Regeling Bouwbesluit 2012

[Regeling vervallen per 01-01-2024.]
Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-07-2021 t/m 31-01-2022

Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 22 december 2011, nr. 2011-2000589667, tot vaststelling van nadere voorschriften voor bouwwerken (Regeling Bouwbesluit 2012)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Gelet op de artikelen 1.5, 1.9, vierde lid, 1.10, 1.11, tweede lid, 2.108, tweede lid, 5.9, derde lid, 6.23, tweede lid, 6.29, tweede lid, en 8.9 van het Bouwbesluit 2012, op richtlijn nr. 89/106/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 december 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten inzake voor de bouw bestemde producten (PbEG L 40), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 93/68/EEG van de Raad van 22 juli 1993 (PbEG L 220) en verordening (EU) nr. 305/2011 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 9 maart 2011 tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten en tot intrekking van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad (PbEU L 88);

Besluit:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Paragraaf 1.1. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Artikel 1.1

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • aangemelde instantie: instantie als bedoeld in artikel 39 van de verordening bouwproducten;

  • aanmeldende autoriteit: autoriteit als bedoeld in artikel 40 van de verordening bouwproducten;

  • bedreigd subbrandcompartiment: subbrandcompartiment waarin een brand begint;

  • besluit: Bouwbesluit 2012;

  • bijeenkomstgebouw: gebouw of gedeelte daarvan met uitsluitend een of meer bijeenkomstfuncties en nevenfuncties daarvan;

  • celgebouw: gebouw of gedeelte daarvan met uitsluitend een of meer celfuncties en nevenfuncties daarvan;

  • ISSO: publicatie van het Kennisinstituut voor de Installatiesector;

  • minister: Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

  • technische beoordelingsinstantie: instantie als bedoeld in artikel 29 van de verordening bouwproducten;

  • veiligheidsafstand: aanwezige loodrechte afstand tussen het wateroppervlak en het laagste punt van de ingedompelde zijde waarboven een drijvend bouwwerk niet meer waterdicht is, bepaald volgens NEN 2778.

Paragraaf 1.2. NEN

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Artikel 1.2

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

  • 1 Waar bij het besluit of deze regeling is verwezen naar een BRL, NEN, NEN-EN, NTA, NVN, of V, is in bijlage I en voor zover het een in de afdelingen 2.1 en 2.2 van het besluit aangewezen NEN-EN betreft in bijlage II bij deze regeling bepaald welke uitgave daarvan van toepassing is.

  • 2 Van de in het eerste lid bedoelde normen met een verwijzing naar een andere norm of een onderdeel van een andere norm zijn de verwijzingen van toepassing voor zover deze betrekking hebben op normen die in bijlage I respectievelijk bijlage II bij deze regeling zijn opgenomen.

  • 3 In afwijking van het tweede lid zijn van de in de afdelingen 6.2 en 6.3 van het besluit aangewezen normen, met uitzondering van NEN 1010, alle verwijzingen van toepassing.

Paragraaf 1.3. CE-markeringen

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Artikel 1.3

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

  • 1 Een CE-markering wordt zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar op het bouwproduct of op een etiket daarvan aangebracht. Indien dit niet mogelijk is wordt de CE-markering aangebracht op de verpakking of in de begeleidende documenten.

  • 2 Instructies en informatie als bedoeld in de artikelen 11, zesde lid, 13, vierde lid, en 14, tweede lid, van de verordening bouwproducten zijn in de Nederlandse taal gesteld.

Artikel 1.4

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

  • 1 De minister wijst een instelling aan die adviezen uitbrengt over de geschiktheid van technische beoordelingsinstanties.

  • 2 Een technische beoordelingsinstantie toont aan de instelling, bedoeld in het eerste lid, aan dat zij voor de productgebieden, genoemd in bijlage IV, tabel 1, van de verordening bouwproducten, voldoet aan de eisen die zijn opgenomen in tabel 2 van die bijlage.

  • 3 De instelling, bedoeld in het eerste lid, stelt een procedure op voor de aanmelding van, de beoordeling van en het toezicht op technische beoordelingsinstanties en maakt jaarlijks een actueel overzicht van aangemelde technische beoordelingsinstanties bekend.

Artikel 1.5

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

  • 1 De aanmeldende autoriteit brengt advies uit aan de minister over de geschiktheid van aangemelde instanties.

  • 2 Een bij de aanmeldende autoriteit aangemelde instantie toont aan dat zij voldoet aan de eisen, bedoeld in artikel 43 van de verordening bouwproducten.

  • 3 De aanmeldende autoriteit stelt een procedure op voor de aanmelding en de beoordeling van aangemelde instanties alsmede voor de uitoefening van het toezicht op de naleving van artikel 43 van de verordening bouwproducten en maakt een actueel overzicht van de aangemelde instanties bekend.

Artikel 1.6

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

  • 2 De instelling, bedoeld in artikel 1.4, eerste lid, en de aanmeldende autoriteit informeren de minister onverwijld indien zij van oordeel zijn dat een technische beoordelingsinstantie of een aangemelde instantie de aan de aanwijzing verbonden voorschriften niet naleeft of niet meer aan de voorwaarden voor die aanwijzing voldoet.

  • 3 Na een melding als bedoeld in het tweede lid kan de minister een aanwijzing intrekken.

Paragraaf 1.4. Kwaliteitsverklaringen

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Artikel 1.7

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Een instelling die overeenkomstig artikel 16 van de richtlijn bouwproducten door de lidstaat van oorsprong is erkend met het oog op het afgeven van kwaliteitsverklaringen voor andere lidstaten, wordt gelijkgesteld met een door de minister aangewezen onafhankelijk deskundig instituut als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Woningwet.

Artikel 1.8

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

De voorwaarden waaronder kwaliteitsverklaringen als bedoeld in artikel 1.11 van het besluit worden afgegeven, worden vastgelegd in een overeenkomst tussen de bij het in dat artikel bedoelde stelsel betrokken partijen. De minister maakt deze overeenkomst in de Staatscourant bekend.

Artikel 1.9

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

De minister wijst een instelling aan die het in artikel 1.11 van het besluit bedoelde stelsel coördineert en zorgdraagt voor de bekendmaking van de in dat artikel bedoelde kwaliteitsverklaringen.

Paragraaf 1.5. Inspectieschema’s

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Artikel 1.10

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

  • 2 Een inspectiecertificaat als bedoeld in het eerste lid heeft een geldigheidsduur van drie jaar. Indien op grond van artikel 6.20, eerste lid, van het besluit doormelding verplicht is, is de geldigheidsduur een jaar.

Artikel 1.11

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

  • 1 Een automatische brandblusinstallatie als bedoeld in artikel 6.32, eerste lid, van het besluit en een rookbeheersingsinstallatie als bedoeld in artikel 6.32, tweede lid, van het besluit beschikt voor ingebruikname over een inspectiecertificaat als bedoeld in artikel 6.32, eerste respectievelijk tweede lid, van het besluit.

  • 2 Een inspectiecertificaat als bedoeld in het eerste lid heeft een geldigheidsduur van een jaar.

Artikel 1.12

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Bij toepassing van de CCV-inspectieschema’s, genoemd in de artikelen 6.20, zesde lid, 6.23, vierde lid, en 6.32 van het besluit wordt uitgegaan van de desbetreffende onderdelen van het CCV- inspectieschema Brandbeveiliging- Inspectie brandbeveiligingsysteem (VBB-BMI-OAI-RBI) op basis van afgeleide doelstellingen, versie 12.0 van 1 januari 2019.

Paragraaf 1.6. Veilig onderhoud

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Artikel 1.13

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Indien een te bouwen gebouw gebouwgebonden veiligheidsvoorzieningen als bedoeld in artikel 6.53, eerste lid, van het besluit nodig heeft om onderhoud veilig te kunnen uitvoeren, wordt om die voorzieningen te beoordelen gebruikgemaakt van de Checklist Veilig onderhoud op en aan gebouwen 2012.

Paragraaf 1.7. Certificering werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties in verband met koolmonoxide

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Artikel 1.14

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

  • 1 Een aanvraag tot aanwijzing als certificerende instelling wordt door middel van een door de minister vastgesteld formulier ingediend.

  • 2 Bij de aanvraag worden ten minste de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. de vestigingsplaats van de aanvrager;

    • b. het nummer waarmee de certificerende instelling is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel; en

    • c. het certificatieschema waarop de aanvraag betrekking heeft en het bewijs van accreditatie voor dat schema.

  • 3 In plaats van het bewijs van accreditatie bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, kan, in het geval de aanvrager nog niet geaccrediteerd is, tot 1 april 2022 een bewijs van de nationale accreditatie-instantie, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet aanwijzing nationale accreditatie-instantie, worden verstrekt dat de aanvraag voor het verkrijgen van accreditatie voor dat schema volledig is en door de nationale accreditatie-instantie in behandeling is genomen.

Artikel 1.15

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Een aanwijzing als certificerende instelling heeft betrekking op de in het certificatieschema waarvoor de certificerende instelling geaccrediteerd is opgenomen werkzaamheden.

Artikel 1.16

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Een certificatieschema vermeldt in ieder geval:

  • a. voor welk type of welke typen gasverbrandingsinstallaties het schema is bedoeld;

  • b. welke van de in het schema opgenomen eisen voor certificaathouders voorgeschreven zijn door paragraaf 1.8 van het besluit en deze paragraaf.

Artikel 1.17

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Een certificatieschema schrijft in ieder geval voor dat bij het uitvoeren van de werkzaamheden, bedoeld in artikel 1.35, eerste lid, van het besluit:

  • a. een certificaathouder voorafgaand aan de werkzaamheden een meting van de concentratie koolmonoxide in de opstellingsruimte van het toestel uitvoert;

  • b. een certificaathouder de gasverbrandingsinstallatie niet eerder in bedrijf stelt dan nadat hij de concentratie koolmonoxide in de opstellingsruimte van het toestel heeft gemeten en deze concentratie lager dan 5 ppm is;

  • c. een certificaathouder, wanneer de gasverbrandingsinstallatie daar een voorziening voor heeft, de gasverbrandingsinstallatie niet eerder in bedrijf stelt dan nadat hij de concentratie koolmonoxide in de verbrandingsgassen van het toestel heeft gemeten en de concentratie niet hoger is dan:

    • 1°. 50 ppm in het geval van een open, afvoerloos gasverbrandingstoestel;

    • 2°. 200 ppm in het geval van een open, afvoergebonden gasverbrandingstoestel;

    • 3°. 400 ppm in het geval van een gesloten gasverbrandingstoestel.

  • d. door certificaathouders wordt gecontroleerd of het gebruiksvoorschrift van het gasverbrandingstoestel aanwezig is en dat zij, indien dit niet het geval is, de gebruiker of bewoner wijzen op het ontbreken van deze informatie;

  • e. certificaathouders de werkzaamheden uitvoeren conform de installatie- en onderhoudsvoorschriften van de leverancier of de fabrikant van de installatie, voor zover de voorschriften niet in strijd zijn met hetgeen in deze paragraaf is bepaald.

Artikel 1.18

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Een certificatieschema schrijft voor dat de persoon die de inbedrijfstelling uitvoert, met het oog op het kunnen voldoen aan de in artikel 1.17 gestelde eisen aantoonbaar in staat is:

  • a. de opstelruimte voor gasverbrandingsinstallaties, in ieder geval inhoudende de ventilatievoorziening, te beoordelen;

  • b. rookgasafvoerkanalen en -leidingen inclusief uitmonding, te beoordelen en te beproeven;

  • c. collectieve rookgasafvoeren te beoordelen en te beproeven, in het geval van werkzaamheden daaraan;

  • d. de toevoer van verbrandingslucht te beoordelen;

  • e. de veiligheid van gasverbrandingsinstallaties te beoordelen daar waar het gaat om het vrijkomen van koolmonoxide;

  • f. gasverbrandingsinstallaties in bedrijf te stellen;

  • g. de metingen en controles, bedoeld in artikel 1.17, onderdelen a, b en c, te verrichten alsmede de resultaten van deze metingen en controles te interpreteren;

  • h. voorlichting te geven aan de gebruiker over het functioneren van de gasverbrandingsinstallatie in samenhang met het systeem, inclusief luchttoevoer, rookgasafvoer en plaatsing in het gebouw.

Artikel 1.19

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

  • 2 Bij de aanvraag worden ten minste de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. de vestigingsplaats van de aanvrager;

    • b. het nummer waarmee de aanvrager is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel;

    • c. het certificatieschema waarop de aanvraag betrekking heeft.

Artikel 1.20

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

De concentratie koolmonoxide, bedoeld in artikel 1.38 van het besluit, bedraagt 20 ppm.

Artikel 1.21

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

  • 2 In het verslag worden ten minste de volgende onderwerpen behandeld:

    • a. een overzicht van de controles die de certificerende instelling heeft uitgevoerd, inclusief de resultaten van elke controle;

    • b. de door de instelling afgegeven, ingetrokken en geschorste certificaten;

    • c. wijzigingen in de voor de instelling relevante accreditaties, reglementen en procedures;

    • d. knelpunten die zich in de uitvoeringspraktijk hebben voorgedaan;

    • e. de hoeveelheid en aard van de door de certificerende instelling ontvangen klachten en de wijze van afhandeling daarvan;

    • f. ingediende bezwaren op beslissingen van de certificerende instelling over al dan niet verleende certificaten en de ingestelde beroepen tegen de beslissingen op bezwaar, alsmede de wijze van afhandeling daarvan.

  • 3 Over iedere melding als bedoeld in artikel 1.38 van het besluit wordt ten minste de volgende informatie verstrekt:

    • a. de gemeten concentratie koolmonoxide;

    • b. een beschrijving van de ruimte waarin de concentratie is gemeten.

Artikel 1.22

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

  • 1 In het register, bedoeld in artikel 1.40, eerste lid, van het besluit, worden de volgende gegevens met betrekking tot certificaathouders opgenomen:

    • a. het nummer waarmee de certificaathouder geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel;

    • b. een beschrijving van de werkzaamheden die door de certificaathouder mogen worden uitgevoerd;

    • c. het schema waarvoor het certificaat is verleend;

    • d. de datum waarop een certificaat is verleend, geschorst of ingetrokken, de geldigheidsduur van het certificaat en, in het geval van schorsing, de termijn van de schorsing.

  • 2 De certificerende instelling verstrekt de gegevens aan de minister.

Artikel 1.23

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

  • 2 Certificaathouders voeren het beeldmerk op alle uitingen die betrekking hebben op de werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties en bij het zich legitimeren bij klanten.

Hoofdstuk 2. Veiligheidsvoorschriften

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Paragraaf 2.1. Opvang- en doorstroomcapaciteit

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.1

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

  • 1 Op een gedeelte van een vluchtroute, gelegen buiten het subbrandcompartiment waarin de vluchtroute begint, kan worden afgeweken van artikel 2.108, eerste lid, van het besluit indien de personen die zijn aangewezen op dat gedeelte en eventueel daarop volgende gedeelten van de vluchtroute het aansluitende terrein kunnen bereiken binnen:

    • a. 30 minuten indien het betreffende gedeelte van de vluchtroute een veiligheidsvluchtroute is;

    • b. 20 minuten indien het betreffende gedeelte van de vluchtroute een extra beschermde vluchtroute is die in de vluchtrichting uitsluitend wordt bereikt door een afzonderlijke ruimte waardoor een beschermde of extra beschermde vluchtroute voert met een lengte van ten minste 2 m, of

    • c. 15 minuten indien het betreffende gedeelte van de vluchtroute een andere vluchtroute is.

  • 2 De opvang- en doorstroomcapaciteit van de in het eerste lid bedoelde gedeelten van de vluchtroute is zodanig dat het bedreigde subbrandcompartiment waarin een vluchtroute begint binnen 1 minuut na aanvang van het vluchten wordt verlaten.

  • 3 De opvang- en doorstroomcapaciteit van de in het eerste lid bedoelde gedeelten van de vluchtroute is zodanig dat een ruimte, niet zijnde het trappenhuis, op dezelfde bouwlaag als het bedreigde subbrandcompartiment:

    • a. binnen 3,5 minuut na aanvang van het vluchten wordt verlaten, of

    • b. binnen 6 minuten indien tussen het bedreigde subbrandcompartiment en deze ruimte een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag is van ten minste 30 minuten, bepaald volgens NEN 6068.

  • 4 Bij toepassing van het eerste tot en met derde lid gelden de volgende uitgangspunten:

    • a. berekeningen worden uitgevoerd in tijdstappen van 30 seconden;

    • b. bij het begin van het vluchten wordt aangenomen dat alle personen in het subbrandcompartiment zich nabij de uitgangen van dat compartiment bevinden en tegelijkertijd beginnen te vluchten;

    • c. vluchtroutes worden tijdens het vluchten slechts in een richting benut;

    • d. door doorgangen en over trappen voeren de vluchtroutes niet in tegenovergestelde richting;

    • e. bij samenkomende vluchtroutes wordt de beschikbare doorstroom- en opvangcapaciteit op de volgende wijze verdeeld:

      • i bij samenkomst in een trappenhuis wordt 50% van de beschikbare capaciteit toegedeeld aan het bovengelegen deel van het trappenhuis. De resterende 50% wordt verdeeld over de doorstroomcapaciteit van de toegangen op die betreffende bouwlaag tot het trappenhuis;

      • ii bij samenkomst in een ruimte, niet zijnde het trappenhuis, wordt de capaciteit evenredig verdeeld over de doorstroomcapaciteit van de toegangen tot die ruimte;

      • iii als de beschikbare opvang- en doorstroomcapaciteit van de ruimte vanuit een of meer toegangen van die ruimte of het bovengelegen deel van het trappenhuis niet volledig wordt benut, wordt de restcapaciteit op de onder i. en ii. beschreven wijze verdeeld over de resterende toegangen en het bovengelegen deel van het trappenhuis;

    • f. het hoogteverschil tussen bouwlagen in het trappenhuis is ten minste 2,1 m en ten hoogste 4 m;

    • g. de daalsnelheid is 30 seconden per bouwlaag voor zover de vluchtroute over een trap of door een trappenhuis voert;

    • h. de opvangcapaciteit van een trap is 0,5 persoon per trede, voor zover de breedte van de trap niet groter is dan 1,1 m;

    • i. de opvangcapaciteit van een trap is 0,9 persoon per trede per meter breedte van die trede, voor zover de breedte van de trap groter is dan 1,1 m en de breedte van het tredevlak groter is dan 0,17 m;

    • j. de opvangcapaciteit van een vloer of hellingbaan is ten hoogste 4 personen per m2 vrije vloeroppervlakte, en

    • k. het gestelde in artikel 2.108, eerste lid, van het besluit, waarbij voor ‘personen’ wordt gelezen: personen per minuut.

    • l. het gestelde in artikel 6.25, derde lid, van het besluit, waarbij voor ‘37 personen’ wordt gelezen: 37 personen per minuut;

    • m. in afwijking van onderdeel l geldt het gestelde in artikel 6.25, derde lid, van het besluit onverkort als in de ruimte voor de deur tijdens een tijdstap meer dan 37 personen aanwezig zijn.

  • 5 Bij toepassing van het tweede en derde lid gelden in aanvulling op het vierde lid de volgende uitgangspunten:

    • a. brand ontstaat niet op twee of meer plaatsen tegelijk;

    • b. in ieder subbrandcompartiment kan brand ontstaan;

    • c. de opvang- en doorstroomcapaciteit van vluchtroutes die door het bedreigde subbrandcompartiment voeren blijven buiten beschouwing.

  • 6 Bij toepassing van het vierde lid, onder j, geldt voor een bijeenkomstfunctie een opvangcapaciteit van ten hoogste twee personen per m2 vrije vloeroppervlakte indien bij een tijdstap als bedoeld in het vierde lid, onder a, in een ruimte als bedoeld in het derde lid meer dan 200 personen aanwezig zijn en die ruimte niet door alle personen binnen 3,5 minuut kan worden verlaten.

Paragraaf 2.2. Installaties

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.2

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Een in een logiesgebouw gelegen logiesfunctie, niet zijnde een logiesfunctie met 24-uurs bewaking, heeft een ontruimingsalarminstallatie als bedoeld in artikel 6.23 van het besluit, waarvan het ontruimingssignaal direct en in het gehele gebouw in werking wordt gesteld bij het activeren van de automatische melder of handbrandmelder.

Paragraaf 2.3. Veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.4

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

  • 3 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een boven de volle breedte van een weg of spoorweg die slechts voor een deel van die breedte een veiligheidszone betreft, te bouwen bouwwerk dat tevens een beperkt kwetsbaar object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen is.

  • 4 Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op een geheel of gedeeltelijk in een veiligheidszone bij een binnenwater te bouwen bouwwerk dat tevens een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen is.

  • 5 Het eerste tot en met vierde lid zijn niet van toepassing op bouwwerken voor zover die bouwwerken objecten met een hoge infrastructurele waarde als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen zijn.

Artikel 2.5

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

De brandwerendheid van de uitwendige scheidingsconstructie van een gedeelte van een te bouwen bouwwerk dat gelegen is in een veiligheidszone of plasbrandaandachtsgebied is ten minste 60 minuten van buiten naar binnen bepaald volgens NEN 6069, uitgaande van de buitenruimte als een brandcompartiment en een buitenbrandkromme volgens NEN-EN 13501-2.

Artikel 2.6

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

  • 1 Een in een aan de buitenlucht grenzende zijde van een in een veiligheidszone of plasbrandaandachtsgebied gelegen constructieonderdeel van een te bouwen bouwwerk voldoet aan brandklasse A2, bepaald volgens NEN-EN 13501-1.

