Regeling examenprogramma staatsexamen NT2 2012

[Regeling vervallen per 31-12-2012.]
Geraadpleegd op 25-04-2024.
Geldend van 01-01-2012 t/m 30-12-2012

Regeling van het College voor examens van 26 november 2010, nummer Cve-10.1264, houdende vaststelling van het examenprogramma staatsexamen Nederlands als tweede taal 2012 (Regeling examenprogramma staatsexamen NT2 2012)

Het College voor examens,

Gelet op artikel 2, vijfde lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet College voor examens; en het Staatsexamenbesluit Nederlands als tweede taal artikel 10, eerste lid.

Gezien de goedkeuring van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, gegeven op 21 december 2010, nummer 260473;

Besluit:

Artikel 1. Examenprogramma staatsexamen Nederlands als tweede taal 2012

[Regeling vervallen per 31-12-2012]

Het examenprogramma staatsexamen Nederlands als tweede taal 2012 wordt vastgesteld zoals aangegeven in de bijlage 1 bij deze regeling.

Artikel 2. Inwerkingtreding

[Regeling vervallen per 31-12-2012]

Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2012 ten behoeve van de staatsexamens NT2 in 2012 en vervalt per 31 december 2012.

Artikel 3. Citeertitel en bekendmaking

[Regeling vervallen per 31-12-2012]

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling examenprogramma staatsexamen NT2 2012.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Het

College voor examens,

namens deze:

de voorzitter,

H.W. Laan

Bijlage

[Regeling vervallen per 31-12-2012]

Examenprogramma Staatsexamen Nederlands als tweede taal

[Regeling vervallen per 31-12-2012]

1. Examenstof

[Regeling vervallen per 31-12-2012]

Het Staatsexamen Nederlands als tweede taal heeft tot doel personen voor wie het Nederlands niet de moedertaal is en voor wie beheersing van het Nederlands in het dagelijks leven en in het maatschappelijk functioneren van wezenlijk belang is, in staat te stellen een bewijs van voldoende taalbeheersing te behalen. Het examen toetst of de kandidaat voldoende kennis, inzicht en vaardigheden verworven heeft om zich op adequate wijze van het Nederlands te kunnen bedienen in het kader van werk en opleiding, en in het kader van de sociale contacten die daaruit voortvloeien.

In het Staatsexamen Nederlands als tweede taal worden onderzocht:

  • a. de leesvaardigheid;

  • b. de luistervaardigheid;

  • c. de schrijfvaardigheid;

  • d. de spreekvaardigheid.

Het examenprogramma is ontleend aan de examenstof zoals omschreven in het Eindrapport van de Adviescommissie Invoering Certificaten Nederlands als Tweede Taal1. Dit betekent dat het examen tevens een beroep doet op kennis van de Nederlandse samenleving doordat de inhoud van de opdrachten, conform dit advies, is gerelateerd aan Nederlandse opleiding- en werksituaties en aan situaties in het openbare dagelijkse leven in Nederland.

Het Staatsexamen Nederlands als tweede taal kent conform artikel 2 van het Staatsexamenbesluit Nederlands als tweede taal, twee programma’s: programma I en programma II. Programma I toetst kennis, inzicht en vaardigheden die noodzakelijk geacht worden om te kunnen functioneren in opleidingen op MBO 3-4-niveau en, in op dat niveau van geschoolde arbeid gelegen, functies op de arbeidsmarkt. Programma II toetst kennis, inzicht en vaardigheden die noodzakelijk geacht worden om te kunnen functioneren in het hoger onderwijs, en in midden- en hogere functies op de arbeidsmarkt.

2. Beoordeling

[Regeling vervallen per 31-12-2012]

Het College voor examens stelt bij het vaststellen van de examens en de daarbij behorende beoordeling een cesuur vast. Deze kan nadat het examenonderdeel is afgenomen en de gegevens bekend zijn door het College eventueel bijgesteld worden. De kandidaat is geslaagd indien het resultaat voldoende is.

Het examenwerk van de examenonderdelen Lezen en Luisteren wordt gecontroleerd vóórdat het automatisch wordt verwerkt.

Het examenwerk van de examenonderdelen Spreken en Schrijven wordt door ten minste twee onafhankelijke daartoe door het College voor examens bevoegd verklaarde beoordelaars beoordeeld. Bij de beoordeling wordt afhankelijk van de aard van de opdrachten gebruik gemaakt van verschillende meer-puntsschalen. Indien de scores van beide beoordelaars een verschil vertonen dat groter is dan de door het College voor examens bij de vaststelling van de examens bepaalde marge, wordt het oordeel van een derde beoordelaar gevraagd. In dat geval worden uitsluitend de twee oordelen die het dichtst bijeen liggen, gemiddeld tot een eindoordeel.

