Circulaire toelating en uitzetting Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Geraadpleegd op 31-10-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 19-02-2015.
Geldend van 19-02-2015 t/m 30-09-2015

Circulaire toelating en uitzetting Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Rijksdienst

Caribisch Nederland

Immigratie- en Naturalisatiedienst

Oktober 2010

Afkortingenlijst CTU-BES

Awb

Algemene wet bestuursrecht

BMS

Border Management System

BTU-BES

Besluit toelating en uitzetting Bonaire, Sint Eustatius en Saba

BV

Besloten vennootschap

BZ

Ministerie/Minister van Buitenlandse Zaken

CROHO

Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs

CTU-BES

Circulaire toelating en uitzetting Bonaire, Sint Eustatius en Saba

DMB

Directie Migratie Beleid

EU

Europees Unie

EVRM

Europees Verdrag van de Rechten van de Mens

   

HBO

Hoger beroep onderwijs

HIG

Herziene instructie aan de gezaghebbers

ICT

Information and Communication Technologies

IND-BES

Immigratie- en Naturalisatiedienst Bonaire, Sint Eustatius en Saba

   

KMar

Koninklijke Marechaussee

   

Model MBES

Model Bonaire, Sint Eustatius en Saba

MVV

Machtiging tot voorlopig verblijf

   

NA

Nederlandse Antillen

NV

Naamloze Vennootschap

   

OC&W

Ministerie/Minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap

OM

Openbaar Ministerie

   

RSC

Regionaal Service Centrum

RWN

Rijkswet op het Nederlanderschap

RTU-BES

Regeling toelating en Uitzetting Bonaire, Sint Eustatius en Saba

SWZ

Ministerie/Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

   

TBC

Tuberculose

TWV

Tewerkstellingsvergunning

   

UNHCR

United Nations High Commissioner for Refugees

UNRWA

United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near

USD

United States dollar

   

VN

Verenigde Naties

Vof

Vennootschap onder firma

   

WarBES

Wet administratieve rechtspraak Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Wav BES

Wet arbeid vreemdelingen Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Wobka

Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie

Wbp-BES

Wet bescherming persoonsgegevens Bonaire, Sint Eustatius en Saba

WTU-BES

Wettoelating en uitzetting Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Hoofdstuk 1. Toegang

1. Begrippen

In artikel 1 WTU-BES, artikel 1.1 en artikel 1.2 BTU-BES worden de definities van verschillende woorden aangegeven.

Aanvullend hierop zijn de volgende begrippen met hun omschrijvingen nog van belang:

  • a. vervoerder: een natuurlijke en rechtspersoon die beroepsmatig personen vervoert;

  • b. passagiers: alle aan boord van een schip en luchtvoertuig verblijvende personen, niet zijnde verstekelingen, die geen deel uitmaken van de bemanning;

  • c. bemanning: de personen die zijn aangemonsterd om aan boord rechtstreeks met de vaart verband houdende werkzaamheden te verrichten, en als zodanig op de bemanningslijst staan vermeld;

  • d. scheepsagent: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die ter plaatse de reder in al zijn functies als reder vertegenwoordigt;

  • e. verstekeling: een persoon die zich ophoudt op een schip of in de lading van een schip, zonder de toestemming van de vervoerder of de kapitein van het schip en wiens aanwezigheid op het schip wordt ontdekt na vertrek uit een haven of wiens aanwezigheid in de lading wordt ontdekt in de haven van aankomst;

  • f. cruiseschip; een vaartuig dat een route volgt volgens een van te voren vastgesteld programma dat toeristische activiteiten in de verschillende havens omvat en waarbij tijdens de reis in beginsel geen passagiers in- of uitschepen.

2. Grensbewaking

2.1. Toepassing van bevoegdheden van ambtenaren

De met grensbewaking belaste ambtenaren zijn genoemd in artikel 22a WTU-BES. Alle ambtenaren belast met grensbewaking zijn, zonder territoriale beperkingen, bevoegd deze taken binnen de openbare lichamen uit te oefenen. Met het oog op een efficiënte uitvoering van deze taken en het toezicht op personen richten de ambtenaren van KMar zich in beginsel primair op de grensbewaking en de ambtenaren van de politie op het toezicht op vreemdelingen. Op de eilanden Saba en Sint Eustatius wordt het toezicht door de ambtenaren van de KMar uitgevoerd.

De ambtenaren van de KMar en de ambtenaren van de politie oefenen de grensbewaking uit onder leiding van de Commandant van de KMar en het toezicht op vreemdelingen onder leiding van de Korpschef. De bevoegdheden van deze ambtenaren zijn uiteengezet in artikel 22d tot en met 22g van de WTU-BES.

2.2. Grensdoorlaatpost

Grensbewaking wordt uitgeoefend in verband met het in en uit de openbare lichamen reizen van personen. Iedereen is in principe verplicht bij grensoverschrijding een grensdoorlaatpost te passeren (zie artikel 2m WTU-BES) en zich daar te melden bij een ambtenaar belast met de grensbewaking. In de regel worden de grensdoorlaatposten bediend door ambtenaren van de KMar.

In de openbare lichamen fungeren alleen zee- en luchthavens als grensdoorlaatpost. In artikel 6.2 BTU-BES staan de grensdoorlaatposten opgesomd:

  • a. in het openbaar lichaam Bonaire: de rede van Kralendijk, Blauwe Pan en Brazil en de Flamingo luchthaven;

  • b. in het openbaar lichaam Sint Eustatius: de Oranjebaai en de luchthaven van Sint Eustatius;

  • c. in het openbaar lichaam Saba: de Fortbaai en de luchthaven van Saba.

Melden bij de hierboven genoemde grensdoorlaatposten kan alleen binnen de tijd dat de desbetreffende doorlaatpost is opengesteld. Voor de openingstijden van de grensdoorlaatposten wordt verwezen naar de RTU-BES.

Tijdelijke grensdoorlaatposten worden ingesteld met het oog op bijzondere omstandigheden en zijn gedurende de tijd dat zij zijn opengesteld te beschouwen als gewone grensdoorlaatposten.

Bovenstaande verdeling laat onverlet dat de uitvoerende diensten elkaar, indien nodig, kunnen bijstaan in de uitoefening van de grensbewakingstaken.

Op grond van artikel 6.4 BTU-BES moet iedereen, die zich op of nabij een plaats bevindt waar een grensdoorlaatpost is gevestigd, zich houden aan de daar door de ambtenaren belast met grensbewaking gegeven aanwijzingen.

Bij een grensdoorlaatpost wordt aan een vreemdeling toegang verleend, dan wel geweigerd. Aan de vreemdeling die om toegang verzoekt, kan de toegang worden geweigerd op de gronden bedoeld in artikel 2r WTU-BES.

Op grond van artikel 3.1, eerste lid, BTU-BES vindt een weigering van de toegang altijd schriftelijk plaats.

Als de toegang wordt geweigerd, moet de vreemdeling onmiddellijk de openbare lichamen verlaten, waarbij de aanwijzingen van de ambtenaar belast met de grensbewaking, op grond van artikel 6.4 BTU-BES, moeten worden opgevolgd.

2.3. Toegangsvoorwaarden

Op grond van artikel 2r WTU-BES moet een vreemdeling:

  • a. in het bezit zijn van een geldig document voor grensoverschrijding;

  • b. in het bezit zijn van een visum voor kort verblijf, terugkeervisum, mvv, tenzij de vreemdeling houder is van een geldige verblijfstitel;

  • c. het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf aannemelijk maken;

  • d. aantonen dat hij beschikt over voldoende middelen van bestaan voor zowel de duur van het voorgenomen verblijf als de terugreis naar het land van herkomst of de doorreis naar een derde land waar toegang is gewaarborgd, dan wel in staat is deze middelen rechtmatig te verwerven;

  • e. aantonen geen gevaar voor de openbare orde, openbare veiligheid, de volksgezondheid of de internationale betrekkingen te vormen.

De vreemdeling moet desgevraagd de in artikel 6.3 BTU-BES genoemde documenten en inlichtingen aan de ambtenaar belast met de grensbewaking tonen dan wel verstrekken.

Als de vreemdeling niet voldoet aan de voorwaarden zoals omschreven in artikel 2r WTU-BES, wordt hem de toegang geweigerd. Verder kan de ambtenaar belast met grensbewaking de vreemdeling de toegang tot de openbare lichamen weigeren als de vreemdeling eerder de maximale duur van het toegestane verblijf in de openbare lichamen heeft overschreden.

Tot slot weigert de ambtenaar de toegang aan de vreemdeling die is gesignaleerd ter fine van weigering van de toegang. Hiervan kan worden afgeweken als de Minister dit noodzakelijk acht op grond van klemmende redenen van humanitaire aard, in het belang van het land of internationale betrekkingen.

Onder bepaalde voorwaarden kan desondanks toegang worden verleend wanneer niet (volledig) wordt voldaan aan de voorwaarden voor toegang zoals genoemd in deze paragraaf. Zie hiervoor paragraaf 3.5 van dit hoofdstuk.

2.3.1. Geldig document voor grensoverschrijding

In artikel 2r, eerste lid, onder a, WTU-BES is bepaald dat de toegang aan een vreemdeling wordt geweigerd, als deze niet in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding. Voor de nadere uitwerking van de voorwaarde om te beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding wordt verwezen naar de artikelen 3.5 en 3.6 BTU-BES.

Het bezit van een geldig (nationaal) paspoort is een algemeen uitgangspunt. Het paspoortvereiste wordt onder meer gesteld als waarborg voor terugkeer.

Onder een paspoort wordt verstaan:

  • a. een mede in de Engelse of Franse taal gesteld document voor grensoverschrijding;

  • b. een document op grond waarvan de houder is toegestaan naar het buitenland te reizen; en

  • c. een document waarmee de houder kan terugkeren naar het land van afgifte.

Het grensoverschrijdingsdocument moet zijn afgegeven door de bevoegde autoriteiten van een door Nederland erkende staat. Een uitzondering hierop vormt Taiwan. Dit land wordt door Nederland niet erkend, terwijl het reisdocument van Taiwan wel wordt erkend als geldig document voor grensoverschrijding.

Het document voor grensoverschrijding moet zijn voorzien van een goedgelijkende pasfoto van de houder en moet door de houder zijn ondertekend. Daarnaast moet dit document in het algemeen de volgende gegevens bevatten:

  • a. de familienaam;

  • b. de voorna(a)m(en);

  • c. de nationaliteit;

  • d. de geboorteplaats en -datum van de houder.

De geldigheidsduur van het paspoort moet de duur van het voorgenomen verblijf overschrijden.

De door het Koninkrijk der Nederlanden uitgegeven documenten die worden aangemerkt als geldig document voor grensoverschrijding zijn opgenomen in de (Rijks)Paspoortwet.

Afgifte van bijzondere doorlaatbewijzen aan de grens

Op grond van art 3.5, vierde lid, BTU-BES kan worden afgeweken van het vereiste bezit van een geldig document voor grensoverschrijding.

Aan niet-visumplichtige vreemdelingen (voor de visum wet- en regelgeving: zie de Rijksvisumwet) die bij binnenkomst niet beschikken over het vereiste document voor grensoverschrijding kan aan de grens, met het oog op kort verblijf, een bijzonder doorlaatbewijs worden afgegeven. Dit doorlaatbewijs is als model opgenomen in de RTU-BES. Dit bijzonder doorlaatbewijs wordt na afgifte hiervan aangemerkt als een geldig document voor grensoverschrijding.

Voorwaarden afgifte

De ambtenaar belast met grensbewaking is bevoegd om zelfstandig een bijzonder doorlaatbewijs af te geven aan een niet-visumplichtige vreemdeling. Voor afgifte moet steeds aan elk van de volgende voorwaarden zijn voldaan:

  • a. er is sprake van een situatie van overmacht. Bij situaties van overmacht kan bijvoorbeeld worden gedacht aan passagierende zeelieden van wie het schip onaangekondigd is uitgevaren, drenkelingen en personen die het slachtoffer zijn geworden van diefstal. Als een vreemdeling zijn paspoort is vergeten, is geen sprake van een overmachtsituatie;

  • b. de vreemdeling kan aantonen dat er een dringende en gegronde reden voor verlening van toegang bestaat;

  • c. de vreemdeling kan aannemelijk maken dat de duur van het verblijf niet langer dan twee weken zal bedragen; en

  • d. de vreemdeling is in het bezit van een document waaruit zijn identiteit blijkt, bij voorkeur voorzien van een pasfoto, afgegeven door een officiële instelling (dit laatste vereiste geldt niet voor kinderen beneden de leeftijd van zestien jaar die reizen in gezelschap van hun ouder(s), grootouder(s) of voogd). Als de vreemdeling wel beschikt over een document waaruit zijn identiteit blijkt maar dat niet is voorzien van een foto, moet op het bijzonder doorlaatbewijs een foto van de vreemdeling worden bevestigd.

Voor de afgifte van bijzondere doorlaatbewijzen zijn geen leges verschuldigd.

2.3.2. Visum voor kort verblijf, terugkeervisum, machtiging tot voorlopig verblijf (mvv)

Behalve als de vreemdeling houder is van een geldige verblijfstitel, is een van de voorwaarden voor toegang voor de visumplichtige vreemdeling, het in het bezit zijn van een visum voor kort verblijf, een terugkeervisum of een mvv. Zie artikel 2r, eerste lid, onder b, WTU-BES.

Voor een nader uitleg van het hebben van een visum kort verblijf wordt verwezen naar de Rijksvisumwet (artikel 5, tweede lid).

De regels over het terugkeervisum worden nader uitgewerkt in paragraaf 6 van dit hoofdstuk.

De voorwaarden voor een mvv staan in hoofdstuk 3 van de CTU-BES.

2.3.3. Het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf

Het door de vreemdeling opgegeven doel en de duur van het voorgenomen verblijf moet aannemelijk worden gemaakt. Ter onderbouwing hiervan moet de vreemdeling alle gegevens verstrekken en beschikbare documenten tonen. Indien het doel en de voorgenomen verblijfsduur niet voldoende aannemelijk zijn gemaakt wordt de toegang op grond van artikel 2r, eerste lid, onder c, WTU-BES geweigerd.

Als de vreemdeling gebruikt heeft gemaakt van een elektronisch ticket en daarom niet in het bezit is van een retourpassagebiljet, kan de ambtenaar belast met grensbewaking met toestemming van de vreemdeling hierover inlichtingen inwinnen. De betreffende luchtvaartmaatschappij heeft hiervoor een informatiepunt beschikbaar gesteld. Als de vreemdeling geen toestemming verleent aan de ambtenaar belast met grensbewaking om de bovenbedoelde informatie op te vragen bij de betreffende luchtvaartmaatschappij en niet op een andere manier het doel en de duur van het voorgenomen verblijf aannemelijk kan maken, wijst de ambtenaar de vreemdeling er op dat dit tot toegangsweigering kan leiden.

2.3.4. Voldoende middelen van bestaan

Als toegangsvoorwaarde voor verblijf van ten hoogste drie maanden geldt het vereiste om te beschikken over voldoende middelen van bestaan (zie artikel 2r, eerste lid, onder d WTU-BES en artikel 3.8 BTU-BES). Overigens wordt ook in het kader van de aanvraag tot het verlenen van een visum voor kort verblijf bezien of de vreemdeling beschikt over voldoende middelen van bestaan voor de duur van het voorgenomen verblijf.

De middelen moeten toereikend zijn om te voorzien in zowel de kosten van het verblijf in de openbare lichamen als in de kosten van de reis naar een plaats buiten de openbare lichamen waar de toegang is gewaarborgd. Of de middelen waarover de vreemdeling kan beschikken toereikend zijn, hangt af van verschillende (persoonsgebonden) factoren, waaronder:

  • a. de duur van het voorgenomen verblijf;

  • b. het reisdoel;

  • c. de persoonlijke omstandigheden; en

  • d. de aard van het gebruikte vervoermiddel.

Vaste maatstaven zijn in dit verband niet te geven. Ter indicatie kan worden aangenomen dat vreemdelingen die zelfstandig reizen, moeten kunnen voorzien in de kosten van hun verblijf en onderdak. Voor de openbare lichamen komt dit neer op een bedrag van minimaal USD 1000 per week per persoon. Dit bedrag is exclusief de eventuele kosten voor een vliegreis naar een plaats buiten de openbare lichamen waar de toegang is gewaarborgd.

Aan vreemdelingen van wie niet zeker is dat zij over voldoende middelen van bestaan kunnen beschikken, kan onder voorwaarden toegang worden verleend voor:

  • a. de duur van het voorgenomen verblijf; en/of

  • b. voor de terugreis/reis naar een derde land.

Zie hiervoor paragraaf 3.5 van dit hoofdstuk.

Een voorwaarde voor toegang is dat de vreemdeling -indien nodig- zekerheid stelt (zie artikel 3.9, tweede lid, BTU-BES) voor de kosten van de reis naar een plaats buiten de openbare lichamen waar zijn toelating is gewaarborgd. Dit doet hij door:

  • 1. het deponeren van een retourpassagebiljet of een garantiesom (het deponeren van een garantiesom is alleen mogelijk in zeer uitzonderlijke gevallen); of

  • 2. een in de openbare lichamen wonende solvabele derde die zich garant stelt door ondertekening van een garantverklaring (MBES14 CTU-BES).

1. retourpassagebiljet en garantiesom

Aan de vreemdeling kan worden verzocht een in zijn bezit zijnde retourpassagebiljet te deponeren tot zekerstelling. Als de vreemdeling gebruik heeft gemaakt van een elektronisch ticket en daarom niet in het bezit is van een retourpassagebiljet, wijst de ambtenaar belast met grensbewaking de vreemdeling op de mogelijkheid om alsnog door de luchtvaartmaatschappij een retourpassagebiljet te laten printen. Als de betreffende luchtvaartmaatschappij hier niet aan kan of wil voldoen, behoudt de ambtenaar belast met grensbewaking de bevoegdheid tot het stellen van zekerheid. De geldigheid van het retourpassagebiljet moet de duur van het voorgenomen verblijf overschrijden.

Het deponeren van een garantiesom als middel voor het stellen van zekerheid is alleen mogelijk in zeer uitzonderlijke situaties.

Beheer retourpassagebiljet en garantiesom

Aan vreemdelingen die bij binnenkomst in de openbare lichamen een garantiesom of een retourpassagebiljet deponeren, wordt een folder uitgereikt. Hierin wordt informatie verschaft over ontvangst, beheer en teruggave van aan de grens gedeponeerde garantiesommen en retourpassagebiljetten.

Aan de vreemdeling die een retourpassagebiljet of een garantiesom deponeert, wordt ook een bewijs van inname afgegeven. Ook aan een derde die een garantiesom deponeert, wordt een bewijs van inname afgegeven.

De Commandant van de KMar beheert de bij hem gedeponeerde retourpassagebiljetten en garantiesommen. Over gedeponeerde garantiesommen wordt geen rente vergoed.

Teruggave en restitutie in de openbare lichamen

De vreemdeling die een retourpassagebiljet of een garantiesom heeft gedeponeerd, moet zich voor teruggave daarvan rechtstreeks wenden tot de beherende instantie. Hetzelfde geldt voor derden die een garantiesom ten behoeve van een vreemdeling hebben gedeponeerd.

De garantiesom dan wel het retourpassagebiljet wordt aan de vreemdeling teruggegeven op vertoon van het ontvangstbewijs, als:

  • a. voldoende zekerheid bestaat over het vertrek van de vreemdeling (op eigen kosten); of

  • b. naderhand een aanvraag om een verblijfsvergunning wordt ingewilligd.

Garantiesommen gedeponeerd door derden worden op vertoon van het ontvangstbewijs gerestitueerd na vertrek van de vreemdeling uit de openbare lichamen.

Bij inname en teruggave van het retourpassagebiljet (MBES11 CTU-BES) dan wel de garantiesom (MBES12 CTU-BES) wordt het originele bewijs ingenomen dan wel teruggegeven.

2. Garantstelling door derde

Ook kan zekerheid worden gesteld doordat een op de openbare lichamen wonende solvabele derde zich garant stelt door ondertekening van een garantverklaring (MBES14 CTU-BES). In geval de vreemdeling zelf niet over voldoende middelen van bestaan beschikt kan desondanks toegang worden verleend wanneer een in de openbare lichamen rechtmatig verblijvende solvabele derde zich garant heeft gesteld.

Deze derde persoon stelt zich daarbij garant voor:

  • a. de kosten die voor de openbare lichamen uit het verblijf van de vreemdeling kunnen voortvloeien; evenals voor

  • b. de kosten van de reis naar een plaats buiten de openbare lichamen waar toelating van de vreemdeling is gewaarborgd.

Nadat is besloten om de vreemdeling toegang te verlenen onder voorwaarden, brengt de ambtenaar belast met de grensbewaking een sticker ‘Doorlating onder voorwaarden openbare lichamen’ (MBES45 CTU-BES) aan in het paspoort van de vreemdeling. Vervolgens plaatst de ambtenaar een inreisstempel half op en half onder het laminaat. Zie hiervoor paragraaf 3.5 van dit hoofdstuk.

2.3.5. Geen gevaar voor de openbare orde, openbare veiligheid, de volksgezondheid of de internationale betrekkingen

Indien er indicaties zijn dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of de internationale betrekkingen, wordt op grond van artikel 2r, eerste lid, onder e, WTU-BES de vreemdeling de toegang geweigerd. Indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid, dient de ambtenaar belast met de grensbewaking contact op te nemen met de Korpschef. In het geval sprake is dat een vreemdeling een gevaar vormt voor de internationale betrekkingen dient contact te worden gezocht met de Directie Consulaire Zaken en Migratiebeleid (DCM) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

2.3.6. Signalering ter fine van weigering

Een vreemdeling die toegang tot de openbare lichamen wenst, maar is geregistreerd ter fine van weigering van de toegang, wordt op grond van artikel 2r, derde lid WTU-BES de toegang geweigerd.

Bij twijfel kan de ambtenaar belast met de grensbewaking contact opnemen met de IND unit Caribisch Nederland en de zaak voorleggen. De IND unit Caribisch Nederland beslist of aan de vreemdeling alsnog toegang moet worden verleend op grond van klemmende redenen van humanitaire aard, in het belang van het land of de internationale betrekkingen. In het laatste geval dient de ambtenaar belast met de grensbewaking contact op te nemen met de Directie Consulaire Zaken en Migratiebeleid (DCM) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De vreemdeling moet natuurlijk ook voldoen aan alle overige voorwaarden voor toegang.

Registratie van de signalering

Registratie van een vreemdeling ter fine van weigering vindt plaats in het Border Management System (BMS). Dit is het systeem dat de KMar gebruikt om personen te registreren. Een vreemdeling kan om verschillende redenen worden geregistreerd. Het Hoofd Grensbewaking KMar op de openbare lichamen is verantwoordelijk voor de registratie. Wanneer een vreemdeling wordt geregistreerd moet altijd vermeld worden wat de motivatie/reden hiertoe is (openbare orde, voldoende middelen van bestaan, geen mvv, etc). Daarnaast moet de termijn van de signalering worden genoteerd.

3. Toezicht aan de buitengrens, toegangsverlening en toegangsweigering

3.1. Algemeen

Alvorens op de verschillende aspecten van toezicht aan de buitengrens wordt ingegaan, worden een paar algemene opmerkingen geplaatst.

Het is niet mogelijk om een mvv-aanvraag of een aanvraag om een verblijfsvergunning aan een grensdoorlaatpost of door tussenkomst van een ambtenaar belast met de grensbewaking in te dienen. Dit is om te voorkomen dat het mvv-vereiste en de bijbehorende aanvraagprocedure vanuit het buitenland worden omzeild. Het mvv-vereiste wordt behandeld in hoofdstuk 3 van de CTU-BES.

Het bovenstaande doet niet af aan de mogelijkheid om aangifte te doen betreffende mensenhandel. Zie hiervoor hoofdstuk 14 CTU-BES.

Het kan voorkomen dat een vreemdeling bij een ambtenaar belast met de grensbewaking aangeeft een aanvraag om een verblijfsvergunning voor bescherming te willen indienen. Voor de procedure wordt verwezen naar hoofdstuk 16 CTU-BES.

3.2. Minimumcontrole en grondige controle

Minimum controle

Op grond van artikel 2s WTU-BES moet iedereen (zowel vreemdelingen, Nederlanders, eilandbewoners, etc.) bij in- en uitreis aan een minimumcontrole worden onderworpen.

De minimale controle behelst een onderzoek van het document voor grensoverschrijding en een onderzoek, op niet-systematische basis, naar signaleringen ter fine van opsporing en weigering van de toegang en het verblijf.

Grondige controle

Op grond van artikel 2t WTU-BES worden slechts vreemdelingen bij binnenkomst en uitreis onderworpen aan een grondige controle. Een grondige controle bij inreis behelst verificatie van de toegangsvoorwaarden als genoemd in artikel 2r WTU-BES.

Een grondige controle bij uitreis staat uitgewerkt in artikel 2t, derde lid, WTU-BES. Daarbij kan worden onderzocht:

  • a. of de toegang van de vreemdeling tot de plaats, het land of de staat van bestemming redelijkerwijs is gewaarborgd;

  • b. of de vreemdeling de maximale duur van het toegestane verblijf in de openbare lichamen heeft overschreden. Indien dit het geval is, wordt dit gesignaleerd;

  • c. of de vreemdeling is gesignaleerd ter fine van opsporing of weigering van toegang en verblijf.

Als de nodige faciliteiten voorhanden zijn en de vreemdeling hier om verzoekt, vinden de bedoelde grondige controles in een privé-ruimte plaats.

3.3. Stempel

Op grond van artikel 2v WTU-BES worden bij overschrijding van de buitengrenzen de documenten voor grensoverschrijding afgestempeld. In artikel 2v, tweede lid WTU-BES staan de situaties neergeschreven wanneer er geen stempel hoeft te worden geplaatst.

Bij afwezigheid van een inreisstempel in het document voor grensoverschrijding wordt verwezen naar artikel 2w WTU-BES. Wanneer in het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling geen inreisstempel is aangebracht, mogen de ambtenaren belast met de grensbewaking en het toezicht hier het vermoeden aan verbinden dat de houder niet of niet langer voldoet aan de voorwaarden ten aanzien van de maximale verblijfsduur. Het is aan de vreemdeling om het tegendeel aannemelijk te maken.

Verder wordt verwezen naar artikel 6.20 tot en met artikel 6.24 BTU-BES voor het plaatsen van aantekeningen in reis- of identiteitspapieren.

3.4. Versoepeling grenscontroles

Op grond van artikel 2u WTU-BES kunnen de grenscontroles aan de grens in buitengewone en onvoorziene omstandigheden worden versoepeld. Van buitengewone en onvoorziene omstandigheden kan bijvoorbeeld sprake zijn ingeval van een overstroming of een andere ernstige natuurramp die de overschrijding van de grens bij andere doorlaatposten verhindert, zodat de verkeersstromen van verschillende doorlaatposten worden omgeleid naar slechts één grensdoorlaatpost.

Zelfs in geval van versoepeling van de grenscontroles moet de ambtenaar belast met de grensbewaking, zowel bij in- als bij uitreis de reisdocumenten van vreemdelingen afstempelen. Dit is neergelegd in artikel 2v WTU-BES.

3.5. Toegangsverlening onder voorwaarden

Er kan door ambtenaren belast met grensbewaking aan de vreemdeling ‘toegang onder voorwaarden’ worden verleend als er sprake is van:

  • a. kort verblijf; en

  • b. een niet-visumplichtige vreemdeling die zijn verblijfsdoel in die zin wijzigt dat hij nog slechts kort verblijf beoogt.

Er mag bij ‘toegang onder voorwaarden’ geen aanleiding bestaan de toegang om redenen genoemd in artikel 2r WTU-BES te weigeren. Voorts mogen er geen redenen zijn om aan te nemen dat de vreemdeling zich niet zal houden aan de in voorwaarden voor verblijf in de vrije termijn.

Bij toegang onder voorwaarden kunnen aantekeningen worden gesteld in het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling. Deze aantekeningen kunnen betrekking hebben op:

De aantekeningen worden geplaatst door middel van het aanbrengen van de sticker ’Doorlating onder voorwaarden openbare lichamen’ (MBES45 CTU-BES). Deze sticker moet in het paspoort worden aangebracht. De inreisstempel wordt half op en half onder het laminaat geplaatst.

Aan de Korpschef wordt van de toegang onder voorwaarden kennis gegeven door gebruik van een formulier (MBES17 CTU-BES). Een eventuele garantverklaring (MBES14 CTU-BES) wordt met deze kennisgeving meegezonden. In het geval van een niet-visumplichtige vreemdeling die zijn verblijfsdoel wijzigt in kort verblijf, worden eveneens de door de vreemdeling overgelegde verklaringen meegezonden.

Ten aanzien van het opleggen van de meldplicht wordt opgemerkt dat dit betekent dat de vreemdeling zich binnen drie dagen bij de Korpschef moet aanmelden.

Als de vreemdeling in verband met een zaterdag, zondag of feestdag niet zou kunnen voldoen aan de verplichting tot aanmelding binnen drie dagen, wordt in het document voor grensoverschrijding de volgende aantekening gesteld: ‘aanmelden uiterlijk op ...... (datum)’.

Overige aantekeningen

Als daarvoor in het belang van het toezicht op vreemdelingen gegronde reden bestaat, kan bij de inreis eveneens een van de andere aantekeningen die zijn opgenomen in artikel 6.20, eerste lid, onder b en c, BTU-BES (doel, duur en middelen voorgenomen verblijf) en de toepassing van artikel 3.6 BTU-BES in het document voor grensoverschrijding worden geplaatst.

3.6. Toegangsweigering

3.6.1. Algemeen

Aan iedereen die niet aan de toegangsvoorwaarden, genoemd in artikel 2r WTU-BES, voldoet, wordt de toegang tot de openbare lichamen geweigerd.

De toegang wordt geweigerd door de ambtenaar belast met de grensbewaking. De ambtenaar kan ook een vrijheidsbeperkende of vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 2o, eerste en tweede lid, WTU-BES opleggen.

Vanwege het ingrijpende karakter blijft de toepassing van een vrijheidsbeperkende of vrijheidsontnemende maatregel beperkt tot het strikt noodzakelijke. De beginselen van proportionaliteit (doelmatigheid) en subsidiariteit (toepassen lichter middel voor zover mogelijk) moeten voortdurend in acht worden genomen. De uitvoering van deze maatregelen is met strikte waarborgen omkleed.

Als het al dan niet verlenen van toegang nauw samenhangt met de toelatingsbeslissing, neemt de ambtenaar belast met de grensbewaking contact op met de IND unit Caribisch Nederland. Dit gebeurt in elk geval als de ambtenaar belast met grensbewaking voornemens is om de toegang te weigeren aan vreemdelingen behorend tot één van onderstaande categorieën:

  • a. de persoon die zich erop beroept de Nederlandse nationaliteit te hebben en/of daarmee te worden gelijkgesteld;

  • b. de vreemdeling die zich er op beroept toelating van rechtswege te hebben (artikel 3 WTU-BES);

  • c. de vreemdeling die zich erop beroept dat hem lang verblijf in de openbare lichamen is toegestaan;

  • d. de vreemdeling die in het bezit is van een geldige mvv;

  • e. buitenlandse pleegkinderen (zie hoofdstuk 12 CTU-BES);

  • f. de vreemdeling die te kennen geeft dat hij bescherming nodig heeft (artikel 2r, vierde lid, WTU-BES). Zie ook hoofdstuk 16 CTU-BES.

Verder neemt de ambtenaar belast met de grensbewaking contact op met de IND unit Caribisch Nederland als het weigeren van toegang vanwege klemmende redenen van humanitaire aard dan wel in het belang van het land of internationale betrekkingen niet wenselijk wordt geacht. Hierbij kan worden gedacht aan het bijzonder urgente reisdoel van de vreemdeling. Zie artikel 2r, derde lid, WTU-BES.

Het is op grond van artikel 2m, eerste lid, WTU-BES slechts mogelijk om na een bijzondere aanwijzing de toegang te weigeren aan een vreemdeling die bescherming zegt nodig te hebben.

3.6.2. Procedure voor weigering toegang aan de grens

De toegangsweigering van een vreemdeling vindt schriftelijk plaats door uitreiking van een standaard weigeringsformulier (MBES15 CTU-BES). De toegang wordt geweigerd op basis van artikel 2r van de WTU-BES. Hiertoe behoren ook vreemdelingen die om bescherming vragen.

In het standaard weigeringsformulier (MBES15 CTU-BES) moet het volgende duidelijk naar voren komen:

  • a. de redenen op grond waarvan de toegang tot de openbare lichamen is geweigerd;

  • b. de toepasselijke bepaling van de vigerende nationale wetgeving (artikel 2r WTU-BES);

  • c. de procedure betreffende het recht van beroep; en

  • d. de nationale wetsbepalingen en procedure betreffende het recht van beroep.

Iedere toegangweigering moet worden geregistreerd. De volgende zaken met betrekking tot de vreemdeling moeten worden bijgehouden:

  • a. de personalia;

  • b. de nationaliteit;

  • c. het nummer van het document voor grensoverschrijding;

  • d. de reden(en) van de toegangsweigering; en

  • e. de datum van de toegangsweigering.

3.6.3. Weigering toegang gevaar openbare orde en nationale veiligheid

In artikel 3.7 BTU-BES is beschreven in welke gevallen de toegang van een vreemdeling tot de openbare lichamen wordt geweigerd op grond van gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid.

Op grond van het feit dat de vreemdeling een gevaar oplevert voor de openbare orde of de nationale veiligheid wordt in de volgende gevallen de toegang in ieder geval geweigerd:

  • a. als er ten aanzien van de vreemdeling concrete aanwijzingen zijn dat deze een inbreuk pleegt of heeft gepleegd op de openbare orde en nationale veiligheid (zie paragraaf 2.3.5 ); of

  • b. als de vreemdeling in het opsporingsregister of ter fine van weigering van de toegang gesignaleerd staat (zie paragraaf 2.3.6); of

  • c. als de vreemdeling een gevaar vormt voor de volksgezondheid (zie paragraaf 2.3.5).

In het geval een vreemdeling de toegang tot het grondgebied is geweigerd omdat hij een gevaar vormt voor de volksgezondheid, treft de ambtenaar belast met de grensbewaking de nodige maatregelen die erop gericht zijn de volksgezondheid te beschermen. De ambtenaar belast met grensbewaking informeert de Korpschef van het openbare lichaam waar de vreemdeling toegang is geweigerd, over de in het kader van de grensbewaking getroffen maatregelen.

3.6.4. Aanwenden rechtsmiddelen

De schriftelijke toegangsweigering is een besluit waartegen de vreemdeling op grond van artikel 19 en 22k WTU-BES beroep kan instellen.

Op grond van artikel 6 WarBES wordt rechtshulp bij beroep vergoed.

Het beroep kan binnen vier weken worden ingediend bij het Gerecht in Eerste Aanleg, zittingsplaats Bonaire. De behandeling van het beroepschrift mag niet in de openbare lichamen worden afgewacht. Zie hoofdstuk 19 CTU-BES.

Op grond van artikel 2n, eerste lid, WTU-BES, moet de vreemdeling de openbare lichamen onmiddellijk verlaten, tenzij:

  • a. er sprake is van een (verzoek om een) voorlopige voorziening;

  • b. een vreemdeling een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning verbandhoudende met bescherming heeft ingediend, waarop nog niet is beslist (artikel 2n, derde lid, WTU-BES).

3.6.5. De toegang blijft geweigerd

Als de vreemdeling de openbare lichamen niet onmiddellijk kan verlaten, kan een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 2o, eerste lid, WTU-BES of vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 2o, tweede lid, WTU-BES worden opgelegd.

Ook als de geweigerde vreemdeling zijn vrijheid wordt ontnomen, bijvoorbeeld op strafrechtelijke gronden, blijft hem de toegang geweigerd. In dat geval blijft ook de terugvoerverplichting (zie paragraaf 5.1.4) in stand en blijft de mogelijkheid bestaan om hem – na beëindiging van de straf – in een grenslogies zijn vrijheid te ontnemen in afwachting van zijn uitzetting (artikel 2o juncto artikel 2p WTU-BES). Hierbij kan worden gedacht aan de situatie waarin de vreemdeling op grond van het Wetboek van Strafrecht BES in een huis van bewaring wordt geplaatst. Het is dus mogelijk om de vreemdeling na vrijlating uit het huis van bewaring op grond van artikel 2o WTU-BES zijn vrijheid te beperken of te ontnemen (MBES16 CTU-BES).

3.6.6. Verplichtingen voor geweigerde

De vreemdelingen aan wie de toegang is geweigerd, is verplicht onmiddelijk te vertrekken uit het openbare lichaam met inachtneming van de aanwijzingen van de grensbewakingsambtenaar (artikel 2q, vierde lid, WTU-BES).

Deze aanwijzingen kunnen onder meer betreffen:

  • a. het afwachten van vertrek op de grensdoorlaatpost;

  • b. de weg die de vreemdeling bij het verlaten van het land moet volgen; of

  • c. het aan boord gaan van een schip of vliegtuig.

Overtreding van voornoemde aanwijzingen is een strafbaar feit op grond van artikel 26 WTU-BES.

Tot op het tijdstip van uitvoering van de terugbrenging kunnen geweigerde vreemdelingen de aanwijzing krijgen zich op te houden in de hun daartoe door een met de grensbewaking belaste ambtenaar aangewezen ruimte (artikel 2o WTU-BES), die kan worden afgesloten of op andere wijze kan worden verzekerd tegen ongeoorloofd vertrek daaruit. Dit om illegale binnenkomst te verhinderen.

3.6.7. Verplichtingen voor vervoerder

Vreemdelingen aan wie de toegang wordt geweigerd, moeten – ongeacht of zij wel of niet een verzoek tot bescherming hebben ingediend – voor terugname worden geclaimd bij de vervoerder (artikel 22, tweede lid, WTU-BES juncto artikel 8.3 BTU-BES).

Ten aanzien van de luchtvaart moet, als het gaat om vreemdelingen die geen verzoek tot bescherming indienen, het vertrek worden geëffectueerd met als bestemming de plaats van het opstappen dan wel een andere plaats waar de toegang van de vreemdeling gewaarborgd is. Het effectueren van het vertrek moet plaatsvinden zodra plaatsing aan boord van een luchtvaartuig van de betreffende maatschappij mogelijk is.

Ten aanzien van de zeevaart moet als het gaat om vreemdelingen die geen verzoek tot bescherming indienen, het vertrek worden geëffectueerd zodra het aanvoerende schip vertrekt, tenzij het vertrek voordien, in overleg met de verantwoordelijke reder, op andere wijze kan worden geëffectueerd.

Zie voor een uitwerking van de verplichtingen voor vervoerders paragraaf 5 van dit hoofdstuk.

4. Verplichtingen in het kader van toezicht

4.1. Algemeen

In artikel 22h, eerste lid, WTU-BES is de grondslag opgenomen voor de verplichtingen die als maatregel van toezicht aan vreemdelingen kunnen worden opgelegd.

Ten aanzien van vreemdelingen kan worden voorzien in een verplichting tot het – zonodig in persoon – verstrekken van gegevens die van belang zijn voor de toepassing van het bepaalde bij en op grond van de WTU-BES.

De verplichting tot het op vordering verstrekken van gegevens kan worden opgelegd aan alle hier in de openbare lichamen aanwezige vreemdelingen, ongeacht of zij rechtmatig of onrechtmatig in de openbare lichamen verblijven. De vordering is steeds gericht tot de vreemdeling zelf, tenzij het kinderen beneden de leeftijd van twaalf jaar betreft. Ten aanzien van vreemdelingen beneden de leeftijd van twaalf jaar kan een vordering worden gericht tot de wettelijke vertegenwoordiger.

Het niet voldoen aan de verplichtingen als genoemd in de BTU-BES is op grond van het bepaalde in artikel 26 WTU-BES een strafbaar feit.

Als een vreemdeling bij herhaling opzettelijk niet voldoet aan de hem opgelegde verplichting kan dit onder omstandigheden aanleiding zijn voor in bewaringstelling ex artikel 15c, vrijheidsontneming ex artikel 15b WTU-BES of signalering in het BMS.

4.2. De verplichting tot opgave van verhuizing

De in artikel 6.33, eerste lid onder a, b en d, BTU-BES bedoelde kennisgevingen hoeven niet in persoon te worden gedaan. Een vreemdeling moet dit binnen vijf dagen melden aan de Korpschef. Van deze kennisgevingen kan een aantekening worden gemaakt in het document voor grensoverschrijding (artikel 6.28 BTU-BES).

4.3. De verplichting tot het verstrekken van gegevens

4.3.1. Algemeen

Op grond van artikel 22h, eerste lid, onder b, WTU-BES kan ten aanzien van vreemdelingen worden voorzien in een verplichting tot het verstrekken van gegevens die van belang zijn voor de toepassing van het bepaalde bij en op grond van de WTU-BES.

De verplichting tot het op vordering verstrekken van gegevens kan worden opgelegd aan alle aanwezige vreemdelingen. De vordering is gericht op de vreemdeling zelf, tenzij het gaat om kinderen jonger dan twaalf jaar. Ten aanzien van vreemdelingen die jonger zijn dan twaalf jaar kan een vordering worden gericht tot de wettelijk vertegenwoordiger (artikel 6.34, vierde lid, BTU-BES).

4.3.2. Op vordering verstrekken van gegevens

Vreemdelingen zijn verplicht op vordering van de Korpschef, binnen de in de vordering aangegeven tijd, de gegevens te verstrekken die de Korpschef in het belang in het bepaalde bij en op grond van de WTU-BES vraagt (artikel 6.34 BTU-BES), voor zover het de gegevens betreft die worden bedoeld in 6.35 tot en met 6.40 BTU-BES. Er moet steeds een rechtstreeks verband bestaan tussen het vragen van gegevens en de toepassing van de WTU-BES, dan wel de uitvoeringsbepalingen daarvan. Daarnaast kan een vordering tot het verstrekken van gegevens bijvoorbeeld worden gedaan met het oog op het bijhouden van de vreemdelingenadministratie.

Als daartoe in het belang van het toezicht op vreemdelingen gegronde reden bestaat, kan de vreemdeling worden verplicht de gevraagde gegevens persoonlijk te komen verstrekken.

Aanleiding tot het opleggen van deze verplichting bestaat bijvoorbeeld als:

  • a. feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die kunnen leiden tot intrekking van de verblijfsvergunning;

  • b. de vreemdeling verzuimd heeft tijdig verlenging van de geldigheidsduur van zijn vergunning aan te vragen; of

  • c. wordt overwogen de vreemdeling aan een bijzondere maatregel van toezicht te onderwerpen.

Het verstrekken van onjuiste gegevens die hebben geleid tot het verlenen of verlengen van de verblijfsvergunning is strafbaar wegens overtreding van artikel 6.34 BTU-BES, juncto artikel 22h, eerste lid, WTU-BES. Voor de vreemdeling kan dit tot gevolg hebben dat de verleende vergunning wordt ingetrokken in het kader van het algemene belang (artikel 14, onder c, WTU-BES).

4.3.3. Melding door de vreemdeling zonder rechtmatig verblijf

Op grond van artikel 6.35 BTU-BES is een vreemdeling verplicht zijn aanwezigheid onmiddellijk in persoon mee te delen aan de Korpschef als hij:

  • a. zich in de openbare lichamen bevindt; en

  • b. niet van rechtswege of bij vergunning is toegelaten tot de openbare lichamen; en

  • c. de beslissing betreffende een verblijfsvergunning mag afwachten in de openbare lichamen.

Voorbeelden:

  • a. vreemdelingen die op illegale wijze de openbare lichamen zijn binnengekomen;

  • b. vreemdelingen die na beëindiging van hun eerdere rechtmatige verblijf zonder toestemming in de openbare lichamen zijn achtergebleven;

  • c. (passagierende) zeelieden en transitpassagiers van vliegtuigen en zeeschepen die niet tijdig uit de openbare lichamen zijn vertrokken.

4.3.4. Kennis geven van het verschaffen van nachtverblijf

Op grond van artikel 6.36 BTU-BES moet de persoon die nachtverblijf verschaft aan een vreemdeling van wie hij weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat deze niet rechtmatig in de openbare lichamen verblijft dit onmiddellijk meedelen aan de Korpschef. De strekking van deze bepaling is om de opsporing van illegaal in de openbare lichamen verblijvende vreemdelingen makkelijker te maken en om hen, die – te kwader trouw – aan dit illegale verblijf medewerking verlenen, strafbaar te stellen (artikel 26 WTU-BES).

4.3.5. Verstrekken van gegevens over (vroegere) buitenlandse werknemers

Op grond van artikel 3.37 BTU-BES zijn werkgevers verplicht om ten aanzien van vreemdelingen aan wie het niet was toegestaan arbeid te verrichten desgevraagd gegevens te verstrekken aan de Korpschef. De verplichting geldt voor daartoe gevorderde werkgevers van wie bij de Korpschef bekend is dat zij vreemdelingen in dienst gehad hebben die illegaal in de openbare lichamen hebben verbleven of die ongeoorloofd in de openbare lichamen arbeid hebben verricht. De gevraagde gegevens moeten onmiddellijk of binnen een door de Korpschef aangegeven termijn worden verstrekt.

De Korpschef moet een vordering tot het verstrekken van inlichtingen aan de werkgever tekenen of per aangetekende brief verzenden. De vordering aan de werkgever moet duidelijk vermelden:

  • a. welke gegevens moeten worden verstrekt;

  • b. op welke wijze gegevens moeten worden verstrekt; en

  • c. binnen welke termijn de gegevens moeten worden verstrekt.

In het algemeen zal er aanleiding bestaan de werkgever te verplichten de gegevens te verstrekken over alle vreemdelingen, die op een bepaalde datum (te weten de datum waarop de vordering wordt gedaan) bij hem in dienst zijn, evenals de vreemdelingen (of bepaalde categorieën van vreemdelingen) die vanaf die datum bij hem tewerkgesteld worden. Het gaat om de volgende gegevens van zijn werknemers:

  • a. de naam;

  • b. voornaam;

  • c. geboortedatum en-plaats;

  • d. nationaliteit;

  • e. datum van indiensttreding;

  • f. woonplaats; en

  • g. adres.

4.3.6. Mededeling over het zoeken of gaan verrichten van arbeid

De vreemdeling die van rechtswege is toegelaten in de openbare lichamen als bedoeld in artikel 5a WTU-BES, en die arbeid gaat zoeken of arbeid gaat verrichten, is verplicht daarvan onmiddellijk mededeling te doen aan de Korpschef (artikel 6.38 BTU-BES). Een aantal categorieën, genoemd in artikel 6.38, tweede lid, BTU-BES, is vrijgesteld van deze verplichting.

De beperking die in het derde lid van artikel 6.38 BTU-BES is opgenomen, vloeit voort uit artikel 5.21 BTU-BES, waarin is bepaald dat geen verblijfsvergunning wordt verstrekt als:

  • a. de arbeid geheel of gedeeltelijk bestaat uit het verrichten van seksuele handelingen met derden; of

  • b. het verlenen van seksuele diensten aan derden.

Het ligt voor de hand in dit geval evenmin vrijstelling van de meldplicht te verlenen.

4.3.7. Mededeling over vervallen verblijf van rechtswege dan wel verblijfsdoel

De vreemdeling die van rechtswege of bij vergunning verleend is toegelaten tot de openbare lichamen is verplicht onmiddellijk mededeling te doen aan de Korpschef (artikel 6.39 BTU-BES) als:

  • a. zijn verblijf van rechtswege is vervallen; of

  • b. hij niet langer voldoet aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is verleend,

Voldoet een vreemdeling niet meer aan de beperking waaronder de vergunning tot verblijf is verleend dan kan deze worden ingetrokken, dan wel kan de beperking worden gewijzigd of opgeheven.

4.4. Verlenen van medewerking aan identificatie

4.4.1. Foto en vingerafdrukken

De verplichtingen gelden tegenover de met de grensbewaking belaste ambtenaren en tegenover ambtenaren belast met het vreemdelingentoezicht (artikel 6.41 BTU-BES). De verplichting tot het beschikbaar stellen van een pasfoto moet worden opgelegd met het oog op de registratie van de vreemdeling en in verband met de uitreiking van de voorgeschreven documenten.

De in artikel 6.41, onder b, BTU-BES genoemde verplichting mag alleen worden opgelegd als daartoe, naar het oordeel van de desbetreffende ambtenaar, in het belang van het toezicht op vreemdelingen gegronde reden bestaat. Dit wil zeggen, alleen in speciale daarvoor in aanmerking komende gevallen. De verplichting zich te laten fotograferen en vingerafdrukken van zich te laten nemen behoort in ieder geval te worden opgelegd aan vreemdelingen:

  • a. die op onrechtmatige wijze de openbare lichamen zijn binnengekomen en naar de identiteit van wie een onderzoek moet worden ingesteld;

  • b. tegen wie – met het oog op de toepassing van de WTU-BES – een onderzoek naar hun criminele of ongunstige politieke antecedenten moet worden ingesteld;

  • c. aan wier verblijfsvergunning in het belang van de openbare rust of de nationale veiligheid een voorschrift wordt verbonden;

  • d. aan wie een individuele verplichting tot periodieke aanmelding wordt opgelegd (artikel 22h, tweede lid, WTU-BES);

  • e. van wie de vrijheid van beweging wordt beperkt (artikel 15 WTU-BES);

  • f. die ongewenst worden verklaard (artikel 16d WTU-BES);

  • g. die in bewaring worden gesteld (artikel 15c WTU-BES);

  • h. die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning bescherming hebben ingediend; en

  • i. verder in alle gevallen waarin de Minister een bijzondere aanwijzing heeft gegeven.

4.5. Verlenen van medewerking aan onderzoek naar tuberculose

De vreemdeling die naar de openbare lichamen is gekomen voor een verblijf van langer dan drie maanden is op grond van artikel 6.42, eerste lid, BTU-BES verplicht om een TBC-onderzoek te ondergaan. Deze verplichting geldt niet voor de in artikel 6.42, tweede lid, BTU-BES bedoelde vreemdelingen.

4.6. Aanmelding na binnenkomst in de openbare lichamen

4.6.1. Verblijf langer dan drie maanden

Een vreemdeling is ingevolge artikel 6.43 BTU-BES verplicht zich binnen drie dagen na binnenkomst in de openbare lichamen in persoon aan te melden bij de Korpschef als hij:

  • a. toelating van rechtswege heeft als bedoeld in artikel 5a van de WTU-BES; en

  • b. naar de openbare lichamen is gekomen voor een verblijf van langer dan drie maanden,

Ad b.

Voor de berekening van het verblijf worden voorgaande verblijven in de openbare lichamen binnen een tijdvak van zes maanden onmiddellijk voorafgaande aan de binnenkomst mede in aanmerking genomen.

In het algemeen rust de aanmeldplicht op de vreemdeling zelf. Een uitzondering op deze regel bestaat voor kinderen jonger dan twaalf jaar. Degenen bij wie deze kinderen wonen of verblijven, zijn in dit geval tot aanmelding verplicht.

4.6.2. Verblijf korter dan drie maanden

Een vreemdeling is ingevolge artikel 6.44 BTU-BES verplicht zich binnen drie dagen na binnenkomst in de openbare lichamen in persoon aan te melden bij de Korpschef al hij langer dan drie dagen in de openbare lichamen wil verblijven. Het gaat om een vreemdeling die:

  • a. toelating van rechtswege heeft als bedoeld in artikel 5a van de WTU-BES; en

  • b. naar de openbare lichamen is gekomen voor een verblijf van maximaal drie maanden,

In het algemeen rust de aanmeldplicht op de vreemdeling zelf. Een uitzondering op deze regel bestaat voor kinderen jonger dan twaalf jaar. Degenen bij wie deze kinderen wonen of verblijven, zijn in dit geval tot aanmelding verplicht.

De verplichting tot aanmelding geldt ingevolge artikel 6.44, derde lid BTRU-BES niet voor de vreemdeling die zijn intrek neemt in een hotel of in een inrichting, waarvan de eigenaar, houder of beheerder bij of op grond van gemeentelijke verordening verplicht is aan de daartoe aangewezen autoriteit kennis te geven van het verschaffen van nachtverblijf aan personen.

4.7. Periodieke aanmelding

4.7.1. Periodieke aanmelding ex artikel 6.47 BTU-BES

Algemeen

Op grond van artikel 6.47 BTU-BES is periodieke aanmelding bij de Korpschef verplicht voor de vreemdeling:

  • a. die geen toelating van rechtswege heeft, of bij vergunning is verleend; en

  • b. die in afwachting is van de feitelijke mogelijkheid tot vertrek of uitzetting.

De vreemdeling moet zich dan wekelijks melden, tenzij de Korpschef een andere termijn stelt. De verplichting geldt niet voor vreemdelingen die rechtens van hun vrijheid zijn beroofd.

Bij aanvang van de procedure tot het verlenen van een verblijfsvergunning moet de vreemdeling door de Korpschef erop worden gewezen dat op hem, hangende de beslissing op zijn aanvraag een meldplicht rust (artikel 22h, eerste lid, onder f, WTU-BES juncto artikel 6.47, eerste lid, onder b, BTU-BES).

Bij vreemdelingen die een aanvraag om toelating tot de openbare lichamen hebben ingediend in het kader van bescherming vindt het vorenstaande plaats door middel van het model MBES33 CTU-BES. Het gaat hier om een wekelijkse meldplicht op grond van artikel 6.47, tweede lid, BTU-BES.

Ontheffing en termijnstelling

De Korpschef kan ontheffing van de meldplicht verlenen. Verder kan hij een andere meldingstermijn dan de wekelijkse aan de meldplicht verbinden. Als de Korpschef van mening is dat ontheffing niet langer gewenst is, kan hij de ontheffing beëindigen. De vreemdeling moet steeds op hem aangaande wijzigingen betreffende de meldplicht worden gewezen.

Ten aanzien van vreemdelingen die toelating tot de openbare lichamen hebben in het kader van bescherming geldt dat ontheffing van de meldplicht gedurende het afwachten van de beslissing in eerste aanleg alleen wordt verleend in overleg met de IND unit Caribisch Nederland.

Niet voldoen aan de meldplicht en vertrek van de vreemdeling

Als de vreemdeling zich ondanks een verplichting daartoe niet houdt aan de meldplicht kan dit een aanwijzing zijn dat hij het land heeft verlaten of dat hij zich definitief aan het toezicht heeft onttrokken. Als de vreemdeling zich twee achtereenvolgende keren niet houdt aan de meldplicht moet hij gevorderd worden om in persoon gegevens te verstrekken over de onttrekking aan de meldplicht. Reageert de vreemdeling niet dan kan worden geconcludeerd dat hij de openbare lichamen heeft verlaten of zich definitief aan het toezicht heeft onttrokken en moet hij in de vreemdelingenadministratie worden afgemeld.

Over het (aangenomen) vertrek van een vreemdeling worden de IND unit Caribisch Nederland en de KMar geïnformeerd middels model MBES38 CTU-BES.

4.7.2. Individuele verplichting tot periodieke aanmelding

De Minister kan op grond van artikel 22h, tweede lid, WTU-BES aan een vreemdeling een individuele verplichting tot periodieke aanmelding bij de Korpschef opleggen. Deze maatregel kan alleen worden opgelegd als dat naar het oordeel van de Minister in het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid nodig is.

De verplichting kan worden opgelegd aan alle in de openbare lichamen verblijvende vreemdelingen.

Betreffende het opleggen van de verplichting wordt door de Korpschef de bij artikel 6.25, eerste lid, onder e, BTU-BES voorgeschreven aantekening in het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling geplaatst. In de gevallen als omschreven in het derde lid van artikel 6.25 BTU-BES wordt de aantekening geplaatst op een afzonderlijk inlegblad.

4.8. Inleveren van het document waaruit het rechtmatige verblijf blijkt

Ingevolge artikel 6.48 BTU-BES is in de volgende gevallen de vreemdeling verplicht het document waaruit de toelating van rechtswege of bij vergunning blijkt, in persoon in te leveren bij de Korpschef:

  • a. de toelating is vervallen of geëindigd;

  • b. het hoofdverblijf is buiten de openbare lichamens verplaatst; of

  • c. de Nederlandse nationaliteit is verleend.

De IND unit Caribisch Nederland moet hierover worden bericht.

Het niet voldoen aan deze verplichting is op grond van het bepaalde in artikel 26 WTU-BES een strafbaar feit.

4.9. Toezicht op documenten

4.9.1. Aangifte van vermissing van documenten

De vreemdeling moet ingevolge artikel 6.40 BTU-BES in persoon aangifte doen bij de Korpschef als het document waaruit zijn toelating bij vergunning dan wel van rechtswege blijkt:

  • a. wordt vermist;

  • b. verloren is gegaan; of

  • c. ondeugdelijk is geworden voor identificatie.

De IND unit Caribisch Nederland moet hierover worden bericht.

Het niet voldoen aan de verplichting van artikel 6.40 BTU-BES is op grond van het bepaalde in artikel 26 WTU-BES een strafbaar feit. Dit kan ertoe leiden dat er door Burgerzaken geen nieuw verblijfsdocument wordt afgegeven.

Van de aangifte moet proces-verbaal worden opgemaakt. Een afschrift van het proces-verbaal moet worden gezonden aan de IND unit Caribisch Nederland.

4.9.2. Vervanging van identiteitspapieren

Indien een verblijfsdocument moet worden vervangen, moet de IND unit Caribisch Nederland hierover worden bericht.

4.9.3. Gedragslijn bij vreemdelingen zonder documenten

Een vreemdeling die, bij aanmelding of bij aantreffen, niet (meer) in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding, moet op grond van artikel 22d WTU-BES worden staande gehouden en gehoord. Zijn identiteit moet worden vastgelegd aan de hand van:

  • a. naamsopgave;

  • b. foto’s; en

  • c. eventueel het dactyloscopisch signalement met handtekening van de vreemdeling.

De tolk moet als voldoende bekwaam en objectief kunnen worden beschouwd.

Van alle aangetroffen bescheiden, zoals reisbiljetten, diploma’s en dergelijke, moeten fotokopieën worden gemaakt. Op basis van aanwezige informatie zal de KMar proberen het voor het vertrek van de vreemdeling benodigde document te verkrijgen.

5. Verplichtingen vervoerders, en gezagvoerders

5.1. Verplichtingen voor vervoerders

Onder vervoerder wordt verstaan een natuurlijke of rechtspersoon die beroepsmatig personen vervoert.

Voor de openbare lichamen geldt dat vooral voor:

  • a. de luchtvaart-, cruise- en ferrymaatschappijen; alsmede

  • b. eigenaars van koopvaardijschepen, vrachtschepen; en

  • c. eigenaars/gebruikers van pleziervaartuigen,

die één of meer vreemdelingen aanvoeren via een plaats waar buitengrenscontrole plaatsvindt en zich aan een aantal verplichtingen moeten houden.

De volgende verplichtingen zijn opgenomen in de WTU-BES:

Daarnaast kan de vervoerder op grond van artikel 22, tweede lid, WTU-BES juncto artikel 8.3 BTU-BES, aansprakelijk worden gesteld voor de uitzettings- en verblijfskosten die door de overheid worden gemaakt met betrekking tot geweigerde vreemdelingen die niet onmiddellijk kunnen worden terugvervoerd.

5.1.1. De zorgplicht

Op grond van artikel 2q WTU-BES moet een vervoerder de nodige maatregelen nemen en houdt hij het toezicht dat redelijkerwijs van hem kan worden gevorderd om te voorkomen dat door de persoon niet wordt voldaan aan artikel 2r, eerste lid, onder a en b, WTU-BES. Dit betekent dat vervoerder zodanige voorzorgsmaatregelen moet nemen dat de aanvoer van niet of niet juist gedocumenteerde vreemdelingen wordt voorkomen. Als dergelijke vreemdelingen zonder voorafgaande toestemming van bevoegde autoriteiten toch worden aangevoerd, kan de vervoerder strafbaar zijn. In ieder geval zal hiervan een proces-verbaal worden opgemaakt.

Voor de vaststelling of een document voor grensoverschrijding geldig is, moet een vervoerder zodanige maatregelen treffen dat zijn personeel, dusdanig wordt geïnstrueerd dat controle van reisdocumenten plaatsvindt bij het inchecken en bij vertrek naar de openbare lichamen. Onder personeel wordt ook verstaan het personeel dat onder de verantwoordelijkheid van de vervoerder bepaalde formaliteiten verricht.

De hierboven bedoelde controle houdt minimaal het volgende in:

  • a. controle of de naam, geboortedatum, nationaliteit, geslacht, lengte en foto, zoals die in het aangeboden reisdocument zijn opgenomen, overeenkomen met de aanbieder van dat document;

  • b. controle of het aangeboden reisdocument voorzien is van de benodigde visa (zowel voor de openbare lichamen als voor het land van uiteindelijke bestemming);

  • c. controle of de geldigheid van het aangeboden reisdocument en de daarin aangebrachte visa niet is verlopen;

  • d. controle of het aangeboden reisdocument is afgegeven door een daartoe bevoegde autoriteit;

  • e. controle door middel van een kort en bondig onderzoek of het aangeboden reisdocument vals of vervalst is, waarbij zo nodig gebruik gemaakt moet worden van eenvoudige hulpmiddelen.

Bij de controle van vervoersbewijzen wordt bij voorkeur gebruik gemaakt van technische apparatuur.

De overheid van de openbare lichamen kan de individuele vervoerder aanwijzingen geven om extra voorzorgsmaatregelen te nemen voor de controle voorafgaand aan het vertrek bij vervoer dat als risicodragend wordt aangemerkt. Deze aanwijzingen kunnen bijvoorbeeld bestaan uit:

  • a. het aanpassen van de wijze van controle (extra controle voor het instappen); of

  • b. het gebruik van technische hulpmiddelen.

5.1.2. De afschriftplicht

De overheid van de openbare lichamen kan op grond van artikel 3.2 BTU-BES vervoerders verplichten een kopie te maken van de documenten die de vreemdeling in zijn bezit heeft. Deze afschriftplicht geldt slechts voor vluchten of vaarten vanaf die plaatsen van vertrek die specifiek, bij ministeriële regeling, zijn aangegeven.

Als de vervoerder de vreemdeling rechtstreeks, dan wel na transfer of transit naar de openbare lichamen, vervoert vanaf een luchthaven die bij ministeriële regeling is aangewezen als afschriftplichtige luchthaven, moet hij desgevraagd een afschrift kunnen overleggen van het op de vreemdeling betrekking hebbende document voor grensoverschrijding. De lijst met afschriftplichtige luchthavens is te vinden als bijlage in de RTU-BES.

Eerdergenoemde lijst kan worden aangepast als ervaringsgegevens hiertoe aanleiding geven. Wanneer de lijst is aangepast wordt de lijst per brief kenbaar gemaakt aan de luchtvervoerders die vliegen vanaf een bepaalde locatie waarop de afschriftplicht van toepassing is. Hierbij zal worden aangegeven per wanneer de afschriftplicht geldt.