  • 2 In afwijking van het eerste lid voldoet een deur, een raam, een kozijn of een daaraan gelijk te stellen constructieonderdeel aan brandklasse D, bepaald volgens NEN-EN 13501-1.

  • 3 Op ten hoogste 5% van de totale oppervlakte van de constructieonderdelen in ieder vlak van de uitwendige scheidingsconstructie met een afmeting van 3 m bij 3 m, waarvoor volgens het eerste lid een eis geldt, is die eis niet van toepassing.

  • 4 Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing op de bovenzijde van een dak.

Artikel 2.7

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

  • 1 Een in een veiligheidszone of plasbrandaandachtsgebied gelegen dak of een gedeelte daarvan van een te bouwen bouwwerk is voorzien van een constructieonderdeel waarvan de aan de buitenlucht grenzende zijde voldoet aan brandklasse A2, bepaald volgens NEN-EN 13501-1.

  • 2 Op ten hoogste 5% van de oppervlakte van het in het eerste lid bedoelde constructieonderdeel is de eis van het eerste lid niet van toepassing.

Artikel 2.8

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

  • 1 In een aan de buitenlucht grenzende zijde van een gedeeltelijk in een veiligheidszone of plasbrandaandachtsgebied te bouwen bouwwerk is geen in de veiligheidszone of het plasbrandaandachtsgebied gelegen doorgang aanwezig waardoor een vluchtroute voert.

  • 2 In een aan de buitenlucht grenzende zijde van een geheel in een veiligheidszone of plasbrandaandachtsgebied te bouwen bouwwerk is uitsluitend een van de basisnetroute afgekeerde doorgang aanwezig waardoor een vluchtroute voert.

Artikel 2.9

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

  • 1 Voor een te bouwen bouwwerk dat gelegen is in een veiligheidszone of plasbrandaandachtsgebied zijn de voorschriften van afdeling 2.2 van het besluit van overeenkomstige toepassing waarbij wordt uitgegaan van de buitenruimte als een subbrandcompartiment of brandcompartiment en een buitenbrandkromme volgens NEN-EN 13501-2.

  • 2 Na het ontstaan van brand in een veiligheidzone of plasbrandaandachtsgebied bezwijkt een boven die veiligheidszone of dat plasbrandaandachtsgebied te bouwen bouwconstructie niet binnen 90 minuten, bepaald volgens artikel 2.11 van het besluit en uitgaande van ontwerpbrandscenario’s zoals bedoeld in paragraaf 2.2 van NEN-EN 1991-1-2.

Artikel 2.10

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Een in een veiligheidzone te bouwen bouwwerk met een mechanisch ventilatiesysteem heeft een voorziening waarmee dat systeem bij een calamiteit handmatig kan worden uitgeschakeld.

Paragraaf 2.4. Drijvende bouwwerken

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Artikel 2.11

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

  • 1 Een te bouwen drijvend bouwwerk en een tijdelijk drijvend bouwwerk hebben voldoende stabiliteit, drijfvermogen en sterkte.

  • 2 Voor een drijvend bouwwerk in gevolgklasse CC1 of CC2 als bedoeld in NEN-EN 1990, zonder vloer van een verblijfsgebied hoger dan 6 meter boven de waterlijn en dat niet is gelegen in:

    • a. een rivier, kanaal, meer of ander water dat bestemd is voor motorvrachtschepen, of

    • b. een water dat onderhevig is aan getijdenwisseling,

    wordt aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van de voorschriften in deze paragraaf.

Artikel 2.12

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

  • 1 De afstand tussen het metacentrum van een drijvend bouwwerk en het zwaartepunt van het drijvend bouwwerk is ten minste 0,25 m bij gevolgklasse CC1 en 0,60 m bij gevolgklasse CC2. Hierbij ligt het metacentrum boven het zwaartepunt.

  • 2 De veiligheidsafstand is ten minste:

    • a. 0 mm bij een drijvend bouwwerk in gevolgklasse CC1;

    • b. 0 mm bij een drijvend bouwwerk in gevolgklasse CC2 met een drijflichaam zonder holle ruimte;

    • c. 150 mm bij een drijvend bouwwerk in gevolgklasse CC2 met een drijflichaam met een of meer holle ruimten;

  • 3 In het geval de significante golfhoogte, bepaald volgens tabel 2.12.1 of 2.12.2, vermenigvuldigd met 1,125 groter is dan 300 mm, wordt de in het tweede lid bedoelde afstand verhoogd met het verschil tussen de waarde in de tabel vermenigvuldigd met 1,125, en 300 mm.

  • 4 De scheefstand van het horizontale vlak van het drijflichaam, behorend bij de in het tweede lid bedoelde afstand, mag niet groter zijn dan 5 graden.

    Tabel 2.12.1 Significante golfhoogte in mm als functie van de waterdiepte en strijklengte voor windgebied I (voor tussenliggende waarden mag lineair worden geïnterpoleerd).

    Waterdiepte (m)

    Strijklengte (m)

    30

    50

    75

    100

    150

    200

    500

    700

    1.000

    1.500

    2

    250

    310

    370

    420

    490

    490

    630

    680

    730

    780

    2.5

    250

    310

    370

    420

    490

    560

    680

    740

    800

    870

    3

    250

    310

    370

    420

    490

    560

    700

    780

    850

    940

    3.5

    250

    310

    370

    420

    490

    560

    820

    810

    890

    990

    4

    250

    310

    370

    420

    490

    560

    820

    830

    920

    1.030

    4.5

    250

    310

    370

    420

    490

    560

    820

    940

    950

    1.060

    5

    250

    310

    370

    420

    490

    560

    820

    940

    1.090

    1.090

    5.5

    250

    310

    370

    420

    490

    560

    820

    940

    1.090

    1.110

    6

    250

    310

    370

    420

    490

    560

    820

    940

    1.090

    1.300

    6.5

    250

    310

    370

    420

    490

    560

    820

    940

    1.090

    1.300

    Tabel 2.12.2 Significante golfhoogte in mm als functie van de waterdiepte en strijklengte voor windgebieden II en III (voor tussenliggende waarden mag lineair worden geïnterpoleerd).

    Waterdiepte

    (m)

    Strijklengte (m)

    30

    50

    75

    100

    150

    200

    500

    700

    1.000

    1.500

    2

    230

    290

    340

    390

    460

    460

    600

    650

    700

    750

    2.5

    230

    290

    340

    390

    460

    520

    640

    700

    760

    830

    3

    230

    290

    340

    390

    460

    520

    670

    740

    810

    890

    3.5

    230

    290

    340

    390

    460

    520

    760

    760

    850

    940

    4

    230

    290

    340

    390

    460

    520

    760

    880

    870

    980

    4.5

    230

    290

    340

    390

    460

    520

    760

    880

    890

    1.010

    5

    230

    290

    340

    390

    460

    520

    760

    880

    1.020

    1.030

    5.5

    230

    290

    340

    390

    460

    520

    760

    880

    1.020

    1.050

    6

    230

    290

    340

    390

    460

    520

    760

    880

    1.020

    1.210

    6.5

    230

    290

    340

    390

    460

    520

    760

    880

    1.020

    1.210

Artikel 2.13

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

  • 1 De in artikel 2.12, eerste lid, bedoelde afstand wordt bepaald op basis van:

    • a. de meest ongunstige belastingcombinatie uitgaande van de grenstoestand EQU volgens NEN-EN 1990;

    • b. de blijvende belastingen volgens NEN-EN 1991, waarbij in afwijking van NEN-EN 1991 de volgende belastingen ook als blijvende belastingen worden beschouwd:

      • scheidingswanden;

      • permanent aanwezige installaties;

      • het trimgewicht;

    • c. de opgelegde belastingen volgens NEN-EN 1991, waarbij in afwijking van NEN-EN 1991:

      • geen rekening wordt gehouden met een ongunstige plaatsing van de gebruiksbelasting op een vloer;

      • op een vloer de extreme waarde van de belasting in rekening is gebracht en op de overige vloeren de reductiefactor ψo in rekening is gebracht.

  • 2 De in artikel 2.12, tweede en derde lid, bedoelde veiligheidsafstand wordt bepaald op basis van:

    • a. de meest ongunstige belastingscombinatie uitgaande van de grenstoestand EQU volgens NEN-EN 1990;

    • b. de blijvende belasting volgens NEN-EN 1991, waarbij in afwijking van NEN-EN 1991 de volgende belastingen ook als blijvende belastingen worden beschouwd:

      • scheidingswanden;

      • permanent aanwezige installaties;

      • het trimgewicht;

    • c. de veranderlijke belastingen volgens NEN-EN 1991, waarbij in afwijking van NEN-EN 1991:

      • de opgelegde belasting, indien deze overheersend is als bedoeld in NEN-EN 1990, op een vloer met de extreme waarde en op de meest ongunstige plaats wordt beschouwd en op de overige vloeren de reductiefactor ψo in rekening is gebracht, waarbij de opgelegde belasting niet gecombineerd wordt met overige veranderlijke belastingen;

      • de opgelegde belasting, indien deze niet overheersend is als bedoeld in NEN-EN 1990, niet op de meest ongunstige plaats op een vloer wordt beschouwd;

      • belastingen door golven volgens NEN-EN 1997 uitgaande van golven met een significante golfhoogte die zijn bepaald volgens de tabellen 2.12.1 en 2.12.2 voor zover deze hoger zijn dan 0,5 m.

  • 3 De in het eerste en tweede lid bedoelde bepalingsmethoden worden alleen toegepast als:

    • a. de scheefstand van het drijvend bouwwerk bij oplevering niet groter is dan 0,5 graden;

    • b. het drijvend bouwwerk met een drijflichaam met holle ruimte beschikt over een waterniveau-alarm, en

    • c. het een drijvend bouwwerk in gevolgklasse CC2 betreft met een drijflichaam met holle ruimte, waarbij het drijflichaam bestaat uit ten minste twee gescheiden compartimenten en het drijvend bouwwerk beschikt over een automatische pomp die binnendringend water direct afvoert in ieder compartiment.

Artikel 2.14

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Het niet bezwijken van een drijflichaam van een drijvend bouwwerk wordt bepaald op basis van:

  • a. de belastingen die op het drijflichaam worden uitgeoefend als gevolg van de belastingcombinaties, bedoeld in artikel 2.13, eerste lid, onder a, en tweede lid, onder a;

  • b. fundamentele belastingscombinaties als bedoeld in artikel 2.2 van het besluit waarbij de volgende belastingen, zonder rekening te houden met het gelijktijdig plaatsvinden van die belastingen, zijn meegenomen als veranderlijke belasting:

    • de belasting door ijs volgens NEN-EN 1997;

    • voor zover het een drijvend bouwwerk in gevolgklasse CC2 betreft de verticale belasting door golven tegen de onderkant van het drijflichaam, uitgaande van golven met een significante golfhoogte die is bepaald volgens tabel 2.12.1 of 2.12.2, voor zover deze golven hoger zijn dan 0,5 m.

  • c. de buitengewone belastingscombinaties, bedoeld in artikel 2.3 van het besluit, waarbij het drijflichaam niet zodanig mag bezwijken dat het drijvend bouwwerk zinkt. Dit geldt niet voor een drijvend bouwwerk in gevolgklasse CC1 met niet meer dan twee bouwlagen.

Artikel 2.15

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Het niet bezwijken van een aanmeerconstructie van een drijvend bouwwerk wordt bepaald op basis van:

Hoofdstuk 3. Gezondheid, energiezuinigheid en milieu

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Artikel 3.1

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Waar in artikel 5.9 van het besluit wordt verwezen naar de Bepalingsmethode Milieuprestatie Gebouwen en GWW-werken is bedoeld de Bepalingsmethode Milieuprestatie Gebouwen en GWW-werken van 1 januari 2019 met inbegrip van het wijzigingsblad van 1 juli 2019.

Artikel 3.2

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Van een ingrijpende renovatie als bedoeld in de artikelen 5.6, vierde lid, en 5.16, eerste lid, van het besluit is sprake wanneer meer dan 25% van de oppervlakte van de gebouwschil, bepaald volgens ISSO 75.1, uitgave juli 2014, wordt vernieuwd, veranderd of vergroot en deze vernieuwing, verandering of vergroting de integrale gebouwschil betreft.

Artikel 3.3

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

De in de artikelen 6.55 en 6.55a van het besluit bedoelde waarde voor de energieprestatie van een technisch bouwsysteem wordt bepaald op basis van de als bijlage III bij deze regeling opgenomen rekenmethodiek.

Artikel 3.3a

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Een adequaat gedimensioneerd, geïnstalleerd, ingeregeld en instelbaar technisch bouwsysteem, als bedoeld in de artikelen 6.55, tweede lid, en 6.55a, tweede lid, van het besluit, voldoet aan het volgende:

  • a. ruimteverwarming:

    • 1°. een ruimteverwarmingssysteem heeft een warmtecapaciteit die niet groter is dan nodig is om te voorzien in de warmtevraag van het gebouw waarin het systeem zich bevindt. De temperatuur in het warmtedistributie- en afgiftedeel van het systeem is daarbij afgesteld op de laagst mogelijke temperatuur waarbij het ruimteverwarmingssysteem kan voldoen aan de benodigde warmtecapaciteit van het gebouw;

    • 2°. het systeem is geïnstalleerd volgens de ontwerpeisen en installatievoorschriften van de fabrikanten van de componenten van het systeem;

    • 3°. het systeem is afgesteld op een energetisch optimale stooklijn met behoud van comfort, is hydraulisch in balans en is ingeregeld om optimaal te presteren bij gemiddelde gebruiksomstandigheden;

    • 4°. het systeem is voorzien van een ruimtethermostaat die voldoet aan de eisen voor een kamerthermostaat of andere centrale temperatuurregeling van klasse II of hoger als bedoeld in de Mededeling van de Commissie in het kader van de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 813/2013 van de Commissie tot uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad wat eisen inzake ecologisch ontwerp voor ruimteverwarmingstoestellen en combinatieverwarmingstoestellen betreft, en van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 811/2013 van de Commissie ter aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad wat de energie-etikettering van ruimteverwarmingstoestellen, combinatieverwarmingstoestellen, pakketten van ruimteverwarmingstoestellen, temperatuurregelaars en zonne-energie-installaties en pakketten van combinatieverwarmingstoestellen, temperatuurregelaars en zonne-energie-installaties betreft (2014/C 207/02), en van thermostatische radiatorkranen met ingebouwde flowregeling of thermostatische radiatorkranen zonder flowregeling met een separaat voetventiel;

    • 5°. het vierde lid is niet van toepassing als het systeem wordt aangestuurd door een gebouwautomatiserings- en controlesysteem waarmee een met die leden vergelijkbaar resultaat kan worden gerealiseerd of als de kosten voor het aanbrengen van de ruimtethermostaat en de thermostatische radiatorkranen meer dan 20% bedragen van de kosten van het technisch bouwsysteem voor ruimteverwarming;

  • b. ruimtekoeling:

    • 1°. een ruimtekoelingssysteem heeft een koudecapaciteit niet groter dan nodig om te voorzien in de koudevraag van het gebouw waarin het systeem zich bevindt. De temperatuur in het koudedistributie- en afgiftedeel van het systeem is daarbij afgesteld op de hoogst mogelijke temperatuur waarbij het ruimtekoelingssysteem kan voldoen aan de benodigde koudecapaciteit van het gebouw;

    • 2°. het systeem is geïnstalleerd volgens de ontwerpeisen en installatievoorschriften van de fabrikanten van componenten van het systeem;

    • 3°. het systeem is afgesteld op de energetisch optimale condensor- en verdampertemperaturen met behoud van comfort, is hydraulisch in balans (voor hydraulische systemen) of heeft geoptimaliseerde luchtstromen (voor lucht-distributiesystemen) en is ingeregeld op optimaal presteren bij typische gebruiksomstandigheden;

    • 4°. een centraal aangestuurd systeem heeft een ruimtethermostaat;

    • 5°. bij individueel geregelde units heeft het systeem een door de gebruiker in te stellen thermostaat;

    • 6°. het vierde lid is niet van toepassing als het systeem wordt aangestuurd door een gebouwautomatiserings- en controlesysteem waarmee een met dat lid vergelijkbaar resultaat kan worden gerealiseerd;

  • c. ventilatie:

    • 1°. een ventilatiesysteem sluit aan bij de ventilatiebehoefte van het gebouw waarin het systeem zich bevindt;

    • 2°. het systeem is geïnstalleerd volgens de ontwerpeisen en installatievoorschriften van de fabrikanten van componenten van het systeem;

    • 3°. het ventilatiedebiet is geoptimaliseerd voor laag energieverbruik met behoud van comfort en luchtkwaliteit;

    • 4°. het systeem is voorzien van passende regelapparatuur waarmee het ventilatievolume in drie of meerdere standen of traploos aan te passen is aan de ventilatiebehoefte;

  • d. warm tapwater:

    • 1°. een warm tapwatersysteem sluit aan bij de warm tapwaterbehoefte van het gebouw waarin het systeem zich bevindt;

    • 2°. het systeem is geïnstalleerd volgens de ontwerpeisen en installatievoorschriften van de fabrikanten van componenten van het systeem;

    • 3°. de warm tapwatertemperatuur gemeten bij de warmteopwekker is geoptimaliseerd voor een zo laag mogelijk energieverbruik zonder risico’s voor legionella;

    • 4°. het systeem is voorzien van regelapparatuur waarmee de watertemperatuur bij de warmteopwekker op toegankelijke wijze kan worden ingesteld;

  • e. ingebouwde verlichting:

    • 1°. de hoeveelheid en het type armaturen van het ingebouwde verlichtingssysteem zijn voldoende, maar ook niet meer dan nodig voor de typische verlichtingsbehoefte van de ruimte waarin de verlichting ingebouwd wordt;

    • 2°. het systeem is geïnstalleerd volgens de ontwerpeisen en installatievoorschriften van de fabrikanten van componenten van het systeem;

    • 3°. het systeem is instelbaar door aan-uit schakelaars of aanwezigheidsdetectie;

  • f. gebouwautomatisering- en controlesystemen:

    het systeem is voor oplevering getest en ingesteld op energetisch optimale prestatie onder typische gebruiksomstandigheden.

Artikel 3.3b

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

De in artikel 6.55b van het besluit bedoelde documentatie bevat ten minste de volgende gegevens:

  • naam, adres, en woonplaats opdrachtgever;

  • adres en plaats gebouw waar het technisch bouwsysteem zich in, op, aan of bij bevindt;

  • soort gebouw waar het technisch bouwsysteem zich in, op, aan of bij bevindt: woning of overig;

  • naam en registratienummer installateur of naam, adres en woonplaats van de opsteller van het document;

  • soort technisch bouwsysteem;

  • type en serienummer van (componenten) van het technische bouwsysteem of bij het ontbreken van dergelijke gegevens, een nauwkeurige omschrijving van de locatie waar het technisch bouwsysteem zich in het gebouw bevindt;

  • beschrijving van verrichte werkzaamheden aan technisch bouwsysteem;

  • berekende waarde voor de energieprestatie;

  • datum werkzaamheden;

  • ondertekening door de installateur.

Artikel 3.4

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

De gemiddelde warmtedoorgangscoëfficiënt als bedoeld in artikel 5.3, zesde lid, van het besluit wordt berekend door:

Bijlage 254402.png

waarin:

  • x = het aantal ramen, deuren en kozijnen van een bouwwerk

  • Un = de warmtedoorgangscoëfficiënt van een raam, deur of kozijn bepaald volgens NEN 1068

  • An = het geprojecteerde oppervlak van een raam, deur of kozijn bepaald volgens NEN 1068

  • At = het totale geprojecteerde oppervlak van alle ramen, deuren en kozijnen van een bouwwerk

Artikel 3.5

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Een kooldioxidemeter als bedoeld in artikel 7.23 van het besluit voldoet aan het volgende:

  • a. functioneert continu op de gangbare elektrische netspanning en een tijdelijke onderbreking van de elektrische aansluiting verstoort de ingestelde signaalniveaus niet;

  • b. kalibreert zichzelf automatisch;

  • c. heeft ten minste een CO2-meetfunctie met:

    • een meetbereik van tenminste 300 tot 5.000 ppm;

    • een bedrijfstemperatuur van 0 – 50 ˚C;

    • een nauwkeurigheid in temperatuurbereik van +15 tot + 35 ˚C:

      bij CO2 van 300-1.000 ppm : < 10% van meetwaarde en

      bij CO2 van 1.000-5.000 ppm : < 100 ppm;

    • een resolutie van 1 ppm;

  • d. waarschuwt bijtijds voor ventilatieproblemen door middel van een duidelijke indicatie betreffende de mate waarin een vertrek wordt geventileerd;

  • e. heeft 3 signaalniveaus met een eigen kleurcode:

    • CO2-concentratie van minder dan 1.000 ppm;

    • CO2-concentratie van 1.001 t/m 1.400 ppm;

    • CO2-concentratie van 1.401 ppm en hoger;

  • f. de CO2-concentratie moet afleesbaar zijn op een duidelijk display, waarbij de hoogte van cijfers en letters in het display minimaal 8 mm bedraagt.

Artikel 3.6

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

  • 1 De berekening van de in artikel 5.2, eerste lid, van het besluit bedoelde waarden voor energiebehoefte, primair fossiel energiegebruik en voor het aandeel hernieuwbare energie vindt plaats en wordt geregistreerd door een op basis van BRL 9500-W, subdeelgebied detailopname gecertificeerd bedrijf, of BRL 9500-U, subdeelgebied detailopname gecertificeerd bedrijf, waarbij gebruik wordt gemaakt van op basis van BRL 9501 geattesteerde software.