Toelichting per examenonderdeel

[Regeling vervallen per 31-12-2012]

a. Leesvaardigheid

[Regeling vervallen per 31-12-2012]

Het examenonderdeel Lezen wordt afgenomen in één zitting. Het examenonderdeel Lezen omvat het beantwoorden van een aantal vragen en/of het uitvoeren van een of meer opdrachten naar aanleiding van schriftelijke teksten waaruit moet blijken dat de kandidaat de volgende begintermen, waarvan verondersteld wordt dat ze voorwaardelijk zijn voor van huis uit niet-Nederlandstaligen die een start wensen te maken binnen een Nederlandse opleiding of arbeidsplaats boven het niveau van ongeschoolde arbeid, beheerst.

Handelingen

  • 1. De kandidaat kan zich oriënteren op tekstsoort, intenties van de auteur, publiek, opbouw en inhoud van een tekst, met gebruikmaking van tekstkenmerken zoals lay-out, illustraties, koppen, tussenkoppen en aanhef.

  • 2. De kandidaat kan informatie over de hoofdzaken van een tekst vinden en begrijpen.

  • 3. De kandidaat kan de strekking van (relevante) gedeelten van een tekst ook in detail bepalen.

  • 4. De kandidaat kan, gegeven een bepaalde informatiebehoefte, specifieke informatie in een tekst opzoeken, weergeven en ordenen.

Bovenstaande handelingen kunnen verricht worden op teksten met de volgende kenmerken:

  • 1. De tekstonderwerpen zijn niet-fictioneel.

  • 2. De teksten zijn geschreven voor een niet-gespecialiseerd publiek.

  • 3. De teksten zijn informatief, instructief, beschouwend of persuasief van aard of bedoeld om informatie te verkrijgen, en niet-diverterend.

  • 4. De teksten zijn authentiek of hebben de kenmerken van authentieke teksten.

Condities

  • 1. Bij het lezen van teksten is het gebruik van woordenboeken toegestaan.

  • 2. Het uitvoeren van de voornoemde handelingen op voornoemde teksten moet binnen een gestelde tijdlimiet gerealiseerd worden.

Onderscheid programma I en programma II

Het onderscheid tussen beide programma’s komt tot uitdrukking in de tekstonderwerpen, in de gekozen werk- en opleidingssituaties en in het functioneringsniveau. Programma I wordt gekenmerkt door concrete onderwerpen, terwijl het abstractieniveau in programma II hoger zal zijn. In programma II spelen beschouwende/betogende teksten een belangrijkere rol dan in programma I.

Voor programma I geldt dat er in de vragen bij de opgaven geen woorden voorkomen die niet zijn opgenomen in het Basiswoordenboek Nederlands (De Kleijn en Nieuwborg 1983). In de vragen bij de opgaven worden evenmin woorden bevraagd die niet zijn opgenomen in het Basiswoordenboek Nederlands, tenzij die woorden in de tekst worden verklaard. Een uitzondering wordt gemaakt voor bepaalde woorden die niet in het Basiswoordenboek Nederlands zijn opgenomen, maar waarvan verondersteld mag worden dat de kandidaten deze receptief beheersen (bijvoorbeeld ‘computer’). Deze woorden kunnen eventueel voorkomen in de opgaven en bevraagd worden. Voor programma II zijn er wat betreft het woordgebruik geen beperkingen.

b. Luistervaardigheid

[Regeling vervallen per 31-12-2012]

Het examenonderdeel Luisteren wordt afgenomen in één zitting en omvat het beantwoorden van een aantal schriftelijke vragen en/of het uitvoeren van een of meer schriftelijke opdrachten naar aanleiding van via centrale afspeelapparatuur ten gehore gebrachte luisterteksten waarin wordt getoetst of de kandidaat de volgende begintermen, waarvan verondersteld wordt dat ze voorwaardelijk zijn voor van huis uit niet-Nederlandstaligen die een start wensen te maken binnen een Nederlandse opleiding of arbeidsplaats boven het niveau van ongeschoolde arbeid, beheerst.

Handelingen

  • 1. De kandidaat kan informatie over de hoofdzaken van een tekst verstaan en begrijpen.

  • 2. De kandidaat kan de strekking van (relevante) gedeelten van een tekst ook in detail verstaan en begrijpen.

Bovenstaande handelingen kunnen verricht worden op teksten met de volgende kenmerken:

  • 1. De tekstonderwerpen zijn niet-fictioneel.