Aan de afschriftplicht wordt voldaan door het maken van een afbeelding van de pagina’s van het reisdocument die een aantal essentiële gegevens van de vreemdeling moeten bevatten. Zie hiervoor artikel 3.2, tweede lid, BTU-BES. Het is niet de bedoeling dat van alle pagina’s van het document voor grensoverschrijding van vorenbedoelde vreemdeling een afbeelding wordt gemaakt. De afbeelding moet van een dusdanige kwaliteit te zijn, dat teksten goed leesbaar zijn en de foto op het reisdocument goed tot de houder van het document te herleiden is. Bij voorkeur wordt een digitale scan van het reisdocument gemaakt.

Als een vreemdeling bij binnenkomst in de openbare lichamen niet over (de juiste) reisdocumenten blijkt te beschikken, moeten de bedoelde afbeeldingen desgevraagd worden overhandigd aan de bevoegde grensbewakingsautoriteiten. Deze overhandiging moet plaatsvinden binnen één uur na het verzoek van de ambtenaar belast met de grensbewaking.

5.1.3. De passagiersinformatieplicht

Op grond van artikel 2q, derde lid, WTU-BES en art 3.3 BTU-BES moeten de luchtvervoerder (luchtvaartmaatschappij) en gezagvoerder die passagiers naar de openbare lichamen vervoeren desgevraagd passagiersgegevens verzamelen en aan de grensbewakingautoriteiten van de openbare lichamen verstrekken.

Voor de passagiersgegevens die op vordering van de grensbewakingsautoriteiten door de luchtvervoerder moeten worden aangeleverd, wordt verwezen naar artikel 3.3, tweede lid, BTU-BES.

De passagiersgegevens worden elektronisch door de luchtvervoerder verstrekt. De ambtenaar belast met de grensbewaking die vordert tot het verzamelen en verstrekken van de passagiersgegevens, schrijft een specifieke wijze van elektronische verstrekking voor (artikel 3.2 BTU-BES). Voorgeschreven kan worden om de gegevens via een daartoe ter beschikking gesteld geautomatiseerd systeem of via een beveiligde internetverbinding aan te leveren. De door de luchtvervoerder verzamelde gegevens moeten voor het einde van de instapcontrole, de zogenaamde ‘flightclosure’, worden overgelegd.

Op basis van ervaringsgegevens en risicoanalyses, met betrekking tot illegale immigratie, bepaalt de ambtenaar belast met de grensbewaking van welke plaatsen van vertrek en van welke luchtvervoerders de passagiersgegevens worden gevorderd.

De passagiersgegevens die de luchtvervoerder, op vordering van de grensbewakingsautoriteiten, heeft verzameld worden niet langer dan 24 uur na aankomst door de vervoerder bewaard. Deze gegevens worden binnen 24 uur na aankomst vernietigd. De mogelijkheid blijft echter bestaan om die gegevens langer te bewaren als ze zijn verzameld met het oog op bijvoorbeeld de dienstverlening door de luchtvervoerder.

Voor de ambtenaar belast met de grensbewaking geldt in beginsel ook een bewaartermijn van 24 uur. Dit is alleen anders als de passagiersgegevens langer nodig zijn voor de uitoefening van zijn taken. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan de toepassing van de terugvoerplicht, zoals beschreven in artikel 2q vierde lid, WTU-BES (zie paragraaf 5.1.4 van dit hoofdstuk).

De luchtvervoerder informeert de passagier over de naam en de contactgegevens van zijn luchtvaartmaatschappij en de doeleinden van het verzamelen van de gegevens, namelijk het tegengaan van illegale immigratie door middel van betere grenscontroles. Verder wordt de passagier door de luchtvaartmaatschappij over de volgende zaken geïnformeerd:

  • a. welke gegevens worden verzameld;

  • b. de ontvangers van de gegevens zijn de grensbewakingsautoriteiten van de openbare lichamen zijn;

  • c. de passagier heeft het recht om kennis te nemen van zijn gegevens en om correctie van onjuiste gegevens te verzoeken (voor zover de gegevens niet al zijn vernietigd).

5.1.4. De terugvoerplicht

Op grond van artikel 2q, vierde lid, WTU-BES heeft de vervoerder de verplichting om een vreemdeling die hij naar de openbare lichamen heeft vervoerd en aan wie de toegang is geweigerd, terug te vervoeren naar een plaats, het land of derde staat van waar zij die persoon heeft vervoerd. Zie hiervoor ook artikel 2n WTU-BES.

De terugvoerplicht is van toepassing op vreemdelingen aan wie de toegang is geweigerd, ongeacht de weigeringsgronden als beschreven in artikel 2r, eerste, tweede en derde lid, WTU-BES. Vreemdelingen aan wie de toegang wordt geweigerd, moeten – ongeacht of zij wel of niet een verzoek tot bescherming indienen – voor terugname worden geclaimd bij de vervoerder.

Voor vreemdelingen die geen verzoek tot bescherming indienen, moet het vertrek worden geëffectueerd met als bestemming de plaats van het opstappen dan wel een andere plaats waar de toegang van de vreemdeling gewaarborgd is, zodra plaatsing aan boord van een luchtvaartuig van de betreffende maatschappij mogelijk is.

Bij het terugvervoeren, als bedoeld in artikel 2q, vierde lid, WTU-BES, worden ‘removal orders’ gehanteerd (zie MBES19 CTU-BES en MBES20 CTU-BES). Om het terugvoeren naar een plaats buiten de openbare lichamen door de vervoerder te faciliteren, wordt indien nodig door de ambtenaar belast met de grensbewaking gebruik gemaakt van de daarvoor in internationaal verband gehanteerde attesten. Deze attesten zijn bedoeld voor de met immigratie/grensbewaking belaste autoriteiten in het land van bestemming (Appendix 9, onder 1 en 2, van de Annex 9, Verdrag van Chicago).

Als de luchtvervoerder, reder of gezagvoerder het nalaat de vreemdeling uit de openbare lichamen te vervoeren of doen vervoeren, zullen zowel de kosten aan de uitzetting als alle andere noodzakelijke kosten, op grond van artikel 22, tweede lid WTU-BES, op de luchtvervoerder worden verhaald.

Vanaf het moment dat aan de vervoerder de aanwijzing is gegeven de vreemdeling terug te brengen naar een plaats buiten de openbare lichamen tot aan het moment dat de vreemdeling door de vervoersonderneming daadwerkelijk naar een plaats buiten de openbare lichamen wordt gevoerd, is de vervoerder verantwoordelijk voor de vreemdeling. Dit houdt in dat:

  • de vervoerder verantwoordelijk is voor de zorg van de vreemdeling, wanneer deze bijvoorbeeld in de openbare lichamen verblijft in afwachting van zijn vertrek;

  • alle kosten die door de overheid worden gemaakt en voortkomen uit het (feitelijk) verblijf van de vreemdeling in de openbare lichamen ten laste kunnen komen van de vervoerder (zie paragraaf 5.1.6 van dit hoofdstuk).

Indien nodig, kan door de ambtenaar belast met de grensbewaking of de ambtenaar belast met het toezicht op personen aan de vreemdeling, die zal worden teruggevoerd, een vrijheidsbeperkende of vrijheidsontnemende maatregel worden opgelegd.

Verstekelingen

In afwachting van het daadwerkelijke vertrek van de verstekeling ligt de verantwoordelijkheid voor de verstekeling bij de vervoerder. In overleg met de vervoerder kan de ambtenaar belast met de grensbewaking echter besluiten de verstekeling tijdelijk van boord te halen en de vrijheidsontnemende maatregel artikel 2o WTU-BES op te leggen (zie MBES16 CTU-BES). De vervoerder blijft echter gehouden de verstekeling zo snel mogelijk te laten vertrekken van het grondgebied van de openbare lichamen. De vervoerder wordt tijdig geïnformeerd over de plaatsing van de verstekeling aan boord ter uitvoering van zijn verplichting.

In plaats van terugplaatsing aan boord kan de verstekeling, eveneens op kosten van de vervoerder:

  • a. op een andere wijze worden terugvervoerd naar het land waar hij aan boord is gegaan;

  • b. worden vervoerd naar het derde land dat het document voor grensoverschrijding waarmee de vreemdeling heeft gereisd, heeft afgegeven; of

  • c. een ander land waar zijn toelating is gewaarborgd.

Deze wijze van terugvervoeren is alleen mogelijk als deze praktisch uitvoerbaar is. Hiervoor moet de verstekeling in principe over voldoende documenten beschikken. Als dit niet het geval is, moet de identiteit en/ of nationaliteit vastgesteld worden en moet de diplomatieke/ consulaire vertegenwoordiging van het land van bestemming een vervangend reisdocument verstrekken aan de verstekeling. De vaststelling van de nationaliteit en identiteit en de afgifte van de vervangende reisdocumenten moet plaatsvinden voordat het schip waarmee de verstekeling is aangevoerd de haven heeft verlaten. De uitvoering van de terugvoerverplichting op deze wijze mag echter niet ten koste gaan van een unieke verwijdermogelijkheid.

Gezagvoerders van zeeschepen kunnen zich niet onttrekken aan hun verplichtingen als bedoeld artikel 22 WTU-BES, door een beroep te doen artikel 471 Wetboek van Koophandel BES. In dat artikel is onder meer sprake van een bevoegdheid van de kapitein om een verstekeling bij de eerste gelegenheid die zich voordoet van boord te verwijderen. Onder ‘gelegenheid’ moet hier namelijk worden verstaan een wettelijk geoorloofde gelegenheid. Dit wil zeggen dat het van boord zetten van een vreemdeling slechts mag plaatsvinden na verkregen toestemming van de bevoegde autoriteiten.

Evenmin kan de kapitein zich zonder meer onttrekken aan terugplaatsing van de verstekeling aan boord, door een beroep te doen op voorschrift 8 Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee. In het geval dat de kapitein zich op dit voorschrift beroept, moeten de omstandigheden waarop hij zich beroept door de ambtenaar belast met de grensbewaking worden beoordeeld en afgewogen tegen het belang van terugplaatsing van de verstekeling aan boord.

Vreemdelingen met een vluchtrelaas

Als de vervoerder bij een controle in het kader van de zorgplicht (zie paragraaf 5.1.1) constateert dat hij te maken heeft met een vreemdeling die niet de juiste of geen documenten heeft, moet hij deze in principe niet vervoeren. Als de vreemdeling stelt dat zijn leven in het land van waar hij op dat moment wil vertrekken in direct gevaar is, kan de vervoerder de vreemdeling niet naar de Nederlandse vertegenwoordiging sturen om daar een aanvraag voor een mvv met als doel ‘bescherming’ in te dienen. Als de vervoerder in deze situatie overweegt de vreemdeling te vervoeren, moet de vervoerder contact opnemen met de IND unit Caribisch Nederland. Deze unit bepaalt dan of de vreemdeling naar de openbare lichamen mag worden gebracht. Als een vervoerder een vreemdeling die niet de juiste of geen documenten heeft naar het grondgebied van de openbare lichamen heeft vervoerd, maar dit heeft gedaan met instemming van de IND unit Caribisch Nederland, geldt voor de vervoerder geen terugvoerplicht. Ook wordt geen proces-verbaal opgemaakt ten aanzien van vermoedelijke overtreding van artikel 2q WTU-BES. Wel moet de vervoerder de feiten en omstandigheden zoals hij die daarbij heeft voorgelegd, deugdelijk schriftelijk vastleggen.

5.1.6. Aansprakelijkheid voor uitzetting- en verblijfskosten

Als het niet mogelijk is om de vreemdeling binnen redelijke tijd naar een plaats buiten de openbare lichamen te vervoeren, dan kunnen de kosten van uitzetting, waaronder ook de verblijfskosten, uit de openbare lichamen, kunnen worden verhaald op een reder of luchtvaartmaatschappij (zie artikel 22, tweede lid, WTU-BES juncto artikel 8.3 BTU-BES). Deze kosten omvatten volgens artikel 8.3 BTU-BES in ieder geval de kosten die verbonden zijn aan:

  • a. het vervoer van de uit te zetten vreemdeling per eerste gelegenheid, maar op de wijze die, gelet op de omstandigheden, de goedkoopste is, naar een plaats buiten de openbare lichamen;

  • b. de begeleiding van de vreemdeling naar een plaats van vertrek uit de openbare lichamen evenals zijn begeleiding naar een plaats buiten de openbare lichamen, voor zover deze noodzakelijk is; en

  • c. het verblijf van de vreemdeling in de openbare lichamen in de periode nadat de vervoersonderneming van een ambtenaar belast met grensbewaking de aanwijzing heeft gekregen de vreemdeling terug te vervoeren naar een plaats buiten de openbare lichamen.

Als een vreemdeling, aan wie de toegang is geweigerd, een aanvraag om een verblijfsvergunning bescherming indient, wordt de aansprakelijkheid van de vervoerder voor de kosten voor de duur van de behandeling van de aanvraag opgeschort. Er zullen pas weer kosten op de vervoerder worden verhaald nadat de vreemdeling rechtmatig verwijderbaar is geworden en de ambtenaar belast met de grensbewaking aan de vervoerder de aanwijzing heeft gegeven de vreemdeling terug te vervoeren naar een plaats buiten de openbare lichamen.

Ook als het uiteindelijk niet mogelijk blijkt de vreemdeling uit te zetten, is de vervoerder aansprakelijk voor de kosten die gemaakt worden met betrekking tot de door hem aangevoerde geweigerde vreemdeling.

De kosten worden berekend op basis van nacalculatie.

5.2. Verplichtingen voor gezagvoerders

Voor de verplichtingen voor gezagvoerders in de (internationale) luchtvaart wordt verwezen naar artikel 6.11 en 6.12 BTU-BES. Voor de verplichtingen voor gezagvoerders in de zeevaart wordt verwezen naar artikel 6.6 tot en met 6.10 van de BTU-BES.

Hieruit blijkt onder meer dat de gezagvoerders direct bij binnenkomst een passagiers- en bemanningslijst moeten overhandigen aan de ambtenaar belast met de grensbewaking. In de RTU-BES zijn de (internationale) luchtvaart en zeevaart modellen voor bemannings- en passagierslijsten opgenomen als bijlagen. De passagierslijst kan ook gebruikt worden voor de opgave van de aanwezigheid van aangetroffen verstekelingen.

De overheid van de openbare lichamen kan de vervoerder opleggen om op de passagierslijst naast de namen van de reizigers ook andere gegevens vast te leggen.

6. Terugkeervisum

6.1. Algemeen

Op grond van artikel 1, onder g, WTU-BES wordt onder een terugkeervisum verstaan: een nationaal visum voor de toegang tot de openbare lichamen van een visumplichtige persoon die de openbare lichamen tijdelijk zal verlaten. Een dergelijk visum kan onder bepaalde voorwaarden door de IND unit Caribisch Nederland worden afgegeven aan vreemdelingen die daarom verzoeken. Aan het terugkeervisum worden voorschriften en beperkingen verbonden.

6.2. Vereiste bescheiden

De aanvraag (of wijziging) van een terugkeervisum moet in persoon plaatsvinden bij een loket van de IND unit Caribisch Nederland. Bij de aanvraag moeten de volgende documenten worden overgelegd:

  • a. een vastgesteld aanvraagformulier;

  • b. een geldig document voor grensoverschrijding; en

  • c. de gegevens en bescheiden op grond waarvan kan worden vastgesteld dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor verlening of wijziging van een terugkeervisum.

Op de aanvraag wordt binnen twee weken beslist. Als er sprake is van verlenging van de beslistermijn, dan wordt er binnen vier weken beslist. Het terugkeervisum wordt in de vorm van een sticker in het document voor grensoverschrijding of op een apart inlegvel gekoppeld aan het document voor grensoverschrijding aangebracht.

De modellen van de beschikkingen tot afwijzing van de aanvraag, evenals het aanvraagformulier en de terugkeervisumsticker worden vastgelegd en beheerd door de IND unit Caribisch Nederland.

6.3. Criteria

In artikel 2i, eerste lid, onder a t/m g, tweede en derde lid, WTU-BES zijn de gronden opgesomd die kunnen leiden tot weigering van het terugkeervisum.

Een terugkeervisum kan worden geweigerd als:

  • a. de vreemdeling niet door overlegging van documenten aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een dringende reden die geen uitstel van vertrek mogelijk maakt;

  • b. de vreemdeling niet zelfstandig beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding;

  • c. de vreemdeling zich gedurende zijn verblijf in een openbaar lichaam aan maatregelen van toezicht op grond van deze wet heeft onttrokken;

  • d. uit een oogpunt van toezicht op grond van deze wet, opsporing of vervolging van strafbare feiten, tenuitvoerlegging van een vonnis of om andere gewichtige redenen bezwaar bestaat tegen vertrek van de vreemdeling uit de openbare lichamen;

  • e. het naar het oordeel van Onze Minister in de rede ligt dat binnen de geldigheidsduur van het terugkeervisum een beslissing kan worden verwacht op een aanvraag tot het verlenen of verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd of onbepaalde tijd of wijziging daarvan, of op een bezwaarschrift of beroepschrift op dat gebied, terwijl bij of op basis van deze wet of een rechterlijke beslissing de uitzetting van de vreemdeling achterwege moet blijven totdat op die aanvraag, dat bezwaar of beroep is beslist;

  • f. de vreemdeling in afwachting is van de beslissing op diens aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd dan wel in afwachting is van de beslissing op een bezwaarschrift of beroepschrift tegen een dergelijke beslissing en is ingereisd zonder de benodigde machtiging tot voorlopig verblijf;

  • g. de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid dan wel zich schuldig heeft gemaakt aan of verdacht wordt van terrorisme, oorlogsmisdaden, of andere misdaden tegen de menselijkheid.

Een terugkeervisum wordt geweigerd ten behoeve van de terugkeer uit het land van herkomst van de vreemdeling die houder is van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verband houdend met bescherming als bedoeld in artikel 12a WTU-BES.

Een terugkeervisum wordt geweigerd ten behoeve van de terugkeer uit het land van herkomst van de vreemdeling die een aanvraag verband houdend met bescherming als bedoeld in artikel 12a WTU-BES heeft gedaan en die in afwachting is van een beslissing op die aanvraag.

In de volgende gevallen wordt aangenomen dat sprake is van dringende redenen in de zin van art 2i, eerste lid, onder a, WTU-BES:

  • a. ernstige ziekte of overlijden van een nabije bloedverwant (in de eerste en tweede graad);

  • b. het bijwonen van een huwelijk van een nabije bloedverwant (in eerste en tweede graad);

  • c. onder voogdij gestelde minderjarigen die met het pleeggezin op vakantie naar het buitenland gaan;

  • d. deelname aan een in het kader van de opleiding of studie van belang zijnde excursie of werkweek in het buitenland.

Op de hoofdregel dat sprake moet zijn van een dringende reden als bedoeld in artikel 2i, eerste lid, onder a, WTU-BES bestaan een aantal uitzonderingen. Deze zijn opgesomd in artikel 2.7 BTU-BES.

Een terugkeervisum wordt niet geweigerd op de in artikel 2i, eerste lid, onder a, WTU-BES bedoelde grond aan:

  • a. de vreemdeling die naar het oordeel van Onze Minister heeft aangetoond dat hij voor zakelijke doeleinden moet reizen;

  • b. de hier te lande geboren vreemdeling, bedoeld in artikel 5.19 eerste lid, BTU-BES ten behoeve van wie een aanvraag is gedaan tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 6 WTU-BES, in geval beide ouders van rechtswege of bij vergunning zijn toegelaten of als Nederlander in de openbare lichamen verblijven;

  • c. de vreemdeling die een positieve beslissing op zijn aanvraag tot het verlenen, het verlengen van de geldigheidsduur of het wijzigen van een verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd heeft ontvangen, maar nog in afwachting is van afgifte van het bijbehorende verblijfsdocument;

  • d. de vreemdeling die in afwachting is van de beslissing op een aanvraag tot het wijzigen of het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 6 WTU-BES, en de aanvraag tijdig of naar het oordeel van Onze Minister binnen een redelijke termijn is ontvangen.

6.4. Geldigheidsduur

In artikel 2j WTU-BES is de geldigheidsduur van een terugkeervisum geregeld.

De geldigheidsduur van een terugkeervisum kan de geldigheidsduur van de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet overschrijden, omdat het terugkeervisum gekoppeld is aan het document, waarmee de vreemdeling wenst te reizen. De geldigheidsduur van een terugkeervisum bedraagt ten hoogste een jaar. Het terugkeervisum kan worden verleend voor een of meer reizen.

Als de vreemdeling in de openbare lichamen verblijft in afwachting van de beslissing om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, dan is het terugkeervisum ten hoogste drie maanden geldig en wordt verleend voor één reis.

De Minister kan vrijstelling dan wel ontheffing verlenen van het eerste en tweede lid. De geldigheidsduur van een terugkeervisum kan niet worden verlengd.

6.6. Wijzigen

Het wijzigen van een terugkeervisum is niet mogelijk als de vreemdeling de openbare lichamen heeft verlaten. De bedoeling van een terugkeervisum is immers dat de vreemdeling vooraf toestemming krijgt van de bevoegde autoriteiten om na een periode van uitreis weer terug te kunnen keren naar de openbare lichamen.

In het geval dat de vreemdeling er voor kiest om:

  • a. zonder een terugkeervisum uit te reizen; of

  • b. het terugkeervisum eenmaal in het buitenland is verlopen; en

  • c. hij terug wil keren naar de openbare lichamen,

dan moet de vreemdeling een mvv aanvragen bij de Nederlandse vertegenwoordiging in het buitenland. De mvv moet betrekking hebben op het verblijfsdoel waarvoor de vreemdeling in de openbare lichamen verbleef, althans waarvoor de vreemdeling verblijf in de openbare lichamen beoogde.

Wijzigen van een terugkeervisum kan géén verlenging (artikel 2j, vierde lid, WTU-BES) en evenmin een omzetting van een enkele reis in een meervoudig terugkeervisum met zich meebrengen. Wel kan de reden (de oorzaak) of ook de beoogde duur van het verblijf in het land van herkomst van de aanvraag wijzigen, waardoor aanleiding kan bestaan de duur van het terugkeervisum in te korten. Inkorten vindt plaats door het aanbrengen van een nieuw sticker, waarbij het oorspronkelijke sticker ongeldig wordt gemaakt middels het doorhalen van de oude sticker door de IND unit Caribisch Nederland.

6.7. Intrekking

Op grond van artikel 2c WTU-BES kan een terugkeervisum worden ingetrokken:

  • a. op verzoek van de vreemdeling;

  • b. als uit naderhand gebleken feiten en omstandigheden komt vast te staan dat verlening ervan onjuist is;

  • c. als feiten en omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat deze zich verzetten tegen de handhaving of ongewijzigde handhaving van het verleende; of

  • d. als de vreemdeling de op hem rustende verplichtingen op grond van de WTU-BES niet naleeft.

De intrekking van een terugkeervisum vindt plaats door, bij voorkeur met rode inkt, op het terugkeervisum de volgende vermelding aan te brengen:

‘INGETROKKEN op ...(datum), op grond van art 2c, sub ....(a,b,c of d), WTU-BES’.

Als een ambtenaar van toezicht op grond van art 2c, sub b, c of d, WTU-BES een terugkeervisum wil intrekken moet hier eerst contact over worden opgenomen met de IND unit Caribisch Nederland. Als toestemming wordt verleend voor intrekking, dan moet de intrekking van het terugkeervisum worden voorzien van een dienststempel en een paraaf van de desbetreffende ambtenaar belast met toezicht op vreemdelingen.

7. Specifieke voorschriften voor grenscontroles en categorieën vreemdelingen

7.1. Specifieke voorschriften voor categorieën vreemdelingen

7.1.1. Vreemdelingen die van rechtswege toelating tot verblijf hebben

Algemeen

De volgende categorieën vreemdelingen hebben op grond van artikel 3, eerste lid, WTU-BES van rechtswege toelating tot verblijf:

  • a. vreemdelingen die van overheidswege uitgezonden zijn, maar zolang zij in overheidsdienst zijn;

  • b. vreemdelingen die in dienst zijn geweest van een openbaar lichaam en uit dien hoofde pensioen of uitkering bij wijze van pensioen genieten, evenals de niet hertrouwde weduwen van zodanige vreemdelingen

  • c. in de openbare lichamen als zodanig toegelaten beroepsconsuls, beroepsconsulaire ambtenaren en ander consulair personeel;

  • d. militairen gedurende de tijd dat zij in de openbare lichamen zijn gestationeerd;

  • e. opvarenden van tot de zee- of luchtmacht van enige mogendheid behorende schepen of luchtvaartuigen, gedurende de tijd dat de openbare lichamen met toestemming van de bevoegde autoriteit worden aangedaan;

  • f. de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot en minderjarige kinderen van onder de in a, b, c en d. genoemde vreemdelingen.

Zie verder hoofdstuk 2 CTU-BES.

Nederlanders

Nederlanders hebben op grond van artikel 3, vijfde en zesde lid WTU-BES van rechtswege toelating tot verblijf (zie hoofdstuk 2 CTU-BES).

7.1.2. Toeristen

Op grond van artikel 4.2 BTU-BES mogen toeristen de openbare lichamen binnenkomen zonder toelating tot verblijf. Zij mogen maximaal drie maanden op de openbare lichamen verblijven binnen een tijdsvak van zes maanden (zie hoofdstuk 2 CTU-BES).

7.1.3. Piloten en andere bemanningsleden van luchtvaartuigen

Op grond van vigerende visumregelgeving zijn piloten en andere bemanningsleden van luchtvaartuigen die gedurende een aaneengesloten periode van niet langer dan 48 uur geland zijn, en geen gevaar opleveren voor de openbare orde en veiligheid uitgezonderd van de visumplicht.

Op grond van artikel 4.2 en 4.3 BTU-BES mogen bemanningsleden van luchtvaartuigen de openbare lichamen binnenkomen zonder toelating tot verblijf gedurende een periode van maximaal drie maanden binnen een tijdsvak van zes maanden. De toelating tot verblijf vervalt op het tijdstip van vertrek van het luchtvaartuig (zie ook hoofdstuk 2).

Op grond van artikel 2v, tweede lid, onder b, WTU-BES wordt in de‘crew member licence’ of een ‘crew member certificate’ van piloten en bemanningsleden, als bedoeld in bijlage 9 bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart van 7 december 1944, geen in- of uitreisstempel aangebracht.

7.1.4. Transitpassagiers van vliegtuigen

Transitpassagiers hoeven op grond van de vigerende visumregeling niet in het bezit te zijn van een visum kort verblijf voor de openbare lichamen als zij:

  • a. de transitruimte niet verlaten; of

  • b. de transitruimte korter dan 48 uur verlaten.

Als transitpassagiers de transitruimte langer dan 48 uur willen verlaten, dan kan dit alleen op vertoon van een visum kort verblijf voor de openbare lichamen. Dit visum dient van te voren, in het land van herkomst, te worden aangevraagd.

7.1.5. Zeelieden

Op grond van vigerende visumregelgeving zijn zeelieden die gedurende een aaneengesloten periode van niet langer dan 48 uur aangemeerd zijn, en geen gevaar opleveren voor de openbare orde en veiligheid uitgezonderd van de visumplicht.

Op grond van artikel 2v, tweede lid, onder c, WTU-BES worden geen stempels aangebracht in de documenten voor grensoverschrijding van zeelieden die slechts gedurende het afmeren van hun schip in de binnengevaren haven van de openbare lichamen verblijven.

Op grond van artikel 4.2 en 4.3 BTU-BES mogen bemanningsleden van zeeschepen de openbare lichamen binnenkomen zonder toelating tot verblijf. De toelating tot verblijf vervalt op het tijdstip van vertrek van het zeeschip (zie hoofdstuk 2 CTU-BES).

Werkzoekende zeelieden

Op grond van artikel 6.46 BTU-BES moet een vreemdeling die naar de openbare lichamen is gekomen, om als zeeman werk te zoen aan boord van een zeeschip, zich binnen drie dagen na binnenkomst in de openbare lichamen in persoon melden bij de Korpschef.

Hoofdstuk 2. Toelating van rechtswege

1. Inleiding

In artikel 3, eerste lid, WTU-BES wordt bepaald wie van rechtswege toelating tot verblijf in de openbare lichamen hebben. Bij algemene maatregel van bestuur kan de categorie vreemdelingen die van rechtswege zijn toegelaten worden uitgebreid (zie artikel 3, tweede lid, WTU-BES).

In artikel 5a WTU-BES wordt bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld over het verblijf zonder verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor verblijf in de vrije termijn (van niet langer dan zes maanden). In de artikelen 4.1 tot en met 4.4 BTU-BES is dit uitgewerkt.

De toelating van rechtswege, bedoeld in de artikelen 3 en 5a WTU-BES, is tijdelijk.

Een vreemdeling die toelating van rechtswege heeft kan na een ononderbroken periode van ten minste vijf jaren toelating van rechtswege wel in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, als de vreemdeling aan de daarvoor geldende voorwaarden voldoet (zie artikel 5.45, tweede lid, BTU-BES).

Aanmelding bij Korpschef na binnenkomst

Voor de regels over de verplichting tot aanmelding na binnenkomst bij de Korpschef wordt verwezen naar hoofdstuk 1 ‘Toegang’, paragraaf 4.6 ‘Aanmelding na binnenkomst in de openbare lichamen’.

Ten aanzien van toelating van rechtswege is in dit hoofdstuk het volgende onderscheid gemaakt:

  • Nederlanders

  • bijzondere categorieën

  • verblijf in de vrije termijn

Deze categorieën zijn hieronder uitgewerkt.

2. Nederlanders

2.1. Algemeen

Artikel 1a WTU-BES voorziet in een overgangsregeling voor de toegang en het verblijf van Nederlanders in de openbare lichamen, in afwachting van de totstandkoming van een Rijkswet personenverkeer. Door middel van een Rijkswet personenverkeer wordt gestreefd naar een uniforme regeling voor de toegang en toelating van alle Nederlanders tot alle delen van het Koninkrijk. In de overgangsregeling artikel 1a WTU-BES zal het bestaande regime voor de toegang en toelating van de Nederlanders tussen de verschillende landen van het Koninkrijk vooralsnog gehandhaafd worden. Als overgegaan zou worden tot volledig vrije vestiging van Nederlanders voor alleen de openbare lichamen zonder dat de andere landen daartoe overgaan zou dat tot een ongewenste situatie leiden voor de openbare lichamen.

Dat betekent dat tot aan de inwerkingtreding van een Rijkswet personenverkeer het volgende geldt:

Toegang en toelating van Nederlanders tot het Europese deel van Nederland

De toegang en toelating van Nederlanders tot het Europese deel van Nederland blijven volledig vrij. Hier verandert niets aan.

Toegang en toelating van Nederlanders tot het land Aruba

De toegang en toelating van Nederlanders tot het land Aruba worden voorlopig beheerst door de Landsverordening toelating, uitzetting en verwijdering (LTUV) van het land Aruba.

Toegang en toelating van Nederlanders tot Curaçao en Sint Maarten

De toegang en toelating van Nederlanders tot Curaçao en Sint Maarten worden per 10 oktober 2010 beheerst door de Landsverordeningen toelating en uitzetting (LTU) van beide, respectievelijke landen.

Toegang en toelating van Nederlanders tot de openbare lichamen Bonaire, SintEustatius en Saba

De toegang en toelating van Nederlanders tot de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba worden per 10 oktober 2010 beheerst door de WTU-BES.

EU-recht

Voor burgers van de Europese Unie en hun familieleden, ook Nederlanders, die zich naar de Caribische delen van het Koninkrijk begeven geldt dat zij geen beroep op de Europese regels betreffende het vrij verkeer van personen kunnen doen. Omdat de Caribische delen van het Koninkrijk behoren tot de zogeheten Landen en Gebieden Overzee, waarop alleen de Associatieregeling van toepassing is, zijn de Europese bepalingen en regels inzake het vrij verkeer van personen aldaar niet van toepassing.

2.2. Uitleg artikel 1a WTU-BES

Artikel 1a

  • 1. Deze wet is, met uitzondering van hoofdstuk 2, van overeenkomstige toepassing op:

    • a. Nederlanders, geboren buiten Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

    • b. Nederlanders die buiten Bonaire, Sint Eustatius en Saba de Nederlandse nationaliteit verkregen hebben.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, is deze wet niet van overeenkomstige toepassing op Nederlanders die op dan wel in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of het Europese deel van Nederland zijn geboren of de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen, indien en voor zover deze wet niet op de vader of de moeder van toepassing is.

  • 3. In afwijking van het eerste lid, is deze wet evenmin van overeenkomstige toepassing op Nederlanders, die:

    • a. direct voorafgaand aan 10 oktober 2010 gedurende een ononderbroken periode van tenminste een jaar hun woonplaats als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen hebben gehad op de eilanden Bonaire, Sint Eustatius of Saba en die geboren zijn op dan wel in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of het Europese deel van Nederland, dan wel in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of het Europese deel van Nederland de Nederlandse nationaliteit verkregen hebben;

    • b. kinderen zijn van de onder a bedoelde Nederlanders en direct voorafgaand aan 10 oktober 2010 gedurende een ononderbroken periode van tenminste een jaar hun woonplaats hebben gehad op de eilanden Bonaire, Sint Eustatius of Saba.

Toelichting artikel 1a WTU-BES:

De bepalingen van de WTU-BES zijn van overeenkomstige toepassing op:

  • Nederlanders die door geboorte (eerste lid, sub a), naturalisatie of optie (eerste lid, sub b) buiten de eilanden of de openbare lichamen de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen; of

  • Nederlanders, en hun kinderen, die niet direct voorafgaand aan 10 oktober 2010 tenminste een ononderbroken periode van tenminste een jaar in de openbare lichamen hun woonplaats hebben gehad (derde lid).

De bepalingen van de WTU-BES zijn niet van overeenkomstige toepassing op:

  • a. de eilandskinderen van de openbare lichamen; en

  • b. Nederlandse kinderen die op of in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of het Europese deel van Nederland zijn geboren of de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen en waarvan één van de ouders is aan te merken als eilandskind van de openbare lichamen (zie artikel 1a, tweede lid, WTU-BES). Dit is bijvoorbeeld het geval als de ouders primair met het oog op de ziekenhuisbevalling naar de bovengenoemde landen zijn gereisd. Ook deze kinderen zijn eilandskinderen van de openbare lichamen;

  • c. Nederlanders die op dan wel in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of het Europese deel van Nederland zijn geboren of de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen en die direct voorafgaand aan 10 oktober 2010 een ononderbroken periode van tenminste een jaar in de openbare lichamen woonplaats hebben gehad (zie artikel 1a, derde lid, WTU-BES);

  • d. kinderen van de in het vorige punt genoemde Nederlanders, als ze direct voorafgaand aan 10 oktober 2010 gedurende een ononderbroken periode van tenminste een jaar hun woonplaats hebben gehad op de eilanden Bonaire, Sint Eustatius of Saba.

Ad a

Onder eilandskinderen van de openbare lichamen wordt verstaan: Nederlanders die op Bonaire, Sint Eustatius of Saba zijn geboren of de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen en hun Nederlandse kinderen, waar dan ook geboren.

Ad c

Voor het begrip ‘woonplaats’ is aangesloten bij de definitie zoals genoemd in artikel 10, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES. Daaruit volgt dat perioden van afwezigheid van de openbare lichamen binnen de referteperiode van een jaar niet in de weg staan aan de behandeling als eilandskind van de openbare lichamen. De duur en de reden van afwezigheid binnen de referteperiode is niet van belang, zolang vaststaat dat de betrokken Nederlander in de referteperiode ononderbroken zijn woonplaats op de openbare lichamen heeft gehad. De referteperiode van een jaar heeft tot doel om te voorkomen dat Nederlanders zich voor 10 oktober 2010 vestigen in de openbare lichamen met het oogmerk behandeld te worden als eilandskind van de openbare lichamen.

Ad d

De periode genoemd onder d wordt niet als onderbroken beschouwd door een verblijf buiten de openbare lichamen voor studiedoeleinden of wegens geneeskundige behandeling. In dat geval zijn de bepalingen van de WTU-BES niet van toepassing.

Als de Nederlander niet binnen een jaar na de voltooiing van zijn studie of de beëindiging van de geneeskundige behandeling is teruggekeerd naar de openbare lichamen, dan wordt de vreemdeling geacht zijn hoofdverblijf te hebben verplaatst. De bepalingen van de WTU-BES zijn in dat geval wel op die vreemdeling van toepassing.

Met het vorenstaande wordt aangesloten bij artikel 4 WTU-BES.

2.3. Toelating van rechtswege van Nederlanders

2.3.1. Toepassing van artikel 5a WTU-BES

Nederlanders mogen zonder toelating van rechtswege toegekend in de openbare lichamen verblijven gedurende een periode van maximaal zes maanden binnen een tijdvak van een jaar (zie artikel 5a WTU-BES en artikel 1 Regeling van de Minister van Justitie, houdende wijziging van het Besluit toelating en uitzetting BES). In dit geval is wel sprake van toelating van rechtswege, maar is deze alleen niet toegekend middels het verstrekken van een verklaring waaruit dat blijkt.

Verklaring

Nederlanders hoeven pas na zes maanden verblijf in de openbare lichamen een verklaring aan te vragen waaruit blijkt dat zij toelating van rechtswege hebben, als bedoeld in artikel 3, derde lid, WTU-BES. Dit geldt ook als de Nederlander al bij binnenkomst langer dan zes maanden verblijf beoogt. Nederlanders dienen de termijn van zes maanden zelf in de gaten te houden.

Als men binnen deze zes maanden in de openbare lichamen wil werken, dan zal men wel een verklaring aan moeten vragen. Voor de opsomming van vereisten en bescheiden wordt verwezen naar paragraaf 3.2.2 van dit hoofdstuk.

2.3.2. Toelating van rechtswege op grond van artikel 3, vijfde en zesde lid, WTU-BES

Meerderjarige Nederlanders op wie de WTU-BES van toepassing is hebben toelating van rechtswege als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. beschikken over een verklaring van goed gedrag, gedurende de laatste vijf jaren, afgegeven door het bevoegde gezag binnen twee maanden voor hun aankomst in de openbare lichamen of een schriftelijke verklaring waaruit zulks genoegzaam blijkt;

  • b. beschikken over huisvesting;

  • c. beschikken over voldoende middelen van bestaan om in hun levensonderhoud te voorzien. Voor voldoende middelen van bestaan wordt verwezen naar hoofdstuk 3/1.9.3.3 CTU-BES.

De minderjarige Nederlandse kinderen van de bovengenoemde Nederlanders die toelating van rechtswege hebben op grond van artikel 3, vijfde lid, WTU-BES, hebben toelating van rechtswege als één van de ouders het ouderlijk gezag heeft.

Ad a

Dit betekent dat de aanvrager over een verklaring goed gedrag moet beschikken uit alle landen waar de Nederlander de afgelopen 5 jaar heeft verbleven.

3. Bijzondere categorieën

3.1. Bijzondere categorieën

Aan de volgende bijzondere categorieën personen (vreemdelingen of Nederlanders) wordt op aanvraag de toelating van rechtswege in de openbare lichamen toegekend (zie artikel 3, eerste lid, WTU-BES):

  • a. vreemdelingen van overheidswege uitgezonden, zolang zij in overheidsdienst zijn;

  • b. vreemdelingen, die in dienst zijn geweest van een openbaar lichaam en uit dien hoofde pensioen of uitkering bij wijze van pensioen genieten, alsmede de niet hertrouwde weduwen van zodanige vreemdelingen;

  • c. in de openbare lichamen als zodanig toegelaten beroepsconsuls, beroepsconsulaire ambtenaren en ander consulair personeel;

  • d. militairen, gedurende de tijd dat zij in de openbare lichamen zijn gestationeerd;

  • e. opvarenden van tot de zee- of luchtmacht van enige mogendheid behorende schepen of luchtvaartuigen, gedurende de tijd dat de openbare lichamen met toestemming van de bevoegde autoriteit worden aangedaan;

  • f. de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot en minderjarige kinderen van de onder a, b, c en d genoemde vreemdelingen;

  • g. vreemdelingen, in een openbaar lichaam geboren, mits zij de leeftijd van zestien jaar hebben bereikt, en sinds hun geboorte onafgebroken in de openbare lichamen zijn toegelaten.

Voor vreemdelingen die vallen onder één van de bovengenoemde categorieën is het mvv-vereiste niet van toepassing. Het mvv-vereiste is alleen een afwijzingsgrond voor de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd en is geen voorwaarde voor toelating van rechtswege.

Ad a:

Artikel 3, eerste lid, onder a, WTU-BES moet ruim worden uitgelegd. Hieronder vallen in ieder geval:

  • door de overheid van een ander land uitgezonden vreemdelingen, voor de duur dat zij in overheidsdienst zijn;

  • vreemdelingen op wie de WTU-BES van toepassing is en die in dienst van het land Nederland of in dienst van de openbare lichamen zijn aangesteld of die diensten verrichten ten behoeve van de Nederlandse overheid of de openbare lichamen, voor de duur van hun aanstelling, of voor de duur van de diensten verricht ten behoeve van de overheid. Een vreemdeling die al is toegelaten tot de openbare lichamen en in een later stadium bij de Nederlandse overheid of bij de openbare lichamen in dienst treedt, heeft eveneens toelating van rechtswege.

Als de vreemdeling niet meer in overheidsdienst werkzaam is, vervalt zijn toelating van rechtswege (zie artikel 5, aanhef en onder a, WTU-BES). Als hij in de openbare lichamen wil verblijven voor een ander doel, moet hij daartoe een aanvraag om verlening voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd indienen.

Ad b:

Zolang de vreemdeling pensioen of uitkering bij wijze van pensioen ontvangt, dan wel zolang de weduwe of weduwnaar niet is hertrouwd.

Ad c:

Zolang de vreemdeling in consulaire dienst is.

Ad d:

Zolang de vreemdeling militair is en is gestationeerd in de openbare lichamen.

Ad e:

Gedurende de tijd dat de openbare lichamen met toestemming van de bevoegde autoriteit wordt aangedaan.

Ad f:

Zolang de echtgenoot niet van tafel en bed is gescheiden.

Zolang de kinderen minderjarig zijn.

De ongehuwde partner, van vreemde nationaliteit, van een vreemdeling die van rechtswege toelating heeft, kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd aanvragen voor een verblijfsdoel verband houdend met gezinshereniging bij partner. De geldigheidsduur van deze verblijfsvergunning is in beginsel een jaar. Als de hoofdpersoon korter dan een jaar van rechtswege is toegelaten, dan is de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning van de ongehuwde partner daarop afgestemd. Dit geldt ook voor de minderjarige kinderen, als deze kinderen zelf niet de Nederlandse nationaliteit hebben.

Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie

Op grond van artikel 38 van de Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie zijn leden en plaatsvervangend leden van het Hof alsmede hun echtgenoten of geregistreerd partners en minderjarige kinderen voor zover zij met hen een gemeenschappelijke huishouding voeren van rechtswege toegelaten tot de landen, en daarmee in voorkomend geval ook tot de openbare lichamen. Aan de leden en plaatsvervangend leden van het Hof en hun echtgenoten of geregistreerde partners worden geen nadere voorwaarden gesteld voor de uitoefening van een beroep of het verrichten van arbeid.

Gelet op het bovenstaande wordt op aanvraag een verklaring inzake toelating van rechtswege in de openbare lichamen afgegeven aan de leden en plaatsvervangend leden alsmede hun echtgenoten of geregistreerd partners en minderjarige kinderen voor zover zij met hen een gemeenschappelijke huishouding voeren.

3.2. De toekenning van de toelating van rechtswege

3.2.1. Indiening van de aanvraag

Om voor een verklaring in aanmerking te komen waaruit blijkt dat de toelating van rechtswege is toegekend moet een daartoe strekkende aanvraag worden ingediend bij de IND unit Caribisch Nederland middels model MBES8 CTU-BES.

3.2.2. Vereiste bescheiden

Bij het indienen van een aanvraag om een verklaring van toelating van rechtswege moeten de volgende gegevens en bescheiden worden verstrekt dan wel overgelegd (door zowel vreemdelingen als Nederlanders):

  • a. ingevuld en ondertekend aanvraagformulier;

  • b. kopie geldig document voor grensoverschrijding (indien nodig voorzien van een geldig visum);

  • c. door vreemdelingen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a tot en met g, WTU-BES: bescheiden waaruit blijkt dat men behoort tot één van de in artikel 3, eerste lid, onder a tot en met g, WTU-BES genoemde categorieën;

  • d. door Nederlanders als bedoeld in artikel 3, vijfde en zesde lid, WTU-BES:

    • een verklaring van goed gedrag, gedurende de laatste vijf jaren, afgegeven door het bevoegde gezag binnen twee maanden voor aankomst in de openbare lichamen of een schriftelijke verklaring waaruit dit genoegzaam blijkt;

    • bescheiden waaruit blijkt dat men beschikt over huisvesting in de openbare lichamen;

    • bewijs van voldoende middelen van bestaan te weten:

      • volledig ingevulde en ondertekende werkgeversverklaring en een kopie geldig document voor grensoverschrijding van de werkgever;

      • recente verklaring van de Inspecteur der Belastingen van een vastgesteld belastbaar inkomen van ten minste USD 20,112 (als werkgever een eenmansbedrijf of particulier is) of

      • een bankverklaring waaruit blijkt dat wordt beschikt over voldoende middelen van bestaan.

    • bij kinderen als bedoeld in artikel 3, zesde lid, WTU-BES:

      • een geboorteakte van het kind;

      • indien van toepassing: een bewijs waaruit blijkt dat één van de in het vijfde lid bedoelde ouders het ouderlijk gezag heeft.

  • e. door (plaatsvervangend) leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, hun echtgenoten of geregistreerd partners en hun minderjarige kinderen:

    • het Koninklijk Besluit, houdende de benoeming van de aanvrager tot lid van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.

    bij hun echtgenoten of geregistreerd partners:

    • een huwelijksakte of akte van geregistreerd partnerschap.

    bij hun minderjarige kinderen:

    • een geboorteakte van het kind;

    • indien van toepassing: een bewijs waaruit blijkt dat een van de ouders (het lid van het Hof of zijn/haar echtgenoot/geregistreerd partner) het ouderlijk gezag heeft.

Bewijs ouderlijk gezag

Dit geldt alleen als uit de geboorteakte blijkt dat het kind niet het biologisch kind is van beide ouders. In dat geval moet een rechterlijke uitspraak overgelegd worden waaruit blijkt dat het ouderlijk gezag / voogdij aan de in de openbare lichamen verblijvende ouder is toegewezen.

3.2.3. Verklaring

Op de verklaring staat de aantekening dat de vreemdeling van rechtswege toelating tot verblijf heeft. Arbeid is vrij toegestaan. TWV is niet vereist. Aan de verklaring zijn geen beperkingen en voorschriften verbonden.

3.2.4. Einde toelating van rechtswege

De toelating van rechtswege eindigt (zie artikel 5 WTU-BES):

  • a. door het vervallen van de reden waarom zij is toegekend;

  • b. ten aanzien van degene, die op grond van artikel 3, eerste lid, onder g, WTU-BES van rechtswege is toegelaten, door een onafgebroken verblijf van drie jaar buiten de openbare lichamen, tenzij de vreemdeling buiten de openbare lichamen verblijft voor studiedoeleinden of wegens geneeskundige behandeling.

De toelating van rechtswege eindigt van rechtswege. Dat wil zeggen dat daarvoor geen intrekkingsbeschikking of beëindigingsbeschikking nodig is. Doet één van de onder a of b genoemde omstandigheden zich voor, dan eindigt de toelating van rechtswege. De vreemdeling ontvangt een mededeling dat zijn toelating van rechtswege is geëindigd. Deze mededeling is aan te merken als een beschikking in de zin van de WarBES, zodat daartegen rechtsmiddelen aangewend kunnen worden. De vreemdeling moet de openbare lichamen zelfstandig verlaten na bekendmaking van de beschikking.

Als de toelating van rechtswege is geëindigd en er ook geen andere grond van toepassing is op grond waarvan toelating van rechtswege bestaat, maar men wel voor een ander doel in de openbare lichamen wil verblijven, kan daartoe een aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden ingediend. In dat geval is bij vreemdelingen in beginsel het mvv-vereiste van toepassing.

Als de vreemdeling of Nederlander toelating van rechtswege meent te hebben op een andere grond in art 3 WTU-BES, moet hij daarvoor een nieuwe verklaring vragen waaruit de toelating van rechtswege blijkt. Pas dan kan immers getoetst worden of hij toelating van rechtswege heeft op de nieuwe grond.

Ad a:

Deze beëindigingsgrond geldt voor alle in artikel 3, eerste, vijfde en zesde lid, WTU-BES genoemde categorieën. Dit betekent dat als niet meer aan de daar genoemde beschrijving van de betreffende categorie wordt voldaan, de toelating van rechtswege eindigt.

Ten aanzien van de in artikel 3, eerste lid, onder a, WTU-BES genoemde categorie geldt dat als de vreemdeling niet meer in overheidsdienst werkzaam is, de toelating van rechtswege eindigt.

Ten aanzien van de in artikel 3, vijfde lid, WTU-BES genoemde categorie geldt dat als de Nederlander niet langer beschikt over huisvesting dan wel over voldoende middelen van bestaan, de toelating van rechtswege eindigt.

Ten aanzien van de in artikel 3, zesde lid, WTU-BES genoemde categorie geldt dat als één van de ouders niet langer voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 3, vijfde lid, WTU-BES, de toelating van rechtswege van de minderjarige Nederlandse kinderen van die ouder eindigt.

Ad b:

Onder onafgebroken verblijf als bedoeld in artikel 5, onder b, WTU-BES wordt verstaan onafgebroken toelating van rechtswege of verblijf grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd.

De periode, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder g, WTU-BES wordt niet onderbroken door een verblijf buiten de openbare lichamen voor studiedoeleinden of wegens geneeskundige behandeling, tenzij de vreemdeling aangeeft zijn toelating tot de openbare lichamen te willen opgeven (zie artikel 4, eerste lid, WTU-BES). De toelating van rechtswege van de in artikel 3, eerste lid, onder g, WTU-BES bedoelde vreemdeling wordt geacht te zijn vervallen als de vreemdeling niet binnen een jaar na de voltooiing van zijn studie of de beëindiging van de geneeskundige behandeling is teruggekeerd naar de openbare lichamen (zie artikel 4, tweede lid, WTU-BES).

Einde toelating echtgenoot en minderjarige kinderen

Als de toelating van rechtswege is geëindigd, betekent dit dat ook de afhankelijke toelating van de echtgeno(o)t(e) en minderjarige kinderen is geëindigd. Dit geldt echter niet voor echtgenoten die zelf op basis van artikel 3 WTU-BES van rechtswege zijn toegelaten (zie artikel 13 WTU-BES).

Als een vreemdeling, van wie de toelating van rechtswege is geëindigd, een minderjarig kind heeft dat niet zelf toelating van rechtswege heeft op grond van artikel 3, eerste lid, onder g, WTU-BES, eindigt ook de toelating van dit minderjarige kind. Dat is ook het geval als dit kind buiten de openbare lichamen verblijft voor studiedoeleinden of wegens geneeskundige behandeling (zie artikel 4, derde lid, juncto artikel 13 WTU-BES).

4. Verblijf in de vrije termijn

4.1. Algemeen

Op grond van artikel 5a van de WTU-BES kunnen bij of op basis van algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over het verblijf zonder vergunning tot tijdelijk verblijf voor verblijf in de vrije termijn van niet langer dan zes maanden. Dit is uitgewerkt in de artikelen 4.1 tot en met 4.4 BTU-BES. Hierin zijn regels gesteld over verblijf in de zogenoemde vrije termijn, met een maximale verblijfsduur van zes maanden. Dit verblijf is aan te merken als een vorm van toelating van rechtswege.

De volgende categorieën hebben verblijf in de vrije termijn in de openbare lichamen voor maximaal drie maanden per tijdvak van zes maanden, als bedoeld in artikel 5a WTU-BES:

4.2. Categorieën

4.2.1. Toeristen

Algemeen

Met toerist wordt bedoeld een vreemdeling die:

  • I niet langer dan drie maanden in de openbare lichamen verblijft voor:

    • 1. ontspanning;

    • 2. sport;

    • 3. gezondheidsredenen;

    • 4. familieaangelegenheden;

    • 5. studie;

    • 6. godsdienstige doeleinden; of

    • 7. zakenbezoeken; en

  • II die tijdens zijn verblijf in de openbare lichamen geen werkzaamheden tegen beloning verricht (zie artikel 1.1, aanhef en onder g, BTU-BES).

Toelating

Voor specifieke voorschriften omtrent het verkrijgen toegang wordt verwezen naar hoofdstuk 1 ‘toegang’, paragraaf 7.3.

Toeristen mogen ingevolge artikel 4.2 BTU-BES zonder toelating bij vergunning verleend in de openbare lichamen binnenkomen en er verblijven gedurende een periode van maximaal drie maanden binnen een tijdsvak van zes maanden.

Op grond van artikel 4.2, tweede lid BTU-BES zijn toeristen onderworpen aan de bepalingen die gelden voor vreemdelingen die tot verblijf bij vergunning verleend zijn toegelaten. Zie hiervoor hoofdstuk 3 CTU-BES.

Uitzondering

Indien men korter dan drie maanden in de openbare lichamen wenst te verblijven hoeft men niet te voldoen aan de voorwaarde van bereidheid om mee te werken aan een onderzoek naar of behandeling van tuberculose.

4.2.2. Bemanningsleden van schepen en luchtvaartuigen

Toelating

Voor specifieke voorschriften over het verkrijgen van toegang in de openbare lichamen wordt verwezen naar hoofdstuk 1 ‘toegang’, paragraaf 7.3.

Bemanningsleden van schepen (zeelieden) en luchtvaartuigen mogen zonder toelating bij vergunning verleend in de openbare lichamen binnenkomen en er verblijven gedurende een periode van maximaal drie maanden binnen een tijdvak van zes maanden, met dien verstande dat hun toelating vervalt op het tijdstip van vertrek van het schip of luchtvaartuig (zie artikel 4.3 BTU-BES).

Werkzoekende zeelieden

Op grond van artikel 6.46 BTU-BES moet een vreemdeling die naar de openbare lichamen is gekomen, om als zeeman werk te zoeken aan boord van een zeeschip, zich binnen drie dagen na binnenkomst in de openbare lichamen in persoon melden bij de Korpschef.

4.3. Verklaring

Het is niet nodig dat toeristen en bemanningleden van schepen en luchtvaartuigen een verklaring, als bedoeld in artikel 3, derde lid, WTU-BES, aanvragen waaruit blijkt dat zij van rechtswege toelating in de openbare lichamen hebben.

4.4. Uitzondering op de termijn

Behalve voor de categorieën als genoemd in paragraaf 4.2 geldt er op grond van artikel 4.4 BTU-BES voor sommige gevallen een afwijkende termijn gedurende welke het aan vreemdelingen is toegestaan in de vrije termijn in de openbare lichamen te verblijven:

  • a. voor houders van een doorreisvisum en voor vreemdelingen aan wie uitsluitend voor doorreis een bijzonder doorlaatbewijs is afgegeven, is verblijf toegestaan zolang als de voortzetting van hun reis noodzakelijk is;

  • b. voor houders van een doorreisvisum met de bevoegdheid tot oponthoud of voor houders van een reisvisum is verblijf toegestaan voor de duur waarvoor het visum is afgegeven of is verlengd.

  • c. in geval van bijzondere omstandigheden kan de termijn worden verlengd van drie maanden naar zes maanden;

  • d. voor overige vreemdelingen geldt een termijn van acht dagen.

Ad b:

Voor deze situatie gelden aanvullend de volgende voorwaarden:

  • I. Indien het een visum voor meer reizen betreft is verblijf toegestaan voor de duur waarvoor onafgebroken verblijf is toegestaan zoals in het visum is aangegeven.

  • II. De termijn verstrijkt in geen geval later dan op de achtste dag nadat zich omstandigheden hebben voorgedaan, waaruit kan worden afgeleid dat de vreemdeling het voornemen heeft langer dan drie maanden binnen een tijdsvak van zes maanden in de openbare lichamen te verblijven.

Ad c:

De verlengingsmogelijkheid van drie naar zes maanden is slechts bedoeld voor uitzonderlijke situaties, zoals overmacht.

Bijzondere omstandigheden zijn in ieder geval niet:

  • het geval van overwinteraars;

  • vreemdelingen die tijdens het orkaanseizoen men een boot een ligplaats innemen op bijvoorbeeld Bonaire.

Voor deze situatie gelden aanvullend de volgende voorwaarden:

  • I. De termijn verstrijkt in geen geval later dan op de achtste dag nadat zich omstandigheden hebben voorgedaan, waaruit kan worden afgeleid dat de vreemdeling het voornemen heeft langer dan drie maanden binnen een tijdsvak van zes maanden in de openbare lichamen te verblijven.

  • II. In afwijking van het genoemde onder I verstrijkt de termijn in geval van verlenging wegens bijzondere omstandigheden, niet later dan de achtste dag nadat zich feiten en omstandigheden hebben voorgedaan, waaruit kan worden afgeleid dat de vreemdeling het voornemen heeft langer dan zes maanden in de openbare lichamen te blijven.

Hoofdstuk 3. Toelating bij vergunning verleend

1. De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd

1.1. Inleiding

Een vreemdeling die in de openbare lichamen verblijft en die geen toelating van rechtswege heeft op grond van artikel 3 of artikel 5a WTU-BES, heeft een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd nodig (zie artikel 6, eerste lid, WTU-BES).

1.2. Beperking

Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt verleend onder beperkingen die verband houden met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan (zie artikel 7, zevende lid, WTU-BES). In artikel 5.2, eerste lid, BTU-BES zijn de volgende beperkingen genoemd:

  • a. gezinshereniging of gezinsvorming;

  • b. verblijf ter adoptie of als pleegkind;

  • c. het verrichten van arbeid in loondienst;

  • d. het verrichten van arbeid als zelfstandige;

  • e. voortgezet verblijf;

  • f. verblijf als gepensioneerde of rentenier;

  • g. wedertoelating;

  • h. het volgen van studie;

  • i. verblijf als stagiaire of praktikant;

  • j. vervolging van mensenhandel;

  • k. verblijf als investeerder; en

  • l. verblijf als vrijwilliger.

Deze beperkingen kunnen nader worden omschreven bij de verlening van de verblijfsvergunning (zie artikel 5.2, tweede lid, BTU-BES).

Andere beperkingen dan in artikel 5.2, eerste lid, BTU-BES

Daarnaast kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden verleend onder een andere beperking dan hiervoor genoemd (zie artikel 5.2, derde lid, BTU-BES). Hiervan zal weinig gebruik worden gemaakt om precedentwerking te voorkomen.

Voor welke situaties is artikel 5.2, tweede lid, BTU-BESniet bedoeld?

  • voor situaties waarin de vreemdeling eigenlijk verblijf wil voor één van de hierboven genoemde beperkingen, maar niet voldoet aan de daarvoor geldende toelatingsvoorwaarden;

  • als het doel waarvoor de vreemdeling in de openbare lichamen wil verblijven zodanig verband houdt met de situatie in het land van herkomst, dat voor de beoordeling daarvan het indienen van een aanvraag om een verblijfsvergunning verband houdend met bescherming (zie artikel 12a WTU-BES) noodzakelijk is.

Voor welke situaties is artikel 5.2, tweede lid, BTU-BESwel bedoeld?

  • voor situaties waarin de vreemdeling in de openbare lichamen wil verblijven op een grond die nadrukkelijk niet is geregeld en daarom aanleiding kan zijn voor een afzonderlijke beperking.

1.3. Ingangsdatum

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt verleend met ingang van de dag waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voldoet, maar niet eerder dan met ingang van de dag waarop de aanvraag is ontvangen. Dit geldt ook voor de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Zie artikel 7, vierde lid, WTU-BES.

1.4. Arbeidsmarktaantekening

Op het document waaruit de verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling blijkt wordt aangetekend of de vreemdeling arbeid mag verrichten en of daarvoor op grond van de Wav-BES een TWV vereist is (zie artikel 6.17, derde lid, BTU-BES).

1.5. Aantekening tijdelijk verblijfsrecht

Het verblijfsrecht op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan tijdelijk of niet-tijdelijk zijn (zie artikel 5.3, eerste lid, WTU-BES).

Er is sprake van tijdelijk verblijfsrecht als de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is verleend onder de volgende beperkingen (zie artikel 5.3, tweede lid, WTU-BES):

  • a. gezinsvorming of gezinshereniging met, of verblijf ter adoptie of als pleegkind bij, een persoon met tijdelijk verblijfsrecht;

  • b. gezinsvorming of gezinshereniging met, of verblijf ter adoptie of als pleegkind bij, een houder van de verblijfsvergunning verband houdend met bescherming als bedoeld in artikel 12a WTU-BES;

  • c. het volgen van studie;

  • d. verblijf als stagiaire of praktikant;

  • e. vervolging van mensenhandel;

  • f. verblijf als investeerder;

  • g. verblijf als vrijwilliger; en

  • h. toelating van rechtswege als bedoeld in artikel 3 en 5a WTU-BES.

Als sprake is van een andere beperking dan hiervoor genoemd, is het verblijfsrecht van niet-tijdelijke aard, tenzij bij de verlening van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd anders is bepaald. Dit geldt ook voor de verblijfsvergunning die verleend wordt onder een andere beperking, bedoeld in artikel 5.2, derde lid, BTU-BES.

Gevolgen tijdelijk verblijfsrecht:

  • de vreemdeling komt niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (zie artikel 3.50 BTU-BES);

  • de vreemdeling komt niet in aanmerking voor naturalisatie of optie tot Nederlander, omdat er ten aanzien van hem bedenkingen zullen bestaan tegen het verblijf in de openbare lichamen voor onbepaalde duur als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder b, RWN, en de verlening van het Nederlanderschap de toepassing van de WTU-BES zou kunnen doorkruisen.

De tijdelijkheid van het verblijfsrecht heeft niets te maken met:

  • de verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor ten hoogste vijf jaren; en

  • de verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder een beperking.

1.6. Aantekening omtrent beroep op de publieke middelen

Een beroep op de publieke middelen kan in ieder geval gevolgen hebben voor het verblijfsrecht als de verblijfsvergunning is verleend onder één van de volgende beperkingen (zie artikel 5.2, vierde lid, BTU-BES):

  • a. gezinshereniging of gezinsvorming;

  • b. het verrichten van arbeid in loondienst;

  • c. het verrichten van arbeid als zelfstandige;

  • d. verblijf als penshonado of rentenier;

  • e. het volgen van studie;

  • f. verblijf als stagiaire of praktikant;

  • g. verblijf als investeerder; en

  • h. verblijf onder een andere beperking bedoeld in artikel 5.2, derde lid, BTU-BES.

In die gevallen kan de aantekening ‘beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht’ op het verblijfsdocument worden geplaatst dan wel kan een met die aantekening corresponderende code op het verblijfsdocument worden geplaatst.

Als een beroep op de publieke middelen wordt gedaan kan dat betekenen dat niet meer aan de voorwaarden voor verblijf wordt voldaan zoals:

  • aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend; en/of

  • de middeleneis.