  • 2 Met een gecertificeerd bedrijf als bedoeld in het eerste lid, wordt tot 1 januari 2022 gelijkgesteld een bedrijf dat de in het eerste lid bedoelde certificering heeft aangevraagd en dat voor de berekening gebruikmaakt van adviseurs met een bewijs van vakbekwaamheid als bedoeld in paragraaf 4.1 van BRL 9500-W of BRL 9500-U.

  • 3 Een berekening en registratie als bedoeld in het eerste lid mag tot 1 november 2021 plaatsvinden door een persoon die werkzaam is voor een certificaathouder en aantoonbaar in staat is volgens de voorschriften, bedoeld in BRL 9500-W, subdeelgebied detailopname, of in BRL 9500-U, subdeelgebied detailopname, een opname te maken van de bouwkundige schil en de installaties van het gebouw.

  • 4 Bij toepassing van het derde lid controleert de certificaathouder aanvullend in ieder geval de eerste twee registraties van berekeningen gedaan door de persoon, bedoeld in het derde lid, middels controles op de dossiers als bedoeld in paragraaf 6.1 van BRL 9500-W of paragraaf 6.1 van BRL 9500-U.

Artikel 3.7

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

  • 1 Tot 1 juli 2021 mag voor de berekening van de in artikel 5.2, eerste lid, van het besluit bedoelde waarden voor energiebehoefte, primair fossiel energiegebruik en voor het aandeel hernieuwbare energie in aanvulling op artikel 3.6, eerste lid, een tweede berekening worden gemaakt op basis van BRL 9501 geattesteerde software zoals deze software luidt op 1 juli 2020.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde tweede berekening wordt met dezelfde invoergegevens als de in artikel 3.6, eerste lid, bedoelde berekening uitgevoerd door een bedrijf als bedoeld in artikel 3.6, eerste of tweede lid.

  • 3 Bij een verschil tussen de resultaten van beide berekeningen is het voldoende dat uit een van beide berekeningen blijkt dat is voldaan aan de in artikel 5.2, eerste lid, van het besluit bedoelde waarden.

Artikel 3.8

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Bij de bepaling van het aandeel hernieuwbare energie, bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, van het besluit mag restwarmte en -koude als bedoeld in NTA 8800 worden meegerekend.

Artikel 3.9

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Voor de beoordeling of gebruik gemaakt kan worden van artikel 5.2, derde lid, van het besluit, wordt gebruikgemaakt van het stappenplan in de Leidraad afwijking eis hernieuwbare energie woongebouwen (nieuwbouw) van 7 juli 2020 zoals gepubliceerd op www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2018/12/17/kostenoptimaliteitsstudie-beng-eisen.

Artikel 3.10

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

  • 1 Bij toepassing van NTA 8800 is de in paragraaf 5.7 van die norm bedoelde waarde voor oververhitting bij een woonfunctie, niet zijnde een woonwagen of drijvend bouwwerk, voor iedere rekenzone en oriëntatie ten hoogste 1,20.

  • 2 Wanneer de in het eerste lid bedoelde hoogst berekende waarde voor oververhitting bij een woonfunctie niet in een woongebouw meer dan 1,20 is, wordt met een berekening aangetoond dat het totaal aantal gewogen overschrijdingsuren in die woonfunctie op jaarbasis niet meer dan 450 is.

  • 3 Wanneer in een woongebouw bij een of meer woningen binnen dat woongebouw de hoogst berekende waarde voor oververhitting meer dan 1,20 is, wordt bij de woning met de hoogst berekende waarde voor oververhitting met een berekening aangetoond dat het aantal gewogen overschrijdingsuren in die woning op jaarbasis niet meer dan 450 is.

  • 5 De berekening, bedoeld in dit artikel, voldoet aan het gestelde in bijlage VII bij deze regeling.

Artikel 3.11

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

  • 1 Waar in artikel 3.8, tweede lid, en artikel 3.9, derde lid, van het besluit wordt verwezen naar de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai is bedoeld de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai 1999, internetuitgave 2004.

  • 2 Bij toepassing van het eerste lid wordt voldaan aan de in bijlage VIII van deze regeling opgenomen nadere voorschriften.

Hoofdstuk 3a. Verwarmingssystemen en airconditioningsystemen

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Artikel 3a.1. Keuring verwarmingssysteem

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

  • 1 De keuring van een ruimteverwarmingssysteem of gecombineerd ruimteverwarmings- en ventilatiesysteem met een nominaal vermogen van meer dan 70 kW wordt verricht door een bedrijf met een geldig certificaat dat is afgegeven door een instantie die door een accreditatie-instantie is geaccrediteerd om uitvoering te kunnen geven aan de Deelregeling voor stookinstallaties, die deel uitmaakt van de Certificatieregeling voor het kwaliteitsmanagementsysteem ten behoeve van het uitvoeren van onderhoud en inspectie aan technische installaties, van de stichting SCIOS.

  • 2 Het bedrijf en de opdrachtgever bewaren het keuringsverslag ten minste zes jaar.

Artikel 3a.2. Keuring airconditioningsysteem

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

  • 1 De keuring van een airconditioningsysteem of gecombineerd airconditioning- en ventilatiesysteem met een nominaal vermogen van meer dan 70 kW, wordt op basis van het gestelde in bijlage IV bij deze regeling, uitgevoerd door een deskundige met een diploma EPBD A-airconditioningsystemen of EPBD-B airconditioningsystemen.

  • 2 Het opstellen van het keuringsverslag van een in het eerste lid bedoelde keuring wordt verricht door een deskundige met het diploma EPBD B-airconditioningsystemen.

  • 3 De deskundige registreert de datum van de keuring van het systeem in het bij het systeem behorende logboek.

  • 4 De deskundige stelt het volgens bijlage V bij deze regeling opgestelde keuringsverslag binnen vier weken na de keuring ter hand van de opdrachtgever.

  • 5 De deskundige en de opdrachtgever bewaren het keuringsverslag ten minste vijf jaar.

Artikel 3a.3. Exameninstellingen

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

  • 1 De minister wijst de instellingen aan die zijn belast met:

    • a. het afnemen van het examen;

    • b. het afnemen van het herexamen;

    • c. het afnemen van het bijscholingsexamen.

  • 2 Een exameninstelling:

    • a. bezit rechtspersoonlijkheid;

    • b. heeft een vestiging in Nederland;

    • c. beschikt over voldoende deskundigheid om examens op te stellen en af te nemen;

    • d. beschikt over een kwaliteitssysteem dat op schrift is gesteld;

    • e. beschikt over faciliteiten om examens af te nemen.

  • 3 De minister kan een adviescommissie instellen die de minister adviseert over de beoordeling van de deskundigheid, bedoeld in het tweede lid.

  • 4 De adviescommissie, bedoeld in het derde lid, bestaat uit minimaal drie en maximaal zeven leden.

  • 5 De minister kan aan de aanwijzing van een exameninstelling voorschriften verbinden.

  • 6 De minister kan de aanwijzing intrekken indien een exameninstelling niet voldoet aan de in het tweede lid bedoelde voorwaarden of de aan de aanwijzing verbonden voorschriften niet naleeft.

  • 7 Een exameninstelling stelt een examenreglement en een huishoudelijk reglement vast.

  • 8 Een exameninstelling verstrekt desgevraagd aan de minister alle inlichtingen die hij voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft. De minister kan inzage vorderen van alle zakelijke gegevens en bescheiden, die hij voor de vervulling van zijn taak nodig heeft.

  • 9 Indien een exameninstelling niet voldoet aan een of meer van haar verplichtingen bericht zij dit onverwijld schriftelijk aan de minister.

Artikel 3a.4. Examens

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

  • 1 De minister stelt de inhoud van het examen vast op basis van een voorstel van een exameninstelling.

  • 2 Het examen bestaat uit een theorietoets en een praktijktoets.

  • 3 Wanneer een deelnemer bij een of meer onderdelen van het examen in onvoldoende mate voldoet aan de in bijlage VI bij deze regeling opgenomen eisen, wordt de deelnemer binnen zes maanden na het examen eenmaal in de gelegenheid gesteld een geheel of gedeeltelijk herexamen te doen.

  • 4 De exameninstelling registreert de uitslagen van de afgelegde examens.

  • 5 De exameninstelling neemt maatregelen om fraude bij het examen te voorkomen.

Artikel 3a.5. Diploma’s

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

  • 1 De exameninstelling bericht de minister binnen drie weken na het examen welke deelnemers voldoen aan de in artikel 3a.4, derde lid, bedoelde eisen.

  • 2 De minister geeft deze deelnemers daarna het diploma EPBD A-airconditioningsystemen of het diploma EBPD B-airconditioningsystemen.

  • 3 Een diploma is vijf jaar geldig vanaf de datum van het examen.

  • 4 Een diploma vermeldt ten minste:

    • de volledige naam, geboortedatum en geboorteplaats van de houder van het diploma;

    • de datum van afgifte en de ondertekening door de minister;

    • de geldigheidsduur.

Artikel 3a.6. Registratie diploma’s

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

  • 1 De minister registreert:

    • a. aan welke personen een diploma EPBD A-airconditioningsystemen of diploma EBPD B-airconditioningsystemen is afgegeven;

    • b. de datum van afgifte van het diploma, bedoeld in onderdeel a;

    • c. de geldigheidsduur van het diploma.

  • 2 De minister beheert de registratie en is verwerkingsverantwoordelijke.

  • 3 De gegevens uit de registratie worden desgevraagd kosteloos verstrekt voor zover dit noodzakelijk is voor het laten uitvoeren van de keuring, bedoeld in artikel 3a.2.

  • 4 De gegevens in de registratie worden vijf jaar bewaard.

Artikel 3a.7. Bijscholing deskundigen

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

  • 1 De minister verlengt de geldigheidsduur van een diploma met vijf jaar wanneer een deskundige op grond van een bijscholingsexamen voldoet aan de in bijlage VI bij deze regeling opgenomen eisen.

Artikel 3a.8. Afmelding verwarmingssystemen en airconditioningsystemen

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Het bedrijf respectievelijk de deskundige, bedoeld in de artikelen 3a.1 en3a.2 meldt binnen vier weken nadat de in deze artikelen bedoelde keuring is verricht, deze af bij een door de minister aangewezen instantie.

Hoofdstuk 4. Scheiden bouw- en sloopafval

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Artikel 4.1

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

  • 1 Onverminderd artikel 1.29, tweede lid, van het besluit worden de categorieën bouw- en sloopafval als bedoeld in artikel 8.9 van het besluit ten minste gescheiden in de volgende fracties:

    • a. als gevaarlijk aangeduide afvalstoffen als bedoeld in hoofdstuk 17 van de afvalstoffenlijst bedoeld in de Regeling Europese afvalstoffenlijst, voor zover deze stoffen niet in de onderdelen b tot en met j van dit lid zijn opgenomen;

    • b. teerhoudende dakbedekking, al dan niet met dakbeschot;

    • c. teerhoudend asfalt;

    • d. bitumineuze dakbedekking, al dan niet met dakbeschot;

    • e. niet-teerhoudend asfalt;

    • f. vlakglas, al dan niet met kozijn;

    • g. gipsblokken en gipsplaatmateriaal;

    • h. dakgrind;

    • i. armaturen;

    • j. gasontladingslampen.

  • 2 Gevaarlijke stoffen als bedoeld in het eerste lid, onder a, worden niet gemengd of gescheiden.

  • 3 De fracties, bedoeld in het eerste lid, worden op het bouw- of sloopterrein gescheiden gehouden en gescheiden afgevoerd.

  • 4 Het eerste lid, onder d tot en met j, en het derde lid zijn niet van toepassing voor zover de hoeveelheid afval van de betreffende fractie minder dan 1 m3 bedraagt.

  • 5 In afwijking van het derde lid kunnen de fracties op een andere locatie worden gescheiden voor zover scheiding op het bouw- of sloopterrein naar oordeel van het bevoegd gezag redelijkerwijs niet mogelijk is.

Hoofdstuk 5. Nadere voorschriften omtrent de toepassing van normen

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Paragraaf 5.1. Nieuwbouw

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Artikel 5.1. NEN 1006

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Bij toepassing van NEN 1006 zijn alleen de onderdelen van toepassing die technische voorschriften uit oogpunt van gezondheid bevatten over een voorziening voor drinkwater of warmwater.

Artikel 5.1a. NEN 1010

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Bij toepassing van NEN 1010 zijn alleen de onderdelen van toepassing die technische voorschriften uit oogpunt van veiligheid bevatten over een voorziening voor elektriciteit.

Artikel 5.2. NEN 1087

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Artikel 5.3. NEN 2057

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Bij de toepassing van NEN 2057 geldt het volgende:

In vergelijking (1) in hoofdstuk 4 van NEN 2057 wordt ‘Ae,i = Ad,i x Cb,i x Cu,i x CLTA’ gelezen als:

A e, i = Ad,i x Cb,i x Cu,i.

Artikel 5.3a. NEN 2535 en NEN 2575

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Bij de toepassing van NEN 2535 en NEN 2575 is het in die normen bedoelde akkoord van de bevoegde autoriteit verkregen met een vergunning voor het bouwen of voor brandveilig gebruik of een melding als bedoeld in artikel 1.18, eerste lid, van het besluit.

Artikel 5.4. NEN 2654-1

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Waar in artikel 6.20, zevende en achtste lid, van het besluit wordt verwezen naar NEN 2654-1 zijn bedoeld de onderdelen 5 en 6 van die norm.

Artikel 5.5. NEN 2654-2

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Waar in artikel 6.23, derde en vijfde lid, van het besluit wordt verwezen naar NEN 2654-2 zijn bedoeld de onderdelen 5, 6 en 7 van die norm.

Artikel 5.6. NEN 2757

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Waar in de artikelen 3.50, 3.53 en 3.54 van het besluit wordt verwezen naar NEN 2757 is bedoeld:

  • a. NEN 2757-1 voor verbrandingsinstallaties met een belasting kleiner dan of gelijk aan 130 kW op bovenwaarde, en

  • b. NEN 2757-2 voor verbrandingsinstallaties met een belasting groter dan 130 kW op bovenwaarde.

Artikel 5.7. NEN 5077

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Bij toepassing van NEN 5077 geldt dat in afwijking van tabel 6 de standen van de ventilatieopeningen en van de mechanische ventilatie alle ’open’ respectievelijk ‘aan’ zijn.

Artikel 5.8. NEN 7120

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Bij de toepassing van NEN 7120 gelden voor de in onderdeel 5.3.2 opgenomen formule de volgende waarden voor de correctiefactor CEPC;mn;U/W

Gebruiksfunctie

C EPC;mn;U/W

1

Woonfunctie

 

a woonwagen

0,99

b andere woonfunctie

1,10

2

Bijeenkomstfunctie

0,73

3

Celfunctie

0,98

4

Gezondheidszorgfunctie

 

a met bedgebied

1,17

b andere gezondheidszorgfunctie

0,98

6

Kantoorfunctie

1,05

7

Logiesfunctie

 
 

a logiesfunctie in logiesgebouw

0,90

 

b logiesfunctie niet in logiesgebouw

0,88

8

Onderwijsfunctie

1,44

9

Sportfunctie

0,86

10

Winkelfunctie

0,85

Artikel 5.8a. NEN-EN 1838

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Waar in artikel 6.24, eerste en vierde lid, van het besluit wordt verwezen naar NEN-EN 1838 is bedoeld artikel 5.4.5 van die norm.

Artikel 5.8b. NEN-EN 1990

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Bij toepassing van NEN-EN 1990 wordt tabel NB. 1- 2.1 gelezen als:

Ontwerplevensduur

Toepassing

Klasse

Jaren

1A

5

Tijdelijke bouwwerken, anders dan een woonfunctie:

waarbij de termijn genoemd in de omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid van art 5.16 van het Besluit omgevingsrecht niet langer is dan 5 jaar of

die vergunningsvrij zijn voor de activiteit bouwen als bedoeld in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.

Voor bouwwerken in gevolgklasse CC2 of CC3: binnen deze klasse moeten de in rekening te brengen belastingen zijn gebaseerd op een referentieperiode van 15 jaar. Voor CC1 is dit 5 jaar.

1B

15

Tijdelijke bouwwerken, anders dan de bouwwerken die vallen in klasse 1A.

2

15

Constructies en bouwwerken voor landbouw en tuinbouw en soortgelijke toepassingen, uitsluitend voor productiedoeleinden, waarbij het aantal personen dat in het gebouw aanwezig is, beperkt is;

Industriebouwwerken, al dan niet tijdelijk, met 1 of 2 bouwlagen.

3

50

Bouwwerken anders dan bedoeld onder 1A, 1B en 2.

4

100

Monumentale bouwwerken. De beslissing om een bouwwerk als monumentaal aan te merken is ter beoordeling van de opdrachtgever.

Paragraaf 5.2. Bestaande bouw

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Artikel 5.9. NEN 2057

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Bij de toepassing van NEN 2057 geldt het volgende:

Onderdeel 6.1 wordt gelezen als:

Projecteer de delen van de daglichtopening loodrecht op het projectievlak.

Artikel 5.9a. NEN 2535

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Bij de toepassing van NEN 2535 is het in die norm bedoelde akkoord van de bevoegde autoriteit verkregen met een vergunning voor het bouwen of brandveilig gebruik of een melding als bedoeld in artikel 1.18, eerste lid, van het besluit.

Artikel 5.9b. NEN 2575

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

  • 1 Bij de toepassing van NEN 2575 is het in die norm bedoelde akkoord van de bevoegde autoriteit verkregen met een vergunning voor het bouwen of brandveilig gebruik of een melding als bedoeld in artikel 1.18, eerste lid, van het besluit.

  • 2 Waar in artikel 6.23 van het besluit wordt verwezen naar NEN2575 geldt het volgende:

    • a. het in onderdeel 4, tabel 1, onder algemeen, bedoelde minimaal toelaatbaar geluidniveau van toonsignalen van 65 dB geldt alleen voor verkeersruimten. Voor verblijfsruimten geldt alleen het in die tabel bedoelde geluidsniveau toonsignaal dat minimaal 6dB boven het gemiddelde omgevingsgeluid uitkomt;

    • b. het in onderdeel 4, tabel 2, onder algemeen, bedoelde minimaal toelaatbaar geluidniveau van gesproken berichten van 60 dB geldt alleen voor verkeerruimten. Voor verblijfsruimten geldt alleen het in die tabel bedoelde geluidsniveau toonsignaal dat minimaal 6dB boven het gemiddelde omgevingsgeluid uitkomt;

    • c. onderdeel 12.4.2 Specificatie Luidsprekers is niet van toepassing;

    • d. onderdeel 17 Bekabeling is niet van toepassing.

  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing op een ontruimingsalarminstallatie die behoort bij een brandmeldinstallatie met doormelding als bedoeld in artikel 6.20 van het besluit, en op een ontruimingsalarminstallatie die behoort bij een brandmeldinstallatie zonder doormelding die na 1 november 2008 is opgeleverd of gewijzigd.

Artikel 5.10. NEN 8062

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

  • 1 Waar in artikel 2.64 van het besluit is voorgeschreven dat de brandveiligheid van een afvoervoorziening voor rookgas wordt bepaald volgens NEN 8062 geldt bij de toepassing van onderdeel 4 van die norm dat materiaal waaruit een voorziening voor de afvoer van rookgas is samengesteld onbrandbaar is, bepaald volgens NEN 6064, voor zover in dat materiaal een temperatuur kan optreden van meer dan 363 K. In afwijking van ‘onbrandbaar’ volgens NEN 6064 mogen ook materialen die voldoen aan de brandklasse A1 volgens NEN-EN 13501-1 zijn toegepast.

  • 2 Bij de toepassing van onderdeel 5 van NEN 8062 geldt dat luchtdichtheid van een voorziening voor de afvoer van rookgas kleiner is dan 25 m3/m2/h.

  • 3 Indien bij het bouwen de voorziening is gerealiseerd met toepassing van NEN 6062 en de bestaande voorziening aan dat normblad voldoet, is voldaan aan het eerste en het tweede lid.

Hoofdstuk 5a. Onderzoeksverplichting zorgplicht

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

5.11. Galerijflats

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

  • 1 De eigenaar of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het daaraan treffen van voorzieningen onderzoekt, of laat onderzoek uitvoeren naar, de staat van galerijflats met uitkragende betonnen galerij- of balkonvloeren die monoliet zijn verbonden aan de betonnen verdiepingsvloeren of gevelbalken.

  • 2 Het onderzoek wordt uitgevoerd overeenkomstig SBR-publicatie 248 ‘Constructieve veiligheid van uitkragende galerijplaten – Tweede herziene uitgave’. De uitkomsten van dit onderzoek worden voor 1 juli 2017 in een rapport vastgelegd.

  • 3 Het onderzoek behoeft niet te worden uitgevoerd wanneer voor 1 januari 2016 een vergelijkbaar rapport is goedgekeurd door het bevoegd gezag.

Artikel 5.12. Zwembaden

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op een te bouwen bouwwerk waarvoor de aanvraag om vergunning voor het bouwen na 1 juli 2016 is ingediend.

