Distributiekostenbesluit 1973

Geraadpleegd op 25-04-2024.
Geldend van 07-12-2012 t/m heden

Besluit van 30 november 1973, houdende regelen betreffende het vorderen van gelden ter bestrijding van de kosten, verbonden aan de uitvoering van de Distributiewet 1939

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onze Ministers van Economische Zaken en van Landbouw en Visserij van 26 november 1973, nr. 673/639 W.J.A.;

Overwegende, dat regelen dienen te worden gesteld betreffende het vorderen van gelden ter bestrijding van de kosten, verbonden aan de uitvoering van de Distributiewet 1939 (Stb. 633);

Gelet op artikel 10, eerste lid, van genoemde wet;

De Raad van State gehoord (advies van 28 november 1973, nr. 3);

Gezien het nader rapport van Onze voornoemde Ministers van 29 november 1973, nr. 673/665 W.J.A.;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken.

Artikel 2

  • 1 Ter bestrijding van de kosten, die aan de uitvoering van de Distributiewet 1939 (Stb. 633) zijn verbonden, kan Onze Minister vorderen:

    • a. bijdragen ter zake van het krachtens die wet verlenen van vergunningen tot aflevering van distributiegoederen;

    • b. bijdragen ter zake van het krachtens die wet uitreiken van bescheiden.

  • 2 De maatstaf, waarnaar de in het eerste lid, onder a, bedoelde bijdragen worden berekend, wordt door Onze Minister vastgesteld. Deze maatstaf kan voor verschillende categorieën van gevallen verschillend zijn. De bijdrage kan 1½% van de verkoopwaarde der betrokken goederen niet te boven gaan.

  • 3 De in het eerste lid, onder b, bedoelde bijdragen worden door Onze Minister vastgesteld. Zij bedragen ten hoogste € 4,54.

Artikel 3

  • 1 De in artikel 2, onder a of b, bedoelde bijdrage is verschuldigd door degene, te wiens behoeve de vergunning wordt verleend, onderscheidenlijk het bescheid wordt uitgereikt.

  • 2 Onze Minister bepaalt, bij welk orgaan, op welke tijdstippen en op welke wijze de betaling van de verschuldigde bedragen moet geschieden.

Artikel 4

  • 1 Van hem, die regelmatig krachtens artikel 2, eerste lid, onder a, vastgestelde bijdragen heeft te betalen, kan het orgaan, waarbij de betaling moet geschieden, het storten van een voorschot vorderen. Het bedrag van het voorschot wordt door het orgaan bepaald; het kan € 9800,– niet te boven gaan.

  • 2 De bijdragen, welke de betrokkene verschuldigd is, worden verrekend met het door hem gestorte voorschot.

  • 3 De betrokkene dient het voorschot, zodra het tengevolge van de toepassing van het tweede lid tot beneden een door het orgaan vast te stellen grens is gedaald, tot het krachtens het eerste lid bepaalde bedrag aan te vullen.

  • 4 Zodra komt vast te staan, dat de betrokkene niet langer regelmatig bijdragen als in het eerste lid bedoeld heeft te betalen, geeft het orgaan het voorschot of het nog aanwezige gedeelte daarvan aan hem terug.

Artikel 5

Onze Minister kan van de verplichting tot betaling van een krachtens artikel 2 vastgestelde bijdrage, al dan niet onder het stellen van voorwaarden, vrijstelling en, op daartoe strekkend verzoek, ontheffing verlenen.

Artikel 7

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad, waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en aan de Algemene Rekenkamer.

Soestdijk, 30 november 1973

JULIANA.

De Minister van Economische Zaken,

R. F. M. LUBBERS.

De Minister van Landbouw en Visserij,

VAN DER STEE.

Uitgegeven de vierde december 1973.

De Minister van Justitie,

VAN AGT.

Naar boven