieuwe korte, klankzuivere woorden (mkm woorden) die samengesteld zijn uit geleerde letters (auditief dictee). Hierbij komen fouten nog voor, maar het principe van klank-tekenkoppeling wordt begrepen.

Schrijft nieuwe korte, klankzuivere mkm woorden (auditief dictee) Fouten komen voor als de klank in de moedertaal niet bekend of betekenisonderscheidend is.

Schrijft (m)mkm(m) woorden in veel gevallen direct of analyseert en synthetiseert in stilte.

   

Schrijft woorden met hoogfrequente medeklinker-clusters en open lettergrepen vlot.

   

Schrijft langere woorden met morfologische toevoegingen automatisch.

3. Zinnen

 

Maakt woorden in een zin herkenbaar door witruimte te gebruiken tussen twee woorden.

 
 

Begint een zin met een hoofdletter en eindigt met een punt.

Gebruikt leestekens als punt, vraagteken en uitroepteken op een juiste wijze.

Schrijft korte zinnetjes.

Ik ben..(Mimoun)

Schrijft korte zinnen over alledaagse zaken (visueel of auditief zinsdictee).

Hoe gaat het met jou?

Schrijft begrijpelijke korte zinnen met een enkel moeilijk woord erin.

Ik ben ongeveer om vijf uur thuis.

4. Tekst

 

Schrijft op de lijn en deelt een tekst in met een overzichtelijke bladspiegel.

 
 

Kan met behulp van voorbeeldzinnen een kort tekstje met bijvoorbeeld persoonlijke informatie schrijven.

Kan zelfstandig een kort tekstje met bijvoorbeeld persoonlijke informatie schrijven.

5. Schrijftempo en vloeiendheid

Schrijft aangeboden kapstokwoorden vlot.

Schrijft de met nadruk aangeboden functionele woorden vlot en zonder aarzelen.

Schrijft vloeiend maar vaak nog wel in een rustig tempo.

Schrijft nog spellend.

Bij spellend schrijven kan in clusters geschreven worden.

Schrijft bekende frequente woorden op vanuit een woordbeeld.

 

Schrijft korte woorden in één keer over.

Schrijft korte zinnen in een keer over. Wanneer er lange woorden in voorkomen wordt soms nog een keer extra gekeken.

6. Principes van het schrift

(Begrip van het feit dat geschreven taal een neerslag is van gesproken taal)

Schrijft het Nederlands van links naar rechts en van boven naar beneden.

Groepeert cijfers op de juiste manier bij data, telefoonnummers en geldbedragen.

Is in staat een herkenbare structuur in cijfers aan te brengen bijvoorbeeld: een kenteken en een postcode.

Kan met de juiste schrijfhouding en goede hantering van pen en papier letters, woorden en cijfers naschrijven.

Weet dat een woord uit letters is samengesteld bij het schrijven ervan en tekent geen plaatjes.

 
 

Weet dat een zin uit woorden bestaat.

Weet dat een tekst uit zinnen bestaat.

 

Weet dat van gesproken taal elk woord opgeschreven kan worden.

Weet dat ook ongrammaticale zinnen en zinnen die wat betreft de inhoud onjuist opgeschreven kunnen worden.

Mijn moeder is een man.

 

Weet dat geschreven woorden een neerslag zijn van gesproken taal.

 
 

Weet dat letters en woorden een neerslag zijn van klanken.

 
AUDITIEVE VAARDIGHEDEN
 

Alfa A

Alfa B

Alfa C

1. Klanken in een woord

Kan geleerde klanken herkennen in een éénlettergrepig woord.

Kan de meeste klanken herkennen en isoleren in een éénlettergrepig woord.

Nog niet: [ng], [nk], mmmk- (stroom) of

-kmmm (barst) combinaties.

Kan alle klanken en medeklinkerclusters herkennen en isoleren in een woord.

Kan de eerste klank isoleren in een woord.

   

Kan bekende klanken nazeggen.

Kan alle klanken nazeggen.

Kan medeklinkerclusters nazeggen.

Kan horen of de beginklanken in woorden hetzelfde zijn.

maan / naam

   

Hoort of bekende klanken in woorden hetzelfde zijn.

pet / pot

bes / bel

Hoort of klanken in woorden hetzelfde zijn.

Hoort en is in staat aan te geven welke klanken verschillend zijn in twee woorden.

paard / baard: de eerste letter bij de eerste een p en bij de tweede een b

Kan van losse klanken een mkm woord maken (synthese).

les

Kan van losse klanken een mmkmmm woord maken (synthese).

worst

kwarts

 

Kan een mkm woord in klanken opdelen en die benoemen (klankanalyse).

Kan een mmkmmm woord in klanken opdelen en benoemen (klankanalyse).

Kan een woord in klanken opdelen en kan klanken benoemen (klankanalyse).

2. Woorden in een zin

Herkent de aangeboden kapstokwoorden.

Herkent de met nadruk aangeboden functiewoorden in een zin.

 

Kan korte onbekende en langere bekende woorden nazeggen.

Is in staat om korte en samengestelde woorden na te zeggen.

Kan bekende woorden nazeggen.

Kan klankzuivere en niet-klankzuivere samengestelde woorden nazeggen.

Kan bekende, korte woorden isoleren in een korte zin.

Kan bekende korte en lange woorden te isoleren in een korte zin.

Kan woorden isoleren in een lange zin.

Kan woordaccent in een korte zin nazeggen.

Hoort dat samengestelde woorden uit stukjes bestaan.

Kan woorden opdelen in lettergrepen en deze benoemen.

3. Zinnen

Kan woorden isoleren in een korte zin.

Kan woorden isoleren in een lange zin.

 

Kan het aantal woorden tellen in een korte zin.

Kan het aantal woorden tellen in een lange zin.

 
 

Kan korte zinnen vasthouden en reproduceren.

Kan zinnen in het geheugen opslaan en reproduceren.

 

Kan het woordaccent in een lange zin nazeggen.

Hoort intonatie van een zin en kan deze reproduceren.

4. Gesprekken

Hoort in gesprekken de intonatieverschillen bij een vraag of een waarschuwing.

Hoort in gesprekken de intonatieverschillen bij een mededeling of een instructie.

Herkent de ‘toon’ van een gesprek.

 

Herkent bekende woorden in een tekst.

Kan kernwoorden isoleren in een gesprek.

3 Raamwerk functionele vaardigheden

FUNCTIONEEL LEZEN

subvaardigheid ¹

Alfa A

Alfa B

Alfa C

1. Correspondentie lezen

Ziet of een brief aan hem of haar is geadresseerd.

Herkent logo’s of namen van afzenders.

 

Kan reclame van geadresseerde correspondentie onderscheiden.

Kan correspondentie scheiden in belangrijke en onbelangrijke post.

Kan de post selecteren en de eenvoudige post zelf lezen.

 

Kan gebruik makend van de context en kennis van de wereld zich een idee vormen van de inhoud van een kaart of korte eenvoudige brief. Zoekt en vindt en begrijpt belangrijke woorden.

Begrijpt korte, eenvoudige berichten op een ansichtkaart of memo.

2. Oriënterend / zoekend lezen

Herkent veelvoorkomende tekstsoorten en weet waarvoor ze dienen en hoe ermee te handelen.

Kan bekende namen, woorden en standaardzinnetjes herkennen in alledaagse eenvoudige mededelingen.

Herkent bekende namen, woorden en standaardzinnetjes in eenvoudige mededelingen in veel voorkomende situaties.

Kan informatie over tijd, datum en / of prijs aanwijzen in een tekst.

Combineert logo’s, cijfers en kopjes om belangrijke informatie uit een tekst te halen.

 

Begrijpt veelvoorkomende borden in publieke ruimtes.

   

3. Lezen om informatie op te doen

Kan eenvoudige schema’s lezen. Kan een horizontale en een verticale kolom combineren.

Kan zich een idee vormen van de inhoud van eenvoudige, informatieve materialen.

Hier zal sprake zijn van materiaal met veel visuele ondersteuning en weinig tekst.

Kan zich een idee vormen van de inhoud van eenvoudige informatieve materialen en korte eenvoudige beschrijvingen vooral als er visuele ondersteuning bij is.

Leest een speciaal voor dit niveau geschreven tekst.

Leest een speciaal voor dit niveau geschreven tekst.

Leest een speciaal voor dit niveau geschreven verhalende tekst.

4. Instructies lezen

Kan eenvoudige instructies op voeding of medicijnen herkennen.

Kan eenvoudige aanwijzingen begrijpen.

Kan korte eenvoudige geschreven aanwijzingen opvolgen.

 

Kan eenvoudige visuele representaties begrijpen.

 

¹ De verdeling in subvaardigheden is gebaseerd op het Raamwerk NT2.

Voorbeelden functioneel lezen alfa a

  • 1. Correspondentie

    • Herkent ‘Dhr’, ‘Mevr’, de eigen voorletters, de achternaam, en het eigen adres.

    • Herkent verschillende logo’s van relaties waarvan men regelmatig post ontvangt.

    • Herkent reclame, kranten, rekeningen, persoonlijke post.

    • Herkent een felicitatiekaart.

    • Herkent reclame en logo’s van winkels.

  • 2. Oriënterend/zoekend lezen

    • Herkent de dagen van de week en de maanden in agenda's en op kalenders.

    • Vindt op een eenvoudig inschrijfformulier de plaats waar de naam, het adres, de postcode en de woonplaats wordt verwacht.

    • Kan de juiste datum in een agenda vinden.

    • Begrijpt eenvoudige borden en opschriften in de supermarkt zoals ‘kaas’ of ‘kassa’.

    • Kan op een kassabon het totaal, de datum en de naam van de winkel aanwijzen.

    • Kan de tijd van een afspraak vinden op een afsprakenkaartje een specialist.

    • Kan in reclameblaadjes de prijzen bij de artikelen die zijn afgebeeld aanwijzen.

  • 3. Lezen om informatie op te doen

    • Kan openingstijden aanwijzen op een bord op de deur van een dokterspraktijk.

    • Leest voor het onderwijs geconstrueerde zeer eenvoudige teksten.

    • Kan het eigen telefoonnummer aanwijzen in een telefoonlijst

  • 4. Instructies lezen

    • Herkent geleerde instructies op de sticker van medicijnen, zoals ‘3x daags 1 tablet’.

    • Kan de uiterste verkoopdatum lezen op diverse producten.

    • Herkent hoogfrequente instructies uit de onderwijssituatie, zoals: ‘Vul in:’.

Voorbeelden functioneel lezen alfa b5

  • 1. Correspondentie lezen

    opvoeding

    • Kan een uitnodiging voor een ouderavond op school herkennen.

    • Kan een uitnodiging voor een kinderfeestje herkennen.

    maatschappelijke participatie

    • Kan een vakantiegroet op een ansichtkaart herkennen.

    • Kan een rouwkaart herkennen.

    • Kan een kaartje van het energiebedrijf over de meteropname herkennen.

    • Kan een berichtje van de TPG herkennen over een aangeboden poststuk.

    • Kan begrijpen dat een poststuk verkeerd bezorgd is.

    • Kan een eenvoudige uitnodiging voor een bijeenkomst of een cursus herkennen.

    werk

    • Kan een schriftelijke uitnodiging voor een gesprek bij personeelszaken herkennen.

    • Kan een oproep voor de bedrijfsarts herkennen.

    • Kan een vakantiegroet op een ansichtkaart van een collega herkennen.

    • Kan een loonstrookje herkennen.

  • 2. Oriënterend/ zoeken lezen

    opvoeding

    • Begrijpt waar personalia moeten worden ingevuld op een eenvoudig formulier.

    • Kan uit adressenlijsten het gewenste telefoonnummer halen.

    • Kan een eenvoudig weekrooster van zijn/haar kind begrijpen.

    • Herkent de logo’s bij de filmwijzer.

    maatschappelijke participatie

    • Kan bustijden lezen bij de bushalte.

    • Kan in folders of op borden bij winkels en diensten openingstijden vinden en begrijpen.

    • Begrijpt waar personalia moeten worden ingevuld op een eenvoudig formulier.

    • Begrijpt de datum en de aanvangstijd van een aankondiging voor een feest.

    • Kan het saldo van een bankafschrift lezen.

    • Kan een adres opzoeken op een adressenlijstje.

    • Begrijpt in reclameblaadjes de prijzen bij de artikelen die zijn afgebeeld

    werk

    • Kan uit adressenlijsten het gewenste telefoonnummer halen.

    • Begrijpt de datum en de aanvangstijd van een aankondiging voor een overleg.

    • Herkent een ploegenrooster.

    • Haalt uit een afdelingslijst namen en bijbehorende telefoonnummers.

    • Begrijpt waar personalia moeten worden ingevuld op een eenvoudig formulier.

    • Begrijpt frequent voorkomende borden, zoals ‘verboden te roken’, ‘ingang’,’uitgang’,’pas op brandgevaar’.

  • 3. Lezen om informatie op te doen

    opvoeding

    • Begrijpt een geïllustreerd aanplakbiljet op de voordeur van de school, zoals ‘Sint komt 3 december ‘.

    • Begrijpt een geïllustreerd briefje waarop staat welke kleding een kind moet dragen tijdens gymles.

    • Begrijpt de leeftijdsaanduiding bij speelgoed.

    • Begrijpt een voor het onderwijs geconstrueerde tekst over dagelijkse gebeurtenissen.

    maatschappelijke participatie

    • Kan een kassabon controleren.

    • Begrijpt voor het onderwijs geconstrueerde teksten.

    • Kan bepalen of een tekst zo belangrijk of interessant is dat nadere informatie moet worden gevraagd.

    werk

    • Kan bepalen waar een eenvoudige mededeling op het mededelingenbord over gaat.

  • 4. Instructies lezen

    opvoeding

    • Begrijpt een strip met tekst en tekeningen bij bijvoorbeeld een middel tegen hoofdluis.

    • Begrijpt een geïllustreerd etiket van babyvoeding waarop de bereidingswijze staat.

    maatschappelijke participatie

    • Begrijpt een zeer eenvoudig recept indien het geïllustreerd is met duidelijke foto’s of tekeningen.

    • Begrijpt eenvoudige aanduidingen op producten, zoals wasvoorschriften en houdbaarheidsdatum.

    • Begrijpt geleerde aanwijzingen op stickers van medicijnen, zoals ‘3x daags’, ‘uitwendig’, ‘kuur afmaken’.

    • Begrijpt borden en aanwijzingen bij omleidingen.

    • Kan bij een duidelijke handleiding van een apparaat de onderdelen van het apparaat aanwijzen.

    • Vindt de weg aan de hand van een eenvoudige routebeschrijving.

    werk

    • Kan bij een duidelijke handleiding van een apparaat de onderdelen van het apparaat aanwijzen.

    • Begrijpt korte aanwijzingen bij een telefoon, zoals ‘Eerst 0 draaien’.

    • Begrijpt korte veiligheidsvoorschriften zoals ‘Zet de machine uit’, ‘Sla alarm’, ‘bel de BHV’.

Voorbeelden functioneel lezen alfa c

  • 1. Correspondentie lezen

    opvoeding

    • Kan een korte, eenvoudige uitnodiging voor een ouderavond op school begrijpen.

    • Kan een uitnodiging voor een verjaardagsfeestje begrijpen.

    • Kan een afsprakenkaart van het consultatiebureau begrijpen.

    • Kan een felicitatiekaart bij de geboorte van een kind begrijpen.

    maatschappelijke participatie

    • Kan een eenvoudige uitnodiging voor een bijeenkomst of een cursus begrijpen.

    • Kan een kaartje van het energiebedrijf begrijpen.

    • Kan een vakantiegroet op een ansichtkaart begrijpen.

    • Kan een rouwkaart begrijpen.

    • Kan een kaartje van een leverancier begrijpen.

    • Kan een informeel briefje met een korte mededeling lezen en begrijpen

    • Kan de post selecteren en kan de eenvoudige post zelf begrijpen. Kan beoordelen voor welke brieven hulp gevraagd moet worden.

    • Kan een berichtje van de TPG begrijpen over een aangeboden poststuk.

    • Kan een rekening begrijpen.

    werk

    • Kan een eenvoudige uitnodiging voor een werkoverleg of een bedrijfscursus begrijpen.

    • Kan een vakantiegroet op een ansichtkaart van een collega begrijpen.

    • Kan een memo met een korte mededeling begrijpen.

  • 2. Oriënterend/ zoekend lezen

    opvoeding

    • Kan een telefoonnummer van school vinden in een informatieboekje.

    • Begrijpt namen van lokalen op deuren in de school, zoals ‘gymzaal’, ‘bibliotheek’.

    • Kan op de schoolkalender opzoeken wanneer het herfstvakantie is.

    • Kan op lijst met belangrijke telefoonnummers in huis het nummer van de dokter vinden.

    maatschappelijke participatie

    • Begrijpt waarvoor een bepaald formulier bedoeld is.

    • Kan in een telefoonboek het gewenste telefoonnummer of de gewenste postcode vinden.

    • Begrijpt een overzicht van televisieprogramma’s.

    • Begrijpt een giro- of bankafschrift.

    • Kan iets in kleine advertenties opzoeken en daarbij gebruik maken van de rubrieksindeling.

    • Kan een agenda gebruiken

    • Kan een rooster met avond- en weekenddiensten van de apotheken begrijpen.

    • Kan op het station de vertrektijden en het perron van een bepaalde trein opzoeken.

    • Kan de index van een plattegrond gebruiken en het adres op de plattegrond vinden.

    werk

    • Kan informatie vinden in een lesrooster of werkrooster.

    • Kan in de bedrijfsgids opzoeken wanneer verschillende diensten open zijn.

    • Kan in een folder van personeelszaken opzoeken welk telefoonnummer men moet bellen om zich ziek te melden.

  • 3. Lezen om informatie op te doen

    opvoeding

    • Kan zich een idee vormen van de inhoud van berichten in de schoolkrant van de kinderen.

    • Begrijpt een voor het onderwijs geconstrueerd verhaal over gebeurtenissen waarin kinderen centraal staan.

    • Begrijpt kinderboeken of prentenboeken met eenvoudige korte verhaaltjes over dagelijkse gebeurtenissen, zoals ‘Kikker’ en ‘Nijntje’.

    • Kan zich een idee vormen van de inhoud van folders van het consultatiebureau.

    maatschappelijke participatie

    • Begrijpt voor het onderwijs geconstrueerde teksten, zoals vereenvoudigde volksverhalen verhalen over het dagelijkse leven en makkelijk-lezen boeken.

    • Kan bepalen waar een krantenbericht over gaat

    • Begrijpt waarover een korte, eenvoudige mededeling op een deur of een prikbord gaat.

    • Begrijpt een aankondiging voor een feest of activiteit.

    • Begrijpt een korte versie van het weerbericht.

    werk

    • Begrijpt een voor het onderwijs geconstrueerde tekst over werk.

    • Begrijpt een aankondiging voor een feest of activiteit van de personeelsvereniging.

    • Kan aanbiedingen van de personeelswinkel lezen.

    • Begrijpt dagmenu’s in de kantine.

    • Begrijpt posters over bijvoorbeeld kwaliteitsbeheer en veiligheid.

    • Begrijpt personeelsadvertenties.

    • Kan zich een idee vormen over de inhoud van een artikel in de personeelskrant.

    • Begrijpt een stukje over een nieuwe collega in de personeelskrant.

    • Begrijpt een kort memo van de chef.

  • 4. Instructies lezen

    opvoeding

    • Begrijpt eenvoudige spelregels bij spelletjes.

    • Begrijpt waarschuwingen op flessen met gevaarlijke stoffen.

    maatschappelijke participatie

    • Kan een zeer korte routebeschrijving volgen.

    • Begrijpt korte instructies bij een apparaat, bijvoorbeeld bij een magnetron, als visuele ondersteuning aanwezig is.

    • Begrijpt aanwijzingen op stickers van medicijnen, zoals ‘3xdaags’, ‘uitwendig’ en ‘kuur afmaken’.

    • Begrijpt borden met aanwijzingen bij omleidingen.

    • Wijst in de handleiding van een apparaat de onderdelen vanuit de tekening bij het apparaat zelf aan.

    • Vindt de weg aan de hand van een eenvoudige routebeschrijving.

    • Begrijpt de aanwijzingen op het scherm bij het opladen van een chipknip.

    • Begrijpt de aanwijzingen op het scherm bij het opnemen van geld bij een geldautomaat.

    werk

    • Begrijpt eenvoudige aanduidingen op een machine, zoals ‘aan’, ‘uit’, ‘start’, ‘beschermkap naar beneden doen’.

    • Begrijpt eenvoudige instructies van personeelszaken over ziekmelden en verlof vragen.

    • Begrijpt de instructies van een automaat om de kantinekaart op te waarderen.

    • Begrijpt de instructies van een koffieautomaat.

FUNCTIONEEL SCHRIJVEN

subvaardigheid

Alfa A

Alfa B

Alfa C

1. Correspondentie

Kan eigen naam schrijven.

Kan een kaart met een eenvoudige boodschap schrijven.