  • 3 Het onderzoek bestaat uit;

    • a. inventarisatie van de dragende metalen delen die zijn toegepast in:

      • 1°. ruimten met een zwembassin;

      • 2°. ruimten die in open verbinding staan met een ruimte met een zwembassin;

      • 3°. ruimten die hetzelfde luchtbehandelingsysteem hebben als de ruimte met een zwembassin;

      • 4°. overige ruimten met bassinwater en de ruimten die daarmee in open verbinding staan;

    • b. uitsplitsing van de onder a genoemde ruimten in twee gebieden:

      • 1°. gebied A dat bestaat uit het zwembassin en de directe omgeving daarvan met als begrenzing het vlak of de vlakken die liggen op maximaal 1,0 m verticaal boven het niveau van het wateroppervlak of van de afgewerkte vloer, glijbanen, springstelling, of soortgelijke voorzieningen en de bijbehorende trappen en het verticale vlak op 1,0 m vanaf de overgang van water naar vloer en rondom glijbanen, springstelling, of soortgelijke voorzieningen en de bijbehorende trappen;

      • 2°. gebied B dat bestaat uit alle overige gebieden;

    • c. constatering dat in gebied A geen dragende delen zijn toegepast van niet-resistent roestvaststaal:

      • 1°. waarvan het bezwijken kan leiden tot persoonlijk letsel;

      • 2°. die niet direct visueel inspecteerbaar zijn; of

      • 3°. die zijn voorzien van een coating;

    • d. constatering dat de in gebied A voorkomende dragende delen van niet-resistent roestvaststaal, anders dan bedoeld onder c, geen corrosieverschijnselen hebben;

    • e. constatering dat in gebied B geen dragende delen zijn toegepast van niet-resistent roestvaststaal.

  • 4 Onder niet-resistent roestvaststaal wordt verstaan alle roestvaststaalsoorten met uitzondering van de soorten 1.4529, 1.4547 en 1.4565, als bedoeld in NEN-EN 1993-1-4.

  • 5 Het onderzoek wordt uitgevoerd door een ter zake kundig persoon.

  • 6 De resultaten van het onderzoek worden voor 1 januari 2017 in een rapport vastgelegd.

  • 7 Het onderzoek behoeft niet te worden uitgevoerd wanneer voor 1 juli 2016 een vergelijkbaar rapport is goedgekeurd door het bevoegd gezag waaruit ten minste blijkt dat in de gebieden A en B geen dragende delen van niet-resistent roestvaststaal aanwezig zijn.

Artikel 5.13. Breedplaatvloeren

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

  • 1 De eigenaar of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het daaraan treffen van voorzieningen onderzoekt of laat onderzoek uitvoeren naar de staat van gebouwen met breedplaatvloeren waarin:

    • a. een vloer van een gebruiksgebied hoger dan 70 m boven het meetniveau ligt;

    • b. 4 of meer bouwlagen zijn opgenomen met een gezondheidszorgfunctie met bedgebied, een celfunctie of een woonfunctie voor 24 uurs-zorg, of;

    • c. een bijeenkomstfunctie, winkelfunctie, sportfunctie of onderwijsfunctie is opgenomen, die geen nevengebruiksfunctie is, en waarbij in geval van bezwijken van een breedplaatvloer meer dan 500 personen gelijktijdig gevaar kunnen lopen.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op gebouwen die voor 1 januari 2000 gereed zijn gemeld.

  • 3 Het eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing op de gedeelten van een gebouw met uitsluitend woonfuncties of nevenfuncties daarvan, anders dan een overige gebruiksfunctie voor het stallen van motorvoertuigen.

  • 4 Het onderzoek wordt uitgevoerd overeenkomstig het Stappenplan beoordeling bestaande gebouwen met breedplaatvloeren van 20 mei 2019 zoals gepubliceerd op www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/bouwregelgeving/documenten/publicaties/2019/05/22/stappenplan-beoordeling-bestaande-gebouwen-met-breedplaatvloeren.

  • 5 De uitkomsten van dit onderzoek worden voor 1 april 2021 in een rapport vastgelegd.

  • 6 Met een in dit artikel bedoeld onderzoek en rapport worden gelijkgesteld een ander onderzoek en rapport dat naar het oordeel van het bevoegd gezag aantoont dat de constructieve veiligheid van de breedplaatvloeren in het gebouw voldoet aan het gestelde in paragraaf 2.1.2 van het besluit.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Artikel 6.1

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

De Regeling Bouwbesluit 2003 wordt ingetrokken.

Artikel 6.2

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip bedoeld in artikel 9.4, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012.

Artikel 6.3

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling Bouwbesluit 2012.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 22 december 2011

De

Minister

van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J.W.E. Spies

Bijlage I. behorende bij artikel 1.2

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

BRL 9500-U

nationale beoordelingsrichtlijn energieprestatie van utiliteitsgebouwen van 15 april 2020, inclusief wijzigingsblad van 15 december 2020

BRL 9500-W

nationale beoordelingsrichtlijn energieprestatie van woningen en woongebouwen van 15 april 2020, inclusief wijzigingsblad van 15 december 2020

BRL 9501

methoden voor het berekenen van het energiegebruik van gebouwen en de energetische en financiële gevolgen van energiebesparingsmaatregelen van 15 april 2020, inclusief wijzigingsblad van 15 december 2020

NEN 1006 + A1:2018

Algemene voorschriften voor leidingwaterinstallaties

NEN 1006 1981

Algemene voorschriften voor drinkwaterinstallaties (AVWI – 1981), inclusief correctieblad C1: 1990 (bestaande bouw)

NEN 1010:2015

Elektrische installaties voor laagspanning. Nederlandse implementatie van de HD-IEC 60364-reeks, inclusief correctieblad C2:2016 en wijzigingsblad A1:2020

NEN 1010 1962

Veiligheidsvoorschriften voor laagspanningsinstallaties (Installatievoorschriften I) (bestaande bouw)

V 1041 1942

Leidraad voor den aanleg en een veilig bedrijf van electrische sterkstroominstallaties in fabrieken en werkplaatsen (Fabrieksvoorschriften) – Deel II – Hooge spanning (bestaande bouw)

NEN 1078:2018

Voorziening voor gas met een werkdruk tot en met 500 mbar - Prestatie-eisen - Nieuwbouw

NEN 1087 2001

Ventilatie van gebouwen – Bepalingsmethoden voor nieuwbouw

NEN 1413 2011

Symbolen voor veiligheidsvoorzieningen op bouwkundige tekeningen en in schema’s, inclusief wijzigingsblad A1: 2013

NEN 1594:2006 + C2:2015

Droge blusleidingen in en aan gebouwen

NEN 1594 1991

Droge blusleidingen in en aan gebouwen, inclusief wijzigingsblad A1: 1997 (bestaande bouw)

NEN 1775 1991

Bepaling van de bijdrage tot brandvoortplanting van vloeren, inclusief wijzigingsblad A1: 1997 (bestaande bouw)

NEN 2057 2011

Daglichtopeningen van gebouwen – Bepaling van de equivalente daglichtoppervlakte van een ruimte, inclusief correctieblad C1: 2011

NEN 2057 2001

Daglichtopeningen van gebouwen – Bepaling van de equivalente daglichtoppervlakte van een ruimte, inclusief correctieblad C1: 2003 (bestaande bouw)

NEN 2078 1987

Voorschriften voor aardgasinstallaties GAVO 1987 – Deel 2: Aanvullende voorschriften voor grotere bijzondere installaties (bestaande bouw)

NEN 2535:2017

Brandveiligheid van gebouwen - Brandmeldinstallaties - Systeem- en kwaliteitseisen en projecteringsrichtlijnen

NEN 2535 1996

Brandveiligheid van gebouwen – Brandmeldinstallaties – Systeem- en kwaliteitseisen en projecteringsrichtlijnen (bestaande bouw)

NEN 2555 2008

Brandveiligheid van gebouwen – Rookmelders voor woonfuncties

NEN 2555 2002

Brandveiligheid van gebouwen – Rookmelders voor woonfuncties, inclusief wijzigingsblad A1: 2006 (bestaande bouw)

NEN 2559:2001

Onderhoud van draagbare blustoestellen, inclusief wijzigingsblad A4:2017

NEN 2575-1: 2012

Brandveiligheid van gebouwen – Ontruimingsalarminstallaties – Systeem- en kwaliteitseisen en projecteringsrichtlijnen – Deel 1: Algemeen

NEN 2575-2:2012

Brandveiligheid van gebouwen - Ontruimingsalarminstallaties - Systeem- en kwaliteitseisen en projecteringsrichtlijnen - Deel 2: Luidalarm -Ontruimingsalarminstallatie type A, inclusief wijzigingsblad A1:2018

NEN 2575-3:2012

Brandveiligheid van gebouwen - Ontruimingsalarminstallaties - Systeem- en kwaliteitseisen en projecteringsrichtlijnen - Deel 3: Luidalarm - Ontruimingsalarminstallatie van type B inclusief wijzigingsblad A2:2018

NEN 2575-4:2013

Brandveiligheid van gebouwen – Ontruimingsalarminstallaties – Systeem- en kwaliteitseisen en projectierichtlijnen – Deel 4: Stilalarminstallatie, draadloos

NEN 2575-5: 2012

Brandveiligheid van gebouwen – Ontruimingsalarminstallaties – Systeem- en kwaliteitseisen en projectierichtlijnen – Deel 5: Stilalarminstallatie met attentiepanelen

NEN 2575 2000

Brandveiligheid van gebouwen – Ontruimingsinstallaties – Systeem- en kwaliteitseisen en projecteringsrichtlijnen (bestaande bouw)

NEN 2580 2007

Oppervlakten en inhouden van gebouwen – Termen, definities en bepalingsmethoden, inclusief correctieblad C1: 2008

NEN 2608:2014

Vlakglas voor gebouwen – Eisen en bepalingsmethode

NEN 2654-1+C1:2018

Beheer, controle en onderhoud van brandbeveiligingsinstallaties, Deel 1: Brandmeldinstallaties

NEN 2654-2:2018

Beheer, controle en onderhoud van brandbeveiligingsinstallaties, Deel 2: Ontruimingsalarminstallaties

NEN 2686 1988

Luchtdoorlatendheid van gebouwen – Meetmethode, inclusief wijzigingsblad A2: 2008

NEN 2690 1991

Luchtdoorlatendheid van gebouwen – Meetmethode voor de specifieke luchtvolumestroom tussen kruipruimte en woning, inclusief wijzigingsblad A2: 2008

NEN 2757-1 2019

Bepalingsmethoden van de geschiktheid van systemen voor de afvoer van rookgas van gebouwgebonden installaties - Deel 1: Installaties met een belasting kleiner dan of gelijk aan 130 kW op bovenwaarde

NEN 2757-2 2006

Afvoer van rook van gebouwgebonden verbrandingsinstallaties met een belasting groter dan 130 kW op bovenwaarde – Bepalingsmethoden geschiktheid afvoersystemen

NEN 2768+A1:2018

Meterruimten en bijbehorende bouwkundige voorzieningen in woningen

NEN 2778:2015

Vochtwering in gebouwen

NEN 2991:2015

Lucht - Bepaling van de asbestconcentraties in de binnenlucht en risicobeoordeling in en rondom bouwwerken, constructies of objecten waarbij asbesthoudende materialen zijn verwerkt

NEN 3011:2015

Veiligheidskleuren en -tekens in de werkomgeving en in de openbare ruimte

NEN 3011:2004

Veiligheidskleuren en -tekens in de werkomgeving en in de openbare ruimte, inclusief correctieblad C1: 2007 (bestaande bouw)

NEN 3028 2011

Eisen voor verbrandingsinstallaties

NEN 3215+C1+A1:2018

Gebouwriolering en buitenriolering binnen de perceelgrenzen -Bepalingsmethoden voor de afvoercapaciteit, water- en luchtdichtheid en afstand van dakuitmondingen

NEN 3215 2007

Binnenriolering – Eisen en bepalingsmethoden (bestaande bouw)

NEN 5077:2019

Geluidwering in gebouwen - Bepalingsmethoden voor de grootheden voor geluidwering van uitwendige scheidingsconstructies, luchtgeluidisolatie, contactgeluidisolatie en geluidniveaus veroorzaakt door installaties

NEN 5087:2013

Inbraakveiligheid van woningen - Bereikbaarheid van dak- en gevelelementen: deuren, ramen en kozijnen, inclusief wijzigingsblad A1:2016

NEN 5096 2012

Inbraakwerendheid – Dak- of gevelelementen met deuren, ramen, luiken en vaste vullingen – Eisen, classificatie en beproevingsmethoden, incl. wijzigingsblad A1:2015

NEN 6061 1991

Bepaling van de weerstand tegen het ontstaan van brand bij stookplaatsen, inclusief wijzigingsblad A3: 2012

NEN 6062:2017

Bepaling van de brandveiligheid van rookgasafvoervoorzieningen - Algemeen

6063:2019

Bepaling van het brandgevaarlijk zijn van daken

NEN 6064 1991

Bepaling van de onbrandbaarheid van bouwmaterialen, inclusief wijzigingsblad A2: 2001 (bestaande bouw)

NEN 6065 1991

Bepaling van de bijdrage tot brandvoortplanting van bouwmateriaal(combinaties), inclusief wijzigingsblad A1: 1997 (bestaande bouw)

NEN 6066 1991

Bepaling van de rookproductie bij brand van bouwmateriaal(combinaties), inclusief wijzigingsblad A1: 1997 (bestaande bouw)

6068:2020

Bepaling van de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen ruimten

NEN 6069+A1+C1:2019

Beproeving en klassering van de brandwerendheid van bouwdelen en bouwproducten

(aangewezen voor als eerstelijns norm en als tweedelijns norm in NEN 6068)

NEN 6075:2020

Bepaling van de weerstand tegen rookdoorgang tussen ruimten

NEN 6088 2002

Brandveiligheid van gebouwen – Vluchtwegaanduiding – Eigenschappen en bepalingsmethoden

NEN 6090:2017

Bepaling van de vuurbelasting

NEN 6707:2019

Bevestiging van dakbedekkingen - Eisen en bepalingsmethoden

NEN 8062 2011

Brandveiligheid van gebouwen – Methode voor het beoordelen van de brandveiligheid van rookgasafvoervoorzieningen van bestaande gebouwen (bestaande bouw)

NEN 8078+A1:2018

Voorziening voor gas met een werkdruk tot en met 500 mbar - Prestatie-eisen - Bestaande bouw (bestaande bouw)

NEN 8087 2001

Ventilatie van gebouwen – Bepalingsmethoden voor bestaande gebouwen (bestaande bouw)

NEN 8700 + A1:2020

Beoordeling constructieve veiligheid van een bestaand bouwwerk bij verbouw en afkeuren - Grondslagen (bestaande bouw en verbouw)

NEN 8701+A1:2020

Beoordeling van de constructieve veiligheid van een bestaand bouwwerk bij verbouw en afkeuren - Belastingen

NEN 8707+C1:2020

Beoordeling van de constructieve veiligheid van een bestaand bouwwerk bij verbouw en afkeur - Geotechnische constructies

NEN 8757 2005

Afvoer van rook van verbrandingstoestellen in gebouwen – Bepalingsmethoden voor bestaande bouw

NEN-EN 179 2008

Hang- en sluitwerk – Sluitingen voor nooduitgangen met een deurkruk of een drukplaat, voor gebruik bij vluchtroutes – Eisen en beproevingsmethoden

NEN-EN 1125 2008

Hang- en sluitwerk – Panieksluitingen voor vluchtdeuren met een horizontale bedieningsstang voor het gebruik bij vluchtroutes – Eisen en beproevingsmethoden

NEN-EN 1838 2013

Toegepaste verlichtingstechniek – Noodverlichting

NEN-EN 1838 1999

Toegepaste verlichtingstechniek – Noodverlichting (bestaande bouw en bij toepassing van artikel 6.24, tweede lid, van het besluit ook voor te bouwen bouwwerken)

NEN-EN 12354-6 2004

Geluidwering in gebouwen – Berekening van de akoestische eigenschappen van gebouwen met de eigenschappen van bouwelementen – Deel 6: Geluidabsorptie in gesloten ruimten

NEN-EN 13501-1:2019

Brandclassificatie van bouwproducten en bouwdelen - Deel 1: Classificatie op grond van resultaten van beproeving van het brandgedrag

NEN-EN 13501-6:2019

Brandclassificatie van bouwproducten en bouwdelen - Deel 6: Classificatie op grond van resultaten van beproeving van het brandgedrag van elektrische kabels

NEN-EN 15001-1 2009

Gasinfrastructuur - Gasinstallatieleidingen met bedrijfsdrukken groter dan 0,5 bar voor industriële en groter dan 5 bar voor industriële en niet-industriële gasinstallaties - Deel 1: Gedetailleerde functionele eisen voor ontwerp, materialen, constructie, inspectie en beproeving

NEN-EN 50522: 2010

Aarding van hoogspanningsinstallaties van meer dan 1 kV wisselspanning

NEN-EN-IEC 61936-1+C1: 2012

Sterkstroominstallaties met meer dan 1 kV wisselspanning – Deel 1: Algemene bepalingen, inclusief Correctiebladen C11:2011, C12:2013, C13:2013 en wijzigingsblad A1: 2014

NEN-EN-ISO 16000-2 2006

Binnenlucht - Deel 2: Monsternemingsstrategie voor formaldehyde

NTA 8800

2020+A1:2020 Energieprestatie van gebouwen - Bepalingsmethode

NEN 7125

2017 Energieprestatienorm voor maatregelen op gebiedsniveau (EMG) – Bepalingsmethode

Bijlage II. behorende bij artikel 1.2

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

NEN-EN 1990+A1+A1/C2:2019

Eurocode - Grondslagen van het constructief ontwerp, inclusief nationale bijlage NB:2019

NEN-EN 1991-1-1+C1+C11:2019

Eurocode 1: Belastingen op constructies - Deel 1-1: Algemene belastingen - Volumieke gewichten, eigengewicht en opgelegde belastingen voor gebouwen, inclusief nationale bijlage NB:2019

NEN-EN 1991-1-2+C3:2019

Eurocode 1: Belastingen op constructies - Deel 1-2: Algemene belastingen - Belasting bij brand, inclusief nationale bijlage NB:2019

NEN-EN 1991-1-3+C1 + A1:2019

Eurocode 1: Belastingen op constructies - Deel 1-3: Algemene belastingen - Sneeuwbelasting, inclusief nationale bijlage NB:2019

NEN-EN 1991-1-4+A1+C2:2011

Eurocode 1: Belastingen op constructies - Deel 1-4: Algemene belastingen - Windbelasting, inclusief nationale bijlage NB:2019

NEN-EN 1991-1-5+C1:2011

Eurocode 1: Belastingen op constructies - Deel 1-5: Algemene belastingen - Thermische belasting, inclusief nationale bijlage NB:2019

NEN-EN 1991-1-7+C1+A1:2015

Eurocode 1: Belastingen op constructies - Deel 1-7: Algemene belastingen - Buitengewone belastingen: stootbelastingen en ontploffingen, inclusief nationale bijlage NB:2019

NEN-EN 1991-2+C1:2015

Eurocode 1: Belastingen op constructies - Deel 2: Verkeersbelasting op bruggen, inclusief nationale bijlage NB:2019

NEN-EN 1991-3 2006

Eurocode 1: Belastingen op constructies – Deel 3: Belastingen veroorzaakt door kranen en machines, inclusief correctieblad C1:2012 en nationale bijlage NB:2013

NEN-EN 1991-4 2006

Eurocode 1: Belastingen op constructies – Deel 4: Silo’s en opslagtanks, inclusief correctieblad C1:2012 en nationale bijlage NB:2013

NEN-EN 1992-1-1+C2:2011

Eurocode 2: Ontwerp en berekening van betonconstructies - Deel 1-1: Algemene regels en regels voor gebouwen, inclusief wijzigingsblad A1:2015 en nationale bijlage NB:2016+A1:2020

NEN-EN 1992-1-2+C1:2011

Eurocode 2: Ontwerp en berekening van betonconstructies - Deel 1-2: Algemene regels - Ontwerp en berekening van constructies bij brand, inclusief correctieblad C11:2017, wijzigingsblad A1:2019 en nationale bijlage NB:2011

NEN-EN 1992-2+C1:2011

Eurocode 2: Ontwerp en berekening van betonconstructies- Betonnen bruggen – Regels voor ontwerp, berekening en detaillering, inclusief nationale bijlage NB:2016

NEN-EN 1992-3:2006

Eurocode 2: Ontwerp en berekening van betonconstructies – Deel 3: Constructies voor keren en opslaan van stoffen, inclusief nationale bijlage NB:2011

NEN-EN 1993-1-1+C2+A1:2016

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 1-1: Algemene regels en regels voor gebouwen, inclusief nationale bijlage NB: 2016

NEN-EN1993-1-2 +C2:2011

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 1-2: Algemene regels – Ontwerp en berekening van constructies bij brand, inclusief nationale bijlage NB:2015

NEN-EN 1993-1-3:2006

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 1-3: Algemene regels – Aanvullende regels voor koudgevormde dunwandige profielen en platen, inclusief correctieblad C3:2009 en nationale bijlage NB:2011

NEN-EN 1993-1-4:2006

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 1-4: Algemene regels – Aanvullende regels voor corrosievaste staalsoorten, inclusief A1:2015 en nationale bijlage NB:2012

NEN-EN 1993-1-5:2006+C1:2012

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 1-5: Constructieve plaatvelden, inclusief A1:2017 en nationale bijlage NB:2011

NEN-EN 1993-1-6:2007

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 1-6: Algemene regels – Sterkte en Stabiliteit van Schaalconstructies, inclusief A1:2017, correctieblad C1:2009 en nationale bijlage NB:2011

NEN-EN 1993-1-7:2008

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 1-7: Sterkte en stabiliteit haaks op het vlak belaste platen, inclusief correctieblad C1:2009 en nationale bijlage NB:2011