Als aan één of beide genoemde voorwaarden niet meer wordt voldaan, kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd om die reden worden ingetrokken (zie artikel 14, onder d en e, WTU-BES) of kan een aanvraag om verlenging worden afgewezen (zie artikel 9, eerste lid, onder b en c, WTU-BES).

Publieke middelen

Onder publieke middelen wordt verstaan alle middelen die niet vallen onder de in de paragraaf 1.9.3.1 genoemde middelen. Dit zijn bijvoorbeeld middelen op grond van de Wet op de onderstand BES.

1.7. Voorschriften

Aan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kunnen voorschriften worden verbonden (zie artikel 7, zevende lid, WTU- BES). Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over voorschriften. Deze regels staan in de artikelen 5.4 tot en met 5.9 BTU-BES.

Tot het stellen van zekerheid

Aan de verblijfsvergunning kunnen voorschriften tot het stellen van zekerheid worden verbonden. Met het stellen van een voorschrift tot het stellen van zekerheid wordt nog niet voldaan aan de algemene voorwaarde dat over voldoende middelen van bestaan moet worden beschikt. Ook is het stellen van een voorschrift aan een verblijfsvergunning niet hetzelfde als een voorschrift tot het stellen van zekerheid in verband met de vrije termijn.

In de betreffende hoofdstukken over de verschillende verblijfsdoelen wordt telkens aangegeven of en zo ja welke voorschriften aan de verblijfsvergunning worden verbonden.

De volgende voorschriften tot het stellen van zekerheid kunnen aan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden verbonden (zie artikel 5.4 BTU-BES):

Het deponeren van een waarborgsom

Beleidsregels:

Van het voorschrift tot het deponeren van een waarborgsom voor de kosten van de reis naar een plaats buiten de openbare lichamen waar toelating van de vreemdeling gewaarborgd is, wordt in beginsel geen gebruik gemaakt, maar zal een solvabele derde zich schriftelijk moeten garantstellen. Dit voorschrift kan alleen aan de verblijfsvergunning worden verbonden op aanwijzing van Onze Minister. Dit zal alleen in uitzonderlijke gevallen plaatsvinden.

Regels voor het in ontvangst nemen, het beheer en de teruggave van waarborgsommen staan in de artikelen 5.5 tot en met 5.8 BTU-BES.

De uitvoering van de regels gaat als volgt:

  • 1. procedure deponeren waarborgsom:

    Als het deponeren van een waarborgsom als voorschrift aan een verblijfsvergunning wordt verbonden, wordt een factuur gemaakt die aan de vreemdeling wordt toegezonden of uitgereikt. De vreemdeling krijgt de gelegenheid om binnen vier weken het op de factuur vermelde bedrag te betalen. Als hij na ommekomst van die termijn het bedrag nog niet heeft betaald, wordt aan hem een aanmaning toegezonden om het bedrag alsnog binnen twee weken te betalen (dit is het bieden van herstel verzuim). Het bedrag kan op dezelfde manier worden betaald als de leges.De vreemdeling ontvangt na betaling een bevestiging. De IND unit Caribisch Nederland wordt ook op de hoogte gesteld dat de waarborgsom is gedeponeerd.

  • 2. procedure teruggave van de waarborgsom:

    Zie voor de gevallen waarin in ieder geval sprake is van teruggave van de waarborgsom artikel 5.6 BTU-BES. Als de vreemdeling zich in de openbare lichamen bevindt, vindt de terugbetaling van de waarborgsom en de uitbetaling van de toekomende rente bij voorschot plaats door de Minister. Zie voor de berekening van de te betalen rente artikel 5.7 BTU-BES. Het bedrag wordt door de IND unit Caribisch Nederland gestort op de aldaar bekende bankrekening van de vreemdeling. De vreemdeling wordt bij brief bericht dat het bedrag is terugbetaald.

Het deponeren van een passagebiljet

In plaats van een waarborgsom kan een passagebiljet worden gedeponeerd voor de reis naar een plaats buiten de openbare lichamen waar toelating van de vreemdeling is gewaarborgd (zie artikel 5.4, tweede lid, BTU-BES). Omdat passagebiljetten maar een beperkte geldigheidsduur hebben, wordt van deze mogelijkheid alleen gebruik gemaakt ten aanzien van vreemdelingen die een verblijf beogen van korter dan één jaar. De duur van de te verlenen verblijfsvergunning is dan steeds korter dan de geldigheidsduur van het passagebiljet. De vreemdeling heeft aan dit voorschrift voldaan als hij al in verband met verblijf in de vrije termijn een passagebiljet heeft gedeponeerd dat geldig is tot na het verstrijken van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning.

De uitvoering gaat als volgt:

  • 1. procedure deponeren passagebiljet:

    Als het deponeren van een passagebiljet als voorschrift is verbonden aan de verblijfsvergunning en het is niet al gedeponeerd in verband met verblijf in de vrije termijn, dan moet het passagebiljet alsnog worden gedeponeerd bij het loket van de IND unit Caribisch Nederland. In de beschikking waarbij de verblijfsvergunning wordt verleend, kan worden gezien of daaraan een voorschrift tot het deponeren van een passagebiljet is verbonden. Bij het in persoon uitreiken van de beschikking moet de vreemdeling ook meteen het passagebiljet te deponeren. Als de beschikking op andere wijze wordt bekendgemaakt, ontvangt de vreemdeling daarbij tevens een uitnodiging om het passagebiljet bij het loket van de IND unit Caribisch Nederland te deponeren. Als bewijs dat het passagebiljet is gedeponeerd, ontvangt de vreemdeling een ontvangstbewijs.

  • 2. procedure teruggave passagebiljet:

    Teruggave van het passagebiljet vindt plaats bij het loket van de IND unit Caribisch Nederland. De vreemdeling wordt hiervoor schriftelijk opgeroepen om het passagebiljet in persoon in ontvangst te nemen. Bij teruggave van het passagebiljet ondertekent de vreemdeling een ontvangstbewijs als bewijs dat het passagebiljet aan hem is teruggegeven.

Schriftelijke garantstelling

Als het voorschrift tot schriftelijke garantstelling aan de verblijfsvergunning is verbonden, betekent dit dat een in de openbare lichamen gevestigde solvabele derde een schriftelijke garantstelling ondertekent (zie model MBES26 CTU-BES), waarmee hij zich garant stelt voor de kosten die voor de staat en andere openbare overheden voortvloeien uit het verblijf van de vreemdeling in de openbare lichamen, en voor de kosten van terugkeer van de vreemdeling naar een plaats buiten de openbare lichamen waar zijn toelating is gewaarborgd.

De verplichtingen die voortvloeien uit de garantstelling hebben uitsluitend betrekking op de kosten veroorzaakt binnen vijf jaren, nadat de verblijfsvergunning is verleend (zie artikel 5.9, eerste lid, BTU-BES).

Deze periode is korter dan vijf jaren als:

  • a. op andere wijze voldoende zekerheid is gesteld;

  • b. de vreemdeling de openbare lichamen definitief heeft verlaten;

  • c. aan de vreemdeling een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder een andere beperking of een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd is verleend; of

  • d. de vreemdeling de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen.

Zakelijke zekerheid

In plaats van de zekerheid van een waarborgsom of een schriftelijke garantstelling kan zakelijke zekerheid worden gesteld. In beginsel zal hier geen gebruik van worden gemaakt. Wat hiervoor is bepaald over de termijn van vijf jaren en de gevallen waarin deze korter kan zijn dan vijf jaren, is van overeenkomstige toepassing op de verplichtingen die voortvloeien uit het stellen van zakelijke zekerheid (zie artikel 5.9, eerste lid, BTU-BES). In beginsel zal een solvabele derde zich moeten garant stellen.

Voldoende verzekerd tegen ziektekosten

De vreemdeling moet met een schriftelijk bewijsstuk aantonen dat hij voldoende verzekerd is tegen ziektekosten, met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting. Een voorschrift tot het voldoende verzekerd zijn tegen ziektekosten wordt altijd aan de verblijfsvergunning verbonden.

1.8. De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt verleend voor ten hoogste vijf achtereenvolgende jaren (zie artikel 6, tweede lid, WTU-BES). In de artikelen 5.26 tot en met 5.30 BTU-BES zijn regels gesteld over de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning en de verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning.

Hoofdregel

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt verleend voor ten hoogste één jaar en kan telkens met ten hoogste één jaar worden verlengd (artikel 5.26 BTU-BES).

Van deze hoofdregel wordt, in geval van bepaalde verblijfsdoelen, afgeweken in de artikelen 5.27 tot en met 5.30 BTU-BES.

Uitzonderingregels bij eerste toelating

  • a. Latere ingangsdatum verblijfsvergunning:

    Als de vreemdeling niet al bij het indienen van de aanvraag heeft aangetoond dat aan alle voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning wordt voldaan, maar pas later, dan wordt de verblijfsvergunning verleend met ingang van de dag waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voldoet. Voor het bepalen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning wordt ook van die latere ingangsdatum uitgegaan. Dat de vreemdeling niet al bij het indienen van de aanvraag heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voldoet, heeft dus geen gevolgen voor de totale geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning (zie artikel 7, vierde lid, WTU-BES en artikel 5.26 BTU-BES).

  • b. Gezinshereniging als minderjarige bij ouder:

    In afwijking van artikel 5.26 BTU-BES kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met gezinshereniging als minderjarige worden verleend voor de duur van de toelating van de ouder, als deze is toegelaten in de openbare lichamen. Als de ouder in het bezit is van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd of Nederlander en is toegelaten voor onbepaalde tijd, dan kan de verblijfsvergunning van de minderjarige bij deze ouder worden verleend of verlengd voor vijf jaren (zie artikel 5.27 BTU-BES).

  • c. Arbeid in loondienst:

    In afwijking van artikel 5.26 BTU-BES kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met het verrichten van arbeid in loondienst worden verleend voor de duur van de voor die arbeid verleende TWV (zie artikel 5.28 BTU-BES). Omdat een TWV voor maximaal drie jaren kan worden verleend, kan ook de verblijfsvergunning voor arbeid in loondienst voor maximaal drie jaren worden verleend.

  • d. Voortgezet verblijf:

    In afwijking van artikel 5.26 BTU-BES kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf worden verleend voor vijf jaren (zie artikel 5.29 BTU-BES).

  • e. Geldigheidsduur al verstreken op moment verlening vergunning:

    In afwijking van artikel 5.26 BTU-BES kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden verleend of verlengd met een langere geldigheidsduur, als deze op het moment waarop de verblijfsvergunning wordt verstrekt volgens artikel 5.26 BTU- BES alweer zou zijn geëindigd. Dit betekent dat op het moment waarop de beschikking wordt gegeven steeds moet worden beoordeeld wanneer het verblijfsdocument aan de vreemdeling zal worden verstrekt. Als op het moment van het geven van de beschikking de daarbij verleende of verlengde verblijfsvergunning nog minder dan drie maanden geldig zou zijn, dan wordt de verblijfsvergunning één jaar langer geldig gemaakt, te rekenen vanaf het tijdstip waarop de geldigheidsduur van de te verlenen of verlengen verblijfsvergunning zou zijn verstreken. Van deze bevoegdheid kan alleen gebruik worden gemaakt in afwijking van artikel 5.26 BTU-BES en dus niet om af te wijken van andere bepalingen over de geldigheidsduur. Ook kan deze bevoegdheid niet worden gebruikt om de maximale verblijfsduur van bepaalde verblijfsdoelen op te rekken (zoals die van studenten en vreemdelingen die arbeid in loondienst verrichten). Verder kan deze bevoegdheid niet worden gebruikt om de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning te verlengen over een periode waarin niet meer aan de voorwaarden wordt voldaan.

  • f. Geldigheidsduur bij verlenging na gezinshereniging of na vijf jaren verblijf:

    In afwijking van artikel 5.26 BTU-BES kan de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden verlengd met vijf jaren als de houder van die verblijfsvergunning op het moment waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven:

Bij het onder a genoemde geval moet wel bedacht worden dat bij de verlenging van deze afhankelijke verblijfsvergunning de geldigheidsduur daarvan zich nooit mag uitstrekken tot na de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning van de echtgenoot of (geregistreerd) partner. Als de vreemdeling echter in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf en hij heeft om wijziging van de beperking van zijn vergunning in voortgezet verblijf gevraagd, dan kan de vergunning wel verlengd worden tot na de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning van de echtgenoot of (geregistreerd) partner. De verblijfsvergunning kan dan dus gewoon verlengd worden met vijf jaren onder gelijktijdige wijziging van de beperking in ‘voortgezet verblijf’.

1.9. Afwijzingsgronden van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan op grond van artikel 9, eerste lid, WTU-BES, worden geweigerd:

  • a. als de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is aangevraagd;

  • b. met het oog op de openbare orde of het algemeen belang, waaronder economische redenen mede worden begrepen;

  • c. als niet kan worden aangetoond dat degene voor wie toelating wordt verzocht over voldoende middelen van bestaan zal beschikken.

Hierna worden deze afwijzingsgronden toegelicht.

1.9.1. Mvv-vereiste

Als hoofdregel geldt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning wordt afgewezen als de vreemdeling geen mvv heeft, die is afgegeven voor het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd (artikel 9, eerste lid onder a, WTU-BES en artikel 5.31, eerste lid, BTU-BES).

Het mvv-vereiste geldt niet voor:

  • a. aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd;

  • b. aanvragen voor het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verband houdende met bescherming als bedoeld in artikel 12a van de WTU-BES (zie hoofdstuk 16).

1.9.1.1. Vrijstellingen

In de WTU-BES en de BTU-BES zijn een aantal vrijstellingen van het mvv-vereiste opgenomen.

Vrijstellingen op grond van de WTU-BES

Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt op grond van artikel 9, derde lid, WTU-BES niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv, in de volgende gevallen:

  • a. een vreemdeling die de nationaliteit bezit van één der door Onze Minister in overeenstemming met de Minister van Buitenlandse Zaken aan te wijzen landen;

  • b. de vreemdeling voor wie het gelet op diens gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen;

  • c. de vreemdeling die slachtoffer of getuige-aangever is van mensenhandel;

  • d. de vreemdeling die onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag in het bezit was van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verband houdend met bescherming; of

  • e. de vreemdeling die onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag in het bezit was van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd; en

  • f. de vreemdeling die tijdig een aanvraag heeft ingediend tot wijziging van een verblijfsvergunning.

Ad a:

Deze landen zijn: Australië, België, Bulgarije, Canada, Cyprus, Denemarken, Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Japan, Letland, Liechtenstein, Litouwen, Luxemburg, Malta, Monaco, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië, Vaticaanstad, het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten van Amerika, IJsland, Zuid-Korea, Zweden en Zwitserland (zie artikel 4.2 RTU-BES).

Vreemdelingen uit deze landen mogen wel onverplicht een mvv aan vragen om vooraf te laten toetsen of zij recht hebben op een verblijfsvergunning.

Ad b:

Voor deze vrijstelling wordt beoordeeld of de vreemdeling kan reizen naar zijn land van herkomst of bestendig verblijf om daar de behandeling af te wachten van een ingediende mvv-aanvraag. Omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg in het land van herkomst of bestendig verblijf betreffen, worden niet betrokken bij de beoordeling.

Ad f:

Het ontbreken van een mvv wordt niet tegengeworpen aan de vreemdeling die een aanvraag indient om wijziging van het verblijfsdoel. Er wordt hierbij geen onderscheid gemaakt naar het soort verblijfsdoel. De vrijstelling geldt bijvoorbeeld ook als een vreemdeling twee maanden in het bezit geweest is van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verband houdend met bescherming als bedoeld in artikel 12a WTU-BES en vervolgens in aanmerking wil komen voor verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder een andere beperking. De aanvraag tot wijziging van het verblijfsdoel moet wel tijdig, dat wil zeggen in ieder geval niet later dan twee jaarna afloop van de geldigheidsduur van de eerdere verblijfsvergunning, zijn ingediend.

Vrijstellingen op grond van de BTU-BES

Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt, in de volgende gevallen, op grond van artikel 5.30,tweede lid, BTU-BES niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv:

  • a. De vreemdeling heeft:

    • 1. voor het bereiken van het negentiende levensjaar vijf achtereenvolgende jaren toelating in de openbare lichamen of verblijf als Nederlander gehad; en

    • 2. heeft in die periode niet het hoofdverblijf buiten de openbare lichamen verplaatst;

  • b. De vreemdeling is:

    • 1. twaalf jaar of jonger;

    • 2. in de openbare lichamen geboren; en

    • 3. naar het oordeel van de Minister feitelijk blijven behoren tot het gezin van een ouder die:

      • sinds het moment van geboorte van de vreemdeling toelating in de openbare lichamen heeft of

      • als Nederlander verblijft; of

      • op het moment van de geboorte van de vreemdeling toelating tot verblijf in de openbare lichamen had op grond van een rechterlijke beslissing; en

      • die sindsdien aansluitend toelating tot verblijf op grond van de Wet heeft, voor zover geen van beiden het hoofdverblijf buiten de openbare lichemen heeft verplaatst:

  • c. De vreemdeling verblijft in de openbare lichamen en heeft bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba een verzoek ingediend tot vaststelling van zijn Nederlanderschap dat naar het oordeel van Onze Minister niet klaarblijkelijk van elke grond ontbloot is;

  • d. De vreemdeling heeft een aanvraag ingediend voor het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verband houdend met bescherming als bedoeld in artikel 12a van de Wet;

  • e. De vreemdeling die gezinslid is van een vreemdeling die een aanvraag heeft ingediend voor het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verband houdend met bescherming als bedoeld in artikel 12a van de Wet;

  • f. De vreemdeling:

    • 1. minderjarig is;

    • 2. schoolgaand is;

    • 3. drie jaar ononderbroken hoofdverblijf heeft in de openbare lichamen;

    een aanvraag heeft ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, onder een beperking verband houdend met gezinshereniging bij een Nederlander of een hoofdpersoon met toelating tot verblijf op grond van de Wet; en

  • g. uitzetting van de vreemdeling zou in strijd met artikel 8 EVRM zijn.

Ad a. Wedertoelating

De vreemdeling die voor zijn negentiende levensjaar tenminste vijf achtereenvolgende jaren toelating in de openbare lichamen heeft gehad, kan in aanmerking komen voor wedertoelating tot de openbare lichamen. Als de vreemdeling minderjarig is, kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden verleend. Is de vreemdeling meerderjarig dan kan een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd worden verleend. Hiermee verhoudt zich niet dat het mvv-vereiste wordt tegengeworpen.

Ad b. Geboren in openbare lichamen

Als hoofdregel geldt dat één van de ouders binnen drie dagen na de geboorte van het kind een aanvraag ten behoeve van het kind moet indienen bij de korpschef om het verblijfsrecht mede geldig te maken voor het kind. Vanaf de leeftijd van twaalf jaar kunnen deze kinderen ook feitelijk in het bezit worden gesteld van een vreemdelingendocument waaruit het verblijfsrecht blijkt.

Als het kind niet direct na de geboorte is aangemeld, dan kan tot en met de leeftijd van twaalf jaar alsnog een aanvraag worden ingediend. De verblijfsvergunning wordt verleend als naar het oordeel van de Minister van Justitie voldoende is aangetoond dat het kind vanaf de geboorte onafgebroken in de openbare lichamen heeft verbleven en feitelijk is blijven behoren tot het gezin van de ouder die houder is van een verblijfsvergunning. Bij aanvragen van kinderen die in de openbare lichamen zijn geboren, is het niet rechtvaardig de aanvraag af te wijzen, omdat het kind niet in het bezit is van een geldige mvv.

Dit geldt ook als de ouder op het moment van de geboorte rechtmatig in de openbare lichamen verbleef, al dan niet in afwachting van een (nadere) beslissing op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, en die aansluitend daarop in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning. Van dat kind wordt ook niet verlangd dat het met die ouder vertrekt naar het land van herkomst om daar de beslissing op de mvv-aanvraag af te wachten. Ook zijn vrijgesteld andere kinderen die in de openbare lichamen zijn geboren op een moment waarop de ouder op andere gronden toelating tot verblijf had in de openbare lichamen en die aansluitend op die toelating tot verblijf in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning. Andere gronden voor toelating zijn bijvoorbeeld verblijf in verband met de aangifte van mensenhandel of tijdens de vrije termijn,

Ad c. Verzoek vaststelling Nederlanderschap

De persoon die feitelijk in de openbare lichamen verblijft en bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba een artikel 17 RWN verzoek heeft ingediend tot vaststelling van zijn vermeende Nederlanderschap, wordt in het algemeen niet de openbare lichamen uitgezet als dat verzoek naar het oordeel van Minister van Justitie niet klaarblijkelijk van elke grond ontbloot is. In dat geval kan de vreemdeling, onder omstandigheden, in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, in afwachting van de beslissing op het artikel 17 RWN verzoek.

Gelet op het feit dat:

  • 1. de verzoeken van deze personen niet klaarblijkelijk van elke grond ontbloot zijn;

  • 2. zij in het bezit kunnen worden gesteld van een verblijfsvergunning in afwachting van de procedure; en

  • 3. zij veelal lange tijd in de openbare lichamen verblijven voordat twijfels over de Nederlandse nationaliteit ontstonden;

is het niet redelijk van hen te verlangen dat zij terugkeren naar het land van herkomst om aldaar een mvv aan te vragen.

Ad e. Gezinslid vreemdeling met verblijfsvergunning verband houdend met bescherming

Het gezinslid wordt vrijgesteld van het mvv-vereiste als:

  • 1. hij niet zelf een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verband houdend met bescherming als bedoeld in artikel 12a WTU-BES heeft ingediend; of

  • 2. niet voor verlening van een dergelijke verblijfsvergunning in aanmerking is gekomen;

  • 3. de gezinsband al bestond voordat de hoofdpersoon hoofdverblijf in de openbare lichamen had;

  • 4. er is geen gezinshereniging mogelijk in een derde land waarmee de vreemdeling of de hoofdpersoon bijzondere banden heeft.

Ad f. Minderjarige, schoolgaande, vreemdeling

Het is aan de vreemdeling en/of de hoofdpersoon om de duur van het verblijf aan te tonen.

Ad g. 8 EVRM

Het ontbreken van een geldige mvv leidt niet tot afwijzing van de aanvraag, als een ieder verbindende bepaling van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie zich daartegen verzet. Een voorbeeld van een dergelijke verplichting is artikel 8 EVRM. Toetsing aan artikel 8 EVRM vergt een op de concrete zaak toegespitste afweging van alle relevante feiten en omstandigheden van het individuele geval. Aan de vreemdeling van wie uitzetting in strijd met artikel 8 van het EVRM is, wordt op grond hiervan het mvv-vereiste niet tegen geworpen.

1.9.1.2. Toetsing van de vrijstellingscategorie

Als een vreemdeling zich beroept op een van de vrijstellingscategorieën moet hij zelf aantonen dat hij hiervoor in aanmerking kan komen. Dit gebeurt zoveel mogelijk direct aan het loket van de IND unit Caribisch Nederland. Op het aanvraagformulier staan de vrijstellingscategorieën ingevolge de WTU-BES en het BTU-BES vermeld, voorzien van een korte toelichting per vrijstellingsgrond.

Ten aanzien van de beoordeling van een beroep op een van de vrijstellingscategorieën van het mvv-vereiste geldt dat hierbij uitsluitend wordt getoetst aan de voorwaarden van de vrijstellingscategorie. Hierbij wordt dus nog niet volledig aan de inhoudelijke verblijfsvoorwaarden van het gevraagde verblijfsdoel getoetst, ook al zal een toets aan de voorwaarden van de vrijstellingscategorie vaak voor een deel overeenkomen met een inhoudelijke toets aan de verblijfsvoorwaarden. Pas nadat is vastgesteld dat de vreemdeling zich met succes kan beroepen op een van de vrijstellingscategorieën, wordt aan de inhoudelijke voorwaarden voor de verlening van de verblijfsvergunning getoetst.

1.9.1.3. Hardheidsclausule

In het derde lid van artikel 5.31 BTU staat de zogenoemde hardheidsclausule. Als de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv en niet behoort tot een van de vrijgestelde categorieën kan het zijn dat de aanvraag niet wordt afgewezen, omdat de vreemdeling niet beschikt over een mvv. Dit gebeurt als de toepassing van het mvv-vereiste naar het oordeel van de Minister zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

De vreemdeling die een beroep op de hardheidsclausule doet moet bij de indiening van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning het beroep al zo veel mogelijk met bewijsstukken onderbouwen.

Bijzondere groepen in het kader van de hardheidsclausule

Toepassing van de hardheidsclausule kan alleen in zeer bijzondere gevallen.

Er is in ieder geval geen sprake van een zeer bijzonder geval, als de vreemdeling:

  • a. stelt dat aan een of meer vrijstellingsvereisten slechts op een onderdeel niet is voldaan;

  • b. stelt dat aan alle voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning voor het gestelde verblijfsdoel is voldaan, afgezien van het mvv-vereiste;

  • c. het beroep niet heeft gemotiveerd;

  • d. het gemotiveerde beroep – hoewel mogelijk – niet met relevante stukken heeft onderbouwd binnen een daartoe gestelde termijn;

  • e. gronden aanvoert die beoordeeld moeten worden in het kader van een aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verband houdend met bescherming als bedoeld in artikel 12a WTU-BES;

  • f. niet ontoerekenbaar, niet-tijdig en na afloop van een redelijke termijn – dus meer dan twee jaar na afloop van een eerder verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd – om verlenging of wijziging ervan of om verlening van een verblijfsvergunning heeft gevraagd.

In bovengenoemde gevallen kan de hardheidsclausule in ieder geval niet worden toegepast.

1.9.2. Geldig document voor grensoverschrijding

Algemeen

Uit een geldig document voor grensoverschrijding moet blijken:

  • a. de identiteit van de vreemdeling;

  • b. zijn relatie tot het land van afgifte van het document voor grensoverschrijding;

  • c. de nationaliteit van de vreemdeling; en

  • d. soms de verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling in het land van afgifte.

Een geldig document voor grensoverschrijding is meestal een geldig nationaal paspoort dat door Nederland wordt erkend.

Let op: het komt soms voor dat op verzoek van een vreemdeling of van een familielid een paspoort wordt toegezonden aan de vreemdeling, zonder dat de beoogde houder van het paspoort zich in persoon voor de autoriteiten van het land van afgifte heeft moeten melden. Omdat in deze gevallen geen deugdelijke toetsing van de identiteit van de betrokken vreemdeling heeft plaatsgevonden, worden deze zogenoemde blanco paspoorten niet aangemerkt als geldig document voor grensoverschrijding.

Voorwaarde

Het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding is een voorwaarde voor verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, die wordt gesteld met het oog op het algemeen belang als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder b, WTU- BES. Als hoofdregel geldt dat iedere vreemdeling in het bezit moet zijn van een geldig document voor grensoverschrijding. Als dat niet het geval is, kan de aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden afgewezen.

Van die bevoegdheid om een aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd om die reden af te wijzen wordt steeds gebruik gemaakt, behalve in de gevallen, bedoeld in artikel 5.31 BTU-BES.

Herstel verzuim

Bij de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd legt de vreemdeling in ieder geval een geldig document voor grensoverschrijding over (zie artikel 5.50, eerste lid, BTU-BES). Als de vreemdeling dat niet overlegt, krijgt hij de gelegenheid om gedurende een redelijke termijn van vier weken de aanvraag aan te vullen door alsnog een geldig document voor grensoverschrijding te overleggen, voordat op de aanvraag wordt beslist. De redelijke termijn is in dit geval in beginsel vier weken. In bepaalde omstandigheden kan een kortere termijn worden gesteld, bijvoorbeeld als de vreemdeling snel kan worden uitgezet of als het een herhaalde aanvraag is.

De beslistermijn van vier maanden wordt opgeschort met de redelijke termijn die is geboden voor herstel van het verzuim. Als de vreemdeling na die redelijke termijn geen geldig document voor grensoverschrijding heeft overgelegd, wordt de aanvraag afgewezen, tenzij de vrijstelling van artikel 5.31 BTU-BES van toepassing is.

Vrijstelling

Een aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan niet worden afgewezen op grond van artikel 9, eerste lid, onder b, WTU-BES, met het oog op het algemeen belang om de enkele reden dat de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding, als de vreemdeling naar het oordeel van Onze Minister heeft aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld (zie artikel 5.31 BTU-BES).

De vreemdeling die stelt in aanmerking te komen voor deze vrijstelling moet, voor zover redelijkerwijs mogelijk, de volgende gegevens en bescheiden overleggen:

  • a. bescheiden waarmee wordt aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding; en

  • b. aanvullende gegegevens en bescheiden over zijn identiteit en nationaliteit.

Ad a:

Dit kan een schriftelijke verklaring zijn van de autoriteiten van dat land, waarin gemotiveerd wordt aangegeven waarom de vreemdeling niet in het bezit wordt gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding. Deze verklaring kan de vreemdeling vragen bij de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van zijn land in Nederland. Als dat niet lukt, moet de vreemdeling in beginsel naar zijn land van herkomst terugreizen om daar een geldig document voor grensoverschrijding te vragen.

Er wordt geen vrijstelling verleend om de enkele reden dat:

  • a. de vreemdeling bij terugkeer naar het land waarvan hij onderdaan is zijn militaire dienstplicht moet vervullen;

  • b. de vreemdeling de reis naar het land waarvan hij onderdaan is bezwaarlijk vindt;

  • c. de vreemdeling in de openbare lichamen een medische behandeling ondergaat.

1.9.3. Middelen van bestaan

Voorwaarde

Het zelfstandig en duurzaam beschikken over voldoende middelen van bestaan is een voorwaarde voor verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd (zie artikel 9, eerste lid, onder b en c, WTU-BES). Als hoofdregel geldt dat iedere vreemdeling zelfstandig en duurzaam moet beschikken over voldoende middelen van bestaan. Als dat niet het geval is, kan de aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden afgewezen.

In bepaalde gevallen geldt dat degene bij wie de vreemdeling in de openbare lichamen wil verblijven zelfstandig en duurzaam moet beschikken over voldoende middelen van bestaan.

Op enig moment tussen de datum van indiening van de aanvraag en het moment waarop op de aanvraag wordt beslist, moet gelijktijdig zijn voldaan aan alle drie de elementen van het middelenvereiste: zelfstandig, duurzaam en voldoende (zie artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b en c, WTU-BES en artikel 7, vierde lid, WTU-BES).

Het algemene middelenvereiste is van toepassing op alle aanvragen tot het verlenen, verlengen en wijzigen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, tenzij uitdrukkelijk anders is vermeld in het BTU-BES of in de CTU-BES.

1.9.3.1. Zelfstandige middelen van bestaan

Als zelfstandige middelen van bestaan worden aangemerkt (zie artikel 5.32 BTU-BES):

  • a. inkomsten uit wettelijk toegestane arbeid in loondienst;

    Hieronder vallen:

    • loon (salaris);

    • soldij;

    • vakantiegeld;

    • overwerkvergoeding, onregelmatigheidstoeslagen en fooien, mits deze op de salarisspecificaties zijn vermeld en deel uitmaken van de grondslag van de loonheffing;

    • uitbetaling van een dertiende maand of eindejaarsuitkering, mits contractueel vastgelegd; en

    • loon in natura, mits contractueel vastgelegd; de waarde van het loon in natura dient op de salarisspecificaties te zijn vermeld en moet deel uitmaken van de grondslag van de loonheffing.

    Om te kunnen controleren of sprake is van legale arbeid, wordt bij twijfel geverifieerd bij de betreffende uitvoeringsinstelling of de werknemer daar geregistreerd staat. Er kan dan gecontroleerd worden wat de aard is van het dienstverband en of er premies en belastingen voor de betreffende werknemer worden afgedragen. Als de aard van het dienstverband anders is dan zoals die is aangemeld of er worden geen premies of belastingen voor de werknemer afgedragen, dan kan aan de arbeidsovereenkomst niet de gebruikelijke waarde worden toegekend. Verder mag de arbeid ook niet in strijd zijn met de Wav BES. Als dat wel het geval is, is geen sprake van wettelijk toegestane arbeid.

    In beide hier genoemde gevallen is geen sprake van zelfstandige middelen van bestaan.

  • b. inkomsten uit wettelijk toegestane arbeid als zelfstandige;

    Als middelen van bestaan in de zin van de WTU-BES wordt alleen aangemerkt inkomen uit arbeid als zelfstandige voor zover het is toegestaan de betreffende arbeid als zelfstandige te verrichten. Het inkomen van een houder van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt alleen aangemerkt als zelfstandige middelen van bestaan als het de houder is toegestaan die arbeid te verrichten.

    Of de betreffende arbeid als zelfstandige wettelijk is toegestaan moet worden aangetoond door overlegging van:

    • een kopie van een geldige vestigingsvergunning of directievergunning op grond van de Wet vestiging bedrijven BES;

    • in voorkomende gevallen: een geldige verblijfsvergunning voor bepaalde tijd waaruit blijkt dat het verrichten van arbeid als zelfstandige is toegestaan.

  • c. inkomsten uit eigen vermogen;

    Hierbij geldt dat de bron van de inkomsten niet wordt aangetast en de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen. Hieronder vallen bijvoorbeeld:

    • inkomsten uit rente;

    • inkomsten uit obligaties of aandelen; en

    • inkomsten uit verhuur van een zelfstandige woonruimte.

    Naast de onder a, b en c genoemde middelen van bestaan worden als zelfstandige middelen van bestaan aangemerkt:

Inkomsten uit een inkomensvervangende uitkering

Dit zijn inkomsten uit een inkomensvervangende uitkering krachtens een sociale verzekeringswet, waarvoor premie is afgedragen.

Zelfstandige inkomsten uit overige bron

De volgende middelen van bestaan uit overige bron worden eveneens als zelfstandig aangemerkt:

  • alimentatie die wordt ontvangen ten behoeve van kinderen;

  • inkomsten uit een particuliere pensioenverzekering. Als de vreemdeling verblijf beoogt als echtgeno(o)t(e) of (geregistreerd) partner van de hoofdpersoon die deze inkomsten ontvangt, kunnen deze middelen alleen dan als zelfstandig worden aangemerkt als met een verklaring van de betreffende verzekeraar is aangetoond dat het recht op uitkering niet ophoudt in geval van samenwonen of (her)trouwen;

  • inkomsten uit uitkeringen van een lijfrentepolis of stamrechtovereenkomst, mits is aangetoond dat belasting en premies worden afgedragen;

  • inkomsten uit een invaliditeitspensioen, al dan niet als aanvulling op een arbeidsongeschiktheidsuitkering; en

  • inkomsten uit een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering (aan te tonen door overlegging van een bewijs van de betreffende verzekeraar).

Niet mee te rekenen inkomensbestanddelen

Niet als (bestanddeel van) middelen van bestaan wordt aangemerkt een uitkering of bijdrage uit de publieke middelen op grond van sociale voorzieningen waarvoor geen premie wordt afgedragen.

1.9.3.2. Duurzaamheid middelen van bestaan

Middelen van bestaan moeten duurzaam zijn.

Hoofdregel:

Middelen van bestaan zijn duurzaam, als zij nog één jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven (zie artikel 5.34, eerste lid, BTU-BES).

Duurzaamheid van inkomsten uit arbeid in loondienst

Proeftijd:

Als in een arbeidscontract een proeftijd is overeengekomen, heeft de proeftijd geen invloed voor het bepalen van de duurzaamheid van de middelen van bestaan. Als op het moment dat de aanvraag wordt beoordeeld de proeftijd nog niet is verstreken, dan vormt dit geen reden om de beslissing op de aanvraag aan te houden. Ook wordt de proeftijd niet in mindering gebracht op de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning. Ontslag tijdens de proeftijd kan wel gevolgen hebben voor het verblijfsrecht.

Duurzaamheid van middelen van bestaan uit eigen vermogen

Middelen van bestaan verkregen uit eigen vermogen zijn duurzaam, als zij gedurende een aaneengesloten periode van één jaar beschikbaar zijn geweest en nog één jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven (zie artikel 5.34, tweede lid, BTU-BES).

Duurzaamheid van middelen van bestaan uit eigen vermogen wordt aangetoond door overlegging van de volgende stukken:

  • a. een verklaring van de Belastingdienst waaruit blijkt wat het jaarinkomen van de verzoeker is geweest in het jaar voorafgaand aan het tijdstip van ontvangst van de aanvraag of het geven van de beschikking;

  • b. bij twijfel: additionele bewijsmiddelen waaruit blijkt dat de verschuldigde premies en belasting zijn afgedragen;

  • c. persoonlijk crib nummer of wat hiervoor in de plaats is gekomen;

  • d. bij verhuur van woonruimte: kopie huurovereenkomst waaruit blijkt dat de duur van de huurovereenkomst is en de huurprijs.

Duurzaamheid van middelen van bestaan uit arbeid als zelfstandige

Middelen van bestaan uit arbeid als zelfstandige zijn duurzaam, als zij gedurende ten minste anderhalf jaar zijn verworven en nog één jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven (zie artikel 5.34, derde lid, BTU-BES en artikel 4.4, eerste lid, RTU-BES).

De inkomsten van een ondernemer die nog niet ten minste anderhalf jaar werkzaam is als zelfstandig kunnen derhalve niet als duurzaam aangemerkt worden, ongeacht de hoogte van zijn inkomsten uit arbeid als zelfstandige. Ook de omstandigheid dat een ondernemer een al langer bestaande onderneming overneemt, maakt niet dat de uit die onderneming verkregen inkomsten uit arbeid als zelfstandige duurzaam zijn.

Duurzaamheid van middelen van bestaan uit arbeid als zelfstandige wordt aangetoond door overlegging van:

  • een verklaring van de Belastingdienst waaruit blijkt wat de inkomsten uit onderneming/als zelfstandige zijn geweest gedurende anderhalf jaar voorafgaand aan het tijdstip van ontvangst van de aanvraag of het geven van de beschikking;

  • crib nummer van het bedrijf; en

  • referentiebrief van de bank.

Als het een aanvraag betreft om verlening van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met het verrichten van arbeid als zelfstandige, is bovenstaande duurzaamheidseis niet van toepassing (zie artikel 4.4, tweede lid, RTU-BES).

Onregelmatige inkomsten en loon in natura

Onregelmatige inkomsten (overwerkvergoeding, onregelmatigheidstoeslag en fooien) en loon in natura verworven uit arbeid in loondienst worden als duurzaam aangemerkt als deze inkomsten structureel zijn. Deze inkomsten zijn structureel als deze in de twaalf maanden voorafgaand aan de aanvraag of het moment van beschikken ten minste elf van de twaalf maanden zijn verworven. Het laagste verkregen maandelijkse bedrag wordt meegeteld bij de beoordeling of de vreemdeling over voldoende middelen van bestaan beschikt.

1.9.3.3. Voldoende middelen van bestaan

Hoofdregel:

Middelen van bestaan zijn voldoende, als het bruto-inkomen ten minste gelijk is aan de door Onze Minister vast te stellen bedragen (zie artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, WTU-BES en artikel 5.33 BTU-BES). Voorkomen moet worden dat na verlening van een verblijfsvergunning aanspraak gemaakt kan worden op onderstand of een andere uitkering die gefinancierd wordt uit publieke middelen.

Beleidsregels:

  • 1. Algemeen bij verblijfsdoelen

    Als uitgangspunt geldt dat voor de beperkingen zoals opgenomen in paragraaf 1.2 middelen van bestaan aan te merken zijn als voldoende als het inkomen ten minste gelijk is aan het bruto-inkomen per maand op grond van de Wet minimumloon BES.

    De inkomsten uit arbeid in loondienst mogen met andere zelfstandige en duurzame inkomsten (bijvoorbeeld inkomsten uit arbeid als zelfstandige) worden samengevoegd om te voldoen aan het toepasselijke normbedrag.

  • 2. Verblijf in het kader van ‘gezinshereniging’ of als ‘gepensioneerde/rentenier’

    Van het uitgangspunt wordt afgeweken voor de beperking in het kader van ‘gezinshereniging’ en in het kader van verblijf als ‘gepensioneerde of rentenier’. Middelen van bestaan worden aangemerkt als voldoende als het bruto-inkomen minimaal USD 1.680 per maand is.

    Bij aanvragen van of ten behoeve van (voor)kinderen die niet in de openbare lichamen geboren zijn, moet daarnaast, als aanvullende financiële zekerheid, het volgende normbedrag worden bijgeteld:

    • a. kinderen tot de leeftijd van 6 jaar USD 140 bruto per maand per kind;

    • b. kinderen in de leeftijd van 6 tot 12 jaar USD 200 bruto per maand per kind;

    • c. kinderen van 12 jaar en ouder USD 280 bruto per maand per kind.

    Voorkinderen zijn kinderen die zijn geboren uit een eerder huwelijk of een eerdere relatie van een ouder, die in de openbare lichamen of daarbuiten daarna een nieuwe (huwelijkse)relatie is aangegaan.

1.9.4. Openbare orde en nationale veiligheid

De verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd kan door Onze Minister worden geweigerd met het oog op de openbare orde of het algemeen belang (zie artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, WTU-BES).

Deze paragraaf bevat algemene beleidsregels met betrekking tot de openbare orde en het algemeen belang bij de verlening, verlenging, wijziging en intrekking van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 6 WTU-BES.

Onder gevaar voor de openbare orde wordt ook begrepen gevaar voor:

  • a. de openbare rust;

  • b. de goede zeden;

  • c. de volksgezondheid;

  • d. de (goede) internationale betrekkingen;

  • e. ongewenste politieke activiteiten;

  • f. het verstrekken van onjuiste gegevens met het oog op verlening of verlenging van toelating; en

  • g. onderduiking.

Gevaar voor de openbare rust, de goede zeden, de volksgezondheid, de (goede) internationale betrekkingen, ongewenste politieke activiteiten of de nationale veiligheid worden per geval beoordeeld. In deze paragraaf worden geen algemene regels gegeven met betrekking tot die gronden om het verblijf van een vreemdeling in de openbare lichamen te weigeren of te beëindigen.

1.9.4.1. Eerste verblijfsaanvaarding

De verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd kan door Onze Minister worden geweigerd met het oog op de openbare orde of het algemeen belang (zie artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, WTU-BES).

Van de bevoegdheid om de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te weigeren wordt in de hieronder genoemde gevallen gebruik gemaakt.

Beleidsregels: strafrechtelijke antecedenten

De aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan worden afgewezen als:

  • a. er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat de vreemdeling zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag;

  • b. de vreemdeling de echtgenoot of echtgenote, het minderjarige kind, de partner of het meerderjarige kind is van een in de openbare lichamen verblijvende vreemdeling ten aanzien van wie er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat deze zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag; of

  • c. de vreemdeling ter zake van een misdrijf is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of vrijheidsontnemende maatregel, tot een taakstraf of tot een onvoorwaardelijke geldboete, dan wel als hij ter zake van een misdrijf een transactieaanbod heeft aanvaard of jegens hem een strafbeschikking is uitgevaardigd. Ook de buiten de openbare lichamen gepleegde inbreuk op de openbare orde wordt hierbij betrokken, voor zover die naar het recht van de openbare lichamen een misdrijf oplevert.

Onder vrijheidsontnemende maatregelen wordt ook verstaan:

  • plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis of in een inrichting voor stelselmatige daders;

  • plaatsing in een inrichting voor jeugdigen; en

  • terbeschikkingstelling.

Aan gratieverlening komt geen betekenis toe. Ook hoeft de veroordeling niet onherroepelijk te zijn. Als hoger beroep is ingesteld tegen een veroordeling in eerste aanleg, of cassatieberoep is ingesteld tegen een veroordeling in hoger beroep, wordt de aanvraag om een verblijfsvergunning afgewezen. Bij een aanvraag voor een verblijfsdoel verband houdend met gezinshereniging of gezinsvorming moet bij de beoordeling van de aanvraag wel rekening worden gehouden met de aard en de hechtheid van de gezinsband van de vreemdeling en de duur van zijn verblijf, en ook het bestaan van familiebanden of culturele en sociale banden met het land van herkomst.

Als een strafzaak wegens het plegen van een misdrijf openstaat en bekendheid met de uitkomst van de strafzaak voor de te nemen beslissing noodzakelijk is, wordt contact opgenomen met het OM. De redelijke termijn voor het geven van de beschikking wordt in dat geval schriftelijk met maximaal zes maanden verlengd.

Als een straf geheel of gedeeltelijk, voorwaardelijk of onvoorwaardelijk, door Nederlandse of buitenlandse autoriteiten is kwijtgescholden, wordt daaraan voor de toepassing van deze regels geen zelfstandige betekenis toegekend.

Beleidsregels: overige gevallen

Als geen sprake is van één van de hierboven onder a, b of c genoemde gevallen, kan de aanvraag alleen worden afgewezen wegens gevaar voor de openbare orde als sprake is van zwaarwegende belangen. Hiervan mag slechts zeer terughoudend gebruik worden gemaakt. Bij toepassing van deze afwijzingsgrond moet een volledige individuele afweging worden gemaakt van de rechtstreeks in het geding zijnde belangen.

1.9.5. Medisch onderzoek

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan worden geweigerd door Onze Minister met het oog op het algemeen belang, namelijk bescherming van de volksgezondheid (zie artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, WTU-BES).

Als de vreemdeling niet bereid is onderzoek naar of behandeling van tuberculose te ondergaan of daaraan niet meewerkt wordt aangenomen dat het algemeen belang zich verzet tegen verlening van de vergunning (zie artikel 5.35, eerste lid, BTU-BES).

Deze afwijzingsgrond geldt niet voor vreemdelingen die de nationaliteit bezitten van één van de in artikel 4.3 van de RTU-BES genoemde landen (zie artikel 5.35, tweede lid, BTU-BES).

Als TBC wordt vastgesteld, is dat op zichzelf geen grond om de aanvraag af te wijzen. Het gaat alleen om de bereidheid een onderzoek naar TBC dan wel behandeling van TBC te ondergaan of daaraan mee te werken.

Deze afwijzingsgrond geldt alleen voor de verlening van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd en niet voor het wijzigen of verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd.

Als de vreemdeling voor het indienen van de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd het onderzoek naar TBC aan de ademhalingsorganen nog niet heeft ondergaan, en daar niet van is vrijgesteld, ondertekent de vreemdeling bij het indienen van de aanvraag om een verblijfsvergunning het TBC-formulier (zie model MBES22 CTU-BES). Daarin geeft de vreemdeling aan bereid te zijn een onderzoek naar en, indien nodig, behandeling van TBC te ondergaan. De vreemdeling meldt zich binnen drie maanden na datum aanvraag bij de daarvoor aangewezen instantie. De arts belast met het onderzoek vergelijkt de gegevens in het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling met de gegevens op het TBC-formulier. De arts vult na het onderzoek het formulier in en zendt het naar de IND unit Caribisch Nederland.

Als blijkt dat de vreemdeling niet bereid is om het TBC-formulier te ondertekenen dan wordt de aanvraag afgewezen. Als de vreemdeling het TBC-formulier wel heeft ondertekend en voldoet aan de overige voorwaarden van het beoogde verblijfsdoel kan de verblijfsvergunning worden verleend. De IND unit Caribisch Nederland stelt achteraf vast, op basis van informatie verkregen van de arts, of de vreemdeling aan de verplichting om een TBC-onderzoek te ondergaan heeft voldaan. Als achteraf blijkt dat de vreemdeling ondanks ondertekening van het TBC-formulier niet daadwerkelijk bereid is gebleken onderzoek naar TBC of behandeling daarvan te ondergaan of daaraan mee te werken, wordt de verblijfsvergunning ingetrokken op grond van het algemeen belang wegens het verstrekken van onjuiste gegevens (zie artikel 14, onder c, WTU-BES).

1.9.6. Niet voldoen aan de beperking

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan met het oog op het algemeen belang worden geweigerd als de vreemdeling niet voldoet aan de beperking verband houdende met het doel waarvoor hij wil verblijven (zie de artikelen 9, eerste lid, onder b, en 7, zevende lid, WTU-BES en artikel 5.2, eerste lid, BTU-BES). In het BTU-BES zijn regels gesteld over de beperkingen en voorschriften.

1.10. Gevolgen van de afwijzing

Als een vreemdeling geen verblijfsvergunning (meer) heeft en het hem niet is toegestaan de beslissing op de openbare lichamen af te wachten, moet de vreemdeling uit zichzelf de openbare lichamen verlaten binnen een gestelde termijn (zie artikel 16a WTU-BES). Mocht de vreemdeling hier geen gehoor aan geven, dan kan hij worden uitgezet (zie artikel 16 WTU-BES).

Het besluit moet wel aan de vreemdeling bekend worden gemaakt. Als de vreemdeling een rechtsmiddel heeft ingesteld tegen de afwijzing, dan heeft het aangetekende bezwaar of ingestelde beroep geen opschortende werking. Dit is alleen het geval als de vreemdeling door een beslissing van Onze Minister of door een rechterlijke beslissing de vervolgprocedure in de openbare lichamen mag afwachten. Op grond van artikel 19 WTU-BES is de termijn voor het instellen van een rechtsmiddel (bezwaar of beroep) vier weken. Op grond van artikel 16, tweede lid, WTU-BES kan van de vreemdeling medewerking worden gevorderd aan de voorbereiding van het vertrek uit de openbare lichamen.

1.11. Vertrektermijn

Als de toelating bij vergunning is geëindigd of de aanvraag tot het verlenen, wijzigen of verlengen van een verblijfsvergunning wordt afgewezen, wordt aangegeven binnen welke termijn de vreemdeling de openbare lichamen moet verlaten. Als regel geldt dat de vreemdeling de openbare lichamen uit eigen beweging binnen vier weken moet verlaten (zie artikel 16 a WTU-BES). Bij de bekendmaking van de beschikking wordt dat aan de vreemdeling meegedeeld. Tegen de vertrektermijn kan geen rechtsmiddel worden ingesteld.

Als de aanvraag is afgewezen, de verblijfsvergunning is ingetrokken, dan wel niet is verlengd verlaat de vreemdeling de openbare lichamen onmiddellijk als de beroepstermijn ongebruikt verstrijkt en tijdens die termijn de werking van de beschikking is opgeschort (zie artikel 16a, tweede lid, WTU-BES).

De Minister kan met toepassing van artikel 16a, vierde lid, WTU-BES de vertrektermijn verkorten tot minder dan vier weken in het belang van:

  • de uitzetting, bijvoorbeeld in gevallen waarin de mogelijkheid om uit te zetten illusoir zou worden, gevallen waar de uitzetting door middel van overgave aan de buitenlandse grensautoriteiten moet plaatsvinden of als betrokkene met onbekende bestemming is vertrokken; en

  • de openbare orde of nationale veiligheid.

1.12. Verlenging en intrekking van de verblijfsvergunning voor (on)bepaalde tijd

1.12.1. Verlengen van de vergunning

Een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor (on)bepaalde tijd kan worden afgewezen (zie artikel 9, eerste lid, WTU-BES):

  • a. als de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is aangevraagd;

  • b. met het oog op de openbare orde of het algemeen belang, waaronder economische redenen mede worden begrepen;

  • c. als niet kan worden aangetoond dat degene voor wie toelating wordt verzocht over voldoende middelen van bestaan zal beschikken.

Tijdige indiening

De aanvraag tot het wijzigen of het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is tijdig ingediend, als de aanvraag is ontvangen uiterlijk op de dag voor de dag waarop de geldigheidsduur verstrijkt (zie artikel 5.36, eerste lid, BTU-BES). De aanvraag kan maximaal vier maanden voor het verstrijken van de geldigheidsduur en uiterlijk op de dag van verloop van de geldigheidsduur worden ingediend. De vreemdeling wordt geacht gedurende zijn verlengingsverzoek rechtmatig in de openbare lichamen te verblijven.

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan worden verlengd met ingang van de dag waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voldoet, maar niet eerder dan met ingang van de dag na die waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning waarvoor verlenging is gevraagd, afloopt (zie artikel 7, vijfde lid, WTU-BES).

Niet-toerekenbaar te laat

Als de aanvraag later is ontvangen en de termijnoverschrijding de vreemdeling niet kan worden toegerekend, dan kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden verlengd met ingang van de dag na die waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning waarvoor verlenging is gevraagd afloopt (zie artikel 5.36, eerste lid, BTU-BES en artikel 7, zesde lid, WTU-BES).

De vraag of de te late ontvangst van de aanvraag aan de vreemdeling is toe te rekenen, wordt van geval tot geval beoordeeld. Als uitgangspunt geldt dat de vreemdeling zelf de volledige verantwoordelijkheid draagt voor tijdige indiening van de verlengingsaanvraag.

Onderstaande omstandigheden kunnen niet worden aangemerkt als verschoonbare redenen voor termijnoverschrijding:

  • de vreemdeling is er door de overheid niet op gewezen dat zijn vergunning afloopt;

  • vakantie;

  • detentie; en

  • nonchalance.

Als de te late indiening van de aanvraag of de te late verstrekking van de noodzakelijke gegevens of bescheiden niet aan de vreemdeling toe te rekenen is, wordt gebruik gemaakt van de bevoegdheid om de verblijfsvergunning te verlengen in aansluiting op de verlopen vergunning.

Niet-tijdig, maar binnen de redelijke termijn

Als de aanvraag tot verlenging niet op de uiterste datum is ingediend, maar wel binnen zes maanden na afloop van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, moet de aanvraag wel als een verlengingsaanvraag worden behandeld. Alle vereiste documenten moeten ook binnen die termijn zijn overgelegd (zie artikel 5.38 BTU-BES). De aanvraag wordt in dat geval niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv en ook niet als de vreemdeling weigert een onderzoek naar en zonodig behandeling aan TBC te ondergaan (artikel 5.38, lid 1, BTU-BES).

Bovengenoemde geldt niet als de vreemdeling:

  • zijn hoofdverblijf buiten de openbare lichamen heeft gevestigd; of

  • onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden en die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid (zie artikel 5.38, lid 2, BTU-BES).

Als de aanvraag wordt ingewilligd dan is de ingangsdatum de datum waarop de verlengingsaanvraag is ingediend, tenzij het de vreemdeling niet is toe te rekenen dat de aanvraag te laat is ingediend (zie artikel 7, zesde lid, WTU-BES). Er ontstaat een onderbreking in het verblijfsrecht van de vreemdeling wat gevolgen heeft voor de opbouw van de verdere verblijfsrechten. Als de te late indiening van de aanvraag of de te late verstrekking van de noodzakelijke gegevens of bescheiden niet aan de vreemdeling toe te rekenen is, wordt gebruik gemaakt van de bevoegdheid om de verblijfsvergunning te verlengen in aansluiting op de verlopen verblijfsvergunning.

Niet-tijdig en niet binnen een redelijke termijn

De niet-tijdig ingediende aanvraag tot het wijzigen of tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt gelijkgesteld met een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd (zie artikel 5.36, tweede lid, BTU-BES). Dat is het geval als de verlengingsaanvraag na zes maanden, na verloop van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, is ingediend. Betrokkene heeft in die periode geen verblijfsrecht. Betrokkene moet de afhandeling van de aanvraag in het buitenland afwachten. Als positief op de aanvraag is beslist verkrijgt betrokkene weer toelating tot verblijf in de zin van artikel 6 van de WTU-BES.

1.12.2. Wijzigen van de vergunning

Een tijdig ingediende aanvraag tot het wijzigen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt getoetst als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het gewijzigde doel en de artikelen 5.30 en 5.35 BTU-BES zijn niet van toepassing (zie artikel 5.37 BTU-BES). Als de aanvraag is ontvangen uiterlijk op de dag voor de dag waarop de geldigheidsduur van de oorspronkelijke vergunning verstrijkt is er sprake van voortgezet verblijf. De aanvraag wordt in dat geval niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf en ook niet als de vreemdeling weigert een onderzoek naar en zonodig behandeling aan TBC te ondergaan.

De aanvraag wordt beoordeeld aan de hand van het recht zoals dat gold op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen en niet op het tijdstip waarop de geldigheidsduur van de oorspronkelijke vergunning afliep.

Geldig document voor grensoverschrijding:

Een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt op grond van artikel 14, onder c, WTU-BES niet afgewezen, als de vreemdeling niet of niet langer beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding en naar het oordeel van Onze Minister heeft aangetoond dat hij niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld (zie artikel 5.39 BTU-BES). Wat geldt voor het verlenen van de verblijfsvergunning (zie paragraaf 1.9.2) geldt ook voor de verlenging van de verblijfsvergunning. Als eerder bij de verlening van een verblijfsvergunning het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding niet is tegengeworpen, moet bij de wijzigings- of verlengingsaanvraag beoordeeld worden of de vreemdeling inmiddels wel in het bezit kan worden gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding of daarvan wederom kan worden vrijgesteld. De situatie kan namelijk zijn gewijzigd.

Onjuiste gegevens:

Een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt op grond van artikel 14, onder c, WTU-BES niet afgewezen, als de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden die tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid, als er sinds de verlening, verlenging of wijziging van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd een periode van twaalf jaar is verstreken (zie artikel 5.40 BTU-BES). Na verloop van twaalf jaren wegen de belangen van de overheid niet op tegen de belangen van de vreemdeling, namelijk voortzetting van het verblijf in de openbare lichamen. De periode van twaalf jaar wordt berekend vanaf de (op onjuiste of onvolledige gegevens gebaseerde) beslissing tot het verlenen, wijzigen of verlengen van de verblijfsvergunning.

Middelen:

Volgens artikel 5.41 BTU-BES wordt de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet op grond van artikel 14, onder d, WTU-BES afgewezen, als de vreemdeling en degene bij wie hij als gezinslid in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming verblijft gezamenlijk zelfstandig en duurzaam beschikken over een bruto-inkomen als bedoeld in artikel 5.33 BTU-BES (zie paragraaf 1.9.3).

Mensenhandel:

De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend onder een beperking verband houdend met de vervolging van mensenhandel, wordt niet afgewezen op grond van artikel 14, onder e, van de WTU-BES, om de enkele reden dat een beslissing tot niet vervolging of niet verdere vervolging van de verdachte is genomen, als de vreemdeling tegen die beslissing schriftelijk beklag heeft gedaan bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba en op dat beklag nog niet is beslist. Hiermee wordt beoogd om het slachtoffer of de getuige-aangever van mensenhandel een verblijfsvergunning voor de duur van het opsporings- en vervolgingsonderzoek in feitelijke aanleg te verlenen.

Arbeid in loondienst:

De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, verleend onder de beperking het verrichten van arbeid in loondienst, wordt niet op grond van artikel 14, onder c, d, e, van de WTU-BES afgewezen als de vreemdeling voor een periode van korter dan één jaar beschikt over arbeid in loondienst waarmee voldoende zelfstandige middelen van bestaan geworven wordt. De verblijfsvergunning wordt dan verlengd tot aan de periode waarin de vreemdeling beschikt over de arbeid (zie artikel 5.43 BTU-BES).

1.12.3. Gronden intrekking

Volgens artikel 14 WTU-BES kan de verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd door Onze Minister worden ingetrokken, bij een met reden omklede beslissing, in de volgende gevallen:

a. op grond van een onherroepelijk geworden veroordeling van een misdrijf tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van drie maanden of langer.

De gedraging van de vreemdeling moet voldoende ernstig zijn, daarom worden alleen misdrijven in aanmerking genomen. De sanctie moet voldoende zwaar zijn. Als de misdraging als een overtreding gekwalificeerd wordt of buiten het strafrecht afgedaan wordt, blijft de misdraging buiten beschouwing. De vraag of een bepaalde misdraging een misdrijf of een overtreding is, is afhankelijk van de desbetreffende wetgeving. Als het vonnis nog niet onherroepelijk is, of als de strafzaak nog openstaat, wordt contact opgenomen met het OM. Bij de berekening van de norm (drie maanden of langer) wordt alleen het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf meegeteld. In geval van meerdere veroordelingen worden de onvoorwaardelijke gedeelten bij elkaar opgesteld, als de verblijfsduur vijf jaren of korter is.

Als een straf geheel of gedeeltelijk, voorwaardelijk of onvoorwaardelijk, door Nederlandse of buitenlandse autoriteiten is kwijtgescholden, wordt daaraan voor de toepassing van deze regels geen zelfstandige betekenis toegekend.

Strafbare feiten die buiten het Koninkrijk zijn gepleegd of bestraft, worden ook betrokken bij de beoordeling van het gevaar voor de openbare orde als het strafbare feiten naar het recht van de openbare lichamen zijn. Dat geldt ook als het strafbare feit naar buitenlands recht een overtreding, maar naar het recht van de openbare lichamen een misdrijf is. Of het feit naar het recht van de openbare lichamen een misdrijf is wordt beoordeeld aan de hand van de strafbepalingen in het Wetboek van Strafrecht BES (op dit moment het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen) of de bijzondere strafwetten van de openbare lichamen. De vreemdeling verschaft zelf alle relevante gegevens en bescheiden met betrekking tot de strafbare feiten en de afdoening. Er wordt met het OM contact opgenomen voor de vraag welke straf in de openbare lichamen voor het strafbare feit zou worden gevorderd.

b. met het oog op de goede zeden.

c. als dit in het algemeen belang wenselijk is.

Gedacht kan worden aan de volgende situaties, waarbij opgemerkt wordt dat deze lijst niet uitputtend is:

  • de openbare orde en veiligheid waarmee gedoeld wordt de territoriale integriteit, rechtshandhaving en defensie. Bij bedreiging van de veiligheid gaat het om terroristische activiteiten;

  • als aan de vreemdeling een taakstraf is opgelegd, dan kan de verblijfsvergunning niet ingetrokken worden onder sub a, maar wel als dit wenselijk is in het algemeen belang;

  • als de vreemdeling of de persoon bij wie hij verblijft niet of niet langer zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan, in de zin van artikel 5.32 tot en met 5.34 BTU-BES, tenzij het gezamenlijke inkomen van de vreemdeling en degene bij wie hij in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming als gezinslid verblijft gelijk is aan het toepasselijk bruto-normbedrag zoals genoemd in artikel 5.33 BTU-BES;

  • of als de vreemdeling zijn hoofdverblijf buiten de openbare lichamen heeft verplaatst (zie artikel 12 WTU-BES); of

  • als een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is verleend, gewijzigd of verlengd en er onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt die tot een positieve beslissing hebben geleid, waar een negatieve beslissing genomen had moeten worden. Niet van belang is of het verstrekken van onjuiste gegevens dan wel het achterhouden van gegevens opzettelijk is gebeurd. De periode is wel beperkt tot twaalf jaar en wordt berekend vanaf de (op onjuiste of onvolledige gegevens gebaseerde) beslissing tot het verlenen, wijzigen of verlengen van de verblijfsvergunning (zie artikel 5.40 BTU-BES).

d. het verkeren in zodanige staat van behoeftigheid, dat de vreemdeling niet langer naar behoren in het onderhoud van zichzelf en zijn wettig gezin kan voorzien.

Van vergaande behoeftigheid is bijvoorbeeld sprake als de vreemdeling tot bedelarij en/of landloperij (geen onderkomen) is vervallen.

e. als de vreemdeling niet voldoet aan één of meer van de aan zijn verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verbonden beperkingen of voorschriften.