  • 2. De teksten zijn gericht op een niet-gespecialiseerd publiek.

  • 3. De teksten zijn informatief, instructief, beschouwend of persuasief van aard en niet-diverterend.

  • 4. De teksten zijn authentiek of hebben de kenmerken van authentieke teksten.

  • 5. De teksten zijn spontaan gesproken.

  • 6. Er wordt geen receptieve beheersing van Nederlandse dialecten en/of sociolecten getoetst. De teksten kunnen wel door dialecten en/of sociolecten gekleurd zijn, dat wil zeggen dat er teksten kunnen voorkomen waarbij men kan horen uit welke regio of groepering de spreker afkomstig is.

  • 7. De spreker houdt geen rekening met een van huis uit niet-Nederlandstalige toehoorder of gesprekspartner.

Condities

  • 1. De kandidaat weet vooraf op welke zaak of zaken de aandacht gericht moet worden doordat de instructie uitsluitsel geeft over het doel van de uit te voeren taalhandeling(en).

  • 2. Voor het uitvoeren van de voornoemde handelingen worden de luisterteksten één keer ten gehore gebracht.

Onderscheid programma I en programma II

Het onderscheid tussen beide programma’s komt tot uitdrukking in de tekstonderwerpen, in de gekozen werk- en opleidingssituaties en in het functioneringsniveau. Programma I wordt gekenmerkt door concrete onderwerpen, terwijl het abstractieniveau in programma II hoger zal zijn. In programma II spelen beschouwende/betogende teksten een belangrijkere rol dan in programma I.

Voor programma I geldt dat er in de vragen bij de opgaven geen woorden voorkomen die niet zijn opgenomen in het Basiswoordenboek Nederlands (De Kleijn en Nieuwborg 1983). In de vragen bij de opgaven worden evenmin woorden bevraagd die niet zijn opgenomen in het Basiswoordenboek Nederlands, tenzij die woorden in de tekst worden verklaard. Een uitzondering wordt gemaakt voor bepaalde woorden die niet in het Basiswoordenboek Nederlands zijn opgenomen, maar waarvan verondersteld mag worden dat de kandidaten deze receptief beheersen (bijvoorbeeld ‘computer’). Deze woorden kunnen eventueel voorkomen in de opgaven en bevraagd worden. Voor programma II zijn er wat betreft het woordgebruik geen beperkingen.

c. Schrijfvaardigheid

[Regeling vervallen per 31-12-2012]

Het examenonderdeel Schrijven wordt afgenomen in één zitting. In programma I worden deelschrijftaken en korte schrijftaken onderscheiden, in programma II deelschrijftaken, korte schrijftaken en lange schrijftaken. In het examenonderdeel schrijven wordt getoetst of de kandidaat de volgende begintermen, waarvan verondersteld wordt dat ze voorwaardelijk zijn voor van huis uit niet-Nederlandstaligen die een start wensen te maken binnen een Nederlandse opleiding of arbeidsplaats boven het niveau van ongeschoolde arbeid, beheerst.

Handelingen

  • 1. De kandidaat kan inlichtingen geven en vragen.

  • 2. De kandidaat kan gevoelens, belangstelling en voorkeur tot uitdrukking brengen en ernaar vragen.

  • 3. De kandidaat kan meningen geven en vragen.

  • 4. De kandidaat kan bedanken, feliciteren, zich verontschuldigen, uitnodigen.

  • 5. De kandidaat kan voorwerpen, personen, figuren en processen beschrijven.

  • 6. De kandidaat kan instrueren.

  • 7. De kandidaat kan verslag uitbrengen.

  • 8. De kandidaat kan beoordelen, argumenteren en bepleiten.

  • 9. De kandidaat kan aantekeningen n.a.v. gesprekken en mondeling gedane mededelingen maken.

  • 10. De kandidaat kan formulieren en andere gestandaardiseerde vragenlijsten invullen.

Bovenstaande handelingen monden uit in teksten met de volgende kenmerken:

  • 1. De tekstonderwerpen zijn niet-fictioneel.

  • 2. De teksten variëren in lengte.

Kwaliteit van de uitvoering

  • 1. Het schrijfproduct is in de gegeven situatie adequaat.

  • 2. Het schrijfproduct is leesbaar.

  • 3. Het schrijfproduct maakt hoofdzaken en relevante details duidelijk.

  • 4. Het schrijfproduct is – wanneer het een langere tekst betreft – duidelijk gestructureerd.

  • 5. Het schrijfproduct bevat relevante standaardformuleringen en briefconventies.