NEN-EN 1993-1-8+C2:2011

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 1-8: Ontwerp en berekening van verbindingen, inclusief correctieblad C11:2016 en nationale bijlage NB:2011

NEN-EN 1993-1-9+C2:2012

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 1-9: Vermoeiing, inclusief nationale bijlage NEN-EN 1993-1-9:2006/NB:2011

NEN-EN 1993-1-10+C2:2011

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 1-10: Materiaaltaaiheid en eigenschappen in de dikterichting, inclusief correctieblad C11:2015 en nationale bijlage NB:2007

NEN-EN 1993-1-11+C1:2011

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 1-11: Ontwerp en berekening van op trek belaste componenten, inclusief nationale bijlage NB:2011

NEN-EN 1993-1-12+C1:2011

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 1-12: Aanvullende regels voor de uitbreiding van EN 1993 voor staalsoorten tot en met S 700, inclusief nationale bijlage NEN-EN 1993-1-12:2007/NB:2011

NEN-EN 1993-2+C1:2011

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 2: Stalen bruggen, inclusief nationale bijlage NB:2011

NEN-EN 1993-3-1:2007

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 3-1: Torens, masten en schoorstenen – Torens en masten, inclusief correctieblad C1:2009 en nationale bijlage NB:2012

NEN-EN 1993-3-2:2007

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 3-2: Torens, masten en schoorstenen – Schoorstenen, inclusief nationale bijlage NB:2012

NEN-EN 1993-4-1:2007

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies - Deel 4-1: Silo's, inclusief C1:2009, wijzigingsblad A1:2017 en nationale bijlage NB:2012

NEN-EN 1993-4-2:2007

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 4-2: Opslagtanks, inclusief A1:2017, C1:2009 en nationale bijlage NB:2012

NEN-EN 1993-4-3:2009

Eurocode 3 – Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 4-3: Buisleidingen, inclusief C1:2009

NEN-EN 1993-5: 2008

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 5: Palen en damwanden, inclusief C1:2009 en nationale bijlage NB/2012

NEN-EN 1993-6:2008

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies – Deel 6: Kraanbanen, inclusief correctieblad C1:2009 en nationale bijlage NB:2012

NEN-EN 1994-1-1+C1:2011

Eurocode 4: Ontwerp en berekening van staal-betonconstructies – Deel 1-1: Algemene regels en regels voor gebouwen, inclusief nationale bijlage NB:2012

NEN-EN 1994-1-2+C1:2011

Eurocode 4: Ontwerp en berekening van staal-betonconstructies – Deel 1-2: Algemene regels – Ontwerp en berekening van constructies bij brand, inclusief wijzigingsblad A1:2014 en nationale bijlage NB:2007

NEN-EN 1994-2+C1:2011

Eurocode 4: Ontwerp en berekening van staal-betonconstructies – Deel 2: Algemene regels en regels voor bruggen, inclusief nationale bijlage NB:2011

NEN-EN 1995-1-1+C1+A1:2011

Eurocode 5: Ontwerp en berekening van houtconstructies – Deel 1-1: Algemeen – Gemeenschappelijke regels en regels voor gebouwen, inclusief correctieblad C1:2012, wijzigingsblad A2:2014 en nationale bijlage NB:2013

NEN-EN 1995-1-2+C2:2011

Eurocode 5: Ontwerp en berekening van houtconstructies – Deel 1-2: Algemeen – Ontwerp en berekening van constructies bij brand, inclusief nationale bijlage NB:2011

NEN-EN 1995-2:2005

Eurocode 5: Ontwerp en berekening van houtconstructies – Deel 2: Bruggen, inclusief nationale bijlage NB:2011

NEN-EN 1996-1-1:2006+A1:2013

Eurocode 6: Ontwerp en berekening van constructies van metselwerk - Deel 1-1: Algemene regels voor constructies van gewapend en ongewapend metselwerk, inclusief nationale bijlage NB:2018

NEN-EN 1996-1-2+C1:2011

Eurocode 6: Ontwerp en berekening van constructies van metselwerk – Deel 1-2: Algemene regels – Ontwerp en berekening van constructies bij brand, inclusief nationale bijlage NB:2011

NEN-EN 1996-2+C1:2011

Eurocode 6: Ontwerp en berekening van constructies van metselwerk – Deel 2: Ontwerp, materiaalkeuze en uitvoering van constructies van metselwerk, inclusief nationale bijlage NB:2011

NEN-EN 1996-3+C1:2011

Eurocode 6: Ontwerp en berekening van constructies van metselwerk – Deel 3: Vereenvoudigde berekeningsmodellen voor constructies van ongewapend metselwerk, inclusief nationale bijlage NB:2011

NEN-EN 1997-1+C1+A1:2016

Eurocode 7: Geotechnisch ontwerp - Deel 1: Algemene regels, inclusief nationale bijlage NB:2019

NEN-EN 1997-2:2007

Eurocode 7: Geotechnisch ontwerp – Deel 2: Grondonderzoek en beproeving, inclusief correctieblad C1:2010 en nationale bijlage NB:2011

NEN-EN 1999-1-1+A1:2011

Eurocode 9: Ontwerp en berekening van aluminiumconstructies - Deel 1-1: Algemene regels, inclusief wijzigingsblad A2:2014, correctieblad C11:2018 en nationale bijlage NB:2011

NEN-EN 1999-1-2+C1:2011

Eurocode 9: Ontwerp en berekening van aluminiumconstructies – Deel 1-2: Ontwerp en berekening van constructies bij brand, inclusief nationale bijlage NB:2011

NEN-EN 1999-1-3:2007

Eurocode 9: Ontwerp en berekening van aluminiumconstructies – Deel 1-3: Vermoeiing, inclusief A1:2011

NEN-EN 1999-1-4+A1+C1:2011

Eurocode 9: Ontwerp en berekening van aluminiumconstructies - Deel 1-4: Koudgevormde dunne platen, inclusief nationale bijlage NB:2011

NEN-EN 1999-1-5:2007

Eurocode 9: Ontwerp en berekening van aluminiumconstructies – Deel 1-5: Schaalconstructies, inclusief correctieblad C1:2009

Bijlage IIa. behorende bij artikel 1.23, eerste lid, van de Regeling Bouwbesluit 2012

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Bijlage 264449.png

Bijlage III. behorende bij artikel 3.3 van de Regeling Bouwbesluit 2012

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

1. Verwarmingssysteem

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

De waarde voor de energieprestatie wordt voor ieder verwarmingssysteem bepaald volgens de volgende formule:

EHeatingSystem = (EH – EH;WKK) / QH;nd;

Waarbij

EHeatingSystem

de indicator voor de waarde voor energieprestatie van het systeem voor ruimteverwarming

[-]

EH

de hoeveelheid primaire energie die wordt gebruikt voor ruimteverwarming, voor alle betrokken toestellen en inclusief hulpenergie

[kWh]

EH;WKK

de naar vermeden primaire fossiele energie omgerekende geproduceerde elektriciteit door een WKK-installatie die het gevolg is van de productie van warmte ten behoeve van ruimteverwarming

[kWh]

QH;nd

de netto warmtebehoefte voor ruimteverwarming, met verrekening van interne warmtelast (QH;int) en zonnewarmtewinst (QH;sol), maar zonder verrekening van terugwinbare verliezen van het ruimteverwarmingssysteem (QH;ls)

[kWh]

1.1. Hoeveelheid primaire energie (EH)

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Voor de bepaling van de hoeveelheid primaire energie wordt verwezen naar hoofdstuk 7 van de NTA8800, waarbij:

QH;nd → energiebehoefte voor verwarming volgens paragraaf 7.2.1 van de NTA8800

QH;int → interne warmtewinst volgens paragraaf 7.5 van de NTA8800

QH;sol → warmtewinst door opvallende zonnestraling volgens paragraaf 7.6 van de NTA8800

QH;ls → bepaling van terugwinbare verliezen van alle subsystemen volgens paragraaf 9.2.5.1 van de NTA8800

1.2. De naar vermeden primaire fossiele energie omgerekende geproduceerde elektriciteit door WKK (EH;WKK)

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Voor de bepaling van de bijdrage van (micro)warmtekracht wordt verwezen naar paragraaf 16.4 van de NTA8800

1.3. Netto warmtebehoefte voor ruimteverwarming (QH:nd)

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

De netto warmtebehoefte voor ruimteverwarming is te bepalen op basis QH-getallen.

Als (γH <=0 en QH;gn >0) of γH > 2 dan QH;nd = 0

In andere gevallen:

QH;nd = Q;H;ht -η;H;gn * Q;H;gn

γH → warmtebalansverhouding volgens paragraaf 7.8.2 van de NTA8800

Q;H;gn→ totale warmtewinst voor verwarming volgens paragraaf 7.2.3 van de NTA8800

Q;H;ht → totale warmteoverdracht voor verwarming volgens paragraaf 7.2.3 van de NTA8800

η;H;gn → benuttingsfactor voor warmtewinst volgens paragraaf 7.8.2 van de NTA8800

2. Koelsysteem

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

De waarde voor de energieprestatie wordt voor ieder koelsysteem bepaald volgens de volgende formule:

ECoolingSystem = EC / QC;nd

Waarbij

ECoolingSystem

de indicator voor de waarde voor energieprestatie van het systeem voor ruimtekoeling

[-]

EC

de hoeveelheid primaire energie die wordt gebruikt voor ruimtekoeling, voor alle betrokken toestellen en inclusief hulpenergie

[kWh]

QC;nd

de koudebehoefte voor ruimtekoeling, met verrekening van interne warmtelast (QC;int) en zonnewarmtewinst (QC;sol),

maar zonder verrekening van terugwinbare verliezen van het ruimteverwarmingssysteem (QC;ls)

[kWh]

2.1. Hoeveelheid primaire energie (EC)

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Voor bepaling van de primaire energie wordt verwezen naar hoofdstuk 10 van de NTA8800

2.2. Koudebehoefte (QC:nd)

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Voor bepaling van de koudebehoefte wordt verwezen naar paragraaf 7.2.2 van de NTA8800

3. Warmtapwatersysteem

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

De waarde voor de energieprestatie wordt voor ieder warmtapwatersysteem bepaald volgens de volgende formule:

EDomesticHotWater = (EW – EW;WKK) / QW;nd

Waarbij

EDomesticHotWater

de indicator voor de waarde voor energieprestatie van het systeem voor warm tapwater

[-]

EW

de hoeveelheid primaire energie die wordt gebruikt voor warm tapwater, voor alle betrokken toestellen en inclusief hulpenergie

[kWh]

EW;WKK

de naar vermeden primaire fossiele energie omgerekende geproduceerde elektriciteit door een WKK-installatie die het gevolg is van de productie van warmte ten behoeve van warm tapwater

[kWh]

QW;nd

de netto warmtebehoefte voor warm tapwater

[kWh]

3.1. Hoeveelheid primaire energie (EW)

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Voor de bepaling van de hoeveelheid primaire energie wordt verwezen naar hoofdstuk 13 van de NTA8800

3.2. De naar vermeden primaire fossiele energie omgerekende geproduceerde elektriciteit door WKK (EW;WKK)

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Voor de bepaling van de bijdrage van (micro)warmtekracht wordt verwezen naar paragraaf 16.4 van de NTA8800.

3.3. Netto warmtebehoefte voor warmtapwater (QW:nd)

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Voor de bepaling van de netto warmtebehoefte voor warmtapwater wordt verwezen naar paragraaf 13.2.2 van de NTA8800.

4. Ventilatiesysteem

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

De waarde van de energieprestatie wordt voor ieder ventilatiesysteem bepaald volgens de volgende formule:

EVentilationSystem = EV / qv;ODA;req

Waarbij

EVentilationSystem

de indicator voor de waarde voor energieprestatie van het ventilatiesysteem

[kWh/(m3/u)]

EV

de hoeveelheid primaire energie die wordt gebruikt voor het ventilatiesysteem

[kWh]

qv;ODA;req

benodigde luchtvolumestroom van buitenlucht

[m3/u]

4.1. Hoeveelheid primaire energie (EV)

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Voor bepaling van de primaire energie wordt verwezen naar hoofdstuk 11 van de NTA8800.

4.2. Benodigde luchtvolumestroom van buitenlucht (qv:ODA:req)

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Voor bepaling van de benodigde luchtvolumestroom van de buitenlucht wordt verwezen naar paragraaf 11.2.2 t/m 11.2.5 van de NTA8800.

5. Ingebouwde verlichting

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

De waarde van de energieprestatie wordt voor ieder ventilatiesysteem bepaald volgens de volgende formule:

ELighting = EL / Ag [kWh/m2]

Waarbij

ELighting

de indicator voor de waarde voor energieprestatie van het systeem voor verlichting

[-]

EL

de hoeveelheid primaire energie die wordt gebruikt voor verlichting, inclusief parasitair energiegebruik

[kWh]

Ag

gebruiksoppervlakte

[m2]

5.1. Hoeveelheid primaire energie (EL)

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Voor de bepaling van de primaire energie wordt verwezen naar hoofdstuk 14 van de NTA8800.

5.2. Gebruiksoppervlakte (Ag)

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Voor bepaling gebruiksoppervlakte wordt verwezen naar paragraaf 6.6 van de NTA8800.

Bijlage IV. behorende bij artikel 3a.2 van de Regeling Bouwbesluit 2012

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Keuring

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

INHOUD

1.

Algemeen

1.1

Installatietypen en -systemen

1.2

Steekproefgrootte

2.

Inspectie

2.1

Pre-inspectie

2.2

Beoordeling systeeminformatie

2.3

Inspectie koude-opwekker

2.4

Inspectie watercirculatiesystemen-, pompen en leidingen

2.5

Inspectie afgifte condensorwarmte

2.6

Inspectie warmtewisselaars afgifte-units

2.7

Inspectie luchtbehandeling in de ruimte

2.8

Inspectie luchtbehandelingssysteem

2.9

Inspectie luchtinlaat

2.10

Inspectie regeling

2.11

Bemetering

2.12

Beoordeling grootte

2.13

Alternatieven

1. Algemeen

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

1.1. Installatietypen en -systemen

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Een aantal onderdelen van de inspectie zijn niet voor alle installatietypen en -systemen relevant. Dit is aangegeven bij de betreffende onderdelen.

1.2. Steekproefgrootte

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

In een aantal gevallen moet steekproefsgewijs een controle worden uitgevoerd. De grootte van de steekproef moet dan gekozen worden zodat een betrouwbaarheidsniveau van 95% bij een acceptabele foutmarge van 20% bereikt wordt.

2. Inspectie

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

2.1. Pre-inspectie

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Voorafgaand aan de inspectie moet informatie worden verzameld. Doorgaans is de eigenaar of technisch beheerder van de installatie de partij die deze informatie kan verstrekken. De te verzamelen informatie bestaat uit de onderdelen zoals benoemd in de onderstaande tabel.

In de laatste kolom is aangegeven onder welk diploma dit valt.

Benodigde documentatie

   

Omschrijving

Totaal nominaal koelvermogen

Deskundige

70-270 kW

>270 kW

1. Overzicht koelmachines inclusief locatie van alle componenten1 en vermogen

v

V

A

2. Omschrijving zone-indeling

v

V

B

3. Beschrijving van regeling watertemperatuur koelinstallatie

v, alleen gekoeld water systemen

v, alleen gekoeld water systemen

B

4. Beschrijving van de regeling van bedrijfstijden koelinstallatie

v

V

A

5. Beschrijving van de regeling vande stooklijnen voor koeling en verwarming van de zones

v

V

B

6. Onderhoudslogboek koelmachine

v

V

A

7. Onderhoudslogboek luchtbehandeling

v

V

A

8. Energiegebruiksgegevens, inclusief de beschikbare onderbemetering

v

V

B

9. Klachtenregister

v

V

B

10. Monitoringsgegevens (prestatie)

v

V

B

11. Ontwerpspecificaties koelinstallatie met onder andere bepaling benodigd koelvermogen, principeschema’s en revisietekeningen

v

V

B

12. a) Opgave bruto vloeroppervlakte, alleen indien ontwerpspecificaties niet beschikbaar zijn

v

V

A/B

12. b) Opgave glasoppervlak als percentage van de gevel

n

V

B

13. Monitoringsgegevens energieopslagsysteem

v (uitsluitend energieopslag-systemen)

v (uitsluitend energieopslag-systemen)

B

1 de componenten omvatten ten minste: de koudeopwekker, de verdampers, de condensors, de regeling en de hoofddistributie

v = verplicht aanwezig

n = niet nodig voor de inspectie

2.2. Beoordeling systeeminformatie

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Nr

Inspectie/beoordeling

Advies bij onvoldoende resultaat

Deskundige

1

Controleer of de documentatie uit tabel 2.1 beschikbaar is.

Ontbrekende informatie alsnog opstellen.

Zie par. 2.1.1

2

Controleer of er regelmatig onderhoud wordt uitgevoerd door controle van het logboek.

De frequentie van het uitgevoerde onderhoud moet ten minste voldoen aan de eisen volgens de F-gasseninspectie. Onderhoud aan de overige componenten moet ten minste jaarlijks plaatsvinden.

Regelmatig onderhoud uitvoeren.

A

3

Controleer of er in het klachtenregister klachten zijn die telkens terugkeren en of deze zijn opgepakt. Hierbij wordt uitsluitend gekeken naar de klachten die een relatie hebben met het energiegebruik.

Ga na of hierbij geen maatregelen zijn getroffen die in strijd zijn met de geldende arbo-regels 1.

Bijhouden van het klachtregister.

Terugkerende klachten adequaat verhelpen.

B

1 Hierbij kan worden bijv. gedacht worden aan ventilatiehoeveelheden en daglicht op de werkplek

2.3. Inspectie koude-opwekker

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Nr

Inspectie/beoordeling

Advies bij onvoldoende resultaat

Deskundige

1

Bepaal de plaats van de componenten van de koelinstallatie en controleer de directe omgeving van deze componenten op belemmeringen voor een goede werking.

Verwijderen van de aanwezige belemmeringen.

A

2

Controleer of het principeschema (met name de zone-indeling) overeenkomt met de werkelijke situatie. Aandachtspunt hierbij zijn met name wijzigingen die zijn aangebracht ten opzichte van de oorspronkelijke situatie.

Updaten van het principeschema.

A

3

Controleer of de koudemiddelleidingen tussen koelmachine en verdamper(s) geïsoleerd zijn (multi-splitsystemen). Controleer daarnaast bij koudemiddelleidingen in de buitenlucht de staat van de isolatie (met uitzondering van energieopslag). Let hierbij met name op veroudering van de isolatie als gevolg van ultraviolette straling (UV-straling).

Aanbrengen of vervangen van de isolatie.

A

4

Vergelijk de prestatie van de koelinstallatie zoals opgenomen in de documentatie, met de prestaties van een nieuw gelijkwaardig systeem als volgt.

Bepaal de efficiency (COP 1) van de huidige opwekker volgens de specificaties en vergelijk dit met wat realistisch is voor een gelijke schaalgrootte bij de huidige stand der techniek. De te bereiken besparing is gelijk aan:

(1-COPhuidig/COPstand der techniek) x 100%.

Geef aan welke besparing te bereiken valt door vervanging van de installatie.

B

5

Beoordeel de prestatie van het energieopslagsysteem aan de hand van de gemiddelde deltaT tussen de onttrekking en de injectie (alleen energieopslag) aan de hand van de volgende formule:

DeltaT = geladen energiehoeveelheid (in MWh)/(1,16* verpompte waterhoeveelheid in m3), beide gemeten over dezelfde tijdsperiode.

De bepaling moet uitgevoerd worden voor zowel warmte- als koudebedrijf. Een gemiddelde deltaT van minder dan 3°C (voor koeling en/of verwarming) duidt op een niet optimaal werkende installatie.

Installatie aanpassen en/of opnieuw inregelen.

B

1 COP: Coëfficient Of Performance (gedefinieerd als eenheden opgewekte koude per gebruikte eenheden energie input)

2.4. Inspectie watercirculatiesystemen-, pompen en leidingen

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Nr

Inspectie/beoordeling

Advies bij onvoldoende resultaat

Deskundige

1

Controleer in gekoeld watercirculatiesystemen of de koud waterleidingen en appendages daar waar toegankelijk geïsoleerd zijn.

Een goede isolatie van gekoeld waterleidingen is dampdicht en omsluit de volledige leiding of appendage

Koud waterleidingen isoleren en/of de isolatie vervangen.

A

2

Meet het temperatuurverschil tussen de aanvoer en retourtemperatuur. Vergelijk dit met de ontwerpspecificaties. Wanneer deze niet beschikbaar zijn, mag een verschil tussen de aanvoer en retourtemperatuur van 6°C worden verondersteld. Is het temperatuurverschil meer dan 2°C kleiner dan de (veronderstelde) uitgangspunten, is er sprake van een significante afwijking. Deze controle moet uitgevoerd worden wanneer de koelinstallatie op ten minste 30% van het vermogen draait. Wanneer deze gegevens gemonitord worden, kunnen deze data worden gebruikt.

Installatie opnieuw inregelen.

A

2.5. Inspectie afgifte condensorwarmte

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Nr

Inspectie/beoordeling

Advies bij onvoldoende resultaat

Deskundige

1

Lokaliseer de condensorunits en controleer de toestand (onder andere vervuiling) en de werking van de installatie.

Let met name op of de lucht zich voldoende vrij door de condensors kan bewegen.

Herstel/reinig de condensorunits.

A

2

Controleer of de unit zonder belemmeringen door gebouwen, installaties of anderszins lucht kan aanzuigen.