De verblijfsvergunning wordt ingetrokken als niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend of een voorschrift dat aan de vergunning is verbonden.

Gedacht kan worden aan de volgende situaties waarbij opgemerkt wordt dat deze lijst niet uitputtend is:

  • de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in het kader van gezinsvorming kan worden ingetrokken als de samenleving is beëindigd; of

  • de vreemdeling ondanks ondertekening van het TBC-formulier niet daadwerkelijk bereid is gebleken onderzoek naar TBC of behandeling daarvan te ondergaan.

Gezinshereniging of gezinsvorming

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd die is verleend onder de beperking gezinshereniging of gezinsvorming, wordt niet ingetrokken op de enkele grond dat de samenwoning tijdelijk is verbroken, als de vreemdeling de persoon bij wie verblijf is toegestaan wegens gewelddaden heeft verlaten. Dit geldt niet als sinds de verbreking van de samenwoning een jaar is verstreken (zie artikel 5.44 BTU-BES).

Verblijfsbeëindiging blijft achterwege als het in strijd komt met een ieder verbindende verdragsbepaling of de gevolgen wegens de bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding met de beleidsregel te dienen doel. De verblijfsvergunning kan in die gevallen ambtshalve gewijzigd worden wegens de veranderde omstandigheden. Als wordt vastgesteld dat er bij de verlening, verlenging of wijziging van een verblijfsvergunning onjuiste gegevens zijn verstrekt of relevante gegevens zijn achtergehouden, wordt de zaak bezien op aangifte van een strafbaar feit bij het OM.

1.12.3.1. Besluit tot intrekking

Voordat tot intrekking van de verblijfsvergunning wordt overgegaan moet de vreemdeling in de gelegenheid gesteld worden om zijn zienswijze naar voren te brengen. Als de vreemdeling onvindbaar is kan de IND unit Caribisch Nederland direct tot intrekking van de verblijfsvergunning overgaan.

Het besluit om een verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd in te trekken moet:

  • met redenen zijn omkleed;

  • de motivering moet deugdelijk zijn;

  • de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn van toepassing; en

  • de beschikking moet altijd schriftelijk aan de vreemdeling worden meegedeeld onder verwijzing van de rechtsmiddelen.

1.12.3.2. Voortzetting verblijf na intrekking verblijfsvergunning

De aanvraag van de vreemdeling wiens verblijfsvergunning is ingetrokken, maar waarbij de aanvraag nog is ontvangen binnen de redelijke termijn van zes maanden na de datum waarop de intrekkingsbeschikking is bekendgemaakt, wordt getoetst aan de voorwaarden voor voortzetting van verblijf. Het valt onder de categorie ‘niet-tijdig maar binnen de redelijke termijn’. De aanvraag is slechts tijdig als deze is ingediend vóór het tijdstip tot wanneer de verblijfsvergunning is ingetrokken. Als de verblijfsvergunning is ingetrokken tot en met de datum waarop zij is verleend, kan betrokkene per definitie niet tijdig een verlengingsaanvraag indienen. De aanvraag wordt in deze gevallen aangemerkt als een aanvraag om eerste toelating.

2. De verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd

2.1. Algemeen

De verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wordt slechts verleend op aanvraag en ontstaat niet van rechtswege. De vreemdeling moet aan de hiervoor gestelde voorwaarden voldoen. Op het tijdstip van indiening of beoordeling van de aanvraag moet aan de voorwaarden worden voldaan. Er wordt niet ambtshalve getoetst of de vreemdeling op enig moment in het verleden aanspraak zou hebben gemaakt op de verblijfsvergunning als die destijds zou zijn aangevraagd. De afwijzing van de aanvraag betekent niet dat er sprake is van verblijfsbeëindiging.

Het is de houder van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd toegestaan voor onbepaalde tijd in de openbare lichamen te verblijven. Aan deze verblijfsvergunning worden geen beperkingen en voorschriften verbonden en deze hoeft niet te worden verlengd (zie artikel 7, negende lid, WTU-BES). Een vreemdeling die in het bezit is van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd mag arbeid verrichten, zonder dat een TWV is vereist.

2.2. Systematiek

De gronden waarop de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd afgewezen kunnen worden, komen overeen met de afwijzingsgronden voor het verlenen of verlengen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd (zie artikel 9, eerste lid, WTU-BES).

Artikel 5.45 BTU-BES vormt een nadere invulling van de afwijzingsgronden zoals opgenomen in artikel 9, eerste lid, WTU-BES. Er zijn twee situaties te onderscheiden:

  • a. Vreemdelingen die houder zijn van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd:

    Als sprake is van een houder van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd die voldoet aan de voorwaarden van artikel 5.45, eerste lid, BTU-BES, moet de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd worden verleend.

  • b. Vreemdelingen die toelating van rechtswege hebben:

    Als sprake is van een vreemdeling die toelating van rechtswege heeft en die voldoet aan de onder a tot en met d van artikel 5.45, eerste lid, BTU-BES genoemde voorwaarden, kan de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd worden verleend (zie artikel 5.45, tweede lid, BTU-BES).

Ad a Vreemdelingen die houder zijn van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd:

Artikel 5.45, eerste lid, WTU-BES stelt dat de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wordt verleend aan de vreemdeling direct voorafgaand aan de aanvraag of op het moment van de beslissing op de aanvraag gedurende een ononderbroken periode van tenminste vijf jaren houder is van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor een niet-tijdelijk doel, als de vreemdeling:

  • a. al of niet tezamen met het gezinslid bij wie hij verblijft, zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan:

    • voor de begrippen ‘zelfstandig’, ‘duurzaam’ en ‘voldoende’ wordt aangesloten bij wat wordt verstaan bij de beoordeling van aanvragen tot het verlenen of het verlengen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd (zie paragraaf 1.9.3.);

    • als de vreemdeling die verblijf heeft in het kader van gezinshereniging of -vorming, zelf niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan, wordt het inkomen van het gezinslid bij wie verblijf is toegestaan ook meegeteld. Dit is ook het geval als de vreemdeling na drie jaren in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf;

  • b. niet bij onherroepelijk geworden vonnis is veroordeeld, wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd, en hem geen maatregel, bedoeld in artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht BES, is opgelegd:

    • voor de toepassing van deze afwijzingsgrond is vereist dat de vreemdeling een misdrijf heeft gepleegd waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd. De wetgever heeft deze misdrijven als ernstig aangemerkt;

  • c. zijn hoofdverblijf niet buiten de openbare lichamen heeft gevestigd:

    • in dat geval heeft de vreemdeling geen redelijk belang bij de vergunning;

    • de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wordt afgewezen als de vreemdeling meer dan zes maanden binnen een tijdvak van een jaar buiten de openbare lichamen heeft verbleven. Dan wordt aangenomen dat de vreemdeling zijn hoofdverblijf buiten de openbare lichamen heeft;

    • de aanvraag wordt niet in alle gevallen afgewezen waarin de verblijfsduur niet aaneengesloten is;

    • bijvoorbeeld gedwongen verblijf in het buitenland (door bijvoorbeeld strafrechtelijke detentie of behandeling elders van ziekte) wordt niet aangemerkt als onderbreking van het hoofdverblijf;

    • de beoordeling of de vreemdeling zijn hoofdverblijf heeft verplaatst vindt plaats aan de hand van de feiten en omstandigheden van het concrete geval waarbij met de wil van de vreemdeling slechts rekening wordt gehouden voor zover die blijkt uit diens gedragingen;

  • d. geen gevaar vormt voor de nationale veiligheid:

    • gevaar voor de nationale veiligheid wordt per geval beoordeeld. Er zijn geen algemene regels opgenomen met betrekking tot de gevallen waarin de aanvraag op deze grond wordt afgewezen of de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wordt ingetrokken;

  • e. geen onjuiste gegevens heeft verstrekt en geen gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de aanvraag tot het verlenen, verlengen of wijzigen zouden hebben geleid:

    • als wordt vastgesteld dat de vreemdeling door het verzwijgen van relevante gegevens of het verstrekken van onjuiste gegevens in het bezit is gekomen of gebleven van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, kan hem de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd worden onthouden;

    • dit geldt niet als de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden die tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid en sinds de verlening, verlenging of wijziging van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd een periode van twaalf jaar is verstreken (zie artikel 14, onder c, WTU-BES en artikel 5.40 BTU-BES). Na verloop van twaalf jaren wegen de belangen van de overheid niet op tegen de belangen van de vreemdeling, namelijk voortzetting van het verblijf in de openbare lichamen. De periode van twaalf jaar wordt berekend vanaf de (onjuiste of onvolledige gegevens gebaseerde) beslissing tot het verlenen, wijzigen of verlengen van de verblijfsvergunning;

  • f. op de dag waarop de aanvraag is ontvangen, een verblijfsrecht heeft dat niet-tijdelijk is:

    • bij de beoordeling van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, is van doorslaggevend belang dat de vreemdeling op het moment van de beslissing op de aanvraag houder is van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor een niet-tijdelijk doel. Daarmee wordt voorkomen dat een vreemdeling met een tijdelijk verblijfsrecht aanspraak kan maken op de verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd en zo het tijdelijke karakter aan zijn verblijfsrecht kan ontnemen (zie artikel 5.3 BTU-BES).

Als een houder van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet aan de onder a tot en met f genoemde voorwaarden voldoet wordt de aanvraag afgewezen.

Ad b. Vreemdelingen die toelating van rechtswege hebben:

Bepalend is de vraag of de vreemdeling al dan niet toelating van rechtswege heeft gehad gedurende een ononderbroken periode van ten minste vijf jaren. Als dit zo is, dan wordt de vergunning voor onbepaalde tijd verleend.

Formeel beperkt

Als de vreemdeling in afwachting is van een beslissing op een aanvraag om verlening, wijziging of verlenging van een verblijfsvergunning dan is er sprake van een formeel beperkt verblijfsrecht. Hangende bezwaar of beroep tegen de weigering een verblijfsvergunning te verlenen, verlengen, wijzigen of een intrekking van een verblijfsvergunning is er ook sprake van een formeel beperkt verblijfsrecht. Als de verblijfsvergunning uiteindelijk wordt verleend, verlengd, gewijzigd dan wel dat de intrekking van de verblijfsvergunning ongedaan wordt gemaakt en deze perioden uiteindelijk worden bestreken door een verblijfsvergunning tellen deze alsnog mee.

De verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd kan worden verleend aan de vreemdeling die direct voorafgaand aan de aanvraag of op het moment van de beslissing op de aanvraag gedurende een ononderbroken periode van ten minste vijf jaren toelating van rechtswege heeft en die voldoet aan de voorwaarden a tot en met d zoals hierboven genoemd (zie artikel 5.45 BTU-BES).

In het geval dat een vreemdeling onjuiste gegevens dan wel essentiële gegevens heeft achtergehouden die hebben geleid tot de onterechte afgifte van een bewijs van toelating van rechtswege is bepalend of de vreemdeling toelating van rechtswege heeft gehad gedurende een ononderbroken periode van ten minste vijf jaren.

Als aan de bovengenoemde voorwaarden niet wordt voldaan wordt de aanvraag afgewezen.

2.3. Intrekking van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd

Volgens artikel 14 WTU-BES kan de verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd door Onze Minister worden ingetrokken, bij een met reden omklede beslissing, in de volgende gevallen:

  • a. op grond van een onherroepelijk geworden veroordeling van een misdrijf tot een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van drie maanden of langer;

  • b. met het oog op de goede zeden;

  • c. als dit in het algemeen belang wenselijk is;

  • d. het verkeren in zodanige staat van behoeftigheid, dat de vreemdeling niet langer naar behoren in het onderhoud van zichzelf en zijn wettig gezin kan voorzien; en

  • e. als de vreemdeling niet voldoet aan één of meer van de aan zijn verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verbonden beperkingen of voorschriften.

Zie paragraaf 1.12.3 van dit hoofdstuk voor de toelichting op de intrekkingsgronden.

Artikel 5.46 BTU-BES stelt dat de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd niet wordt ingetrokken met toepassing van artikel 14 onder b of d WTU-BES. Reden hiervoor is gelegen in de versterking van de rechtspositie van de vreemdeling die in de openbare lichamen verblijft op basis van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.

Zoals uit het bovengenoemde blijkt zijn de gronden voor intrekking van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd en onbepaalde tijd aan elkaar gelijk afgezien van artikel 14 onderdeel e WTU-BES. In artikel 7, lid 9, WTU-BES staat dat geen beperkingen en voorschriften verbonden worden aan de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Daarom staat eveneens in artikel 5.46 BTU-BES dat de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd niet wordt ingetrokken met toepassing van artikel 14 onder e WTU-BES.

3. Procedurele bepalingen

3.1. De mvv-aanvraag

Op grond van artikel 9 WTU-BES kan een aanvraag tot het verlenen van verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 7 WTU-BES worden afgewezen als de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd. Het beschikken over een geldige mvv is één van de voorwaarden voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd.

De aanvraag om afgifte van een mvv wordt getoetst aan de voorwaarden die worden gesteld met het oog op het verlenen van een verblijfsvergunning voor de openbare lichamen. De verplichting om vóór de komst naar de openbare lichamen een mvv aan te vragen, stelt de overheid in staat te onderzoeken of de vreemdeling aan alle voor toelating gestelde vereisten voldoet, zonder daarbij door diens aanwezigheid in de openbare lichamen voor een voldongen feit te worden geplaatst.

De aanvraag om afgifte van een mvv leidt, na verstrekking van de machtiging, tot afgifte van een visum voor het Koninkijk der Nederlanden Caribisch gebied.

In artikel 9, derde lid, WTU-BES en artikel 5.31 BTU-BES is een aantal categorieën aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 7 WTU-BES benoemd, die niet worden afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv.

Achtergrond

De mvv is in artikel 1, onder e, WTU-BES omschreven als een visum voor de toegang tot een openbaar lichaam voor verblijf van meer dan drie maanden.

Een vreemdeling die langer dan drie maanden in de openbare lichamen wil moet in het algemeen in het bezit zijn van een geldig document voor grensoverschrijding voorzien van een geldige mvv.

Een mvv kan worden aangevraagd:

  • door de vreemdeling in persoon bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van zijn herkomst of het land van zijn bestendig verblijf, of

  • door de referent bij Onze Minister.

Indien in het land van herkomst of bestendig verblijf geen Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging aanwezig is, kan de mvv in persoon worden aangevraagd bij:

  • de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het dichtstbijzijnde land waar wel een vertegenwoordiging is gevestigd of

  • bij het kabinet van de Gouverneur van Aruba, Curaçao of Sint Maarten.

De mvv wordt verstrekt door:

  • de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van zijn herkomst of het land van zijn bestendig verblijf;

  • Als in het land van herkomst of bestendig verblijf geen Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging aanwezig is, kan de mvv worden verstrekt door de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het dichtstbijzijnde land waar wel een vertegenwoordiging is gevestigd of door het kabinet van de Gouverneur van Aruba, Curaçao of Sint Maarten.

Land van bestendig verblijf

Een land van bestendig verblijf is een land waar de vreemdeling gerechtigd is om langer dan drie maanden te verblijven op grond van enige verblijfstitel. Hierbij is niet vereist dat de vreemdeling al gedurende drie maanden feitelijk in dat land verbleven heeft op het moment dat de aanvraag om een mvv wordt ingediend. Wel zal op het moment van indienen van de aanvraag, dan wel op het toetsmoment, sprake moeten zijn van nog ten minste drie maanden rechtmatig verblijf om te kunnen spreken van bestendig verblijf.

Van bestendig verblijf kan sprake zijn in de volgende gevallen:

  • de vreemdeling verblijft in een land op basis van een verblijfsvergunning met een geldigheidsduur van meer dan drie maanden.

  • de vreemdeling is in het land waar hij of zij verblijft, gerechtigd de uitkomst van een aanvraag om verblijf (aldaar) af te wachten.

  • de vreemdeling heeft in het land waar hij of zij verblijft een verblijfsprocedure doorlopen, waarvan de uitkomst in rechte onaantastbaar is geworden, en er bestaat een juridisch beletsel tegen uitzetting.

De algemene uitgangspunten dat het verblijf rechtmatig moet zijn (naar maatstaven van het betreffende land) en voor een periode langer dan drie maanden, zijn hierop steeds van toepassing. Als het handhaven van de termijn van meer dan drie maanden rechtmatig verblijf tot onredelijke gevolgen zal leiden, kan in voorkomende gevallen een kortere termijn volstaan, als er maar geen sprake is van het omzeilen van de mvv-procedure of het oneigenlijk gebruik van de mvv-procedure.

In ieder geval zal geen bestendig verblijf worden aangenomen indien de vreemdeling in het bezit is van een toeristen- of zakenvisum.

Het bestendig verblijf moet door de vreemdeling aangetoond worden met officiële documenten, afgegeven door de autoriteiten van het land waar de vreemdeling verblijft. Uit deze documenten zal telkens moeten blijken dat de vreemdeling daar rechtmatig verblijft, en voor welke periode.

Ingevolge artikel 2h WTU-BES beslist Onze Minister binnen drie maanden na ontvangst van een aanvraag om verlenging of wijziging van een machtiging tot voorlopig verblijf. Onze Minister kan deze termijn verlengen met ten hoogste drie maanden. De termijn kan verlengd worden als naar het oordeel van Onze Minister voor de beoordeling van de aanvraag advies van of onderzoek door derden nodig is.

Een aanvraag tot het verlenen van een mvv wordt door de vreemdeling ingediend bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging. De vreemdeling wacht de uitkomst van de aanvraag tot het verlenen van een mvv af in het land van herkomst of bestendig verblijf.

Indien de vreemdeling beschikt over een referent hier te lande, kan laatstgenoemde een aanvraag indienen tot het verlenen van een mvv aan de vreemdeling (referentprocedure). De aanvraag wordt ingediend bij de IND unit Caribisch Nederland. Gelet op de ratio van het mvv-vereiste dient de vreemdeling zich ook gedurende de beoordeling van de door de referent ingediende aanvraag buiten de openbare lichamen te bevinden.

3.1.1. Aanvraagprocedure mvv ingediend door de vreemdeling

De vreemdeling kan een aanvraagformulier opvragen bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van herkomst of het land van bestendig verblijf.

De aanvraag om een mvv wordt ingediend door dit formulier ingevuld en voorzien van de gevraagde gegevens en bescheiden in persoon te retourneren aan de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging. Immers de aanvraag dient in beginsel altijd in persoon te worden ingediend. De vreemdeling toont zijn identiteit aan. Vervolgens wordt door de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging bezien of betrokkene de vereiste gegevens en bescheiden heeft overgelegd.

Voor zover de door de vreemdeling te verstrekken gegevens en bescheiden moeten worden aangevuld, wordt hij eenmaal in de gelegenheid gesteld de aanvraag binnen twee weken aan te vullen. De IND unit Caribisch Nederland wordt bij het doorsturen van de aanvraag door de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging geïnformeerd over de datum waarop de herstel verzuim periode van twee weken is ingegaan.

In voorkomende gevallen kan de vreemdeling ook worden verzocht zich in persoon bij de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging aan te melden om een mondelinge toelichting op zijn aanvraag te geven.

Na ommekomst van de termijn voor het aanvullen van de aanvraag, wordt door de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging bezien of de aldaar overgelegde buitenlandse bewijsstukken betreffende de staat van personen authentiek zijn, en of deze (voor zover vereist) zijn gelegaliseerd of geapostilleerd. Verder wordt door de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging bezien of ambtshalve feiten en omstandigheden bekend zijn die zich verzetten tegen afgifte van de mvv en of de leges zijn voldaan, dan wel herstel verzuim daarvoor is geboden. Daarna wordt de aanvraag doorgezonden naar de IND unit Caribisch Nederland, onder mededeling van alle relevante feiten en omstandigheden.

Na ontvangst van de aanvraag gaat de IND unit Caribisch Nederland aan de hand van de door de vreemdeling verstrekte gegevens na of een (in de openbare lichamen woonachtige) referent bekend is. Als dat het geval is, dan wordt (behoudens bijzondere omstandigheden) de referent door de IND unit Caribisch Nederland schriftelijk in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken de vereiste gegevens en bescheiden in te dienen. Als de referent van deze gelegenheid geen gebruik maakt, of niet alle gevraagde stukken overlegt, wordt hem éénmaal een hersteltermijn van twee weken verleend. Na ommekomst van de hersteltermijn beziet de IND unit Caribisch Nederland of de gevraagde documenten zijn overgelegd, en of deze documenten in orde zijn. Zonodig vindt onderzoek plaats naar de inhoud of authenticiteit van de overgelegde stukken.

De IND unit Caribisch Nederland beoordeelt de aanvraag en stelt zo nodig nader onderzoek in naar de door de vreemdeling en/of referent aangeleverde informatie.

De IND unit Caribisch Nederland besluit vervolgens of de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging gemachtigd kan worden om de mvv af te geven. De wettelijk beslistermijn voor een mvv-aanvraag is drie maanden (zie artikel 2h WTU-BES).

In geval van een inwilliging wordt de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging gemachtigd om een mvv af te geven. De IND unit Caribisch Nederland stuurt de machtiging naar de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging en maakt deze tevens bekend aan de referent. De diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging nodigt de vreemeling uit om in persoon te verschijnen ten behoeve van de afgifte van de mvv. De vreemdeling moet zijn document voor grensoverschrijding meebrengen, zodat de mvv in dat document kan worden aangebracht. De vreemdeling moet binnen drie maanden na ontvangst van de machtiging van de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging door deIND unit Caribisch Nederland, verschijnen voor de afgifte van de mvv (artikel 2e, eerste lid, van de WTU-BES).

Als de aanvraag niet wordt ingewilligd, stuurt de IND unit Caribisch Nederland de beslissing naar de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging, die de beschikking bekendmaakt aan de vreemdeling. De referent ontvangt een afschrift van de beschikking. Als zowel de referent als de vreemdeling zich in het buitenland bevinden, kan door de vreemdeling een mvv worden aangevraagd. De referent moet dan wel aantonen dat de vreemdeling na binnenkomst in de openbare lichamen zal beschikken over voldoende middelen van bestaan.

3.1.2. Aanvraagprocedure mvv ingediend door de referent

Een in de openbare lichamen verblijvende referent kan ten behoeve van een vreemdeling in het buitenland een mvv aanvragen. Gelet op de ratio van het mvv-vereiste mag de vreemdeling zich ook gedurende de beoordeling van een door de referent ingediende aanvraag om een mvv niet in de openbare lichamen te bevinden.

De referent kan de aanvraag indienen door het daartoe bestemde formulier ingevuld en voorzien van de gevraagde gegevens en bescheiden te retourneren aan IND unit Caribisch Nederland. Als de referent bij het indienen van de aanvraag niet alle gevraagde gegevens en bescheiden heeft overgelegd, wordt de referent éénmaal een hersteltermijn van twee weken verleend.

Na ommekomst van de hersteltermijn beziet de IND unit Caribisch Nederland of de gevraagde gegevens en bescheiden zijn overgelegd, en of deze in orde zijn.

De IND unit Caribisch Nederland neemt vervolgens een beslissing op de aanvraag.

Als niet wordt voldaan aan de toelatingsvoorwaarden voor het gevraagde verblijfsdoel ontvangt de referent een negatieve beschikking.

Als wordt voldaan aan de toelatingsvoorwaarden voor het gevraagde verblijfsdoel, machtigt de IND unit Caribisch Nederland onder voorbehoud de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging om de mvv af te geven. Dit voorbehoud houdt in, dat door nader onderzoek door de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging naar de authenticiteit van de originele buitenlandse bewijsstukken betreffende de staat van personen en van het document voor grensoverschrijding, de identiteit van de vreemdeling komt vast te staan en dat zich ook verder geen feiten of omstandigheden voordoen die zich tegen de afgifte van de mvv verzetten.

Verder wordt de referent op de hoogte gebracht van de positieve beslissing omtrent de afgifte van een mvv, onder vermelding van het voorbehoud. De referent wordt erop gewezen dat de vreemdeling, ter verkrijging van een mvv, zich moet wenden tot de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van zijn land van herkomst of bestendig verblijf. De vreemdeling wordt niet ambtshalve van de beslissing op de hoogte gebracht.

Bij de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging wordt onderzocht of de dan door de vreemdeling te overleggen originele buitenlandse bewijsstukken betreffende de staat van personen en het document voor grensoverschrijding, die door de referent in kopie bij de IND unit Caribisch Nederland zijn overgelegd, authentiek zijn en of deze (voor zover vereist) daadwerkelijk zijn gelegaliseerd of geapostilleerd.

Als het onderzoek de authenticiteit van de desbetreffende documenten bevestigt en zich ook overigens geen feiten of omstandigheden voordoen die zich tegen de afgifte van de mvv verzetten, wordt de mvv afgegeven.

Als uit dit onderzoek blijkt dat de betreffende documenten niet authentiek zijn of als zich feiten en omstandigheden voordoen die zich tegen de afgifte van de mvv verzetten, kan de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging aan de IND unit Caribisch Nederland een verzoek om heroverweging doen onder vermelding van alle relevante feiten en omstandigheden. Als daarvoor aanleiding is, kan de IND unit Caribisch Nederland vervolgens de inwilligende beschikking intrekken en een nieuwe beslissing nemen op de aanvraag.

3.1.3. Afgifte mvv

De mvv wordt afgegeven door de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het buitenland. De mvv kan alleen worden afgegeven na de kennisgeving van de IND unit Caribisch Nederland. Deze machtiging is drie maanden geldig te rekenen vanaf de datum van dagtekening van het bericht van de IND unit Caribisch Nederland aan de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging om een mvv te verstrekken. Binnen die drie maanden moet de vreemdeling de mvv hebben afgehaald. Als de vreemdeling zich niet binnen drie maanden bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging heeft vervoegd voor de afgifte van de mvv, zal een nieuwe aanvraag om een mvv moeten worden ingediend. Als de afgifte van de mvv plaats heeft gevonden binnen die drie maanden, heeft de vreemdeling vervolgens drie maanden, vanaf datum afgifte mvv, om naar de openbare lichamen te reizen.

Voordat de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging tot afgifte van de mvv overgaat, vindt een identiteitscontrole plaats. De vreemdeling moet zijn identiteit genoegzaam aantonen.

3.1.4. Samenloop aanvraagprocedures

Het mvv-vereiste geldt niet voor aanvragen om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd om redenen verband houdend met bescherming (zie artikel 12a WTU-BES) en voor aanvragen om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.

Als een vreemdeling een aanvraag heeft indiend om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd om redenen verband houdend met bescherming, kan hij geen aanvraag om toelating doen op andere gronden dan voorzien bij artikel 12a WTU-BES zolang niet onherroepelijk is beslist op de aanvraag om toelating verband houdend met artikel 12a WTU-BES.

3.1.5. Mvv en verlening verblijfsvergunning bepaalde tijd

De houder van een geldige mvv moet zich binnen drie dagen na binnenkomst in de openbare lichamen in persoon aanmelden bij de korpschef (zie artikel 6.43, eerste lid, BTU-BES). Door de korpschef wordt in het geldige document voor grensoverschrijding van de vreemdeling of op een afzonderlijk inlegblad een aantekening gesteld omtrent het voldoen aan de aanmeldingsplicht (zie artikel 6.25, eerste lid, onder a, BTU-BES). Op de sticker ‘Aantekeningen Toezicht’ wordt door de korpschef de datum van aanmelding en het nummer van het paspoort ingevuld achter de tekst ‘aangemeld op (datum)’.

Voor het indienen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd moet de vreemdeling zich melden bij de IND unit Caribisch Nederland. Aan de houder van een geldige mvv kan, uit het oogpunt van rechtszekerheid, alleen in uitzonderlijke gevallen een verblijfsvergunning worden geweigerd. Hiervan is sprake als blijkt dat niet aan de voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is voldaan. Uitzonderlijke gevallen zijn in ieder geval situaties waarin de vreemdeling:

  • onjuiste gegevens heeft verstrekt die hebben geleid tot de afgifte van de mvv;

  • of degene bij wie verblijf wordt beoogd niet beschikt over voldoende middelen van bestaan (de enkele omstandigheid dat de middelen door tijdsverloop niet meer duurzaam zijn, geldt niet als bijzonder);

  • een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid;

  • niet voldoet aan de aan de verblijfsvergunning te verbinden beperking;

  • niet voldoet aan in de BTU-BES geformuleerde voorwaarden voor de verlening van de verblijfsvergunning; en

  • niet bereid is een onderzoek naar of behandeling van TBC te ondergaan of daaraan niet meewerkt.

Er is geen sprake van een uitzonderlijk geval als degene bij wie de vreemdeling verblijf beoogt na afgifte van de mvv alleen vanwege een latere aanscherping van het middelenvereiste niet meer voldoet aan het middelenvereiste.

3.2. De aanvraag om een verblijfsvergunning voor (on)bepaalde tijd

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als ook de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wordt op aanvraag verleend. Dit geldt ook voor het verlengen van de al verleende verblijfsvergunning dan wel het wijzigen van de beperking van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd.

Intrekking van aanvragen

Een vreemdeling kan met een brief een aanvraag en eventuele vervolgprocedures intrekken. Uit de brief moet duidelijk blijken welke (vervolg)procedure wordt ingetrokken.

Intrekking van de aanvraag als de vreemdeling niet in bewaring is

Een vreemdeling, zijn wettelijk vertegenwoordiger of gevolmachtigde kunnen een aanvraag en eventuele vervolgprocedures schriftelijk middels ondertekening intrekken. Het moet duidelijk zijn welke aanvraag of vervolgprocedure wordt ingetrokken. Indien dat niet duidelijk is moet de IND unit Caribisch Nederland dit schriftelijk navragen. Voorts informeert de IND unit Caribisch Nederland de politie over het beëindigen van de procedure.

Intrekking van de aanvraag als de vreemdeling in bewaring is

De intrekking moet plaatsvinden middels model MBES35 CTU-BES.

Herhaalde aanvraag

Een herhaalde aanvraag kan op grond van artikel 8 WTU-BES worden afgewezen. Deze aanvraag kan zich in verschillende vormen voordoen.

In het geval dat de vreemdeling schriftelijk aan het bestuursorgaan verzoekt om terug te komen op een besluit dat in rechte onaantastbaar is geworden, dan moet dit verzoek aangemerkt als een herhaling van de eerdere aanvraag. Het verzoek is immers dat alsnog een verblijfsvergunning wordt verleend, zonder dat een nieuwe aanvraag wordt ingediend en nieuwe feiten en omstandigheden worden vermeld. Van de bevoegdheid om terug te komen op een rechtens onaantastbaar geworden besluit, wordt geen gebruik gemaakt.

In het geval dat de vreemdeling een nieuwe aanvraag indient na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking, dan moeten deze nieuwe feiten en omstandigheden worden vermeld. Er is sprake van nieuwe feiten en omstandigheden als die:

  • op het moment waarop de eerste aanvraag werd afgewezen niet bekend waren of redelijkerwijs niet bekend konden zijn; en

  • aanleiding geven tot heroverweging van de afwijzing van de eerste aanvraag.

Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan de aanvraag worden afgewezen onder verwijzing naar de eerdere afwijzende beschikking. De aanvrager hoeft niet in de gelegenheid te worden gesteld de aanvraag inhoudelijk dan wel procedureel aan te vullen (zie artikel 8, tweede lid, WTU-BES). Als in het bezwaarschrift, gericht tegen de afwijzing van de herhaalde aanvraag, nieuwe feiten of omstandigheden worden aangevoerd vormt dat geen reden om het bezwaarschrift gegrond te verklaren. Deze nieuwe feiten en omstandigheden zijn immers niet aangevoerd bij de herhaalde aanvraag en doen daarom niet af aan de juistheid van de verkorte afdoening van de aanvraag. Dit kan voor de vreemdeling wel aanleiding zijn om een nieuwe aanvraag om een verblijfsvergunning in te dienen. Hiervoor moet wel opnieuw leges worden betaald.

Verzoek om heroverweging

Als er verzocht wordt om heroverweging van een in rechte onaantastbaar geworden beschikking wordt de vreemdeling eerst in de gelegenheid gesteld om aan de formele vereisten voor het indienen van een aanvraag te voldoen. Aan de vreemdeling wordt een termijn gegeven om het verzuim te herstellen. Als daarna nog steeds niet aan de formele vereisten wordt voldaan, kan de aanvraag buiten behandeling worden gesteld. Als de voor de aanvraag verschuldigde leges niet zijn betaald, kan de aanvraag bovendien buiten behandeling worden gesteld op grond van artikel 7, derde lid, WTU-BES. Als de vreemdeling wel voldoet aan de formele vereisten voor het indienen van de aanvraag, dan is het kopje ‘herhaalde aanvraag’ in deze paragraaf van toepassing.

3.2.1. De vereisten voor het indienen van de aanvraag

Schriftelijke aanvraag

De aanvraag wordt altijd schriftelijk ingediend.

Indiening in persoon

De aanvraag moet in persoon worden ingediend (artikel 5.49, eerste lid, BTU-BES).

Plaats van indiening van de aanvraag

De vreemdeling kan tijdens kantooruren langs gaan bij een IND-BES loket om een aanvraag om een verblijfsvergunning in te dienen.

De vreemdeling die in bewaring is

Als de vreemdeling rechtens de vrijheid is ontnomen wordt de aanvraag om een verblijfsvergunning ingediend op de plaats waar de vrijheidsontneming ten uitvoer wordt gelegd middels het model MBES34 (artikel 5.49, tweede lid, BTU-BES). De korpschef neemt de aanvraag in ontvangst en zendt haar door naar de IND unit Caribisch Nederland. De relevante stukken worden met de aanvraag meegezonden. De IND unit Caribisch Nederland beslist op de aanvraag en stelt de korpschef in kennis van de inhoud van de beslissing.

Vastgesteld modelformulier

De aanvraag tot verlening, verlenging, vervanging of vernieuwing van een verblijfsvergunning wordt schriftelijk ingediend door middel van een formulier, waarvan het model bij ministeriële regeling is vastgesteld (artikel 7, lid 2, WTU-BES en artikel 5.47, lid 1, BTU-BES). Als de aanvraag niet is ingediend middels het juiste aanvraagformulier kan de aanvraag onder omstandigheden buiten behandeling worden gesteld.

De ingediende aanvraag tot het verlenen, het wijzigen of het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan ook betrekking hebben op de inwonende kinderen die jonger zijn dan twaalf jaar (zie artikel 5.47, lid 2, BTU-BES). Deze kinderen worden zelf niet in het bezit gesteld van een verblijfsdocument.

Het verkrijgen van het aanvraagformulier

Een aanvraagformulier kan worden verkregen bij de IND unit Caribisch Nederland of anders via de website.

Ondertekening van de aanvraag

De aanvraag wordt ondertekend door de vreemdeling zelf of door een wettelijk vertegenwoordiger. Hieronder wordt verstaan: ouder, voogd of curator. Een advocaat of een zaakwaarnemer is dus geen wettelijk vertegenwoordiger. De aanvraag tot het verlenen, wijzigen of verlengen van een verblijfsvergunning kan namelijk mede betrekking hebben op de inwonende kinderen die jonger zijn dan twaalf jaar (artikel 5.47, lid 2, BTU-BES). De vreemdeling die namens een minderjarig kind een aanvraag indient, moet aantonen de wettelijke vertegenwoordiger van het kind te zijn. Als bij de aanvraag dat niet is aangetoond, dan moet de vreemdeling de gelegenheid worden geboden om dit alsnog binnen een termijn van twee weken aan te tonen. Als na deze twee weken het gebrek nog niet is hersteld, dan moet de aanvraag buiten behandeling worden gesteld. De aanvraag voldoet immers niet aan (een van) de vormvereisten.

Vermelding van naam en adres van de aanvrager en dagtekening

De aanvraag bevat in ieder geval de naam en het adres van de vreemdeling, de dagtekening van de aanvraag. Bij ontvangst van de aanvraag wordt aangetekend op welke datum de aanvraag is ontvangen.

3.3. Aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd

De vreemdeling geeft op het aanvraagformulier aan welke verblijfsvergunning hij wenst te verkrijgen en voor welk verblijfsdoel hij in de openbare lichamen wenst te verblijven (zie artikel 5.48, lid 1, BTU-BES).

Verblijfsvergunning zonder beperking

Als de vreemdeling aangeeft op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd zonder beperking in de openbare lichamen te willen verblijven, dan moet hij in de gelegenheid worden gesteld om de aanvraag nader aan te vullen met een concreet verblijfsdoel. Ook moet hij de aanvraag nader met gegevens en bescheiden onderbouwen. De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt niet zonder beperking verleend, maar altijd onder een beperking die verband houdt met een specifiek verblijfsdoel (zie artikel 5.2 BTU BES).

Meer verblijfsdoelen

Per aanvraag wordt één verblijfsdoel aangegeven. De verblijfsdoelen zijn genoemd in artikel 5.2, eerste lid, BTU-BES. Als de vreemdeling aangeeft voor meerdere verblijfsdoelen in de openbare lichamen te verblijven, dan moet hij voor ieder gewenst verblijfsdoel een aparte aanvraag indienen. Per aanvraag moet de vreemdeling leges betalen.

Wijziging verblijfsdoel

Als de vreemdeling na de indiening van de aanvraag aangeeft verblijf in de openbare lichamen voor een ander doel te wensen, moet hij hiervoor een nieuwe aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd indienen (zie artikel 5.48, eerste lid, BTU-BES). Op de aanvraag moet worden beschikt zoals zij is ingediend en er mag niet iets anders worden toegewezen of afgewezen dan is aangevraagd. Alleen als redelijkerwijs niet van wijziging van het verblijfsdoel kan worden gesproken, hoeft geen nieuwe aanvraag te worden ingediend. Dit is bijvoorbeeld het geval als eerst verblijf bij een ongehuwde partner wordt beoogd en men vervolgende gedurende de behandeling van de aanvraag trouwt.

Als de vreemdeling de eerdere ingediende aanvraag wenst in te trekken dan worden de leges die de vreemdeling hiervoor heeft betaald niet teruggegeven.

Aanvragen om bescherming tegen terugzending

Zolang geen onherroepelijke beslissing is genomen op de aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verband houdend met bescherming tegen terugzending, kan de vreemdeling geen aanvraag om toelating doen op andere gronden dan genoemd in artikel 12a WTU-BES (zie artikel 5.48, lid 2, BTU-BES).

3.4. Onderbouwende gegevens en bescheiden

Bij de indiening van de aanvraag legt de vreemdeling een geldig document voor grensoverschrijding over en verstrekt hij de gegevens en bescheiden waarmee wordt aangetoond dat hij voldoet aan de voorwaarden (zie artikel 5.50, lid 1, BTU-BES). Uitgangspunt is dat de vreemdeling een complete aanvraag indient. De vreemdeling draagt de verantwoordelijkheid om zich op de hoogte te stellen welke gegevens nodig zijn.

Als de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding, legt hij, voorzover mogelijk, gegevens en bescheiden over, waarmee wordt aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld. In dat geval legt hij gegevens of bescheiden over omtrent zijn identiteit en nationaliteit (zie artikel 5.50, lid 2, BTU-BES).

Alle stukken moeten zijn opgesteld in het Nederlands of Engels of zijn vertaald door een betrouwbare vertaler.

Antecedentenverklaring

Een vreemdeling die twaalf jaar of ouder is moet bij een aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd een antecedentenverklaring ondertekenen. Deze verklaring is geïntegreerd in het aanvraagformulier. In het geval dat de vreemdeling dit gedeelte van het aanvraagformulier niet kan ondertekenen, moet worden onderzocht waarom hij dit niet kan. Als er sprake is van antecedenten, dan moet de vreemdeling documenten overleggen die betrekking hebben op deze antecedenten (bijvoorbeeld proces-verbaal, vonnis). Als de vreemdeling de redenen niet aangeeft of de documenten die betrekking hebben op zijn antecedenten niet overlegt, kan de aanvraag om procedurele redenen worden afgewezen (zie artikel 5.47, derde lid, BTU-BES).

Gelegaliseerde bescheiden

Alle buitenlandse documenten/verklaringen moeten zijn voorzien van legalisatie of apostille, afhankelijk van het land dat het stuk afgeeft. De vreemdeling moet hier zelf voor zorgen.

3.5. Specifieke bepalingen procedure verblijfsvergunning (on)bepaalde tijd

Handelingen bij de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning of een aanvraag tot wijziging van de verblijfsvergunning

In de openbare lichamen zijn loketten aanwezig waar de vreemdeling een aanvraag om een verblijfsvergunning kan indienen. De vreemdeling kan via de website en brochures nagaan waar hij zich moet melden en hoe de procedure werkt. De vreemdeling kan ook langs gaan bij het loket voor informatie over de procedure. Aan het loket wordt dan een afspraak met de vreemdeling gemaakt voor het indienen van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning.

Identificeren van de vreemdeling

De identiteit van de vreemdeling moet worden vastgesteld aan de hand van de vereiste brondocumenten zoals aangegeven in de basisadministratie persoonsgegevens en aan het loket worden de overgelegde documenten op echtheid beoordeeld

Verstrekken sticker ‘verblijfsaantekeningen openbare lichamen algemeen’

De IND unit Caribisch Nederland verstrekt aan de vreemdeling na de indiening van een aanvraag tot verlening dan wel wijziging van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd de sticker ‘verblijfsaantekeningen openbare lichamen algemeen’ (MBES46 CTU-BES). De sticker wordt afgegeven voor een duur die één maand korter is dan de geldigheidsduur van het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling met een maximum van 6 maanden. De sticker bevat naast de aantekening over het rechtmatig verblijf ook informatie over de toegang tot de arbeidsmarkt (zie artikel 7, eerste lid, WTU BES).

Maken kopieën van originele stukken die de vreemdeling toont

De IND unit Caribisch Nederland maakt van alle door de vreemdeling overgelegde originele stukken kopieën.

Het verkrijgen van het aanvraagformulier verlenging geldigheidsduur verblijfsvergunning voor bepaalde tijd

De vreemdeling kan het aanvraagformulier halen bij een IND-BES loket of anders via de website.

Plaats van indienen van een aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd en een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd

De vreemdeling moet hiervoor langs bij het IND-BES loket en aan het loket wordt een afspraak gemaakt met de vreemdeling voor het indienen van zijn aanvraag.

Verstrekken van de sticker ‘Verblijfsaantekeningen openbare lichamen algemeen’

De vreemdeling die na het verstrijken van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in de openbare lichamen mag blijven om de beslissing op de verlengingsaanvraag af te wachten kan een sticker ‘verblijfsaantekeningen openbare lichamen algemeen’ (MBES46 CTU-BES) krijgen waaruit zijn rechtmatig verblijf blijkt. Dit geldt ook voor de vreemdeling die in afwachting is van een beslissing op een door hem ingediende aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. De sticker bevat ook informatie over de toegang tot de arbeidsmarkt (zie artikel 7, eerste lid, WTU-BES).

Het uitreiken van het verblijfsdocument

Na bekendmaking van de inwilligende beschikking door de IND unit Caribisch Nederland aan de vreemdeling, moet aan de vreemdeling een verblijfsdocument worden verstrekt waaruit zijn rechtmatig verblijf blijkt.

Als verblijfsdocument in de zin van artikel 7, eerste lid, WTU-BES wordt aangemerkt de Sédula.

De Sédula wordt afgegeven door Burgerzaken. Voor afgifte van de Sédula moet de vreemdeling zich in persoon melden bij Burgerzaken en daar de originele beschikking tonen waarbij de verblijfsvergunning is verleend. Het verblijfsdocument wordt alleen in persoon aan de vreemdeling uitgereikt. Een eventuele eerder afgegeven Sédula moet dan worden ingeleverd. Als sprake is van vermissing van de oude Sédula moet ook (een kopie van) een proces-verbaal van aangifte van vermissing daarvan worden overgelegd. Als de vreemdeling minderjarig is, moet het verblijfsdocument door de wettelijke vertegenwoordiger in het bijzijn van de minderjarige in ontvangst worden genomen.

3.6. Leges

De vreemdeling is leges verschuldigd voor de afdoening van een aanvraag tot het verlenen, wijzigen of verlengen van een verblijfsvergunning. Daarnaast kan aan de vreemdeling ook leges worden gevraagd voor de afgifte van het document zelf (artikel 7, lid 3, WTU-BES).

De vreemdeling moet voor een aanvraag leges betalen. Als hij meer dan één aanvraag indient, dan moet hij voor iedere afzonderlijke aanvraag leges betalen. De leges moeten betaald worden ongeacht de beslissing op de aanvraag. Als de vreemdeling de leges niet betaalt, dan wordt de aanvraag buiten behandeling gesteld of het document niet afgegeven (artikel 7, lid 3, WTU-BES).

Als de vreemdeling één aanvraag indient mede ten behoeve van zijn minderjarige kinderen, dan moet voor ieder minderjarig kind ook leges worden betaald. Het totale bedrag moet in één keer worden voldaan.

Gezinshereniging

Voor het afdoen van aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning met het oog op gezinshereniging kunnen twee legestarieven van toepassing zijn: een standaardtarief en een gezinstarief. Het gezinstarief is van toepassing als meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor gezinshereniging voor verblijf bij dezelfde hoofdpersoon, gelijktijdig worden ingediend. In het geval dat twee of meer vreemdelingen gelijktijdig een aanvraag indienen tot het verlenen van een verblijfsvergunning met het oog op gezinshereniging met een in de openbare lichaam verblijvende persoon, één van de aanvragers het standaardtarief moet betalen en de andere aanvragers het gezinstarief.

Artikel 8 EVRM

Een vreemdeling die een aanvraag indient tot het verlenen van een verblijfsvergunning onder een beperking gezinshereniging kan ontheven worden van de verplichting tot het betalen van leges. De vreemdeling moet een gerechtvaardigd beroep doen op artikel 8 EVRM. De hoofdpersoon bij wie de vreemdeling verblijf beoogd moet zijn financiële situatie met bewijsstukken aantonen. Hij moet aantonen dat hij niet over middelen beschikt om de leges te voldoen en dat hij de afgelopen drie jaren alles heeft gedaan om over de vereiste middelen te kunnen beschikken. Daarnaast moet hij ook aantonen dat hij op korte termijn niet zelf zal kunnen beschikken over de middelen om de leges te kunnen voldoen of door anderen in zijn omgeving. De vreemdeling moet bij het indienen van de aanvraag stukken overleggen waaruit dat blijkt. Als de vreemdeling zich beroept op vrijstelling van de leges maar bij de aanvraag geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij de leges niet kan betalen, dan wordt hem herstel verzuim geboden. Als de vreemdeling vervolgens geen stukken overlegt dan wordt de aanvraag buiten behandeling gesteld.

Vrijstellingen leges

  • Als een vreemdeling in bewaring is gesteld hoeft voor een aanvraag om een verblijfsvergunning geen leges voldaan te worden;

  • De vreemdeling die een aanvraag om een verblijfsvergunning indient wegens verblijf als slachtoffer van mensenhandel hoeft geen leges te betalen; en

  • Bij een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning in verband met bescherming als bedoeld in artikel 12a van de WTU BES hoeven geen leges betaald te worden.

Verlenging

Het legestarief voor de afdoening van een aanvraag tot het verlengen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is vastgelegd in de RTU-BES.

De toepassing van het gezinstarief bij verlengingsaanvragen is niet afhankelijk van de vraag of er sprake is van meerdere gelijktijdig ingediende aanvragen. Voor alle individueel ingediende verlengingsaanvragen voor het verblijfsdoel ‘gezinshereniging’ komen de gezinsleden voor gezinstarief in aanmerking.

Cumulatie van legesheffingen

Als gelijktijdig aanvragen worden gedaan tot het verlengen en het wijzigen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, zijn voor de afdoening van de aanvraag tot het verlengen van de vergunning geen leges verschuldigd. Alleen voor de afdoening van de aanvraag tot het wijzigen van de vergunning moet de aanvrager leges betalen.

Als gelijktijdig aanvragen worden gedaan tot het verlengen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd en het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, dan moet de vreemdeling alleen de leges voor de afdoening van de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd betalen.

3.6.1. Restitutie leges

Restitutie van de leges is slechts in uitzonderingsgevallen mogelijk en wordt per geval bekeken. Een verzoek om restitutie moet schriftelijk door de vreemdeling worden ingediend. In dit verzoek moet hij gemotiveerd aangeven waarom hij van mening is dat de leges aan hem moeten worden terugbetaald. Ook moet in het verzoek de volledige personalia van de vreemdeling bevatten en het bank- of gironummer.

Wanneer moeten de leges worden terugbetaald:

  • er is een te hoog legesbedrag in rekening gebracht;

  • er is sprake van een formele vrijstellingsgrond;

  • er is een aanvraag tijdens vreemdelingenbewaring ingediend; of

  • er is sprake van een onverschuldigde betaling.

Als de vreemdeling na het indienen van de aanvraag besluit om de aanvraag in te trekken, de aanvraag is afgewezen of buiten behandeling gesteld, dan worden de leges niet terugbetaald.

3.7. Behandeling van de aanvraag

3.7.1. Herstel verzuim

Als niet wordt voldaan aan de vereisten voor het in behandeling nemen van de aanvraag biedt de IND unit Caribisch Nederland de vreemdeling de gelegenheid om binnen twee weken het verzuim te herstellen. Deze termijn is echter niet bedoeld om de vreemdeling alsnog in de gelegenheid te stellen om inhoudelijk aan de voorwaarden te voldoen. Als het gaat om het overleggen van een geldig document voor grensoverschrijding, dan geeft de IND unit Caribisch Nederland de aanvrager vier weken de tijd om dit verzuim te herstellen.

Geen herstel verzuim

Het bieden van herstel verzuim is niet nodig als van te voren al vast staat dat de vreemdeling niet aan een bepaalde inhoudelijke voorwaarde voldoet.

Verlenging

De herstel verzuim termijn kan worden verlengd. Hiervoor moeten wel goede redenen aanwezig zijn. De vreemdeling moet dit schriftelijk verzoeken. In dit verzoek moet hij gemotiveerd aangeven waarom hij een langere termijn nodig heeft om het verzuim te herstellen.

3.7.2. Beslistermijn

De beschikking op de aanvraag moet worden gegeven uiterlijk binnen zes maanden (zie artikel 3 lid 3 WarBES). De wettelijke beslistermijn begint op de dag van ontvangst van de aanvraag en eindigt op het moment dat de beslissing aan de vreemdeling bekend is gemaakt.

Dat geldt voor:

  • de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor (on)bepaalde tijd;

  • de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur of tot het wijzigen van de verblijfsvergunning (voor bepaalde tijd).

3.7.3. Rechtmatig verblijf hangende besluitvorming

De vreemdeling mag de behandeling van de aanvraag tot het verlenen, verlengen of wijzigen van de verblijfsvergunning in de openbare lichamen afwachten, tenzij het een herhaalde aanvraag betreft (zie artikel 5.1, eerste lid, BTU-BES). Als de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd mogelijk zou kunnen worden afgewezen, omdat de vreemdeling een gevaar is voor de openbare orde of nationale veiligheid, mag de vreemdeling de behandeling van de aanvraag niet afwachten in de openbare lichamen. Hij kan dan nog voordat op zijn aanvraag is beslist, worden uitgezet (zie artikel 16a WTU-BES en artikel 5.1, tweede lid, BTU-BES). Tegen de beschikking inhoudende dat de uitzetting niet achterwege wordt gelaten kan bezwaar worden gemaakt (zie artikel 17, lid 1 sub d, WTU-BES).

3.7.4. Bevoegdheid

Alle beslissingen met betrekking tot de inwilliging, de afwijzing of buitenbehandelingstelling van aanvragen tot het verlenen, verlengen of wijzigen van verblijfsvergunningen, en intrekking daarvan, worden door of namens de Minister van Justitie genomen.

3.7.5. Bekendmaking

3.7.5.1. Algemene regels

De termijn voor het indienen van een beroep- of bezwaarschrift vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt (artikel 16, lid 1,2 en 4 en artikel 56, lid 1,2 en 4 van de WarBES).

Kennisgeving van de beschikking

Hoofdregel: een beschikking wordt aan de belanghebbende toegezonden.

Verzending van de schriftelijk, gemotiveerde beschikking naar het adres, zoals blijkt uit de basisadministratie persoonsgegevens, van de vreemdeling als bekendmaking van de beschikking (artikel 5.52, lid4, BTU-BES). In de beschikking wordt de vreemdeling gewezen op het instellen van rechtsmiddelen. Bij minderjarige kinderen geldt het adres van de wettelijk vertegenwoordiger. Als de vreemdeling niet op het bij de IND unit Caribisch Nederland bekende adres woont en hij heeft verzuimd een adreswijziging door te geven, dan moet de beschikking naar het laatst bekende adres, zoals blijkt uit de basisadministratie persoonsgegevens, worden toegezonden. De beschikking is op deze wijze op voorgeschreven wijze bekend gemaakt.

Gevallen waarin de originele beschikking in persoon wordt uitgereikt.

  • a. de vreemdeling zit in vreemdelingenbewaring;

  • b. de vreemdeling wordt ongewenst verklaard;

  • c. de aanvraag wordt in eerste aanleg (volledig) afgewezen en de beslissing mag niet in Nederland worden afgewacht en er wordt een vrijheidsbeperkende of -ontnemende maatregel opgelegd. De termijn voor het indienen van een bezwaar- of administratief beroepschrift begint op de dag na uitreiking van de beschikking aan de vreemdeling.

Beschikking geheel of gedeeltelijk in overeenstemming met een aanvraag

Wordt een beschikking gegeven waarbij aan de vreemdeling (voortzetting van) verblijf wordt toegestaan, geheel of gedeeltelijk in overeenstemming met een door hem ingediende aanvraag, dan moet de vreemdeling zich in persoon met de originele beschikking melden bij Burgerzaken voor uitreiking van het verblijfsdocument.

Als de vreemdeling zich buiten het openbare lichaam bevindt dan wordt de beschikking bekendgemaakt na zijn aankomst in het openbaar lichaam (zie artikel 5.52, lid 3, BTU-BES).

Uitreiking van het verblijfsdocument

Na bekendmaking van de inwilligende beschikking door de IND unit Caribisch Nederland aan de vreemdeling, moet aan de vreemdeling een verblijfsdocument worden verstrekt waaruit zijn rechtmatig verblijf blijkt.

Als verblijfsdocument in de zin van artikel 7, eerste lid, WTU-BES wordt aangemerkt de Sédula.

De Sédula wordt afgegeven door Burgerzaken. Voor afgifte van de Sédula moet de vreemdeling zich in persoon melden bij Burgerzaken en daar de originele beschikking tonen waarbij de verblijfsvergunning is verleend. Het verblijfsdocument wordt alleen in persoon aan de vreemdeling uitgereikt. Een eventuele eerder afgegeven Sédula moet dan worden ingeleverd. Als sprake is van vermissing van de oude Sédula moet ook (een kopie van) een proces-verbaal van aangifte van vermissing daarvan worden overgelegd. Als de vreemdeling minderjarig is, moet het verblijfsdocument door de wettelijke vertegenwoordiger in het bijzijn van de minderjarige in ontvangst worden genomen.

3.7.5.2. Weigering verlenging en wijziging beperking

Wijziging van de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend

Bij wijziging van de vergunning (beperking) overeenkomstig een door de vreemdeling ingediende aanvraag wordt een nieuw verblijfsdocument verstrekt.

Weigering van wijziging van de beperking

Van deze beschikking wordt niet afzonderlijk kennis gegeven als tevens verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning wordt geweigerd of de vergunning wordt ingetrokken.

3.8. Overgangsrecht

3.8.1. Geldige verblijfstitels, verklaringen van verblijf van rechtswege en nvt-verklaringen

Algemeen

Een op het tijdstip van inwerkingtreding van de WTU-BES geldige verblijfstitel, verklaring van verblijf van rechtswege of een verklaring, inhoudende dat de Landsverordening toelating en uitzetting niet op de houder ervan van toepassing is, afgegeven door of namens de Minister van Justitie van de Nederlandse Antillen, wordt op dat tijdstip met inachtneming van het tweede tot en met het vijfde lid van artikel II van de WTU-BES van rechtswege aangemerkt als een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, dan wel verklaring van verblijf van rechtswege, op grond van de WTU-BES.

Vergunning tot tijdelijk verblijf

Een vergunning tot tijdelijk verblijf met als beperking een woonplaats, gelegen op Bonaire, Sint Eustatius of Saba, wordt, onder handhaving van de beperkingen en de geldigheidsduur, aangemerkt als een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in de WTU-BES, met dien verstande dat de beperking met betrekking tot de woonplaats geacht wordt te zijn opgeheven.

Bij de eerstvolgende aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur moet de vreemdeling op het aanvraagformulier het verblijfsdoel aangeven dat overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de aan vergunning tot tijdelijk verblijf destijds aan hem is verleend. De aanvraag om verlenging wordt vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de WTU-BES getoetst aan de vanaf dat tijdstip geldende de voorwaarden voor verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het betreffende verblijfsdoel.

Vergunning tot verblijf

Een vergunning tot verblijf met als beperking een woonplaats, gelegen op Bonaire, Sint Eustatius of Saba, wordt aangemerkt als een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in de WTU-BES, met dien verstande dat daaraan verbonden beperkingen en voorschriften worden geacht te zijn opgeheven.

Verklaring van verblijf van rechtswege

Een verklaring van verblijf van rechtswege, waarvan een vreemdeling houder is, met als beperking een woonplaats, gelegen op Bonaire, Sint Eustatius of Saba, wordt, onder handhaving van de voorwaarden waaronder de verklaring is verstrekt en de geldigheidsduur, aangemerkt als een verklaring van verblijf van rechtswege als bedoeld in de WTU-BES, met dien verstande dat de daaraan verbonden voorwaarde met betrekking tot de woonplaats wordt geacht te zijn opgeheven.

Niet van toepassing verklaring

Een verklaring, inhoudende dat de Landsverordening toelating en uitzetting niet op de houder ervan van toepassing is, wordt, indien een vreemdeling daarvan de houder is en deze op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet woonplaats heeft op Bonaire, Sint Eustatius of Saba, aangemerkt als een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, afgegeven op grond van de WTU-BES.

3.8.2. In behandeling zijnde verzoeken

Vergunning tot tijdelijk verblijf

Een op het tijdstip van inwerkingtreding van de WTU-BES in behandeling zijnd verzoek tot het verlenen, wijzigen of verlengen van een vergunning tot tijdelijk verblijf wordt aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen, wjzigen of verlengen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van de WTU-BES.

Vergunning tot verblijf

Een op het tijdstip van inwerkingtreding van de WTU-BES in behandeling zijnd verzoek tot het verlenen van een vergunning tot verblijf wordt aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd op grond van de WTU-BES.

Verklaring van verblijf van rechtswege

Een op het tijdstip van inwerkingtreding van de WTU-BES in behandeling zijnd verzoek tot het verstrekken van een verklaring van verblijf van rechtswege, ingediend bij de gezaghebber van Bonaire, Sint Eustatius of Saba, wordt aangemerkt als een aanvraag tot het verstrekken van een verklaring van verblijf van rechtswege op grond van de WTU-BES.

Niet van toepassing verklaring

Een op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet in behandeling zijnd verzoek tot het verstrekken van een verklaring, inhoudende dat de Landsverordening toelating en uitzetting niet van toepassing is, ingediend bij de gezaghebber van Bonaire, Sint Eustatius of Saba, wordt aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd op grond van de WTU-BES.

Toepasselijk recht

Op de behandeling van bovenstaande verzoeken blijft het recht dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van de WTU-BES van toepassing.

3.8.3. Voortgezet verblijf na vijf jaar

Gedurende vijf jaar na inwerkingtreding van het BTU-BES wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in het kader van ‘voortgezet verblijf’ (zoals opgenomen in artikel 5.2, lid 1 sub e, BTU-BES) verleend aan de vreemdeling die:

  • direct voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit;

  • vijf jaar ononderbroken in de openbare lichamen heeft verbleven;

  • met de vergunning tot tijdelijk verblijf in verband met het verrichten van ‘arbeid in loondienst’ of ‘arbeid als zelfstandige’;

  • toelating tot verblijf heeft behouden in de openbare lichamen en niet het hoofdverblijf buiten de openbare lichamen heeft verplaatst; en

  • voor die arbeid gedurende die periode ononderbroken een tewerkstellingsvergunning is verleend of voor de vreemdeling die arbeid als zelfstandige heeft verricht een vestigings- en directievergunning is verleend (zie artikel 10.1, lid 1, 2 en 3, BTU-BES).

3.8.4. Verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd na vijf jaar

Gedurende vijf jaar na inwerkingtreding van het BTU-BES wordt de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (zoals opgenomen in artikel 5.45 BTU-BES) verleend aan de vreemdeling die:

  • direct voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit;

  • vijf jaar ononderbroken in de openbare lichamen heeft verbleven;

  • bij vergunning verleend toegelaten is geweest; en

  • toelating tot verblijf heeft behouden in de openbare lichamen en niet het hoofdverblijf buiten de openbare lichamen heeft verplaatst (zie artikel 10.3, lid 1 en 2, BTU-BES).

De aanvraag wordt beoordeeld aan de hand van het recht zoals dat gold op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen en niet op het tijdstip waarop de geldigheidsduur van de oorspronkelijke vergunning afliep (zie artikel 5.51 BTU-BES).

Hoofdstuk 4. Arbeid in loondienst

1. Inleiding

In artikel 5.20 BTU-BES is geregeld in welke gevallen en onder welke voorwaarden een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt verleend voor arbeid in loondienst, als er geen afwijzingsgronden van toepassing zijn. Als aan één of meer van de in artikel 5.20 BTU-BES genoemde verblijfsvoorwaarden niet is voldaan, of wanneer een algemene weigeringsgrond (zie artikel 9 WTU-BES) van toepassing is, is de Minister niet verplicht doch wel bevoegd de verblijfsvergunning te verlenen. De gevallen waarin van de bevoegdheid om de verblijfsvergunning te verlenen gebruik wordt gemaakt, worden aangegeven in de CTU-BES.

Gelet op artikel 5.20, eerste lid, BTU-BES wordt, met inachtneming van een aantal procedurele bepalingen, de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met het verrichten van arbeid in loondienst verleend:

  • a. aan de vreemdeling die in de openbare lichamen arbeid in loondienst verricht of gaat verrichten; en

  • b. waarvoor na toetsing aan prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt van de openbare lichamen een tewerkstellingsvergunning als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Wav BES is afgegeven.

De Wav BES kent een aantal uitzonderingen op de verplichte arbeidsmarkttoets (zie bijvoorbeeld artikel 8, derde lid, Wav BES). In die gevallen kan een TWV worden verleend zonder toetsing aan prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt.

Onder een buitenlandse werknemer wordt verstaan: een vreemdeling die in de openbare lichamen arbeid in loondienst verricht of wil (gaan) verrichten.

Artikel 5.21 BTU-BES bepaalt dat geen verblijfsvergunning wordt verleend voor het verrichten van arbeid, hetzij in loondienst, hetzij als zelfstandige, die geheel of gedeeltelijk bestaat uit het verrichten van seksuele handelingen of het verlenen van seksuele diensten.