Weet welke boodschappen bij welke situaties geschreven kunnen worden. Kan deze boodschappen op de kaart schrijven, de afzender vermelden en de kaart adresseren.

Kan adresgegevens op de juiste manier van een voorbeeld overschrijven op een brief of kaart.

Kan een eenvoudige reactie geven op ontvangen post.

Maakt gebruik van de meest elementaire briefconventies, zoals het vermelden van datum, plaats en afzender op een ansichtkaart en brief.

2. Aantekeningen, berichten, formulieren

Schrijft nummers en data, eigen naam, adres, postcode en woonplaats. Kan nog een voorbeeld nodig hebben.

Kan nummers en data, eigen naam, nationaliteit en adres schrijven op een formulier. Kan hierbij nog overschrijven van een kaartje met de eigen gegevens.

Kan formulieren invullen waarop naar naam, adres, postcode, woonplaats, geboortedatum, geboorteland of -stad, de nationaliteit en de burgerlijke staat gevraagd wordt. Weet waarvoor eventueel getekend wordt.

Past bij het invullen van formulieren conventies toe als doorhalen, aankruisen, omcirkelen, invullen op een lege plaats of in een vak, in blokletters per vakje een letter.

 

Kan een lesrooster overnemen in een agenda.

 
 

Is in staat korte mededelingen in huiselijke kring te noteren.

Kan korte notities in een agenda maken.

3. Vrij schrijven

Geen descriptor op dit niveau.

Kan eenvoudige woorden over zichzelf of iemand anders schrijven.

Kan eenvoudige frases en zinnen schrijven over zichzelf en denkbeeldige personen, over waar ze wonen en wat ze doen.

Voorbeelden functioneel schrijven alfa a

  • 1. Correspondentie

    • Kan eigen naam zetten op een voorbedrukte kaart (geboorte, verjaardag, condoleance).

    • Kan kaart of brief adresseren aan de hand van een voorbeeld.

    • Kan handtekening zetten bij ontvangen van poststukken.

  • 2. Aantekeningen, berichten, formulieren

    • Kan naam, adres en woonplaatsgegevens invullen op een eenvoudig aanmeldingsformulier.

    • Kan een telefoonnummer noteren als dat wordt opgelezen.

    • Kan een datum noteren op een kattenbelletje.

    • Kan van een voorbeeld de dagen van de week en de maanden van het jaar overschrijven.

    • Kan formulieren dateren en tekenen.

Voorbeelden functioneel schrijven alfa b

  • 1. Correspondentie

    opvoeding

    • Kan de naam en het adres van het eigen kind invullen op een invulstrookje bij een brief van de school.

    • Kan een vakantiekaart naar kennissen of naar de medewerkers van de crèche of school van de kinderen schrijven.

    • Kan een felicitatiekaart sturen bij de geboorte van een kind.

    • Kan samen met het kind een verjaardagskaart aan een vriendje van het kind schrijven.

    maatschappelijke participatie

    • Kan een vakantiekaart versturen, met een groet en afzender.

    • Kan een kaart adresseren.

    • Kan een condoleancekaart sturen.

    werk

    • Kan een vakantiekaart sturen naar de afdeling of naar collega’s.

    • Kan een felicitatiekaart sturen bij de geboorte van een kind met een persoonlijke wens.

    • Kan een condoleancekaart sturen aan een collega.

  • 2. Aantekeningen, berichten, formulieren

    Opvoeding

    • Kan belangrijke data, zoals inentingsdata en vrije dagen van school overschrijven op de eigen huiskalender.

    • Kan steekwoorden opschrijven ter voorbereiding van een gesprek met een arts.

    • Kan persoonlijke gegevens van zichzelf en van eigen kind(eren) opschrijven.

    • Kan haar kind door middel van een invulstrookje aanmelden voor bijvoorbeeld een bosdag op school.

    • Kan een inschrijfformulier voor een sportdag invullen met gegevens van het kind.

    Maatschappelijke participatie

    • Kan naam, adres, postcode, woonplaats, geboortedatum, geboorteland of -stad, de nationaliteit en burgerlijke staat van een voorbeeld overnemen op een formulier.

    • Kan een boodschappenlijstje maken.

    • Kan een kort briefje aan huisgenoten schrijven, zoals ‘Om 5 uur thuis.’

    • Kan gemaakte afspraken of aankondigingen op een kalender of in een agenda noteren.

    • Kan personalia invullen op een antwoordstrookje.

    • Kan op een kaartje van het energiebedrijf de meterstanden invullen.

    Werk

    • Kan werkrooster overnemen in een agenda.

    • Kan een tijdstip in een agenda noteren.

    • Kan belangrijke afspraken of aankondigingen in een agenda of op een kalender noteren.

    • Kan voor een collega een korte boodschap opschrijven, zoals ‘Omar, bel 4567890.’

    • Kan steekwoorden opschrijven ter voorbereiding op een gesprek met een bedrijfsarts.

    • Kan een overdrachtsformulier invullen met vaste codes.

    • Kan een controleformulier invullen voor kwaliteitszorg met vaste codes, zoals ‘B’ (bol), ‘br’ (braam).

    • Kan zich opgeven voor een personeelsuitje door middel van een invulstrookje.

  • 3. Vrij schrijven

    Opvoeding

    • Kan in losse woorden iets schrijven over haar kind, hoe het is, wat het graag doet etc.

    Maatschappelijke participatie

    • Kan in losse woorden associëren over hobby’s, wensen, kwaliteiten enz.

    • Kan een persoonlijke tekst maken als onderdeel van een groepsboekje. Er is hier sprake van een voorgeprogrammeerde standaardtekst waar woorden moeten worden ingevuld.

    • Kan in losse woorden iets over zich zelf opschrijven voor een activeringsprogramma.

    Werk

    • Kan in losse woorden associëren over hobby’s, wensen, kwaliteiten enz.

    • Kan een tekst maken als onderdeel van een groepsboekje. Er is hier sprake van een voorgeprogrammeerde standaardtekst waar woorden moeten worden ingevuld.

    • Kan in losse woorden iets opschrijven over zichzelf voor een Loopbaan Oriëntatieprogramma

Voorbeelden functioneel schrijven alfa c

  • 1. Correspondentie

    Opvoeding

    • Kan een kind schriftelijk ziekmelden op school

    • Kan een kaart schrijven ter gelegenheid van een geboorte

    • Kan een kort briefje aan de leerkracht van een kind schrijven waarin bijvoorbeeld wordt gemeld dat het kind niet mag zwemmen van de dokter.

    • Kan het kind schriftelijk afmelden voor een activiteit of club, zoals voor een toneelclubje

    Maatschappelijke participatie

    • Kan een briefje schrijven om te bedanken voor een cadeautje

    • Kan een kort briefje of kaart schrijven bij diverse gebeurtenissen, zoals ziekte, feest, geboorte en overlijden.

    • Kan een kort briefje schrijven om zich af te melden voor een cursus.

    • Kan zich door middel van een kort briefje afmelden voor een afspraak.

    Werk

    • Kan een kaartje aan een collega schrijven bij diverse gebeurtenissen, zoals ziekte, jubileum, geboorte en overlijden.

  • 2. Aantekeningen, berichten, formulieren

    Opvoeding

    • Kan vakanties op een kalender of in een agenda noteren.

    • Kan een inschrijfformulier invullen voor een sportvereniging.

    Maatschappelijke participatie

    • Kan afspraken, adressen en telefoonnummers in een agenda noteren.

    • Kan voor een kennis of buurvrouw de tijd, datum en locatie van een afspraak noteren.

    • Kan een overschrijvingskaart of acceptgiro invullen.

    • Kan een zeer korte routebeschrijving schrijven, zoals ‘Loop het station uit, ga links af’.

    Werk

    • Kan een werkrooster noteren in agenda.

    • Kan een eenvoudig storingsformulier invullen.

    • Kan voor een collega een notitie maken waarin plaats, tijd en datum van een afspraak staan.

    • Kan een eenvoudig kaartje schrijven om een artikel te koop aan te bieden voor op een prikbord of voor een advertentierubriek in de personeelskrant.

    • Kan in een agenda afspraken, adressen en telefoonnummers noteren.

    • Kan korte opmerkingen als geheugensteuntje voor zichzelf noteren ter voorbereiding op een functionerings- of beoordelingsgesprek.

    • Kan een kort e-mailbericht schrijven om te vertellen dat een afspraak niet door gaat of dat de tijd is veranderd.

  • 3. Vrij schrijven

    Opvoeding

    • Kan een kort verslag schrijven over een activiteit op de school van haar kind waaraan is meegedaan.

    • Kan iets over de eigen jeugd schrijven, bijvoorbeeld voor in een portfolio.

    • Kan iets over het schoolleven van het kind schrijven, bijvoorbeeld voor een schoolkrant.

    Maatschappelijke participatie

    • Kan enkele zinnen over zichzelf schrijven voor een clubblad.

    • Kan schriftelijk antwoord geven op eenvoudige vragen, zoals ‘Waar woon je?’.

    • Kan een eenvoudig verhaaltje over zich zelf schrijven of over een bekende of over iemand aan wie vragen gesteld zijn.

    Werk

    • Kan enkele zinnen over zichzelf schrijven voor een personeelskrant.

    • Kan een kort stukje schrijven over een uitstapje of excursie

    • Kan enkele zinnen schrijven over de werkplek, een stageplaats of een excursie.

4. Verklaring van begrippen bij het raamwerk alfabetisering NT2

 

Omschrijving

Voorbeeld

Analyseren

een woord opdelen in afzonderlijke klanken

v-i-s

Synthetiseren

afzonderlijke klanken samenvoegen tot een woord

t-a-s -> tas

Kapstokwoorden

woorden waarmee de klank-tekenkoppeling wordt aangeleerd

jas, meel, vaas

Geleerde woorden

woorden, anders dan kapstokwoorden, die in de les frequent aan bod zijn geweest

postcode

Bekende woorden

woorden waarvan de leerder de betekenis weet

 

Onbekende woorden

woorden waarvan de leerder de betekenis niet weet

 

Mkm-woorden

medeklinker-klinker-medeklinkerwoorden

kop, tas

Mmkmm-woorden

woorden opgebouwd uit een medeklinker, medeklinker, klinker, medeklinker, medeklinker

start

Mmmk-combinatie

woord dat begint met uit drie medeklinkers bestaande klank

stroom

-kmmm-combinatie

woord dat eindigt op uit drie medeklinkers bestaande klank

barst

Bijlage 8. behorend bij artikel 2, vijfde lid

Eindtermen digitale vaardigheden

Inhoudsopgave

Domein 1: Het gebruik van ICT-systemen

Domein 2: Beveiliging, privacy en gezondheid

Domein 3: Informatie zoeken

Domein 4: Informatie verwerken

Domein 5: Digitaal communiceren

Domein 1: Het gebruik van ICT-systemen

Toelichting: Het gaat in dit domein om het gebruiken van (functies van) ICT-systemen. Hieronder vallen zowel computers, smartphones, tablets en printers als ook digitale apparatuur zoals wasmachines, smart-tv’s en wekkers.

Basisniveau 1

Het niveau van de eindtermen wordt bepaald door de combinatie van het karakter, de context en de beschrijving van de eindterm zelf.

Algemene omschrijving: Kan binnen de alledaagse leef-, werk- en leeromgeving herkenbare digitale toepassingen gebruiken en de meest voorkomende handelingen verrichten.

Karakter: toepassingen en handelingen komen het meest voor en zijn herkenbaar.

Context: de alledaagse leef, werk- en leeromgeving

Eindtermen

1. Gebruikt de interfacemogelijkheden voor basisfuncties binnen applicaties.

Voorbeeld: Een route instellen in een navigatiesysteem.

2. Maakt gebruik van internet.

Voorbeeld: Door het invoeren van een URL in de adresbalk naar de website van de gemeente gaan.

3. Gebruikt de interfacemogelijkheden voor bestandsbeheer in een gestructureerde digitale omgeving.

Voorbeeld: Oude werkverslagen verwijderen.

4. Gebruikt twee applicaties op een apparaat.

Voorbeeld: Een filmpje opnemen met de smartphone en dit doorsturen naar een vriend via Whatsapp.

Basisniveau 2

Het niveau van de eindtermen wordt bepaald door de combinatie van het karakter, de context en de beschrijving van de eindterm zelf.

Algemene omschrijving:

Kan veelvoorkomende digitale toepassingen gebruiken en handelingen verrichten, gerelateerd aan de leef-, werk- en leeromgeving.

Karakter: toepassingen en handelingen komen veel voor.

Context: er is een relatie met de leef-, werk- en leeromgeving.

Eindtermen

1. Gebruikt meerdere applicaties die tegelijkertijd actief zijn en wisselt informatie uit tussen die applicaties.

Voorbeeld:Een foto bewerken op de smartphone met een fotobewerkingsapp en deze foto vervolgens op Instagram plaatsen.

2. Wisselt informatie uit via digitale apparatuur.

Voorbeeld: Een factuur scannen en deze per mail naar zichzelf sturen.

3. Selecteert de meest geschikte applicatie voor een toepassing.

Voorbeeld: Foto’s van een personeelsuitje versturen via WeTransfer.

4. Downloadt een eenvoudige applicatie en installeert deze op eigen apparatuur.

Voorbeeld: In een appstore de NS-app downloaden en installeren om een treinreis te plannen.

5. Zet een structuur op om eigen bestanden te beheren.

Voorbeeld: In ‘Mijn documenten’ één map aanmaken voor werkgerelateerde bestanden en één voor privébestanden zoals foto’s.

Domein 2: Beveiliging, privacy en gezondheid

Toelichting: In domein 2 gaat het om het volgen van regels voor veilig en gezond werken met ICT-systemen. De focus ligt op veiligheid, privacy, lichamelijke en geestelijke gezondheid van zichzelf en anderen.

Basisniveau 1

Het niveau van de eindtermen wordt bepaald door de combinatie van het karakter, de context en de beschrijving van de eindterm zelf.

Algemene omschrijving:

Kan binnen de alledaagse leef- werk- en leeromgeving herkenbare digitale toepassingen gebruiken en de meest voorkomende handelingen verrichten.

Karakter: toepassingen en handelingen komen het meest voor en zijn herkenbaar.

Context: de alledaagse leef, werk- en leeromgeving

Eindtermen

1. Werkt veilig op computer, smartphone of tablet.

Voorbeeld: Veilige wachtwoorden met (hoofd)letters en tekens maken.

2. Weet dat het gebruik van digitale informatie en communicatie risico’s met zich meebrengt.

Voorbeeld: Verdachte afzenders herkennen.

3. Weet dat het niet is toegestaan om producten van anderen zonder toestemming te kopiëren en te verspreiden.

Voorbeeld: Benoemen waarom hij geen foto’s van derden op Facebook plaatst zonder hiervoor toestemming te vragen.

4. Weet dat er kosten zijn verbonden aan het gebruik van mobiele telefoon en internet.

Voorbeeld: Zich voor laten lichten bij het kiezen van een passend (combinatie)abonnement voor telefoon, computer en dergelijke.

5. Weet dat langdurig gebruik van digitale apparatuur effect heeft op de eigen lichamelijke en geestelijke gezondheid.

Voorbeeld: Mogelijke klachten als gevolg van veelvuldig werken met digitale apparaten benoemen.

6. Hanteert correcte omgangsvormen in de eigen berichten (tekst, beeld, geluid).

Voorbeeld: Zijn werkbegeleider een bericht sturen met correcte aanhef en afsluiting.

Basisniveau 2

Het niveau van de eindtermen wordt bepaald door de combinatie van het karakter, de context en de beschrijving van de eindterm zelf.

Algemene omschrijving:

Kan veel voorkomende digitale toepassingen gebruiken en handelingen verrichten, gerelateerd aan de leef-, werk- en leeromgeving.

Karakter: toepassingen en handelingen komen veel voor.

Context: er is een relatie met de leef-, werk- en leeromgeving.

Eindterm

1. Neemt maatregelen om te voorkomen dat (privé)informatie ongewenst wordt verspreid op internet.

Voorbeeld: Profiel bij sociale media zo instellen, dat alleen bekenden bepaalde informatie kunnen zien.

2. Neemt maatregelen met betrekking tot kosten van telefoon- en ICT-gebruik in relatie tot zijn wensen en mogelijkheden.

Voorbeeld: Meldingen instellen voor overschrijding van de datalimiet.

3. Neemt maatregelen die ondersteunen bij veilig en gezond gebruik van digitale apparatuur.

Voorbeeld: Instellingen en houding controleren voor en tijdens het gebruik van een computer.

4. Neemt maatregelen om ervoor te zorgen dat eigen verstuurde berichten (tekst, beeld, geluid) passend zijn.

Voorbeeld: Op een gepaste manier zijn kritiek uitenop een politieke mening op Facebook.

Domein 3: Informatie zoeken

Toelichting:In domein 3 gaat het om informatie zoeken, vinden en selecteren.

Basisniveau 1

Het niveau van de eindtermen wordt bepaald door de combinatie van het karakter, de context en de beschrijving van de eindterm zelf.

Algemene omschrijving:

Kan binnen de alledaagse leef-, werk- en leeromgeving herkenbare digitale toepassingen gebruiken en de meest voorkomende handelingen verrichten.

Karakter: toepassingen en handelingen komen het meest voor en zijn herkenbaar.

Context: de alledaagse leef, werk- en leeromgeving

Eindtermen

1. Gebruikt webadressen.

Voorbeeld: www.oefenen.nl in de adresbalk typen om naar dit programma te gaan.

2. Gebruikt de zoekfunctie binnen een applicatie.

Voorbeeld: De rekenhulp voor Toeslagen van de Belastingdienst zoeken en vinden op de website van de Belastingdienst.

3. Gebruikt een zoekmachine op internet.

Voorbeeld: De naam van een persoon zoeken door zijn naam te typen in de zoekbalk van Google.

4. Gebruikt portals op internet.

Voorbeeld: Binnen de portal Oefenen.nl het programma Lees& Schrijf-Het leesplankje opzoeken.

5. Selecteert informatie.

Voorbeeld: Via een website, bijvoorbeeld ‘vakantiehuizen Dordogne’, een selectie maken op basis van prijs.

6. Weet dat niet alle zoekresultaten en informatie betrekking hebben op de zoekvraag.

Voorbeeld: Benoemen dat bij gebruik zoekterm kappersopleiding Rotterdam ook kappersopleidingen in andere steden tevoorschijn komen.

7. Weet dat nieuws en informatie op internet gemanipuleerd kan zijn (nepnieuws).

Voorbeeld: Een sensationeel bericht via sociale media controleren op officiële media.

Basisniveau 2

Het niveau van de eindtermen wordt bepaald door de combinatie van het karakter, de context en de beschrijving van de eindterm zelf.

Algemene omschrijving:

Kan veelvoorkomende digitale toepassingen gebruiken en handelingen verrichten, gerelateerd aan de leef-, werk- en leeromgeving.

Karakter: toepassingen en handelingen komen veel voor.

Context: er is een relatie met de leef-, werk- en leeromgeving.

Eindtermen

1. Gebruikt verschillende manieren om informatie te vinden op internet en sociale media.

Voorbeeld: Zoeken naar gebruikerservaringen met een auto via de website van de ANWB en via netforum van Autoweek.

2. Hanteert zoektechnieken die passen bij het type zoekvraag.

Voorbeeld: Via de vacaturesite doorklikken naar de soort vacatures en naar de afstand die voor hem acceptabel is.

3. Beoordeelt en selecteert informatie op basis van relevantie.

Voorbeeld: Advertenties onderscheiden van vergelijkingssites als Beslist.nl als hij op Google zoekt naar bijvoorbeeld een frituurpan.

4. Onderneemt actie om de bron van de informatie te achterhalen.

Voorbeeld: Webadressen opzoeken om een literatuurlijst bij een stageverslag te maken.

Domein 4: Informatie verwerken

Toelichting: In domein 4 gaat het om het omzetten van informatie in een tekst, schema, tabel of afbeelding en om het invullen van formulieren.

Basisniveau 1

Het niveau van de eindtermen wordt bepaald door de combinatie van het karakter, de context en de beschrijving van de eindterm zelf.

Algemene omschrijving:

Kan binnen de alledaagse leef-, werk- en leeromgeving herkenbare digitale toepassingen gebruiken en de meest voorkomende handelingen verrichten.

Karakter: toepassingen en handelingen komen het meest voor en zijn herkenbaar.

Context: de alledaagse leef, werk- en leeromgeving

Eindtermen

1. Gebruikt eenvoudige functies van een tekstverwerker.

Voorbeeld: Een tekst typen met kopjes, witregels en woorden in vet.

2. Verwerkt informatie in tabellen en schema’s (twee variabelen).

Voorbeeld: Een eenvoudige tabel voor in- en uitgaven maken.

3. Combineert teksten en beeldmateriaal in een tekstverwerker of in een e‑mailprogramma.

Voorbeeld: Een afbeelding zoeken en in een Word-tekst plaatsen.

4. Voegt een bestand bij een bericht toe als bijlage.

Voorbeeld: Foto’s meesturen bij een e-mail.