Let met name op of de lucht voldoende vrij kan worden aangezogen en afgeblazen. Bij plaatsing naast of tussen hoge gebouwen bestaat het risico van kortsluiting van de lucht, waardoor afgeblazen lucht opnieuw wordt aangezogen

Condensor verplaatsen of de luchtstroom aanpassen.

A

3

Controleer of de lucht die aangezogen wordt niet reeds verwarmd is door andere bronnen.

Er is sprake van (voor)verwarmde lucht, wanneer de lucht die wordt aangezogen door de condensors deels bestaat uit uitblaaslucht uit de luchtbehandeling of uit rookgassen van een stookinstallatie.

Condensor of de andere verwarmingsbron verplaatsen.

A

4

Controleer de draairichting van de ventilatoren terwijl de condensors in bedrijf zijn, voor zover er draaistroommotoren zijn toegepast.

De draairichting van condensorventilatoren is correct wanneer de lucht van onderaf naar boven wordt gezogen. Bij verticale condensors is de correcte richting aangegeven op de condensors.

Draairichting condensorventilatoren omkeren.

A

5

Controleer de afkoeling van het koelwater over de koeltoren. Let daarbij op het voorkomen van een mogelijke legionellabesmetting.

Meet daarvoor het temperatuurverschil tussen het water dat de koeltoren ingaat en dat de koeltoren verlaat. Vergelijk dit met de ontwerpspecificaties. Wanneer deze niet beschikbaar zijn, kan een temperatuurverschil van 6°C worden verondersteld als ontwerpwaarde. Wanneer het verschil meer dan 2°C kleiner is dan de (veronderstelde) ontwerpuitgangspunten, is er sprake van een te kleine afkoeling.

Koeltoren inspecteren op vervuiling.

B

2.6. Inspectie warmtewisselaars afgifte-units

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Nr

Inspectie/beoordeling

Advies bij onvoldoende resultaat

Deskundige

1

Controleer de warmtewisselaars in de ruimtes op vervuiling. Deze controle moet steekproefsgewijs worden uitgevoerd.

Let op of de lucht voldoende goed kan circuleren over de warmtewisselaar van de binnenunits in de ruimtes.

Warmtewisselaars reinigen.

A

2

Wanneer er niet aantoonbaar onderhoud plaatsvindt aan de ruimte-units, dienen de filters steekproefsgewijs gecontroleerd te worden.

Onderhoud van de binnenunits kan worden aangetoond door onder andere het logboek, waarin omschreven is welke onderhoud is uitgevoerd. Wanneer dit niet of onvoldoende plaatsvindt dienen de filters te worden geïnspecteerd en visueel te worden beoordeeld.

Filters vervangen en periodiek controleren van de filters

A

2.7. Inspectie luchtbehandeling in de ruimte

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Nr

Inspectie/beoordeling

Advies bij onvoldoende resultaat

Deskundige

1

Wanneer er regelmatig klachten zijn betreffende tocht of luchtstroming dan moet de locatie en het type van inblaas- en afzuigroosters steekproefsgewijs worden gecontroleerd. Controleer of de inblaasroosters werkelijk inblaasroosters zijn en of er voor de afzuiging gebruik gemaakt is van afzuigroosters.

Inblaas- en afzuigroosters juist plaatsen of juiste type plaatsen.

A

2

Controleer steekproefsgewijs of het luchtbehandelingssysteem zich nog in de oorspronkelijke toestand bevindt. Let met name op afdichtingen, en/of belemmeringen van inblaasopeningen.

Er is sprake van significante afwijkingen van de ontwerptoestand van het luchtbehandelingssysteem wanneer roosters zich (half) boven wanden bevinden en/of ze deels of geheel zijn afgedekt. Dit is vaak het gevolg van verbouwingen of klachten.

Oorzaak/oorzaken van de afwijkingen verhelpen.

A

2.8. Inspectie luchtbehandelingssysteem

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

De in deze paragraaf opgenomen inspectie moet alleen worden uitgevoerd wanneer de luchttemperatuur actief verlaagd kan worden1.

Nr

Inspectie/beoordeling

Advies bij onvoldoende resultaat

Deskundige

1

Controleer de frequentie waarmee onderhoud van het luchtbehandelingssysteem plaatsvindt en ga na of de kwaliteit van de luchtfilters hierbij wordt beoordeeld.

In het algemeen is een onderhoudsfrequentie voor het luchtbehandelingssysteem van ten minste eenmaal per jaar noodzakelijk. Hierbij moet de kwaliteit van de filters worden beoordeeld.

Onderhoud van het luchtbehandelingssysteem uitvoeren met de juiste frequentie.

A

2

De filters dienen te worden gecontroleerd op vervuiling. Verder moet de drukval over de filters worden gemeten en vergeleken met realistische waarden.

Tenzij de productspecificaties van de luchtbehandelingskast anders aangeven, kan in het algemeen gesteld worden dat bij een drukval van meer dan 250 Pascal over de filters om de luchtbehandelingskast er sprake is van vervuilde filters.

Filters vervangen.

A

3

Controleer of de warmtewisselaars in de luchtbehandelingskast vervuild zijn, dan wel dat deze beschadigd zijn of de luchtstroming belemmerd wordt

Vervuiling van de warmtewisselaars in de luchtbehandelingskast is vaak het gevolg van het tijdelijk gefunctioneerd hebben zonder filters of met defecte filters. Beoordeling op basis van visuele inspectie.

Warmtewisselaars reinigen of herstellen.

A

2.9. Inspectie luchtinlaat

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Nr

Inspectie/beoordeling

Advies bij onvoldoende resultaat

Deskundige

1

Lokaliseer de luchtinlaten van het systeem en controleer of de lucht vrij kan instromen.

De luchtstroom naar de luchtinlaat van de luchtbehandelingskast wordt belemmerd wanneer er in de luchtinlaat grote vervuilingen aanwezig zijn.

Belemmering van de luchtinstroom verhelpen.

A

2

Controleer of de lucht die wordt aangezogen niet opgewarmd kan worden door andere bronnen.

Er is sprake van de aanzuig van (voor)verwarmde lucht, wanneer de door de luchtbehandelingskast aangezogen lucht deels bestaat uit uitblaaslucht uit de luchtbehandeling of uit rookgassen vanuit een verwarmingsinstallatie. De beoordeling moet plaats vinden door een visuele beoordeling op basis van good practices.

Luchtinlaat of andere warmtebron verplaatsen.

A

2.10. Inspectie regeling

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Nr

Inspectie/beoordeling

Advies bij onvoldoende resultaat

Deskundige

1

Controleer of de zonering in de distributie correct is. Een correcte zonering houdt rekening met het verschil in koude-vraag als gevolg van verschil in oriëntatie, bedrijfstijden, interne warmtelast et cetera en is afgesteld op optimaal presteren van het systeem onder typische weersomstandigheden.

Bij een goede zone-indeling, zijn ruimtes met een verschillende koude-vraag (als gevolg van verschil in zonbelasting, gebruik et cetera) aangesloten op verschillende zones.

Zonering aanpassen.

B

2

Controleer of de klok die de installatie aanstuurt de juiste tijd aangeeft.

De afwijking van de aangegeven en de werkelijke tijd van de bedrijfsklok mag maximaal tien minuten bedragen.

Tijd van de (schakel) klok aanpassen.

A

3

Controleer de instellingen van het klokprogramma dat de koelinstallatie aanstuurt. Let hierbij op of de in- en uitschakelmomenten aansluiten bij de bedrijfstijden van het pand. Let ook op of er rekening gehouden wordt met perioden waarin het pand buiten bedrijf is zoals het weekend of vakantieperioden.

De inschakeling van de koelinstallatie van meer dan één uur voor het begin van de bedrijfstijd is normaal gesproken niet noodzakelijk, tenzij er sprake is van betonkernactivering als koudeafgiftesysteem.

Instellingen van het klokprogramma aanpassen.

A

4

Controleer steekproefsgewijs de plaats van de temperatuursensoren in het systeem.

De juiste plaats voor de meting van de aanvoertemperatuur is de centrale verdeler van de koude. Controleer bij ruimtetemperatuurmetingen of de aangesloten regeling daadwerkelijk de ruimtetemperatuur in de betreffende ruimte beïnvloed.

Temperatuursensoren verplaatsen.

B

5

Controleer steekproefsgewijs of de gemeten temperatuur van de temperatuursensoren in het systeem overeenkomt met de werkelijke temperatuur.

Een afwijking van meer dan 1°C tussen gemeten temperaturen en weergegeven temperaturen geldt als een te grote afwijking.

Sensoren (laten) kalibreren.

A

6

Controleer op centraal niveau of zones niet tegelijkertijd worden voorzien van koeling en verwarming.

Tegelijk koelen en verwarmen is mogelijk bij een 4-pijps distributiesysteem. Controle is mogelijk door controle van de stooklijnen (of andere regeling van de aanvoertemperatuur) van zowel de verwarming als de koeling. Wanneer de koelgrens lager ligt dan de stookgrens is er sprake van gelijktijdige verwarming en koeling.

Regeling voor koelen en verwarmen aanpassen.

B

7

Controleer steekproefsgewijs op ruimteniveau of ruimtes niet tegelijkertijd worden voorzien van koeling en verwarming.

Gelijktijdige koeling en verwarming op ruimteniveau treedt mogelijk op in hoekvertrekken.

Instellingen van de regeling voor koelen en verwarmen wijzigen.

A

8

Controleer de wijze waarop het luchtdebiet wordt geregeld. Vergelijk de energetische efficiëntie hiervan met de huidige stand der techniek.

De huidige wijze van regeling moet worden vergeleken met de gangbare regeling voor systemen van vergelijkbare grootte. In de meeste gevallen is debietregeling door toerenregeling de ‘stand der techniek’.

Geef aan welke besparing mogelijk is door over te stappen op de huidige stand der techniek.

B

9

Beoordeel voor gekoeld watersystemen de regeling van de watertemperatuur.

Koelzones die uitsluitend worden gebruikt voor comfortkoeling, kunnen worden voorzien van een stooklijn. Ga na of de watertemperatuur afhankelijk is van de buitentemperatuur en/of zoninstraling.

Een stooklijn toepassen.

B

2.11. Bemetering

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

De in deze paragraaf opgenomen inspectie is niet van toepassing voor systemen waarin uitsluitend wordt gekoeld met adiabatische koeling en/of energieopslag (zonder gebruik van een warmtepomp tijdens koelbedrijf) en voor vrije of passieve koeling.

Nr

Inspectie/beoordeling

Advies bij onvoldoende resultaat

Deskundige

1

Controleer of er meters aanwezig zijn voor het bemeten van het energiegebruik van de installatie.

Een energiemeting moet uitsluitend het energiegebruik te meten van de koelinstallatie en direct daaraan gekoppelde hulpsystemen.

Plaats meter(s) ter bepaling van het energiegebruik van de koelinstallatie en deze periodiek uitlezen.

B

2

Controleer of er meters aanwezig zijn voor het bemeten van de prestatie van de installatie.

Een prestatiemeting meet zowel de geleverde hoeveelheid koude als het energiegebruik van de installatie.

Wanneer er geen meters aanwezig zijn voor systemen met een nominaal koelvermogen > 270 kW: Plaats meter(s) ter bepaling van het energiegebruik van de koelinstallatie en deze periodiek uitlezen.

B

3

Wanneer er wel meetinstrumenten aanwezig zijn voor de meting van het energiegebruik dan wel de prestatie van de installatie, controleer dan of deze periodiek worden uitgelezen.

Controle of aanwezige meters periodiek worden uitgelezen kan door het opvragen van de laatste verbruiken/prestaties aan de beheerder.

Lees meter(s) ter bepaling van het energiegebruik van de koelinstallatie periodiek uit.

B

4

Wanneer er energiegebruiksmetingen aanwezig zijn, controleer dan of het energiegebruik voor koeling realistisch is gezien de aard en het gebruik van het gebouw.

Een redelijke indicatie voor het jaarlijks energiegebruik van de koelinstallatie is circa 500 maal het opgesteld vermogen (kW). Wanneer het energiegebruik meer dan 20% hoger ligt, zonder aanwijsbare oorzaak is er sprake van een hoog energiegebruik.

Achterhaal de oorzaak van een hoog energiegebruik en verhelp dit zo mogelijk.

B

5

Wanneer er gegevens bekend zijn betreffende de prestatie monitoring van de installatie, vergelijk dan de werkelijke prestatie met de ontwerpspecificaties van de installatie.

Er is sprake van een significant verschil tussen de werkelijke prestaties en ontwerpspecificaties wanneer de werkelijke prestaties van de installatie meer dan 20% afwijken van de ontwerpspecificaties.

Onderzoek en verhelp zo mogelijk de oorzaak van het verschil tussen de werkelijke prestatie en de ontwerpspecificaties.

B

2.12. Beoordeling grootte

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

De in deze paragraaf opgenomen inspectie is niet van toepassing voor systemen waarin uitsluitend wordt gekoeld met adiabatische koeling en/of energieopslag (zonder gebruik van een warmtepomp).

Nr

Inspectie/beoordeling

Advies bij onvoldoende resultaat

Deskundige

1

Controleer of het opgestelde vermogen overeenkomt met het benodigd vermogen.

Het benodigd vermogen van het systeem opnieuw bepalen bij vervanging van de installatie en de installatiegrootte hierop afstemmen.

B

2

Beoordeel de systeeminhoud in relatie tot de grootte van de koelinstallatie.

De systeeminhoud is te klein wanneer het aantal starts meer bedraagt dan vier per uur.

Bij een te kleine systeeminhoud een buffer opnemen in het systeem.

B

Toelichting beoordeling grootte

De beoordeling van de grootte van het koelsysteem betreft een vergelijking van het opgesteld vermogen met een indicatie van het benodigd vermogen. Deze indicatie van het benodigd vermogen kan op meerdere manieren worden verkregen.

  • 1. Bepaling van de grootte op basis van ontwerpspecificaties

    Wanneer de oorspronkelijke ontwerpgegevens van het pand beschikbaar zijn in de vorm van een koellastberekening, bestek of ander ontwerpdocument waarin het benodigd koelvermogen is opgenomen, geldt dit als indicatie voor het benodigd vermogen.

    Wanneer het opgesteld koelvermogen meer dan 20% afwijkt van dat benodigd vermogen (op basis van ontwerpspecificaties) dan adviseren om het benodigde vermogen en de afstemming met het opgesteld vermogen opnieuw te bepalen.

  • 2. Indien totaal nominaal koelvermogen ≤ 270 kW: bepaling grootte op basis van kengetallen

    Voor koelinstallaties met een totaal nominaal koelvermogen tot 270 kW, kan een indicatie worden verkregen van het benodigd vermogen op basis van kengetallen. Als eenvoudige vuistregel kan aangehouden worden dat het benodigd vermogen gelijk is aan 125 W/m2 bruto vloeroppervlak. Voor op het zuiden georiënteerde ruimtes met een glaspercentage van minimaal 60% met een koelsysteem waarbij op vertrekniveau wordt gekoeld met koude gedistribueerd door gekoeld waternet of een koudemiddelnet zijn waardes tot 140 W/m2 realistisch.

    De genoemde waarden gelden voor koeling van de normale functies, inclusief de serverruimte voor normale kantoortoepassingen. Koelvermogen dat benodigd is voor de koeling van bijzondere apparatuur, zoals grote servers et cetera is hierin niet opgenomen. Het benodigd koelvermogen voor deze apparatuur wordt bepaald op basis van het opgestelde elektrische vermogen. Hierbij is er voor elke kW opgesteld elektrisch vermogen ook circa 1 kW koelvermogen benodigd.

    Wanneer het opgesteld vermogen meer dan 10% groter is dan het benodigd vermogen op basis van kengetallen wordt geadviseerd om het koelvermogen nauwkeurig te bepalen en het opgesteld vermogen hierop af te stemmen.

  • 3. Indien totaal nominaal koelvermogen > 270 kW: bepaling grootte via schatting

    Voor koelinstallaties met een totaal nominaal koelvermogen groter dan 270 kW geldt de volgende schatting van het benodigd vermogen. Als eerste wordt een schatting gemaakt van het glaspercentage in de gevel. Hierbij is de zuidgevel leidend. Wanneer de zuidgevel niet representatief is, wordt de westgevel als maatgevend beschouwd.

    Bepaal het glaspercentage. Dit is het aandeel glas dat aanwezig is in de buitengevel (in formulevorm: glasoppervlak/geveloppervlak x 100%).

    Bepaal op basis van het glaspercentage en het feit of er wel of geen buitenzonwering is toegepast het benodigd vermogen volgens de volgende figuur.

    Bijlage 263870.png

    De waarde volgens de figuur geldt voor koeling van de normale functies, inclusief de serverruimte voor normale kantoortoepassingen. Koelvermogen dat benodigd is voor de koeling van bijzondere apparatuur, zoals grote servers et cetera is hierin niet opgenomen. Het benodigd koelvermogen voor deze apparatuur moet bepaald worden op basis van het opgestelde elektrische vermogen.

    Wanneer het opgesteld vermogen meer dan 10% groter is dan het benodigd vermogen moet geadviseerd worden om het koelvermogen nauwkeurig te bepalen en het opgesteld vermogen hierop af te stemmen.

2.13. Alternatieven

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Nr

Inspectie/beoordeling

Advies bij onvoldoende resultaat

Deskundige

1

Overweeg de haalbaarheid van alternatieve oplossingen. In onderstaande toelichting zijn alternatieve oplossingen opgenomen.

Wanneer er een EPA-U maatwerkadvies beschikbaar is (maximaal 10 jaar oud), vervalt de beoordeling van alternatieve oplossingen genoemd onder reductie koude-vraag.

Haalbare maatregelen toepassen, eventueel bij vervanging of renovatie.

B

Toelichting alternatieven

Hierna zijn relevante alternatieven opgenomen die het energiegebruik van de koelinstallatie kunnen reduceren. Per maatregel is aangegeven hoe de haalbaarheid moet worden afgewogen en of deze maatregel geadviseerd moet worden.

  • Reductie koude-vraag

    • 1 Het toepassen van buitenzonwering. Deze maatregel wordt afgewogen bij alle bouw/verbouwplannen. Deze maatregel moet opgenomen worden in de algemene lijst met energiebesparende maatregelen. Wanneer er specifiek klachten zijn met betrekking tot te hoge ruimtetemperaturen, moet de maatregel expliciet geadviseerd worden.

    • 2 Dakisolatie. Deze maatregel wordt afgewogen bij alle bouw/verbouwplannen. Deze maatregel is opgenomen in de algemene lijst met energiebesparende maatregelen.

    • 3 Toepassing efficiënte apparatuur. De reductie van de interne warmtelast door aanschaf van efficiënte apparatuur is opgenomen in een algemene lijst met maatregelen.

    • 4 Toepassing efficiënte verlichting en verlichtingsregelingen. De reductie van de interne warmtelast door de toepassing van efficiënte verlichting is opgenomen in een algemene lijst met maatregelen.

    • 5 Centraal plaatsen van printers en copiers et cetera, en deze direct afzuigen. Deze optie is opgenomen in een algemene lijst met maatregelen.

    • 6 Het uitvoeren van een energieprestatie advies. Deze optie is opgenomen in een algemene lijst met maatregelen.

  • Efficiënte opwekking

    • 1 Verhoog voor zover mogelijk de temperatuur van het koude water. Let bij de selectie van afgifteapparatuur op installaties die geschikt zijn voor hoog temperatuurkoeling. (aanvoertemperatuur > 10°C). Deze optie is opgenomen in een algemene lijst met maatregelen.

    • 2 Controleer of pompen in het koud watercircuit voorzien zijn van een automatische toerenregeling. Wanneer dit niet het geval is, wordt plaatsing van een toerenregeling aanbevolen.

    • 3 Controleer of er ruimtes zijn die een (bijna) permanente koelvraag hebben. Wanneer dit het geval is, is het zinvol deze ruimtes te voorzien van vrije koeling. Is dit nog niet het geval, dan wordt de toepassing van vrije koeling aanbevolen.

    • 4 Ga na of er in de zomerperiode restwarmte op een temperatuur van ten minste 70°C beschikbaar is binnen of nabij het gebouw. Restwarmte is warmte die vrijkomt, zonder dat er een nuttige toepassing voor is. Deze warmte wordt doorgaans afgegeven aan de buitenlucht. Wanneer dit het geval is, wordt aanbevolen de mogelijkheden voor het gebruik van absorptiekoeling te overwegen. Bij deze overweging moet expliciet gecontroleerd worden of de toepassing van absorptiekoeling leidt tot CO2-reductie.

    • 5 Wanneer het noodzakelijk is dat verwarming en koeling op centraal niveau tegelijk in bedrijf zijn, wordt aanbevolen de mogelijkheden voor het gebruik van de condensorwarmte nader te onderzoeken.

    • 6 Ga na voor installaties met een nominaal vermogen > 270 kW of het verwarmingssysteem geschikt is voor lagetemperatuurverwarming (aanvoertemperatuur < 55°C). Wanneer dit het geval is, moet worden aanbevolen om de mogelijkheden voor warmte-koudeopslag en warmtepompen nader te onderzoeken.

    • 7 Kies bij vervanging van het ventilatiesysteem of de ventilatoren voor de meest efficiënte ventilatoren. Deze optie moet opgenomen worden in een algemene lijst met maatregelen.

    • 8 Controleer of compressoren voorzien zijn van een automatische toerenregeling. Deze optie moet opgenomen worden in een algemene lijst met maatregelen.