1.1. Samenhang tussen de WTU-BES en de Wav BES

Onze Minister is verantwoordelijk voor de verlening van een verblijfsvergunning op grond van het bepaalde bij en krachtens de WTU-BES.

De Minister van SZW is verantwoordelijk voor het beleid met betrekking tot de toelating tot de arbeidsmarkt van de openbare lichamen op grond van de Wav BES. Hij heeft de uitvoering van de Wav BES gedelegeerd aan de SZW-BES unit in de openbare lichamen.

In de behoefte aan arbeidskrachten moet zoveel mogelijk worden voorzien door inschakeling van het op de lokale arbeidsmarkt aanwezige of redelijkerwijs te verwachten aanbod. Dit is het zogenaamde prioriteitgenietend aanbod op de lokale arbeidsmarkt. Onder lokale arbeidsmarkt wordt verstaan: de arbeidsmarkten van de openbare lichamen samen.

Op grond van de Wav BES is een werkgever:

  • a. degene die in de uitoefening van een beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten; of

  • b. de natuurlijke persoon die een ander huishoudelijke of persoonlijke diensten laat verrichten.

Artikel 2, eerste lid, bepaalt dat het een werkgever verboden is een vreemdeling in de openbare lichamen arbeid te laten verrichten zonder TWV. De Wav BES voorziet in artikel 7 en 8 in een aantal uitzonderingen op deze verbodsbepaling.

Op grond van de WTU-BES wordt getoetst of aan de voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning is voldaan.

Op grond van de Wav BES wordt getoetst of aan de voorwaarden voor verlening van een TWV is voldaan door de werkgever waarvoor de vreemdeling arbeid wil gaan verrichten.

De procedures die op grond van de WTU-BES en de Wav BES moeten worden gevolgd hangen zeer nauw met elkaar samen en de beslissingen op de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd en de aanvraag om verlening van een TWV beïnvloeden elkaar. Daarom is een nauwe samenwerking tussen de diensten die deze regelingen uitvoeren van belang.

1.2. Meerdere werkgevers

Het werkgeversbegrip verwijst niet naar een juridische verhouding, gebaseerd op een arbeidsovereenkomst of aanstelling, maar naar de feitelijke situatie, waarbij een vreemdeling feitelijk arbeid verricht in opdracht van of voor een ander. Als gevolg van het brede werkgeversbegrip kunnen zich situaties voordoen dat een vreemdeling voor hetzelfde werk meerdere werkgevers heeft (uitzendarbeid, aanneming van werk). Met hetzelfde werk wordt hier letterlijk bedoeld hetzelfde werk (dus niet hetzelfde soort werk of dezelfde soort functie bij meerdere werkgevers). Als één van de werkgevers al beschikt over een TWV voor het betreffende werk, hoeven andere werkgevers geen TWV aan te vragen (zie voorbeeld 1). Als de vreemdeling meerdere werkgevers heeft als gevolg van het feit dat hij ook meerdere banen heeft, geldt dat elk van de werkgevers over een TWV moet beschikken voor de werkzaamheden die de vreemdeling voor die betreffende werkgever verricht (zie voorbeeld 2).

Voorbeeld 1:

Luciano verricht arbeid als metselaar bij bouwbedrijf A dat hem heeft ingeleend van bouwbedrijf B.

Bouwbedrijf B heeft in beginsel de TWV voor de tewerkstelling van Luciano bij bouwbedrijf A. Als bouwbedrijf B de TWV niet heeft, moet bouwbedrijf A de TWV aanvragen.

Voorbeeld 2:

Luciano verricht arbeid als metselaar bij bouwbedrijf A voor 3 dagen in de week. Daarnaast verricht hij werkzaamheden als metselaar bij bouwbedrijf B voor 2 dagen in de week. Beide bouwbedrijven moeten in dit geval een TWV hebben.

Voorbeeld 3:

Luciano werkt bij een ICT-bedrijf dat hem bij verschillende werkgevers opdrachten laat uitvoeren. Het ICT-bedrijf moet beschikken over een TWV, op basis waarvan Luciano bij verschillende klanten opdrachten in de ICT-sector mag uitvoeren.

2. Buitenlandse werknemers voor wie een TWV is vereist

2.1. Verblijfsvoorwaarden

De voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het verrichten van arbeid in loondienst zijn (zie artikel 5.20 BTU-BES):

Ad a:

De van TWV-plicht vrijgestelde categorieën worden beschreven in artikel 7 Besluit uitvoering Wav BES.

Als er geen voor arbeid geldige verblijfsvergunning is aangevraagd, is dat een dwingende grond om een TWV te weigeren op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, Wav BES.

Andersom zal een aanvraag voor verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd of verlenging daarvan worden afgewezen als de vreemdeling arbeid verricht zonder dat voor die arbeid een TWV is verleend (zie artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, WTU-BES en artikel 5.20, eerste lid, BTU-BES).

2.2. Vereiste bescheiden

De vreemdeling moet de volgende bescheiden overleggen:

  • a. ingevuld en ondertekend aanvraagformulier;

  • b. kopie geldig document voor grensoverschrijding, indien nodig voorzien van een geldige mvv welke is afgegeven voor het gevraagde verblijfsdoel;

  • c. geldige TWV of aanvraag TWV;

  • d. recente ingevulde en ondertekende werkgeversverklaring (model MBES29 CTU-BES) en kopie paspoort werkgever;

  • e. recente verklaring van de Inspectie der Belastingen van een vastgesteld belastbaar inkomen van ten minste USD 20.112 (als werkgever een eenmansbedrijf is);

  • f. kopie vestigingsvergunning werkgever (als werkgever een rechtspersoon is);

  • g. uittreksel Kamer van Koophandel, niet ouder dan 6 maanden (bij wijziging van werkgever);

  • h. ingevulde en ondertekende garantstelling (model MBES26 CTU-BES);

  • i. ondertekende antecedentenverklaring (is geïntegreerd in het aanvraagformulier);

  • j. bewijs van goed gedrag (niet ouder dan 3 maanden);

  • k. bewijs onderzoek TBC;

  • l. kopie bewijs ziektekostenverzekering (geïntegreerd in het aanvraagformulier).

Alle stukken moeten zijn opgesteld in het Nederlands of Engels of zijn vertaald door een betrouwbare vertaler.

2.3. Procedure bij het loket van IND-BES (1-loket procedure)

Van belang is de volgorde waarin de aanvragen worden ingediend en de volgorde waarin daarop wordt beslist. Ook is het belangrijk dat de bij de beslissingen betrokken instanties informatie met elkaar uitwisselen over de bij hen ingekomen aanvragen en hun beslissingen daarop. Hierdoor wordt voorkomen dat er een vicieuze cirkel ontstaat. Om deze reden is in de openbare lichamen een 1-loket procedure ingericht.

Om de doelmatigheid en de snelheid van de afhandeling van aanvragen om toelating en om een TWV te bevorderen en om een goede afstemming van de werkprocessen bij de IND unit Caribisch Nederland en de SZW-BES unit te waarborgen, kunnen aanvragen om een mvv /verblijfsvergunning én om een TWV bij het loket van de IND-BES worden ingediend.

2.3.1. 1-loket procedure

Gelijktijdig indienen aanvragen TWV en mvv/verblijfsvergunning

De werkgever vraagt ten behoeve van de vreemdeling die in de openbare lichamen arbeid in loondienst wil gaan verrichten, bij het loket van IND-BES zoveel mogelijk gelijktijdig een TWV én een mvv voor het verrichten van arbeid in loondienst aan. Als de vreemdeling niet mvv-plichtig is, dient de werkgever bij het loket een aanvraag om een TWV in en dient de vreemdeling, zoveel mogelijk gelijktijdig, een aanvraag in om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het verrichten van arbeid in loondienst. Als de vreemdeling zelf de aanvraag om een mvv indient bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in zijn land van herkomst of bestendig verblijf, wordt deze aanvraag ter afhandeling doorgezonden naar de IND unit Caribisch Nederland. Na ontvangst van deze mvv-aanvraag wordt de werkgever door de IND unit Caribisch Nederland uitgenodigd om bij het loket een TWV-aanvraag in te dienen.

Aanvraagformulieren

De formulieren voor het aanvragen van een TWV, een mvv en een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd zijn in ieder geval verkrijgbaar bij het loket van de IND-BES. In deze aanvraagformulieren staat welke gegevens en bescheiden bij het indienen van de aanvragen overgelegd moeten worden.

Bij het indienen van de aanvragen moeten de aanvraagformulieren:

  • a. volledig zijn ingevuld;

  • b. zijn ondertekend; en

  • c. zijn voorzien van de gevraagde gegevens en bescheiden.

Behandeling aanvraag TWV door SZW-BES unit

De IND unit Caribisch Nederland stuurt de TWV-aanvraag ter behandeling door naar de SZW-BES unit. Deze voert een arbeidsmarkttoets uit en neemt een beslissing op de aanvraag om een TWV. Vervolgens wordt deze beslissing dan wel de TWV doorgestuurd naar de IND unit Caribisch Nederland.

Behandeling aanvraag mvv/verblijfsvergunning door IND unit Caribisch Nederland

Zodra de beslissing op de TWV-aanvraag bij de IND unit Caribisch Nederland bekend is, neemt IND unit Caribisch Nederland een beslissing op de aanvraag om een mvv of een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Als de aanvraag om een TWV is afgewezen, wordt ook de aanvraag om een verblijfsvergunning afgewezen. Als de aanvraag om een TWV is ingewilligd, wordt in de regel ook de aanvraag om een mvv of verblijfsvergunning ingewilligd. Dit laatste hoeft echter niet per se het geval te zijn. Het kan voorkomen dat de aanvraag om een TWV is ingewilligd, maar dat niet aan alle voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt voldaan.

Uitzondering: als meteen al duidelijk is dat de mvv of verblijfsvergunning moet worden geweigerd, ongeacht of er wel of geen TWV wordt verleend, wordt de aanvraag om een mvv of verblijfsvergunning direct afgewezen en wordt niet gewacht op de beslissing van SZW-BES unit op de aanvraag om een TWV. Hierbij moet met name worden gedacht aan gevallen waarin de aanvraag om een mvv of verblijfsvergunning wordt afgewezen wegens gevaar voor de openbare orde. De SZW-BES unit wordt zo snel mogelijk van de beslissing op de aanvraag om een mvv of verblijfsvergunning in kennis gesteld, vanwege de te nemen beslissing op de TWV-aanvraag.

Beslissing op aanvragen en afgifte TWV en mvv/verblijfsvergunning

De beslissingen op de aanvragen om een TWV en om een mvv/verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden beide in beginsel bekendgemaakt door uitreiking in persoon van de beschikkingen aan het loket van de IND-BES. In beginsel vindt dit zoveel mogelijk gelijktijdig plaats (zie voor regels over bekendmaking van besluiten hoofdstuk 3, paragraaf 3.7.6)

Als een werkgever een vreemdeling arbeid laat verrichten in de zin van de Wav BES, zonder dat hij in het bezit is van de vereiste TWV, wordt vermoed dat die vreemdeling gedurende tenminste zes maanden werkzaam is geweest voor die werkgever (zie artikel 20 Wav BES). Met behulp van dit rechtsvermoeden kan een vreemdeling een loonvordering instellen. Voor het doorlopen van deze procedure in de openbare lichamen wordt aan de illegale vreemdeling echter geen verblijf toegestaan.

2.3.2. Procedure gezinsleden bij het loket van IND-BES

Aanvragen om een mvv in het kader van gezinshereniging met een arbeidsmigrant worden eveneens bij het IND-BES loket ingediend als:

  • a. de hoofdaanvrager (degene bij wie verblijf wordt beoogd) op grond van arbeid in loondienst verblijf in de openbare lichamen vraagt; en

  • b. de aanvragen tegelijkertijd met die van de hoofdaanvrager worden ingediend door middel van het daarvoor bestemde formulier (model MBES3 CTU-BES).

Het gelijktijdig afdoen van de aanvraag om toelating van gezinsleden door het IND-BES loket, samen met die van de hoofdaanvrager, is verder alleen mogelijk:

  • a. in geval van een huwelijk dat reeds bestond toen beide echtgenoten nog buiten de openbare lichamen verbleven;

  • b. in geval van een relatie die reeds bestond toen beide partners nog buiten de openbare lichamen verbleven;

  • c. voor de uit het huwelijk of de relatie geboren minderjarige kinderen die feitelijk behoren tot het gezin;

  • d. voor de niet uit het huwelijk of de relatie geboren minderjarige kinderen die feitelijk behoren tot het gezin.

Aanvragen verband houdend met adoptie en opname als pleegkind worden niet gelijktijdig met de aanvraag van de hoofdaanvrager afgehandeld.

Voor gezinsleden gelden daarnaast de in hoofdstuk 3 neergelegde toepasselijke voorwaarden, waaronder de voorwaarden inzake legalisatie en verificatie van documenten.

Gezinsleden van arbeidsmigranten zijn niet vrij op de arbeidsmarkt. Als zij willen werken, moet de werkgever beschikken over een TWV.

2.4. Samenhang beslissing aanvraag TWV en verblijfsvergunning

Voor verblijf in de openbare lichamen verband houdend met het verrichten van arbeid in loondienst moet de werkgever van de vreemdeling beschikken over een TWV en de vreemdeling over een verblijfsvergunning. De beslissing op de aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd enerzijds en de beslissing op de aanvraag om een TWV anderzijds beïnvloeden elkaar.

Hoofdregel:

Met de beslissing op de aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt gewacht totdat op de aanvraag om een TWV is beslist. Wordt de TWV verleend dan zal als regel ook de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden verleend, als ook aan de overige voorwaarden wordt voldaan.

Mogelijke situaties:

De aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt afgewezen vanwege een weigeringsgrond of het niet voldoen aan een voorwaarde

De afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is een dwingende weigeringsgrond voor een TWV (zie artikel 8, eerste lid onder e Wav BES). Door, als dat mogelijk is, direct op de aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te beslissen wordt de ongewenste situatie voorkomen dat achteraf het verblijf moet worden ontzegd aan een vreemdeling, die inmiddels op grond van een aan de werkgever op diens aanvraag verleende TWV arbeid in loondienst is gaan verrichten. Er wordt direct op een aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd beslist als sprake is van de weigeringsgronden van artikel 9 WTU-BES:

In afwachting van de beslissing op de aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het verrichten van arbeid in loondienst plaatst de IND unit Caribisch Nederland een verblijfsaantekening in het paspoort of identiteitsbewijs van de vreemdeling.

De TWV wordt geweigerd

Als de aanvraag om een TWV wordt geweigerd voordat op de aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is beslist, wordt als regel ook een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het verrichten van arbeid in loondienst geweigerd.

De TWV wordt verleend

Een vreemdeling, die naar de openbare lichamen komt om arbeid in loondienst te verrichten, vraagt een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het verrichten van arbeid in loondienst aan bij de IND unit Caribisch Nederland. In de periode, gelegen tussen verlening van een TWV en de beslissing op de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning, is het de vreemdeling toegestaan de arbeid te verrichten waarvoor de TWV is afgegeven. Zolang geen beslissing op de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning is genomen, wordt hij daarom niet uit de openbare lichamen verwijderd. De verlening van een TWV betekent dat met de komst van een vreemdeling een wezenlijk belang is gediend. De verblijfsvergunning zal dan ook in principe worden verleend, tenzij één van de weigeringsgronden van artikel 9 WTU-BES van toepassing is.

Weigering verlenging of intrekking verblijfsvergunning

Een weigering de geldigheidsduur te verlengen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd of de intrekking ervan en ook intrekking van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd vormt op grond van artikel 10, onder b, Wav BES een dwingende reden voor intrekking van de TWV.

Toetsing middelenvereiste bij aanvraag TWV

Om in aanmerking te komen voor een TWV voor het verrichten van arbeid in loondienst of arbeid in loondienst als praktikant toetst SZW-BES unit of de vreemdeling met de voorgenomen arbeid een salaris zal ontvangen dat:

  • a. tenminste op het voor de desbetreffende functie gebruikelijke niveau ligt; en

  • b. gelijk is aan; of

  • c. hoger is dan het bruto minimumloon, genoemd in artikel 9 van de Wet minimumlonen BES, na aftrek van de daarop in te houden loonheffing.

Om in aanmerking te komen voor een TWV voor het verrichten van arbeid in loondienst als stagiair toetst SZW-BES of de vreemdeling een stagevergoeding ontvangt van minimaal 50% van het bruto minimumloon, genoemd in artikel 9 van de Wet minimumlonen BES, na aftrek van de daarop in te houden loonheffing.

Als in de hiervoor genoemde gevallen ten behoeve van de vreemdeling een TWV is afgegeven, is daarmee ook aangetoond dat is voldaan aan het vereiste om zelfstandig te beschikken over voldoende middelen van bestaan (zie artikel 5.33 BTU-BES). De in hoofdstuk 3 genoemde bewijsstukken inkomsten uit arbeid in loondienst hoeven dan niet overgelegd te worden.

2.5. Geldigheidsduur: relatie met de TWV

Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het verrichten van arbeid in loondienst wordt verleend voor een duur die maximaal gelijk is aan de duur van de TWV (zie artikel 5.27 BTU-BES).

Een TWV wordt voor bepaalde tijd afgegeven (zie artikel 7 Wav-BES). In normale gevallen is de geldigheidsduur van een TWV gelijk aan de duur van het arbeidscontract. De maximale geldigheidsduur van een TWV is drie jaar. Er kan daarna (ook door dezelfde werkgever, ten behoeve van dezelfde werknemer en voor hetzelfde werk) wel een nieuwe TWV worden aangevraagd en verleend. De maximale geldigheidsduur van de verblijfsvergunning met als verblijfsdoel het verrichten van arbeid in loondienst is daarom drie jaar. Dit komt overeen met de maximale duur waarvoor een TWV kan worden afgegeven. De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning kan daarna telkens worden verlengd met de duur van daarop volgende tewerkstellingen.

Het is van belang dat de ingangsdatum van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd zo veel mogelijk gelijk is aan de ingangsdatum van de TWV. Is dat niet zo, dan moet tijdig (d.w.z. voor afloop van de TWV waarvan verlening wordt beoogd), contact worden opgenomen met het loket van de IND unit Caribisch Nederland om verlenging van de verblijfsvergunning aan te vragen, als dat mogelijk is.

Arbeid in loondienst is een niet-tijdelijk verblijfsdoel (zie artikel 5.3, derde lid, BTU-BES).

2.6. Beperking, arbeidsmarktaantekening en voorschrift

2.6.1. Beperking

Als aan de hierboven in 2.1 genoemde voorwaarden wordt voldaan, wordt de verblijfsvergunning verleend onder de beperking ‘arbeid in loondienst bij ............ (naam werkgever)’.

2.6.2. Arbeidsmarktaantekening

Op de verblijfsvergunning staat in beginsel de aantekening: ’arbeid in loondienst alleen toegestaan indien de werkgever beschikt over TWV’. (Zie artikel 6.17, derde lid, onder b, BTU-BES).

Als een vreemdeling voor een ander doel dan het verrichten van arbeid in loondienst wordt toegelaten, wordt ook een arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument geplaatst. Deze aantekening is afhankelijk van het doel waarvoor verblijf is toegestaan. In de desbetreffende hoofdstukken staat welke arbeidsmarktaantekening dan geldt.

2.6.3. Voorschrift

Aan de verlening van de verblijfsvergunning worden de volgende voorschriften verbonden:

Ad b Schriftelijke garantstelling door een solvabele derde

Beleidsregel:

Bij verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het verrichten van arbeid

in loondienst, moet de schriftelijke garantstelling worden ondertekend door de werkgever, mits deze solvabel is.

Bij verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in het kader van gezinshereniging bij een hoofdpersoon, die in het bezit is van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het verrichten van arbeid in loondienst dan wel die daarvoor een aanvraag heeft ingediend, moet de schriftelijke garantstelling worden ondertekend door de werkgever van de hoofdpersoon, mits deze solvabel is.

Beleidsregel:

Een werkgever wordt geacht solvabel te zijn als aan hem een TWV is verleend voor de door de vreemdeling te verrichten arbeid.

3. Buitenlandse werknemers voor wie een TWV niet is vereist

3.1. Verblijfsvoorwaarden

De voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het verrichten van arbeid in loondienst door deze categorie buitenlandse werknemers zijn (zie artikel 5.20 BTU-BES en artikel 3 Wav BES):

Zie voor de vereiste bescheiden paragraaf 2.2 met uitzondering van een geldige TWV.

3.2. Vrijgestelde categorieën vreemdelingen

Het verbod voor een werkgever om een vreemdeling zonder TWV arbeid te laten verrichten geldt niet voor (zie artikel 3 Wav BES):

  • a. een vreemdeling die ingevolge artikel 3, eerste lid, WTU-BES van rechtswege toelating tot verblijf in de openbare lichamen heeft;

  • b. een vreemdeling ten aanzien van wie ingevolge bepalingen vastgesteld bij overeenkomsten met andere mogendheden dan wel bij een voor de openbare lichamen verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie een TWV niet mag worden verlangd;

  • c. een vreemdeling die beschikt over een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het verrichten van arbeid als zelfstandige in de openbare lichamen, voor zover deze vreemdeling arbeid verricht als zelfstandige; en

  • d. een vreemdeling die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie, die per openbaar lichaam kan verschillen, dan wel een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie van werkzaamheden verricht, welke categorie per openbaar lichaam kan verschillen.

Ad d.

Ter uitvoering van d zijn in de artikelen 7 en 8 van het Besluit uitvoering Wav BES een aantal categorieën vreemdelingen respectievelijk werkzaamheden aangewezen waarvoor geen TWV is vereist. Vreemdelingen die tot één van deze aangewezen categorieën behoren, kunnen aan die aanwijzing op zichzelf geen aanspraak ontlenen op een verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd.

3.2.1. Vreemdelingen met aantekening ‘arbeid vrij toegestaan’

Het verbod voor een werkgever om een vreemdeling zonder TWV arbeid te laten verrichten geldt niet voor een vreemdeling die beschikt over een verblijfsvergunning welke is voorzien van een aantekening van de Minister van Justitie waaruit blijkt dat aan die vergunning geen beperkingen zijn verbonden voor het verrichten van arbeid (zie artikel 8,onder e, Besluit uitvoering Wav BES).

Op het verblijfsdocument wordt de volgende aantekening geplaatst: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.

Zo’n aantekening wordt afgegeven aan een vreemdeling:

  • a. die beschikt over een door Onze Minister afgegeven verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd;

  • b. die als huwelijkspartner of niet-huwelijkspartner duurzaam samenleeft met een Nederlander die is geboren in één van de openbare lichamen, met een Nederlander die op grond van artikel 3 van de WTU-BES van rechtswege toelating tot verblijf heeft in de openbare lichamen (zie artikel 7 Besluit uitvoering Wav BES), dan wel een persoon die tijdens verblijf in een openbaar lichaam de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen door optie of naturalisatie;

  • c. die beschikt over een door Onze Minister afgegeven verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van artikel 12a WTU-BES.

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het verrichten van arbeid in loondienst kan worden verleend aan een vreemdeling die in het bezit is van een arbeidsmarktaantekening ‘arbeid vrij toegestaan; TWV niet vereist’ als hij in ieder geval voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 5.20, tweede lid, onder b, c en e, BTU-BES.

4. Bijzondere categorieën vreemdelingen

4.1. Nederlandse zeeschepen

Vreemdelingen die werkzaam zijn (geweest) op Nederlandse zeeschepen en die hun verlof willen doorbrengen in de openbare lichamen, komen op deze grond niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Deze vreemdelingen mogen zonder verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in de openbare lichamen binnenkomen en er verblijven voor de duur van maximaal drie maanden (zie artikel 4.3 BTU-BES).

Begripsomschrijving

Als Nederlands zeeschip wordt aangemerkt een schip dat onder Nederlandse vlag vaart en in Nederland is geregistreerd.

4.2. Internationale luchtvaart en scheepvaart

Vreemdelingen die als bemanningslid van internationale schepen en luchtvaartuigen werkzaam zijn, komen in beginsel niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Deze vreemdelingen mogen zonder verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in de openbare lichamen binnenkomen en er verblijven voor een periode van maximaal drie maanden (zie artikel 4.3 BTU-BES). Zij hebben toelating van rechtswege op grond van artikel 5a WTU-BES.

Toelichting

Het algemene vreemdelingenbeleid is niet van toepassing op buitenlandse werknemers in enkele specifieke sectoren (internationale luchtvaart en scheepvaart) van de internationale arbeidsmarkt, omdat zij niet dan wel het grootste deel van de tijd niet werkzaam zijn op Nederlands grondgebied. De toelating van rechtswege voor de duur van maximaal 3 maanden vervalt op het tijdstip van vertrek van het schip of luchtvaartuig.

De verbodsbepaling van de Wav BES is niet van toepassing op een vreemdeling die zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft én geen arbeidsovereenkomst heeft met een in de openbare lichamen gevestigde werkgever én uitsluitend arbeid verricht op buiten de openbare lichamen geregistreerde vervoermiddelen in het internationale verkeer (zie artikel 8, onder b, Besluit uitvoering Wav-BES).

Als een vreemdeling:

  • a. zijn hoofdverblijf binnen de openbare lichamen heeft; óf

  • b. een arbeidsovereenkomst met een in de openbare lichamen gevestigde werkgever; óf

  • c. arbeid op een binnen de openbare lichamen geregistreerd vervoermiddel verricht, is een TWV vereist.

In geval van een beoogd verblijf van langer dan drie maanden moet er ook een aanvraag voor een verblijfsvergunning en indien nodig een mvv te worden ingediend. Als de TWV wordt verleend, kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden afgegeven onder de beperking ‘arbeid in loondienst’, met arbeidsmarktaantekening ‘Arbeid uitsluitend toegestaan indien werkgever beschikt over TWV’ (zie verder hoofdstuk 3).

Van bovengenoemde buitenlandse werknemers moeten worden onderscheiden opvarenden van tot de zee- of luchtmacht van enige mogendheid behorende schepen of luchtvaartuigen. Artikel 3, eerste lid, onder e, WTU-BES bepaalt dat deze opvarenden van rechtswege toelating tot verblijf hebben in de openbare lichamen, gedurende de tijd dat de openbare lichamen met toestemming van de bevoegde autoriteiten worden aangedaan. Laatstgenoemde vreemdelingen hoeven derhalve niet in het bezit te zijn van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 6, eerste lid, WTU-BES.

4.3. Stagiaires en praktikanten

4.3.1. Inleiding

Stagiair

Onder stagiair wordt verstaan een vreemdeling die naar de openbare lichamen komt om arbeid te verrichten die noodzakelijk is om de opleiding in het land van herkomst te kunnen voltooien.

Praktikant

Onder praktikant wordt verstaan een vreemdeling die naar de openbare lichamen komt om werkervaring op te doen die voor diens toekomstig functioneren in het land van herkomst van belang is.

4.3.2. Verblijfsvoorwaarden

In artikel 5.20 BTU-BES staan de voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning voor het verrichten van arbeid in loondienst als stagiair of praktikant. Zie de onder dit hoofdstuk, paragraaf 2.1 genoemde voorwaarden.

Geldige TWV

Artikel 14, eerste lid, Besluit uitvoering Wav-BES bepaalt dat een TWV voor de vreemdeling die arbeid als stagiair wil gaan verrichten, voor maximaal een jaar kan worden verleend zonder arbeidsmarkttoets.

Artikel 15, eerste lid, Besluit uitvoering Wav BES bepaalt dat een TWV voor de vreemdeling die arbeid als praktikant wil gaan verrichten, voor maximaal 24 weken in een periode van een jaar kan worden verleend zonder arbeidsmarkttoets.

Zie voor de vereiste bescheiden hoofdstuk 3 CTU-BES.

4.3.3. Beperking, arbeidsmarktaantekening en voorschrift

4.3.3.1. Beperking

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt verleend onder de beperking ‘voor arbeid in loondienst als stagiair bij ...(naam werkgever)’ c.q. ‘voor arbeid in loondienst als praktikant bij... (naam werkgever)’.

Deze verblijfsvergunningen zijn tijdelijk van aard (zie artikel 5.3, eerste lid, onder d, BTU-BES). Dit moet uitdrukkelijk steeds worden vermeld in de beschikking waarbij de verblijfsvergunning wordt verleend.

4.3.3.2. Arbeidsmarktaantekening

Op het verblijfsdocument wordt vermeld: ‘specifieke arbeid toegestaan mits werkgever beschikt over TWV; andere arbeid niet toegestaan’.

4.3.3.3. Voorschriften

Aan de verlening van de verblijfsvergunning worden de volgende voorschriften verbonden:

Ad b Schriftelijke garantstelling door een solvabele derde

Hier gelden de beleidsregels zoals vermeld in 2.6.3.

4.3.4. Geldigheidsduur

Het verblijf als stagiair en praktikant is op grond van artikel 5.3, tweede lid, onder d, BTU-BES tijdelijk.

De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor stagiaires beloopt maximaal één jaar.

De geldigheid van de verblijfsvergunning voor praktikanten beloopt niet langer dan 24 weken.

4.3.5. Voortzetting van verblijf

Voor stagiaires geldt dat een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor het verrichten van arbeid in loondienst als stagiair voor hetzelfde doel wordt afgewezen, als de vreemdeling één jaar houder van deze verblijfsvergunning is geweest.

Voor praktikanten geldt dat een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor het verrichten van arbeid in loondienst als praktikant voor hetzelfde doel wordt afgewezen, als de vreemdeling 24 weken houder van deze verblijfsvergunning is geweest.

Voortzetting van verblijf voor het verrichten van arbeid als stagiair of praktikant wordt dus niet toegestaan. Dit volgt uit het feit dat de TWV voor het verrichten van arbeid als stagiair of praktikant slechts voor maximaal een jaar respectievelijk 24 weken kan worden verleend.

Voortzetting van het verblijf is wel mogelijk als artikel 5.24 BTU-BES van toepassing is (zie hoofdstuk 15).

4.4. Kortdurende arbeid (maximaal drie maanden)

4.4.1. Inleiding

Vreemdelingen mogen als toerist in de openbare lichamen binnenkomen en er in beginsel maximaal drie maanden verblijven zonder verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd (zie artikel 4.2, eerste lid, BTU-BES). Deze periode van drie maanden is de vrije termijn.

Zodra een toerist in de vrije termijn arbeid in loondienst gaat verrichten, is hij niet meer aan te merken als toerist. Hij valt dan immers niet meer onder de definitie van toerist, zoals vermeld in artikel 1.1, onder g, BTU-BES. De vrije termijn voor deze vreemdelingen bedraagt in beginsel drie maanden (zie artikel 5a WTU-BES en artikel 4.4, eerste lid, onder c, BTU-BES). Deze vreemdeling moet zich in dat geval melden bij de korpschef (zie paragraaf 4.4.2).

Het is mogelijk om in de vrije termijn arbeid in loondienst te verrichten in de openbare lichamen. De werkgever zal in dat geval vaak wel moeten beschikken over een TWV voor de vreemdeling.

Vreemdelingen die verblijf hebben in de vrije termijn en in die periode arbeid in loondienst verrichten zijn bijvoorbeeld:

  • a. vreemdelingen die op basis van een arbeidsovereenkomst voor maximaal drie maanden in de openbare lichamen willen werken;

  • b. vreemdelingen die in de openbare lichamen een korte stage, van maximaal drie maanden of binnen de geldigheidsduur van het hun verleende visum, willen lopen;

  • c. grensarbeiders.

4.4.2. Meldplicht

De vreemdeling die van rechtswege is toegelaten als bedoeld in artikel 5a WTU-BES en die arbeid gaat zoeken of arbeid gaat verrichten, meldt dit onmiddellijk bij de korpschef (artikelen 6.38, eerste lid, BTU-BES).

Deze meldplicht geldt niet als de vreemdeling (zie artikel 6.38, tweede lid, BTU-BES):

  • a. in het bezit is van een geldige mvv voor een verblijfsdoel waarbij het verrichten van arbeid is toegestaan; of

  • b. aannemelijk kan maken dat hij naar de openbare lichamen is gekomen voor het verrichten van arbeid gedurende een periode van maximaal drie maanden, te rekenen vanaf het tijdstip van zijn binnenkomst; of

  • c. naar de openbare lichamen is gekomen om aan te monsteren of als zeeman werk te zoeken aan boord van een zeeschip.

Ad b Arbeid voor maximaal drie maanden

Dit kan onder meer aannemelijk gemaakt worden aan de hand van een arbeidsovereenkomst voor de duur van maximaal drie maanden, te rekenen vanaf het tijdstip van binnenkomst van de vreemdeling.

4.4.3. Arbeidsovereenkomst of stage voor maximaal drie maanden

Visumplichtige vreemdelingen

Visumplichtige vreemdelingen die voor maximaal drie maanden binnen een tijdvak van zes maanden arbeid in loondienst willen gaan verrichten in de openbare lichamen, moeten daarvoor eerst een visum aanvragen bij de Nederlandse vertegenwoordiging in het land van herkomst met als reisdoel arbeid. De vreemdeling dient daartoe bij de Nederlandse vertegenwoordiging een geldige TWV en een arbeidsovereenkomst te overleggen. Indien het visum wordt afgegeven moet de vreemdeling na binnenkomst in de openbare lichamen en binnen de maximaal toegestane verblijfsduur van het visum, bij de IND-BES unit een aanvraag indienen om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het verrichten van arbeid in loondienst. Voor verlening van deze verblijfsvergunning gelden in beginsel de verblijfsvoorwaarden als vermeld in paragraaf 2.1, behalve het mvv-vereiste. Verder geldt het volledige legestarief voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor arbeid in loondienst, zoals vermeld in artikel 4.1, tweede lid, onder a, RTU-BES.

Als aan alle geldende verblijfsvoorwaarden wordt voldaan, kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor arbeid in loondienst in dit geval worden verleend voor de duur waarvoor de TWV ten behoeve van die arbeid in verleend.

Verblijf langer dan drie maanden:

Als de visumplichtige vreemdeling langer dan drie maanden in de openbare lichamen wil verblijven, voor het verrichten van arbeid in loondienst of voor een ander verblijfsdoel, moet daarvoor eerst een mvv-aanvraag worden ingediend en moet de vreemdeling de uitkomst daarvan in zijn land van herkomst afwachten, tenzij hij valt onder één van de vrijstellingscategorieën van het mvv-vereiste. Na afgifte van de mvv kan hij een aanvraag indienen om verlenging van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd dan wel een aanvraag om wijziging van de beperking.

Niet-visumplichtige vreemdelingen en Nederlanders

Niet-visumplichtige vreemdelingen en Nederlanders die op basis van een arbeidsovereenkomst voor maximaal drie maanden in de openbare lichamen arbeid in loondienst willen verrichten, hebben een vrije termijn van drie maanden binnen een tijdvak van zes maanden (zie artikel 4.4, eerste lid, onder c, BTU-BES). Binnen deze termijn hoeven zij niet in het bezit te zijn van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd dan wel van een verklaring waaruit blijkt dat men toelating van rechtswege heeft. Ook geldt voor hen geen meldplicht, als zij aannemelijk kunnen maken dat zij naar de openbare lichamen zijn gekomen om arbeid te verrichten voor een periode van maximaal drie maanden, te rekenen vanaf hun binnenkomst (zie paragraaf 4.4.2). In het geval van de niet-visumplichtige vreemdelingen zal de werkgever in beginsel wel in het bezit moeten zijn van een geldige TWV voor deze arbeid.

Als een Nederlander gedurende zijn verblijf als toerist in de vrije termijn van zes maanden besluit om arbeid in loondienst te gaan verrichten, is op hem niet langer artikel 4.2, derde lid, BTU-BES van toepassing en bedraagt zijn vrije termijn vanaf dat moment drie maanden, te rekenen vanaf datum binnenkomst in de openbare lichamen. Als de vrije termijn van drie maanden op dat moment al is verstreken, moet de Nederlander binnen acht dagen nadat hij arbeid is gaan verrichten, een verklaring aanvragen waaruit zijn toelating van rechtswege op grond van artikel 3 van de WTU-BES blijkt (zie artikel 4.4, tweede lid, BTU-BES).

Verblijf langer dan drie maanden:

Als de niet-visumplichtige vreemdeling langer dan drie maanden in de openbare lichamen wil verblijven, voor het verrichten van arbeid in loondienst dan wel voor een ander verblijfsdoel, moet hij daarvoor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd aanvragen. Voor mvv-plichtige vreemdelingen die na drie maanden arbeid op basis van een arbeidsovereenkomst voor korte duur langer in de openbare lichamen willen verblijven, geldt nu wel het mvv-vereiste, tenzij men valt onder één van de vrijstellingscategorieën van het mvv-vereiste. Voor mvv-plichtige vreemdelingen dient nu eerst een mvv-aanvraag ingediend te worden, De uitkomst daarvan moet de vreemdeling in zijn land van herkomst afwachten. Dit om te voorkomen dat met het verblijf voor kortdurende arbeid het mvv-vereiste wordt omzeild.

Nederlanders die na drie maanden arbeid op basis van een arbeidsovereenkomst voor korte duur langer in de openbare lichamen willen verblijven, moeten daarvoor een verklaring aanvragen waaruit blijkt dat zij toelating van rechtswege hebben op grond van artikel 3 van de WTU-BES.

4.4.4. Grensarbeiders

Wat zijn grensarbeiders?

Dit zijn in de openbare lichamen tewerkgestelde vreemdelingen die hun woonplaats hebben in een ander land, binnen of buiten het Koninkrijk, waarheen zij dagelijks, of ten minste eenmaal per week, terugkeren.

Het gaat daarbij bijvoorbeeld om vreemdelingen die in Curaçao, Sint Maarten of Aruba verblijf houden en in het bezit zijn van een geldige verblijfsvergunning voor Curaçao, Sint Maarten of Aruba en die in één van de openbare lichamen werken. Ook kan het gaan om vreemdelingen die in een land buiten het Koninkrijk verblijf houden en aldaar in het bezit zijn van een verblijfsvergunning dan wel de nationaliteit hebben van dat land, en die in één van de openbare lichamen werken.

Doordat zij grensarbeid verrichten komen zij niet toe aan het tijdstip waarop zij, op grond van artikel 4.4 BTU-BES, een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd zouden moeten hebben.

Geen meldplicht

Ook zijn de artikelen 6.45 en 6.46 BTU-BES over de aanmeldingsplicht niet op grensarbeiders van toepassing, omdat deze arbeiders vallen onder de uitzonderingscategorie van artikel 6.38, tweede lid, onder b, BTU-BES.

4.4.4.1. Verblijfsvoorwaarden

Ad c Voorwaarden tot het stellen van zekerheid

De zekerheid bestaat uit het overleggen van een verklaring van een solvabele derde die zich voor de kosten garant stelt (zie artikel 3.9, tweede lid, onder c, BTU-BES). In dit geval moet deze verklaring door de werkgever worden ondertekend. Van de overige in artikel 3.9, tweede lid, BTU-BES genoemde zekerheidstellingen wordt in beginsel geen gebruik gemaakt.

Ad d Maximaal acht dagen

De vreemdeling moet steeds binnen acht dagen terug reizen naar zijn land van herkomst, omdat zijn vrije termijn maximaal acht dagen is.

Ad e TWV-plicht

De werkgever moet in beginsel in het bezit zijn van een TWV (behoudens uitzonderingen genoemd in artikel 3 Wav BES en de artikelen 7 en 8 Besluit uitvoering Wav BES). Voor de verlening van de TWV voor arbeid voor maximaal 12 weken moet de vreemdeling in het bezit zijn van een bewijs van rechtmatig verblijf. Met het oog daarop kan de vreemdeling zich melden bij de IND-unit Caribisch Nederland, die hem een verklaring afgeeft als aan de daarvoor geldende voorwaarden wordt voldaan (zie artikel 3, derde lid, WTU-BES).

Geen TWV-plicht

De TWV-plicht voor de werkgever geldt niet in het volgende geval:

  • de vreemdeling heeft zijn hoofdverblijf buiten de openbare lichamen; en

  • verricht gedurende maximaal 4 aaneengesloten weken in een periode van 13 weken incidentele arbeid; en

  • de incidentele arbeid bestaat uitsluitend uit werkzaamheden genoemd in artikel 8, onder a, sub 1 tot en met 5, Besluit uitvoering Wav BES., namelijk:

    • 1. het werkzaam zijn in de huishouding van toeristen, indien deze vreemdeling ook al werkzaam is in de huishouding van de desbetreffende toeristen in het land van herkomst;

    • 2. het monteren of repareren van door zijn buiten de openbare lichamen gevestigde werkgever geleverde machines of apparatuur, dan wel het installeren en aanpassen van door zijn buiten de openbare lichamen gevestigde werkgever geleverde software of het instrueren over het gebruik daarvan;

    • 3. het werkzaam zijn als artiest, musicus of beeldend kunstenaar;

    • 4. het werkzaam zijn als accountant, olie-inspecteur, advocaat, bankier of als technicus telecommunicatie in dienst van een werkgever die is gevestigd het buiten het openbaar lichaam waar de werkzaamheden worden verricht;

    • 5. het voeren van zakelijke besprekingen.

Als deze vreemdelingen echter niet onder de omschrijving van artikel 8, onder a, Besluit uitvoering Wav BES vallen, moet de werkgever wel in het bezit zijn van een TWV.

4.5. Van rechtswege toegelaten vreemdelingen

Voor vreemdelingen die op grond van artikel 3, eerste lid, WTU-BES van rechtswege toelating tot verblijf hebben, hoeft de werkgever niet in het bezit te zijn van een TWV. Zie verder hoofdstuk 2.

4.6. Directeuren-(groot)aandeelhouders

Vaak zijn directeuren-(groot)aandeelhouders feitelijk aan te merken als zelfstandig ondernemers vanwege hun positie binnen de onderneming.

Als zij een belang van 25% of meer hebben in het bedrijf, ondernemingsrisico lopen en de hoogte van hun salaris zelf kunnen beïnvloeden, moeten zij een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als zelfstandige aanvragen. Als zij niet aan deze voorwaarden voldoen, is de procedure voor werknemers van toepassing. Zie in dat geval de voorwaarden voor verblijf genoemd in dit hoofdstuk, paragraaf 2.1.

Let op: voor de vreemdeling aan wie op grond van de Wet vestiging bedrijven BES een directievergunning is verleend, hoeft geen TWV te zijn afgegeven.

4.7. Dienstverrichters

Vreemdelingen die in het kader van dienstverlening in de openbare lichamen werken, worden wat betreft de TWV-plicht gelijk behandeld als vreemdelingen die bij een werkgever in de openbare lichamen gaan werken. De opdrachtgever of, als de dienstverrichter in loondienst werkzaam is voor een buitenlandse dienstverlener, de werkgever van deze dienstverrichter, moet in het bezit zijn van een TWV. De procedure van paragraaf 2.3 is van toepassing.

Het kan bijvoorbeeld gaan om een buiten de openbare lichamen gevestigd bouwbedrijf dat in opdracht van een in de openbare lichamen gevestigde persoon of bedrijf een woning of kantoorpand bouwt in de openbare lichamen of om een bedrijf dat een buiten de openbare lichamen gevestigd bedrijf opdracht geeft tot het aanleggen van een ICT-systeem. De vreemdeling die in dienst is van dat buiten de openbare lichamen gevestigde bedrijf verricht diensten voor de binnen de openbare lichamen gevestigde opdrachtgever en valt in beginsel onder de TWV-plicht.

5. Voortzetting van verblijf

5.1. Inleiding

Hieronder zijn factoren genoemd die van invloed kunnen zijn op het verblijfsrecht van een vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning is verleend voor het verrichten van arbeid in loondienst.

Daarnaast kunnen er algemene gronden zijn die kunnen leiden tot verblijfsbeëindiging. Zie daarvoor hoofdstuk 3, paragraaf 1.12.3.

5.2. Ongeoorloofde tewerkstelling

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan worden ingetrokken als de vreemdeling voor een werkgever arbeid verricht, zonder dat aan de Wav BES is voldaan (zie artikel 14, onder e, WTU-BES jo. artikel 5.21, eerste lid, BTU-BES).

Daarvan is bijvoorbeeld sprake als de vreemdeling:

  • a. arbeid verricht zonder dat zijn werkgever in het bezit is van de vereiste TWV; of

  • b. andersoortige arbeid verricht dan die waarvoor de TWV werd verleend.

In dat geval wordt immers niet meer voldaan aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning aan de vreemdeling is verleend.

5.3. Werkloosheid

5.3.1. Houders van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd

Beleidsregel:

Werkloosheid is niet van invloed op het verblijfsrecht van de buitenlandse werknemer die in het bezit is van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.

5.3.2. Houders van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd

Werkloosheid kan wel van invloed zijn op het verblijfsrecht van de buitenlandse werknemer die in het bezit is van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het verrichten van arbeid in loondienst. Bij werkloosheid is de buitenlandse werknemer verplicht dit onmiddellijk te melden aan de korpschef (zie artikel 6.39 BTU-BES), omdat hij hierdoor niet langer voldoet aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is verleend.

Beleidsregel:

Als de buitenlandse werknemer onvrijwillig werkloos is geworden, wordt zijn verblijfsvergunning voor bepaalde tijd om die reden ingetrokken zodra:

  • a. zes weken zijn verstreken sinds het ontstaan van de werkloosheid en

  • b. hij niet heeft aangetoond in die zes weken een nieuwe werkplek te hebben gevonden waarvoor een TWV is afgegeven.

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan in dat geval op twee gronden worden ingetrokken:

  • a. op grond van artikel 14, onder e, WTU-BES. Er wordt dan immers niet meer voldaan aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is verleend;

  • b. op grond van artikel 14, onder c, WTU-BES. In geval van werkloosheid zal veelal ook niet meer worden beschikt over voldoende middelen van bestaan, hetgeen in strijd is met het algemeen belang.

Als de buitenlandse werknemer vrijwillig werkloos is geworden, krijgt hij geen zoekperiode van zes weken en wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd direct ingetrokken. Of sprake is van vrijwillige werkloosheid wordt beoordeeld door de SZW-BES unit. Hierover kan met deze unit contact worden opgenomen.

Als de vreemdeling verblijf wenst voor een ander verblijfsdoel, moet hij een nieuwe aanvraag om een verblijfsvergunning indienen dan wel wijziging van de beperking van zijn verblijfsvergunningen aanvragen. Als hij aan de daarvoor geldende voorwaarden voldoet, kan aan de vreemdeling een nieuwe verblijfsvergunning worden verleend.

5.4. Arbeidsongeschiktheid

Als een vreemdeling, die in het bezit is van een voor het verrichten van arbeid in loondienst geldige verblijfsvergunning, arbeidsongeschikt wordt, kunnen zich de volgende situaties voordoen:

De vreemdeling heeft langer dan 5 jaar onafgebroken rechtmatig verblijf gehad

Als de vreemdeling in het bezit is van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, wordt deze niet ingetrokken als de vreemdeling:

  • a. niet meer voldoet aan een aan de verblijfsvergunning verbonden beperking; dan wel

  • b. als hij in een zodanige staat van behoeftigheid verkeert, dat hij niet langer naar behoren in het onderhoud van zichzelf en zijn wettig gezin kan voorzien (zie artikel 5.46 BTU-BES en artikel 14, onder d en e, WTU-BES).

De verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd kan wel worden ingetrokken op grond van het algemeen belang (zie artikel 14, aanhef en onder c, WTU-BES en artikel 5.46 BTU-BES).

Beleidsregel:

Van de mogelijkheid de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in te trekken op grond van artikel 14, aanhef en onder c, WTU-BES wordt geen gebruik gemaakt als de vreemdeling arbeidsongeschikt is en hij om die reden niet meer duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan.

Reden hiervoor is dat het op grond van artikel 5.46 BTU-BES niet mogelijk is om de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in te trekken op grond van 14, aanhef en onder d, WTU-BES.

Als de vreemdeling wel langer dan 5 jaar rechtmatig verblijf heeft in de openbare lichamen, maar niet in het bezit is van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, kan zijn verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wel worden ingetrokken op grond van artikel 14, aanhef en onder c, d en e WTU-BES. Dan geldt de volgende beleidsregel:

Beleidsregel:

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, verleend onder een beperking verband houdend met het verrichten van arbeid in loondienst, wordt in geval van arbeidsongeschiktheid ingetrokken op grond van:

De onder b genoemde intrekkingsgrond kan met name gebruikt worden in geval van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid, aangezien de vreemdeling dan vaak nog wel gedeeltelijk arbeid verricht en dus nog wel aan de beperking van de aan hem verleende verblijfsvergunning zou kunnen voldoen.

De vreemdeling heeft korter dan 5 jaar onafgebroken rechtmatig verblijf gehad

De vreemdeling is in het bezit van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het verrichten van arbeid in loondienst.

Beleidsregel:

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, verleend onder een beperking verband houdend met het verrichten van arbeid in loondienst, wordt in geval van arbeidsongeschiktheid ingetrokken op grond van:

De onder b genoemde intrekkingsgrond kan met name gebruikt worden in geval van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid, aangezien de vreemdeling dan vaak nog wel gedeeltelijk arbeid verricht en dus nog wel aan de beperking van de aan hem verleende verblijfsvergunning voldoet.

5.5. Samenwerking met de arbeidsbemiddelingsorganisatie en SZW-BES

Voor het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het verrichten van arbeid in loondienst, is het van belang te weten of de vreemdeling nog werkzaam is. Dat wil zeggen of hij nog hetzelfde werk verricht bij dezelfde werkgever als waarvoor aan hem een verblijfsvergunning is verleend.

Om dit te controleren worden bij de aanvraag om verlenging onder meer de volgende bescheiden overgelegd:

  • a. geldige TWV;

  • b. recente werkgeversverklaring.

Daarnaast moet de IND unit Caribisch Nederland informatie inwinnen over de buitenlandse werknemer, bijvoorbeeld over:

  • a. een eventueel ontslag;

  • b. zijn aanspraken op een uitkering;

  • c. eventuele arbeidsbemiddeling.

Op grond van artikel 9.2, eerste lid, BTU-BES kan de IND unit Caribisch Nederland deze informatie inwinnen bij SZW-BES en de arbeidsbemiddelingsorganisatie.

6. Strafbepalingen in de WTU-BES

Werkgever

Een werkgever is strafbaar op grond van artikel 23, tweede lid, WTU-BES wegens het niet nakomen van een vordering van Onze Minister op grond van artikel 6.39 BTU-BES tot het verstrekken van gegevens over vreemdelingen die hij in dienst heeft gehad.

Werknemer

Een werknemer die werkt, zonder dat zijn werkgever over de vereiste TWV beschikt, is strafbaar wegens het niet voldoen aan de beperking en voorschriften (zie artikel 26, eerste lid, WTU-BES).

Een werknemer die van rechtswege toelating heeft op grond van artikel 5a BTU-BES, is op grond van artikel 26, tweede lid, WTU-BES strafbaar als hij de verplichting in artikel 6.38 BTU-BES niet nakomt. Deze verplichting houdt in dat de vreemdeling, die gaat zoeken naar arbeid dan wel arbeid gaat verrichten, hier onmiddellijk mededeling van doet bij de korpschef. Deze verplichting geldt ook als de vreemdeling niet langer voldoet aan de artikelen 6.39 en 6.40 BTU-BES.

Zie voor een algemene toelichting op de strafbepalingen in de WTU-BES hoofdstuk 9.

Hoofdstuk 5. Arbeid als zelfstandige

1. Inleiding

Aan een vreemdeling die een zelfstandig bedrijf uitoefent kan onder voorwaarden een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden verleend onder een beperking die verband houdt met het verrichten van arbeid als zelfstandige (zie artikel 7, zevende lid, WTU-BES en artikel 5.2, eerste lid, onder d, BTU-BES).

Onder ‘zaak’ in de zin van de Wet vestiging bedrijven BES wordt verstaan:

‘elke onderneming, waarin eenig bedrijf, door wien ook wordt uitgeoefend’ (zie artikel 1, eerste lid, Wet vestiging bedrijven BES).

Onder het uitoefenen van een bedrijf/onderneming valt:

  • a. het uitoefenen van een bedrijf, zoals een restaurant of detailhandel;

  • b. het zelfstandig uitoefenen van een bepaald beroep, zoals arts, apotheker, fysiotherapeut, beeldend kunstenaar of sportleraar;

  • c. een zelfstandige zonder personeel.

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt niet verleend aan de vreemdeling die:

  • a. op de loonlijst van een bedrijf in de openbare lichamen staat, maar zelf nog in het buitenland woont;

  • b. geld investeert in een bedrijf in de openbare lichamen, maar zelf verder geen ondernemersactiviteiten verricht;

  • c. arbeid als zelfstandige verricht of wil gaan verrichten die geheel of gedeeltelijk bestaat uit het verrichten van seksuele handelingen met derden of het verlenen van seksuele diensten aan derden (zie artikel 5.21 BTU-BES).

2. Verblijfsvoorwaarden

Ten aanzien van deze voorwaarden zijn de beleidsregels met betrekking tot de algemene voorwaarden van artikel 9, eerste lid, WTU-BES van toepassing. Deze staan in hoofdstuk 3.

Ad c. Voldoende middelen van bestaan

De vreemdeling moet aantonen dat hij door de uitoefening van zijn beroep of bedrijf beschikt over voldoende middelen van bestaan (zie artikel 9, eerste lid, onder c, WTU-BES en artikel 5.33 BTU-BES en de beleidsregels bij deze algemene voorwaarde in hoofdstuk 3, paragraaf 1.9.3.3). Dat wil zeggen dat de vreemdeling een inkomen moet hebben dat ten minste gelijk is aan het bruto-inkomen per maand op grond van de Wet minimumloon BES.

Ad f. Verrichten van arbeid als zelfstandige

Uitoefenen bedrijf:

Vreemdelingen die in de openbare lichamen werkzaamheden als zelfstandige willen verrichten (uitoefenen van een bedrijf of starten van een bedrijf) of die als directeur van een bedrijf werkzaam willen zijn, moeten in het bezit zijn van een daartoe strekkende vergunning op grond van de Wet vestiging bedrijven BES. Deze vestigingsvergunning of directievergunning kan worden aangevraagd bij het Bestuurscollege van het openbare lichaam waar de vreemdeling zich wil vestigen. Op grond van het Besluit uitvoering Wav BES geldt voor zelfstandig ondernemers/directeuren geen TWV-vereiste.

Uitoefenen zelfstandig beroep:

Vreemdelingen die in de openbare lichamen een zelfstandig beroep willen uitoefenen of op andere wijze als zelfstandige hun diensten aanbieden en die niet feitelijk in loondienst zijn, moeten daarvoor ook in het bezit zijn van een vergunning op grond van de Wet vestiging bedrijven BES. Zij vallen onder het begrip zaak in de zin van artikel 1, eerste lid, van de Wet vestiging bedrijven BES.

3. Vereiste bescheiden

  • a. ingevuld en ondertekend aanvraagformulier;

  • b. kopie geldig document voor grensoverschrijding, indien nodig voorzien van een geldige mvv welke is afgegeven voor het gevraagde verblijfsdoel;

  • c. vestigingsvergunning en/of directievergunning, afgegeven door het Bestuurscollege (alleen bij bedrijven);

  • d. uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel;

  • e. cribnummer van het bedrijf;

  • f. referentiebrief van de bank;

  • g. jaarrekening laatste boekjaar, bestaande uit balans en winst- en verliesrekening (bij bestaand bedrijf en aanvraag verlenging);

  • h. verklaring Belastingdienst waaruit blijkt dat aangifte inkomstenbelasting en/of vennootschapsbelasting is gedaan (bij bestaand bedrijf en aanvraag verlenging);

  • i. ondertekende antecedentenverklaring (geïntegreerd in het aanvraagformulier);

  • j. bewijs van goed gedrag (niet ouder dan 3 maanden);

  • k. bewijs onderzoek TBC;

  • l. kopie bewijs ziektekostenverzekering (geïntegreerd in het aanvraagformulier).

Alle stukken moeten zijn opgesteld in het Nederlands of Engels of zijn vertaald door een betrouwbare vertaler.

4. Beperking, arbeidsmarktaantekening en voorschrift

4.1. Beperking

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt verleend onder de beperking: ‘arbeid als zelfstandige ......(aanduiding van het bedrijf)’.

4.2. Arbeidsmarktaantekening

Op de vergunning staat de aantekening: ‘arbeid in loondienst alleen toegestaan indien werkgever beschikt over TWV’.

4.3. Voorschriften

Aan de vergunning is als voorschrift verbonden de verplichting voldoende verzekerd te zijn tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

5. Geldigheidsduur

De geldigheidsduur van de te verlenen verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is een jaar. Deze kan daarna steeds met een jaar worden verlengd, als aan de daarvoor geldende voorwaarden wordt voldaan.

Hoofdstuk 6. Het Nederlands-Amerikaans vriendschapsverdrag

1. Inleiding

Het Verdrag van vriendschap, handel en scheepvaart tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika met bijbehorend Protocol (Trb. 1956, 40) dat integrerend onderdeel uitmaakt van het verdrag (hierna: het Verdrag), heeft als doel de handel tussen Nederland en de Verenigde Staten van Amerika te vergemakkelijken. Het verdrag en Protocol zijn op 5 december 1957 inwerking getreden voor de alle toenmalige landen van het Koninkrijk. Het Verdrag is nog steeds van kracht, en dus ook van toepassing in de openbare lichamen.

Het internationale recht, waaronder verdragen, gaat vóór het recht dat geldt in het Koninkrijk der Nederlanden en eist dat de verdragspartij zijn aangegane verplichtingen nakomt. De wijze waarop verdragsbepalingen in de rechtsorde van het Koninkrijk der Nederlanden doorwerken wordt echter niet geregeld door het internationale recht. Dit is een aangelegenheid van nationaal procedureel recht (zie artikel 9.3 BTU-BES).

2. Voorwaarden

2.1. Verblijfsvoorwaarden

Onderdanen van de Verenigde Staten van Amerika mogen in de openbare lichamen verblijven:

  • a. om handel te drijven tussen de grondgebieden van de twee partijen en zich bezig te houden met daarmee samenhangende of in verband staande werkzaamheden op handelsgebied (zie artikel II, eerste lid, onder a, van het Verdrag);

  • b. om de bedrijfsuitoefening van een onderneming waarin zij een aanzienlijk kapitaal hebben belegd of waarin zij daadwerkelijk bezig zijn dat te doen, te ontwikkelen en te leiden (zie artikel II, eerste lid, onder b, van het Verdrag); en

  • c. voor andere doeleinden met inachtneming van de wetten met betrekking tot de toelating en het verblijf van vreemdelingen (zie artikel II, eerste lid, onder c, van het Verdrag).

De voorwaarden van artikel II, eerste lid, onder a en b, van het Verdrag zijn niet cumulatief, maar alternatief. Dit betekent dat de Amerikaanse onderdaan als regel recht op toegang en verblijf heeft op grond van het Verdrag als hij voldoet aan de voorwaarden die zijn genoemd in één van die beide artikelonderdelen.

Onderdeel c daarentegen verduidelijkt dat het recht op toegang en verblijf van Amerikaanse onderdanen die voor andere doeleinden op het grondgebied van het Koninkrijk wensen te verblijven niet wordt ontleend aan het Verdrag, maar dat daartoe de wetten met betrekking tot de toelating en het verblijf van vreemdelingen in acht moeten worden genomen.

In punt 3 van het Protocol is, voor zover hier van belang, bepaald dat met betrekking tot artikel II, lid 1, onderdanen van de Verenigde Staten van Amerika in een Deel van het Koninkrijk der Nederlanden buiten Europa dezelfde behandeling genieten als Nederlandse onderdanen, die niet in dat Deel zijn geboren.

Daarbij moet de toelatingsvraag worden onderscheiden van de vraag welke rechten of behandeling de toegelatene toekomen. Aanwijzing daarvoor is dat in de Memorie van Toelichting bij de goedkeuringswet (Kamerstukken II, 1955-56, nr. 4338 (R38), nr.3, p. 4, tweede kolom) is vermeld dat na binnenkomst de wettig toegelatene aan het leven in het gastland zal kunnen deelnemen en dat een en ander is geregeld in het derde lid.

De behandeling die een toegelaten Amerikaanse onderdaan in de openbare lichamen toekomt, is als gevolg van artikel II, derde lid, gelijk aan die van Nederlanders, maar als gevolg van punt 3 van het Protocol niet gunstiger dan die van Nederlanders die niet in de openbare lichamen zijn geboren.

Middelen van bestaan

Een onderdaan van de Verenigde Staten van Amerika die, op grond artikel II, eerste lid, onder a of b, van het Verdrag, voorzetting van het verblijf wenst in de openbare lichamen, hoeft niet te voldoen aan het middelenvereiste zoals neergelegd in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, van de WTU-BES, als hij voldoet aan de overige voorwaarden zoals omschreven in dit hoofdstuk.

Overigens zijn de onderdanen van de Verenigde Staten van Amerika in de openbare lichamen onderworpen aan de voor vreemdelingen in het algemeen geldende bepalingen van de WTU-BES. Dit geldt zowel op het gebied van toegang en verblijf als op het gebied van de gronden waarop hun verblijf of voortzetting van verblijf kan worden ontzegd (zie artikel II, vierde lid, van het Verdrag).

Dit sluit de mogelijkheid niet uit om maatregelen toe te passen die noodzakelijk zijn voor de handhaving van de openbare orde en voor de bescherming van de volksgezondheid, de goede zeden en de veiligheid. Hiermee wordt, voor zover hier van belang, bedoeld maatregelen die zijn voorzien bij de WTU-BES, zoals:

  • 1. weigering van de toegang;

  • 2. weigering van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd;

  • 3. weigering van verlenging van een dergelijke vergunning, evenals intrekking ervan;

  • 4. weigering van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd of intrekking daarvan; en

  • 5. ongewenstverklaring.

Op grond van artikel II, vierde lid, van het Verdrag laten de bepalingen van dat artikel namelijk het recht van ieder der Partijen onverlet om maatregelen toe te passen, welke noodzakelijk zijn ter handhaving van de openbare orde en ter bescherming van de volksgezondheid, de goede zeden en de veiligheid. Zoals blijkt uit de memorie van antwoord (Kamerstukken I, 1956-57, nr. 4338 (R38), nr. 140a, p2, rechter kolom) moet onderscheid worden gemaakt tussen het begrip ‘openbare orde’ in het Nederlandse staatsrecht en ditzelfde begrip in verdragen als het onderwerpelijke. Onder ‘maatregelen ter handhaving van de openbare orde’ in de zin van artikel II, vierde lid, van het Verdrag moeten niet alleen incidentele overheidsmaatregelen te voorkoming van onmiddellijk dreigende ordeverstoring worden begrepen, maar ook wettelijke bepalingen welke zijn geschreven met het oog op de handhaving van de openbare orde in de ruimste zin van het woord.

Ad b Bedrijfsuitoefening

Onder het begrip ‘bedrijfsuitoefening van een onderneming’ moet ook worden verstaan een persoon die een Amerikaanse onderneming in de openbare lichamen vertegenwoordigt en in dienst van deze onderneming in een sleutelfunctie werkzaam is (zie punt 2 van het Protocol).