5. Vult digitale standaardformulieren tabellen en schema’s in.

Voorbeeld: Een urenbriefje invullen op de site van het uitzendbureau.

Basisniveau 2

Het niveau van de eindtermen wordt bepaald door de combinatie van het karakter, de context en de beschrijving van de eindterm zelf.

Algemene omschrijving:

Kan veelvoorkomende digitale toepassingen gebruiken en handelingen verrichten, gerelateerd aan de leef-, werk- en leeromgeving.

Karakter: toepassingen en handelingen komen veel voor.

Context: er is een relatie met de leef-, werk- en leeromgeving.

Eindtermen

1. Past de meest gangbare lay-outmogelijkheden toe.

Voorbeeld: Een sollicitatiebrief schrijven met een tekstverwerker in een passende lay-out.

2. Bewaart digitaal ontvangen en verzonden berichten en bestanden zo dat hij deze terug kan vinden.

Voorbeeld: Reacties op zijn sollicitaties archiveren.

3. Vult online informatie of gegevens in die via verschillende stappen tot een bestelling, inschrijving en dergelijke leiden.

Voorbeeld: Online een vakantie boeken en betalen.

Domein 5: Digitaal communiceren

Toelichting: In dit domein is de focus contact en digitale interactie met personen of instanties, via sociale media of online portals. Hierbij kan gedacht worden aan communicatie en interactie door middel van presentaties, e-mailen, appen, internetbankieren, Facebookgroepen en elektronische leeromgevingen.

Basisniveau 1

Het niveau van de eindtermen wordt bepaald door de combinatie van het karakter, de context en de beschrijving van de eindterm zelf.

Algemene omschrijving:

Kan binnen de alledaagse leef-, werk- en leeromgeving herkenbare digitale toepassingen gebruiken en de meest voorkomende handelingen verrichten.

Karakter: toepassingen en handelingen komen het meest voor en zijn herkenbaar.

Context: de alledaagse leef-, werk- en leeromgeving

Eindtermen

1. Stuurt ontvangen berichten, zoals teksten, beeld of geluid door naar anderen.

Voorbeeld: Een foto van zijn kleinkind doorsturen naar een vriendin via e-mail.

2. Maakt zelf een bericht met tekst, beeld of geluid en verstuurt dit naar één of meerdere personen of instellingen.

Voorbeeld: Een uitnodiging voor een tuinfeest opstellen en versturen via e-mail.

3. Gebruikt een bij de situatie passend communicatiekanaal voor het versturen van berichten (tekst, beeld, geluid).

Voorbeeld: Een bericht over ervaringen met een bepaald medicijn plaatsen op het gebruikersforum van een patiëntenvereniging.

4. Gebruikt een digitaal adresboek of contactpersonenlijst.

Voorbeeld: In de elektronische leeromgeving een bericht aan de docent sturen.

5. Herkent belangrijke digitale meldingen en reageert hierop.

Voorbeeld: Ramen en deuren sluiten naar aanleiding van NL-alert (ontvangen via zijn telefoon) over brand.

6. Maakt een eenvoudige presentatie.

Voorbeeld: Een presentatie in PowerPoint maken met gebruik van standaardsjablonen.

Basisniveau 2

Het niveau van de eindtermen wordt bepaald door de combinatie van het karakter, de context en de beschrijving van de eindterm zelf.

Algemene omschrijving:

Kan veelvoorkomende digitale toepassingen gebruiken en handelingen verrichten, gerelateerd aan de leef-, werk- en leeromgeving.

Karakter: toepassingen en handelingen komen veel voor.

Context: er is een relatie met de leef-, werk- en leeromgeving.

Eindtermen

1. Stemt de keuze voor het communicatiekanaal af op het communicatiedoel.

Voorbeeld: De chatfunctie in Skype gebruiken om contact te hebben als het videobellen niet lukt.

2. Selecteert de te delen informatie weloverwogen.

Voorbeeld: Een vraag plaatsen op de Facebookpagina van een bedrijf, waarbij het eigen telefoonnummer of mailadres niet gedeeld wordt.

3. Legt contact met de beheerder als (delen van) websites of applicaties niet functioneren.

Voorbeeld: Contact opnemen met de helpdesk van KOBO als het downloaden van een e-book niet lukt.

4. Maakt een presentatie naar eigen ontwerp met gebruik van beeldmateriaal.

Voorbeeld: Een presentatie maken in Prezi over zijn geboortestad met grafieken, een kaart en afbeeldingen.

Bijlage 9. behorende bij artikel 2, zesde lid, van de Regeling eindtermen educatie 2013

Eindtermen taalschakeltraject

Inhoudsopgave

Deze bijlage bevat de volgende hoofdstukken:

  • 1. Leeswijzer

  • 2. Eindtermen basis- en maatwerkvakken taalschakeltraject naar de basisberoepsopleiding

  • 3. Eindtermen basis- en maatwerkvakken taalschakeltraject naar de vakopleiding

  • 4. Eindtermen basis- en maatwerkvakken taalschakeltraject naar de middenkaderopleiding

  • 5. Eindtermen basis- en maatwerkvakken taalschakeltraject naar het hoger beroepsonderwijs, profiel Maatschappij, economie en informatietechnologie

  • 6. Eindtermen basis- en maatwerkvakken taalschakeltraject naar het hoger beroepsonderwijs, profiel Natuur, techniek en gezondheid

  • 7. Eindtermen basis- en maatwerkvakken taalschakeltraject naar het wetenschappelijk onderwijs, profiel Maatschappij, economie en informatietechnologie

  • 8. Eindtermen basis- en maatwerkvakken taalschakeltraject naar het wetenschappelijk onderwijs, profiel Natuur, techniek en gezondheid

  • 9. Eindtermen leervaardigheden

  • 10. Eindtermen vaardigheden voor opleidings- en beroepskeuze

  • 11. Eindtermen kennis van de Nederlandse maatschappij

1. Leeswijzer

Alle taalschakeltrajecten bestaan uit basisvakken en eventuele maatwerkvakken en omvatten daarnaast leervaardigheden, vaardigheden voor opleidings- en beroepskeuze en kennis van de Nederlandse maatschappij. De basisvakken en eventuele maatwerkvakken verschillen per taalschakeltraject en zijn te vinden in de hoofdstukken 2 tot en met 8. De eindtermen voor de leervaardigheden, vaardigheden voor opleidings- en beroepskeuze en kennis van de Nederlandse maatschappij zijn hetzelfde voor alle taalschakeltrajecten en te vinden in de hoofdstukken 9 tot en met 11. Per taalschakeltraject zijn dus de volgende eindtermen van toepassing:

Taalschakeltraject

Toepasselijke eindtermen

Taalschakeltraject naar de basisberoepsopleiding

Hoofdstuk 2 en 9 tot en met 11

Taalschakeltraject naar de vakopleiding

Hoofdstuk 3 en 9 tot en met 11

Taalschakeltraject naar de middenkaderopleiding

Hoofdstuk 4 en 9 tot en met 11

Taalschakeltraject naar het hoger beroepsonderwijs, profiel Maatschappij, economie en informatietechnologie

Hoofdstuk 5 en 9 tot en met 11

Taalschakeltraject naar het hoger beroepsonderwijs, profiel Natuur, techniek en gezondheid

Hoofdstuk 6 en 9 tot en met 11

Taalschakeltraject naar het wetenschappelijk onderwijs, profiel Maatschappij, economie en informatietechnologie

Hoofdstuk 7 en 9 tot en met 11

Taalschakeltraject naar het wetenschappelijk onderwijs, profiel Natuur, techniek en gezondheid

Hoofdstuk 8 tot en met 11

De basisvakken betreffen verschillende niveaus voor Nederlands, Engels en rekenen of wiskunde. Voor de niveau-aanduiding voor Nederlands en Engels wordt gebruik gemaakt van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Moderne Vreemde Talen, overal afgekort als ‘ERK’.

2. Eindtermen basis- en maatwerkvakken taalschakeltraject naar de basisberoepsopleiding

2.1. Basisvakken

Basisvak

Eindtermen

Nederlands ERK-niveau B1

Vaardigheden lezen, gesprekken voeren, spreken, luisteren en schrijven

Op weg naar Engels ERK-niveau A1

Vaardigheden lezen, gesprekken voeren, spreken, luisteren en schrijven

Op weg naar mbo-rekenniveau 2

1. Grootheden en eenheden

Beschikt over een klein aantal referentiematen voor gangbare grootheden, zoals lengte, gewicht en tijd, en maakt daarmee schattingen en berekeningen.

Gebruikt grootheden, zoals lengte, gewicht, tijd en temperatuur en voert hiermee berekeningen uit.

Herkent in een eenvoudige situatie om welke grootheid het gaat en gebruikt een passende (veelvoorkomende) eenheid om de waarde ervan uit te drukken, zoals kilometers voor de afstand tussen twee steden.

Kiest bij een meetsituatie een geschikt (eenvoudig) meetinstrument, voert de meting uit en leest de gemeten waarde en eenheid af.

Gebruikt vuistregels en eenvoudige woordformules, die het verband aangeven tussen twee of meer grootheden.

Ondersteunende vaardigheden

• gebruiken en ordenen van positieve en negatieve hele en eenvoudige decimale getallen;

• handig rekenen met nullen en gebruiken van 10-regels bij omrekenen van eenheden en het rekenen met miljoen en miljard;

• rekenen met tijd;

• rekenen met eenvoudige gehele en decimale getallen (x, : en +, −).

2. Oriëntatie in de twee- en driedimensionale wereld

Gebruikt in berekeningen enkele referentiematen voor oppervlakte en inhoud, zoals ‘mijn woonkamer is 4 bij 7 m’; ‘1 liter is een pak melk’.

Gebruikt gangbare meetkundige namen en begrippen en (wind)richtingen om in herkenbare gevallen voorwerpen, plaatsen, routes en situaties te beschrijven.

Gebruikt een routebeschrijving of een navigatiesysteem om een route te vinden en te volgen. Beschrijft een eenvoudige route in woorden of met een schets.

Leest en interpreteert een eenvoudige werktekening, kaart of plattegrond (2D) en verbindt deze met de ruimtelijke werkelijkheid (3D).

Onderscheidt in herkenbare situaties omtrek, oppervlakte en inhoud en herkent de eenheden die bij deze grootheden horen.

Bepaalt in functionele situaties omtrek, oppervlakte en/of inhoud van eenvoudige figuren door middel van schatten, meten of berekenen.

Ondersteunende vaardigheden

• vermenigvuldigen en delen van gehele en decimale getallen;

• windrichtingen kennen;

• formules gebruiken;

• schatten en afronden.

3. Verhoudingen herkennen en gebruiken

Herkent verhoudingen in eenvoudige situaties en voert er functionele berekeningen mee uit.

Kiest een passende aanpak of rekenmodel, zoals de verhoudingstabel, om verhoudingsgewijs te rekenen.

Zet als dat nodig is eenvoudige verhoudingen om in gelijkwaardige verhoudingen of in breuken, delingen of percentages, bijvoorbeeld om ze te kunnen vergelijken.

Herkent in eenvoudige situaties of twee grootheden verhoudingsgewijs samenhangen en voert er eenvoudige berekeningen mee uit.

Ondersteunende vaardigheden

• handig rekenen met nullen (10-regels);

• rekenen met gehele en decimale getallen (x, : en +, −);

• omzetten van eenheden in het metriek stelsel en eenheden van tijd (i.v.m. snelheid).

4. Procenten gebruiken

Herkent in eenvoudige situaties met procenten dat het om een ‘deel van’ gaat (relatief) en weet waar het percentage van genomen wordt.

Berekent in situaties waarin dat functioneel is de waarde van procentuele toename of afname bij een gegeven aantal/bedrag en een gegeven eenvoudig percentage (10-vouden en enkele 5-vouden).

Gebruikt in situaties waar dat functioneel is de volgende relaties: 50% is de helft, 1/2 deel, delen door 2; 25% is een kwart, ¼ deel, delen door 4; 10% is 1/10 deel, delen door 10.

Interpreteert eenvoudige (visuele) situaties waarin percentages boven de 100 voorkomen, zoals een pak met +10% hagelslag (als 110%).

Herkent en vergelijkt in situaties eenvoudige percentages en delen (breuken) van een gegeven totaal.

Ondersteunende vaardigheden

• handig rekenen met nullen (10-regels);

• rekenen met gehele en decimale getallen (x, : en +, -).

5. Omgaan met kwantitatieve informatie

Leest gegevens af uit diverse eenvoudige formulieren, schema’s, tabellen en grafische voorstellingen om daarmee een vraag te beantwoorden of een situatie te beschrijven.

Beoordeelt de weergave van de informatie uit diverse formulieren, schema’s, tabellen en grafische voorstellingen kritisch en trekt conclusies over de bijbehorende situatie.

Voert eenvoudige berekeningen uit met gegevens en informatie uit formulieren, schema’s, tabellen en diagrammen die alleen absolute hoeveelheden of aantallen bevatten.

Verzamelt om een vraag te beantwoorden zelf een beperkt aantal gegevens en ordent en verwerkt deze in een eenvoudige tabel of diagram, indien relevant ook met gebruik van ICT.

Interpreteert de waarde van eenvoudige statistische grootheden als een situatie daarom vraagt.

Ondersteunende vaardigheden

• getallen ordenen op grootte;

• rekenen met gehele en decimale getallen (x, : en +, -).

2.2. Maatwerkvakken

N.v.t.

3. Eindtermen basis- en maatwerkvakken taalschakeltraject naar de vakopleiding

3.1. Basisvakken

Basisvak

Eindtermen

Nederlands ERK-niveau B1

Vaardigheden lezen, gesprekken voeren, spreken, luisteren en schrijven

Engels ERK-niveau A1

Vaardigheden lezen, gesprekken voeren, spreken, luisteren en schrijven

Mbo-rekenniveau 2

1. Grootheden en eenheden

Beschikt over een klein aantal referentiematen voor gangbare grootheden, zoals lengte, gewicht en tijd, en maakt daarmee schattingen en berekeningen.

Gebruikt grootheden, zoals lengte, gewicht, tijd en temperatuur en voert hiermee berekeningen uit.

Herkent in een eenvoudige situatie om welke grootheid het gaat en gebruikt een passende (veelvoorkomende) eenheid om de waarde ervan uit te drukken, zoals kilometers voor de afstand tussen twee steden.

Kiest bij een meetsituatie een geschikt (eenvoudig) meetinstrument, voert de meting uit en leest de gemeten waarde en eenheid af.

Gebruikt vuistregels en eenvoudige woordformules, die het verband aangeven tussen twee of meer grootheden.

Ondersteunende vaardigheden

• gebruiken en ordenen van positieve en negatieve hele en eenvoudige decimale getallen;

• handig rekenen met nullen en gebruiken van 10-regels bij omrekenen van eenheden en het rekenen met miljoen en miljard;

• rekenen met tijd;

• rekenen met eenvoudige gehele en decimale getallen (x, : en +, −).

2. Oriëntatie in de twee- en driedimensionale wereld

Gebruikt in berekeningen enkele referentiematen voor oppervlakte en inhoud, zoals ‘mijn woonkamer is 4 bij 7 m’; ‘1 liter is een pak melk’.

Gebruikt gangbare meetkundige namen en begrippen en (wind)richtingen om in herkenbare gevallen voorwerpen, plaatsen, routes en situaties te beschrijven.

Gebruikt een routebeschrijving of een navigatiesysteem om een route te vinden en te volgen. Beschrijft een eenvoudige route in woorden of met een schets.

Leest en interpreteert een eenvoudige werktekening, kaart of plattegrond (2D) en verbindt deze met de ruimtelijke werkelijkheid (3D).

Onderscheidt in herkenbare situaties omtrek, oppervlakte en inhoud en herkent de eenheden die bij deze grootheden horen.

Bepaalt in functionele situaties omtrek, oppervlakte en/of inhoud van eenvoudige figuren door middel van schatten, meten of berekenen.

Ondersteunende vaardigheden

• vermenigvuldigen en delen van gehele en decimale getallen;

• windrichtingen kennen;

• formules gebruiken;

• schatten en afronden.

3. Verhoudingen herkennen en gebruiken

Herkent verhoudingen in eenvoudige situaties en voert er functionele berekeningen mee uit.

Kiest een passende aanpak of rekenmodel, zoals de verhoudingstabel, om verhoudingsgewijs te rekenen.

Zet als dat nodig is eenvoudige verhoudingen om in gelijkwaardige verhoudingen of in breuken, delingen of percentages, bijvoorbeeld om ze te kunnen vergelijken.

Herkent in eenvoudige situaties of twee grootheden verhoudingsgewijs samenhangen en voert er eenvoudige berekeningen mee uit.

Ondersteunende vaardigheden

• handig rekenen met nullen (10-regels);

• rekenen met gehele en decimale getallen (x, : en +, −);

• omzetten van eenheden in het metriek stelsel en eenheden van tijd (i.v.m. snelheid).

4. Procenten gebruiken

Herkent in eenvoudige situaties met procenten dat het om een ‘deel van’ gaat (relatief) en weet waar het percentage van genomen wordt.

Berekent in situaties waarin dat functioneel is de waarde van procentuele toename of afname bij een gegeven aantal/bedrag en een gegeven eenvoudig percentage (10-vouden en enkele 5-vouden).

Gebruikt in situaties waar dat functioneel is de volgende relaties: 50% is de helft, 1/2 deel, delen door 2; 25% is een kwart, ¼ deel, delen door 4; 10% is 1/10 deel, delen door 10.

Interpreteert eenvoudige (visuele) situaties waarin percentages boven de 100 voorkomen, zoals een pak met +10% hagelslag (als 110%).

Herkent en vergelijkt in situaties eenvoudige percentages en delen (breuken) van een gegeven totaal.

Ondersteunende vaardigheden

• handig rekenen met nullen (10-regels);

• rekenen met gehele en decimale getallen (x, : en +, -).

5. Omgaan met kwantitatieve informatie

Leest gegevens af uit diverse eenvoudige formulieren, schema’s, tabellen en grafische voorstellingen om daarmee een vraag te beantwoorden of een situatie te beschrijven.

Beoordeelt de weergave van de informatie uit diverse formulieren, schema’s, tabellen en grafische voorstellingen kritisch en trekt conclusies over de bijbehorende situatie.

Voert eenvoudige berekeningen uit met gegevens en informatie uit formulieren, schema’s, tabellen en diagrammen die alleen absolute hoeveelheden of aantallen bevatten.

Verzamelt om een vraag te beantwoorden zelf een beperkt aantal gegevens en ordent en verwerkt deze in een eenvoudige tabel of diagram, indien relevant ook met gebruik van ICT.

Interpreteert de waarde van eenvoudige statistische grootheden als een situatie daarom vraagt.

Ondersteunende vaardigheden

• getallen ordenen op grootte;

• rekenen met gehele en decimale getallen (x, : en +, -).

3.2. Maatwerkvakken

N.v.t.

4. Eindtermen basis- en maatwerkvakken taalschakeltraject naar de middenkaderopleiding

4.1. Basisvakken

Basisvak

Eindtermen

Nederlands ERK-niveau B1

Vaardigheden lezen, gesprekken voeren, spreken, luisteren en schrijven

Engels ERK-niveau A2

Vaardigheden lezen, gesprekken voeren, spreken, luisteren en schrijven

Mbo-rekenniveau 3

1. Grootheden en eenheden

Beschikt over referentiematen voor gangbare grootheden en maakt daarmee schattingen en berekeningen.

Gebruikt gangbare grootheden en voert hiermee berekeningen uit.

Herkent in een situatie om welke grootheid het gaat en gebruikt een passende (veelvoorkomende) eenheid om de waarde ervan uit te drukken.

Gebruikt samengestelde eenheden, zoals km per uur of km per liter benzine en voert hiermee berekeningen uit.

Kiest bij een meetsituatie een geschikt meetinstrument, voert de meting uit en interpreteert de gemeten waarde en eenheid.

Gebruikt vuistregels en eenvoudige (woord)formules, die het verband aangeven tussen twee of meer grootheden.

Ondersteunende vaardigheden

• gebruiken en ordenen van positieve en negatieve hele en eenvoudige decimale getallen;

• handig rekenen met nullen en gebruiken van 10-regels bij omrekenen van eenheden en het rekenen met miljoen en miljard;

• rekenen met tijd;

• rekenen met eenvoudige gehele en decimale getallen (x, : en +, −).

2. Oriëntatie in de twee- en driedimensionale wereld

Gebruikt in berekeningen referentiematen voor oppervlakte en inhoud.

Gebruikt gangbare meetkundige namen en begrippen, (wind)richtingen om in diverse gevallen voorwerpen, plaatsen, routes en situaties te beschrijven.

Volgt routes op plattegronden, kaarten, met behulp van navigatiesystemen en aan de hand van beschrijvingen en aanwijzingen. Beschrijft een eenvoudige route eventueel met behulp van routekaarten en plattegronden.

Leest en interpreteert een werktekening, kaart en plattegrond (2D) en verbindt deze met de ruimtelijke werkelijkheid (3D).