    • 9 Verhoog voor zover mogelijk de verdampertemperatuur en verlaag voor zover mogelijk de condensortemperatuur. Deze maatregel moet worden opgenomen in een algemene lijst met maatregelen.

Bijlage V. behorende bij artikel 3a.2 van de Regeling bouwbesluit 2012

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Format keuringsverslag

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Instructies

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Bij het invullen van het verslag moet:

  • Van elk aspect uit de inspectie worden aangegeven of dit aspect is onderzocht. Zo ja, dan het resultaat noteren.

  • Wanneer de inspectie leidt tot een advies, dit advies worden opgenomen in het verslag.

  • Wanneer er metingen worden gedaan, de directe meetwaarden worden opgenomen in het verslag.

  • Wanneer er berekeningen gedaan zijn, zowel de gebruikte input als het resultaat van de berekeningen worden opgenomen.

Format

Gegevens inspecteur

   

Bedrijfsnaam

   

Adres inclusief postcode

   

Naam inspecteur

   

Registratienummer inspecteur EPBD A- Airconditioningsystemen

   

Registratienummer inspecteur EPBD B- Airconditioningsystemen

   

Datum inspectie

   

Gegevens installatie

   

Adres inclusief postcode

   

BAG object ID

   

Omschrijving installatie

   

Type installatie

   

Geïnspecteerde hoofdcomponenten

   

(Totaal) vermogen

 

kWth

Aanwezige informatie

   

Overzicht koelmachines, inclusief locatie hoofdcomponenten

Beschikbaar

Niet beschikbaar; ter plaatse opgesteld

Beschrijving regeling watertemperatuur

Beschikbaar

Geen gekoeld watersysteem

Niet beschikbaar; ter plaatse opgesteld

Beschrijving regeling bedrijfstijden

Beschikbaar

Niet beschikbaar; ter plaatse opgesteld

Beschrijving stooklijn koeling en verwarming zones

Beschikbaar

Niet beschikbaar; ter plaatse opgesteld

Onderhoudslogboek koelmachine

Beschikbaar

Niet aanwezig; selecteer advies 1.1

Onderhoudslogboek luchtbehandeling

Beschikbaar

Niet aanwezig; selecteer advies 1.2

Energiegebruiksgegevens

Beschikbaar

Niet aanwezig

Klachtenregister

Beschikbaar

Niet aanwezig; selecteer advies 1.3

Gegevens prestatiemeting

Beschikbaar

Niet aanwezig

Ontwerpspecificaties koeling, principeschema en revisies

Beschikbaar

Niet beschikbaar; ter plaatse opgesteld

Bruto vloeroppervlakte

Beschikbaar

Ontwerp koelvermogen beschikbaar dus bruto vloeroppervlakte niet nodig

Monitoringsgegevens energieopslag

Beschikbaar

Geen energieopslagsysteem

Indien totaal nominaal koelvermogen > 270 kW, dan ook het volgende.

Omschrijving zone-indeling

Beschikbaar

Niet beschikbaar; ter plaatse opgesteld

Glaspercentage

Beschikbaar

Ontwerp koelvermogen beschikbaar dus bruto vloeroppervlakte niet nodig

Beoordeling systeeminformatie

   

Controleer beschikbaarheid informatie

Beschikbaar, zie boven

Controleer of er regelmatig onderhoud plaatsvindt

Onderhoud vindt periodiek plaats

Onderhoud vindt niet of onvoldoende plaats; selecteer advies 2.1

Ga na of er klachten zijn en deze goed worden opgepakt

Er zijn geen klachten die niet goed

worden opgepakt

Er zijn klachten die telkens terugkeren; selecteer advies 2.2

Inspectie koudeopwekker

   

Lokaliseer hoofdcomponenten en controleer op belemmeringen

Er zijn geen belemmeringen

Er zijn belemmeringen voor een goede werking; selecteer advies 3.1

Controleer principeschema

Principeschema komt overeen met

werkelijke situatie

Er zijn afwijkingen tussen de werkelijke situatie en het principeschema; selecteer advies 3.2

Controleer isolatie koudemiddelleidingen

Isolatie in orde

Isolatie niet aanwezig of in slechte staat; selecteer advies 3.3

Beoordeel efficiency

Huidige COP:

Haalbaar volgens stand der techniek:

Besparingspotentieel (%):

Beoordeel gemiddelde delta T energieopslag

Verpompt waterdebiet (zomer):

Geladen warmte (MWh):

Gemiddelde deltaT (°C)

Verpompt waterdebiet (winter):

Geladen koude (MWh):

Gemiddelde deltaT (°C):

DeltaT voldoende groot

DeltaT te klein; selecteer advies 3.4

Pompen en leidingen

   

Controleer isolatie gekoeld water leidingen

Isolatie in orde

 

Isolatie niet aanwezig of in slechte staat; selecteer advies 4.1

Bepaal temperatuur verschil tussen aanvoer en retour

Aanvoertemperatuur (°C):

Retourtemperatuur (°C):

Verschil (°C):

DeltaT voldoende groot

DeltaT te klein; selecteer advies 4.2

Afgifte condensorwarmte

   

Beoordeel vervuiling en werking condensorunits

Units zijn schoon

Units zijn vervuild; selecteer advies 5.1

Controleer belemmering luchtaanzuiging

Er zijn geen belemmeringen

Er zijn belemmeringen; selecteer

advies 5.2

Controleer de aanzuig van onverwarmde lucht

De aangezogen lucht is onverwarmd

De aangezogen lucht is verwarmd;

selecteer advies 5.3

Controleer draairichting ventilatoren

Draairichting is correct

Draairichting is incorrect; selecteer advies 5.4

Controleer afkoeling koeltoren

Aanvoertemperatuur (°C):

Retourtemperatuur (°C):

Verschil (°C):

DeltaT voldoende groot

DeltaT te klein; selecteer advies 5.5

Warmtewisselaar afgifte-unit

   

Controle warmtewisselaars op vervuiling

De warmtewisselaars zijn schoon

De warmtewisselaars zijn (soms) vervuild; selecteer advies 6.1

Controle filters op vervuiling

De filters zijn schoon

De filters zijn (soms) vervuild; selecteer advies 6.2

Onderhoud vindt periodiek plaats; filter niet gecontroleerd

Luchtbehandeling geventileerde ruimten

   

Controleer type roosters

Er zijn geen klachten; controle niet uitgevoerd

Type roosters is correct

Type roosters is incorrect; selecteer advies 7.1

Controleer toestand luchtbehandeling

Systeem nog in oorspronkelijke toestand

Er zijn significante afwijkingen; die de werking verstoren; selecteer advies 7.2

Centrale luchtbehandeling

   

Controleer onderhoudsfrequentie

Onderhoudsfrequentie correct

Onderhoud onvoldoende; selecteer advies 8.1

Drukval over filters

Drukverschil (Pa):

Drukverschil voldoende laag

Drukverschil te hoog; selecteer advies 8.2

Controleer warmtewisselaars

De warmtewisselaar is schoon

De warmtewisselaar is vervuild; selecteer advies 8.3

Luchtinlaat

   

Controleer luchtinlaat

Luchtinlaat schoon

Luchtinlaat belemmerd; selecteer advies 9.1

Controleer de aanzuig van onverwarmde lucht

De aangezogen lucht is onverwarmd

De aangezogen lucht is verwarmd;

selecteer advies 9.2

Regeling

   

Controleer zone-indeling

Zone-indeling correct

Zone-indeling sluit onvoldoende aan bij situatie; selecteer advies 10.1

Controleer kloktijd

Kloktijd correct

Kloktijd onjuist; selecteer advies 10.2

Controleer bedrijfstijd

Klokprogramma correct

Klokprogramma wijkt af van bedrijfstijden; selecteer advies 10.3

Controleer locatie sensoren

Locatie correct

Locatie incorrect; selecteer advies 10.4

Controleer gemeten temperatuur

Temperatuur correct

Te groot verschil tussen gemeten en aangegeven temperatuur; selecteer advies 10.5

Controleer gelijktijdige koeling en verwarming op

zone-niveau

Zones niet gelijktijdig verwarmd en gekoeld

Zones noodzakelijkerwijs gelijktijdig verwarmd en gekoeld

Zones niet noodzakelijkerwijs gelijktijdig verwarmd en gekoeld; selecteer advies 10.6

Controleer gelijktijdige koeling en verwarming op

ruimteniveau

Ruimtes niet gelijktijdig verwarmd en gekoeld

Ruimtes gelijktijdig verwarmd en gekoeld; selecteer advies 10.7

Controleer regeling luchtdebiet

Regeling gebeurt energetisch optimaal

Regeling niet door toerenregeling. Potentiële besparing (%):

Beoordeel regeling gekoeld watertemperatuur

Geen gekoeld water; controle niet uitgevoerd

Regeling optimaal

Er zijn mogelijkheden voor toepassing/verbetering stooklijn; selecteer advies 10.8

Bemetering

   

Controleer aanwezigheid energiegebruiksmeter

Energiemeting aanwezig

Energiemeting niet aanwezig; selecteer advies 11.1

Controleer aanwezigheid meetdata

Geen meters aanwezig

Metingen beschikbaar

Geen metingen beschikbaar; selecteer advies 11.3

Beoordeel energiegebruik

Energiegebruik normaal of laag

Energiegebruik hoog; selecteer advies 11.4

Geen meetdata beschikbaar

Beoordeel prestatie

prestatie normaal of hoog

Prestatie laag; selecteer advies 11.5

Geen meetdata beschikbaar

Indien totaal nominaal koelvermogen > 270 kW, dan ook het volgende.

Controleer aanwezigheid prestatiemeter

Prestatiemeting aanwezig

Prestatiemeting niet aanwezig; selecteer advies 11.2

Beoordeling grootte

   

Bepaal benodigd vermogen

Benodigd vermogen volgens ontwerp (kW):

Bruto vloeroppervlaktete (m2):

Buitenzonwering: wel/geen

% glas in de gevel:

Koudevraag (kW):

Aanvullende koudevraag (kW):

Beoordeel opgesteld vermogen

Opgesteld vermogen normaal of laag

Opgesteld vermogen (te) hoog;

selecteer advies 12.1

Beoordeling systeeminhoud

Aantal start/stops:

Aantal draaiuren:

Aantal start/stops normaal

Aantal start/stops hoog; selecteer advies 12.2

Alternatieven

   

Toepassing zonwering

Er zijn geen klachten

Er zijn klachten van oververhitting en er is geen buitenzonwering; selecteer advies 13.1

Zijn pompen in het gekoeldwatercircuit voorzien van

automatische toerenregeling?

Ja

Nee; selecteer advies 13.2

Zijn er ruimtes met permanente koudevraag?

Nee of vrije koeling reeds toegepast

Ja en vrije koeling is nog niet toegepast; selecteer advies 13.3

Is er restwarmte van minimaal 70 °C beschikbaar?

Ja; selecteer advies 13.4

Nee

Is er sprake van gelijktijdige verwarming en koeling?

Ja en condensorwarmte wordt nog niet benut; selecteer advies 13.5

Nee

Ja, maar condensorwarmte wordt

reeds benut

Is er sprake van een laag temperatuur warmteafgifte?

Ja, en warmtepompen worden nog niet

toegepast; selecteer advies 13.6

Nee

Ja, maar warmtepompen worden reeds toegepast

Indien totaal nominaal koelvermogen > 270 kW, dan ook het volgende.

Is er sprake van een laag temperatuur warmteafgifte?

Ja, en warmtepompen worden nog niet

toegepast; selecteer advies 13.6

Nee

Ja, maar warmtepompen worden reeds toegepast

Advieslijst

1.1

Er is geen logboek bij de koelmachine aanwezig. Stel deze op en houd daarin de gegevens over de

installatie bij.

1.2

Er is geen logboek bij de luchtbehandelingskast aanwezig. Stel deze op en houd daarin de gegevens over de installatie bij.

1.3

Er is geen klachtenregister aanwezig. Stel deze op en houd daarin klachten over de installatie bij.

2.1

Er vind geen of onvoldoende onderhoud plaats aan uw koelinstallatie. U wordt geadviseerd alsnog een onderhoudscontract af te sluiten met uw installateur

2.2

Er zijn klachten die onvoldoende worden afgehandeld. Wij adviseren u deze alsnog correct af te handelen. Zie toelichting.

3.1

Er zijn belemmeringen voor de goede werking van uw koelinstallatie (zie toelichting). Wij adviseren u deze te laten verwijderen.

3.2

Het principeschema komt niet overeen met de werkelijkheid. Wij adviseren u een correct principeschema te (laten) opstellen.

3.3

De isolatie van de koudemiddelleidingen is onvoldoende of ondeugdelijk. Wij adviseren u deze te laten aanbrengen en/of herstellen.

3.4

Het gemiddelde temperatuurverschil tussen ontrekkingsbron en injectiebron is erg klein. Wij adviseren u de installatie te laten controleren op verbetermogelijkheden en zonodig aan te passen.

4.1

De isolatie van de gekoeld waterleidingen is onvoldoende of ondeugdelijk. Wij adviseren u deze te laten aanbrengen en/of herstellen.

4.2

Het temperatuurverschil tussen de aanvoer en retour is erg klein. Wij adviseren u uw installatie opnieuw te laten inregelen.

5.1

De condensorunit(s) zijn vervuild. Dit belemmert een goede werking. Wij adviseren u deze te laten reinigen.

5.2

De condensors kunnen onvoldoende lucht aanzuigen. Dit belemmert een goede werking. Wij adviseren u deze te verhelpen (zie toelichting).

5.3

De aanzuiglucht van de condensors is reeds verwarmd (zie toelichting). Wij adviseren dit te verhelpen.

5.4

De draairichting van de ventilatoren op de condensors is incorrect. Wij adviseren u de draairichting om te laten keren.

5.5

Het temperatuurverschil tussen de aanvoer en retour van en naar de koeltoren is erg klein. Wij adviseren u de koeltoren te laten inspecteren op vervuiling.

6.1

De warmtewisselaar(s) in afgifte-units zijn vervuild (zie toelichting). Dit belemmert een goede werking. Wij adviseren u deze te laten reinigen.

6.2

De filters in afgifte-units zijn vervuild (zie toelichting). Dit belemmert een goede werking. Wij adviseren u deze te laten reinigen.

7.1

Er zijn onjuiste roosters gebruikt voor de inblaas en/of afzuiging van ventilatielucht (zie toelichting). Dit leidt tot klachten. Wij adviseren u de roosters te vervangen door correcte types.

7.2

Er zijn belangrijke wijzigingen aangebracht in de luchtbehandeling in ruimtes, die de werking verstoren. Wij adviseren u hier een correcte oplossing voor te gebruiken.

8.1

Er vindt geen of onvoldoende onderhoud plaats aan de luchtbehandelingskast. U wordt geadviseerd alsnog een onderhoudscontract af te sluiten met uw installateur

8.2

Het drukverschil over de filters in de luchtbehandelingskastis erg hoog. Wij adviseren de luchtfilters te vervangen.

8.3

De warmtewisselaar in luchtbehandelingskast is vervuild (zie toelichting). Dit belemmert een goede

werking. Wij adviseren u deze te laten reinigen.

9.1

De luchtinlaat van de luchtbehandelingsinstallatie is vervuild. Dit belemmert een goede werking. Wij adviseren u deze te verhelpen.

9.2

De aanzuiglucht van de luchtbehandelingskast is reeds verwarmd (zie toelichting). Wij adviseren dit te verhelpen.

10.1

De zonering sluit niet goed aan bij de specifieke koudevraagvan sectoren. Wij adviseren de zonering aan te passen.

10.2

De kloktijd van de klok die de koelinstallatie aanstuurt is onjuist. Wij adviseren deze bij te (laten) stellen.

10.3

Het klokprogramma sluit onvoldoende aan bij de bedrijfstijden. Wij adviseren het klokprogramma bij te stellen.

10.4

De locatie van sensoren is onjuist (zie toelichting). Wij adviseren de locatie aan te passen.

10.5

Sommige sensoren (zie toelichting) geven een incorrecte temperatuur weer. Wij adviseren u deze sensoren te laten kalibreren.

10.6

Sommige zones (zie toelichting) worden ten onrechte tegelijk verwarmd en gekoeld. Wij adviseren de stooklijnen zodanig aan te passen dat dit voorkomen wordt.

10.7

Sommige ruimtes (zie toelichting) worden tegelijk verwarmd en gekoeld. Wij adviseren de regeling zodanig aan te passen dat dit voorkomen wordt.

10.8

De stooklijn voor gekoeld water kan waarschijnlijk aangepast worden. Wij adviseren de mogelijkheden hiervoor te laten onderzoeken en de aanpassingen indien mogelijk door te voeren.

11.1

Het energiegebruik van de koelinstallatie wordt momenteel

niet bemeten. Wij adviseren u energiemeters te plaatsen die het energiegebruik van de installatie meten.

11.2

De prestaties van de koelinstallatie wordt momenteel niet bemeten. Wij adviseren u prestatiemeters te plaatsen.

11.3

Er zijn meters voor energie en/of prestaties aanwezig die niet periodiek worden uitgelezen. Wij adviseren u dit vanaf heden wel te doen.

11.4

Het energiegebruik van de koelinstallatie is erg hoog. Wij adviseren u de oorzaak hiervan te laten onderzoeken en zo mogelijk te verhelpen.

11.5

De prestaties van de koelinstallatie zijn erg laag. Wij adviseren u de oorzaak hiervan te laten onderzoeken en zo mogelijk te verhelpen.

12.1

Het opgesteld vermogen van de koelinstallatie is erg hoog. Wij adviseren u het vermogen bij vervanging van de installatie opnieuw te laten bepalen en de installatie daarop af te stemmen.

12.2

Het aantal start/stops is erg hoog. Wij adviseren u een buffer te laten plaatsen door uw installateur.

13.1

Er zijn momenteel klachten van oververhitting. Deze klachten kunnen worden verminderd door de toepassing van buitenzonwering. Wij adviseren u de mogelijkheden hiervoor na te gaan.

13.2

Wij adviseren u de pompen in het gekoeld watersysteem te voorzien van een automatische toerenregeling.

13.3

Wij adviseren u de mogelijkheden voor de toepassing van vrije koeling te onderzoeken.

13.4

Wij adviseren u de mogelijkheden voor de toepassing van absorptiekoeling te onderzoeken. Let hierbij nadrukkelijk of de toepassing ervan leidt tot CO2-reductie.

13.5

Wij adviseren u de mogelijkheden na te gaan voor het gebruik van de condensorwarmte van de koelinstallatie.

13.6

Wij adviseren u de mogelijkheden na te gaan voor het gebruik van warmtepompen en energieopslag.

Algemene adviezen

Overweeg bij renovatie en/of nieuwbouw de toepassing van buitenzonwering. Dit verlaagt de koudevraag.

Overweeg bij renovatie en/of nieuwbouw de toepassing van dakisolatie. Dit verlaagt de koudevraag.

Overweeg bij renovatie en/of nieuwbouw de toepassing van efficiënte apparatuur zoals flatscreens, thin clients et cetera. Dit verlaagt de koudevraag.

Overweeg de toepassing van efficiënte verlichting, zoals LED-verlichting met aanwezigheidsdetectie en daglichtafhankelijke regeling. Dit verlaagt de koudevraag.

Overweeg om printers et cetera centraal te plaatsen en de vrijkomende warmte direct af te zuigen. Dit verlaagt de koudevraag.

Wij adviseren u ten minste eenmaal per 10 jaar een maatwerkadvies te laten uitvoeren naar de mogelijke energiebesparende maatregelen door een gecertificeerd bedrijf.

Kies bij vervanging van installatiecomponenten voor componenten die geschikt zijn voor hoog temperatuur koeling.

Kies bij vervanging van ventilatoren voor de meest energiezuinige varianten.

Kies bij vervanging van koelinstallatie voor de meest energiezuinige varianten.

Kies bij vervanging van de koelinstallatie voor de toepassing van een efficiënte toerenregeling.

Overweeg het gebruik van toerenregeling op de ventilatoren

Onderzoek de mogelijkheden voor verhoging van de verdampertemperatuur. Neem dit onderdeel op in het onderhoudscontract

Onderzoek de mogelijkheden voor verlaging van de condensortemperatuur. Neem dit onderdeel op in het onderhoudscontract

Toelichting bij advies

Nummer

Toelichting

     
     
     

Overige opmerkingen inspecteur

     
     
     
     
     
     

Ondertekening

   

Plaats:

   

Datum:

   

Handtekening:

   
     
     
     
     
     

Bijlage VI. behorende bij de artikelen 3a.4 en 3a.7 van de Regeling Bouwbesluit 2012

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Exameneisen EPBD-A en EPBD-B Airconditioningsystemen

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

In de onderstaande tabel zijn de exameneisen opgenomen voor het diploma EPBD-A en EPBD-B

Omschrijving deskundigheden inspecteur

EPBD-A 1

EPBD-B i

Pre-inspectie

   

Onderscheid maken tussen de verschillende installatietypen en het nominaal koelvermogen bepalen

T

T

De voor de inspectie benodigde gegevens verzamelen (zie tabel in paragraaf 2.1.1: te verzamelen informatie)

P

P

De door de opdrachtgever aangeleverde gegevens op waarde schatten (zie tabel in paragraaf 2.1.1: te verzamelen informatie)

P

P

Beoordeling systeeminformatie

   

Kennis van en inzicht in de F-gassen inspectie

T

De verplicht aanwezige documentatie opstellen

T

T

De beschikbaarheid en de volledigheid van de documentatie controleren

P

P

Zorgdragen voor de juiste voorbereiding op de inspectie

P

P

Bepalen of onderhoud met de juiste regelmaat wordt uitgevoerd door bevoegde instanties

P

Het klachtenregister controleren

P en T

Inspectie koude opwekker

   

De componenten van de koelinstallatie lokaliseren en controleren op belemmeringen voor goede werking

P en T

De werkelijke situatie verifiëren met het principeschema

P en T

De aanwezigheid en conditie van isolatie controleren

P en T

De prestatie van de koelinstallatie vergelijken met een gelijkwaardig systeem.