Een vreemdeling die een vrij beroep uitoefent valt in het algemeen onder de werking van het Verdrag. Beroepsbeoefenaren met een zekere publieke taak, dan wel een functie in de gezondheidszorg of publieke veiligheidsector, worden van de werkingssfeer van het Verdrag uitgesloten. De werkzaamheden die iemand uitoefent, zijn daarom van belang bij de bepaling of de vreemdeling onder werking van het Verdrag valt.

Aanzienlijk kapitaal

Hieronder volgt een uitleg van het begrip ‘aanzienlijk kapitaal’ ten aanzien van de diverse mogelijke ondernemingsvormen.

  • a. Eenmanszaak: een zodanig kapitaal, dat de ondernemer zelfstandig het bedrijf kan exploiteren. Dit moet per geval worden bekeken, maar als minimum wordt USD 4.500 aangehouden.

  • b. Vennootschap onder firma (VoF): ten minste 25% van het firmakapitaal, met als minimum USD 4.500.

  • c. Commanditaire vennootschap: voor de beherende vennoot geldt hetzelfde als bij een vennootschap onder firma. De stille vennoot oefent geen bedrijf uit en valt daarom niet onder het bepaalde in het verdrag.

  • d. Besloten vennootschap (BV): ten minste 25% van het gestorte kapitaal. Het gestorte kapitaal is in de openbare lichamen ten minste USD 18.000, zodat het ‘aanzienlijk kapitaal’ ten minste USD 4.500 zal beslaan.

  • e. Naamloze vennootschap (NV): ten minste 25% van het gestorte kapitaal. Het gestorte kapitaal is in de openbare lichamen ten minste USD 45.000, zodat het ‘aanzienlijk kapitaal’ ten minste USD 11.250 zal beslaan.

  • f. Andere ondernemingsvormen: per geval bekijken.

Het moet gaan om eigen kapitaal, niet om geleend geld. Het belegde ‘aanzienlijk kapitaal’ moet op peil worden gehouden. Dit houdt in dat het kapitaal nooit lager mag zijn dan het voor de desbetreffende ondernemingsvorm geldende minimum. De vreemdeling moet ter onderbouwing van zijn aanvraag recente cijfers overleggen die zijn gecontroleerd door een daartoe bevoegde externe deskundige.

De onderneming moet zijn ingeschreven in het handelsregister op het betreffende openbare lichaam met een omschrijving van het bedrijf of de bedrijven die in de onderneming worden uitgeoefend.

Ad a:

Bij een eenmanszaak kan het aanzienlijk kapitaal worden aangetoond met enerzijds een bankafschrift van de onderneming waarop het geïnvesteerde geldbedrag staat én anderzijds de (openings)balans waarop het bedrag staat vermeld achter de rekening ‘Eigen vermogen’ (= de schuld van de zaak aan de eigenaar).

Ad b:

Bij een VoF kan het aanzienlijk kapitaal worden aangetoond met enerzijds een oprichtingsakte (of contract) waarin staat hoe groot de financiële deelname is van iedere vennoot en anderzijds de (openings)balans waarin aan de rechterkant (credit) de rekeningen staan met de bedragen zoals die in de oprichtingsakte staan vermeld. Deze rekeningen heten ‘Vermogen’ en dan de eigen naam van de vennoot. Bij een VoF wordt het woord ‘Eigen’ weggelaten en wordt in plaats daarvan de naam van de vennoot eraan toegevoegd. Dus bijvoorbeeld ‘Vermogen Robinson 100.000 ’. Er kan ook een bankafschrift van de onderneming worden gevraagd als bewijs dat het geld daadwerkelijk is overgemaakt.

Ad c. en d:

Bij een BV en een NV kan het aanzienlijk kapitaal worden aangetoond met de oprichtingsakte.

2.2. Vereiste bescheiden arbeid als zelfstandige op grond van het Verdrag

De vreemdeling moet bij de aanvraag de volgende documenten overleggen:

  • a. een ingevuld en ondertekend aanvraagformulier;

  • b. kopie geldig document voor grensoverschrijding;

  • c. een recent en origineel uittreksel van de inschrijving van de onderneming/ het bedrijf in het handelsregister van de Kamer van Koophandel;

  • d. bewijsstukken waar de ondernemingsvorm uit blijkt;

  • e. bewijsstukken waaruit blijkt dat de vreemdeling een aanzienlijk kapitaal heeft geïnvesteerd in zijn onderneming of bedrijf;

  • f. bewijs van rechtmatig verblijf van de hoofdpersoon;

  • g. een ondertekende antecedentenverklaring (geïntegreerd in het aanvraagformulier);

  • h. bewijs van goed gedrag (niet ouder dan 3 maanden);

  • i. bewijs onderzoek TBC;

  • j. bewijs ziektekostenverzekering (geïntegreerd in het aanvraagformulier).

2.3. Vereiste bescheiden arbeid in loondienst als sleutelpersoneel op grond van het Verdrag

De vreemdeling moet bij de aanvraag de volgende documenten overleggen:

  • a. een ingevuld en ondertekend aanvraagformulier;

  • b. kopie geldig document voor grensoverschrijding;

  • c. een kopie van de arbeidsovereenkomst;

  • d. een ingevulde en ondertekende werkgeversverklaring (zie model MBES29 CTU-BES) niet ouder dan 3 maanden

  • e. kopie paspoort werkgever;

  • f. bewijsstukken dat de vreemdeling werkzaam is als sleutelpersoneel;

  • g. indien vereist: een kopie van de (aanvraag) TWV;

  • h. bewijs van rechtmatig verblijf van de hoofdpersoon;

  • i. ondertekende antecedentenverklaring (geïntegreerd in het aanvraagformulier);

  • j. bewijs van goed gedrag (niet ouder dan 3 maanden);

  • k. bewijs onderzoek TBC;

  • l. bewijs ziektekostenverzekering (geïntegreerd in het aanvraagformulier).

3. Arbeid in loondienst

Als een Amerikaanse vreemdeling (hoofdpersoon) die op grond van het Verdrag in de openbare lichamen verblijft geen arbeid in loondienst als sleutelpersoneel wenst te verrichten, moet wijziging van de vergunning worden gevraagd en moet de werkgever beschikken over een TWV (zie hoofdstuk 4 ‘Arbeid in loondienst’ en punt 11 van het bijbehorende Protocol).

4. Gezinshereniging

Aan de echtgeno(o)t(e) of ongehuwd minderjarig kind – ongeacht hun nationaliteit – van een persoon die op grond van artikel II, eerste lid, onder a of b, van het Verdrag is toegelaten (de hoofdpersoon), kan verblijf worden toegestaan, indien zij hem vergezellen of voor gezinshereniging nareizen.

Het verblijf van de echtgeno(o)t(e) of ongehuwd minderjarig kind van de hoofdpersoon, ongeacht hun nationaliteit, kan met toepassing van artikel 9 WTU-BES worden geweigerd, met uitzondering van het middelenvereiste (artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, WTU-BES). Dit geldt, zolang de hoofdpersoon voldoet aan de voorwaarden van het Verdrag, zowel voor eerste toelating als ook voor de verlengingsaanvraag van de gezinsleden.

5. Beperking, arbeidsmarktaantekening en voorschrift

5.1. Beperking en arbeidsmarktaantekening

Hoofdpersoon

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt, al naar gelang de situatie, verleend onder de beperking:

  • a. ‘arbeid als zelfstandige voor (naam onderneming) op grond van het Nederlands-Amerikaans Vriendschapsverdrag’; of

  • b. ‘arbeid in loondienst als vertegenwoordiger van (naam vertegenwoordigde) op grond van het Nederlands-Amerikaans Vriendschapsverdrag’.

Afhankelijke gezinsleden

De afhankelijke verblijfsvergunning voor bepaalde tijd aan echtgenoten en de minderjarige kinderen wordt verleend onder de beperking: ‘Verblijf bij .............. (naam hoofdpersoon).’

5.2. Voorschrift

Aan de vergunning wordt als voorschrift verbonden de verplichting voldoende te zijn verzekerd tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

Hoofdstuk 7. Studie

1. Inleiding

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan onder voorwaarden worden verleend onder een beperking die verband houdt met het volgen van studie (zie artikel 7, zevende lid, WTU-BES en artikel 5.2, eerste lid, onder h, BTU-BES). Het beleid voor buitenlandse studenten is erop gericht om onder bepaalde voorwaarden vreemdelingen in de gelegenheid te stellen tijdelijk in de openbare lichamen te studeren of een opleiding te volgen.

Uitgangspunten:

  • a. Er moet sprake zijn van een instelling voor hoger onderwijs, dat wil zeggen:

    • hoger beroepsonderwijs;

    • een hogeschool; of

    • universitair onderwijs.

  • b. De verblijfsvergunning voor studie wordt niet verleend voor een opleiding:

    • aan het voortgezet onderwijs; of

    • aan het lager- of middelbaar beroepsonderwijs,

    aangezien het economisch belang van de openbare lichamen hiermee onvoldoende is gediend.

De voorwaarden voor verblijf voor studie aan het hoger onderwijs staan in artikel 9, eerste lid, WTU-BES en in dit hoofdstuk.

2. Studenten die al in het bezit zijn van een verblijfsvergunning voor een ander doel

Vreemdelingen die al in het bezit zijn van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met een ander doel, bijvoorbeeld gezinshereniging of arbeid, kunnen ook een studie volgen in de openbare lichamen. Zij hoeven daarvoor geen wijziging van hun verblijfsvergunning voor studie aan te vragen, wanneer zij nog aan de voorwaarden van de aan hen verleende verblijfsvergunning voldoen.

3. Aanvraag gedurende verblijf in de vrije termijn

Mvv-plichtige vreemdelingen

De vreemdeling die:

  • a. mvv-plichtig is; en

  • b. die verblijf beoogt in de openbare lichamen voor het volgen van een studie,

moet een aanvraag om een mvv indienen, terwijl hij nog verblijft in zijn land van herkomst of bestendig verblijf. De vreemdeling moet de beslissing op de aanvraag om een mvv ook daar afwachten en niet, vooruitlopend op die beslissing, de openbare lichamen inreizen. De vreemdeling kan dus niet met een studie starten in de openbare lichamen voordat de IND-unit Caribisch Nederland positief op de aanvraag om een mvv heeft beslist.

Als een mvv-plichtige vreemdeling in de openbare lichamen verblijft zonder dat hij een geldige mvv heeft en hij gedurende zijn verblijf in de vrije termijn een aanvraag indient om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het volgen van een studie, dan verstrijkt de vrije termijn op de achtste dag na het indienen van die aanvraag (zie artikel 5a WTU-BES en artikel 4.4, eerste lid, onder c, BTU-BES).

Als een mvv-plichtige vreemdeling in de openbare lichamen verblijft zonder dat hij een geldige mvv heeft en er doen zich andere omstandigheden voor, waaruit kan worden afgeleid dat hij het voornemen heeft langer dan drie maanden in de openbare lichamen te verblijven, dan verstrijkt de vrije termijn uiterlijk op de achtste dag nadat deze omstandigheden zich hebben voorgedaan (zie artikel 4.4, tweede lid, BTU-BES). Dit is bijvoorbeeld het geval bij inschrijving gedurende de vrije termijn als student bij een onderwijsinstelling voor een studie die langer dan drie maanden duurt.

Het starten van een studie in de vrije termijn zonder in het bezit te zijn van een geldige mvv heeft dus twee gevolgen:

  • 1. de vrije termijn eindigt;

  • 2. de ingediende aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt afgewezen, omdat de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv voor het volgen van studie.

Niet mvv-plichtige vreemdelingen

De niet mvv-plichtige vreemdeling kan wel gedurende zijn verblijf in de vrije termijn een aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het volgen van studie indienen.

Het gevolg daarvan is ook:

  • a. dat de vrije termijn eindigt op de achtste dag na het indienen van de aanvraag; of

  • b. nadat zich andere omstandigheden hebben voorgedaan waaruit blijkt dat de vreemdeling het voornemen heeft langer dan drie maanden in de openbare lichamen te verblijven.

Deze aanvraag wordt in elk geval niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv. Bovendien heeft het indienen van de aanvraag om verlening van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in dit geval in beginsel tot gevolg dat de uitzetting achterwege blijft (zie artikel 5.1, eerste lid, BTU-BES). De vreemdeling kan gedurende de periode dat de aanvraag in behandeling is, een document vragen bij de IND-unit Caribisch Nederland, waarin een aantekening is gemaakt over de verblijfsrechtelijke positie.

4. Verblijfsvoorwaarden

Ten aanzien van deze voorwaarden zijn de beleidsregels met betrekking tot de algemene voorwaarden van artikel 9, eerste lid, WTU-BES van toepassing. Zie hoofdstuk 3.

Ad c Middeleneis

De financiële middelen van de vreemdeling moeten toereikend zijn om zijn studie, kosten van levensonderhoud en het college- of lesgeld te kunnen betalen gedurende de periode dat hij in de openbare lichamen wil verblijven.

Voldoende middelen van bestaan

Om te kunnen beoordelen of de vreemdeling beschikt over voldoende middelen van bestaan moet eerst gekeken worden door wie de studie en het verblijf worden bekostigd. Dit kan zijn:

  • a. de vreemdeling zelf of een buiten de openbare lichamen gevestigde persoon of rechtspersoon; of

  • b. door een in de openbare lichamen gevestigde persoon of rechtspersoon.

Ad a. Bekostiging door de vreemdeling of buiten de openbare lichamen gevestigde (rechts)persoon

Middelen van bestaan kunnen dan bijvoorbeeld zijn:

  • 1. een geldelijke bijdrage (bijvoorbeeld een studiebeurs) van een internationale organisatie in het land van herkomst, door of vanwege de Nederlandse regering of van een particulier fonds;

  • 2. een geldelijke bijdrage van de werkgever als sprake is van uitzending van de vreemdeling door zijn werkgever;

  • 3. een geldelijke bijdrage van een familielid of andere persoon in het land van herkomst van de vreemdeling;

  • 4. een geldbedrag (bijvoorbeeld spaargeld) op een bankrekening van de vreemdeling zelf.

Let op:

De vreemdeling die een aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor studie heeft ingediend of die in het bezit is van deze vergunning, mag zijn studie niet bekostigen door het verrichten van arbeid in loondienst of als zelfstandige. Hij mag wel arbeid verrichten van bijkomstige aard. Zie hiervoor hoofdstuk 3/7.

De geldelijke bijdrage (het bruto-inkomen) die de vreemdeling per maand ontvangt moet tenminste gelijk zijn aan USD 559 per maand, aangevuld met college- of lesgelden.

Als de vreemdeling een bedrag ineens ontvangt voor het gehele studiejaar, moet dit bedrag tenminste gelijk zijn aan 12 x USD 559 + college- of lesgeld.

Voorbeeld

Vincent wil op Saba studeren en heeft een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor studie aangevraagd. Hij krijgt een studiebeurs van een organisatie uit de Verenigde Staten. Deze betaalt de beurs per jaar in zijn geheel uit aan het begin van het studiejaar op de bankrekening van Vincent in de Verenigde Staten. Deze beurs bedraagt voor het eerste studiejaar in totaal USD 25.000. Het collegegeld is USD 15.600 voor het eerste studiejaar (USD 7.800 per semester). Het bruto-inkomen van Vincent moet gelijk zijn aan 12 x USD 559 + USD 15.600 = USD 22.308. Zijn beurs is USD 25.000. Het bruto-inkomen van Vincent, aangevuld met college- of lesgeld, is dus in dit geval voldoende.

Ad b. Bekostiging door een in de openbare lichamen gevestigde persoon of instelling/organisatie

Middelen van bestaan kunnen dan bijvoorbeeld zijn:

  • 1. een geldelijke bijdrage van een in de openbare lichamen gevestigd bedrijf;

  • 2. een geldelijke bijdrage van een in de openbare lichamen gevestigd familielid of andere persoon.

De vreemdeling moet aantonen dat de financiële positie van deze (rechts)persoon toereikend is om de studie, het levensonderhoud en het college- of lesgeld te kunnen bekostigen. Toereikend wil zeggen dat de financier over voldoende middelen van bestaan moet beschikken om in zijn eigen onderhoud (en eventueel in dat van zijn gezin) en dat van de vreemdeling te kunnen voorzien.

Dit betekent dat het bruto-inkomen van de financier op maandbasis tenminste gelijk moeten zijn aan de norm als genoemd in hoofdstuk 3, paragraaf 1.9.3.3 + USD 559 + college- of lesgeld (omgerekend naar een maandbedrag).

De financier moet daarnaast een garantverklaring ondertekenen (zie model MBES26).

De garantverklaring kan niet worden ondertekend door de onderwijsinstelling zelf. Deze zal immers niet de financier zijn van de studie en het levensonderhoud van de vreemdeling.

Bij de berekening van het bruto-inkomen van de in de openbare lichamen gevestigde persoon kan in bepaalde gevallen het inkomen van de echtgenoot of (geregistreerd) partner worden meegeteld. Zie hiervoor de regels in hoofdstuk 3, paragraaf 1.9.3.1), De garantverklaring moet dan ook door de echtgenoot of (geregistreerd) partner worden ondertekend.

Zelfstandige middelen van bestaan

Artikel 5.32, eerste lid, BTU-BES bepaalt welke inkomensbronnen in ieder geval zelfstandig zijn. Daarnaast kunnen middelen van bestaan ook zelfstandig zijn als ze afkomstig zijn uit andere inkomensbronnen dan genoemd in artikel 5.32, eerste lid, BTU-BES. Middelen van bestaan die afkomstig zijn uit de in onder ad c en d genoemde inkomensbronnen zijn zelfstandige middelen van bestaan.

Duurzame middelen van bestaan

Middelen van bestaan zijn duurzaam als ze nog één jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven (zie artikel 5.34, eerste lid, BTU-BES en hoofdstuk 3, paragraaf 1.9.3.2). Uitzondering: als de student korter dan één jaar in de openbare lichamen wil verblijven voor studie, moeten de middelen van bestaan beschikbaar zijn voor de daadwerkelijke duur van het verblijf. Als hij dus een verblijf van zes maanden voor studie wil, moet hij aantonen dat hij voor die periode over voldoende middelen van bestaan beschikt.

De bekostiging van de studie kan op twee manieren plaatsvinden:

  • a. door een periodieke geldstroom;

  • b. door een geldbedrag op een (buitenlandse) bankrekening.

Ad a. Bekostiging door een periodieke geldstroom

Bekostiging door periodieke betalingen kunnen afkomstig zijn van zowel een buiten als binnen de openbare lichamen gevestigde persoon of instelling. Deze middelen zijn duurzaam als door de vreemdeling voldoende zekerheid is verschaft over het ongestoorde verloop van de periodieke geldstroom aan de hand van een verklaring van een bank.

Ad b. Geld op een (buitenlandse) bankrekening

Als de student beschikt over een bedrag op een (buitenlandse) bankrekening, moet dit bedrag minimaal gelijk zijn aan USD 559 x 12 maanden (of zoveel minder als de daadwerkelijke duur van het verblijf) + het verschuldigde college- of lesgeld. Het geld dat op de (buitenlandse) bankrekening is gestort, hoeft niet afkomstig te zijn van de student zelf. Voorwaarde is wel dat de bankrekening uitsluitend op naam van de student is gesteld.

Ad f. (Voorlopige) inschrijving aan een in de CTU-BES genoemde onderwijsinstelling

Onderwijsinstellingen:

De verblijfsvergunning kan worden verleend als sprake is van (voorlopige) inschrijving aan één van de volgende onderwijsinstellingen die voltijds hoger onderwijs aanbieden:

  • 1. Saint James School of Medicine (Bonaire);

  • 2. International University School of Medicine Foundation (Bonaire);

  • 3. Saba University (Saba).

De verblijfsvergunning kan ook worden verleend als sprake is van (voorlopige) inschrijving aan een onderwijsinstelling die voltijds hoger onderwijs aanbiedt en die voldoet aan de voorwaarden van de overgangsregeling van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap betreffende de verkrijging van de status van rechtspersoon voor hoger onderwijs.

(Voorlopige) inschrijving:

De vreemdeling moet aantonen dat hij voor een studie aan één van de hiervoor genoemde in de openbare lichamen gevestigde onderwijsinstellingen voor voltijds hoger onderwijs is of zal worden ingeschreven. Dit kan hij aantonen door een verklaring te overleggen die is afgegeven door het College van Bestuur of het bevoegd gezag van de onderwijsinstelling.

Ad g Schriftelijke verklaring van tijdelijk verblijf (studentenverklaring)

Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het volgen van een studie is tijdelijk (zie artikel 5.3, tweede lid, onder c, BTU-BES). Dit betekent dat de vreemdeling die een verblijfsvergunning voor studie heeft, bij tussentijdse beëindiging van de studie of als de studie niet tijdig (dus niet binnen de maximale verblijfsduur) is afgerond, de openbare lichamen moet verlaten. De vreemdeling moet een verklaring ondertekenen dat hij ermee bekend is dat hij alleen voor het verblijfsdoel studie in de openbare lichamen mag verblijven.

Voor vreemdelingen met een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor studie geldt een maximale verblijfsduur. De maximale verblijfsduur is afhankelijk van de studielast van de studie die wordt gevolgd en bedraagt één jaar meer dan die studielast. Als de vreemdeling de studie niet binnen de maximale verblijfsduur afrondt, is sprake van onvoldoende studievoortgang. In dat geval wordt de verblijfsvergunning niet verlengd en komt de vreemdeling ook niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning voor het volgen van een andere studie.

Verandering van studie

Als de vreemdeling tussentijds van studie verandert (van een studie met een studielast van meer dan vier jaar in een andere studie, of andersom), wordt de tijd die al is gestudeerd afgetrokken van de studielast van de nieuwe studie.

Voorbeeld

Alice, van Amerikaanse nationaliteit, gaat geneeskunde studeren (studielast 6 jaar). Maximale verblijfsduur voor deze studie is 7 jaar. Na één jaar breekt zij deze studie af en gaat een hoger beroepsopleiding volgen (studielast 4 jaar). De maximale verblijfsduur is bij deze studie normaliter 5 jaar. Doordat zij al 1 jaar heeft gestudeerd, heeft zij nog een maximale verblijfsduur voor studiedoeleinden van 4 jaar over (4 jaar studielast – 1 jaar al gestudeerd +1 jaar extra).

Als de vreemdeling binnen de maximale verblijfsduur de studie afrondt en een nieuwe studie begint, is de maximale verblijfsduur niet van toepassing. In dat geval is immers geen sprake van onvoldoende studievoortgang. Als hij aan alle voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning voor studie voldoet, wordt opnieuw een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor studie verleend. De berekening van de maximale verblijfsduur begint dan opnieuw.

Voorbeeld

Jason, van Canadese nationaliteit, rondt binnen de maximale verblijfsduur zijn medische studie af. Hij wil nu een ‘master of business administration’ gaan volgen. Omdat hij zijn medische studie binnen de maximale verblijfsduur heeft afgerond, wordt aan hem nu opnieuw een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het volgen van zijn nieuwe studie verleend, mits hij ook aan alle overige voorwaarden voldoet.

Als sprake is van een bachelor/masterstructuur wordt de studielast voor de bacheloropleiding en de masteropleiding bij elkaar opgeteld. De maximale verblijfsduur bedraagt één jaar meer dan die studielast. Het is niet noodzakelijk dat de master aan dezelfde instelling wordt gevolgd als de bachelor. Als de vreemdeling een schakeljaar volgt tussen HBO bachelor en universitaire master wordt de maximale verblijfsduur met één jaar verlengd.

5. Vereiste bescheiden

  • a. ingevuld en ondertekend aanvraagformulier;

  • b. kopie geldig paspoort, indien nodig voorzien van een geldige mvv welke is afgegeven voor het gevraagde verblijfsdoel;

  • c. bewijs van zelfstandige, duurzame en voldoende middelen van bestaan. Te weten:

    • 1. een verklaring van een bank dat er maandelijks een bedrag tenminste gelijk aan USD 559 + 1/12 deel van het verschuldigde college- of lesgeld, zal worden overgemaakt op een ten name van de vreemdeling gestelde (buitenlandse) bankrekening; of

    • 2. een verklaring van een bank dat er op een ten name van de vreemdeling gestelde (buitenlandse) bankrekening een bedrag beschikbaar is, dat tenminste gelijk is aan USD 559 x 12 maanden (of zoveel minder als het aantal maanden dat de voorgenomen studie in de openbare lichamen zal duren) + het verschuldigde college- of lesgeld; en

    • 3. bij bekostiging door een in de openbare lichamen gevestigde persoon of instelling/organisatie: bijgevoegde garantverklaring volledig ingevuld en ondertekend door de lokale garantsteller (betreffende persoon of instelling/organisatie die de studie bekostigt), samen met een bewijs van de Belastingdienst inzake het vastgesteld belastbaar inkomen van de garantsteller en zijn eventuele echtgenoot of (geregistreerd) partner.

  • d. verklaring, afgegeven door het College van Bestuur of het bevoegd gezag van een in de openbare lichamen gevestigde onderwijsinstelling voor voltijds hoger onderwijs, waaruit blijkt dat de vreemdeling daar (voorlopig) is ingeschreven voor een voltijds studie hoger onderwijs;

  • e. ondertekende bewustverklaring tijdelijk verblijfsrecht;

  • f. ondertekende antecedentenverklaring (geïntegreerd in het aanvraagformulier);

  • g. gelegaliseerde verklaring van goed gedrag, afgegeven door een bevoegde autoriteit in het land van herkomst (niet ouder dan drie maanden op het moment van de aanvraag);

  • h. (indien van toepassing) bewijs onderzoek TBC;

  • i. kopie bewijs ziektekostenverzekering;

  • j. een door de onderwijsinstelling ondertekende schriftelijke garantstelling.

Buitenlandse trust

Als de studie wordt bekostigd met middelen die afkomstig zijn uit een buiten de openbare lichamen aanwezige trust, kan het zijn dat er wel sprake is van een referent in de openbare lichamen gevestigde referent, die kan optreden als tussenpersoon/vertegenwoordiger van de trust. Deze referent is dan mogelijk niet gerechtigd om zelf te bepalen hoeveel er vanuit de trust wordt betaald ten behoeve van de studie en het levensonderhoud van de student. In dat geval is sprake van een buiten de openbare lichamen gevestigde (rechts)persoon die de studie en het levensonderhoud bekostigt en moeten de onder c1 of c2 genoemde bescheiden worden overgelegd als bewijs dat zelfstandige en duurzaam wordt beschikt over voldoende middelen van bestaan.

Alle stukken moeten zijn opgesteld in het Nederlands of Engels of zijn vertaald door een betrouwbare vertaler.

6. Beperkingen, arbeidsmarktaantekeningen en voorschrift

6.1. Beperking

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking: ‘Studie aan (naam onderwijsinstelling) te ......................... (plaatsnaam)’.

Dit verblijfsrecht is tijdelijk van aard. Dit moet uitdrukkelijk in de beschikking waarbij de verblijfsvergunning wordt verleend, worden vermeld.

6.2. Arbeidsmarktaantekening

Op de verblijfsvergunning staat de aantekening: ‘arbeid niet toegestaan met uitzondering van arbeid van bijkomende aard; TWV vereist’.

6.3. Voorschriften

  • a. De verplichting voldoende verzekerd te zijn tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of psychiatrische inrichting;

  • b. Een door de onderwijsinstelling ondertekende schriftelijke garantstelling.

De schriftelijke garantstelling door de onderwijsinstelling is hier een voorschrift tot het stellen van zekerheid als bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, onder b, BTU-BES.

De schriftelijke garantverklaring genoemd in paragraaf 3, onder c, sub 1 dient om aan te tonen dat wordt voldaan aan het middelenvereiste.

7. Het verrichten van arbeid

Als stagiair

Als de vreemdeling als onderdeel van de opleiding als stagiair wordt tewerkgesteld kan voor maximaal een jaar een TWV worden verleend (zie artikel 14, eerste lid, Besluit uitvoering Wav BES). Voorwaarde is onder meer dat de werkgever beschikt over een stageovereenkomst met de desbetreffende student en onderwijsinstelling.

Arbeid van bijkomende aard

Een vreemdeling die in het bezit is van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor studie mag arbeid van bijkomende aard verrichten. Het gaat hier om arbeid van maximaal 10 uur per week of seizoenarbeid in de maanden juni, juli en augustus. Voor het verrichten van arbeid van bijkomende aard is een TWV vereist. Deze kan voor de duur van maximaal een jaar worden verleend (zie artikel 16, eerste lid, Besluit uitvoering Wav BES).

8. Gezinshereniging

Aan de echtgeno(o)t(e) of (geregistreerde) partner en de minderjarige kinderen van de student kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verband houdend met gezinshereniging worden verleend, mits wordt voldaan aan de voor die beperking geldende voorwaarden, met uitzondering van de voorwaarde die betrekking heeft op het niet-tijdelijk verblijf van de hoofdpersoon (zie artikel 5.9, tweede lid, BTU-BES).

Het verblijfsrecht van de hoofdpersoon/student is tijdelijk (zie artikel 5.3, tweede lid, onder c, BTU-BES). Artikel 5.9, tweede lid, BTU-BES en bovenstaande beleidsregel maken het mogelijk dat ook in dat geval een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verband houdend met gezinshereniging kan worden verleend.

Voor de overige verblijfsvoorwaarden en de vereiste bescheiden wordt verwezen hoofdstuk 11 CTU-BES.

Middelenvereiste

In geval van gezinshereniging bij een student zijn de middelen voldoende als wordt beschikt over het in hoofdstuk 3, paragraaf 1.9.3.3. genoemde normbedrag voor gezinshereniging in plaats van de in paragraaf 4 genoemde USD 559. Deze bedragen moeten dus niet bij elkaar opgeteld worden. Wel moet de student daarnaast voor zijn verblijfsrecht als student nog beschikken over middelen ter hoogte van het bedrag van het verschuldigde college- of lesgeld.

9. Verandering van opleiding of onderwijsinstelling

Wijziging van onderwijsinstelling

Voor verandering van onderwijsinstelling moet wijziging gevraagd worden van de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend. De totale termijn op grond waarvan verblijf in de openbare lichamen voor studie is toegestaan mag echter de maximale verblijfsduur niet mag overschrijden.

Wijziging van opleiding

Voor verandering van opleiding bij dezelfde onderwijsinstelling hoeft geen wijziging van de beperking van de verblijfsvergunning te worden gevraagd. Ook hier geldt dat de maximale verblijfsduur niet mag worden overschreden als bij dezelfde onderwijsinstelling van opleiding wordt veranderd, terwijl de eerdere opleiding nog niet is afgerond.

Verklaring onderwijsinstelling

Het volgen van een studie/opleiding is primair gericht op voltooiing ervan. Daarom is een verklaring van de onderwijsinstelling nodig, waaruit blijkt dat voltooiing van de studie/opleiding binnen het resterende deel van de maximale verblijfsduur mogelijk is. De vreemdeling legt deze verklaring over bij de aanvraag om wijziging van de beperking van de verblijfsvergunning. Wanneer van opleiding wordt veranderd binnen dezelfde onderwijsinstelling legt de vreemdeling deze verklaring over bij de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning.

Hoofdstuk 8. Gepensioneerden en renteniers

1. Inleiding

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan onder voorwaarden worden verleend onder een beperking die verband houdt met verblijf als gepensioneerde of rentenier (zie artikel 7, zevende lid, WTU-BES en artikel 5.2, eerste lid, onder f, BTU-BES).

Het verblijf als gepensioneerde of rentenier moet het algemeen belang dienen van de openbare lichamen. Voor gepensioneerden en renteniers is dat het economisch belang. Dat wil zeggen dat van het verblijf van de vreemdeling als gepensioneerde of rentenier een stimulerende werking uit gaat op de economie van de openbare lichamen.

Gepensioneerde:

Onder een gepensioneerde wordt verstaan een vreemdeling die:

  • a. naar de openbare lichamen komt en een geslaagd beroep doet op de overgangsregeling voor penshonado’s/renteniers in artikel X en XI van de Invoeringswet fiscaal stelsel BES; of

  • b. een pensioenuitkering ontvangt en naar de openbare lichamen komt om zich daar te vestigen en van zijn oude dag te genieten.

Rentenier:

Onder een rentenier wordt verstaan een vermogende vreemdeling die:

  • a. naar de openbare lichamen komt en een geslaagd beroep doet op de overgangsregeling voor penshonado’s/renteniers in artikel X en XI van de Invoeringswet fiscaal stelsel BES; of

  • b. naar de openbare lichamen komt om zich daar te vestigen dan wel tijdelijk te verblijven en van eigen inkomsten, bijvoorbeeld uit eigen vermogen, te leven.

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan onder een beperking verband houdend met verblijf als gepensioneerde of rentenier wordt verleend als de vreemdeling voldoet aan de onder paragraaf 2, 3.2 of 4.2 van dit hoofdstuk genoemde voorwaarden. Als hij niet voldoet aan één of meer van deze voorwaarden, wordt de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning afgewezen.

2. Vreemdelingen die een beroep doen op de penshonado/rentenierswetgeving

De ‘penshonado/rentenierregeling’ uit de artikelen 23B, 23C, 23D en 23E van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 zal op grond van artikel 13b van de Wet geldstelsel BES na de transitie tot 1 januari 2011 ongewijzigd worden voortgezet. Dit betekent dat voor zover een gepensioneerde of rentenier op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van de transitie rechten en verplichtingen heeft op grond van genoemde regeling, deze rechten en verplichtingen daarna door blijven lopen.

Overgangsrecht

In artikel X en XI van de Invoeringswet fiscaal stelsel BES is een overgangsrecht opgenomen. In dit overgangsrecht wordt aangegeven dat de ‘penshonado/rentenierregeling’ uit de artikelen 23B, 23C, 23D en 23E van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 wordt voortgezet tot maximaal 1 januari 2015 voor de belastingplichtige die:

  • in de openbare lichamen woont; en

  • een dag voor 1 januari 2011 in aanmerking kwam voor de ‘penshonado/rentenierregeling’; en

  • voldoet aan de gestelde voorwaarden om in aanmerking te komen voor de ‘penshonado/rentenierregeling’ zoals genoemd in de artikelen 23B, 23C, 23D en 23E van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943.

In de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 staan de voorwaarden vermeld waaraan een vreemdeling of Nederlander moet voldoen om een beroep te kunnen doen op de ‘penshonado/rentenierregeling’. Eén van de voorwaarden is dat men voor onbepaalde tijd toegelaten moet zijn. Dit betekent dat men in het bezit moet zijn van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd of een verklaring dat men toelating van rechtswege heeft, dan wel dat men als Nederlander was toegelaten op grond van artikel 1 Landsverordening toelating en uitzetting.

Het enkel voldoen aan de voorwaarden van de fiscale ‘penshonado/rentenierregeling’ is op zichzelf geen grond voor toelating.

3. Reguliere gepensioneerden en renteniers

3.1. Inleiding

Een vreemdeling die geen beroep doet of kan doen op de fiscale ‘penshonado/rentenierregeling’, maar die zich wel als gepensioneerde of rentenier in de openbare lichamen wil vestigen, kan in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als gepensioneerde of rentenier’ als hij voldoet aan de onder 3.2 genoemde voorwaarden.

3.2. Verblijfsvoorwaarden

Ten aanzien van deze voorwaarden zijn de beleidsregels met betrekking tot de algemene voorwaarden van artikel 9, eerste lid, WTU-BES van toepassing. Deze staan in hoofdstuk 3.

Ad c en d.

De middelen van bestaan van een gepensioneerde of rentenier zijn voldoende, zelfstandig en duurzaam als:

  • a. sprake is van inkomsten uit pensioen of uit andere bron van ten minste het normbedrag als genoemd in hoofdstuk 3, paragraaf 1.9.3.3;

  • b. over deze inkomsten de verschuldigde premies en belasting worden afgedragen.

Een pensioenuitkering moet op het tijdstip waarop de aanvraag om een verblijfsvergunning is ontvangen of de beschikking wordt gegeven nog ten minste één jaar beschikbaar zijn. Dit kan worden aangetoond met een verklaring of brief van het pensioenfonds.

3.3. Vereiste bescheiden

  • a. ingevuld en ondertekend aanvraagformulier;

  • b. kopie geldig document voor grensoverschrijding, indien nodig voorzien van een geldige mvv welke is afgegeven voor het gevraagde verblijfsdoel;

  • c. bewijs van zelfstandige, duurzame en voldoende middelen van bestaan. Te weten:

    • 1. bij renteniers: een verklaring van een bank waarin de hoogte van het saldo van de op naam van de aanvrager gestelde bankrekening(en) staat vermeld; en

    • 2. bij renteniers: een verklaring van een lokaal gevestigde accountant of accountantskantoor waarin de hoogte van het laatstgenoten bruto jaarinkomen van de aanvrager en de hoogte van het vermogen van de aanvrager vermeld staat; en

    • 3. bij gepensioneerden: een verklaring of brief van het pensioenfonds waaruit de hoogte en duur van de ontvangen pensioenuitkering blijkt; en

    • 4. bij renteniers en gepensioneerden: bescheiden betreffende andere middelen van bestaan dan uit pensioen; en

    • 5. bij renteniers en gepensioneerden: verklaring Belastingdienst waaruit blijkt dat de verschuldigde premies en belasting zijn betaald over de inkomsten.

  • d. eigendomsbewijs eigen woning in de openbare lichamen (notariële akte) of een huurovereenkomst van een woning in de openbare lichamen; en

  • e. een uittreksel uit de basisadministratie persoonsgegevens waaruit blijkt dat de vreemdeling zijn hoofdverblijf heeft in de woning genoemd onder d).

  • f. ondertekende antecedentenverklaring (geïntegreerd in het aanvraagformulier);

  • g. bewijs van goed gedrag, afgegeven door een bevoegde autoriteit (niet ouder dan drie maanden op het moment van indiening van de aanvraag);

  • h. bewijs onderzoek TBC;

  • i. kopie bewijs ziektekostenverzekering (geïntegreerd in het aanvraagformulier).

Ad d

Er moet altijd gecontroleerd worden of de vreemdeling hoofdverblijf heeft in de betreffende woning in de openbare lichamen. Dit kan bijvoorbeeld aangetoond worden doordat blijkt dat de vreemdeling op het adres van de woning ingeschreven staat bij Burgerzaken.

Alle stukken moeten zijn opgesteld in het Nederlands of Engels of zijn vertaald door een betrouwbare vertaler.

4. Overwinteraars

4.1. Inleiding

Overwinteraars zijn Nederlanders en vreemdelingen die gedurende een periode van maximaal zes maanden per jaar in de openbare lichamen verblijven, veelal gedurende de wintermaanden in het land van herkomst.

Voor Nederlanders geldt een vrije termijn van zes maanden binnen een tijdvak van een jaar (zie artikel 4.2, BTU-BES) gedurende welke zij in de openbare lichamen kunnen verblijven.

Vreemdelingen die in de openbare lichamen willen overwinteren dan wel als toerist tijdelijk, gedurende een periode van maximaal zes maanden binnen een tijdvak van een jaar, in de openbare lichamen willen verblijven, kunnen een aanvraag indienen om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als gepensioneerde of rentenier’. Dit betreft een tijdelijk verblijfsrecht en moet uitdrukkelijk in de beschikking waarbij de verblijfsvergunning wordt verleend worden vermeld (zie artikel 5.3, derde lid, BTU-BES).

4.2. Verblijfsvoorwaarden

Ten aanzien van deze voorwaarden zijn de beleidsregels met betrekking tot de algemene voorwaarden van artikel 9, eerste lid, WTU-BES van toepassing. Deze staan in hoofdstuk 3.

Ad c en d.

De middelen van bestaan zijn voldoende, zelfstandig en duurzaam als:

  • a. sprake is van inkomsten uit pensioen of uit andere bron van ten minste het normbedrag als genoemd in hoofdstuk 3, paragraaf 1.9.3.3.

  • b. over deze inkomsten de verschuldigde premies en belasting worden afgedragen.

Een pensioenuitkering moet op het tijdstip waarop de aanvraag om een verblijfsvergunning is ontvangen of de beschikking wordt gegeven nog ten minste één jaar beschikbaar zijn. Dit kan worden aangetoond met een verklaring of brief van het pensioenfonds.

4.3. Vereiste bescheiden

  • a. ingevuld en ondertekend aanvraagformulier;

  • b. kopie geldig document voor grensoverschrijding, indien nodig voorzien van een geldige mvv welke is afgegeven voor het gevraagde verblijfsdoel;

  • c. bewijs van zelfstandige, duurzame en voldoende middelen van bestaan. Te weten:

    • 1. een verklaring of brief van het pensioenfonds waaruit de hoogte en duur van de ontvangen pensioenuitkering blijkt; of

    • 2. bescheiden betreffende andere middelen van bestaan dan uit pensioen.

  • d. ondertekende antecedentenverklaring (geïntegreerd in het aanvraagformulier);

  • e. bewijs van goed gedrag (niet ouder dan drie maanden);

  • f. bewijs onderzoek TBC;

  • g. kopie bewijs ziektekostenverzekering (geïntegreerd in het aanvraagformulier).

Alle stukken moeten zijn opgesteld in het Nederlands of Engels of zijn vertaald door een betrouwbare vertaler.

5. Beperking, arbeidsmarktaantekening en voorschrift

5.1. Beperking

Als door de vreemdeling aan de hierboven in 2.2, 3.2 dan wel 4.2 genoemde voorwaarden wordt voldaan, wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend onder de beperking: ‘verblijf als gepensioneerde of rentenier’.

5.2. Geldigheidsduur

Gepensioneerden of renteniers niet zijnde overwinteraars

De geldigheidsduur van de te verlenen verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is een jaar. Deze kan daarna steeds met een jaar verlengd worden, als aan de daarvoor geldende voorwaarden wordt voldaan.

Overwinteraars

De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is maximaal zes maanden per jaar en is tijdelijk van aard. De tijdelijkheid moet altijd uitdrukkelijk in de beschikking waarbij de verblijfsvergunning wordt verleend, worden vermeld.

De geldigheidsduur van deze verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan niet worden verlengd. Als de vreemdeling in een volgend tijdvak van een jaar opnieuw als overwinteraar in de openbare lichamen wil verblijven, dan moet hij daarvoor een nieuwe aanvraag voor verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd indienen.

5.3. Arbeidsmarktaantekening

Op de verblijfsvergunning staat de aantekening: ’arbeid in loondienst alleen toegestaan indien de werkgever beschikt over TWV’.

5.4. Voorschriften

De verplichting voldoende verzekerd te zijn tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of psychiatrische inrichting.

Hoofdstuk 9. Investeerders

1. Inleiding

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan onder voorwaarden worden verleend onder een beperking die verband houdt met verblijf als investeerder (zie artikel 7, zevende lid, WTU-BES en artikel 5.2, eerste lid, onder k, BTU-BES).

Het verblijf als investeerder moet het algemeen belang van de openbare lichamen dienen. Voor investeerders is dat het economisch belang. Met de toelating van een vreemdeling moet een wezenlijk belang worden gediend binnen de openbare lichamen.

Onder ‘wezenlijk belang’ wordt verstaan:

‘het inbrengen van buitenlandse deviezen waarmee een bijdrage geleverd wordt aan de economische ontwikkeling van de gemeenschap binnen de openbare lichamen’.

Onder het inbrengen van ‘ buitenlandse deviezen’ valt:

  • a. investeren in onroerend goed; of

  • b. een zakelijke investering.

De verblijfsvergunning biedt de mogelijkheid aan kapitaalkrachtige vreemdelingen om een langere periode in de openbare lichamen te kunnen verblijven zonder dat zij zich zakelijk moet vestigen in de openbare lichamen of hoofdverblijf moeten hebben in de openbare lichamen.

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan onder een beperking verband houdend met verblijf als investeerder worden verleend als de vreemdeling voldoet aan de onder 2 genoemde verblijfsvoorwaarden. Als de vreemdeling niet voldoet aan één of meer van deze voorwaarden, wordt de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning afgewezen.

2. Verblijfsvoorwaarden

Ten aanzien van deze voorwaarden zijn de beleidsregels met betrekking tot de algemene voorwaarden van artikel 9, eerste lid, WTU-BES van toepassing. Deze staan in hoofdstuk 3.

Ad c:

De vreemdeling moet een zakelijke investering doen en/of onroerend goed aanschaffen met een totale waarde van tenminste USD 365.000,00. Deze investering moet binnen 18 maanden na de eerste aanvraag zijn verwezenlijkt.

Ad f:

Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het verblijf als investeerder is tijdelijk (zie artikel 5.3, tweede lid, onder f, BTU-BES). Dit betekent dat de vreemdeling die een verblijfsvergunning als investeerder heeft, bij het niet nakomen van de hiervoor geldende verplichtingen de openbare lichamen moet verlaten. De vreemdeling moet een verklaring ondertekenen dat hij ermee bekend is dat hij alleen voor het verblijfsdoel investeerder in de openbare lichamen mag verblijven.

Voor vreemdelingen met een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als ‘investeerder’ geldt een maximale verblijfsduur in de openbare lichamen van 120 dagen per jaar.

3. Vereiste bescheiden

  • a. ingevuld en ondertekend aanvraagformulier;

  • b. geldig document voor grensoverschrijding, indien nodig voorzien van een geldige mvv welke is afgegeven voor het gevraagde verblijfsdoel;

  • c. indien gehuwd: kopie (niet ouder dan zes maanden) van de huwelijksakte gelegaliseerd of voorzien van apostille;

  • d. kopie (niet ouder dan zes maanden) van de geboorte akte van elk gezinslid, gelegaliseerd of voorzien van apostille;

  • e. bewijs van goed gedrag (niet ouder dan drie maanden);

  • f. ondertekende bewustverklaring tijdelijk verblijfsrecht;

  • g. ondertekende antecedentenverklaring (geïntegreerd in het aanvraagformulier);

  • h. bankreferentie (niet ouder dan drie maanden) van twee banken, waarvan één uit het land van herkomst;

  • i. een bankverklaring van een lokaal gevestigde banken, binnen het openbaar lichaam waar de vreemdeling verblijft, waarin de bank verklaart dat:

    • de vreemdeling de intentie en de middelen heeft om een zakelijke investering te doen en/of onroerend goed aan te schaffen. Deze intentie moet binnen 18 maanden worden verwezenlijkt. De totale waarde bedraagt tenminste USD 365.000,00.

  • j. bewijs onderzoek TBC;

  • k. bewijs ziektekostenverzekering (geïntegreerd in het aanvraagformulier).

Alle stukken moeten zijn opgesteld in het Nederlands of Engels of zijn vertaald door een betrouwbare vertaler.

4. Gezinshereniging

Als hoofdregel geldt dat de gezinsleden in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verband houdend met gezinshereniging als de hoofdpersoon in het bezit is van een verblijfsvergunning die niet-tijdelijk is als bedoeld in artikel 5.3 BTU-BES (zie artikel 5.9, eerste lid, BTU-BES en artikel 5.11 BTU-BES). In andere gevallen kan de verblijfsvergunning worden verleend (zie artikel 5.9, tweede lid, BTU-BES). Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking ‘investeerder’ is tijdelijk van aard (zie artikel 5.11, eerste lid, onder b, BTU-BES en artikel 5.3, tweede lid, BTU-BES).

De gezinsleden, zoals genoemd in artikel 5.10 BTU BES, komen in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van gezinshereniging als aan de hoofdpersoon een verblijfsvergunning als ‘investeerders’ is verleend.

Naast de gezinsleden zoals genoemd in artikel 5.10 BTU-BES kunnen meerderjarige kinderen in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van gezinshereniging als:

  • het meerderjarige kind inwonend is bij de hoofdpersoon;

  • het meerderjarige kind niet ouder dan 27 jaar is; en

  • studeert aan een lokale onderwijsinstelling, dat erkend is door de lokale autoriteiten

Als de verblijfsvergunning van de hoofdpersoon vervalt dan vervalt eveneens de verblijfsvergunning van de gezinsleden.

De gezinsleden moeten de in paragraaf 3 onder a, b, c, d, e, g, j en k genoemde bescheiden overleggen.

5. Beperking, arbeidsmarktaantekening en voorschrift

5.1. Beperking

Hoofdpersoon:

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt verleend onder de beperking: ‘verblijf als investeerder’.

Gezinsleden:

De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van gezinshereniging wordt aan de gezinsleden verleend onder de beperking: ‘Verblijf bij (naam hoofdpersoon).’

5.2. Arbeidsmarktaantekening

Op de vergunning staat de aantekening: ‘arbeid in loondienst alleen toegestaan indien werkgever beschikt over TWV’.

5.3. Voorschriften

Aan de verblijfsvergunning is als voorschrift verbonden de verplichting voldoende verzekerd te zijn tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

Hoofdstuk 10. Vrijwilligers

1. Inleiding

Aan een vreemdeling die vrijwilligerswerk verricht in de openbare lichamen kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden verleend onder een beperking verband houdend met ‘verblijf als vrijwilliger’, als aan de daarvoor geldende voorwaarden wordt voldaan (zie artikel 5.2, eerste lid, onder m, BTU-BES). De verblijfsvoorwaarden voor dit verblijfsdoel zijn hieronder uitgewerkt in beleidsregels.

Een vrijwilliger is een natuurlijke persoon die deelneemt aan arbeid die gebruikelijk onbetaald wordt verricht, geen winstoogmerk heeft en een algemeen maatschappelijk doel dient.

Als een vreemdeling vrijwilligerswerk verricht voor maximaal 12 weken binnen een periode van 52 weken, dan is hiervoor geen TWV vereist. Aangezien de vreemdeling in dat geval ook binnen de vrije termijn verblijft, hoeft hij ook geen verblijfsvergunning voor bepaalde tijd aan te vragen.

Als een vreemdeling vrijwilligerswerk verricht voor langer dan 12 weken, dan is hiervoor wel een TWV vereist en moet de vreemdeling ook een aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd aanvragen onder een beperking verband houdend met ‘verblijf als vrijwilliger’. Dit is een tijdelijk verblijfsrecht dat voor maximaal één jaar kan worden verleend. Na één jaar kan de verblijfsvergunning niet meer worden verlengd.

2. Verblijfsvoorwaarden

Ten aanzien van deze voorwaarden zijn de beleidsregels met betrekking tot de algemene voorwaarden van artikel 9, eerste lid, WTU-BES van toepassing. Deze staan in hoofdstuk 3.

Ad d. Middelen van bestaan

Beleidsregel:

Middelen van bestaan zijn in geval van een beoogd verblijf als vrijwilliger voldoende als de vreemdeling een voor het betreffende vrijwilligerswerk naar het oordeel van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gebruikelijk salaris of gebruikelijke vergoeding ontvangt.

Wat een gebruikelijk salaris of een gebruikelijke vergoeding is voor het door de vreemdeling te verrichten vrijwilligerswerk, wordt beoordeeld in het kader van de aanvraag om verlening van een TWV. Als een TWV voor het beoogde vrijwilligerswerk is afgegeven door de SZW unit, dan kan ervan worden uitgegaan dat de vreemdeling een gebruikelijk salaris of gebruikelijke vergoeding ontvangt voor zijn werkzaamheden als vrijwilliger en dat daarmee aan de onder d genoemde voorwaarde wordt voldaan.

3. Vereiste bescheiden

  • a. ingevuld en ondertekend aanvraagformulier;

  • b. kopie geldig document voor grensoverschrijding, indien nodig voorzien van een geldige mvv welke is afgegeven voor het gevraagde verblijfsdoel;

  • c. geldige TWV voor het verrichten van vrijwilligerswerk;

  • d. ondertekende antecedentenverklaring (geïntegreerd in het aanvraagformulier);

  • e. bewijs van goed gedrag (niet ouder dan 3 maanden);

  • f. bewijs onderzoek TBC;

  • g. bewijs ziektekostenverzekering (geïntegreerd in het aanvraagformulier);

  • h. schriftelijke garantstelling door een solvabele derde;

  • i. ondertekende bewustverklaring tijdelijk verblijfsrecht.

Alle stukken moeten zijn opgesteld in het Nederlands of Engels of zijn vertaald door een betrouwbare vertaler.

Ad h Schriftelijke garantstelling door een solvabele derde

Beleidsregel:

Bij verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor verblijf als vrijwilliger, moet de schriftelijke garantstelling worden ondertekend door de organisatie voor wie men als vrijwilliger werkt, mits deze solvabel is.

Bij verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in het kader van gezinshereniging bij een hoofdpersoon, die in het bezit is van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor verblijf als vrijwilliger dan wel die daarvoor een aanvraag heeft ingediend, moet de schriftelijke garantstelling worden ondertekend door de organisatie voor wie de hoofdpersoon als vrijwilliger werkt.

Beleidsregel:

De organisatie voor wie vrijwilligerswerk wordt verricht wordt geacht solvabel te zijn als daaraan een TWV is verleend voor het door de vreemdeling te verrichten vrijwilligerswerk.

4. Beperking, arbeidsmarktaantekening en voorschrift

4.1. Beperking

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt verleend onder de beperking: ‘verblijf als vrijwilliger’.

Dit verblijfsrecht is tijdelijk van aard. Dit moet uitdrukkelijk in de beschikking waarbij de verblijfsvergunning wordt verleend, worden vermeld.

4.2. Arbeidsmarktaantekening

Op de verblijfsvergunning staat de aantekening: 'arbeid in loondienst alleen toegestaan indien werkgever beschikt over TWV’.

4.3. Voorschriften

  • 1. de verplichting voldoende verzekerd te zijn tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting;

  • 2. een door de organisatie waarvoor men vrijwilligerswerk verricht ondertekende schriftelijke garantstelling.

5. Geldigheidsduur

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met ‘verblijf als vrijwilliger’ kan worden verleend voor de duur waarvoor de TWV is afgegeven, met een maximum van één jaar (zie artikel 5.25 BTU-BES).

Beleidsregel:

De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt daarna niet verlengd.

6. Gezinshereniging

Beleidsregel:

Aan de echtgeno(o)t(e) of (geregistreerde) partner en de minderjarige kinderen van de vrijwilliger kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verband houdend met gezinshereniging worden verleend, mits wordt voldaan aan de voor die beperking geldende voorwaarden, met uitzondering van de voorwaarde die betrekking heeft op het niet-tijdelijk verblijf van de hoofdpersoon (zie artikel 5.9, tweede lid, BTU-BES).

Het verblijfsrecht van de hoofdpersoon/vrijwilliger is tijdelijk (zie artikel 5.3, tweede lid, onder f, BTU-BES). Artikel 5.9, tweede lid, BTU-BES en bovenstaande beleidsregel maken het mogelijk dat ook in dat geval een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verband houdend met gezinshereniging kan worden verleend.

Voor de overige verblijfsvoorwaarden en de vereiste bescheiden wordt verwezen naar hoofdstuk 11 CTU-BES.

Middelenvereiste

In geval van gezinshereniging bij een vrijwilliger geldt het middelenvereiste voor gezinshereniging zoals vermeld in hoofdstuk 3, paragraaf 1.9.3.3.

Hoofdstuk 11. Gezinshereniging en gezinsvorming

1. Algemeen

1.1. Inleiding

Gezinsvorming wordt gedefinieerd als: ‘gezinshereniging van de echtgenoot, geregistreerd partner of niet-geregistreerde partner, voor zover de gezinsband tot stand is gekomen op een tijdstip waarop de hoofdpersoon in de openbare lichamen hoofdverblijf had.’

Gezinsvorming is dus een bijzondere vorm van gezinshereniging. Verder wordt met de aansluiting bij het begrip ‘hoofdverblijf’ voorkomen dat ook in geval van een tijdens een buitenlandse vakantie van een in de openbare lichamen gevestigde persoon gesloten huwelijk of relatie, om de enkele reden dat het huwelijk of de relatie buiten de openbare lichamen tot stand is gekomen, sprake zou zijn van ‘gezinshereniging’.

In dit hoofdstuk wordt onder hoofdpersoon verstaan de persoon bij wie de vreemdeling als gezinslid (bijvoorbeeld als echtgenoot, geregistreerde partner, niet-geregistreerde partner, kind of ouder) in de openbare lichamen wil verblijven.

1.2. Beleid gezinshereniging

In het kader van gezinshereniging kan verblijf in de openbare lichamen worden toegestaan op grond van een huwelijk, geregistreerd partnerschap, of niet-geregistreerd partnerschap dat al bestond toen beide (huwelijks)partners nog buiten de openbare lichamen verbleven. Voor toelating van kinderen die uit deze (huwelijks)relatie zijn geboren wordt verwezen naar paragraaf 5 (en verder) van dit hoofdstuk.

1.3. Beleid gezinsvorming

In het kader van gezinsvorming kan verblijf in de openbare lichamen worden toegestaan op grond van een huwelijk, geregistreerd partnerschap, of niet-geregistreerd partnerschap gesloten op een tijdstip dat een van de echtgenoten al in de openbare lichamen verbleef.

2. Huwelijk en geregistreerd partnerschap

2.1. Verblijfsvoorwaarden

Ad a. Rechtsgeldig huwelijk of geregistreerd partnerschap

Ingevolge artikel 5.10, onder a, BTU-BES wordt de verblijfsvergunning op grond van een huwelijk verleend als het huwelijk naar Nederlands internationaal privaatrecht rechtsgeldig is. De verblijfsvergunning wordt niet op grond van een geregistreerd partnerschap verleend als dat partnerschap niet in Nederland is geregistreerd.

Het huwelijk is geldig als:

  • a. het huwelijk is gesloten voor een ambtenaar van de burgerlijke stand in de openbare lichamen;

  • b. het huwelijk is gesloten volgens de wet in het land waar de huwelijksvoltrekking heeft plaatsgevonden en door een land van het Koninkrijk is erkend.

Het bestaan van een geldig huwelijk moet met gelegaliseerde documenten worden aangetoond. Als het huwelijk, gesloten buiten een land van het Koninkrijk, wegens strijd met de openbare orde, niet voor erkenning door de openbare lichamen in aanmerking komt, dan heeft dit tot gevolg dat dit huwelijk niet de basis kan vormen voor verlening van een vergunning tot (tijdelijk) verblijf.

Gelegaliseerde akten:

  • a. Het bestaan van een naar het internationaal privaatrecht van de openbare lichamen geldig huwelijk wordt aangetoond met officiële gelegaliseerde bescheiden.

  • b. Het bestaan van een in het Europese deel van Nederland geregistreerd partnerschap wordt aangetoond met een afschrift van de akte van de burgerlijke stand.

De verblijfsvergunning wordt niet op grond van een huwelijk of een geregistreerd partnerschap verleend als het huwelijk of het geregistreerde partnerschap niet is aangetoond.

Ad b. Verblijfsstatus van de hoofdpersoon

De verblijfsvergunning wordt ingevolge artikel 5.11, onder a en b, BTU-BES verleend, als de hoofdpersoon in de openbare lichamen verblijft als:

  • a. Nederlander; of

  • b. houder van een verblijfsvergunning, die niet-tijdelijk is in de zin van artikel 5.3.

Ad c. Leeftijd van beide echtgenoten of geregistreerd partners

Ingeval van gezinshereniging of gezinsvorming wordt de verblijfsvergunning ingevolge de artikelen 5.10 en 5.11 BTU-BES verleend als de vreemdeling en de hoofdpersoon eenentwintig jaar of ouder zijn.

Ad d. Polygamie

Op grond van artikel 5.10 BTU-BES en artikel 5.12 BTU-BES wordt, zolang de vreemdeling of de hoofdpersoon met meer dan één andere persoon tegelijkertijd door een huwelijk of een (al dan niet geregistreerd) partnerschap is verbonden, de verblijfsvergunning maar aan één echtgenoot, geregistreerd partner of partner tegelijkertijd verleend, en aan de uit die vreemdeling geboren (minderjarige) kinderen.

Ook als de in de openbare lichamen verblijvende hoofdpersoon met een andere man of vrouw duurzaam samenleeft, komen de wettelijke echtgenote en de eventuele gezinsleden niet voor een verblijfsvergunning in aanmerking. Als de polygame situatie is beëindigd, bijvoorbeeld door overlijden of door een echtscheiding die naar het internationaal privaatrecht van de openbare lichamen is erkend, staat de vroegere polygame situatie niet aan verlening van de verblijfsvergunning in de weg.

Ad e. Samenwoning en gemeenschappelijke huishouding

Op grond van artikel 5.13 BTU-BES wordt de verblijfsvergunning verleend als de vreemdeling en de hoofdpersoon samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren.

De vreemdeling en de persoon bij wie deze wil verblijven, moeten feitelijk samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren. Zij moeten ook naar buiten toe, bijvoorbeeld naar de werkgever en de zorgverzekeraar, hetzelfde adres voeren. Daarnaast moeten de vreemdeling en de persoon bij wie deze wil verblijven op hetzelfde adres in de basisadministratie persoonsgegevens staan ingeschreven.

Voor vreemdelingen die vanuit het buitenland verblijf (mvv) aanvragen, geldt dat zij direct na inreis in de openbare lichamen met hun echtgeno(o)t(e) moeten gaan samenwonen als hier bedoeld.

Ad h. Openbare orde beleid

De verblijfsvergunning wordt op grond van artikel 5.16 BTU-BES verleend als de vreemdeling geen gevaar vormt voor de openbare orde en nationale veiligheid.

Ad j. Middelen

In geval van gezinshereniging of gezinsvorming wordt op grond van artikel 5.18, onder a, BTU-BES juncto artikel 5.33 BTU-BES, de verblijfsvergunning verleend als de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan (zie hoofdstuk 3, paragraaf 1.9.3.3).

2.2. Vereiste bescheiden

  • a. ingevuld en ondertekend aanvraagformulier;

  • b. kopie geldig document grensoverschrijding, indien nodig voorzien van een geldige mvv, die is afgegeven voor het gevraagde verblijfsdoel;

  • c. kopie geldig document grensoverschrijding van de verblijfgever;

  • d. gelegaliseerde huwelijksakte of akte van geregistreerd partnerschap;

  • e. uittreksel uit de basisadministratie persoonsgegevens waaruit het verblijfsadres en de gezinssamenstelling van de verblijfgever blijken;

  • f. bewijs van zelfstandige, duurzame en voldoende middelen van bestaan;

  • g. bewijs van rechtmatig verblijf van de hoofdpersoon;

  • h. bewijs onderzoek TBC;

  • i. ondertekende antecedentenverklaring (geïntegreerd in het aanvraagformulier);

  • j. bewijs van goed gedrag (niet ouder dan 3 maanden).

2.3. Beperkingen, arbeidsmarktaantekeningen en voorschrift

2.3.1. Beperking

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking: ‘verblijf bij echtgeno(o)t(e) / geregistreerd partner (naam)’.

2.3.2. Arbeidsmarktaantekening

Op de verblijfsvergunning staat de aantekening: 'arbeid in loondienst alleen toegestaan indien werkgever beschikt over TWV’. Beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht’.

Als artikel 7 Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen BES van toepassing is, wordt de arbeidsmarktaantekening: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist. Beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht’.