Maakt ten behoeve van concrete taken een schets van een situatie.

Onderscheidt in herkenbare situaties omtrek, oppervlakte en inhoud en kent en gebruikt passende eenheden.

Bepaalt in functionele situaties omtrek, oppervlakte en/of inhoud van figuren door middel van schatten, meten of berekenen en gebruikt – als het nodig is -hiervoor formules.

Ondersteunende vaardigheden

• vermenigvuldigen en delen van gehele en decimale getallen;

• windrichtingen kennen;

• formules gebruiken;

• schatten en afronden.

3. Verhoudingen herkennen en gebruiken

Herkent verhoudingen in situaties en voert er functionele berekeningen mee uit.

Kiest een passende aanpak om verhoudingsgewijs te rekenen.

Zet als dat nodig is verhoudingen om in breuken, delingen of percentages, bijvoorbeeld om ze te kunnen vergelijken.

Interpreteert in situaties samengestelde grootheden als een verhouding en voert er voorstelbare berekeningen mee uit binnen de context van de eigen leefwereld.

Ondersteunende vaardigheden

• handig rekenen met nullen (10-regels);

• rekenen met gehele en decimale getallen (x, : en +, −);

• omzetten van eenheden in het metriek stelsel en eenheden van tijd (i.v.m. snelheid).

4. Procenten gebruiken

Herkent in situaties met procenten dat het om een ‘deel van’ gaat (relatief) en weet welk aantal of hoeveelheid op 100% gesteld moet worden.

Rekent in functionele situaties met procenten, berekent ook de procentuele toename en afname bij een gegeven aantal/bedrag en een gegeven percentage.

Gebruikt in situaties waarin dat functioneel is de relatie tussen procent, breuk (deling) en verhouding bijvoorbeeld om te kunnen vergelijken.

Interpreteert situaties waarin percentages boven de 100 voorkomen, weet bijvoorbeeld dat de prijs inclusief 21% BTW te schrijven is als 121%.

Rekent in situaties waarin dat functioneel is van een deel naar een geheel met eenvoudige percentages (1, 5, 10, 25, 50, 75).

Ondersteunende vaardigheden

• handig rekenen met nullen (10-regels);

• rekenen met gehele en decimale getallen (x, : en +, -).

 

5. Omgaan met kwantitatieve informatie

Leest gegevens af uit diverse formulieren, schema’s, tabellen en grafische voorstellingen, en combineert ze waar nodig om daarmee een vraag te beantwoorden of een situatie te beschrijven.

Analyseert en interpreteert de weergave van de informatie uit diverse formulieren, schema’s, tabellen en grafische voorstellingen kritisch en trekt conclusies over de bijbehorende situatie.

Voert berekeningen uit met gegevens en informatie uit tabellen en diverse grafische voorstellingen die zowel absolute als relatieve waarden kunnen bevatten.

Verzamelt om een vraag te beantwoorden zelf gegevens en ordent en verwerkt deze in een tabel of diagram, indien relevant ook met gebruik van ICT.

Interpreteert de waarde van statistische grootheden als een situatie daarom vraagt.

Ondersteunende vaardigheden

• getallen ordenen op grootte;

• rekenen met gehele en decimale getallen (x, : en +, -).

4.2. Maatwerkvakken

Maatwerkvak

Eindtermen

Nederlands ERK-niveau B2

Vaardigheden lezen, gesprekken voeren, spreken, luisteren en schrijven

Wiskunde vmbo-TL

WI/K/1 Oriëntatie op leren en werken

1. De deelnemer kan:

• zich oriënteren op het belang van wiskunde voor de eigen loopbaan en voor zijn functioneren in de maatschappij;

• een relatie leggen tussen wiskundige kennis en vaardigheden en de beroepspraktijk.

WI/K/2 Basisvaardigheden

2. De deelnemer kan basisvaardigheden toepassen die betrekking hebben op communiceren, samenwerken en informatie verwerven en verwerken.

WI/K/3 Leervaardigheden in het vak wiskunde

3. De deelnemer kan structuren en verbanden opsporen in voor hem herkenbare situaties en verbindingen leggen met wiskundige begrippen, en daarbij:

• wiskundige technieken kiezen en gebruiken om problemen op te lossen, waaronder basisalgoritmen en standaardmethodes;

• communiceren door middel van adequaat (wiskundig) taalgebruik;

• adequate onderzoeks- en redeneerstrategieën toepassen.

WI/K/4 Algebraïsche verbanden

6. De deelnemer kan problemen oplossen waarin verbanden tussen variabelen een rol spelen, en daarbij:

• tabellen, grafieken en formules hanteren bij verschillende typen verbanden;

• geschikte wiskundige modellen gebruiken.

WI/K/5 Rekenen, meten en schatten

7. De deelnemer kan efficiënt rekenen en cijfermatige gegevens kritisch beoordelen, en daarbij:

• schatten en rekenen met gangbare maten en grootheden;

• op een verstandige manier de rekenmachine gebruiken.

WI/K/6 Meetkunde

9. De deelnemer kan voorstellingen maken, onderzoeken en interpreteren van objecten en hun plaats in de ruimte, en daarbij:

• redeneren over meetkundige figuren en deze tekenen;

• afmetingen meten, schatten en berekenen;

• meetkundige begrippen en formules, instrumenten en apparaten hanteren.

WI/K/7 Informatieverwerking, statistiek

10. De deelnemer kan informatie verzamelen, weergeven en analyseren met behulp van grafische voorstellingen, en daarbij:

• statistische representatievormen en een graaf hanteren;

• op basis van de verwerkte informatie verwachtingen uitspreken en conclusies trekken.

WI/K/8 Geïntegreerde Wiskundige Activiteiten

11. De deelnemer kan problemen in alledaagse situaties vertalen naar wiskundige problemen, en daarbij:

• de hierboven genoemde vaardigheden geïntegreerd gebruiken;

• conclusies trekken die relevant zijn voor de bewuste probleemsituatie.

WI/V/1 Aanvullende eisen

12. De deelnemer kan:

• op de verschillende verbanden toegespitste technieken toepassen;

• formules en verbanden op een meer formele manier hanteren;

• complexe rekentechnieken verrichten met behulp van de rekenmachine;

• complexe meetkundige technieken gebruiken.

WI/V/2 Verrijkingsopdrachten

13. De deelnemer verricht complexe opdrachten, waarbij het proces van het probleemgebied kiezen, de probleemsituatie identificeren en mathematiseren, het probleem oplossen, de oplossing terugplaatsen in de oorspronkelijke situatie en reflecteren op het proces wordt doorlopen.

WI/V/3 Verwerven, verwerken en verstrekken van informatie

14. De deelnemer kan zelfstandig informatie verwerven, verwerken en verstrekken in het kader van het sectorwerkstuk.

WI/V/4 Vaardigheden in samenhang

15. De deelnemer kan de vaardigheden uit het kerndeel in samenhang toepassen.

5. Eindtermen basis- en maatwerkvakken taalschakeltraject naar het hoger beroepsonderwijs, profiel Maatschappij, economie en informatietechnologie

5.1. Basisvakken

Basisvak

Eindtermen Nederlandstalige hbo-opleiding

Eindtermen Engelstalige hbo-opleiding

Nederlands ERK-niveau B1

N.v.t.

Vaardigheden lezen, gesprekken voeren, spreken, luisteren en schrijven

Nederlands ERK-niveau B2

Vaardigheden lezen, gesprekken voeren, spreken, luisteren en schrijven

N.v.t.

Engels ERK-niveau B1

Vaardigheden lezen en luisteren

N.v.t.

Engels ERK-niveau B2

N.v.t.

Vaardigheden lezen, luisteren, schrijven en spreken

Rekenen referentieniveau 3F

Zie bijlage 2 bij het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen

5.2. Maatwerkvakken

Maatwerkvak

Eindtermen Nederlandstalige hbo-opleiding

Eindtermen Engelstalige hbo-opleiding

Engels ERK-niveau B1

Vaardigheden spreken, gesprekken voeren en schrijven

N.v.t.

Wiskunde A havo

Domein A: vaardigheden

Subdomein A3: Wiskundige vaardigheden

3. De deelnemer beheerst modelleren en algebraïseren, ordenen en structureren, analytisch denken en probleemoplossen, formules manipuleren, abstraheren, en logisch redeneren.

Domein B: Algebra en tellen

Subdomein B1: Rekenen

4. De deelnemer kan berekeningen uitvoeren met getallen en daarbij gebruik maken van de rekenkundige basisbewerkingen en van het werken met haakjes.

Subdomein B2: Algebra

5. De deelnemer kan berekeningen uitvoeren met variabelen en daarbij gebruik maken van de algebraïsche basisbewerkingen en van het werken met haakjes.

Subdomein B3: Telproblemen

6. De deelnemer kan telproblemen structureren en schematiseren en dat gebruiken bij berekeningen en redeneringen.

Domein C: Verbanden

Subdomein C1: Tabellen

7. De deelnemer kan een tabel opstellen op basis van gegevens uit een tekst, een grafiek, een formule of andere tabellen en tabellen aflezen en interpreteren.

Subdomein C3: Formules met één of meer variabelen

9. De deelnemer kan door substitutie in een formule met één of meer variabelen waarden berekenen en een formule opstellen of wijzigen op basis van gegeven informatie.

Subdomein C4: Lineaire verbanden

10. De deelnemer kan bij een lineair verband een formule opstellen en een grafiek tekenen, met lineaire verbanden berekeningen uitvoeren zoals interpolatie en extrapolatie, lineaire vergelijkingen en ongelijkheden oplossen en uitkomsten toepassen in profielspecifieke probleemsituaties.

Subdomein C5: Exponentiële verbanden

11. De deelnemer kan exponentiële verbanden herkennen, met formules beschrijven, in grafieken weergeven en er berekeningen aan uitvoeren.

Domein D: Verandering

12. De deelnemer kan bij een grafiek uitspraken doen over stijgen, dalen, maximum en minimum en kan veranderingen beschrijven.

Domein E: Statistiek

Subdomein E1: Presentaties van data interpreteren en beoordelen

13. De deelnemer kan data die op diverse manieren zijn gerepresenteerd en/of samengevat interpreteren en beoordelen op relevantie.

Subdomein E2: Data verwerken

14. De deelnemer kan data verwerken, organiseren, bewerken, weergeven in grafieken, tabellen en diagrammen.

Wiskunde B havo

Domein A: Vaardigheden

Subdomein A3: Wiskundige vaardigheden

3. De deelnemer beheerst de bij het examenprogramma passende wiskundige denkactiviteiten, waaronder modelleren en algebraïseren, ordenen en structureren, analytisch denken en probleemoplossen, formules manipuleren, abstraheren, en logisch redeneren en bewijzen.

Domein B: Functie, grafieken en vergelijkingen

Subdomein B1: Standaardfuncties

4. De deelnemer kan standaardfuncties (machtsfuncties, exponentiële en logaritmische functies en goniometrische functies) hanteren, interpreteren binnen een context, de grafieken beschrijven en in een functievoorschrift vastleggen en werken met eenvoudige transformaties.

Subdomein B2: Vergelijkingen en ongelijkheden

5. De deelnemer kan vergelijkingen, ongelijkheden en stelsels van twee lineaire vergelijkingen oplossen, in voorkomende gevallen grafisch oplossen.

Subdomein B3: Evenredigheidsverbanden

6. De deelnemer kan verbanden tussen de twee grootheden αα en bb van de vorm αα=cc bbdd herkennen, toepassen en bijbehorende grafieken tekenen, vanuit de beschrijving van een dergelijk verband een formule opstellen, de evenredigheidsconstante bepalen en kan rekenen met en redeneren over verbanden van deze vorm en het effect van schaalvergroting.

Subdomein B4: Periodieke functies

7. De deelnemer kan periodieke verschijnselen beschrijven door middel van sinus- of cosinusfuncties, de bijbehorende sinusoïden tekenen en de karakteristieke eigenschappen ervan benoemen en alle oplossingen van een goniometrische vergelijking op een gegeven interval bepalen.

Domein C: Meetkundige berekeningen

Subdomein C1: Afstanden en hoeken in concrete situaties

8. De deelnemer kan afstanden en hoeken berekenen met behulp van goniometrische verhoudingen en de stelling van Pythagoras.

Domein D: Toegepaste analyse

Subdomein D1: Veranderingen

10. De deelnemer kan het veranderingsgedrag van een functie, gegeven door grafiek, tabel of formule, beschrijven.

Subdomein D2: afgeleide functies

11. De deelnemer kan lokale veranderingen van functiewaarden benaderen zowel met een differentiaalquotiënt als met een numeriek-grafische methode.

Subdomein D4: Toepassing afgeleide functies

13. De deelnemer kan analytisch-algebraïsche berekeningen uitvoeren gericht op profielspecifieke contexten.

Geschiedenis havo

Domein A: Historisch besef

1. De deelnemer kan:

• gebeurtenissen uit zijn eigen leven alsmede verschijnselen, gebeurtenissen en personen uit de geschiedenis met behulp van een tijdbalk of een andere vorm van chronologische schematisering ordenen en daarbij de volgende aanduidingen van tijd en tijdsindeling gebruiken: jaren, eeuwen, tijdvakken, perioden en jaartellingen;

4. De deelnemer kan:

• in historische processen de samenhang tussen veranderingen en continuïteit beschrijven;

• de betekenis van historische gebeurtenissen, verschijnselen en ontwikkelingen voor het heden aangeven;

7. De deelnemer kan bij het geven van oordelen over het verleden rekening houden met

• tijd- en plaatsgebondenheid van interpretaties en oordelen afkomstig van personen uit het verleden en afkomstig van hedendaagse personen, onder wie hij zelf;

Domein B: Oriëntatiekennis

Voor tijdvak 9 gelden de volgende kenmerkende aspecten:

37. de rol van moderne propaganda- en communicatiemiddelen en vormen van massaorganisatie;

38. het in praktijk brengen van de totalitaire ideologieën communisme en fascisme/nationaalsocialisme;

39. de crisis van het wereldkapitalisme;

40. het voeren van twee wereldoorlogen;

41. racisme en discriminatie die leidden tot genocide, in het bijzonder op de joden;

42. de Duitse bezetting van Nederland;

43. verwoestingen op niet eerder vertoonde schaal door massavernietigingswapens en de betrokkenheid van de burgerbevolking bij oorlogvoering;

44. vormen van verzet tegen het West-Europese imperialisme.

Voor tijdvak 10 gelden de volgende kenmerkende aspecten:

45. de verdeling van de wereld in twee ideologische blokken in de greep van een wapenwedloop en de daaruit voortvloeiende dreiging van een atoomoorlog;

46. de dekolonisatie die een eind maakte aan de westerse hegemonie in de wereld;

47. de eenwording van Europa;

48. de toenemende westerse welvaart die vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw aanleiding gaf tot ingrijpende sociaal-culturele veranderingsprocessen;

49. de ontwikkeling van pluriforme en multiculturele samenlevingen.

Domein D: Geschiedenis van de rechtsstaat en van de parlementaire democratie

10. De deelnemer kan:

• verband leggen tussen het ontstaan van vrijheidsrechten en politieke rechten in bepaalde historische tijdvakken en kenmerkende aspecten van die tijdvakken;

• uitleggen onder invloed van welke factoren de rechtsstaat zich in Nederland heeft ontwikkeld en welke actoren erbij betrokken waren;

• uitleggen onder invloed van welke factoren de parlementaire democratie zich in Nederland heeft ontwikkeld sinds 1795;

• de ontstaansgeschiedenis van de belangrijkste politieke stromingen en partijen weergeven sinds 1848.

Maatschappijleer havo

Domein B: Rechtsstaat

Subdomein B1: Vrijheidsrechten en plichten; het beginsel rechtsstaat

3. De deelnemer kan:

• voorbeelden van vrijheidsrechten en plichten die inwoners van Nederland hebben, herleiden tot wetten en artikelen in de Grondwet;

• de waarden noemen die aan die grondbeginselen ten grondslag liggen;

• uitleggen wat de beginselen van de rechtsstaat zijn.

Subdomein B2: De praktijk van de rechtsstaat

4. De deelnemer kan aan de hand van voorbeelden de spanning weergeven tussen de beginselen van de rechtsstaat enerzijds en de praktijk zoals die door groepen burgers ervaren wordt anderzijds.

Domein C: Parlementaire democratie

Subdomein C1: Politieke rechten; de structuur van de democratie

6. De deelnemer kan:

• voorbeelden van politieke rechten die inwoners van Nederland hebben, herleiden tot artikelen in de Grondwet;

• de waarden noemen die aan democratie ten grondslag liggen;

Subdomein C2: De praktijk van de parlementaire democratie

7. De deelnemer kan:

• de fasen in het proces van politieke besluitvorming op gemeentelijk, provinciaal en nationaal niveau beschrijven;

Domein D: Verzorgingsstaat

Subdomein D2: Sociale rechten en plichten; kenmerken van een verzorgingsstaat

10. De deelnemer kan:

• voorbeelden van sociale rechten en plichten die inwoners van Nederland hebben, herleiden tot wetten en artikelen in de Grondwet;

• de waarden noemen die ten grondslag liggen aan de verzorgingsstaat;

• kenmerken van de Nederlandse verzorgingsstaat beschrijven.

Subdomein D3: De praktijk van de verzorgingsstaat

11. De deelnemer kan:

• hoofdlijnen aangeven van politieke discussies over de praktijk van de verzorgingsstaat;

• de relatie tussen de verzorgingsstaat en sociale ongelijkheid uitleggen.

Domein E: Pluriforme samenleving

Subdomein E2: Grondwet die horen bij een pluriforme samenleving

14. De deelnemer kan:

• de waarden noemen die ten grondslag liggen aan de grondrechten;

• uitleggen wat het verschil is tussen morele verplichtingen en plichten;

Subdomein E3: De praktijk van de pluriforme samenleving

15. De deelnemer kan:

• op basis van bronnen de verschillen in leefomstandigheden, gewoonten en gebruiken van (afstammelingen van) migranten enerzijds en de autochtone meerderheid van de bevolking anderzijds verklaren;

• het beleid van de politiek ten aanzien van etnische minderheden en vreemdelingen/asielzoekers terugvoeren op (inter)nationale documenten;

• de standpunten van politieke partijen met betrekking tot vluchtelingen en migranten vergelijken en becommentariëren.

Economie havo/vwo

Domein D Concept markt

De deelnemer kan in contexten analyseren dat keuzes en ruil die plaatsvinden worden gecoördineerd via de markt. Prijsvorming is het coördinatiemechanisme waarmee vraag en aanbod op elkaar worden afgestemd. De manier waarop prijsvorming plaatsvindt is afhankelijk van de marktstructuur (marktvormen) en heeft gevolgen voor toetreding, welvaart en economische politiek.

Domein E Concept ruilen over de tijd

De deelnemer kan, binnen de contexten van gezinshuishoudingen, bedrijfshuishoudingen en overheidshuishoudingen, analyseren dat ruil niet alleen op één moment in de tijd plaatsvindt, maar ook over de tijd. De prijs die deze intertemporele ruil coördineert is de rente.

Domein F Concept samenwerken en onderhandelen

De deelnemer kan in contexten analyseren dat, wanneer belangen van individuele actoren conflicteren, samenwerken en onderhandelen meer oplevert voor (markt)partijen dan vertrouwen op individuele acties. Centralisatie, waarbij (collectieve) dwang het middel is om acties tot stand te brengen, kan een alternatief coördinatiemechanisme zijn voor keuzes.

Domein H Concept welvaart en groei

De deelnemer kan in contexten analyseren wat op nationaal en op mondiaal niveau de oorzaken zijn van economische groei en van de verdeling van inkomen en welvaart. Keuzes op microniveau werken door op macroniveau in elke economie die gekenmerkt wordt door wederzijds afhankelijke markten.

Bedrijfseconomie havo

Domein D: Investeren en financieren

Subdomein D2: Financieren

18. De deelnemer kan vanuit het perspectief van een organisatie de werking van de vermogensmarkt beschrijven.

19. De deelnemer kan in de context van een financieringsvraagstuk de redenen voor het aantrekken van verschillende types vermogen onderscheiden.

20. De deelnemer kan onderkennen welke risico’s financiering met vreemd vermogen met zich meebrengt.

Domein F: Financieel beleid

Subdomein F1: Vastleggen van financiële en niet-financiële informatie

23. De deelnemer kan financiële feiten inventariseren en verwerken tot financiële overzichten.

24. De deelnemer kan financiële en niet-financiële informatie onderscheiden en het belang van beide uitleggen voor het besturen van de organisatie.

Subdomein F2: Kosten-en winstvraagstukken

25. De deelnemer kan voor een dienstverlenende onderneming de verschillende kostensoorten onderscheiden, de winst bepalen en verschillen verklaren.