P en T

De prestatie van het energieopslagsysteem beoordelen.

P en T

Inspectie watercirculatie

   

Vet verschil tussen de aanvoertemperatuur en de retourtemperatuur bepalen en beoordelen

P

Inspectie afgifte condensorwarmte

   

De condensorunits lokaliseren en controleren

P en T

Controleren of de unit zonder belemmeringen lucht kan aanzuigen

P

Nagaan of de unit voldoende onverwarmde lucht kan aanzuigen

P

De draairichting van de ventilatoren vast stellen

T

De afkoeling van het koelwater in de koeltoren beoordelen

P en T

Inspectie warmtewisselaars

   

Warmtewisselaars controleren op vervuiling en de mate van vervuiling vaststellen

P en T

Vaststellen of er aantoonbaar onderhoud plaatsvindt aan de ruimte units

P

Filters controleren en hun conditie vaststellen

P en T

Inspectie luchtbehandeling ruimte

   

De locatie en het type van inblaas- en afzuigroosters controleren op correctheid

T

De toestand van het luchtbehandelingssysteem bepalen

P en T

Inspectie luchtbehandelinssysteem

   

De onderhouds- frequentie en -omvang van de luchtbehandelingsinstallatie beoordelen

T

Filters controleren en hun conditie vaststellen

P en T

De mate van vervuiling van de warmtewisselaar in de luchtbehandelingskast vaststellen

P

Inspectie luchtinlaat

   

De luchtinlaten van de luchtbehandelingskast beoordelen

P

Nagaan of het luchtbehandelingssysteem voldoende onverwarmde lucht kan aanzuigen

P

Inspectie regeling

   

Bepalen of de zonering in de distributie correct is

T

De klok en bijbehorend klokprogramma die de installatie aanstuurt controleren

P

Beoordelen of de sensoren de juiste temperatuur aangeven

P

Vaststellen of ruimtes niet tegelijkertijd worden voorzien van koeling en verwarming

P

De plaats van de temperatuursensoren in het systeem controleren en valideren.

P

Bij 3- of 4-pijps systemen vaststellen of zones niet tegelijkertijd worden voorzien van koeling en verwarming

P

De regeling voor het luchtdebiet controleren en vergelijken met de huidige stand der techniek

P

De regeling voor de temperatuur van het gekoelde water beoordelen

P

Inspectie bemetering

   

Nagaan of er meters zijn geïnstalleerd die het energiegebruik van de installatie meten

P

Nagaan of er meters zijn geïnstalleerd die de prestaties van de installatie meten

P

Bepalen of de meters daadwerkelijk uitgelezen worden

P

Bepalen of het energiegebruik voor koeling realistisch is gezien de aard en het gebruik van het gebouw

P en T

Bepalen of de werkelijke prestatie overeenkomen met de ontwerpgegevens van de installatie

T

Beoordeling grootte

   

Het benodigd vermogen bepalen

P en T

Het opgestelde vermogen bepalen

P en T

P en T

De systeeminhoud beoordelen.

P

Alternatieven

   

De haalbaarheid van alternatieve oplossingen beoordelen

P en T

1 T: exameneis is theoretisch van aard; P: exameneis is praktisch van aard

Bijlage VII. behorende bij artikel 3.10 van de Regeling Bouwbesluit 2012

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Uitgangspunten dynamische rekenmethodiek oververhitting in de zomerperiode

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Er wordt gebruik gemaakt van een dynamisch rekenmodel dat is getest conform BESTEST of ASHRAE 140.

PMV is Predicted Mean Vote, dit is een index die de mate van thermisch comfort aangeeft.

GTO is het aantal gewogen overschrijdingsuren.

Parameters PMV

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

De PMV is afhankelijk van een aantal parameters en wordt per uur bepaald. De belangrijkste parameters daarbij zijn:

  • het metabolisme of activiteitenniveau van de personen. Hierbij wordt uitgegaan van -afhankelijk van het toegepaste rekenmodel c.q. de eenheid waarop de invoer gevraagd wordt – een metabolisme van 64 W/m2 of 1,1 met, waarbij ‘met’ staat voor een eenheid voor de warmteproductie van het menselijk lichaam;

  • de kledingweerstand, een factor die afhankelijk is van de zwaarte van de kleding, uitgedrukt in clo. Hierbij wordt uitgegaan van 0,5 clo;

  • de luchtsnelheid. Hierbij wordt uitgegaan van 0,15 m/s;

  • verder wordt rekening gehouden met de parameters luchttemperatuur, stralingstemperatuur en relatieve luchtvochtigheid: deze parameters worden in het dynamische model zelf berekend.

Weegfactor uren

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

De uren worden geteld wanneer de PMV groter wordt dan 0,5.

Indien het dynamisch rekenmodel niet zelf de GTO berekent, dan moeten de uren met 0,5 ≤ PMV <2,5 worden gewogen volgens de formule: 0,47+0,22*PMV+1,3*PMV2+0,97*PMV3-0,39*PMV4, waarbij uren met een PMV van 2,5 of hoger een factor van 10 krijgen.

Buitenklimaat

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Voor het buitenklimaat wordt uitgegaan van het referentiejaar voor temperatuuroverschrijdingen uit NEN 5060:2018 met 5% overschrijdingskans.

Rekenperiode voor het bepalen van de overschrijdingsuren

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Het aantal GTO-uren wordt bepaald voor alle verblijfsruimten in de woning over de rekenperiode van 30 april t/m 28 september, gedurende 24 uren per dag.

Zonering van de woning

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Voor de zonering van de woning is de indeling zoals bij de vergunningaanvraag is ingediend de basis. Voor de modellering ten behoeve van de temperatuuroverschrijdingsberekening gelden de volgende criteria:

Daarbij moeten ten minste de volgende zones apart worden gemodelleerd:

  • elke verdieping;

  • verblijfsruimten met een gevel op van elkaar verschillende oriëntaties;

  • verblijfsruimten aan dezelfde buitengevel gelegen, waarvan de percentages glasoppervlak ten opzichte van het vloeroppervlak in de desbetreffende verblijfsruimten onderling meer dan 20% verschillen;

  • verblijfsruimten met een verschillend gebruik (woonkamer/keuken/overige verblijfsruimten). Nota bene: als de tekening(en) geen aanduiding geven waar de keuken resp. woonkamer zijn gesitueerd, moet de ruimte met een opstelplaats voor kooktoestel als gecombineerde woonkamer/keuken worden aangehouden, tenzij het gebruiksoppervlakte van deze ruimte kleiner is dan die van de grootste verblijfsruimte in de woning. In dat geval moet de ruimte met opstelplaats voor kooktoestel als keuken worden aangehouden, en de verblijfsruimte met de grootste vloeroppervlakte in de woning als woonkamer.

Inpandige ruimten die geen verblijfsruimte zijn mogen gecombineerd worden met een verblijfsruimte als de vloeroppervlakte van de inpandige ruimten niet meer dan 20% bedraagt van de vloeroppervlakte van de verblijfsruimte waar ze mee gecombineerd worden. Aan een gevel gelegen ruimten die geen verblijfsruimte zijn mogen gecombineerd worden met een verblijfsruimte die aan dezelfde gevel is gelegen, mits het percentage glasoppervlak ten opzichte van het vloeroppervlak in de verblijfsruimte kleiner of gelijk is aan die van de niet-verblijfsruimte.

Bij een woongebouw moet de woning in dat woongebouw met de hoogst berekende TOjuli worden doorgerekend op temperatuuroverschrijdingen.

Nota bene: Voor alle zones waarin zich verblijfsruimten bevinden moet het aantal GTO-uren bepaald worden.

Bouwkundige eigenschappen

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

De in het rekenmodel ingevoerde bouwkundige eigenschappen (samenstelling bouwconstructies: Rc, Uw, dikte, soortelijke massa, warmtecapaciteit, afmetingen, etc.) zijn conform de tekeningen/bestekken etc. die ten behoeve van de vergunningaanvraag zijn ingediend en ook conform de invoergegevens bij de NTA 8800-berekening.

Hierbij geldt voor lineaire en puntvormige thermische bruggen het volgende: Thermische bruggen moeten bepaald conform NTA 8800, par. 8.2.3 en 8.2.4 in het rekenmodel worden opgenomen. De thermische bruggen mogen dus niet met een forfaitaire berekening als bedoeld in par. 8.2.1 en 8.3.3 van de NTA in het rekenmodel worden opgenomen. Thermische bruggen worden toebedeeld aan de uitwendige scheidingsconstructies waarvan zij deel uitmaken. Wanneer een thermische brug een combinatie van verschillende vloer-, gevel- of dakdelen betreft moet de thermische brug evenredig aan de verschillende bouwdelen worden toebedeeld. Thermische bruggen van vloeren met funderingsaansluitingen worden niet aan andere uitwendige scheidingsconstructies toebedeeld.

Het totale warmteverlies van de thermische bruggen (in W/K) van vloeren met funderingsaansluitingen respectievelijk van de overige uitwendige scheidingsconstructies is niet meer dan het totale warmteverlies van de thermische bruggen die in de energieprestatie-berekening voor de energetische nieuwbouweisen voor de vergunningsaanvraag zijn ingevoerd. Voor de kozijnfracties gelden de werkelijke waarden: Aglas/Araam (conform methode A uit par. 7.6.6.2 in NTA 8800).

Infiltratie en ventilatie

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Het infiltratievoud bedraagt 0,21 x qv10;spec dm3/s.m2 (zoals ook ingevoerd in de NTA 8800 berekening).

De ventilatiecapaciteit wordt uitgedrukt in dm3/s en voldoet ten minste aan de minimumeisen in de bouwregelgeving (zoals ook ingevoerd in de NTA 8800 berekening).

De ventilatiecapaciteit moet worden gecorrigeerd voor het regelsysteem met de factor: fctrl uit tabellen 11.5 en 11.6 van NTA 8800.

Van het bovenstaande kan op basis van een door het College van gelijkwaardigheid energieprestatie (Bureau CRG) gecontroleerde en goedgekeurde verklaring worden afgeweken, met inachtneming van de relevante eisen uit de bouwregelgeving

Hierbij wordt rekening gehouden met het maximaal toelaatbare installatiegeluidniveau.

Warmte van de (toevoer)ventilatoren

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Voor de ophoging van de ventilatielucht door warmteafgifte van de ventilatoren (dissipatie) wordt 0,7 K aangehouden.

Spuiventilatie

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

De spuiventilatiecapaciteit waarmee moet worden gerekend bedraagt 3 dm3/s per m2 van de verblijfsruimte. Er mag worden gerekend met de werkelijk aanwezige spuiventilatiecapaciteit, mits bepaald conform NEN 1087, met een maximum van 6 dm3/s per m2 van de verblijfsruimte. Hierbij geldt de randvoorwaarde dat een spuivoorziening niet tegelijkertijd voor twee verschillende ruimten mag worden gebruikt.

De maximale spuitijd bedraagt 4 uur per dag. Spuien mag tussen 7:00 uur en 8:00 uur en tussen 20:00 uur en 23:00 uur. Spuien vindt plaats als de binnenluchttemperatuur hoger is dan 24 °C en de buitenluchttemperatuur hoger is dan 13 °C, maar lager is dan de binnentemperatuur.

Zomernachtventilatie

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Er mag worden gerekend met zomernachtventilatie als de voorzieningen conform voorwaarden zoals die hiervoor zijn opgenomen in NTA 8800 is voldaan. De capaciteit van de zomernachtventilatie is conform de berekende capaciteit in NTA 8800. De locatie van de zomernachtventilatievoorzieningen is conform vergunningsaanvraag/-tekeningen; de spuicapaciteit mag alleen worden toegekend aan de ruimten met een toevoervoorziening voor zomernachtventilatie; de totale capaciteit van zomernachtventilatie wordt oppervlaktegewogen verdeeld over de ruimten met een toevoervoorziening.

De spuitijd voor zomernachtventilatie is of tussen 22:00 uur en 6:00 uur of 24 uur per dag en vindt plaats als de binnentemperatuur hoger is dan 24 °C en de buitentemperatuur hoger is dan 13 °C. Indien in NTA 8800 is gerekend met een automatische regeling op temperatuur, gaat de zomernachtventilatie uit wanneer de buitenluchttemperatuur hoger is dan de binnenluchttemperatuur.

Zonwering

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

De Fc-waarde van de zonwering is conform de opgegeven waarden in NTA 8800 berekening.

De zonwering treedt in werking bij een zonbelasting van 150 W/m2 en hoger.

Interne warmtelast

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

De totale interne warmtelast wordt bepaald conform paragraaf 7.5.2.1 van NTA 8800: in formule: 180 x NP;woonW.

Vervolgens wordt de rekenwaarde van de interne warmtelast bepaald met de volgende formule: rekenwaarde = totale interne warmtelast / (2 x vloeroppervlakte woonkamer en keuken + som van de vloeroppervlakte van de overige verblijfsruimten).

Vervolgens wordt de interne warmtelast als volgt verdeeld:

  • Woonkamer en keuken krijgen 2 maal de rekenwaarde x de vloeroppervlakte als interne warmtelast (W);

  • Overige verblijfsruimten krijgen 1 maal de rekenwaarde x de vloeroppervlakte als interne warmtelast (W).

De hierboven berekende warmtelast wordt 24 uur per dag aangehouden.

Minimale temperatuur

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

In geen van de zones van de woning mag de operatieve temperatuur lager worden dan 20 °C.

Aangrenzende woningen

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Er wordt vanuit gegaan dat via woningscheidende constructies geen warmte-uitwisseling plaatsvindt met een aangrenzende woning of ander gebouw.

Grondtemperatuur

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

Er moet worden uitgegaan van een temperatuur van de grond onder of naast een woning van 12 °C. Voor de grond wordt aan de grondzijde van de vloerconstructie en van een wandconstructie die aan grond of kruipruimte grenzen een warmteweerstand in rekening gebracht van 1,5 m2K/W. Grond wordt niet apart in de berekening gemodelleerd.

Bijlage VIII. behorende bij artikel 3.11, tweede lid, van de Regeling Bouwbesluit 2012

[Regeling vervallen per 01-01-2024]

  • a. Meetgrootheid en meetduur

    In afwijking van paragraaf 2.2 van de Handleiding Meten en Reken Industrielawaai wordt het equivalente A gewogen immissieniveau Li gemeten voor een bedrijfstoestand i, zoals genoemd bij b, over een meetperiode van minimaal 1 minuut.

  • b. Bedrijfstoestand waarbij wordt gemeten

    Het geluidsniveau van de installatie voor warmte- of koudeopwekking wordt gemeten bij het maximale toerental behorende bij de gekozen instelling van de installatie. Er wordt onderscheid gemaakt tussen een bedrijfstoestand in de dagperiode (7:00 - 19:00 uur) en de avond- en nachtperiode (19:00 - 7:00 uur) als de installatie voor deze perioden afzonderlijke instellingen heeft.

    Als het instellen van het maximale toerental bij een installatie niet mogelijk is dan wordt de meting uitgevoerd bij in de tabel 1 beschreven omstandigheden.

    Tabel 1

    Bedrijfstoestand

    Actie

    Instelling aanvoer temperatuur

    buitentemperatuur

    Tapwaterproductie

    warmtapwater-voorraad ten minste 50% leeg tappen met volledig open douche- of badkraan.

    50 °C tapwater

    Maximaal 18 °C

    Ruimteverwarming

    15 minuten voor de meting de systeemregelaar voor alle zones 5 °C hoger instellen dan de aanwezige ruimtetemperatuur.

    Ontwerptemperatuur afgiftesysteem

    Maximaal 10 °C

    Ruimtekoeling

    15 minuten voor de meting de systeemregelaar voor alle zones 5°C lager instellen dan de aanwezige ruimtetemperatuur.

    Ontwerptemperatuur afgiftesysteem

    Minimaal 23 °C

    Hybride (elektrisch of gas-bijstook)

    15 minuten voor de meting de systeemregelaar voor alle zones 5 °C hoger instellen dan aanwezige ruimtetemperatuur en bijstooksysteem blokkeren.

    Ontwerptemperatuur afgiftesysteem bij

    T-bivalent

    Minimaal 5°C en maximaal 10°C

    Naast de genoemde omstandigheden in tabel 1 moet bij installaties voor tapwaterproductie en ruimteverwarming die bij het ontdooien geen gebruik maken van de aanwezige warmte in de woning of van een speciaal warmtebuffer, de meting ook worden uitgevoerd bij het ontdooien.

  • c. Correctie dagperiode

    Indien een installatie een afzonderlijke instelling heeft voor de avond- en nachtperiode (19:00 - 7:00 uur), dan wordt het gemeten geluidsniveau in de dagperiode (7:00 - 19:00 uur) gecorrigeerd met -5 dB.

  • d. Correctie tonaal geluid

    In afwijking van paragraaf 2.3 van de Handleiding Meten en Reken Industrielawaai wordt het gemeten geluidsniveau als volgt gecorrigeerd als sprake is van tonaal geluid:

    de tonaliteit wordt bepaald volgens NEN-ISO 1996-2:2017, Annex J, table J.1, waarbij een tonaliteitscorrectie wordt bepaald van 0 dB naar 6 dB met stappen van 1dB.

    Tot 1 januari 2024 mag in afwijking van de bovengenoemde bepalingsmethode de tonaliteit bepaald worden volgens DIS47315/150257, April 2004 (BfE Basel). Hierbij wordt de tonaliteit bepaalt als een waarde LBi en de aan te houden tonaliteitscorrectie is dan als volgt:

    • LBi< 17,5 een tonaliteitscorrectie van 0 dB;

    • 17,5 ≤ LBi < 25 een tonaliteitscorrectie van 3 dB;

    • LBi >= 25 een tonaliteitscorrectie van 6 dB.

    Indien beide bepalingsmethoden worden toegepast, dan geldt de laagst bepaalde tonaliteitscorrectie.

  • e. Plaats waar gemeten wordt op de perceelgrens met een perceel voor een andere woonfunctie (artikel 3.8, tweede lid, van het besluit).

    • 1. De installatie staat op het maaiveld

      De plaats waar gemeten wordt op de perceelgrens heeft een verticale en een horizontale positie die als volgt worden bepaald:

      • de verticale positie (hoogte) is 1,5 meter boven het maaiveld; en

      • de horizontale positie waar het hoogste invallende geluidsniveau optreedt.

      In afwijking van de bovengenoemde verticale positie (hoogte) wordt bij een gemeenschappelijke, geheel gesloten erfafscheiding met een massa van ten minste 10 kg/m2 en hoogte van ten minste 1,8 meter, gemeten op 0,5 meter boven deze erfafscheiding. Het gemeten geluidsniveau wordt daarbij gecorrigeerd met -5 dB in de volgende gevallen:

      • als op het naastgelegen perceel voor een andere woonfunctie nergens een geluidsniveau optreedt groter dan 40 dB ter plaatse van het midden van te openen ramen of deuren van verblijfsgebieden van de andere woonfunctie; of

      • als op het naastgelegen perceel voor een andere woonfunctie nergens een geluidsniveau optreedt groter dan 40 dB ter plaatse van de mogelijke gevels of daken van de andere woonfunctie.

    • 2. De installatie staat op een vloer van een buitenruimte, op een dak of hangt aan een gevel

      De plaats waar gemeten wordt op de perceelgrens heeft een verticale en een horizontale positie die als volgt worden bepaald:

      • de verticale positie (hoogte) is 1,5 meter boven de onderkant van de installatie; en

      • de horizontale positie waar het hoogste invallende geluidsniveau optreedt.

      In afwijking van de bovengenoemde verticale positie (hoogte) kan worden uitgegaan van een verticale positie van 1,5 meter boven het maaiveld in de volgende gevallen:

      • als op het naastgelegen perceel voor een andere woonfunctie nergens een invallend geluidsniveau optreedt groter dan 40 dB ter plaatse van:

        • 1,5 meter boven het maaiveld; en

        • het midden van te openen ramen of deuren van verblijfsgebieden van de andere woonfunctie; of

      • als op het naastgelegen perceel voor een andere woonfunctie nergens een invallend geluidsniveau optreedt groter dan 40 dB ter plaatse van:

        • 1,5 meter boven het maaiveld; en

        • de mogelijke gevels of daken van de andere woonfunctie.

  • f. Plaats waar gemeten wordt bij een te openen raam of deur (artikel 3.9, derde lid, van het besluit).

    Er wordt gemeten bij het te openen raam of de deur van een aangrenzende woning op hetzelfde perceel waar het hoogste geluidsniveau optreedt. Bij het raam of de deur wordt daarbij op twee plaatsen gemeten op de verticale middellijn van het raam of de deur: één op een hoogte van een kwart en één op een hoogte van driekwart van het raam of de deur. Er wordt gemeten op een afstand van maximaal 2 cm van het raam of de deur. De beide meetwaarden worden energetisch gemiddeld. De gemeten waarde wordt gecorrigeerd met -5 db vanwege de reflectie tegen de achterliggende constructie. De correctie geldt niet bij een raam of deur die grenst aan een buitenruimte.

  1. Koude-terugwinning met behulp van een warmtewiel geldt hierbij niet als actieve koeling. ^ [1]
Naar boven