2.3.3. Voorschrift

Aan de verblijfsvergunning wordt het voorschrift verbonden van het sluiten van een voldoende ziektekostenverzekering, met inbegrip van de kosten die zijn verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

2.4. Geldigheidsduur

Op grond van artikel 5.25 BTU-BES wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend voor ten hoogste één jaar en kan de verblijfsvergunning telkens met ten hoogste één jaar worden verlengd.

3. Schijnhuwelijk

Een schijnhuwelijk is een huwelijk dat wordt aangegaan met als doel de nog niet of niet meer tot de openbare lichamen toegelaten buitenlandse partner een verblijfsrecht te verschaffen. Het gaat hierbij om voorgenomen huwelijken die op de openbare lichamen zullen plaatsvinden en huwelijken die in het buitenland zijn gesloten.

Huwelijken met vreemdelingen die tijdens het rechtmatig verblijf van de vreemdeling of Nederlander worden gesloten buiten de openbare lichamen moeten voordat er een verzoek tot gezinsvorming kan worden ingediend eerst ingeschreven worden in het bevolkingsregister. Bij twijfel zal de vreemdelingenpolitie worden verzocht een onderzoek in te stellen.

Als het huwelijk binnen de openbare lichamen wordt gesloten, zal het bevolkingsregister bij twijfel ook de vreemdelingenpolitie verzoeken een onderzoek te laten plaatsvinden.

Aan huwelijken gesloten binnen of buiten de openbare lichamen kunnen geen rechten voor het verkrijgen van een verblijfstitel worden ontleend. Andere criteria, zoals voldoende geldelijke middelen, moeten worden overlegd om een vergunning tot tijdelijk verblijf in het kader van gezinsvorming te verkrijgen.

4. Relatie

4.1. Verblijfsvoorwaarden

Ad a. Duurzame en exclusieve relatie

Op grond van artikel 5.10 BTU-BES wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van een relatie verleend, als de vreemdeling een duurzame en exclusieve relatie onderhoudt met de in de openbare lichamen gevestigde hoofdpersoon. Van een duurzame en exclusieve relatie is sprake als de (homo- of heteroseksuele) relatie in voldoende mate met een huwelijk op één lijn is te stellen.

Het bestaan van een duurzame en een exclusieve relatie kan worden aangetoond door de ondertekening van een relatieverklaring door beide partners. Door de ondertekening van die schriftelijke verklaring verklaren de vreemdeling en de hoofdpersoon feitelijk samen te (gaan) wonen en een duurzame en exclusieve relatie te onderhouden.

Verwantschap:

Op grond van artikel 5.10 BTU-BES wordt de verblijfsvergunning verleend als de vreemdeling en de hoofdpersoon niet tot elkaar in een zodanig nauwe relatie staan dat die naar Nederlands recht een huwelijksbeletsel zou vormen.

Ad b. Ongehuwde burgerlijke staat

Op grond van artikel 5.10, onder 2, BTU-BES wordt de verblijfsvergunning verleend als de vreemdeling of de hoofdpersoon niet met een ander een in Nederland geregistreerd partnerschap is aangegaan of gehuwd is, tenzij het huwelijk of het geregistreerd partnerschap door wettelijke beletselen, waarop geen invloed kan worden uitgeoefend, niet is ontbonden.

Gelegaliseerde akten:

De (ongehuwde) burgerlijke staat wordt aangetoond met officiële gelegaliseerde bescheiden.

Een verklaring van ongehuwd zijn mag niet ouder zijn dan zes maanden na afgifte door de daartoe bevoegde autoriteiten. De termijn van zes maanden wordt gezien als een redelijke termijn waarbinnen men wordt geacht niet (opnieuw) in het huwelijk te zijn getreden. Uiteraard wordt een bewijs van ongehuwd zijn dat minder dan zes maanden oud is in geval van contra-indicaties niet geaccepteerd. Hierbij valt te denken aan de situatie dat een vier maanden oud bewijs van ongehuwd zijn, wordt overgelegd en een echtscheidingsakte waaruit blijkt dat een huwelijksontbinding binnen die vier maanden heeft plaatsgevonden.

Ad c. Verblijfsstatus van de hoofdpersoon

De verblijfsvergunning wordt op grond van artikel 5.11, onder a en b, BTU-BES verleend als de hoofdpersoon in de openbare lichamen verblijft als:

  • a. Nederlander; of

  • b. houder van een verblijfsvergunning, die niet-tijdelijk is in de zin van artikel 5.3 BTU-BES.

Ad d. Leeftijd van beide partners

Ingeval van gezinshereniging of gezinsvorming wordt de verblijfsvergunning op grond van de artikelen 5.10 en 5.11 BTU-BES verleend als de vreemdeling en de hoofdpersoon eenentwintig jaar of ouder zijn.

Ad e. Polygamie

Op grond van artikel 5.10 BTU-BES en artikel 5.12 BTU-BES wordt, zolang de vreemdeling of de hoofdpersoon met meer dan één andere persoon tegelijkertijd door een huwelijk of een (al dan niet geregistreerd) partnerschap is verbonden, de verblijfsvergunning maar aan één echtgenoot, geregistreerd partner of partner tegelijkertijd verleend, en aan de uit die vreemdeling geboren (minderjarige) kinderen.

Ook als de in de openbare lichamen verblijvende hoofdpersoon met een andere man of vrouw duurzaam samenleeft, komen de buitenlandse partner en de eventuele gezinsleden niet voor een verblijfsvergunning in aanmerking. Als de polygame situatie is beëindigd, bijvoorbeeld door overlijden of door een echtscheiding die naar het internationaal privaatrecht van de openbare lichamen is erkend, staat de vroegere polygame situatie niet aan verlening van de verblijfsvergunning in de weg.

Ad f. Samenwoning en gemeenschappelijke huishouding

De vreemdeling en de persoon bij wie deze wil verblijven, moeten feitelijk samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren. Zij moeten ook naar buiten toe, bijvoorbeeld naar de werkgever en de ziektekostenverzekeraar, hetzelfde adres voeren. Daarnaast moeten de vreemdeling en de persoon bij wie deze wil verblijven op hetzelfde adres in de basisadministratie persoonsgegevens staan ingeschreven.

Voor vreemdelingen die vanuit het buitenland verblijf (mvv) aanvragen, geldt dat zij direct na inreis in de openbare lichamen met hun (huwelijks)partner moeten gaan samenwonen als hier bedoeld.

Ad j. Openbare orde beleid

De verblijfsvergunning wordt op grond van artikel 5.16 BTU-BES verleend als de vreemdeling geen gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid.

Ad l. Middelen

In geval van gezinshereniging of gezinsvorming wordt op grond van artikel 5.18, onder a, BTU-BES juncto artikel 5.33 BTU-BES, de verblijfsvergunning verleend als de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan (zie hoofdstuk 3, paragraaf 1.9.3.3).

Garantstelling:

De in de openbare lichamen gevestigde partner ondertekent een garantstelling, waarmee hij zich garant stelt voor de kosten die voor de staat en voor andere openbare lichamen voortvloeien uit het verblijf van de buitenlandse partner en ook voor de kosten van terugkeer naar een land waar de toelating van die buitenlandse partner is gewaarborgd. De garantverklaring kan niet door een derde worden ondertekend.

4.2. Vereiste bescheiden

  • a. ingevuld en ondertekend aanvraagformulier;

  • b. kopie geldig document grensoverschrijding, indien nodig voorzien van een geldige mvv, die is afgegeven voor het gevraagde verblijfsdoel;

  • c. kopie geldig document grensoverschrijding van de verblijfgever;

  • d. gelegaliseerde ongehuwdverklaring uit het land van herkomst van de vreemdeling;

  • e. gelegaliseerde ongehuwdverklaring (uit het land van herkomst) van de verblijfgever;

  • f. uittreksel uit de basisadministratie persoonsgegevens waaruit het verblijfsadres en de gezinssamenstelling van de verblijfgever blijken;

  • g. bijlage relatieverklaring;

  • h. bewijs van zelfstandige, duurzame en voldoende middelen van bestaan;

  • i. bijlage garantverklaring;

  • j. bewijs van rechtmatig verblijf van de hoofdpersoon;

  • k. bewijs onderzoek TBC;

  • l. ondertekende antecedentenverklaring (geïntegreerd in het aanvraagformulier);

  • m. bewijs van goed gedrag (niet ouder dan 3 maanden).

4.3. Beperkingen, arbeidsmarktaantekeningen en voorschrift

4.3.2. Arbeidsmarktaantekening

Op de verblijfsvergunning staat de aantekening: 'arbeid in loondienst alleen toegestaan indien werkgever beschikt over TWV’. Beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht’.

Als artikel 7 Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen BES van toepassing is, wordt de arbeidsmarktaantekening: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist. Beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht’.

4.3.3. Voorschrift

Aan de verblijfsvergunning wordt het voorschrift verbonden van het sluiten van een voldoende ziektekostenverzekering, met inbegrip van de kosten die zijn verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

4.4. Geldigheidsduur

Op grond van artikel 5.25 BTU-BES wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend voor ten hoogste één jaar en kan de verblijfsvergunning telkens met ten hoogste één jaar worden verlengd.

5. Minderjarige kinderen

5.1. Verblijfsvoorwaarden

Ad a. Familierechtelijke relatie

Op grond van artikel 5.10, onder c, BTU-BES wordt de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 5.9 BTU-BES, op aanvraag verleend aan het minderjarige biologische of juridische kind van een in de openbare lichamen gevestigde hoofdpersoon. Het kind moet wel onder het rechtmatig gezag van de hoofdpersoon staan. Daarbij geldt als voorwaarde dat het kind naar het oordeel van de Minister feitelijk behoort en al in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van de hoofdpersoon.

Het gestelde rechtmatig gezag van de om verblijf vragende echtgenoot, geregistreerd partner of partner van de hoofdpersoon moet in beginsel met gelegaliseerde bescheiden worden aangetoond.

Als het gestelde rechtmatig gezag niet met gelegaliseerde bescheiden wordt aangetoond, wordt de aanvraag afgewezen.

Pleegkind

De aanvraag om een verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 5.9 BTU-BES, wordt niet vanwege het ontbreken van een familierechtelijke relatie afgewezen als het minderjarige kind een pleegkind is van de hoofdpersoon. Daarbij geldt als voorwaarde dat het kind naar het oordeel van de Minister feitelijk behoort en al in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van de hoofdpersoon.

Gelegaliseerde akten:

Door middel van officiële gelegaliseerde documenten wordt aangetoond dat de ouder(s) of wettelijk vertegenwoordiger, of (als zij zijn overleden of een onbekende verblijfplaats hebben) de autoriteiten in het land van herkomst instemmen met het verblijf van het kind in het gezin van de pleegouders. Alleen als het recht van het land van herkomst dit vereist, is naast instemming van de ouder(s) of de wettelijke vertegenwoordiger ook instemming van de autoriteiten van het land van herkomst vereist.

De ouders moeten ook het wettelijk gezag over de minderjarige (tijdelijk) aan de pleegouders overdragen. Per land moet onderzocht worden of dit kan via een notariële verklaring of dat de ouders hiervoor een rechtelijke uitspraak nodig hebben.

De ouders verliezen niet het ouderlijk gezag over het kind.

Toestemming voor vertrek naar het buitenland van de andere mede met het gezag belaste ouder

Kinderen die alleen bij moeder of alleen bij vader verblijf aanvragen, terwijl de (biologische) vader of moeder in het land van herkomst achterblijft, moeten, naast de gebruikelijke voorwaarden, aan de volgende voorwaarde voldoen:

  • a. een verklaring dat de vader c.q. moeder toestemming verleent dat het kind bij vader c.q. moeder in de openbare lichamen mag verblijven; of

  • b. een gerechtelijke uitspraak dat het ouderlijk gezag / voogdij aan de in de openbare lichamen verblijvende moeder of vader is toegewezen.

Gelegaliseerde akten:

De familierechtelijke relatie tot degene bij wie verblijf wordt beoogd, wordt door middel van officiële gelegaliseerde bescheiden aangetoond.

Feitelijk behoren tot het gezin

Op grond van artikel 5.10, onder c, BTU-BES wordt de verblijfsvergunning verleend, als het kind feitelijk behoort en al in het buitenland feitelijk behoorde tot het gezin van de in de openbare lichamen wonende ouder(s) bij wie verblijf wordt beoogd. De gezinsband moet al in het buitenland hebben bestaan en het kind moet gaan samenwonen met de ouder(s).

De aanvraag wordt afgewezen, als het kind niet feitelijk behoort en al in het buitenland behoorde tot het gezin van de in de openbare lichamen wonende ouder(s) bij wie verblijf wordt beoogd.

Voor de invulling van het begrip feitelijke gezinsband in zaken waarin minderjarige biologische of juridische kinderen bij een in de openbare lichamen verblijvende ouder verblijf vragen, wordt aangesloten bij het begrip familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM.

Het gezinsleven tussen ouders en kinderen in de zin van artikel 8 EVRM eindigt slechts in zeer uitzonderlijke situaties. Ook als men niet samenwoont of maar heel kort heeft samengewoond, of er in een periode weinig of geheel geen contact is geweest, zijn er andere zwaarwegende feiten nodig om het gezinsleven als beëindigd te kunnen beschouwen. Alleen de ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing van het kind beëindigt bijvoorbeeld niet het gezinsleven.

Als sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM wordt aangenomen dat een biologisch of juridisch kind feitelijk behoort en al in het buitenland behoorde tot het gezin van de ouder(s).

Als sprake is van één of meer van de volgende genoemde omstandigheden wordt, in uitzondering op het bovenstaande, aangenomen dat een kind niet langer feitelijk behoort tot het gezin van de ouder(s):

  • i. het kind gaat zelfstandig wonen en in eigen onderhoud voorzien;

  • ii. het kind vormt een zelfstandig gezin door het aangaan van een huwelijk of een relatie;

  • iii. het kind is belast met de zorg voor buitenhuwelijkse kinderen.

Als het kind zelf de zorg heeft voor afhankelijke gezinsleden, onder wie (buitenechtelijke) kinderen, is dit alleen een reden om aan te nemen dat het niet langer feitelijk behoort tot het gezin van de ouder(s), als daarnaast sprake is van één van de eerste twee hiervóór genoemde omstandigheden.

Met de genoemde uitzonderingsgevallen is duidelijk gemaakt dat er omstandigheden kunnen zijn, waarin geoordeeld kan worden dat het kind niet (meer) feitelijk behoort tot het gezin van de ouder(s). In de eerste twee genoemde omstandigheden kan worden aangenomen dat het kind een zekere mate van zelfstandigheid heeft bereikt. In deze gevallen komt aan de handhaving van een restrictief vreemdelingenbeleid meer gewicht toe dan aan het individuele belang van het kind om alsnog bij zijn ouder(s) in de openbare lichamen te verblijven. De zorg voor afhankelijke gezinsleden, onder wie (buitenechtelijke) kinderen, kan uitsluitend tot het oordeel leiden dat het kind niet feitelijk behoort tot het gezin van de ouder(s), als het kind daarnaast zelfstandig woont en in eigen onderhoud voorziet, óf door het aangaan van een huwelijk of een relatie een zelfstandig gezin heeft gevormd.

Ad b. Verblijfsstatus van de hoofdpersoon

Op grond van artikel 5.11 BTU-BES wordt de verblijfsvergunning verleend, als de hoofdpersoon in de openbare lichamen verblijft als:

  • a. Nederlander;

  • b. houder van een verblijfsvergunning, die niet-tijdelijk is in de zin van artikel 5.3 BTU-BES.

Ad c. Polygamie

Als de referent met meer dan één andere persoon tegelijkertijd door een huwelijk of (geregistreerd) partnerschap is verbonden, wordt op grond van artikel 5.12 BTU-BES geen verblijfsvergunning verleend aan het minderjarige biologische of juridische kind van de referent als:

  • a. de referent in de openbare lichamen al samenleeft met één van de (huwelijks)partners én deze (huwelijks)partner niet de biologische of juridische ouder is van het minderjarige kind.

  • b. de referent in de openbare lichamen al samenleeft met een kind dat is geboren uit een andere (huwelijks)relatie dan die tussen de biologische of juridische ouders van het minderjarige kind.

Ad d. Samenwoning

Op grond van artikel 5.13 BTU-BES wordt de verblijfsvergunning verleend als het minderjarige kind en de hoofdpersoon (gaan) samenwonen.

Ad g. Openbare orde beleid

De verblijfsvergunning wordt op grond van artikel 5.16 BTU-BES verleend als de vreemdeling geen gevaar vormt voor de openbare orde en nationale veiligheid.

Ad i. Middelen

De verblijfsvergunning wordt op grond van artikel 5.18, onder a, BTU-BES verleend als de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan (zie hoofdstuk 3, paragraaf 1.9.3.3).

Meetellen gezinsinkomen bij nareizende (voor-)kinderen

Als de hoofdpersoon (de biologische of juridische ouder bij wie de vreemdeling verblijf beoogt) een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig huwelijk of een in Nederland geregistreerd partnerschap is aangegaan, dan wel een relatie onderhoudt in de zin van artikel 5.10, aanhef en onder b, BTU-BES met een persoon die houder is van een verblijfsvergunning, dan wel Nederlander is, kan het duurzame, zelfstandig verworven bruto-inkomen van die persoon – mits deze samenwoont met de hoofdpersoon – worden meegeteld bij de berekening van de bestaansmiddelen.

Daarbij geldt als aanvullende voorwaarde dat, tenzij de bovenbedoelde partner, geregistreerde partner of huwelijkspartner biologisch of juridisch ouder van de vreemdeling is, deze een garantstelling moet hebben ondertekend.

5.2. Vereiste bescheiden

  • a. ingevuld en ondertekend aanvraagformulier;

  • b. kopie geldig document grensoverschrijding, indien nodig voorzien van een geldige mvv, die is afgegeven voor het gevraagde verblijfsdoel;

  • c. kopie geldig document grensoverschrijding van de verblijfgever;

  • d. gelegaliseerde geboorteakte of, als uit de geboorteakte de familierechtelijke relatie tussen vreemdeling en verblijfgever niet blijkt, andere documenten met betrekking tot die familierechtelijke relatie;

  • e. In het geval van een pleegkind:

    • 1. gegevens Voogdijraad waaruit blijkt dat ingestemd wordt met het verblijf van het pleegkind;

    • 2. instemmingsverklaring van de ouders of wettelijke vertegenwoordigers dan wel van de autoriteiten van het land van herkomst dat zij instemmen met het verblijf van het kind in het gezin van de pleegouders;

    • 3. gelegaliseerde bescheiden waaruit blijkt dat de pleegouders het gezag over het pleegkind hebben;

  • f. uittreksel uit de basisadministratie persoonsgegevens waaruit het verblijfsadres en de gezinssamenstelling van de verblijfgever blijken;

  • g. gelegaliseerde bescheiden die het rechtmatig gezag aantonen;

  • h. bijlage verklaring burgerlijke staat (vanaf 16 jaar);

  • i. toestemmingsverklaring en kopie identiteitsbewijs van de achterblijvende ouder (indien gedeeld gezag);

  • j. bewijs van zelfstandige, duurzame en voldoende middelen van bestaan;

  • k. bewijs van rechtmatig verblijf van de verblijfgever;

  • l. bewijs onderzoek TBC;

  • m. ondertekende antecedentenverklaring (vanaf 16 jaar, geïntegreerd in het aanvraagformulier);

  • n. bewijs van goed gedrag (niet ouder dan 3 maanden).

5.3. Kinderen geboren uit rechtmatig verblijvende ouders

Voor kinderen die in de openbare lichamen zijn geboren uit niet-Nederlandse ouders van wie ten minste één houder is van een verblijfsvergunning voor (on)bepaalde tijd, is er een bijzondere regeling.

5.3.1. In de openbare lichamen geboren kinderen

De verblijfsvergunning wordt verleend aan het in de openbare lichamen geboren kind, als:

  • a. dat kind het hoofdverblijf niet buiten de openbare lichamen heeft verplaatst;

  • b. dat kind feitelijk is blijven behoren tot het in de openbare lichamen gevestigde gezin van de ouder;

  • c. die ouder houder is van een verblijfsvergunning voor (on)bepaalde tijd. Niet vereist is dat de ouder sinds de geboorte van het kind aaneengesloten houder van een verblijfsvergunning is geweest;

  • d. die ouder sinds de geboorte van de vreemdeling het hoofdverblijf niet buiten de openbare lichamen heeft verplaatst;

  • e. het kind beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding, of heeft aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld, waarbij kan worden volstaan met bijschrijving in het paspoort van de ouder; en

  • f. het kind geen gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid.

De aanvraag wordt niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldig mvv of het ontbreken van voldoende middelen van bestaan. De aanvraag wordt ook niet afgewezen wegens het niet bereid zijn een onderzoek naar of behandeling voor TBC te ondergaan en daaraan mee te werken.

5.3.2. Vereiste bescheiden

  • a. ingevuld en ondertekend aanvraagformulier;

  • b. kopie geldig document grensoverschrijding of bijschrijving in het paspoort van de ouder;

  • c. kopie geldig document grensoverschrijding van de verblijfgever;

  • d. gelegaliseerde geboorteakte of, als uit de geboorteakte de familierechtelijke relatie tussen vreemdeling en verblijfgever niet blijkt, andere documenten met betrekking tot die familierechtelijke relatie;

  • e. uittreksel uit de basisadministratie persoonsgegevens waaruit het verblijfsadres en de gezinssamenstelling van de verblijfgever blijken;

  • f. bewijs van rechtmatig verblijf van de hoofdpersoon;

  • g. bewijs van goed gedrag (niet ouder dan 3 maanden).

5.4. Beperkingen, arbeidsmarktaantekeningen en voorschrift

5.4.2. Arbeidsmarktaantekening

Op de verblijfsvergunning staat de aantekening: 'arbeid in loondienst alleen toegestaan indien werkgever beschikt over TWV’. Beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht’.

Bovengenoemde arbeidsmarktaantekening staat niet in de weg dat bij andere wetten beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid door minderjarigen gesteld worden.

5.4.3. Voorschrift

Aan de verblijfsvergunning wordt het voorschrift verbonden van het sluiten van een voldoende ziektekostenverzekering, met inbegrip van de kosten die zijn verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

5.5. Geldigheidsduur

In afwijking van artikel 5.25 BTU-BES kan op grond van artikel 5.26 BTU-BES de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met gezinshereniging als minderjarige worden verleend voor de duur van ten hoogste:

  • a. vijf jaren, indien de ouder bij wie de vreemdeling wil verblijven voor onbepaalde tijd of als Nederlander is toegelaten;

  • b. de duur van de toelating van de ouder bij wie de vreemdeling wil verblijven, indien die duur meer dan een jaar maar minder dan vijf jaren bedraagt.

6. Verruimde gezinshereniging

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in het kader van verruimde gezinshereniging kan, op grond van artikel 5.9, lid 2, BTU-BES, op aanvraag worden verleend aan vreemdelingen van 60 jaar of ouder die in de openbare lichamen willen verblijven bij hun kind(eren). Het gaat hier dus om ouders op leeftijd, die bij een volwassen kind willen komen wonen.

De familierechtelijke relatie moet worden aangetoond met officiële gelegaliseerde documenten.

Verder wordt de eis gesteld dat achterlating van de persoon die om toelating verzoekt een onevenredige hardheid oplevert.

6.1. Bijzondere vereisten voor toelating

De bijzondere vereisten voor toelating zijn de volgende:

  • a. betrokkene is alleenstaande in het land van herkomst; dit moet met gelegaliseerde documenten worden aangetoond;

  • b. (vrijwel) alle kinderen van betrokkene wonen in de openbare lichamen. Als er één of meer kinderen in het land van herkomst wonen die voor de opvang van betrokkene kunnen zorgen, is toelating op grond van dit beleid niet mogelijk;

  • c. alle in de openbare lichamen verblijvende kinderen zijn in het bezit van een verblijfsvergunning die niet-tijdelijk is in de zin van artikel 5.3, lid 3, BTU-BES;

  • d. een van de kinderen beschikt of de kinderen beschikken duurzaam over voldoende middelen van bestaan om mede te kunnen voorzien in de kosten van levensonderhoud van betrokkene. Dit betekent dat kinderen gezamenlijk mogen aantonen aan het middelenvereiste te voldoen.

Ad c. Verblijfsstatus hoofdpersoon

De verblijfsvergunning wordt verleend, als de in de openbare lichamen verblijvende kinderen in de openbare lichamen verblijven als:

Ad d. Middelen

De verblijfsvergunning wordt niet verleend als één van de kinderen niet duurzaam beschikt of de kinderen niet duurzaam beschikken over voldoende middelen van bestaan (zie hoofdstuk 3, paragraaf 1.9.3.3).

6.2. Vereiste bescheiden

  • a. ingevuld en ondertekend aanvraagformulier;

  • b. geldig document grensoverschrijding, indien nodig voorzien van een geldige mvv, die is afgegeven voor het gevraagde verblijfsdoel;

  • c. kopie geldig document grensoverschrijding van de verblijfgever;

  • d. gelegaliseerde akte waaruit blijkt dat de vreemdeling alleenstaand is; in dat verband kan gedacht worden aan een overlijdensakte van de echtgeno(o)t(e) of de echtscheidingsakte;

  • e. gelegaliseerde akte waaruit het aantal kinderen van de vreemdeling blijkt; in dat geval kan worden gedacht aan een uittreksel uit het geboorteregister;

  • f. bescheiden waaruit de familierechtelijke relatie tot de in de openbare lichamen gevestigde kinderen blijkt (bloedverwantschap);

  • g. bewijs van zelfstandige, duurzame en voldoende middelen van bestaan;

  • h. bijlage garantverklaring;

  • i. bewijs van rechtmatig verblijf van de hoofdpersoon;

  • j. bewijs onderzoek TBC;

  • k. ondertekende antecedentenverklaring (geïntegreerd in het aanvraagformulier);

  • l. bewijs van goed gedrag (niet ouder dan 3 maanden).

6.3. Beperkingen, arbeidsmarktaantekeningen en voorschrift

6.3.2. Arbeidsmarktaantekening

Op de verblijfsvergunning staat de aantekening: ‘arbeid in loondienst alleen toegestaan indien werkgever beschikt over TWV’. Beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht’.

6.3.3. Voorschrift

Aan de verblijfsvergunning wordt het voorschrift verbonden van het sluiten van een voldoende ziektekostenverzekering, met inbegrip van de kosten die zijn verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

6.4. Geldigheidsduur

Op grond van artikel 5.25 BTU-BES wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend voor ten hoogste één jaar en kan de verblijfsvergunning telkens met ten hoogste één jaar worden verlengd.

7. Artikel 8 EVRM

7.1. Familie- of gezinsleven

In de volgende gevallen is in ieder geval sprake van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM:

  • a. de echtgenoten in een reëel huwelijk (lawful and genuine marriage);

  • b. de partners in een reële en in voldoende mate met een huwelijk op een lijn te stellen (homo- of heteroseksuele) relatie;

  • c. de ouders en hun uit een reëel huwelijk of niet-huwelijkse relatie geboren minderjarige en meerderjarige kinderen.

In de volgende gevallen kan ook sprake zijn van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM:

  • a. de erkenner en het kind, mits aan de relatie tussen het kind en de erkenner daadwerkelijk invulling wordt gegeven;

  • b. de biologische vader en het kind, mits er sprake is van bijkomende omstandigheden, zoals een relatie tussen die vader en de moeder die voldoende op een lijn is te stellen met een huwelijk (ongeacht of de geboorte van het kind plaatsvond voor of nadat de relatie of de samenleving was verbroken) of feitelijke contacten (als samenleving, verzorging en/of opvang) met het kind;

  • c. adoptiefouders en het kind, mits daaraan voldoende invulling wordt gegeven;

  • d. pleegouders of opvangouders en het kind, mits daaraan voldoende invulling wordt gegeven;

  • e. overige naaste bloedverwanten, zoals de grootouders en het kleinkind, broer of zus, de oom/tante en de neef/nicht, mits er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid en emotionele binding (more than normal emotional ties).

Het familie- of gezinsleven tussen (geregistreerde en huwelijks)partners eindigt met de feitelijke verbreking van de (huwelijkse) relatie.

7.2. Inmenging

Inmenging op het familie- en gezinsleven, dan wel het privé-leven wordt aangenomen, als de vreemdeling:

  • met toepassing van artikel 16d, lid 1, WTU-BES ongewenst wordt verklaard,

  • ooit in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning.

7.3. Belangenafweging

Om te kunnen bepalen of weigering van (voortzetting van) het verblijf van de vreemdeling in strijd is met artikel 8 EVRM, moeten alle relevante feiten en omstandigheden van het geval worden bekeken en tot uitdrukking worden gebracht in een belangenafweging. Welke belangen bij de belangenafweging moeten worden betrokken, hangt af van de concrete individuele casus. Van belang is dat het altijd gaat om de feitelijke situatie in het individuele geval, die per casus zal verschillen. Aangezien het gaat om de beoordeling en afweging van diverse belangen van verschillende aard, komt in beide gevallen aan de overheid een zekere beoordelingsvrijheid (a certain margin of appreciation) toe.

De uitgangspositie van de belangenafweging wordt mede bepaald door de omstandigheid of sprake is van inmenging. Bij de weigering van voortgezet verblijf is de uitgangspositie van de vreemdeling sterker dan bij eerste toelating van vreemdelingen tot de openbare lichamen. De omstandigheid dat nooit sprake is geweest van rechtmatig verblijf zal ten nadele van de vreemdeling worden betrokken bij deze belangenafweging.

Ook als er geen sprake is van inmenging moet er een belangenafweging tussen de belangen van de Staat en die van de vreemdeling plaatsvinden.

7.4. Beperkingen, arbeidsmarktaantekeningen en voorschrift

7.4.1. Beperking

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking: ‘uitoefenen van het gezinsleven conform artikel 8 EVRM bij (naam)’.

Als het verblijfsrecht van de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven, tijdelijk van aard is, is het verblijfsrecht van de vreemdeling ook tijdelijk van aard.

Als het verblijf wordt verleend op grond van de pogingen van de vreemdeling om aan het gezinsleven met zijn kind invulling te gaan geven, is het verblijfsrecht altijd tijdelijk van aard.

7.4.2. Arbeidsmarktaantekening

Op de verblijfsvergunning staat de aantekening: ‘arbeid in loondienst alleen toegestaan indien werkgever beschikt over TWV’. Beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht’.

Als artikel 7 Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen BES van toepassing is, wordt de arbeidsmarktaantekening: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist. Beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht’.

7.5. Geldigheidsduur

Op grond van artikel 5.25 BTU-BES wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend voor ten hoogste één jaar en kan de verblijfsvergunning telkens met ten hoogste één jaar worden verlengd.

Hoofdstuk 12. Buitenlandse adoptiekinderen en buitenlandse pleegkinderen

1. Inleiding

Het verschil tussen buitenlandse adoptiekinderen en buitenlandse pleegkinderen is een juridisch verschil.

Buitenlandse adoptie

Bij buitenlandse adoptie gaat het om een minderjarig kind van niet-Nederlandse nationaliteit, dat niet in de openbare lichamen is geboren en dat, als gevolg van een erkende buitenlandse adoptiebeslissing, geldt als kind van de adoptanten. Dit betekent dat de banden tussen de biologische ouders en het adoptiekind ophouden te bestaan, dat zij afstand hebben gedaan van het kind en dat de adoptiefouders in familierechtelijke band komen te staan tot dat kind. Het gaat ook om een permanente situatie.

Buitenlandse pleegkinderen

Buitenlandse pleegkinderen zijn minderjarige kinderen die om welke reden dan ook thuis (in het buitenland) niet meer kunnen opgroeien en in een pleeggezin worden geplaatst waarbij de pleegouders feitelijk de verzorging over de kinderen van de ouders overnemen, maar niet juridisch de ouders van het kind worden.

3. Buitenlandse pleegkinderen

3.1. Verblijfsvoorwaarden

In aanvulling op de algemene voorwaarden voor verblijf gelden voor de verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor verblijf als pleegkind de volgende cumulatieve voorwaarden:

  • a. de vreemdeling is minderjarig;

  • b. de vreemdeling wil verblijven in het gezin van een of meer Nederlanders of vreemdelingen met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 7 WTU-BES;

  • c. het kind bloed- of aanverwant is van de verblijfgever;

  • d. in het land van herkomst is voor de vreemdeling naar het oordeel van de Minister geen aanvaardbare toekomst weggelegd;

  • e. de aspirant-pleegouders zijn in staat de vreemdeling een goede opvoeding en verzorging te geven;

  • f. bij de aanvraag wordt een medische verklaring overgelegd en een garantverklaring ondertekend;

  • g. de aspirant-pleegouders hebben het gezag over het kind;

  • h. de aspirant-pleegouders dienen zelfstandig en duurzaam te beschikken over voldoende middelen van bestaan (zie artikel 9, eerste lid, onder b en c, WTU-BES en artikel 5.33 BTU-BES).

Ad c.

Verblijf kan alleen worden verleend wanneer de verblijfgever de grootouder, broer, zuster, oom of tante van het pleegkind is.

Ad d.

Het is niet mogelijk een vast kader te geven wanneer wel of geen sprake is van een onaanvaardbare toekomst in het land van herkomst. Bij elke aanvraag wordt gekeken naar de individuele omstandigheden van het kind. Hierbij wordt gekeken naar de omstandigheden waaronder het kind leeft in het land van herkomst en de omstandigheden waaronder kinderen in vergelijkbare situaties in dat land leven.

Zo zijn factoren als armoede, alleenstaande ouders en werkloosheid op zichzelf geen factoren die van belang zijn bij de beslissing of een minderjarige wel of niet als pleegkind naar de openbare lichamen kan komen. Dit kunnen omstandigheden zijn die voor vele gezinnen met kinderen of alleenstaande ouders met kinderen gelden.

Wanneer deze omstandigheden er echter voor zorgen dat het kind, in vergelijking met andere kinderen van dezelfde leeftijd in dat land, wordt uitgesloten van zaken als bijvoorbeeld onderwijs en medische zorg en daardoor niet in staat zal zijn voor zichzelf een goede toekomst op te bouwen, dan wegen deze factoren, voor dat specifieke kind, anders.

De aspirant pleegouders overleggen een schriftelijke motivering van de bijzondere omstandigheden van het kind of die van de familieleden in het land van herkomst, waaruit blijkt dat het kind niet of bezwaarlijk kan worden verzorgd door de ouders of familieleden die in het land van herkomst wonen al dan niet met (financiële) steun van familieleden die in de openbare lichamen verblijven.

Ad e.

Zo nodig wint de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel aanvullende gegevens in bij de Voogdijraad over de geschiktheid van de aspirant pleegouders voor de verzorging en opvoeding van het kind.

Ad f.

De aanvraag wordt afgewezen als uit de medische verklaring met betrekking tot het buitenlandse pleegkind niet blijkt dat in redelijkheid niet valt aan te nemen dat het kind lijdt aan een gevaarlijke besmettelijke of langdurige lichamelijke of geestelijke ziekte.

Dit vereiste zal er echter niet toe leiden dat een gehandicapt kind niet zou kunnen worden opgenomen. De Voogdijraad doet hier een uitspraak over.

Uit de medische verklaring moet blijken dat het kind is getest op TBC. Een onderzoek op TBC is verplicht, tenzij het kind de nationaliteit bezit van een van de bij ministeriële regeling vast te stellen landen die zijn vrijgesteld van de verplichting een TBC onderzoek te ondergaan.

Wanneer dit niet uit de medische verklaring blijkt, moet het kind (in de openbare lichamen) alsnog een TBC onderzoek ondergaan. Alleen wanneer niet aan dit onderzoek wordt meegewerkt of wanneer het kind weigert mee te werken aan de behandeling van TBC aan de ademhalingsorganen, wordt de aanvraag met toepassing van artikel WTU-BES afgewezen.

Ad g.

De aanvraag wordt afgewezen als niet door middel van officiële gelegaliseerde documenten wordt aangetoond dat de ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger, of (indien zij zijn overleden of een onbekende verblijfplaats hebben) de autoriteiten in het land van herkomst instemmen met het verblijf van het kind in het gezin van de aspirant-pleegouders. Alleen als het recht van het land van herkomst dit vereist, is naast instemming van de ouder(s) of de wettelijke vertegenwoordiger ook instemming van de autoriteiten van het land van herkomst vereist.

De ouders moeten ook het wettelijk gezag over de minderjarige (tijdelijk) aan de aspirant pleegouders overdragen. Per land moet onderzocht te worden of dit kan via een notariële verklaring of dat de ouders hiervoor een rechterlijke uitspraak nodig hebben.

De ouders verliezen niet het ouderlijk gezag over het kind.

Ad h.

De verblijfsvergunning wordt niet verleend als de aspirant-pleegouders niet zelfstandig en duurzaam beschikken over voldoende middelen van bestaan.

Als het familielid bij wie de vreemdeling verblijf beoogt een echtgenoot of partner heeft, kan het inkomen van die persoon worden meegeteld bij de berekening van het gezinsinkomen. Als aanvullende voorwaarde geldt dan dat ondertekening van de garantverklaring, bedoeld in artikel art. 3.9, lid 2, onder c, BTU-BES geschiedt door de hoofdpersoon en bedoelde partner.

3.2. Vereiste bescheiden

  • a. ingevuld en ondertekend aanvraagformulier;

  • b. kopie geldig document grensoverschrijding, indien nodig voorzien van een geldige mvv, die is afgegeven voor het gevraagde verblijfsdoel;

  • c. uittreksel uit de basisadministratie persoonsgegevens waaruit blijkt vanaf wanneer het pleegkind staat ingeschreven in de openbare lichamen;

  • d. bijlage inkomensverklaring pleegouders en volledig ingevulde garantverklaring;

  • e. bewijs van rechtmatig verblijf van de aspirant-pleegouders;

  • f. medische verklaring en als uit de medische verklaring niet blijkt dat het kind, voor zover dat op grond van zijn nationaliteit niet is vrijgesteld van een onderzoek naar TBC aan de luchtwegen, een onderzoek op TBC heeft ondergaan, bewijs van TBC controle;

  • g. gegevens Voogdijraad waaruit blijkt dat ingestemd wordt met het verblijf van het pleegkind;

  • h. instemmingsverklaring van de ouders of wettelijke vertegenwoordigers dan wel van de autoriteiten van het land van herkomst dat zij instemmen met het verblijf van het kind in het gezin van de aspirant-pleegouders;

  • i. bewijs ziektekostenverzekering (geïntegreerd in het aanvraagformulier);

  • j. bescheiden waaruit blijkt dat de aspirant-pleegouders het gezag over het pleegkind hebben;

  • k. een schriftelijke motivering van de bijzondere omstandigheden van het kind of die van de familieleden in het land van herkomst, waaruit blijkt dat het kind niet of bezwaarlijk kan worden verzorgd door familielede in het land van herkomst;

  • l. bescheiden waaruit de familierelatie tussen het pleegkind en de aspirant-pleegouders blijkt;

  • m. bewijs van goed gedrag (niet ouder dan 3 maanden);

3.3. Beperking, arbeidsmarktaantekening en voorschrift

3.3.1. Beperking

Verblijf als buitenlands pleegkind

De verblijfsvergunning voor verblijf als buitenlands pleegkind wordt verleend onder de beperking ‘Verblijf bij ............. (naam pleegouder)’.

3.3.3. Voorschrift

Aan de verblijfsvergunning wordt als voorschrift verbonden voldoende verzekerd te zijn tegen ziektekosten, met inbegrip van kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

3.4. Geldigheidsduur

De verblijfsvergunning krijgt dezelfde geldigheidsduur als de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd van de hoofdpersoon. Als de hoofdpersoon een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd heeft of Nederlander is, bedraagt de geldigheidsduur vijf jaren.

Als de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding wordt dat niet tegengeworpen.

Hoofdstuk 13. Wedertoelating

1. Inleiding

Op grond van artikel 5.2 lid 1 onder g, BTU-BES kan aan een oud-Nederlander verblijf verleend worden in het kader van wedertoelating tot de openbare lichamen.

Voor wedertoelating komen, onder voorwaarden, in aanmerking:

  • a. oud-Nederlanders;

  • b. oud-Nederlanders: vreemdelingen die het Nederlanderschap hebben verloren, omdat zij na de totstandkoming van de naturalisatie of optie hebben nagelaten de oorspronkelijke nationaliteit te verliezen (art. 15, eerste lid, aanhef onder d en f, RWN);

  • c. oud-Nederlanders: vreemdelingen die het Nederlanderschap hebben verloren, omdat zij een verklaring van afstand hebben afgelegd (art. 15, eerste lid, aanhef onder b, RWN);

2. Oud-Nederlanders

2.1. Algemeen

Als oud-Nederlanders kunnen in ieder geval worden aangemerkt:

  • a. vreemdelingen die van rechtswege het Nederlanderschap hebben verkregen en van wie het Nederlanderschap verloren is gegaan door het vrijwillig aannemen van een andere nationaliteit (artikel 15, eerste lid en onder a, RWN);

  • b. vreemdelingen die een verklaring van afstand van de Nederlandse nationaliteit hebben afgelegd (artikel 15, eerste lid en onder b, RWN);

  • c. vreemdelingen van wie het Nederlanderschap verloren is gegaan omdat hij tevens een vreemde nationaliteit bezit en tijdens de meerderjarigheid gedurende een ononderbroken periode van tien jaar in het bezit van beide nationaliteiten zijn hoofdverblijf heeft buiten een land van het Koninkrijk (artikel 15, eerste lid en onder c, RWN);

  • d. vreemdelingen van wie het Nederlanderschap is ingetrokken omdat hij heeft nagelaten na de totstandkoming van zijn naturalisatie al het mogelijke te doen zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen (artikel 15, eerste lid aanhef en onder d, RWN)

  • e. vreemdelingen van wie het Nederlanderschap is ingetrokken omdat hij heeft nagelaten na de optiebevestiging al het mogelijke te doen zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen (artikel 15, eerste lid aanhef en onder f, RWN).

Verder kan onderscheid gemaakt worden tussen Nederlanders die in of buiten de openbare lichamen zijn geboren en getogen.

2.2. Oud-Nederlanders die geboren en getogen zijn in de openbare lichamen

2.2.1. Verblijfsvoorwaarden

Ten aanzien van de oud-Nederlanders die in de openbare lichamen zijn geboren en getogen, geldt dat zij, op grond van het feit dat zij in die periode als Nederlander in de openbare lichamen hebben verbleven, geacht worden zodanig sterke banden met de openbare lichamen te hebben opgebouwd en na hun vertrek uit de openbare lichamen te hebben behouden, dat zij met voorbijgaan aan een aantal algemene voorwaarden in aanmerking kunnen komen voor verblijf in de openbare lichamen.

Tegen het verblijf van de vreemdeling mag geen bezwaar bestaan uit oogpunt van openbare orde of nationale veiligheid.

2.2.2. Vereiste bescheiden

  • a. ingevuld en ondertekend aanvraagformulier;

  • b. kopie geldig document voor grensoverschrijding, indien nodig voorzien van een geldige mvv, die is afgegeven voor het gevraagde verblijfsdoel;

  • c. uittreksel uit de basisadministratie persoonsgegevens waaruit blijkt gedurende welke periode de vreemdeling als Nederlander in de openbare lichamen heeft gewoond;

  • d. bijlage inkomensverklaring;

  • e. antecedentenverklaring (geïntegreerd in het aanvraagformulier);

  • f. bewijs van goed gedrag (niet ouder dan 3 maanden);

  • g. bewijs onderzoek TBC (indien de huidige nationaliteit van de vreemdeling dit vereist);

  • h. bewijs ziektekostenverzekering (geïntegreerd in het aanvraagformulier).

2.3. Oud-Nederlanders die geboren en getogen zijn buiten de openbare lichamen

2.3.1. Algemeen

De meerderjarige oud-Nederlander die buiten de openbare lichamen is geboren en die woont in een ander land dan dat waarvan hij onderdaan is, kan in aanmerking komen voor verblijf in de openbare lichamen, als er naar het oordeel van de Minister sprake is van bijzondere banden met de openbare lichamen.

Voorbeeld:

De ouders zijn beiden geboren en getogen op Saba en in het bezit van de Nederlandse nationaliteit. De ouders verhuizen naar Venezuela alwaar hun kinderen zijn geboren. De kinderen hadden bij geboorte de Nederlandse nationaliteit. De ouders en de kinderen verkrijgen na verloop van tijd de Venezolaanse nationaliteit en verliezen daarbij de Nederlandse nationaliteit. Een van de kinderen verblijft inmiddels in Colombia en verzoekt nu om wedertoelating tot Saba op grond van het feit dat hij oud-Nederlander is.

2.3.2. Verblijfsvoorwaarden

  • a. de vreemdeling is meerderjarig;

  • b. de vreemdeling woont in een ander land dan dat waarvan hij onderdaan is;

  • c. de vreemdeling moet als Nederlander of als Nederlands onderdaan in een land van het Koninkrijk minstens de helft van het basisonderwijs te hebben gevolgd of gedurende de minderjarigheid een opleiding te hebben gevolgd, die meer dan destijds gebruikelijk was, op de openbare lichamen zelf was gericht dan wel door andere omstandigheden, zoals opvoeding, maatschappelijke positie en/of dienstbetrekking (zie bijvoorbeeld KNIL-militairen met pensioen en ambtenaren in Nederlandse dienst), nauwe banden met de openbare lichamen te hebben verkregen; en

  • d. er is voldaan aan de algemene toelatingsvoorwaarden van artikel 9 WTU-BES.

2.3.3. Vereiste bescheiden

  • a. ingevuld en ondertekend aanvraagformulier;

  • b. kopie geldig document voor grensoverschrijding, indien nodig voorzien van een geldige mvv, die is afgegeven voor het gevraagde verblijfsdoel;

  • c. bijlage inkomensverklaring;

  • d. bewijs onderzoek TBC (indien de nationaliteit van de vreemdeling dit vereist);

  • e. de vreemdeling moet in ieder geval gegevens en bescheiden met betrekking tot de duur en de aard van het eerdere verblijf in de openbare lichamen overleggen;

  • f. gegevens omtrent de bijzondere banden met de openbare lichamen die aanleiding kunnen zijn voor verblijf in de openbare lichamen;

  • g. bewijs ziektekostenverzekering (geïntegreerd in het aanvraagformulier);

  • h. antecedentenverklaring (geïntegreerd in het aanvraagformulier)

  • i. bewijs van goed gedrag (niet ouder dan 3 maanden).

3. Oud-Nederlanders (artikel 15, eerste lid, aanhef onder d of f, RWN)

3.1. Algemeen

Aan de meerderjarige vreemdeling die het Nederlanderschap heeft verloren, omdat hij na de totstandkoming van zijn naturalisatie of optie heeft nagelaten al het mogelijke te doen om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen, kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd of onbepaalde tijd worden verleend.

3.2. Verblijfsvoorwaarden voor een vergunning voor bepaalde tijd

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan worden verleend aan de vreemdeling die:

  • a. voldoet aan de algemene toelatingsvoorwaarden van artikel 9 WTU-BES.

  • b. het Nederlanderschap op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d of f, RWN heeft verloren;

  • c. op het moment waarop het Nederlanderschap werd verleend ten minste drie aaneengesloten jaren op grond van artikel 6 WTU-BES rechtmatig in de openbare lichamen verbleef;

  • d. het hoofdverblijf niet buiten de openbare lichamen heeft verplaatst;

  • e. geen gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid;

  • f. wiens aanvraag is ontvangen binnen twee jaar na bekendmaking van het besluit waarbij het Nederlanderschap is ingetrokken; en

3.3. Verblijfsvoorwaarden voor een vergunning voor onbepaalde tijd

De verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd kan worden verleend aan de vreemdeling die:

  • a. voldoet aan de algemene toelatingsvoorwaarden van artikel 9 WTU-BES.

  • b. het Nederlanderschap op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d of f, RWN heeft verloren;

  • c. op het moment waarop het Nederlanderschap werd verleend ten minste vijf aaneengesloten jaren op grond van artikel 6 WTU-BES rechtmatig in de openbare lichamen verbleef;

  • d. het hoofdverblijf niet buiten de openbare lichamen heeft verplaatst;

  • e. geen gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid;

  • f. wiens aanvraag is ontvangen binnen twee jaar na bekendmaking van het besluit waarbij het Nederlanderschap is ingetrokken; en

Ad e:

Het gevaar voor de openbare orde wordt beoordeeld aan de hand van de maatstaven die zijn aangelegd voor verblijfsbeëindiging. Bij de vaststelling van de verblijfsduur wordt mede betrokken de periode waarin de vreemdeling als Nederlander in de openbare lichamen heeft verbleven. Onder strafmaat wordt verstaan de totale duur van de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen, met inbegrip van die welke bij al dan niet onherroepelijk geworden uitspraak zijn opgelegd in de periode waarin de vreemdeling het Nederlanderschap bezat en in de periode na het verlies van het Nederlanderschap.

3.4. Vereiste bescheiden

Bij de aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde- of onbepaalde tijd moet de vreemdeling de volgende bescheiden overleggen:

  • a. ingevuld en ondertekend aanvraagformulier;

  • b. kopie geldig document voor grensoverschrijding, indien nodig voorzien van een geldige mvv, die is afgegeven voor het gevraagde verblijfsdoel;

  • c. gegevens en bescheiden met betrekking tot de duur en de aard van het eerdere verblijf in Nederland;

  • d. een afschrift van het besluit waarbij het Nederlanderschap is verkregen;

  • e. brieven waarin de vreemdeling door de Minister wordt gewezen op de verplichting om afstand te doen van de oorspronkelijke nationaliteit(en);

  • f. een afschrift van het besluit waarbij het Nederlanderschap is ingetrokken;

  • g. uittreksel uit de basisadministratie persoonsgegevens waaruit blijkt vanaf wanneer de vreemdeling staat ingeschreven in de openbare lichamen; en

  • h. bijlage inkomensverklaring;

  • i. bewijs ziektekostenverzekering (geïntegreerd in het aanvraagformulier);

  • j. antecedentenverklaring (geïntegreerd in het aanvraagformulier)

  • k. bewijs van goed gedrag (niet ouder dan 3 maanden).

4. Oud-Nederlanders (artikel 15, eerste lid, aanhef onder b, RWN)

4.1. Verblijfsvoorwaarden

Verblijf kan worden verleend aan de vreemdeling:

  • a. die het Nederlanderschap heeft verloren door het afleggen van een verklaring van afstand, nadat het Nederlanderschap is verleend en voordat het Nederlanderschap met toepassing van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d of f, RWN zou worden ingetrokken. De aanvraag moet zijn ontvangen binnen twee jaar na het doen van afstand van de Nederlandse nationaliteit;

  • b. die het Nederlanderschap heeft verloren door het afleggen van een verklaring van afstand vanwege remigratie naar het land van herkomst (op grond van de remigratiewet). De aanvraag moet zijn ontvangen binnen één jaar na het doen van afstand van de Nederlandse nationaliteit.

Ad a:

Het gaat hier om een vrijwillige handeling. De vreemdeling realiseert zich dat hij toch niet zijn oorspronkelijke wil verliezen en kiest er daarom zelf voor om afstand te doen van de Nederlandse nationaliteit, voordat hij hiertoe wordt gedwongen. De vreemdeling moet binnen twee jaar nadat hij de verklaring van afstand heeft afgelegd een aanvraag om een verblijfsvergunning indienen.

Ad b:

Het gaat hier om een vrijwillige handeling. De vreemdeling remigreert op grond van de remigratiewet naar het land van herkomst. Om in aanmerking te komen voor deze regelgeving moet de vreemdeling afstand doen van de Nederlandse nationaliteit. De vreemdeling moet binnen één jaar nadat hij de verklaring van afstand heeft afgelegd een aanvraag om een verblijfsvergunning indienen.

4.2. Vereiste bescheiden

  • a. ingevuld en ondertekend aanvraagformulier;

  • b. kopie geldig document voor grensoverschrijding, indien nodig voorzien van een geldige mvv, die is afgegeven voor het gevraagde verblijfsdoel;

  • c. bijlage werkgeversverklaring;

  • d. gegevens en bescheiden met betrekking tot de duur en de aard van het eerdere verblijf in Nederland;

  • e. afschrift van het besluit waarbij het Nederlanderschap is verkregen;

  • f. brieven waarin de vreemdeling door de Minister wordt gewezen op de verplichting om afstand te doen van de oorspronkelijke nationaliteit(en);

  • g. uittreksel uit de basisadministratie persoonsgegevens waaruit de datum blijkt waarop afstand is gedaan van de Nederlandse nationaliteit;

  • h. bewijs ziektekostenverzekering (geïntegreerd in het aanvraagformulier);

  • i. antecedentenverklaring (geïntegreerd in het aanvraagformulier)

  • j. bewijs van goed gedrag (niet ouder dan 3 maanden).

5. Beperking, arbeidsmarktaantekening en voorschrift

5.1. Beperking

De genoemde verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt aan de oud-Nederlanders verleend onder de beperking ‘wedertoelating’.

5.2. Arbeidsmarktaantekening

Op de verblijfsvergunning staat de aantekening: 'arbeid in loondienst alleen toegestaan indien werkgever beschikt over TWV’.

Als artikel 7 Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen BES van toepassing is, wordt de arbeidsmarktaantekening: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.

5.3. Voorschrift

Aan de verlening van de verblijfsvergunning is als voorschrift verbonden de verplichting voldoende verzekerd te zijn tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten aan opname of verpleging in een sanatorium of psychiatrische inrichting (zie artikel 5.4, eerste lid, aanhef en onder c, BTU-BES).

7. Verlenging en intrekking van de verblijfsvergunning

7.1. Verlenging

De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘wedertoelating’ wordt niet afgewezen om de reden dat niet meer wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend.

7.2. Intrekking

Gegeven de aard van de toelatingsgrond – een periode van eerder verblijf in Nederland – zal het zich niet voordoen dat de verblijfsvergunning die is verleend onder de beperking ‘wedertoelating’ kan worden ingetrokken, omdat niet meer wordt voldaan aan de beperking. Wel is het uiteraard mogelijk dat er onjuiste gegevens zijn verstrekt, die hebben geleid tot de verlening van de verblijfsvergunning. Verblijfsbeëindiging om die reden is niet uitgesloten.

8. Verblijfsvergunning in afwachting van verzoek ex artikel 17 RWN

Aan personen die een verzoek als bedoeld in artikel 17 RWN hebben ingediend tot vaststelling van het Nederlanderschap kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden verleend.

8.1. Verblijfsvoorwaarden

De verblijfsvergunning kan worden verleend aan de persoon die bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba een verzoek, als bedoeld in artikel 17 RWN, heeft ingediend, als:

  • a. de vreemdeling voldoet aan de algemene voorwaarden van artikel 9 WTU-BES;

  • b. dat verzoek naar het oordeel van de Minister niet klaarblijkelijk van elke grond is ontbloot;

  • c. die persoon hangende de beslissing op het verzoek om vaststelling van het Nederlanderschap ingevolge een beslissing van de Minister niet als vreemdeling uit de openbare lichamen zal worden verwijderd;

  • d. de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan;

  • e. de persoon zijn hoofdverblijf niet buiten de openbare lichamen heeft verplaatst; en

  • f. de persoon geen gevaar is voor de openbare orde of nationale veiligheid.

Ad b en c:

De beoordeling van de vraag of het verzoek ex artikel 17 RWN klaarblijkelijk van elke grond is ontbloot, en de beslissing of de persoon hangende de beslissing op dat verzoek als vreemdeling uit de openbare lichamen zal worden verwijderd, geschiedt uitsluitend bij de IND unit Caribisch Nederland.

8.2. Vereiste bescheiden

  • a. ingevuld en ondertekend aanvraagformulier;

  • b. kopie geldig document voor grensoverschrijding, indien nodig voorzien van een geldige mvv, die is afgegeven voor het gevraagde verblijfsdoel;

  • c. volledig afschrift van het verzoek ex artikel 17 RWN;

  • d. bewijs zelfstandige, duurzame en voldoende middelen van bestaan;

  • e. bewijs onderzoek TBC (indien de nationaliteit van de vreemdeling dit vereist);

  • f. bewijs ziektekostenverzekering (geïntegreerd in het aanvraagformulier); en

  • g. antecedentenverklaring (geïntegreerd in het aanvraagformulier)

  • h. bewijs van goed gedrag (niet ouder dan 3 maanden).

8.3. Beperking, arbeidsmarktaantekening en voorschrift

8.3.2. Arbeidsmarktaantekening

Op de verblijfsvergunning staat de aantekening: 'arbeid in loondienst alleen toegestaan indien werkgever beschikt over TWV’.

Als artikel 7 Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen BES van toepassing is, wordt de arbeidsmarktaantekening: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist.

8.3.3. Voorschrift

Aan de verlening van de verblijfsvergunning is als voorschrift verbonden de verplichting voldoende verzekerd te zijn tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten aan opname of verpleging in een sanatorium of psychiatrische inrichting (zie artikel 5.4, eerste lid, aanhef en onder c, BTU-BES).

8.4. Geldigheidsduur van de verblijfsvergunning

De verblijfsvergunning wordt verleend met een geldigheidsduur van ten hoogste een jaar of zoveel korter als het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba uitspraak zal doen.

8.5. Aard van het verblijfsrecht

Het verblijfsrecht is tijdelijk van aard. De houder van deze vergunning komt daarom niet in aanmerking voor naturalisatie of optie op grond van deze verblijfsvergunning.

8.6. Verlenging geldigheidsduur van de verblijfsvergunning

8.6.1. Verblijfsvoorwaarden

Nadat het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba een negatieve uitspraak heeft gedaan op het verzoek ex artikel 17 RWN, wordt de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning niet afgewezen om de enkele reden dat niet meer wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend, als:

  • a. de vreemdeling cassatieberoep heeft ingesteld, waarop nog geen arrest is gewezen;

  • b. de vreemdeling zijn hoofdverblijf niet buiten de openbare lichamen heeft gevestigd; en

  • c. de vreemdeling hangende het cassatieberoep als gevolg van een beslissing van de Minister niet als vreemdeling uit de openbare lichamen zal worden verwijderd, omdat het verzoek naar het oordeel van de Minister niet klaarblijkelijk van elke grond ontbloot is. Beoordeling geschiedt door de IND unit Caribisch Nederland.

8.6.2. Vereiste bescheiden

  • a. ingevuld en ondertekend aanvraagformulier;

  • b. kopie geldig document voor grensoverschrijding;

  • c. volledig afschrift van het verzoek ex artikel 17 RWN;

  • d. bewijs zelfstandige, duurzame en voldoende middelen van bestaan;

  • e. bewijs onderzoek TBC (indien de nationaliteit van de vreemdeling dit vereist);

  • f. bewijs ziektekostenverzekering (geïntegreerd in het aanvraagformulier); en

  • g. antecedentenverklaring (geïntegreerd in het aanvraagformulier);

  • h. bewijs van goed gedrag (niet ouder dan 3 maanden).

Als het openbare orde criterium wordt tegengeworpen, wordt de vreemdeling niet uitgezet, zolang niet is beslist op de procedure ex artikel 17 RWN. De vreemdeling overlegt in ieder geval een volledig afschrift van het cassatieberoepschrift.

8.6.3. Geldigheidsduur

De geldigheidsduur van de vergunning kan worden verlengd met maximaal een jaar of zoveel korter als de Hoge Raad uitspraak zal doen.

Hoofdstuk 14. Mensenhandel

1. Inleiding

In deze paragraaf wordt het rechtmatige verblijf van slachtoffer- en getuige-aangevers en slachtoffers die op andere wijze medewerking verlenen aan het opsporings- of vervolgingsonderzoek van mensenhandel voorafgaande aan de aangifte en gedurende de periode van opsporing, vervolging en berechting in feitelijke aanleg na aangifte van mensenhandel geregeld.

Mensenhandel is een grove schending van de rechten van de mens en een ernstig misdrijf. Het delict is strafbaar gesteld in artikel 286f van het Wetboek van Strafrecht BES. Dit artikel ziet op mensenhandel in het algemeen, daaraan gerelateerde vormen van uitbuiting en het trekken van profijt daaruit.

Hoewel het merendeel van de slachtoffers van mensenhandel vrouw is, is in dit hoofdstuk afgezien van het hanteren van de meer gangbare term ‘vrouwenhandel’. Dit om eventuele verwarring te voorkomen, omdat ook mannelijke en minderjarige slachtoffers een beroep kunnen doen op de procedure die in dit hoofdstuk is beschreven.

Voor zowel het opsporings- als het vervolgingsonderzoek is van groot belang dat zowel slachtoffers die aangifte doen of op andere wijze medewerking verlenen aan het opsporings- of vervolgingsonderzoek, als getuigen die aangifte doen, gedurende langere tijd ter beschikking blijven van het OM om de bewijsvorming te kunnen afronden. Dit rechtvaardigt het verlenen van een tijdelijke verblijfsvergunning.

Mensenhandel is gericht op uitbuiting. Bij de strafbaarstelling van mensenhandel staat het belang van het individu steeds voorop. Dat belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid.

Het begrip mensenhandel bevat de volgende elementen:

  • a. ieder gedraging waarmee de binnenkomst van vreemdelingen in, de doorreis over, het verblijf in of het vertrek van het grondgebied van een land wordt bevorderd;

  • b. iedere gedraging die gericht is op de seksuele uitbuiting tegen betaling; en

  • c. een van de overige in artikel 286f van het Wetboek van Strafrecht BES als mensenhandel strafbaar gestelde ernstige vormen van uitbuiting.

Het behandelen met respect van het slachtoffer en van de getuige-aangever die aangifte doet, maakt daarvan onderdeel uit. Evenals het garanderen van de veiligheid van slachtoffers en het beschermen van de rechten van de slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel.

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet onder welke voorwaarden de verblijfsvergunning in het kader van mensenhandel kan worden verleend.

2. Slachtoffer mensenhandel

2.1. Verblijfsvoorwaarden slachtoffer mensenhandel

De verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 7 WTU-BES, kan onder een beperking verband houdend met de vervolging van mensenhandel worden verleend, als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a. de vreemdeling is slachtoffer van mensenhandel;

  • b. de vreemdeling heeft terzake aangifte gedaan of heeft op andere wijze medewerking verleend aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit bedoeld in artikel 286f van het Wetboek van Strafrecht BES; en

  • c. er is sprake van een strafrechtelijk opsporingsonderzoek of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit waarvan de vreemdeling aangifte heeft gedaan of waaraan de vreemdeling op andere wijze medewerking heeft verleend.

Ad c:

Zodra de strafzaak door het OM wordt geseponeerd of tegen de uitspraak van de rechtbank in het proces tegen de verdachte geen beroep is ingesteld dan wel het gerechtshof uitspraak heeft gedaan, komt de grond aan de verblijfsvergunning als bedoeld in deze paragraaf te ontvallen.