Domein G: Verslaggeving

26. De deelnemer kan de jaarrekening van een eenvoudige organisatie (zoals een MKB-bedrijf) interpreteren en uitleggen.

6. Eindtermen basis- en maatwerkvakken taalschakeltraject naar het hoger beroepsonderwijs, profiel Natuur, techniek en gezondheid

6.1. Basisvakken

Basisvak

Eindtermen Nederlandstalige hbo-opleiding

Eindtermen Engelstalige hbo-opleiding

Nederlands ERK-niveau B1

N.v.t.

Vaardigheden lezen, gesprekken voeren, spreken, luisteren en schrijven

Nederlands ERK-niveau B2

Vaardigheden lezen, gesprekken voeren, spreken, luisteren en schrijven

N.v.t.

Engels ERK-niveau B1

Vaardigheden lezen en luisteren

N.v.t.

Engels ERK-niveau B2

N.v.t.

Vaardigheden lezen, gesprekken voeren, spreken, luisteren en schrijven

Wiskunde A havo of Wiskunde B havo

WISKUNDE A

Domein A: vaardigheden

Subdomein A3: Wiskundige vaardigheden

3. De deelnemer beheerst modelleren en algebraïseren, ordenen en structureren, analytisch denken en probleemoplossen, formules manipuleren, abstraheren, en logisch redeneren.

Domein B: Algebra en tellen

Subdomein B1: Rekenen

4. De deelnemer kan berekeningen uitvoeren met getallen en daarbij gebruik maken van de rekenkundige basisbewerkingen en van het werken met haakjes.

Subdomein B2: Algebra

5. De deelnemer kan berekeningen uitvoeren met variabelen en daarbij gebruik maken van de algebraïsche basisbewerkingen en van het werken met haakjes.

Subdomein B3: Telproblemen

6. De deelnemer kan telproblemen structureren en schematiseren en dat gebruiken bij berekeningen en redeneringen.

Domein C: Verbanden

Subdomein C1: Tabellen

7. De deelnemer kan een tabel opstellen op basis van gegevens uit een tekst, een grafiek, een formule of andere tabellen en tabellen aflezen en interpreteren.

Subdomein C3: Formules met één of meer variabelen

9. De deelnemer kan door substitutie in een formule met één of meer variabelen waarden berekenen en een formule opstellen of wijzigen op basis van gegeven informatie.

Subdomein C4: Lineaire verbanden

10. De deelnemer kan bij een lineair verband een formule opstellen en een grafiek tekenen, met lineaire verbanden berekeningen uitvoeren zoals interpolatie en extrapolatie, lineaire vergelijkingen en ongelijkheden oplossen en uitkomsten toepassen in profielspecifieke probleemsituaties.

Subdomein C5: Exponentiële verbanden

11. De deelnemer kan exponentiële verbanden herkennen, met formules beschrijven, in grafieken weergeven en er berekeningen aan uitvoeren.

Domein D: Verandering

12. De deelnemer kan bij een grafiek uitspraken doen over stijgen, dalen, maximum en minimum en kan veranderingen beschrijven.

Domein E: Statistiek

Subdomein E1: Presentaties van data interpreteren en beoordelen

13. De deelnemer kan data die op diverse manieren zijn gerepresenteerd en/of samengevat interpreteren en beoordelen op relevantie.

Subdomein E2: Data verwerken

14. De deelnemer kan data verwerken, organiseren, bewerken, weergeven in grafieken, tabellen en diagrammen.

 

WISKUNDE B

Domein A: Vaardigheden

Subdomein A3: Wiskundige vaardigheden

3. De deelnemer beheerst de bij het examenprogramma passende wiskundige denkactiviteiten, waaronder modelleren en algebraïseren, ordenen en structureren, analytisch denken en probleemoplossen, formules manipuleren, abstraheren, en logisch redeneren en bewijzen.

Domein B: Functie, grafieken en vergelijkingen

Subdomein B1: Standaardfuncties

4. De deelnemer kan standaardfuncties (machtsfuncties, exponentiële en logaritmische functies en goniometrische functies) hanteren, interpreteren binnen een context, de grafieken beschrijven en in een functievoorschrift vastleggen en werken met eenvoudige transformaties.

Subdomein B2: Vergelijkingen en ongelijkheden

5. De deelnemer kan vergelijkingen, ongelijkheden en stelsels van twee lineaire vergelijkingen oplossen, in voorkomende gevallen grafisch oplossen.

Subdomein B3: Evenredigheidsverbanden

6. De deelnemer kan verbanden tussen de twee grootheden αα en bb van de vorm αα=cc bbdd herkennen, toepassen en bijbehorende grafieken tekenen, vanuit de beschrijving van een dergelijk verband een formule opstellen, de evenredigheidsconstante bepalen en kan rekenen met en redeneren over verbanden van deze vorm en het effect van schaalvergroting.

Subdomein B4: Periodieke functies

7. De deelnemer kan periodieke verschijnselen beschrijven door middel van sinus- of cosinusfuncties, de bijbehorende sinusoïden tekenen en de karakteristieke eigenschappen ervan benoemen en alle oplossingen van een goniometrische vergelijking op een gegeven interval bepalen.

Domein C: Meetkundige berekeningen

Subdomein C1: Afstanden en hoeken in concrete situaties

8. De deelnemer kan afstanden en hoeken berekenen met behulp van goniometrische verhoudingen en de stelling van Pythagoras.

Domein D: Toegepaste analyse

Subdomein D1: Veranderingen

10. De deelnemer kan het veranderingsgedrag van een functie, gegeven door grafiek, tabel of formule, beschrijven.

Subdomein D2: afgeleide functies

11. De deelnemer kan lokale veranderingen van functiewaarden benaderen zowel met een differentiaalquotiënt als met een numeriek-grafische methode.

Subdomein D4: Toepassing afgeleide functies

13. De deelnemer kan analytisch-algebraïsche berekeningen uitvoeren gericht op profielspecifieke contexten.

6.2. Maatwerkvakken

Maatwerkvak

Eindtermen Nederlandstalige hbo-opleiding

Eindtermen Engelstalige hbo-opleiding

Engels ERK-niveau B1

Vaardigheden spreken, gesprekken voeren en schrijven

N.v.t.

Biologie havo

Domein A: vaardigheden

Subdomein A11: Vorm-functie-denken

11. De deelnemer kan in contexten redeneringen hanteren waarbij van biologische objecten op verschillende organisatieniveaus vanuit een gegeven vorm naar een bijbehorende functie wordt gezocht en andersom.

Subdomein A14: Systeemdenken

14. De deelnemer kan in contexten een onderscheid maken tussen verschillende organisatieniveaus, relaties binnen en tussen organisatieniveaus uitwerken en uiteenzetten hoe biologische eenheden op verschillende organisatieniveaus zichzelf in stand houden en ontwikkelen.

Subdomein A15: Contexten

15. De deelnemer kan de in domein A genoemde vaardigheden en de in domeinen B tot en met F genoemde concepten ten minste gebruiken in beroepscontexten en in leefwereldcontexten.

Domein B Zelfregulatie

Subdomein B1: Eiwitsynthese

17. De deelnemer kan met behulp van de concepten DNA en eiwitsynthese ten minste in contexten op het gebied van gezondheid en voedselproductie verklaren op welke wijze bouwstoffen van de cel worden gevormd.

Subdomein B2: Stofwisseling van de cel

18. De deelnemer kan met behulp van de concepten homeostase, transport, assimilatie en dissimilatie ten minste in contexten op het gebied van gezondheid en voeding verklaren op welke wijze de stofwisseling van cellen van prokaryoten en eukaryoten verloopt.

Subdomein B3: Stofwisseling van het organisme

19. De deelnemer kan met behulp van de concepten orgaan, fotosynthese, ademhaling, vertering, uitscheiding en transport ten minste in contexten op het gebied van gezondheid en voedselproductie benoemen op welke wijze de stofwisseling van organismen verloopt en benoemen op welke wijze stoornissen daarin kunnen ontstaan en op welke wijze deze kunnen worden aangepakt.

Subdomein B4: Zelfregulatie van het organisme

20. De deelnemer kan met behulp van de concepten homeostase, hormonale regulatie en neurale regulatie ten minste in contexten op het gebied van sport en voeding verklaren op welke wijze eukaryoten zichzelf reguleren.

Subdomein B5: Afweer van het organisme

21. De deelnemer kan met behulp van het concept afweer ten minste in contexten op het gebied van gezondheidszorg en voedselproductie benoemen op welke wijze eukaryoten zich te weer stellen tegen andere organismen, virussen en allergenen en welke problemen daarbij kunnen ontstaan.

Subdomein B6: Beweging van het organisme

22. De deelnemer kan met behulp van de concepten beweging, neurale regulatie en waarneming ten minste in contexten op het gebied van gezondheid en sport verklaren op welke wijze mens en dier bewegen.

Subdomein B7: Waarneming door het organisme

23. De deelnemer kan met behulp van de concepten orgaan, waarneming en neurale regulatie ten minste in contexten op het gebied van gezondheid en sport verklaren op welke wijze organismen waarnemen.

Domein C: Zelforganisatie

Subdomein C2: Zelforganisatie van het organisme

26. De deelnemer kan met behulp van het concept levenscyclus ten minste in contexten benoemen op het gebied van gezondheid op welke wijze de ontwikkeling van organismen verloopt.

Domein E: Reproductie

Subdomein E1: DNA-replicatie

32. De deelnemer kan met behulp van het concept DNA-replicatie ten minste in contexten op het gebied van veiligheid en gezondheid benoemen op welke wijze erfelijk materiaal wordt gereproduceerd.

Subdomein E2: Levenscyclus van de cel

33. De deelnemer kan met behulp van het concept celcyclus ten minste in contexten op het gebied van energie en gezondheid benoemen.

Subdomein E3: Voortplanting van het organisme

34. De deelnemer kan met behulp van het concept voortplanting ten minste in contexten op het gebied van gezondheid en voedselproductie verklaren op welke wijze de reproductie van eukaryoten verloopt.

Subdomein E4: Erfelijke eigenschap

35. De deelnemer kan met behulp van het concept erfelijke eigenschap ten minste in contexten op het gebied van veiligheid en voedselproductie verklaren op welke wijze eigenschappen worden overgedragen bij eukaryoten.

Natuurkunde havo

Domein A: Vaardigheden

Subdomein A10: Kennisontwikkeling en -toepassing

10. De deelnemer kan in contexten analyseren op welke wijze natuurkundige en technologische kennis wordt ontwikkeld en toegepast.

Subdomein A11: Technisch-instrumentele vaardigheden

11. De deelnemer kan op een verantwoorde wijze omgaan met voor de natuurkunde relevante materialen, instrumenten, apparaten en ICT toepassingen.

Subdomein A12: Rekenkundige en wiskundige vaardigheden

12. De deelnemer kan een aantal voor de natuurkunde relevante rekenkundige en wiskundige vaardigheden correct en geroutineerd toepassen bij voor de natuurkunde specifieke probleemsituaties.

Subdomein A13: Vaktaal

13. De deelnemer kan de specifieke vaktaal en vakterminologie interpreteren en produceren, waaronder formuletaal, conventies en notaties.

Subdomein A14: Vakspecifiek gebruik van de computer

14. De deelnemer kan de computer gebruiken bij modelleren en visualiseren van verschijnselen en processen, en voor het verwerken van gegevens.

Subdomein A15: Kwantificeren en interpreteren

15. De deelnemer kan fysische grootheden kwantificeren en mathematische uitdrukkingen in verband brengen met relaties tussen fysische begrippen.

Domein B: Beeld- en geluidstechniek

Subdomein B1: Informatieoverdracht

16. De deelnemer kan in contexten eigenschappen van trillingen en golven gebruiken bij het analyseren en verklaren van onder andere informatieoverdracht.

Subdomein B2: Medische beeldvorming

17. De deelnemer kan eigenschappen van ioniserende straling en de effecten van deze straling op mens en milieu beschrijven. Ook kan de deelnemer medische beeldvormingstechnieken beschrijven en analyseren aan de hand van fysische principes en de diagnostische functie van deze beeldvormingstechnieken voor de gezondheid toelichten.

Subdomein B3: Optica

18. De deelnemer kan aan de hand van toepassingen van geometrische optica en golfoptica eigenschappen van licht beschrijven en analyseren.1

Domein C: Beweging en energie

Subdomein C1: Kracht en beweging

19. De deelnemer kan in contexten de relatie tussen kracht en bewegingsveranderingen analyseren en verklaren met behulp van de wetten van Newton.

Subdomein C2: Energieomzettingen

20. De deelnemer kan in contexten de begrippen energiebehoud, rendement, arbeid en warmte gebruiken om energieomzettingen te beschrijven en te analyseren.

Domein D: Materialen

Subdomein D1: Eigenschappen van stoffen en materialen

21. De deelnemer kan in contexten fysische eigenschappen van stoffen en materialen beschrijven en verklaren met behulp van atomaire en moleculaire modellen.

Domein E: Aarde en heelal

Subdomein E1: Zonnestelsel en heelal

23. De deelnemer kan het ontstaan en de ontwikkeling van structuren in het heelal beschrijven en bewegingen in het zonnestelsel analyseren en verklaren aan de hand van fysische principes.

Domein G: Meten en regelen

Subdomein G1: Gebruik van elektriciteit

26. De deelnemer kan opwekking, transport en toepassingen van elektriciteit beschrijven en analyseren aan de hand van fysische begrippen.

Subdomein G2: Technische automatisering

27. De deelnemer kan meet-, stuur- en regelsystemen construeren en de functie en werking van de componenten beschrijven.1

Scheikunde havo

Domein A: Vaardigheden

Subdomein A10: Gebruiken van chemische concepten

10. De deelnemer kan chemische concepten en in de chemie gebruikte fysische en biologische concepten herkennen en met elkaar in verband brengen.

Subdomein A11: Redeneren in termen van context-concept

11. De deelnemer kan in leefwereld-, beroeps- en technologische contexten chemische concepten herkennen en gebruiken en kan op basis daarvan voorspellingen doen, en berekeningen en schattingen maken.

Subdomein A12: Redeneren in termen van structuur-eigenschappen

12. De deelnemer kan macroscopische eigenschappen in relatie brengen met structuren op meso- en microniveau en daarin aspecten van schaal herkennen en kan omgekeerd vanuit structuren voorspellingen doen over macroscopische eigenschappen.

Subdomein A13: Redeneren over systemen, verandering en energie

13. De deelnemer kan chemische processen herkennen in termen van systemen en daarbij kennis van stoffen, deeltjes, reactiviteit en energie gebruiken.

Subdomein A14: Redeneren in termen van duurzaamheid

14. De deelnemer kan in maatschappelijke, beroeps- en technologische contexten aspecten van duurzaamheid aangeven en beschrijven.

Subdomein A15: Redeneren over ontwikkelen van chemische kennis

15. De deelnemer kan in contexten aangeven op welke wijze natuurwetenschappelijke, technologische en chemische kennis wordt ontwikkeld en toegepast.

Domein B: Kennis van stoffen en materialen

Subdomein B1: Deeltjesmodellen

16. De deelnemer kan deeltjesmodellen beschrijven en gebruiken.

Subdomein B2: Eigenschappen en modellen

17. De deelnemer kan macroscopische eigenschappen van een stof of materiaal in relatie brengen met deeltjesmodellen.

Subdomein B3: Bindingen en eigenschappen

18. De deelnemer kan met behulp van kennis van bindingen eigenschappen van stoffen en materialen toelichten en beschrijven.

Subdomein B4: Bindingen, structuren en eigenschappen

19. De deelnemer kan op basis van kennis van aanwezige structuren en de bindingen in en tussen deeltjes een macroscopische eigenschap van een stof of materiaal verklaren.

Subdomein B5: Macroscopische eigenschappen

20. De deelnemer kan een macroscopische eigenschap relateren aan de structuur van een stof of materiaal.

Domein C: Kennis van chemische processen en kringlopen

Subdomein C1: Chemische processen

21. De deelnemer kan chemische reacties en fysische processen beschrijven in termen van vormen en verbreken van (chemische) bindingen.

Subdomein C2: Chemisch rekenen

22. De deelnemer kan met behulp van kennis van chemische reacties en behoudswetten berekeningen maken over een proces.

Subdomein C3: Energieberekeningen

23. De deelnemer kan een chemisch proces en de daarbij optredende energieomzetting en energie-uitwisseling beschrijven en met een berekening toelichten.

Subdomein C4: Chemisch evenwicht

24. De deelnemer kan bij experimenten metingen doen aan concentraties en energie-uitwisseling en beredeneren of er sprake is van evenwicht en hoe de ligging van het evenwicht kan worden beïnvloed.

Subdomein C5: Technologische aspecten

25. De deelnemer kan in contexten van technologische aard aspecten van schaal, verandering en reactiviteit herkennen en toelichten.

Subdomein C6: Reactiekinetiek

26. De deelnemer kan de reactiesnelheid berekenen uit de concentratieverandering en beredeneren hoe de reactiesnelheid beïnvloed wordt.

Subdomein C7: Behoudswetten en kringlopen

27. De deelnemer kan chemische processen relateren aan behoudswetten en beschrijven in termen van kringlopen.

Subdomein C8: Classificatie van reacties

28. De deelnemer kan eenvoudige reacties classificeren en gebruiken bij het beschrijven van polymerisatiereacties.

Domein D: Ontwerpen en experimenten in de chemie

Subdomein D1: Chemische vakmethodes

29. De deelnemer kan met behulp van kennis van stoffen, materialen en chemische processen verklaren waarom bepaalde scheidings- en/of analysemethoden passen in een voorgesteld ontwerp of productieproces.

Domein F: Processen in de chemische industrie

Subdomein F1: Industriële processen

35. De deelnemer kan gegeven industriële processen beschrijven in blokschema's, rendementsberekeningen maken, en aangeven hoe aspecten van groene chemie bij het ontwerp van het proces een rol spelen.

Subdomein F2: Procestechnologie en duurzaamheid

36. De deelnemer kan kennis over procestechnologie en reactiekinetiek gebruiken bij redeneringen met betrekking tot duurzaamheid en veiligheid van een proces.

Subdomein F3: Energieomzettingen

37. De deelnemer kan in de context van duurzaamheid beschrijven welke chemische en/of technologische processen worden gebruikt bij energieomzettingen en kan beredeneren hoe duurzaamheid een rol speelt bij energieproductie.

Domein G: Maatschappij en chemische technologie

Subdomein G1: Chemie van het leven

41. De deelnemer kan chemische processen in levende organismen herkennen en beschrijven.

Subdomein G3: Duurzame chemische technologie

43. De deelnemer kan aangeven hoe grondstoffen voor de chemische industrie worden geproduceerd en kan met behulp van kennis van duurzame principes een relatie leggen tussen de lokale en mondiale kwaliteit van leven en de bijdrage van een bedrijfsproces uit de chemische industrie daaraan.

Subdomein G4: Groene chemie

44. De deelnemer kan bij grootschalige productieprocessen aspecten van duurzaamheid en groene chemie benoemen.

Subdomein G5: Ketenanalyse

45. De deelnemer kan met kennis van chemische processen bij een ketenanalyse van een proces of een product voorstellen voor aanpassing van het proces of product beoordelen.

1 Deze eindterm is optioneel.

7. Eindtermen basis- en maatwerkvakken taalschakeltraject naar het wetenschappelijk onderwijs, profiel Maatschappij, economie en informatietechnologie

7.1. Basisvakken

Basisvak

Eindtermen Nederlandstalige wo-opleiding

Eindtermen Engelstalige wo-opleiding

Nederlands ERK-niveau B1

N.v.t.

Vaardigheden lezen, gesprekken voeren, spreken, luisteren en schrijven

Nederlands ERK-niveau B2

Vaardigheden lezen, gesprekken voeren, spreken, luisteren en schrijven

N.v.t.

Engels ERK-niveau B2

Vaardigheden lezen en luisteren

Vaardigheden lezen, gesprekken voeren, spreken, luisteren en schrijven

Wiskunde A vwo of Wiskunde B vwo

WISKUNDE A

Domein A: Vaardigheden

Subdomein A1: Algemene vaardigheden

1. De deelnemer heeft kennis van de rol van wiskunde in de maatschappij, kan hierover gericht informatie verzamelen en de resultaten communiceren met anderen.

Subdomein A2: Profielspecifieke vaardigheden

2. De deelnemer kan profielspecifieke probleemsituaties in wiskundige termen analyseren, oplossen en het resultaat naar de betrokken context terugvertalen.

Subdomein A3: Wiskundige vaardigheden

3. De deelnemer beheerst de bij het examenprogramma passende wiskundige vaardigheden, waaronder modelleren en algebraïseren, ordenen en structureren, analytisch denken en probleemoplossen, formules manipuleren, abstraheren, en logisch redeneren – en kan daarbij ICT functioneel gebruiken.

Domein B: Algebra en tellen

Subdomein B1: Algebra

4. De deelnemer kan berekeningen uitvoeren met getallen en variabelen, daarbij gebruik maken van rekenkundige en algebraïsche basisbewerkingen en van het werken met haakjes.