  • 6. Het schrijfproduct voldoet aan eisen van formele correctheid waarbij enige fouten tegen spelling en/of grammatica zijn toegestaan.

Condities

  • 1. Bij het schrijven van teksten mogen woordenboeken worden gebruikt.

  • 2. Het schrijven van de voornoemde teksten moet binnen een gestelde tijdlimiet gerealiseerd worden.

Onderscheid tussen programma I en programma II

Het onderscheid tussen beide programma’s komt tot uitdrukking in de tekstonderwerpen, in de gekozen werk- en opleidingssituaties en in het functioneringsniveau. Programma I wordt gekenmerkt door concrete onderwerpen, terwijl het abstractieniveau in programma II hoger zal zijn. In programma II spelen beschouwende/betogende teksten een belangrijkere rol dan in programma I. In programma I worden deelschrijftaken en korte schrijftaken onderscheiden, in programma II deelschrijftaken, korte schrijftaken en lange schrijftaken.

d. Spreekvaardigheid

[Regeling vervallen per 31-12-2012]

Het examenonderdeel Spreken wordt afgenomen in één zitting en kent verschillende typen opdrachten. In programma I worden korte en middellange opdrachten onderscheiden, in programma II korte, middellange en lange opdrachten. De stimuli worden zowel mondeling als schriftelijk aangeboden.

Het examenonderdeel Spreken wordt afgenomen in een talenpracticum. In het examenonderdeel Spreken wordt getoetst of de kandidaat de volgende begintermen, waarvan verondersteld wordt dat ze voorwaardelijk zijn voor van huis uit niet-Nederlandstaligen die een start wensen te maken binnen een Nederlandse opleiding of arbeidsplaats boven het niveau van ongeschoolde arbeid, beheerst.

Handelingen

  • 1. De kandidaat kan inlichtingen geven en vragen.

  • 2. De kandidaat kan gevoelens, belangstelling en voorkeur tot uitdrukking brengen en ernaar vragen.

  • 3. De kandidaat kan genuanceerd standpunten en meningen weergeven, verklaren, beargumenteren en becommentariëren.

  • 4. De kandidaat kan bedanken, feliciteren, zich verontschuldigen, uitnodigen.

  • 5. De kandidaat kan beoordelen, bepleiten, klagen en onderhandelen.

  • 6. De kandidaat kan instrueren.

  • 7. De kandidaat kan voorwerpen, personen, figuren, gebeurtenissen en processen beschrijven.

  • 8. De kandidaat kan een gesprek, bijdrage of antwoord beginnen en afsluiten.

  • 9. De kandidaat kan aandacht vragen, verduidelijkingen en herhalingen bewerkstelligen.

Bovenstaande handelingen monden uit in teksten met de volgende kenmerken:

  • 1. De tekstonderwerpen zijn niet-fictioneel.

  • 2. De teksten variëren in lengte.

Kwaliteit van de uitvoering

  • 1. Het spreekproduct is in de gegeven situatie adequaat.

  • 2. Het spreekproduct is verstaanbaar.

  • 3. De spreker maakt hoofdzaken en relevante details duidelijk.

  • 4. Het spreekproduct is – wanneer het een langere tekst betreft – duidelijk gestructureerd.

  • 5. Het spreekproduct bevat relevante standaardformuleringen.

  • 6. Het spreekproduct is passend bij situatie, onderwerp en gesprekspartner(s).

  • 7. Het spreekproduct voldoet aan eisen van formele correctheid waarbij enige fouten tegen uitspraak en/of grammatica zijn toegestaan.

Condities

  • 1. Bij het voorbereiden van langere spreektaken wordt enige voorbereidingstijd gegeven.

  • 2. Het produceren van de voornoemde teksten moet binnen een gestelde tijdlimiet gerealiseerd worden.

Onderscheid programma I en programma II

Het onderscheid tussen programma I en programma II komt tot uitdrukking in de tekstonderwerpen, in de gekozen werk- en opleidingssituaties en in het functioneringsniveau. Programma I wordt gekenmerkt door concrete onderwerpen, terwijl het abstractieniveau in programma II hoger zal zijn. In programma II spelen beschouwende/betogende en instructieve teksten een belangrijkere rol dan in programma I. In programma I worden korte en middellange opdrachten onderscheiden, in programma II korte, middellange en lange opdrachten.

  1. Adviescommissie Invoering Certificaten Nederlands als Tweede Taal (1991), Certificaten Nederlands als tweede taal. Startbewijzen voor onderwijs en arbeidsmarkt. Publicatie van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen. ^ [1]
Naar boven