Subdomein B2: Telproblemen

5. De deelnemer kan telproblemen structureren en schematiseren en dat gebruiken bij berekeningen en redeneringen.

Domein C: Verbanden

Subdomein C1: Standaardfuncties

6. De deelnemer kan van eerstegraadsfuncties, tweedegraadsfuncties, machtsfuncties, goniometrische functies, exponentiële functies en logaritmische functies de kenmerken in grafiek, tabel en formule herkennen en gebruiken.

Subdomein C2: Functies, grafieken, vergelijkingen en ongelijkheden

7. De deelnemer kan formules en functievoorschriften opstellen en bewerken, de bijbehorende grafieken tekenen, vergelijkingen en ongelijkheden oplossen met algebraïsche methoden zonder gebruik van ICT, en daar waar nodig met numerieke of grafische methoden met inzet van ICT, en de uitkomst interpreteren in termen van een context.

Domein D: Verandering

Subdomein D1: Rijen

8. De deelnemer kan het gedrag van een rij herkennen en beschrijven en berekeningen aan een rij uitvoeren, ten minste in het geval van rekenkundige en meetkundige rijen.

Subdomein D3: Afgeleide

10. De deelnemer kan van eerstegraadsfuncties, tweedegraadsfuncties, machtsfuncties, exponentiële functies en logaritmische functies de afgeleide bepalen, de rekenregels voor het differentiëren gebruiken en aan de hand van de afgeleide het veranderingsgedrag van een functie beschrijven.

 

Domein E: Statistiek en kansrekening

Subdomein E1: Probleemstelling en onderzoeksontwerp

11. De deelnemer kan bij een probleemstelling die zich leent voor een statistische aanpak een plan maken om antwoord op de probleemstelling te verkrijgen, waarbij geschikte variabelen worden gekozen.

Subdomein E2: Visualisatie van data

12. De deelnemer kan verkregen data verwerken in een geschikte tabel of grafiek en deze op waarde interpreteren.

Subdomein E3: Kwantificering

13. De deelnemer kan de verkregen data samenvatten in voor de probleemstelling geschikte maten en hieraan interpretaties verbinden.

Subdomein E4: Kansbegrip

14. De deelnemer kan het kansbegrip gebruiken om bij een toevalsproces de kans op een bepaalde uitkomst of gebeurtenis te bepalen aan de hand van een diagram, combinatoriek, kansregels en simulatie.

Subdomein E5: Kansverdelingen

15. De deelnemer kan aangeven in welke situatie een toevalsvariabele een bepaalde kansverdeling bezit en van die verdeling de karakteristieken verwachtingswaarde en standaardafwijking hanteren.

Subdomein E6: Verklarende statistiek

16. De deelnemer kan in een probleemsituatie op basis van steekproefgegevens een uitspraak doen over een populatie, de betrouwbaarheid daarvan kwantificeren en het resultaat duiden in termen van de context.

Subdomein E7: Statistiek met ICT

17. De deelnemer beheerst statistisch ICT-gebruik in relatie met de subdomeinen E1, E2, E3, E4, E5 en E6 om grote datasets te interpreteren en te analyseren.

WISKUNDE B

Domein A: Vaardigheden

Subdomein A1: Algemene vaardigheden

1. De deelnemer heeft kennis van de rol van wiskunde in de maatschappij, kan hierover gericht informatie verzamelen en de resultaten communiceren met anderen.

Subdomein A2: Profielspecifieke vaardigheden

2. De deelnemer kan profielspecifieke probleemsituaties in wiskundige termen analyseren, oplossen en het resultaat naar het oorspronkelijke probleem terugvertalen.

Subdomein A3: Wiskundige vaardigheden

3. De deelnemer beheerst de bij het examenprogramma passende wiskundige denkactiviteiten, waaronder modelleren en algebraïseren, ordenen en structureren, analytisch denken en probleemoplossen, formules manipuleren, abstraheren, en logisch redeneren en bewijzen – en kan daarbij ICT functioneel gebruiken.

Domein B: Functies, grafieken en vergelijkingen

Subdomein B1: Formules en functies

4. De deelnemer kan formules interpreteren en bewerken, bij een verband tussen twee variabelen een grafiek tekenen in een assenstelsel en bepalen of een gegeven formule herschreven kan worden als functievoorschrift.

Subdomein B2: Standaardfuncties

5. De deelnemer kan grafieken tekenen en herkennen van de volgende standaardfuncties: machtsfuncties met rationale exponenten, exponentiële functies, logaritmische functies, goniometrische functies en de absolutewaardefunctie en kan van deze verschillende typen functies de karakteristieke eigenschappen benoemen en gebruiken.

Subdomein B3: Functies en grafieken

6. De deelnemer kan functievoorschriften opstellen, bewerken, combineren, de bijbehorende grafieken tekenen en aan de hand van een functievoorschrift zonder hulpmiddelen kwalitatieve uitspraken doen over de functie en haar grafiek.

Subdomein B4: Inverse functies

7. De deelnemer kan de inverse van een functie begripsmatig hanteren, opstellen en gebruiken.

Subdomein B5: Vergelijkingen en ongelijkheden

8. De deelnemer kan vergelijkingen, ongelijkheden en stelsels van twee lineaire vergelijkingen oplossen en de oplossingen interpreteren.

Subdomein B6: Asymptoten en limietgedrag van functies

9. De deelnemer kan het asymptotisch gedrag van functies bepalen en dit met limietberekening aantonen.

Domein C: Differentiaal- en integraalrekening

Subdomein C1: Afgeleide functies

10. De deelnemer kan de eerste en tweede afgeleide van een functie begripsmatig interpreteren en gebruiken om die functie te onderzoeken en de eerste en tweede afgeleide gebruiken in toepassingen.

Subdomein C2: Technieken voor differentiëren

11. De deelnemer kan de eerste en tweede afgeleide van functies bepalen met behulp van de regels voor het differentiëren en daarbij algebraïsche technieken gebruiken.

Subdomein C3: Integraalrekening

12. De deelnemer kan in geschikte toepassingen een bepaalde integraal opstellen en exact berekenen.

Domein D: Goniometrische functies

13. De deelnemer kan bij periodieke verschijnselen formules opstellen en bewerken, de bijbehorende grafieken tekenen, vergelijkingen oplossen en hierbij de periodiciteit met inzicht gebruiken.

Domein E: Meetkunde met coördinaten

Subdomein E1: Meetkundige vaardigheden

14. De deelnemer kan meetkundige eigenschappen van objecten onderzoeken en bewijzen en kan daarbij gebruik maken van meetkundige en algebraïsche technieken en van ICT.

Subdomein E2: Algebraïsche methoden in de vlakke meetkunde

15. De deelnemer kan eigenschappen en onderlinge ligging van punten, lijnen, cirkels en andere geschikte figuren onderzoeken met behulp van algebraïsche voorstellingen, kan in een gegeven of zelfgekozen coördinatenstelsel algebraïsche voorstellingen van figuren opstellen en kan algebraïsche voorstellingen gebruiken om meetkundige problemen op te lossen.

Subdomein E3: Vectoren en inproduct

16. De deelnemer kan met behulp van vectoren en inproducten eigenschappen van figuren in het vlak afleiden en berekeningen uitvoeren.

Subdomein E4: Toepassingen

17. De deelnemer kan de aangegeven technieken toepassen in geschikte natuurwetenschappelijke en technische situaties

7.2. Maatwerkvakken

Maatwerkvak

Eindtermen

Geschiedenis vwo

Domein A: Historisch besef

1. De deelnemer kan:

• gebeurtenissen uit zijn eigen leven alsmede verschijnselen, gebeurtenissen en personen uit de geschiedenis met behulp van een tijdbalk of een andere vorm van chronologische schematisering ordenen en daarbij de volgende aanduidingen van tijd en tijdsindeling gebruiken: jaren, eeuwen, tijdvakken, perioden en jaartellingen;

• met gebruik van voorbeelden uit de perioden- en tijdvakkenindeling van eindterm 2, de westers-christelijke jaartelling en meerdere voorbeelden van jaartellingen of periodiseringen uitleggen dat chronologische indelingen interpretatief van aard zijn en (mede) afhangen van de standplaats die men inneemt en/of de vraag die men wil beantwoorden.

2. De deelnemer kan de volgende tijdvakken met bijbehorende tijdsgrenzen in chronologische volgorde noemen en als referentiekader gebruiken:

• tijdvak 8: tijd van burgers en stoommachines (1800–1900) / industrialisatietijd / 19e eeuw;

• tijdvak 9: tijd van de wereldoorlogen (1900–1950) / eerste helft 20e eeuw;

• tijdvak 10: tijd van televisie en computer (vanaf 1950) / tweede helft 20e eeuw.

3. De deelnemer kan:

• uitleggen dat de indeling in perioden en tijdvakken een westers perspectief op de geschiedenis vertegenwoordigt en wat de beperkingen en bezwaren daarvan kunnen zijn.

6. De deelnemer kan:

• in het kader van een historische vraagstelling verklaringen geven voor historische gebeurtenissen, verschijnselen en ontwikkelingen;

• onderscheid maken tussen verschillende soorten oorzaken en gevolgen.

7. De deelnemer kan bij het geven van oordelen over het verleden rekening houden met:

• het onderscheid tussen feiten en meningen;

• tijd- en plaatsgebondenheid van interpretaties en oordelen afkomstig van personen uit het verleden en afkomstig van hedendaagse personen, onder wie hij zelf;

• de rol van waardepatronen in heden en verleden;

• het ondersteunen van uitspraken met behulp van argumenten.

Domein B: Oriëntatiekennis

8. De deelnemer kan voor elk van de drie tijdvakken die genoemd zijn in eindterm 2:

• de kenmerkende aspecten voor ieder tijdvak noemen;

• bij elk kenmerkend aspect van een tijdvak een passend voorbeeld geven van een gebeurtenis, ontwikkeling, verschijnsel of handeling dan wel gedachtegang van een persoon en dit voorbeeld gebruiken om het betreffende aspect te verduidelijken;

Voor tijdvak 8 gelden de volgende kenmerkende aspecten:

31. de industriële revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor een industriële samenleving;

32. discussies over de ‘sociale kwestie’;

33. moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie;

34. de opkomst van emancipatiebewegingen;

35. voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politieke proces;

36. de opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme.

Voor tijdvak 9 gelden de volgende kenmerkende aspecten:

37. de rol van moderne propaganda- en communicatiemiddelen en vormen van massaorganisatie;

38. het in praktijk brengen van de totalitaire ideologieën communisme en fascisme/nationaalsocialisme;

39. de crisis van het wereldkapitalisme;

40. het voeren van twee wereldoorlogen;

41. racisme en discriminatie die leidden tot genocide, in het bijzonder op de joden;

42. de Duitse bezetting van Nederland;

43. verwoestingen op niet eerder vertoonde schaal door massavernietigingswapens en de betrokkenheid van de burgerbevolking bij oorlogvoering;

44. vormen van verzet tegen het West-Europese imperialisme.

Voor tijdvak 10 gelden de volgende kenmerkende aspecten:

45. de verdeling van de wereld in twee ideologische blokken in de greep van een wapenwedloop en de daaruit voortvloeiende dreiging van een atoomoorlog;

46. de dekolonisatie die een eind maakte aan de westerse hegemonie in de wereld;

47. de eenwording van Europa;

48. de toenemende westerse welvaart die vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw aanleiding gaf tot ingrijpende sociaal-culturele veranderingsprocessen;

49. de ontwikkeling van pluriforme en multiculturele samenlevingen.

Domein D: Geschiedenis van de rechtsstaat en van de parlementaire democratie

10. De deelnemer kan:

• verband leggen tussen het ontstaan van vrijheidsrechten en politieke rechten in bepaalde historische tijdvakken en kenmerkende aspecten van die tijdvakken;

• belangrijke denkers noemen en hun opvattingen over de relatie tussen staat en onderdanen

• uitleggen onder invloed van welke factoren de rechtsstaat zich in Nederland heeft ontwikkeld en welke actoren erbij betrokken waren;

• uitleggen onder invloed van welke factoren de parlementaire democratie zich in Nederland heeft ontwikkeld sinds 1795;

• de ontstaansgeschiedenis van de belangrijkste politieke stromingen en partijen weergeven sinds 1848.

8. Eindtermen basis- en maatwerkvakken taalschakeltraject naar het wetenschappelijk onderwijs, profiel Natuur, techniek en gezondheid

8.1. Basisvakken

Basisvak

Eindtermen Nederlandstalige wo-opleiding

Eindtermen Engelstalige wo-opleiding

Nederlands ERK-niveau B1

N.v.t.

Vaardigheden lezen, gesprekken voeren, spreken, luisteren en schrijven

Nederlands ERK-niveau B2

Vaardigheden lezen, gesprekken voeren, spreken, luisteren en schrijven

N.v.t.

Engels ERK-niveau B2

Vaardigheden lezen en luisteren

Vaardigheden lezen, gesprekken voeren, spreken, luisteren en schrijven

Wiskunde A vwo of Wiskunde B vwo

WISKUNDE A

Domein A: Vaardigheden

Subdomein A1: Algemene vaardigheden

1. De deelnemer heeft kennis van de rol van wiskunde in de maatschappij, kan hierover gericht informatie verzamelen en de resultaten communiceren met anderen.

Subdomein A2: Profielspecifieke vaardigheden

2. De deelnemer kan profielspecifieke probleemsituaties in wiskundige termen analyseren, oplossen en het resultaat naar de betrokken context terugvertalen.

Subdomein A3: Wiskundige vaardigheden

3. De deelnemer beheerst de bij het examenprogramma passende wiskundige vaardigheden, waaronder modelleren en algebraïseren, ordenen en structureren, analytisch denken en probleemoplossen, formules manipuleren, abstraheren, en logisch redeneren – en kan daarbij ICT functioneel gebruiken.

Domein B: Algebra en tellen

Subdomein B1: Algebra

4. De deelnemer kan berekeningen uitvoeren met getallen en variabelen, daarbij gebruik maken van rekenkundige en algebraïsche basisbewerkingen en van het werken met haakjes.

Subdomein B2: Telproblemen

5. De deelnemer kan telproblemen structureren en schematiseren en dat gebruiken bij berekeningen en redeneringen.

Domein C: Verbanden

Subdomein C1: Standaardfuncties

6. De deelnemer kan van eerstegraadsfuncties, tweedegraadsfuncties, machtsfuncties, goniometrische functies, exponentiële functies en logaritmische functies de kenmerken in grafiek, tabel en formule herkennen en gebruiken.

Subdomein C2: Functies, grafieken, vergelijkingen en ongelijkheden

7. De deelnemer kan formules en functievoorschriften opstellen en bewerken, de bijbehorende grafieken tekenen, vergelijkingen en ongelijkheden oplossen met algebraïsche methoden zonder gebruik van ICT, en daar waar nodig met numerieke of grafische methoden met inzet van ICT, en de uitkomst interpreteren in termen van een context.

Domein D: Verandering

Subdomein D1: Rijen

8. De deelnemer kan het gedrag van een rij herkennen en beschrijven en berekeningen aan een rij uitvoeren, ten minste in het geval van rekenkundige en meetkundige rijen.

Subdomein D3: Afgeleide

10. De deelnemer kan van eerstegraadsfuncties, tweedegraadsfuncties, machtsfuncties, exponentiële functies en logaritmische functies de afgeleide bepalen, de rekenregels voor het differentiëren gebruiken en aan de hand van de afgeleide het veranderingsgedrag van een functie beschrijven.

Domein E: Statistiek en kansrekening

Subdomein E1: Probleemstelling en onderzoeksontwerp

11. De deelnemer kan bij een probleemstelling die zich leent voor een statistische aanpak een plan maken om antwoord op de probleemstelling te verkrijgen, waarbij geschikte variabelen worden gekozen.

Subdomein E2: Visualisatie van data

12. De deelnemer kan verkregen data verwerken in een geschikte tabel of grafiek en deze op waarde interpreteren.

Subdomein E3: Kwantificering

13. De deelnemer kan de verkregen data samenvatten in voor de probleemstelling geschikte maten en hieraan interpretaties verbinden.

Subdomein E4: Kansbegrip

14. De deelnemer kan het kansbegrip gebruiken om bij een toevalsproces de kans op een bepaalde uitkomst of gebeurtenis te bepalen aan de hand van een diagram, combinatoriek, kansregels en simulatie.

Subdomein E5: Kansverdelingen

15. De deelnemer kan aangeven in welke situatie een toevalsvariabele een bepaalde kansverdeling bezit en van die verdeling de karakteristieken verwachtingswaarde en standaardafwijking hanteren.

Subdomein E6: Verklarende statistiek

16. De deelnemer kan in een probleemsituatie op basis van steekproefgegevens een uitspraak doen over een populatie, de betrouwbaarheid daarvan kwantificeren en het resultaat duiden in termen van de context.

Subdomein E7: Statistiek met ICT

17. De deelnemer beheerst statistisch ICT-gebruik in relatie met de subdomeinen E1, E2, E3, E4, E5 en E6 om grote datasets te interpreteren en te analyseren.

 

WISKUNDE B

Domein A: Vaardigheden

Subdomein A1: Algemene vaardigheden

1. De deelnemer heeft kennis van de rol van wiskunde in de maatschappij, kan hierover gericht informatie verzamelen en de resultaten communiceren met anderen.

Subdomein A2: Profielspecifieke vaardigheden

2. De deelnemer kan profielspecifieke probleemsituaties in wiskundige termen analyseren, oplossen en het resultaat naar het oorspronkelijke probleem terugvertalen.

Subdomein A3: Wiskundige vaardigheden

3. De deelnemer beheerst de bij het examenprogramma passende wiskundige denkactiviteiten, waaronder modelleren en algebraïseren, ordenen en structureren, analytisch denken en probleemoplossen, formules manipuleren, abstraheren, en logisch redeneren en bewijzen – en kan daarbij ICT functioneel gebruiken.

Domein B: Functies, grafieken en vergelijkingen

Subdomein B1: Formules en functies

4. De deelnemer kan formules interpreteren en bewerken, bij een verband tussen twee variabelen een grafiek tekenen in een assenstelsel en bepalen of een gegeven formule herschreven kan worden als functievoorschrift.

Subdomein B2: Standaardfuncties

5. De deelnemer kan grafieken tekenen en herkennen van de volgende standaardfuncties: machtsfuncties met rationale exponenten, exponentiële functies, logaritmische functies, goniometrische functies en de absolutewaardefunctie en kan van deze verschillende typen functies de karakteristieke eigenschappen benoemen en gebruiken.

Subdomein B3: Functies en grafieken

6. De deelnemer kan functievoorschriften opstellen, bewerken, combineren, de bijbehorende grafieken tekenen en aan de hand van een functievoorschrift zonder hulpmiddelen kwalitatieve uitspraken doen over de functie en haar grafiek.

Subdomein B4: Inverse functies

7. De deelnemer kan de inverse van een functie begripsmatig hanteren, opstellen en gebruiken.

Subdomein B5: Vergelijkingen en ongelijkheden

8. De deelnemer kan vergelijkingen, ongelijkheden en stelsels van twee lineaire vergelijkingen oplossen en de oplossingen interpreteren.

Subdomein B6: Asymptoten en limietgedrag van functies

9. De deelnemer kan het asymptotisch gedrag van functies bepalen en dit met limietberekening aantonen.

Domein C: Differentiaal- en integraalrekening

Subdomein C1: Afgeleide functies

10. De deelnemer kan de eerste en tweede afgeleide van een functie begripsmatig interpreteren en gebruiken om die functie te onderzoeken en de eerste en tweede afgeleide gebruiken in toepassingen.

Subdomein C2: Technieken voor differentiëren

11. De deelnemer kan de eerste en tweede afgeleide van functies bepalen met behulp van de regels voor het differentiëren en daarbij algebraïsche technieken gebruiken.

Subdomein C3: Integraalrekening

12. De deelnemer kan in geschikte toepassingen een bepaalde integraal opstellen en exact berekenen.

Domein D: Goniometrische functies

13. De deelnemer kan bij periodieke verschijnselen formules opstellen en bewerken, de bijbehorende grafieken tekenen, vergelijkingen oplossen en hierbij de periodiciteit met inzicht gebruiken.

Domein E: Meetkunde met coördinaten

Subdomein E1: Meetkundige vaardigheden

14. De deelnemer kan meetkundige eigenschappen van objecten onderzoeken en bewijzen en kan daarbij gebruik maken van meetkundige en algebraïsche technieken en van ICT.

Subdomein E2: Algebraïsche methoden in de vlakke meetkunde

15. De deelnemer kan eigenschappen en onderlinge ligging van punten, lijnen, cirkels en andere geschikte figuren onderzoeken met behulp van algebraïsche voorstellingen, kan in een gegeven of zelfgekozen coördinatenstelsel algebraïsche voorstellingen van figuren opstellen en kan algebraïsche voorstellingen gebruiken om meetkundige problemen op te lossen.

Subdomein E3: Vectoren en inproduct

16. De deelnemer kan met behulp van vectoren en inproducten eigenschappen van figuren in het vlak afleiden en berekeningen uitvoeren.

Subdomein E4: Toepassingen

17. De deelnemer kan de aangegeven technieken toepassen in geschikte natuurwetenschappelijke en technische situaties

8.2. Maatwerkvakken

Maatwerkvak

Eindtermen

Biologie vwo

Domein A: Vaardigheden

Algemene vaardigheden (profieloverstijgend niveau)

Subdomein A1: Informatievaardigheden gebruiken

1. De deelnemer kan doelgericht informatie zoeken, beoordelen, selecteren en verwerken.

Subdomein A2: Communiceren

2. De deelnemer kan adequaat schriftelijk, mondeling en digitaal in het publieke domein communiceren over onderwerpen uit het desbetreffende vakgebied.

Subdomein A3: Reflecteren op leren

3. De deelnemer kan bij het verwerven van vakkennis en vakvaardigheden reflecteren op eigen belangstelling, motivatie en leerproces.

Subdomein A4: Studie en beroep

4. De deelnemer kan aangeven op welke wijze natuurwetenschappelijke kennis in studie en beroep wordt gebruikt en kan mede op basis daarvan zijn belangstelling voor studies en beroepen onder woorden brengen.

Natuurwetenschappelijke, wiskundige en technische vaardigheden (bètaprofielniveau)

Subdomein A5: Onderzoeken

5. De deelnemer kan in contexten vraagstellingen analyseren, gebruikmakend van relevante begrippen en theorie, vertalen in een vakspecifiek onderzoek, dat onderzoek uitvoeren, en uit de onderzoeksresultaten conclusies trekken. De deelnemer maakt daarbij gebruik van consistente redeneringen en relevante rekenkundige en wiskundige vaardigheden.

Subdomein A6: Ontwerpen

6. De deelnemer kan in contexten op basis van een gesteld probleem een technisch ontwerp voorbereiden, uitvoeren, testen en evalueren en daarbij relevante begrippen, theorie en vaardigheden en valide en consistente redeneringen hanteren.

Subdomein A7: Modelvorming

7. De deelnemer kan in contexten een relevant probleem analyseren, inperken tot een hanteerbaar probleem, vertalen naar een model, modeluitkomsten genereren en interpreteren, en het model toetsen en beoordelen. De deelnemer maakt daarbij gebruik van consistente redeneringen en relevante rekenkundige en wiskundige vaardigheden.

Subdomein A8: Natuurwetenschappelijk instrumentarium

8. De deelnemer kan in contexten een voor de natuurwetenschappen relevant instrumentarium hanteren, waar nodig met aandacht voor risico’s en veiligheid; daarbij gaat het om instrumenten voor dataverzameling en bewerking, vaktaal, vakconventies, symbolen, formuletaal en rekenkundige bewerkingen.

Subdomein A9: Waarderen en oordelen

9. De deelnemer kan in contexten een beargumenteerd oordeel geven over een situatie in de natuur of een technische toepassing, en daarin onderscheid maken tussen wetenschappelijke argumenten, normatieve maatschappelijke overwegingen en persoonlijke opvattingen.

Subdomein A10: Beleven

10. De deelnemer kan in contexten gevoelens en betekenissen expliciteren die worden opgeroepen door het omgaan met de natuur of in de natuur voorkomende objecten en daarbij aandacht schenken aan de gevoelens en betekenissen van anderen.

Subdomein A11: Vorm-functie-denken

11. De deelnemer kan in contexten redeneringen hanteren waarbij van biologische objecten op verschillende organisatieniveaus vanuit een gegeven vorm naar een bijbehorende functie wordt gezocht en andersom.

Subdomein A12: Ecologisch denken

12. De deelnemer kan in contexten op het gebied van duurzaamheid redeneringen hanteren waarbij uitgewerkt wordt wat de gevolgen van interne of externe veranderingen in een levensgemeenschap of ecosysteem zijn.

Subdomein A13: Evolutionair denken

13. De deelnemer kan in contexten redeneringen hanteren waarmee biologische verschijnselen op verschillende organisatieniveaus verklaard worden met behulp van theorie over evolutiemechanismen.

Subdomein A14: Systeemdenken

14. De deelnemer kan in contexten een onderscheid maken tussen verschillende organisatieniveaus, relaties binnen en tussen organisatieniveaus uitwerken en uiteenzetten hoe biologische eenheden op verschillende organisatieniveaus zichzelf in stand houden en ontwikkelen.

Subdomein A15: Kennisontwikkeling en -toepassing

15. De deelnemer kan in contexten analyseren op welke wijze natuurwetenschappelijke en technologische kennis wordt ontwikkeld en toegepast.

Subdomein A16: Contexten

16. De deelnemer kan de in domein A genoemde vaardigheden en de in domeinen B tot en met F genoemde concepten ten minste gebruiken in wetenschappelijke contexten, in beroepscontexten waarvoor een wetenschappelijke opleiding is vereist en in leefwereldcontexten.

Domein B: Zelfregulatie

Subdomein B1: Eiwitsynthese

17. De deelnemer kan met behulp van de concepten DNA en eiwitsynthese ten minste in contexten op het gebied van gezondheid en voedselproductie verklaren op welke wijze zelfregulatie op moleculair niveau plaatsvindt.

Subdomein B2: Stofwisseling van de cel

18. De deelnemer kan met behulp van de concepten homeostase, transport, assimilatie en dissimilatie ten minste in contexten op het gebied van gezondheid en voeding verklaren op welke wijze de stofwisseling van cellen van prokaryoten en eukaryoten verloopt.

Subdomein B3: Stofwisseling van het organisme

19. De deelnemer kan met behulp van de concepten orgaan, fotosynthese, ademhaling, vertering, uitscheiding en transport ten minste in contexten op het gebied van gezondheid en voedselproductie verklaren op welke wijze de stofwisseling van organismen verloopt en beargumenteren op welke wijze stoornissen daarin kunnen ontstaan en op welke wijze deze kunnen worden aangepakt.

Subdomein B4: Zelfregulatie van het organisme

20. De deelnemer kan met behulp van de concepten homeostase, hormonale regulatie en neurale regulatie ten minste in contexten op het gebied van sport en voeding verklaren op welke wijze zelfregulatie bij eukaryoten verloopt en beargumenteren op welke wijze daarin stoornissen kunnen ontstaan en op welke wijze deze kunnen worden aangepakt.

Subdomein B5: Afweer van het organisme

21. De deelnemer kan met behulp van het concept afweer ten minste in contexten op het gebied van gezondheidszorg en voedselproductie benoemen op welke wijze organismen zich te weer stellen tegen andere organismen, virussen en allergenen en beargumenteren welke problemen daarbij kunnen optreden en op welke wijze deze kunnen worden aangepakt.

 

Domein C: Zelforganisatie

Subdomein C1: Zelforganisatie van cellen

25. De deelnemer kan met behulp van de concepten genexpressie en celdifferentiatie ten minste in contexten op het gebied van gezondheid en voedselproductie benoemen op welke wijze de ontwikkeling van cellen verloopt en beargumenteren op welke wijze stoornissen in de ontwikkeling kunnen ontstaan en worden aangepakt.

Subdomein C3: Zelforganisatie van ecosystemen

27. De deelnemer kan met behulp van de concepten dynamiek en evenwicht ten minste in contexten op het gebied van duurzaamheid en wereldbeeld benoemen op welke wijze ecosystemen zich kunnen ontwikkelen en beargumenteren met welke maatregelen de mens de zelforganisatie van ecosystemen en het systeem Aarde beïnvloedt.1

Domein D: Interactie

Subdomein D1: Moleculaire interactie

28. De deelnemer kan met behulp van de concepten genregulatie en interactie met (a)biotische factoren ten minste in contexten op het gebied van gezondheid en voedselproductie verklaren op welke wijze de moleculaire regulatie plaatsvindt.

Subdomein D2: Cellulaire interactie

29. De deelnemer kan met behulp van de concepten celcommunicatie en interactie met (a)biotische factoren ten minste in contexten op het gebied van gezondheid de wijze waarop cellulaire interactie verloopt benoemen.

Subdomein D5: Interactie in ecosystemen

32. De deelnemer kan met behulp van de concepten voedselrelatie en interactie met (a)biotische factoren ten minste in contexten op het gebied van duurzaamheid en voedselproductie benoemen welke relaties tussen populaties en ecosystemen bestaan en beargumenteren op welke wijze vraagstukken die daar betrekking op hebben, kunnen worden benaderd.1

Domein E: Reproductie

Subdomein E1: DNA-replicatie

33. De deelnemer kan met behulp van het concept DNA-replicatie ten minste in contexten op het gebied van veiligheid en gezondheid benoemen op welke wijze erfelijk materiaal wordt gereproduceerd.

Subdomein E2: Levenscyclus van de cel

34. De deelnemer kan met behulp van het concept celcyclus ten minste in contexten op het gebied van energie, gezondheid en voedselproductie benoemen op welke wijze reproductie van cellen verloopt en beargumenteren op welke wijze daarbij optredende verstoringen kunnen worden voorkomen of aangepakt.

Subdomein E3: Reproductie van het organisme

35. De deelnemer kan met behulp van de concepten voortplanting en erfelijke eigenschap ten minste in contexten op het gebied van energie, gezondheid en voedselproductie verklaren op welke wijze eigenschappen worden overgedragen en benoemen op welke wijze de reproductie van eukaryoten en prokaryoten verloopt.

Domein F: Evolutie

Subdomein F1: Selectie

37. De deelnemer kan met behulp van de concepten DNA, mutatie, genetische variatie, recombinatie en populatie ten minste in contexten op het gebied van gezondheid en voedselproductie verklaren op welke wijze variatie in populaties tot stand komt.1

Subdomein F2: Soortvorming

38. De deelnemer kan met behulp van het concept biodiversiteit ten minste in contexten op het gebied van duurzaamheid en wereldbeeld veranderingen in diversiteit van populaties en ecosystemen binnen het systeem Aarde verklaren en beargumenteren op welke wijze deze veranderingen beïnvloed worden.1

Natuurkunde vwo

Domein A: Vaardigheden

Subdomein A1: Informatievaardigheden gebruiken

1. De deelnemer kan doelgericht informatie zoeken, beoordelen, selecteren en verwerken.

Subdomein A2: Communiceren

2. De deelnemer kan adequaat schriftelijk, mondeling en digitaal in het publieke domein communiceren over onderwerpen uit het desbetreffende vakgebied.

Subdomein A3: Reflecteren op leren

3. De deelnemer kan bij het verwerven van vakkennis en vakvaardigheden reflecteren op eigen belangstelling, motivatie en leerproces.

Subdomein A4: Studie en beroep

4. De deelnemer kan aangeven op welke wijze natuurwetenschappelijke kennis in studie en beroep wordt gebruikt en kan mede op basis daarvan zijn belangstelling voor studies en beroepen onder woorden brengen.

Natuurwetenschappelijke, wiskundige en technische vaardigheden (bètaprofielniveau)

Subdomein A5: Onderzoeken

5. De deelnemer kan in contexten vraagstellingen analyseren, gebruik makend van relevante begrippen en theorie, vertalen in een vakspecifiek onderzoek, dat onderzoek uitvoeren, en uit de onderzoeksresultaten conclusies trekken. De deelnemer maakt daarbij gebruik van consistente redeneringen en relevante rekenkundige en wiskundige vaardigheden.

Subdomein A6: Ontwerpen

6. De deelnemer kan in contexten op basis van een gesteld probleem een technisch ontwerp voorbereiden, uitvoeren, testen en evalueren en daarbij relevante begrippen, theorie en vaardigheden en valide en consistente redeneringen hanteren.

Subdomein A7: Modelvorming

7. De deelnemer kan in contexten een relevant probleem analyseren, inperken tot een hanteerbaar probleem, vertalen naar een model, modeluitkomsten genereren en interpreteren, en het model toetsen en beoordelen. De deelnemer maakt daarbij gebruik van consistente redeneringen en relevante rekenkundige en wiskundige vaardigheden.

Subdomein A8: Natuurwetenschappelijk instrumentarium

8. De deelnemer kan in contexten een voor de natuurwetenschappen relevant instrumentarium hanteren, waar nodig met aandacht voor risico’s en veiligheid; daarbij gaat het om instrumenten voor dataverzameling en bewerking, vaktaal, vakconventies, symbolen, formuletaal en rekenkundige bewerkingen.

Subdomein A9: Waarderen en oordelen

9. De deelnemer kan in contexten een beargumenteerd oordeel geven over een situatie in de natuur of een technische toepassing, en daarin onderscheid maken tussen wetenschappelijke argumenten, normatieve maatschappelijke overwegingen en persoonlijke opvattingen.

Subdomein A10: Kennisontwikkeling en -toepassing

10. De deelnemer kan in contexten analyseren op welke wijze natuurkundige en technologische kennis wordt ontwikkeld en toegepast.

 

Subdomein A11: Technisch-instrumentele vaardigheden

11. De deelnemer kan op een verantwoorde wijze omgaan met voor de natuurkunde relevante materialen, instrumenten, apparaten en ICT-toepassingen.

Subdomein A12: Rekenkundige en wiskundige vaardigheden

12. De deelnemer kan een aantal voor de natuurkunde relevante rekenkundige en wiskundige vaardigheden correct en geroutineerd toepassen bij voor de natuurkunde specifieke probleemsituaties.

Subdomein A13: Vaktaal

13. De deelnemer kan de specifieke vaktaal en vakterminologie interpreteren en produceren, waaronder formuletaal, conventies en notaties.

Subdomein A14: Vakspecifiek gebruik van de computer

14. De deelnemer kan de computer gebruiken bij modelleren en visualiseren van verschijnselen en processen, en voor het verwerken van gegevens.

Subdomein A15: Kwantificeren en interpreteren

15. De deelnemer kan fysische grootheden kwantificeren en mathematische uitdrukkingen in verband brengen met relaties tussen fysische begrippen.

Domein B: Golven

Subdomein B1: Informatieoverdracht

16. De deelnemer kan in contexten eigenschappen van trillingen en golven gebruiken bij het analyseren en verklaren van onder andere informatieoverdracht.

Subdomein B2: Medische beeldvorming

17. De deelnemer kan eigenschappen van ioniserende straling en de effecten van deze straling op mens en milieu beschrijven. Ook kan de deelnemer medische beeldvormingstechnieken beschrijven en analyseren aan de hand van fysische principes en de diagnostische functie van deze beeldvormingstechnieken voor de gezondheid toelichten.

Domein C: Beweging en wisselwerking

Subdomein C1: Kracht en beweging

18. De deelnemer kan in contexten de relatie tussen kracht en bewegingsveranderingen kwalitatief en kwantitatief analyseren en verklaren met behulp van de wetten van Newton.

Subdomein C2: Energie en wisselwerking

19. De deelnemer kan in contexten de begrippen energiebehoud, rendement, arbeid en warmte gebruiken om energieomzettingen te beschrijven en te analyseren.

Subdomein C3. Gravitatie

20. De deelnemer kan ten minste in de context van het heelal bewegingen analyseren en verklaren aan de hand van de gravitatiewisselwerking.

Domein D: Lading en veld

Subdomein D1: Elektrische systemen

21. De deelnemer kan in contexten elektrische schakelingen analyseren met behulp van de wetten van Kirchhoff. Daarbij kan de deelnemer energieomzettingen analyseren.

Subdomein D2: Elektrische en magnetische velden

22. De deelnemer kan in contexten elektromagnetische verschijnselen beschrijven, analyseren en verklaren met behulp van elektrische en magnetische velden.

Domein E: Straling en materie

Subdomein E1: Eigenschappen van stoffen en materialen

23. De deelnemer kan in contexten fysische eigenschappen van stoffen en materialen beschrijven en kan deze eigenschappen verklaren en analyseren aan de hand van deeltjesmodellen.

Subdomein E2: Elektromagnetische straling en materie

24. De deelnemer kan in astrofysische en andere contexten de wisselwerking tussen straling en materie beschrijven en verklaren aan de hand van de begrippen atoomspectrum, absorptie, emissie en stralingsenergie.

Domein F: Quantumwereld en relativiteit

Subdomein F1: Quantumwereld

26. De deelnemer kan in contexten de golf-deeltjedualiteit en de onbepaaldheidsrelatie van Heisenberg toepassen, en de quantisatie van energieniveaus in enkele voorbeelden verklaren aan de hand van een eenvoudig quantumfysisch model.

Domein H: Natuurwetten en modellen

30. De deelnemer kan in voorbeelden die vallen binnen subdomeinen van het centraal examen fundamentele natuurkundige principes en wetmatigheden herkennen, benoemen en toepassen. Ook kan de deelnemer een model hanteren en de grenzen van de toepasbaarheid en betrouwbaarheid van een bepaald model voor een fysisch verschijnsel beoordelen.

Domein E: Straling en materie

Subdomein E3: Kern- en deeltjesprocessen

25. De deelnemer kan in contexten behoudswetten en de equivalentie van massa en energie gebruiken in het beschrijven en analyseren van deeltjes- en kernprocessen.1

Domein F: Quantumwereld en relativiteit

Subdomein F2: Relativiteitstheorie

27. De deelnemer kan in gedachte-experimenten en toepassingen de verschijnselen tijdrek en lengtekrimp verklaren aan de hand van de begrippen lichtsnelheid, gelijktijdigheid en referentiestelsel.1

Domein G: Leven en aarde

Subdomein G1: Biofysica

28. De deelnemer kan in de context van levende systemen fysische verschijnselen en processen beschrijven, analyseren en verklaren.1

Subdomein G2: Geofysica

29. De deelnemer kan in de context van geofysische systemen fysische verschijnselen en processen beschrijven, analyseren en verklaren.1

Scheikunde vwo

Domein A: Vaardigheden

Subdomein A1: Informatievaardigheden gebruiken

1. De deelnemer kan doelgericht informatie zoeken, beoordelen, selecteren en verwerken.

Subdomein A2: Communiceren

2. De deelnemer kan adequaat schriftelijk, mondeling en digitaal in het publieke domein communiceren over onderwerpen uit het desbetreffende vakgebied.

Subdomein A3: Reflecteren op leren

3. De deelnemer kan bij het verwerven van vakkennis en vakvaardigheden reflecteren op eigen belangstelling, motivatie en leerproces.

Subdomein A4: Studie en beroep

4. De deelnemer kan aangeven op welke wijze natuurwetenschappelijke kennis in studie en beroep wordt gebruikt en kan mede op basis daarvan zijn belangstelling voor studies en beroepen onder woorden brengen.

Subdomein A5: Onderzoeken

5. De deelnemer kan in contexten vraagstellingen analyseren, gebruik makend van relevante begrippen en theorie, vertalen in een vakspecifiek onderzoek, dat onderzoek uitvoeren, en uit de onderzoeksresultaten conclusies trekken. De deelnemer maakt daarbij gebruik van consistente redeneringen en relevante rekenkundige en wiskundige vaardigheden.

Subdomein A6: Ontwerpen

6. De deelnemer kan in contexten op basis van een gesteld probleem een technisch ontwerp voorbereiden, uitvoeren, testen en evalueren en daarbij relevante begrippen, theorie en vaardigheden en valide en consistente redeneringen hanteren.

Subdomein A7: Modelvorming

7. De deelnemer kan in contexten een relevant probleem analyseren, inperken tot een hanteerbaar probleem, vertalen naar een model, modeluitkomsten genereren en interpreteren, en het model toetsen en beoordelen. De deelnemer maakt daarbij gebruik van consistente redeneringen en relevante rekenkundige en wiskundige vaardigheden.

Subdomein A8: Natuurwetenschappelijk instrumentarium

8. De deelnemer kan in contexten een voor de natuurwetenschappen relevant instrumentarium hanteren, waar nodig met aandacht voor risico’s en veiligheid; daarbij gaat het om instrumenten voor dataverzameling en bewerking, vaktaal, vakconventies, symbolen, formuletaal en rekenkundige bewerkingen.

Subdomein A9: Waarderen en oordelen

9. De deelnemer kan in contexten een beargumenteerd oordeel geven over een situatie in de natuur of een technische toepassing, en daarin onderscheid maken tussen wetenschappelijke argumenten, normatieve maatschappelijke overwegingen en persoonlijke opvattingen.

Subdomein A10: Toepassen van chemische concepten

10. De deelnemer kan chemische concepten en in de chemie gebruikte fysische en biologische concepten herkennen en met elkaar in verband brengen.

Subdomein A11: Redeneren in termen van context-concept

11. De deelnemer kan in leefwereld-, beroeps- en wetenschapscontexten chemische concepten herkennen en gebruiken en kan op basis daarvan voorspellingen doen, berekeningen en schattingen maken en daarbij een argumentatie geven.

Subdomein A12: Redeneren in termen van structuur-eigenschappen

12. De deelnemer kan macroscopische eigenschappen in relatie brengen met structuren op meso- en (sub)microniveau, en daarin aspecten van schaal herkennen en kan omgekeerd vanuit structuren voorspellingen doen over die macroscopische eigenschappen.

Subdomein A13: Redeneren over systemen, verandering en energie

13. De deelnemer kan chemische processen beschrijven in termen van systemen met kennis van stoffen, deeltjes, reactiviteit en energie.

Subdomein A14: Redeneren in termen van duurzaamheid

14. De deelnemer kan in maatschappelijke, beroeps- en wetenschapscontexten aspecten van duurzaamheid aangeven en beschrijven, daarmee samenhangende problemen analyseren en voorstellen formuleren voor een mogelijke oplossing daarvan.

Subdomein A15: Redeneren over ontwikkelen van chemische kennis

15. De deelnemer kan analyseren op welke wijze natuurwetenschappelijke, technologische en chemische kennis wordt ontwikkeld en toegepast.

Domein B: Stoffen en materialen in de chemie

Subdomein B1: Deeltjesmodellen

16. De deelnemer kan deeltjesmodellen beschrijven en gebruiken.

Subdomein B2: Eigenschappen en modellen

17. De deelnemer kan bij beschreven onderzoek aan stoffen en materialen macroscopische eigenschappen verklaren met deeltjesmodellen.

Subdomein B3: Bindingen en eigenschappen

18. De deelnemer kan met behulp van kennis over bindingen in en tussen deeltjes eigenschappen van stoffen en materialen verklaren.

Subdomein B4: Bindingen, structuren en eigenschappen

19. De deelnemer kan op basis van kennis van structuren en de bindingen in en tussen deeltjes eigenschappen van stoffen en materialen verklaren en omgekeerd vanuit de eigenschappen van stoffen of materialen structuren voorspellen.

Domein C: Chemische processen en behoudswetten

Subdomein C1: Chemische processen

20. De deelnemer kan chemische reacties en fysische processen beschrijven in termen van reactiviteit en het vormen en verbreken van (chemische) bindingen.

Subdomein C2: Chemisch rekenen

21. De deelnemer kan met behulp van kennis van chemische reacties en behoudswetten berekeningen maken over een proces.

Subdomein C3: Behoudswetten en kringlopen

22. De deelnemer kan verbanden leggen tussen behoudswetten en chemische processen, en kan deze verbanden relateren aan kringlopen.

Subdomein C4: Reactiekinetiek

23. De deelnemer kan op basis van kennis van reactiekinetiek chemische processen analyseren, onder andere door de concentratie van aanwezige stoffen en deeltjes te berekenen, en kan aangeven welke rol katalyse speelt.

Subdomein C5: Chemisch evenwicht

24. De deelnemer kan aangeven of er sprake is van evenwicht, kan berekeningen uitvoeren aan evenwichten, en kan verklaren hoe de ligging van een evenwicht kan worden beïnvloed.

Subdomein C6: Energieberekeningen

25. De deelnemer kan berekeningen maken over energieomzettingen en energieuitwisseling bij chemische processen en hieruit conclusies trekken en voorstellen formuleren.

Subdomein C7: Classificatie van reacties

26. De deelnemer kan reacties classificeren en aan de hand van kenmerken beschrijven.

 

Subdomein C10: Activeringsenergie

29. De deelnemer kan bij experimenten het begrip activeringsenergie gebruiken, beschrijven en relateren aan katalyse.

Subdomein C8: Technologische aspecten

27. De deelnemer kan in contexten van technologische aard aspecten van schaal, verandering en reactiviteit herkennen en toelichten.1

Subdomein C9: Kwaliteit van energie

28. De deelnemer kan met kennis van energie aangeven hoe de energiesoort en de kwaliteit van energie bij chemische processen verandert.1

Domein D: Ontwikkelen van chemische kennis

Subdomein D1: Chemische vakmethodes

30. De deelnemer kan met behulp van kennis van materialen en stoffen een keuze voor een bepaalde scheidings- en/of analysemethode formuleren en beoordelen.

Subdomein D2: Veiligheid

31. De deelnemer kan met behulp van kennis van eigenschappen van stoffen en materialen in experimenten deze stoffen of materialen analyseren en zuiveren en daarbij veilig omgaan met stoffen, materialen en apparatuur.1

Subdomein D3: Chemische synthese

32. De deelnemer kan met behulp van kennis over chemische processen aangeven hoe stoffen worden gesynthetiseerd en daarbij een relatie leggen met relevante reactiemechanismen.

Subdomein D4: Molecular modelling

33. De deelnemer kan een reactiemechanisme opstellen met gebruik van onder andere ‘molecular modelling’, en daarbij, indien van toepassing, kennis van katalyse gebruiken.1

Domein E: Innovatie en chemisch onderzoek

Subdomein E1: Chemisch onderzoek

34. De deelnemer kan met behulp van kennis van chemische processen in een beschreven onderzoek ten minste in de context van gezondheid, materialen of voedselproductie aangeven hoe die kennis wordt gebruikt.

Subdomein E2: Selectiviteit en specificiteit

35. De deelnemer kan bij chemische reacties ten minste in de context van voedselproductie, geneesmiddelen of transport van stoffen in het lichaam selectiviteit en specificiteit verklaren, en daarbij, indien van toepassing, kennis van katalyse gebruiken.

Subdomein E3: Duurzaamheid

36. De deelnemer kan met behulp van kennis van chemische processen uitspraken over duurzaamheid waarderen en van commentaar voorzien.

Subdomein E4: Nieuwe materialen

37. De deelnemer kan met behulp van kennis van de chemische industrie ten minste in de context van geneesmiddelen, voeding of materialen toelichten hoe nieuwe toepassingen in bestaande en in nieuwe markten worden ontwikkeld.1

Subdomein E5: Onderzoek en ontwerp

38. De deelnemer kan ten minste in de context van duurzaamheid, materialen, voeding of gezondheid een onderzoeks- of een ontwerpopdracht formuleren, die uitvoeren en daarvan verslag doen.1

Domein F: Industriële (chemische) processen

Subdomein F1: Industriële processen

39. De deelnemer kan industriële processen beschrijven in blokschema's, hieraan berekeningen uitvoeren en voorstellen voor aanpassingen formuleren en beoordelen.

Subdomein F2: Groene chemie

40. De deelnemer kan met behulp van kennis van procestechnologie en reactiekinetiek, ten minste in de context van voedselproductie of duurzaamheid, ‘principes van groene chemie’ herkennen en relateren aan gerealiseerde, mogelijke en gewenste veranderingen van die processen en eenvoudige berekeningen uitvoeren.

Subdomein F3: Energieomzettingen

41. De deelnemer kan in de context van duurzaamheid beschrijven welke chemische en/of technologische processen worden gebruikt bij energieomzettingen en kan met behulp van kennis van energieproductie deze processen beschrijven, daarbij voorkomende condities aangeven en voorstellen voor aanpassing beoordelen.

Subdomein F4: Risico en veiligheid

42. De deelnemer kan kennis van risico en veiligheid gebruiken en kan daarmee in industriële productieprocessen die aspecten beoordelen.1

Subdomein F5: Duurzame productieprocessen

43. De deelnemer kan met behulp van chemische kennis ten minste in de context van duurzaamheid een oordeel geven over het ontwerp van productieprocessen.1

Domein G: Maatschappij, chemie en technologie

Subdomein G1: Chemie van het leven

44. De deelnemer kan kennis van chemische processen in levende organismen beschrijven en gebruiken.

Subdomein G2: Milieueffectrapportage

45. De deelnemer kan met behulp van kennis van productieprocessen ten minste in de context van gezondheid of duurzaamheid beschrijven welke maatschappelijke condities een rol spelen bij milieu-gerelateerde vraagstukken en voor deze vraagstukken beschrijven welke mogelijke

gevolgen er zijn op het gebied van gezondheid en duurzaamheid.

Subdomein G3: Energie en industrie

46. De deelnemer kan met behulp van kennis van productieprocessen ten minste in de context van duurzaamheid energieomzettingen vanuit de verschillende bronnen beschrijven, vergelijkingen maken en een beargumenteerd oordeel geven.

Subdomein G4: Milieueisen

47. De deelnemer kan met behulp van kennis van grootschalige chemische processen beschrijven welke kwaliteiten van water, lucht, bodem en voedsel op welke wijze worden gewaarborgd en kan voorgestelde aanpassingen beoordelen.1

Subdomein G5: Bedrijfsprocessen

48. De deelnemer kan met behulp van chemische kennis ten minste in de context van duurzaamheid een voorbeeld uit de Nederlandse chemische industrie analyseren en aangeven wat de bijdrage is van het bedrijfsproces aan lokale en mondiale kwaliteit van leven.1

1 Deze eindterm is optioneel.

9. Eindtermen leervaardigheden

Deze eindtermen gelden voor alle taalschakeltrajecten. Op deze eindtermen dient de deelnemer een ontwikkeling te laten zien.

I. Sociale en (inter)culturele vaardigheden

A. Kennis hebben van de Nederlandse onderwijscultuur

De deelnemer weet wat de (onderscheidende) kenmerken zijn van de Nederlandse onderwijscultuur, zoals de omgang tussen docenten en deelnemers, en de nadruk op zelfstandigheid en samenwerking in het leren.

B. Verschillende visies, uitingen en gedragingen respecteren

De deelnemer gaat in discussies en omgang respectvol om met mensen met verschillende culturele, politieke en religieuze achtergrond, met andersdenkenden en heeft aandacht voor diversiteit en inclusie.

C. Gedragscodes in verschillende sociale situaties herkennen en toepassen

De deelnemer weet welk gedrag (omgangsvorm, uiterlijk) verwacht wordt in verschillende situaties tijdens de opleiding en laat dit gedrag zelf ook zien.

D. Op gepaste wijze omgaan met anderen in verschillende rollen en contexten

De deelnemer gaat met mededeelnemers, docenten en collega’s om zoals dat van hem17 verwacht wordt in het kader van de opleiding.

E. Vermogen tot zelfregulatie

De deelnemer weet wat hij moet doen als een situatie in het kader van zijn opleiding voor hem (persoonlijk) een uitdaging vormt.

e.1 Reflecteren op eigen gedrag

Denkt na over het eigen gedrag en past dit eventueel aan in het kader van zijn opleiding.

e.2 Inschatten welke gevolgen keuzes voor jezelf en anderen hebben

Benoemt wat de gevolgen voor hemzelf en anderen zijn als hij een keuze maakt binnen een opdracht of taak in het kader van zijn opleiding.

e.3 Bijstellen van gedrag naar aanleiding van reflectie of feedback

Als hij zelf op basis van reflectie constateert of door anderen gewezen wordt op bepaalde effecten van zijn gedrag, past hij dit aan.

II. Zelfstandig leervermogen en projectmatig (samen)werken

A. Informatievaardigheden

De deelnemer behandelt nieuwe informatie op de juiste wijze in het kader van zijn opleiding.

a.1 Informatie zoeken en selecteren

Weet hoe hij informatie moet zoeken en selecteert deze in het kader van zijn opleiding.

a.2 Informatie verwerken

Verwerkt informatie ten behoeve van een opdracht of taak in het kader van zijn opleiding.

a.3 Informatie analyseren en interpreteren

Analyseert en interpreteert gevonden informatie in het kader van zijn opleiding.

a.4 Informatie evalueren

Geeft een oordeel over relevantie, bruikbaarheid en betrouwbaarheid van informatie.

a.5 Informatie presenteren en mondeling rapporteren

Presenteert in het kader van zijn opleiding informatie die hij verwerkt, geanalyseerd en geëvalueerd heeft en kiest hiervoor een passende presentatievorm.

B. Zelfstandig leren

De deelnemer geeft zelf sturing aan zijn leerproces in het kader van zijn opleiding.

b.1 Verantwoordelijkheid nemen voor het leerproces

Neemt zelf de verantwoordelijkheid voor zijn leerproces in het kader van zijn opleiding.

b.2 Leerdoelen (bij)stellen

Werkt in het kader van zijn opleiding zelf zijn leerdoelen uit en stelt deze bij als dit tijdens het proces nodig blijkt.

b.3 Leeractiviteiten selecteren

Bepaalt welke leeractiviteiten hij onderneemt om zijn leerdoel te bereiken in het kader van zijn opleiding.

b.4 Plannen

Plant zijn werkzaamheden volgens de gestelde leerdoelen in het kader van zijn opleiding.

b.5 Reflecteren op voortgang

Gaat (in overleg met zijn docent) regelmatig na of de voortgang volgens planning verloopt in het kader van zijn opleiding.

C. Samenwerken

De deelnemer werkt samen met anderen in groepsverband in een team of in een project in het kader van zijn opleiding.

c.1 Afspraken nakomen

Komt afspraken na, zoals op tijd komen, beloofde bijdragen tijdig aanleveren e.d. in het kader van zijn opleiding.

c.2 Actief deelnemen aan overleg

Luistert actief en praat mee over het onderwerp van een discussie of overleg in het kader van zijn opleiding.

c.3 Constructieve bijdrage leveren aan het eindresultaat

Werkt in het kader van zijn opleiding volgens de afgesproken taakverdeling waarbij hij het verwachte eindresultaat in het oog houdt.

c.4 Op gepaste wijze feedback geven

Spreekt in het kader van zijn opleiding anderen op een gepaste manier aan op hun gedrag of houding.

c.5 Op gepaste wijze feedback ontvangen

Reageert in het kader van zijn opleiding passend op kritische opmerkingen en geeft aan wat hij hiermee gaat doen.

c.6 Initiatief nemen

Neemt in het kader van zijn opleiding waar nodig maatregelen om zijn traject goed te laten verlopen en te houden.

D. Communicatie

De deelnemer onderhoudt op gepaste wijze contact met anderen in het kader van zijn opleiding.

d.1 Luisteren naar de inbreng van anderen

Luistert naar wat anderen zeggen en vinden, in het kader van zijn opleiding.

d.2 Bijdrage leveren aan een gesprek, overleg of discussie

Zorgt ervoor dat hij aan het woord komt als hij iets wil zeggen in een gesprek, overleg of discussie in het kader van zijn opleiding.

d.3 Aangeven wat hij wil

Geeft duidelijk aan wat hij wil in het kader van zijn opleiding.

d.4 Aangeven wat hij vindt

Geeft zijn mening op momenten dat dit opportuun is in het kader van zijn opleiding.

E. Probleemoplossend vermogen

De deelnemer is in staat oplossingen te vinden voor problemen die binnen een opdracht of taak tijdens het werkproces ontstaan in het kader van zijn opleiding.

e.1 Probleem herkennen/definiëren

Herkent een probleem tijdens het werkproces en benoemt het op een begrijpelijke manier in het kader van zijn opleiding.

e.2 Probleem analyseren

Geeft de oorzaak en aard aan van problemen die ontstaan tijdens het werkproces in het kader van zijn opleiding.

e.3 (Een) oplossing(en) voor een probleem bedenken

Bedenkt (samen met anderen) mogelijke oplossingen voor problemen die hij tegenkomt in het kader van zijn opleiding.

e.4 Gericht hulp vragen

Vraagt op het juiste moment en op de juiste manier gericht om hulp bij het oplossen van een probleem in het kader van zijn opleiding.

III. Taalvaardigheden voor studie

A. Lezen

a.1 Instructies lezen

Weet wat hij moet doen naar aanleiding van geschreven instructies, bijvoorbeeld een stappenplan of een handleiding in het kader van zijn opleiding.

a.2 Studerend en taakgeoriënteerd lezen

Leest studieteksten om informatie te kunnen onthouden, begrijpen en reproduceren in het kader van zijn opleiding.

a.3 Lezen van betogen

Begrijpt betogende teksten en weet waarvan de schrijver hem probeert te overtuigen in het kader van zijn opleiding.

B. Luisteren

b.1 Luisteren naar een langere uitleg

Begrijpt een langere uitleg in de klas en kan er de juiste informatie uit halen.

b.2 Luisteren naar instructies

Weet wat hij moet doen naar aanleiding van mondelinge instructies en uitleg in het kader van zijn opleiding.

C. Gesprekken voeren

c.1 Deelnemen aan overleg en discussies in het kader van de opleiding

Neemt actief deel aan overleg en discussies om informatie en meningen uit te wisselen over onderwerpen in het kader van zijn opleiding.

c.2 Deelnemen aan informele gesprekken

Neemt actief deel aan informele gesprekken met mededeelnemers, in de pauze of tussen de lessen.

D. Spreken

d.1 Presenteren

Geeft in het kader van zijn opleiding presentaties over onderwerpen, resultaten van opdrachten of onderzoek.

d.2 Uitleg of onderbouwing geven tijdens een discussie, overleg of gesprek

Is in het kader van zijn opleiding langere tijd aan het woord tijdens een discussie, overleg of gesprek om iets uit te leggen of zijn mening te onderbouwen.

E. Schrijven

e.1 Notities maken tijdens een opdracht of uitleg

Maakt in het kader van zijn opleiding begrijpelijke aantekeningen van een korte en gestructureerde plenair gegeven uitleg of van een kort overleg of opdracht.

e.2 Verslagen maken

Maakt in het kader van zijn opleiding een schriftelijk verslag van een project of opdracht.

F. Woordenschat

f.1 Algemene schooltaalwoorden begrijpen en gebruiken

Begrijpt de algemene schooltaalwoorden die hij nodig heeft om de opleiding te kunnen volgen en kan deze ook gebruiken in het kader van zijn opleiding.

f.2 Algemene rekentaal begrijpen en gebruiken

Begrijpt de algemene rekentaal die hij nodig heeft om de opleiding te kunnen volgen en kan deze ook gebruiken in het kader van zijn opleiding.

f.3 Algemene vaktaalwoorden binnen het beoogde vakgebied begrijpen en gebruiken

Beheerst een redelijke basis wat betreft algemene vaktaalwoorden en kan deze ook gebruiken in het kader van zijn opleiding.

IV. Digitale vaardigheden

A. Werken met verschillende digitale devices

De deelnemer gebruikt verschillende digitale devices (zoals computer, smartphone) op een passende manier in het kader van zijn opleiding.

B. Basisvaardigheden van digitale applicaties beheersen

De deelnemer gebruikt de interfacemogelijkheden voor basisfuncties binnen applicaties in het kader van zijn opleiding.

C. Werken met veelgebruikte applicaties op mbo, hbo of universiteit

De deelnemer gebruikt in het kader van zijn opleiding meerdere relevante applicaties die tegelijkertijd actief zijn en kan informatie uitwisselen tussen die applicaties.

D. (betrouwbare) online informatie gebruiken

De deelnemer gebruikt webadressen, portals en zoekmachines op een manier die past bij de zoekvraag om (betrouwbare) digitale bronnen te vinden in het kader van zijn opleiding.

E. Mediawijsheid

e.1 Veiligheid en privacy in acht nemen bij internetgebruik

Neemt maatregelen om te voorkomen dat (privé)informatie ongewenst wordt verspreid op internet in het kader van zijn opleiding.

e.2 Nepnieuws en fraude herkennen

Weet hoe de bron achterhaald en beoordeeld kan worden van informatie zoals op sociale media en online communicatie en herkent nepnieuws of fraude.

e.3 Invloed van media onderkennen

Weet, in het kader van zijn opleiding, dat de media invloed proberen uit te oefenen op zijn internetgebruik.

10. Eindtermen vaardigheden voor opleidings- en beroepskeuze

Deze eindtermen gelden voor alle taalschakeltrajecten.

  • A. De deelnemer kan zijn eigen capaciteiten (eigenschappen, leervermogen, (vereiste) taalvaardigheid en vakkennis) benoemen.

  • B. De deelnemer kan zijn eigen wensen en dromen op het gebied van beroep en/of opleiding benoemen.

  • C. De deelnemer kan

    • hetzij bij zijn opleidingswens passende beroepsmogelijkheden benoemen,

    • hetzij bij zijn beroepswens passende opleidingsmogelijkheden benoemen.

  • D. De deelnemer kan een realistische keuze maken voor een opleiding die past bij zijn capaciteiten en omstandigheden.

  • E. De deelnemer heeft een accuraat en actueel beeld van het arbeidsmarktperspectief bij zijn beroepswens/opleidingsmogelijkheden en kan dit beschrijven.

  • F. De deelnemer heeft een realistisch beeld van zijn gekozen opleiding en de beroepspraktijk daarbij.

  • G. De deelnemer kent het belang van een eigen netwerk in Nederland, weet hoe hij een eigen netwerk kan opbouwen en kan dit benoemen.

11. Eindtermen kennis van de Nederlandse maatschappij

Zie voor de eindtermen voor kennis van de Nederlandse maatschappij bijlage 2 bij de Regeling inburgering 2021. Deze eindtermen gelden voor alle taalschakeltrajecten.

  1. Het Raamwerk Alfabetisering NT2 is te downloaden via www.cito.nl. ^ [1]
  2. Dalderop, K., F.Teunisse en E. Liemberg (2002). Raamwerk NT2. De Bilt: BVE-raad. ^ [2]
  3. Raad van Europa (2001). Common European Framework of reference for languages: learning, teaching, assessment.Cambridge University Press. ^ [3]
  4. Stockmann, W.(2004). De toegepaste kunst van geletterdheid. Tilburg: Universiteit van Tilburg. ^ [4]
  5. Vanaf niveau Alfa B zijn de voorbeelden onderverdeeld naar drie uitstroomperspectieven: opvoeding, maatschappelijke participatie en werk ^ [5]
Naar boven