In afwijking van de algemene voorwaarden genoemd in artikel 9 WTU-BES wordt de aanvraag niet afgewezen:

  • a. wegens het ontbreken van een geldige mvv (zie artikel 9, derde lid, onder c, WTU-BES);

  • b. wegens het ontbreken van voldoende middelen van bestaan;

  • c. wegens gevaar voor de openbare orde, indien er sprake is van een inbreuk op de openbare orde die naar het oordeel van de Minister rechtstreeks verband houdt met het feit waarvan aangifte is gedaan;

  • d. wegens het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding. Ondertussen moet een geldig document voor grensoverschrijding worden aangevraagd bij de diplomatieke vertegenwoordiging van het land waarvan het slachtoffer de nationaliteit bezit.

Leges

De vreemdeling die een aanvraag om een verblijfsvergunning indient wegens verblijf als slachtoffers van mensenhandel is vrijgesteld van het betalen van leges.

Kinderen van het slachtoffer van mensenhandel die een mvv-aanvraag in het kader van gezinshereniging indienen, zijn eveneens vrijgesteld van het betalen van leges.

2.2. Vereiste bescheiden

  • a. ingevuld en ondertekend aanvraagformulier;

  • b. indien van toepassing: kopie geldig document voor grensoverschrijding

  • c. bewijs onderzoek TBC (indien de huidige nationaliteit van de vreemdeling dit vereist);

  • d. bewijs ziektekostenverzekering (geïntegreerd in het aanvraagformulier);

  • e. antecedentenverklaring (geïntegreerd in het aanvraagformulier);

  • f. bewijs van goed gedrag (niet ouder dan 3 maanden).

3. Getuige-aangever

3.1. Verblijfsvoorwaarden getuige-aangever

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 7 WTU-BES, kan onder een beperking verband houdend met de vervolging van mensenhandel worden verleend, als:

  • a. de vreemdeling getuige-aangever is van mensenhandel;

  • b. de vreemdeling terzake aangifte heeft gedaan;

  • c. sprake is van een strafrechtelijk opsporingsonderzoek of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit, waarvan aangifte is gedaan;

  • d. en het verblijf in de openbare lichamen van de getuige-aangever naar het oordeel van de Minister in het belang van de opsporing of vervolging van de verdachte noodzakelijk is.

Ad a:

Getuige-aangevers zijn vreemdelingen die niet zelf slachtoffer zijn van mensenhandel maar hier wel getuige van zijn geweest. Getuige-aangevers kunnen vreemdelingen zijn die zelf werkzaam zijn in dezelfde sector als het slachtoffer. Tevens kunnen het personen zijn, die werkzaam zijn buiten deze sector en die kennis dragen van mensenhandel. Alleen de getuige-aangevers die geen geldige verblijfstitel hebben in de openbare lichamen kunnen rechten ontlenen aan de in deze paragraaf omschreven procedure.

De aanvraag wordt niet afgewezen:

  • a. wegens het ontbreken van een geldige mvv (zie artikel 9, derde lid, onder c, WTU-BES):

  • b. wegens het ontbreken van voldoende middelen van bestaan;

  • c. wegens gevaar voor de openbare orde, als er sprake is van een inbreuk op de openbare orde die naar het oordeel van de Minister rechtstreeks verband houdt met het feit waarvan aangifte is gedaan;

  • d. wegens het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding. Ondertussen moet een geldig document voor grensoverschrijding worden aangevraagd bij de diplomatieke vertegenwoordiging van het land waarvan het slachtoffer de nationaliteit bezit.

Leges

De getuige-aangever van mensenhandel is vrijgesteld van het betalen van leges voor het indienen van een verblijfsvergunning verband houdend met mensenhandel.

De vreemdeling kan een aanvraag om een verblijfsvergunning verband houdend met mensenhandel indienen bij de IND unit Caribisch Nederland.

De IND unit Caribisch Nederland neemt naar aanleiding van de aanvraag om een verblijfsvergunning contact op met het OM. Wat de getuige-aangevers betreft is de stem van het OM doorslaggevend of een verblijfsvergunning zal worden verstrekt of niet. Criterium is hierbij de vraag of de aanwezigheid van de getuige-aangever in de openbare lichamen gewenst is voor het opsporings- en vervolgingsonderzoek tegen de verdachte.

3.2. Vereiste bescheiden

  • a. ingevuld en ondertekend aanvraagformulier;

  • b. indien van toepassing: kopie geldig document voor grensoverschrijding

  • c. bewijs onderzoek TBC (indien de huidige nationaliteit van de vreemdeling dit vereist);

  • d. bewijs ziektekostenverzekering (geïntegreerd in het aanvraagformulier);

  • e. antecedentenverklaring (geïntegreerd in het aanvraagformulier);

  • f. bewijs van goed gedrag (niet ouder dan 3 maanden).

4. De beslissing

4.1. Beslissing op de aanvraag

Ten aanzien van de termijn waarbinnen op de aanvraag dient te worden beslist, wordt onderscheid gemaakt of het een aanvraag van een slachtoffer of van een getuige-aangever betreft. Op de aanvraag van een slachtoffer dient – onvoorziene omstandigheden daargelaten – binnen 24 uur nadat de aanvraag is ingediend te worden beslist. Bij een aanvraag van een getuige-aangever is het praktisch niet haalbaar binnen een dergelijke termijn te beslissen. Dit in verband met het verplicht consulteren van het OM, voordat op de aanvraag kan worden beslist.

De IND unit Caribisch Nederland stelt de politie in kennis van de beslissing op de aanvraag om een verblijfsvergunning.

4.2. Beperking, arbeidsmarktaantekening en voorschrift

4.2.1. Beperking

De genoemde verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt verleend onder de beperking als genoemd in hoofdstuk 14 van de CTU-BES.

Op het verblijfsdocument zal evenwel worden vermeld ‘beperking conform beschikking Minister’

4.2.2. Arbeidsmarktaantekening

Bij de verlening wordt de arbeidsmarktaantekening gesteld: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.

4.2.3. Voorschrift

Aan de verlening van de verblijfsvergunning wordt het voorschrift verbonden dat de vreemdeling voldoet aan de verplichting voldoende verzekerd te zijn tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of psychiatrische inrichting (zie artikel 5.4, eerste lid, aanhef en onder c, BTU-BES).

5. Geldigheidsduur

5.1. Slachtoffer

De verblijfsvergunning wordt in beginsel voor een periode van één jaar verleend. De verblijfsvergunning is geldig zolang er sprake is van een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit waarvan aangifte is gedaan of waaraan op andere wijze medewerking is verleend.

Zodra de strafzaak door het OM wordt geseponeerd of tegen de uitspraak van de rechtbank in het proces tegen de verdachte geen beroep is ingesteld dan wel het gerechtshof uitspraak heeft gedaan en hiertegen geen beroep in cassatie is ingesteld, komt de grond aan de verblijfsvergunning verband houdend met de vervolging van mensenhandel te ontvallen. Het OM doet hiervan melding aan de IND unit Caribisch Nederland, alsmede aan het slachtoffer van mensenhandel.

De IND unit Caribisch Nederland trekt de verblijfsvergunning vervolgens in.

5.2. Getuige-aangever

De verblijfsvergunning wordt in beginsel voor de periode van één jaar verleend. De verblijfsvergunning is geldig zolang het OM de aanwezigheid van de vreemdeling in de openbare lichamen noodzakelijk acht.

Zodra het OM de aanwezigheid van de vreemdeling in de openbare lichamen niet langer noodzakelijk acht, komt de grond aan de verblijfsvergunning verband houdend met mensenhandel te ontvallen. Het OM doet hiervan melding aan de IND unit Caribisch Nederland en aan de getuige-aangever.

De IND unit Caribisch Nederland trekt de verblijfsvergunning vervolgens in.

Het bovenstaande geldt ook als de strafzaak door het OM wordt geseponeerd of tegen de uitspraak van de rechtbank in het proces tegen de verdachte geen beroep is ingesteld dan wel het gerechtshof uitspraak heeft gedaan. Het OM doet hiervan melding aan de IND BES unit, alsmede aan de getuige-aangever van mensenhandel.

6. Verlenging

6.1. Verblijfsvoorwaarden slachtoffermensenhandel

De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning van het slachtoffer kan worden verlengd zolang er sprake is van een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit ter zake waarvan aangifte is gedaan of waaraan op andere wijze medewerking is verleend.

De geldigheid van de verblijfsvergunning wordt niet verlengd als er geen sprake meer is van een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit ter zake waarvan aangifte is gedaan of waaraan op andere wijze medewerking is verleend.

Bij de beoordeling van de verlengingsaanvraag moet de IND unit Caribisch Nederland bij het OM na gaan of er nog sprake is van een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek dan wel of de berechting in feitelijke aanleg van de verdachte heeft plaatsgevonden.

6.2. Verblijfsvoorwaarden getuige-aangever

De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning van de getuige-aangever kan worden verlengd zolang er sprake is van een strafrechtelijk opsporings- en vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit waarvan aangifte is gedaan. Hierbij is van belang dat het OM de aanwezigheid van de vreemdeling in de openbare lichamen noodzakelijk acht. Als het OM de aanwezigheid van de vreemdeling in de openbare lichamen niet van belang acht, wordt de aanvraag om verlenging afgewezen.

6.3. Vereiste bescheiden

  • a. ingevuld en ondertekend aanvraagformulier;

  • b. indien van toepassing: kopie geldig document grensoverschrijding

  • c. bewijs onderzoek TBC (indien de huidige nationaliteit van de vreemdeling dit vereist);

  • d. bewijs ziektekostenverzekering (geïntegreerd in het aanvraagformulier);

  • e. antecedentenverklaring (geïntegreerd in het aanvraagformulier)

  • f. bewijs van goed gedrag (niet ouder dan 3 maanden).

De aanvraag wordt niet afgewezen wegens het ontbreken van voldoende zelfstandige en duurzame middelen van bestaan.

Ad b:

De eerste aanvraag om een verblijfsvergunning verband houdend met mensenhandel wordt niet afgewezen als de vreemdeling niet over een geldig document voor grensoverschrijding beschikt. Ondertussen moet een geldig document voor grensoverschrijding worden aangevraagd bij de diplomatieke vertegenwoordiging van het land waarvan het slachtoffer de nationaliteit bezit. Bij de aanvraag tot verlenging van de verblijfsvergunning zal, als de vreemdeling nog steeds niet beschikt over een geldig document tot grensoverschrijding, worden beoordeeld of er aanleiding is (tijdelijk) vrij te stellen van het paspoort vereiste, omdat de vreemdeling heeft aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld. (zie hoofdstuk 3 CTU-BES).

Ad e:

De aanvraag wordt niet afgewezen wegens gevaar voor de openbare orde, indien er sprake is van een inbreuk op de openbare orde die naar het oordeel van de Minister rechtstreeks verband houdt met het feit waarvan aangifte is gedaan.

6.4. Leges

Het slachtoffer of getuige-aangever van mensenhandel die in aanmerking komt voor verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, is vrijgesteld van het betalen van leges.

7. Gezinshereniging

7.1. Algemeen

Voor verlening van een verblijfsvergunning komen in aanmerking:

  • a. de biologische of minderjarige kinderen van het slachtoffer of de getuige-aangever;

  • b. die feitelijk behoren tot het gezin van het slachtoffer of de getuige-aangever;

  • c. die reeds in het land van herkomst feitelijk behoorden tot het gezin van het slachtoffer of de getuige-aangever; en

  • d. die onder het wettig gezag van het slachtoffer of de getuige-aangever staan.

Op deze aanvraag zijn de algemene toelatingsvoorwaarden voor gezinshereniging van toepassing, met uitzondering van de bepalingen inzake het middelenvereiste.

Om te verzekeren dat de minderjarige kinderen slechts verblijf krijgen gedurende de periode van toelating van de slachtoffer- of de getuige-aangever, krijgt de aan hen verstrekte verblijfsvergunning dezelfde geldigheidsduur als die van de slachtoffer- of de getuige-aangever.

Hoofdstuk 15. Voortgezet verblijf

1. Inleiding

Een verblijfsvergunning in het kader van voortgezet verblijf wordt alleen op aanvraag verleend.

In de regel kan een verblijfsvergunning met als doel voortgezet verblijf pas na vijf jaar rechtmatig verblijf worden aangevraagd. In die vijf voorafgaande jaren moet de vreemdeling verblijf hebben gehad in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming.

Naast de voorwaarden zoals beschreven in de artikelen 5.22, 5.23 en 5.24 BTU-BES gelden ook de algemene voorwaarden zoals beschreven in artikel 9 WTU-BES.

2. Voortgezet verblijf na verblijf als minderjarige in het kader van gezinshereniging

De vreemdeling die als minderjarige in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning in het kader van gezinshereniging komt na vijf jaar verblijf in aanmerking voor een zelfstandige verblijfsvergunning. Ook de minderjarige die als pleeg- of adoptiekind verblijf heeft gehad, kan onder deze voorwaarden in aanmerking komen voor voortgezet verblijf.

2.1. Verblijfsvoorwaarden

Op grond van artikel 5.22 BTU-BES wordt de vergunning voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf verleend aan de vreemdeling die:

  • a. als minderjarige houder is geweest van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder een beperking verbandhoudend met gezinshereniging bij een Nederlander of een vreemdeling met een niet-tijdelijk verblijfsrecht als bedoeld in artikel 5.3 BTU-BES; en

  • b. langer dan vijf jaren houder is geweest van de in onderdeel a bedoelde verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, dan wel in de openbare lichamen is geboren uit ouders met niet-tijdelijk verblijfsrecht als bedoeld in artikel 5.3 BTU-BES.

Ad a:

Wanneer de minderjarige gedurende de periode van vijf jaar meerderjarig wordt, komt hij ook in aanmerking voor voortgezet verblijf. Deze regel geldt ook wanneer het kind gedurende het grootste gedeelte van de vijf jaar meerderjarig is geweest.

Voorbeeld:

Een kind krijgt op 17 jarige leeftijd verblijf bij ouders. Wanneer dit kind 22 jaar oud is komt hij in aanmerking voor voortgezet verblijf. Deze vreemdeling is gedurende bijna de gehele verblijfsperiode van vijf jaar meerderjarig geweest.

Daarnaast gelden de algemene voorwaarden voor verblijf:

Ad 2:

Wanneer de vreemdeling op het moment van de aanvraag van de verblijfsvergunning nog minderjarig is, geldt het vereiste zelfstandig en duurzaam te beschikken over voldoende middelen van bestaan niet.

Wanneer niet aan de voorwaarden voor verblijf wordt voldaan, betekent dit niet zonder meer dat de vergunning wordt geweigerd. Individuele omstandigheden kunnen altijd een rol spelen. (zie verder paragraaf 5.).

2.2. Vereiste bescheiden

  • a. ingevuld en ondertekend aanvraagformulier;

  • b. kopie geldig document voor grensoverschrijding, indien nodig voorzien van een geldige mvv, die is afgegeven voor het gevraagde verblijfsdoel;

  • c. uittreksel uit de basisadministratie persoonsgegevens waaruit blijkt vanaf wanneer de vreemdeling staat ingeschreven in de openbare lichamen;

  • d. bijlage inkomensverklaring;

  • e. indien van toepassing: bewijs van rechtmatig verblijf van de hoofdpersoon;

  • f. bewijs van goed gedrag (niet ouder dan 3 maanden).

2.3. Beperkingen, arbeidsmarktaantekeningen en voorschrift

2.3.2. Arbeidsmarktaantekening

Op de verblijfsvergunning staat de aantekening: 'arbeid in loondienst alleen toegestaan indien werkgever beschikt over TWV’.

Als artikel 7 Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen BES van toepassing is, wordt de arbeidsmarktaantekening: ‘Arbeid vrij toegestaan.

2.3.3. Voorschriften

Aan de verlening van de verblijfsvergunning wordt het voorschrift verbonden dat de vreemdeling voldoet aan de verplichting voldoende verzekerd te zijn tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of psychiatrische inrichting (zie artikel 5.4, eerste lid, aanhef en onder c, BTU-BES).

3. Voortgezet verblijf voor de overige gezinsleden

3.1. Verblijfsvoorwaarden

Het gaat hier om vreemdelingen die als echtgenoot, (geregistreerd) partner, meerderjarig kind, als ouder of ander gezinslid in het kader van gezinsvorming of (verruimde) gezinshereniging verblijf in de openbare lichamen hebben gehad.

Ad b.

Als het gaat om een meerderjarig kind dat nog feitelijk bij zijn ouders woont, studeert en financieel afhankelijk is van zijn ouders, dan mag het inkomen van de ouders meegenomen worden bij de middeleneis.

Ad d.

De (huwelijks)partner van een vreemdeling die zelf toegelaten is als student komt niet in aanmerking voor voortgezet verblijf. Dit zou immers betekenen dat de afhankelijke vreemdeling sneller in een betere verblijfsrechtelijke positie terecht zou komen dan de verblijfgever.

Ad e.

Dat de relatie op het moment van aanvragen van de vergunning voor voortgezet verblijf is verbroken, is niet van belang. Wel is van belang dat gedurende de voorafgaande periode van vijf jaar aan alle voorwaarden voor verblijf is voldaan en dat nog steeds aan de voorwaarden van artikel 9 WTU-BES wordt voldaan. Wanneer de relatie binnen een periode van vijf jaar is verbroken bestaat er in beginsel, geen recht op voortgezet verblijf.

Voorbeeld 1:

Een echtpaar is gedurende zes jaar gehuwd geweest. Gedurende de afgelopen vijf jaar heeft de vrouw verblijf bij haar echtgenoot gehad. Gedurende deze periode is aan alle voorwaarden voor verblijf voldaan. De echtgenote verzoekt om voortgezet verblijf, omdat zij inmiddels gescheiden is van haar echtgenoot. Zij kan, mits zij aan de voorwaarden voor verblijf voldoet, in het bezit gesteld worden van de verblijfsvergunning.

Voorbeeld 2:

Een man en vrouw hebben al gedurende acht jaar een relatie. De man heeft gedurende de afgelopen vijf jaar verblijf bij haar gehad. De man en vrouw hebben nog steeds een relatie en blijven bij elkaar wonen. Toch wil de man een verblijfsvergunning aanvragen in het kader van voortgezet verblijf. Wanneer aan de voorwaarden voor verblijf wordt voldaan, krijgt de man de gevraagde verblijfsvergunning. Dat hij nog steeds een relatie met zijn vriendin heeft is geen reden de man te verplichten de afhankelijke verblijfsvergunning – afhankelijk van de relatie met zijn vriendin – te houden.

Uitzondering op deze regel zijn:

  • vreemdelingen van wie de verblijfsgever binnen de periode van 5 jaar is overleden (zie paragraaf 4).

  • vreemdelingen van wie de relatie binnen 5 jaar is verbroken vanwege geweld (zie paragraaf 5).

  • gezinsleden van een verblijfgever die verblijf heeft verband houdend met bescherming. Deze gezinsleden komen niet in aanmerking voor voortgezet verblijf zolang de verblijfgever zelf niet over een zelfstandige verblijfsvergunning beschikt. Op deze manier komen de van de verblijfgever afhankelijke gezinsleden niet (eerder) in een betere verblijfsrechtelijke positie dan de vreemdeling voor wie zij voor hun verblijf afhankelijk zijn.

Wanneer vastgesteld wordt dat een vreemdeling niet aan de voorwaarden voor voortgezet verblijf voldoet en niet tot inwilliging van de aanvraag kan worden overgegaan, wordt altijd rekening gehouden met de werking van artikel 8 EVRM. In sommige gevallen kan er toch reden bestaan om de vreemdeling voortzetting van het verblijf toe te staan, zonder verblijf onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ te verlenen. Het verblijf dat dan verleend wordt, is verblijf in het kader van artikel 8 EVRM.

Bij de beoordeling of artikel 8 EVRM aanleiding vormt om toch voortzetting van het verblijf toe te staan moet gedacht worden aan de volgende omstandigheden:

  • a. na verbreking van de(huwelijks) relatie blijft er familie- of gezinsleven bestaan tussen ouder en kind ook al is er geen sprake meer van feitelijke samenwoning:

  • b. de ouder draagt aantoonbaar en wezenlijk bij aan de opvoeding en verzorging van het kind. Het gaat hier om meer dan regelmatig geld over maken, er moet sprake zijn van een grote mate van persoonlijke betrokkenheid bij het kind.

In dergelijke gevallen wordt de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning slechts verleend voor de duur van maximaal één jaar. Bij elk verzoek om verlenging dient vastgesteld te worden dat de bijzondere gezinsband nog steeds bestaat.

Voorbeeld 1:

Uit de (huwelijks)relatie is een kind geboren. Het kind is acht jaar oud en gaat naar school. Het kind heeft een dubbele nationaliteit, de Nederlandse en de Venezolaanse. Het kind woont bij zijn moeder, maar de vader brengt en haalt het kind twee dagen in de week naar en van school. Het kind eet dan bij hem. Hij heeft samen met de moeder regelmatig contact met de school over de voortgang van het kind en wanneer er belangrijke beslissingen genomen moeten worden doen de ouders dit samen. De ouders hebben nog regelmatig contact over het kind. De vader draagt ook bij in de kosten van levensonderhoud van het kind. De ouders zijn voor deze regeling niet naar een rechter geweest. Zij hebben de afspraken in goede harmonie gemaakt en houden zich er ook aan.

Voorbeeld 2:

Uit de (huwelijks)relatie is een kind geboren. Het kind is 12 jaar oud en gaat naar school. Het kind heeft een dubbele nationaliteit, de Nederlandse en de Venezolaanse. De vader geeft, af en toe, geld aan de moeder voor het levensonderhoud van het kind. Soms ziet hij het kind wanneer zijn ex-partner zijn familie bezoekt. Hij gaat nooit alleen met zijn kind op stap en is niet betrokken bij de opvoeding van het kind.

In dit geval is er geen noemenswaardige band tussen vader en kind en ook geen reden om daarom woonachtig te blijven op de openbare lichamen.

Er kan ook sprake zijn van objectieve belemmeringen om het gezinsleven buiten de openbare lichamen voort te zetten. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan:

  • 1. een ouder die verblijf heeft in de openbare lichamen verband houdend met bescherming. Van die ouder kan niet verwacht worden dat hij terugkeert naar zijn land van herkomst om zijn kind te bezoeken;

  • 2. een kind dat niet toegelaten wordt tot het land van herkomst van de ouder met wie het geacht wordt te vertrekken.

Ad 1 en 2:

In dat geval is het volgende van belang: hij die stelt toont aan. Niet de IND-unit Caribisch Nederland toont aan dat het niet zo is, de vreemdeling bewijst dat het wel zo is.

Een ouder die verblijf heeft verband houdend met bescherming, maar die niet betrokken is bij het leven van zijn biologische kind, vormt geen objectieve belemmering. Dat de vertrekkende ouder ‘hoopt’ dat deze ouder in de toekomst wel betrokken wil zijn bij het leven van het bewuste kind is onvoldoende reden om op dit moment een objectieve belemmering aan te nemen.

Een vrouw die stelt dat haar kind niet zal worden toegelaten tot het land waar zij naar toe terug moet keren, dient dit aan te tonen door het overleggen van een schriftelijke verklaring van de autoriteiten van dat land. Uit deze verklaring moet blijken dat het kind niet wordt toegelaten tot het land van herkomst van de moeder.

3.2. Vereiste bescheiden

  • a. ingevuld en ondertekend aanvraagformulier;

  • b. kopie geldig document voor grensoverschrijding, indien nodig voorzien van een geldige mvv, die is afgegeven voor het gevraagde verblijfsdoel;

  • c. uittreksel uit de basisadministratie persoonsgegevens waaruit blijkt vanaf wanneer de vreemdeling staat ingeschreven in de openbare lichamen;

  • d. bijlage inkomensverklaring;

  • e. bewijs van rechtmatig verblijf van de hoofdpersoon;

  • f. indien van toepassing: bewijs van overlijden van de hoofdpersoon

  • g. bewijs van goed gedrag (niet ouder dan drie maanden).

3.3. Beperking, arbeidsmarktaantekening en voorschrift

3.3.2. Arbeidsmarktaantekening

Op de verblijfsvergunning staat de aantekening: 'arbeid in loondienst alleen toegestaan indien werkgever beschikt over TWV’.

Als artikel 7 Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen BES van toepassing is, wordt de arbeidsmarktaantekening: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.

3.3.3. Voorschrift

Aan de verlening van de verblijfsvergunning wordt het voorschrift verbonden dat de vreemdeling voldoet aan de verplichting voldoende verzekerd te zijn tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of psychiatrische inrichting (zie artikel 5.4, eerste lid, aanhef en onder c, BTU-BES).

4. Voortgezet verblijf na overlijden van (huwelijks) partner

4.1. Verblijfsvoorwaarden

Wanneer de (huwelijks) partner binnen vijf jaar komt te overlijden komt de vreemdeling op grond van de voorwaarden van artikel. 5.24, derde lid, BTU-BES in aanmerking voor voortgezet verblijf ook al is nog geen sprake van vijf jaar verblijf. In dat geval wegen de humanitaire omstandigheden zwaar mee. Wel dient de vreemdeling te beschikken over voldoende middelen van bestaan.

Wanneer de vreemdeling is toegelaten in het kader van het ouderenbeleid en de verblijfgever – het kind van de ouder – binnen vijf jaar komt te overlijden komt de vreemdeling niet in aanmerking voor voortgezet verblijf. Bij de boordeling van de aanvraag moet een afweging gemaakt worden op grond van artikel 5.25 BTU-BES. Voortgezet verblijf op grond van bijzondere, individuele humanitaire omstandigheden kan nog steeds gewenst zijn. De vreemdeling moet in dat geval de bijzondere omstandigheden onderbouwen.

4.2. Vereiste bescheiden

  • a. ingevuld en ondertekend aanvraagformulier;

  • b. kopie geldig document voor grensoverschrijding, indien nodig voorzien van een geldige mvv, die is afgegeven voor het gevraagde verblijfsdoel;

  • c. uittreksel uit de basisadministratie persoonsgegevens waaruit blijkt vanaf wanneer de vreemdeling staat ingeschreven in de openbare lichamen;

  • d. bijlage inkomensverklaring;

  • e. bewijs van rechtmatig verblijf van de hoofdpersoon;

  • f. bewijs van overlijden van de hoofdpersoon;

  • g. bewijs van goed gedrag (niet ouder dan drie maanden).

4.3. Beperking, arbeidsmarktaantekening en voorschrift

4.3.2. Arbeidsmarktaantekening

Op de verblijfsvergunning staat de aantekening: 'arbeid in loondienst alleen toegestaan indien werkgever beschikt over TWV’.

Als artikel 7 Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen BES van toepassing is, wordt de arbeidsmarktaantekening: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.

4.3.3. Voorschrift

Aan de verlening van de verblijfsvergunning wordt het voorschrift verbonden dat de vreemdeling voldoet aan de verplichting voldoende verzekerd te zijn tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of psychiatrische inrichting (zie artikel 5.4, eerste lid, aanhef en onder c, BTU-BES).

5. Voortgezet verblijf wanneer sprake is van bijzondere omstandigheden

5.1. Verblijfsvoorwaarden

Artikel 5.24 BTU-BES regelt de mogelijkheid dat ook wanneer niet voldaan wordt aan de voorwaarden voor verblijf als genoemd in artikel 5.22 en 5.23 BTU-BES die hierboven in paragraaf 2 en 3 zijn beschreven, toch voortgezet verblijf verleend kan worden vanwege bijzondere omstandigheden.

Hoewel het zowel om groepen als om individuele gevallen kan gaan moet vooral gedacht worden aan:

  • a. een vreemdeling die zeer nauwe, afhankelijke banden heeft met de in de openbare lichamen wonende personen;

  • b. wanneer terugkeer naar het land van herkomst redelijkerwijs niet kan worden gevergd gezien de leeftijd van de vreemdeling of de levensomstandigheden waar de vreemdeling in terecht zal komen;

  • c. een vreemdeling die de zorg heeft voor minderjarige kinderen. In bijzondere gevallen kan het in het belang zijn van het (in de openbare lichamen geboren) minderjarige kind, met een zelfstandig verblijfsrecht of de Nederlandse nationaliteit, om niet met een ouder terug te keren naar het land van herkomst van die ouder. Dit kan zijn vanwege de leeftijd van het kind, de mate van integratie in de openbare lichamen, zoals het volgen van een opleiding. Ook kan het om medische redenen van belang zijn dat het kind niet vertrekt en de aanwezigheid van de ouder wel noodzakelijk is;

  • d. een vreemdeling die slachtoffer is geworden van huiselijk geweld;

  • e. slachtoffers of getuige-aangevers van mensenhandel, aan wie, voor de duur en in het belang van het strafproces tijdelijk verblijf in de openbare lichamen was toegestaan en van wie het voortgezette verblijf op gronden van klemmende redenen van humanitaire aarde dient te worden voortgezet om onaanvaardbare gevolgen bij terugzending te voorkomen;

De vreemdeling moet de bijzondere individuele omstandigheden zelf onderbouwen met een schriftelijke verklaring en aanvullende stukken. Het belang van de vreemdeling kan alleen in bijzondere omstandigheden zwaarder wegen dan het algemeen belang van de overheid.

Ad d: huiselijk geweld

De IND unit Caribisch Nederland verleent de verblijfsvergunning als sprake is van aantoonbaar ondervonden (seksueel) geweld binnen de familie dat heeft geleid tot de feitelijke verbreking van de (huwelijks)relatie.

Bij een minderjarige is in verband met de leeftijd van de vreemdeling niet noodzakelijk dat de gezinsband is verbroken.

Huiselijk geweld, waaronder seksueel geweld, wordt aangetoond door:

  • gegevens van de politie (bijvoorbeeld een aangifte of een serieuze melding bij de politie); en

  • een verklaring van een (vertrouwens)arts of een andere hulpverlener (bijvoorbeeld van een opvanghuis); of

  • andere gegevens, voorzover het gaat objectieve gegevens uit betrouwbare bron.

Ad e: voortgezet verblijf na toelating in het kader van mensenhandel

De IND unit Caribisch Nederland kan aan een slachtoffer of getuige-aangever van mensenhandel aan wie voor de duur en in het belang van het strafproces tijdelijk verblijf in Nederland was toegestaan een verblijfsvergunning verlenen op grond van artikel 5.24 BTU-BES.

Er zijn verschillende situaties mogelijk die kunnen leiden tot het verlenen van een verblijfsvergunning voortgezet verblijf aan slachtoffers of getuige-aangevers van mensenhandel.

  • 1. Er is sprake van een veroordeling;

  • 2. Er is geen veroordeling, maar het slachtoffer heeft drie jaar meegewerkt;

  • 3. De strafzaak loopt nog en het slachtoffer heeft drie jaar meegewerkt;

  • 4. Wegens bijzondere individuele omstandigheden van de vreemdeling niet gevergd kan worden dat hij de openbare lichamen verlaat.

De vreemdeling die onder één van de hierboven genoemde twee categorieën valt, is de eerst aangewezene om dit aan te tonen middels het overleggen van een afschrift van de rechterlijke uitspraak in de strafzaak.

Ad 1:

De IND unit Caribisch Nederland kan de verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf verlenen als:

  • er geen algemene weigeringsgrond aanwezig is;

  • het slachtoffer aangifte heeft gedaan ten behoeve van, of op andere wijze medewerking heeft verleend aan de opsporing en vervolging van mensenhandel; en

  • de strafzaak uiteindelijk heeft geleid tot een veroordeling, of

  • de strafzaak uiteindelijk niet heeft geleid tot een veroordeling, maar het slachtoffer op het moment van de rechterlijke uitspraak al drie jaar of langer op basis van een verblijfsvergunning verband houdend met de vervolging van mensenhandel in de openbare lichamen verblijft.

Een veroordeling op grond van één van de andere in de strafzaak ten laste gelegde misdrijven is ook voldoende, als mensenhandel een onderdeel vormt van de tenlastelegging.

Als de aangifte of het op andere wijze verlenen van medewerking aan een strafzaak door het slachtoffer, terzake mensenhandel tot een veroordeling van de verdachte heeft geleid, wordt aangenomen dat terugkeer voor het slachtoffer risico’s met zich brengt.

Ad 2:

Om het recht op voortgezet verblijf niet geheel afhankelijk te maken van het verloop van de strafzaak zal, als de strafzaak niet tot een veroordeling leidt, doch de uitspraak anders luidt, en er wel tenminste drie jaar is verstreken tussen de verlening van de verblijfsvergunning verband houdend met de vervolging van mensenhandel en het in kracht van gewijsde gaan van de rechterlijke uitspraak, de verblijfsduur van het slachtoffer als belangrijkste humanitaire factor wegen. Hierbij is dan ook van belang dat de rechterlijke uitspraak in de strafzaak onherroepelijk is geworden.

Bij deze grond tot inwilliging is doorslaggevend dat het slachtoffer drie jaar of langer heeft bijgedragen aan de opsporing of de vervolging én er een rechterlijke uitspraak is gedaan. In het geval de zaak eerder geseponeerd is geweest en de daadwerkelijke vervolging eerst na een beklag ter hand is genomen, telt de termijn van de beklagprocedure mee voor de berekening van de driejaren termijn.

Ad 3:

De IND unit Caribisch Nederland kan de verblijfsvergunning voortgezet verblijf ook verlenen als:

  • er geen algemene weigeringsgrond aanwezig is;

  • er nog een strafzaak loopt;

  • het slachtoffer drie jaar op basis van een verblijfsvergunning verband houdend met de vervolging van mensenhandel in Nederland verblijft.

Ad 4.

Aanvragen om voortgezet verblijf na afloop van de verblijfsvergunning verband houdend met de vervolging van mensenhandel van vreemdelingen die niet onder één van de hierboven genoemde categorieën vallen kunnen alleen voor voortgezet verblijf in aanmerking komen als naar het oordeel van Onze Minister wegens bijzondere individuele omstandigheden van de vreemdeling niet gevergd kan worden dat hij de openbare lichamen verlaat.

Bij de beoordeling van een dergelijke aanvraag betrekt de IND unit Caribisch Nederland in elk geval de volgende factoren:

  • risico van represailles jegens de vreemdeling en haar of zijn familie en de mate van bescherming daartegen die de autoriteiten in het land van herkomst bereid en in staat zijn te bieden;

  • risico van vervolging in het land van herkomst, bijvoorbeeld op grond van prostitutie;

  • de mogelijkheden van sociale en maatschappelijke herintegratie in het land van herkomst.

De vreemdeling geeft aan welke klemmende redenen van humanitaire aard naar zijn mening tot voortgezet verblijf dienen te leiden en onderbouwt het beroep met terzake relevante gegevens en documenten.

Bij de beoordeling van de mogelijkheden van sociale en maatschappelijke herintegratie wordt rekening gehouden met specifieke culturele achtergrond en het eventuele prostitutieverleden van betrokkene, duurzame ontwrichting van familierelaties, de eventuele maatschappelijke opvattingen over prostitutie en het overheidsbeleid terzake.

Als een getuige-aangever aangifte heeft gedaan en de aangifte uiteindelijk heeft geleid tot een veroordeling van de verdachte(n), moet bij de beoordeling van het risico van represailles per geval bezien worden of zwaar gewicht dient te worden toegekend aan deze veroordeling. Als de veroordeling de conclusie rechtvaardigt dat in geval van de getuige-aangever bij terugkeer naar het land van herkomst gevaar voor represailles aanwezig is, kan hieraan doorslaggevende betekenis worden toegekend bij de belangenafweging op grond van artikel 5.24 BTU-BES.

Ten aanzien van getuige-aangevers geldt evenals ten aanzien van slachtoffers van mensenhandel dat onder de veroordeling ook de veroordeling wordt verstaan op grond van één van de andere in de strafzaak ten laste gelegde misdrijven, mits mensenhandel een onderdeel vormt van de tenlastelegging.

De hiervoor genoemde factoren zijn niet de enige factoren die van belang zijn voor de beoordeling of aan het slachtoffer of de getuige-aangever, op grond van klemmende redenen van humanitaire aard verblijf dient te worden toegestaan. Buiten de reeds genoemde factoren kan bijvoorbeeld gedacht worden aan psychische problemen waarvoor de vreemdeling in Nederland in behandeling is, de zorg die de vreemdeling heeft voor kinderen die in Nederland zijn geboren of een opleiding volgen, de positie van alleenstaande vrouwen in het land van herkomst. Hierbij is nog van belang dat, indien psychische of andere medische omstandigheden worden aangevoerd, dit slechts als onderdeel van de te wegen factoren kan worden meegenomen. Indien enkel een beroep wordt gedaan op medische omstandigheden dan ligt beoordeling in het kader van het beleid medische behandeling meer in de rede.

Het is nadrukkelijk de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling om bij het indienen van de aanvraag om voortgezet verblijf aan te geven welke factoren van belang zijn, en die met terzake relevante gegevens en bescheiden te onderbouwen. Hij is daartoe de meest gerede partij. Als het beroep op klemmende redenen van humanitaire aard niet, of niet afdoende met terzake relevante gegevens en bescheiden is onderbouwd bij het indienen van de aanvraag om voortgezet verblijf, stelt de IND unit Caribisch Nederland de vreemdeling in de gelegenheid dit gebrek te herstellen. In beginsel wordt de vreemdeling hiertoe een termijn van twee weken gegund. Bij de beoordeling van het beroep op klemmende redenen van humanitaire aard, wordt altijd een belangenafweging gemaakt, waarbij de belangen van de vreemdeling worden afgewogen tegen die van de Staat.

5.2. Vereiste bescheiden

  • a. ingevuld en ondertekend aanvraagformulier;

  • b. kopie geldig document voor grensoverschrijding, indien nodig voorzien van een geldige mvv, die is afgegeven voor het gevraagde verblijfsdoel;

  • c. uittreksel uit de basisadministratie persoonsgegevens waaruit blijkt vanaf wanneer de vreemdeling staat ingeschreven in de openbare lichamen;

  • d. bijlage inkomensverklaring;

  • e. indien van toepassing: bewijs van rechtmatig verblijf van de hoofdpersoon;

  • f. verklaring waaruit blijkt wat de bijzondere omstandigheden zijn. Deze verklaring mag ook door een gemachtigde of hulpverlener namens betrokkene worden opgemaakt;

  • g. aktes die de bijzondere omstandigheden ondersteunen. Wanneer deze aktes uit het buitenland komen dienen de aktes te zijn gelegaliseerd door de instanties in het land dat de akte heeft afgegeven en door de Nederlandse vertegenwoordiging in het land dat de akte heeft afgegeven. Aktes moeten zijn opgemaakt in het Nederlands of Engels. Wanneer dit niet het geval is moet de akte worden vertaald door een betrouwbare vertaler. Wanneer de vertaling in het land van afgifte van de akte wordt gemaakt moet ook de vertaling worden gelegaliseerd.

  • h. huiselijk geweld, zoals bedoeld in 5.1 onder d wordt aangetoond door:

    • gegevens van de politie (bijvoorbeeld een aangifte of een serieuze melding bij de politie); en

    • een verklaring van een (vertrouwens)arts of een andere hulpverlener (bijvoorbeeld van een opvanghuis); of

    • andere gegevens, voorzover het gaat objectieve gegevens uit betrouwbare bron.

5.3. Beperking, arbeidsmarktaantekening en voorschrift

5.3.2. Arbeidsmarktaantekening

Op de verblijfsvergunning staat de aantekening: 'arbeid in loondienst alleen toegestaan indien werkgever beschikt over TWV’.

Als artikel 7 Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen BES van toepassing is, wordt de arbeidsmarktaantekening: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.

5.3.3. Voorschrift

Aan de verlening van de verblijfsvergunning wordt het voorschrift verbonden dat de vreemdeling voldoet aan de verplichting voldoende verzekerd te zijn tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of psychiatrische inrichting (zie artikel 5.4, eerste lid, aanhef en onder c, BTU-BES).

Hoofdstuk 16. Aanvragen om bescherming tegen terugzending

1. Inleiding

Een vreemdeling kan op verschillende wijze te kennen geven dat hij voor bescherming op de openbare lichamen in aanmerking wenst te komen. Hij kan dit bijvoorbeeld doen in de zeehavens of op de luchthavens bij een ambtenaar belast met de grensbewaking. In het geval hij zich al op het grondgebied bevindt, kan hij dit aangeven bij de ambtenaar belast met het toezicht of bij de IND unit Caribisch Nederland.

Voor de indiening van een aanvraag om bescherming moet de vreemdeling worden doorverwezen naar de IND unit Caribisch Nederland.

Reikwijdte van de bescherming

Een vreemdeling kan op de openbare lichamen bescherming inroepen tegen terugzending (refoulement) naar zijn land van herkomst als hij niet over de juiste documenten beschikt voor toegang en/of toelating tot de openbare lichamen maar wel voldoet aan de non-refoulement criteria die in de volgende internationale verdragen zijn vastgelegd, namelijk:

  • a. het Vluchtelingenverdrag;

  • b. het Europees Verdrag voor de bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM), in het bijzonder artikel 3 van dit verdrag.

Het vorenstaande is vastgelegd in artikel 12a van de WTU-BES.

Het EG-recht is op de openbare lichamen niet van toepassing. Dat betekent dat de invloed die de EG-richtlijnen, zoals Richtlijn EG/2004/83 (de Kwalificatie- of Definitierichtlijn), hebben gehad op de Nederlandse interpretatie van de voornoemde Verdragen vanaf circa 2006 niet geldt,

Vertrouwelijke behandeling

De verzoeken om bescherming worden vertrouwelijk behandeld. De Wbp is van toepassing. Er wordt tijdens de procedure géén contact gelegd met de autoriteiten van het land van herkomst van de vreemdeling om zijn identiteit en/of de verklaringen te toetsen. Wanneer er na de beslissing op de aanvraag contact wordt opgenomen met de autoriteiten van het land van herkomst, wordt niet bekend gemaakt dat de vreemdeling een verzoek om bescherming heeft ingediend op de openbare lichamen.

Individuele beoordeling

Aanvragen om bescherming worden individueel beoordeeld.

Beslissing van de Minister van Justitie

In de verschillende fasen van de beschermingsprocedure handelen de ambtenaren belast met het toezicht en met de grensbewaking in overeenstemming met de door de IND unit Caribisch Nederland namens de Minister van Justitie gegeven aanwijzingen. Hierdoor wordt gewaarborgd dat internationale afspraken uniform worden nageleefd en dat de belangen van de vreemdeling optimaal tot hun recht komen.

Immigratie- en Naturalisatiedienst op de openbare lichamen

De IND unit Caribisch Nederland is de organisatie die het beschermingsbeleid op de openbare lichamen uitvoert. Een aanvraag om bescherming kan daarom formeel alleen worden ingediend bij de IND unit Caribisch Nederland.

2. Bescherming op grond van het Vluchtelingenverdrag

2.1. De vreemdeling is verdragsvluchteling op grond van artikel 1A

Een verblijfsvergunning verband houdend met bescherming kan worden verleend op grond van artikel 12a, eerste lid, onder a, WTU-BES indien de vreemdeling verdragsvluchteling is.

Een verdragsvluchteling is een persoon die voldoet aan de voorwaarden van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag. Een vreemdeling kan worden erkend als vluchteling als hij afkomstig is uit een land, waarin hij gegronde vrees heeft voor vervolging vanwege:

  • a. zijn godsdienstige overtuiging;

  • b. zijn politieke overtuiging;

  • c. zijn nationaliteit;

  • d. het behoren tot een bepaald ras;

  • e. het behoren tot een bepaalde sociale groep.

Een vreemdeling moet zich wel buiten het land van zijn nationaliteit bevinden voordat hij voor erkenning als vluchteling in aanmerking kan komen.

Als de vervolging:

  • a. plaatsgebonden is; en

  • b. het mogelijk is voor de vreemdeling zich in het binnenland te onttrekken aan de vervolging door zich ergens anders in het land te vestigen,

dan is de vreemdeling geen vluchteling.

Een vreemdeling moet als vluchteling worden aangemerkt, zodra hij voldoet aan de hierboven genoemde criteria. De beslissing om een vreemdeling als vluchteling te erkennen is declaratoir: na de vlucht wordt vastgesteld of de vreemdeling op het moment dat hij zijn land van herkomst verliet gegronde vrees voor vervolging had (zie ook réfugiés sur place).

Karakter van de vervolging

Of een vreemdeling als vluchteling moet worden beschouwd, wordt beoordeeld op individuele basis. Op grond van de specifieke bijzonderheden van het geval wordt beoordeeld of de vreemdeling vluchteling is. Hierbij is onder andere van belang of hij persoonlijk de aandacht van de autoriteiten of derden heeft getrokken en daardoor gevaar loopt.

Het is mogelijk dat zich situaties voordoen waarbij een hele (bevolkings)groep te vrezen heeft voor vervolging. Een dergelijke groep kan bestaan uit:

  • a. leden van een bepaalde politieke partij;

  • b. aanhangers van een bepaalde godsdienst;

  • c. leden van een bepaalde etnische of sociale groep; of

  • d. personen van een bepaalde nationaliteit.

Wanneer alle leden van deze groep te vrezen hebben voor vervolging, spreekt men van groepsvervolging. Ook in het geval van groepsvervolging moet op individuele basis worden vastgesteld of een vreemdeling vluchteling is, door te beoordelen of hij tot de betrokken groep behoort.

Actoren van vervolging

Vervolging kan plaatsvinden door:

  • a. de staat, waaronder wordt begrepen nationale, regionale en lokale autoriteiten;

  • b. partijen of organisaties die de staat of een aanzienlijk deel van zijn grondgebied beheersen; en

  • c. niet-overheidsinstanties (derden).

Ad a en b.

Van de vreemdeling van wie is vastgesteld dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft van de zijde van de centrale autoriteiten, kan niet verwacht worden dat hij zich aan die vervolging kan onttrekken door zich ergens anders in het land van herkomst te vestigen.

Als de vervolging plaatsvindt door partijen of organisaties die niet het gehele grondgebied beheersen, komt de vreemdeling niet voor bescherming in aanmerking als is vastgesteld dat hij zich aan die vervolging kan onttrekken door zich elders in het land van herkomst te vestigen.

Ad c

Vervolging door derden wordt alleen aangenomen als de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat de staat, of partijen of (internationale) organisaties in het land geen bescherming kunnen of willen bieden tegen de vervolging. Om dit te kunnen beoordelen dient te worden onderzocht of de vreemdeling aangifte heeft gedaan bij de (lokale) autoriteiten en, wanneer dit niet het geval is, waarom hij dit niet heeft gedaan.

Onder een (internationale) organisatie wordt in dit verband verstaan:

  • a. een stabiele instantie die op een staat lijkt;

  • b. die zeggenschap heeft over het grondgebied van het desbetreffende land; en

  • c. die bereid en in staat is om individuele personen te beschermen op soortgelijke wijze als een internationaal erkende staat.

Land van herkomst

Onder ‘land van herkomst’ wordt verstaan het land waarvan de vreemdeling de nationaliteit heeft.

Als de vreemdeling door geen enkel land als onderdaan wordt erkend, wordt hij aangemerkt als staatloze. In dat geval moet eerst het land van herkomst worden vastgesteld, vóór de beoordeling of betrokkene gegronde vrees voor vervolging heeft in het land van herkomst.

Als land van herkomst van een staatloze wordt aangemerkt, een land:

  • a. waar de staatloze persoon heeft verbleven; en

  • b. dat vanwege de aard en duur van het verblijf en de banden die de persoon met het land heeft;

  • c. dat kan worden gezien als zijn gebruikelijke verblijfplaats (‘Country of former habitual residence’).

Bepalend hiervoor is de vraag of de vreemdeling in het betreffende land het centrum van zijn activiteiten (werk, wonen, familie) heeft.

Risicogroepen

Voorzover van toepassing kan bij de beoordeling van de vraag of de vreemdeling verdragsvluchteling is gebruik worden gemaakt van de in het Nederlandse landgebonden beleid van de Vreemdelingenwet aangewezen risicogroepen. Wanneer de vreemdeling aannemelijk maakt dat hij tot een aangewezen risicogroep behoort en problemen heeft, kan snel worden geconcludeerd dat deze problemen ook voldoende zwaarwegend zijn om vluchtelingschap aan te nemen. Indien een vreemdeling bijvoorbeeld aannemelijk maakt dat hij journalist was in een land van herkomst en in het betrokken landgebonden beleid journalisten als risicogroep zijn aangewezen omdat het centrale gezag censuur toepast, valt de toets al snel in het voordeel van de vreemdeling uit en kan hij in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning.

Voorbeelden

Het behoren tot een verboden geloof, het verspreiden van pamfletten voor een verboden politieke partij, het voeren van een strijd tegen misstanden in de lokale samenleving kunnen motieven zijn die in de volledige samenhang van het verhaal en bezien tegen de lokale achtergrond kunnen leiden tot een conclusie dat een vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat hij in het land van herkomst persoonlijk een gegronde vrees heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag, Een beroep op de algemene situatie is over het algemeen onvoldoende om vluchtelingschap aan te nemen.

2.2. Vervolgingsgronden

2.2.1. Discriminatie als daad van vervolging

Discriminatie door de autoriteiten en/of door medeburgers kan onder omstandigheden als daad van vervolging worden aangemerkt. Hiervan is sprake als de ondervonden discriminatie een dusdanig ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden oplevert dat het onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren.

Een beschermingszoeker wordt als verdragsvluchteling aangemerkt, als hij:

  • a. aannemelijk maakt dat discriminatie voor hem persoonlijk heeft geleid tot ernstige beperkingen in zijn bestaan; én

  • b. aannemelijk is dat de autoriteiten hem niet hebben kunnen of willen beschermen tegen deze vorm van discriminatie.

In het geval de vreemdeling vóór zijn vlucht geen bescherming aan de autoriteiten heeft gevraagd, moet worden onderzocht waarom dat niet is gebeurd. Als dit wel is gebeurd, maar de vreemdeling heeft het na één mislukte poging niet bij een andere overheidsinstantie geprobeerd, moet worden onderzocht waarom het bij één poging is gebleven.

2.2.2. Vervolging vanwege godsdienst

Het begrip ‘godsdienst’ omvat met name theïstische, niet-theïstische en atheïstische geloofsovertuigingen. Dat wil zeggen: handelingen en gedachten die voortvloeien uit een (godsdienstige) stroming en overtuiging dat de mens door een bovennatuurlijke macht wordt geleid, of de overtuiging dat er geen bovennatuurlijke besturing bestaat en/of dat de mens zelf verantwoordelijk is voor zijn handelen.

Hierbij kan het gaan om het deelnemen aan, of het zich onthouden van, formele erediensten in de particuliere of openbare sfeer, hetzij alleen of in gemeenschap met anderen. Het kan ook gaan om andere religieuze activiteiten of uitingen of om vormen van persoonlijk of gemeenschappelijk gedrag die op een godsdienstige overtuiging zijn gebaseerd of daardoor worden bepaald.

Onder het begrip ‘godsdienst’ valt iedere godsdienst, levensbeschouwing of sekte, waartoe de vreemdeling behoort of waarvan de autoriteiten of andere actoren van vervolging (zie paragraaf 2.1, kopje ‘Actoren van vervolging’) stellen dat de vreemdeling ertoe behoort.

Vervolging om reden van godsdienst doet zich op verschillende manieren voor, zoals:

  • a. het totale verbod op godsdienstuitoefening en godsdienstonderwijs; en

  • b. ernstig discriminerende maatregelen tegen personen van een bepaalde godsdienstige overtuiging.

Beperkingen op het recht een godsdienst te belijden moeten dusdanig streng zijn, dat het leven als gevolg van de overtuiging in het land van herkomst daardoor ernstig wordt belemmerd. Van personen die in het land van herkomst een minderheidsreligie aanhangen wordt niet verlangd dat zij deze verborgen houden. Dit betekent bijvoorbeeld dat personen die gevlucht zijn uit hun land van herkomst omdat ze verborgen moesten houden dat ze de overtuiging van een minderheidsgroepering aanhangen, kunnen erkend worden als om godsdienst vervolgde vluchteling.

Te denken valt bijvoorbeeld aan een situatie waarin de autoriteiten van een land personen die een bepaalde godsdienst belijden actief opspoort en ze, onder bedreiging van gevangenis- of lijfstraffen, verbiedt om hun geloof uit te oefenen.

2.2.3. Vervolging vanwege politieke overtuiging

Het begrip ‘politieke overtuiging’ houdt onder andere in dat de vreemdeling een opvatting, gedachte of mening heeft over bijvoorbeeld het beleid of de methoden van de autoriteiten of andere actoren van vervolging (zie paragraaf 2.1, kopje ‘Actoren van vervolging’), ofwel dat laatstgenoemden stellen dat de vreemdeling deze overtuiging heeft.

Om vervolging vanwege politieke overtuiging te kunnen aannemen dient de bedoelde opvatting, mening of gedachte onder de aandacht van de autoriteiten of andere actoren van vervolging te zijn gekomen, of moet het waarschijnlijk zijn dat dit alsnog zal gebeuren.

Voorbeelden van een uiting van een politieke overtuiging kunnen zijn een pamflet of een journalistiek stuk of een lidmaatschap van een verboden partij. Het bestaan ervan op zich is nog niet voldoende om al een situatie aan te nemen van vervolging. Bij vervolging wordt gedoeld op een situatie waarin de autoriteiten op de hoogte zijn van genoemde situaties en in deze omstandigheden de schrijver van het stuk of het lid van een verboden partij of de bezitter van een pamflet onderwerpt aan gevangenis- of lijfstraffen vanwege het enkele feit dat zij lid zijn van de verboden partij.

Als de vreemdeling een vrouw is, kan het overtreden van seksediscriminerende sociale gebruiken, religieuze voorschriften of culturele normen voor vrouwen; of het overtreden van strafbepalingen die in zichzelf in strijd zijn met de universele mensenrechten, in de volgende gevallen worden opgevat als het uiten van een bepaalde politieke overtuiging:

  • a. wanneer de vreemdelinge afkomstig is uit een samenleving waar de vrouw een strikt gedefinieerde (veelal ondergeschikte) rol vervult; én

  • b. de overheid deze man-vrouwverhouding stimuleert of in stand houdt (bijvoorbeeld door niet in te willen grijpen bij mensenrechtenschendingen door medeburgers).

2.2.4. Vervolging vanwege nationaliteit en ras

Nationaliteit

Het begrip ‘nationaliteit’ is niet beperkt tot staatsburgerschap of het ontbreken daarvan, maar omvat ook het behoren tot een groep die wordt bepaald:

  • a. door haar culturele, etnische of linguïstische identiteit;

  • b. door een gemeenschappelijke geografische of politieke oorsprong; of

  • c. door verwantschap met de bevolking van een andere staat.

De omvang van deze groepering is daarbij niet relevant.

Hierbij kan gedacht worden aan een volk zonder eigen staat, maar met een eigen taal, geschiedenis en achtergrond.

Ras

Voor het bepalen van ‘ras’ als vervolgingsgrond kan onder andere worden afgegaan op de aspecten:

  • a. huidskleur;

  • b. afkomst; of

  • c. het behoren tot een bepaalde etnische groep.

Bij het vaststellen van ras kan zowel op etnografische als sociale aspecten worden teruggegrepen.

Indien een overheid aanleiding ziet in een uiterlijk kenmerk van een persoon of een groep om over te gaan tot vervolging dan is er sprake van vervolging als hier bedoeld.

2.2.5. Vervolging vanwege het behoren tot een sociale groep

Een groep wordt geacht een specifieke sociale groep te vormen als:

  • a. leden van de groep een aangeboren kenmerk vertonen of een gemeenschappelijke achtergrond hebben die niet gewijzigd kan worden, of een kenmerk of geloof delen dat voor de identiteit of de morele integriteit van de betrokkenen zo fundamenteel is, dat van de betrokkenen niet mag worden geëist dat zij dit opgeven; en

  • b. de groep in het betrokken land een eigen identiteit heeft, omdat zij in haar directe omgeving als afwijkend wordt beschouwd.

Deze categorie functioneert als restcategorie ten opzichte van de overige vervolgingsgronden in het Vluchtelingenverdrag.

Vervolging van de sociale groep homoseksuelen

Onder vervolging wegens het behoren tot een sociale groep als bedoeld in artikel 1A Vluchtelingenverdrag wordt mede vervolging wegens seksuele geaardheid begrepen.

Als een vreemdeling zich beroept op problemen vanwege de (gestelde) seksuele geaardheid moet de aanvraag worden beoordeeld met bijzondere aandacht voor de positie van homoseksuelen in het land van herkomst.

Als er sprake is van een bestraffing op basis van een strafbepaling die alleen betrekking heeft op homoseksuelen, is dit een daad van vervolging. Dit is bijvoorbeeld het geval als het homoseksueel zijn of het uiten van specifiek homoseksuele gevoelens strafbaar is gesteld. Voor de conclusie dat er sprake is van vluchtelingschap moet wel sprake zijn van een strenge bestraffingsmaatregel. Zo zal een enkele boete meestal onvoldoende zijn om te concluderen dat er sprake is van vluchtelingschap. De enkele strafbaarstelling van homoseksualiteit of homoseksuele handelingen in een land leidt niet zonder meer tot de conclusie dat een homoseksueel uit dat land vluchteling is. De vreemdeling moet (indien mogelijk met documenten) aannemelijk maken dat hij persoonlijk een gegronde reden heeft om te vrezen voor vervolging.

Van vreemdelingen met een homoseksuele voorkeur wordt niet verlangd dat zij deze voorkeur bij terugkeer verbergen.

Als de vreemdeling niet daadwerkelijk homoseksueel is, maar het geloofwaardig is dat de autoriteiten of andere actoren van vervolging hem of haar als zodanig beschouwen en het aannemelijk is dat vervolging plaatsvindt of zal vinden, is hij eveneens te beschouwen als verdragsvluchteling.

Ten slotte geldt dat het inroepen van de bescherming van de autoriteiten niet wordt verlangd in de gevallen waarin homoseksualiteit of homoseksuele handelingen strafbaar zijn in het land van herkomst.

Bijzondere aandachtspunten als de vreemdeling een vrouw is (zie ook vervolging op politieke gronden)

Sekse kan niet het enige criterium zijn op grond waarvan wordt geconcludeerd dat sprake is van het behoren tot een ‘bepaalde sociale groep’. Vrouwen in het algemeen vormen niet een bepaalde sociale groep, omdat zij als sociale groep te divers van samenstelling zijn. Het individualiseringsvereiste is het uitgangspunt. Strafvervolging van een voorschrift dat specifiek voor vrouwen geldt, levert vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag op, als aannemelijk is dat:

  • a. de bestraffing onevenredig zwaar is en gerelateerd is aan één van de vervolgingsgronden; of

  • b. naast normale bestraffing sprake is van discriminatoire vervolging wegens één van deze gronden.

Als de betrokken vreemdeling zich erop beroept dat er sprake is van discriminatie die specifiek tegen vrouwen is gericht, dan blijft de toepasselijkheid van één van de vervolgingsgronden een voorwaarde voor het concluderen van vluchtelingschap. Uiteraard geldt ook in deze gevallen het individualiseringsvereiste. Zo is het enkele bestaan van kledingvoorschriften voor vrouwen nog geen vorm van discriminatie op grond waarvan vervolging kan worden aangenomen.

2.3. Politieke en commune delicten en discriminatoire of onevenredige bestraffing

Vervolging ingesteld vanwege een overtreding of een misdrijf dat over het algemeen als commuun delict (een ‘normaal’, niet politiek delict) wordt beschouwd levert in beginsel geen vluchtelingschap op. Er is sprake van een commuun delict, als de betrokkene in zijn land van herkomst een strafbepaling heeft overtreden die niet kan worden herleid tot één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag.

Bestraffing wegens commune delicten leidt over het algemeen niet tot de conclusie dat de betrokkene verdragsvluchteling is. Wel moet steeds worden onderzocht of er sprake is van onevenredige of discriminatoire bestraffing die wel verband houdt met de gronden in het Vluchtelingenverdrag.

Hiervan is sprake als:

  • a. de vreemdeling voor hetzelfde feit zwaarder wordt bestraft dan anderen en deze verzwaring verband houdt met de gronden in het Vluchtelingenverdrag; of

  • b. indien een, op zichzelf algemene, openbare ordebepaling enkel wordt toegepast ten aanzien een bepaalde categorie personen waartoe de vreemdeling behoort, terwijl ten aanzien van anderen niet wordt opgetreden.

Het gaat hier dus om dat deel van de (tenuitvoerlegging van de) bestraffing, waarin tot uiting komt dat de beschermingszoeker (ook) wordt gestraft om redenen die verband houden met de vervolgingsgronden in het Vluchtelingenverdrag.

In dat geval kan de betrokkene worden gezien als een verdragsvluchteling. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als in plaats van de gebruikelijke strafmaat van één jaar gevangenisstraf voor een individu twee jaar gevangenisstraf wordt opgelegd omdat hij behoort tot een geloofsgroepering waar de vervolgende instantie bezwaar tegen heeft. Een ander voorbeeld kan zijn als de straf geheel of gedeeltelijk in de brandende zon zonder bescherming moet worden doorgebracht in plaats van in een gewone cel omdat hij behoort tot een sociale groep waar de vervolgende instantie bezwaar tegen heeft. Er moet een causaal verband zijn tussen één van de vervolgingsgronden van het verdrag en de zwaarte van de bestraffing.

2.4. Vervolging wegens dienstweigering of desertie

Een land kan een dienstplicht instellen. Strafvervolging wegens het ontduiken van dienstplicht wordt in beginsel niet aangemerkt als vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. In de volgende gevallen kan dienstweigering of desertie desondanks leiden tot vluchtelingschap.

Een dienstweigeraar of deserteur is vluchteling als hij:

  • a. vanwege zijn ras, religie, nationaliteit, zijn lidmaatschap van een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging gegronde vrees heeft voor onevenredige of discriminatoire bestraffing of tenuitvoerlegging van de straf wegens dienstweigering of desertie of als hij vanwege (één van) de genoemde redenen gegronde vrees heeft voor andere discriminatoire behandeling dan bovenmatige bestraffing of tenuitvoerlegging van een straf;

  • b. tot zijn weigering komt doordat hij ernstige, onoverkomelijke gewetensbezwaren heeft op grond van zijn godsdienstige of een andere diepgewortelde overtuiging die zijn dienstweigering of desertie voorschrijven en er in zijn land van herkomst geen mogelijkheid is om ter vervanging van militaire dienst een niet-militaire dienstplicht te vervullen;

  • c. is gekomen tot dienstweigering of desertie, omdat hij niet betrokken wenst te worden bij een (soort) militaire actie die is veroordeeld door de internationale gemeenschap als strijdig met de grondbeginselen van humaan gedrag of die in strijd is met fundamentele normen die gelden tijdens een gewapend conflict. Dit geldt ook indien hij tot desertie of dienstweigering heeft besloten, omdat hij gegronde vrees heeft in een conflict te worden ingezet tegen zijn eigen volk of familie.

Ad a.

Bij deze categorie is de dienstweigering of desertie niet de oorzaak van de vervolging. De oorzaak is gelegen in de omstandigheid dat de vreemdeling behoort tot een van de genoemde groeperingen. De dienstweigering of desertie is slechts een aanleiding om tot vervolgingsmaatregelen over te gaan. Het enkele feit dat de dienstweigering wordt bestraft, leidt hier dan ook niet tot de conclusie dat de vreemdeling vluchteling is. Het moet gaan om een bestraffing met:

  • a. een verhoogde strafmaat; of

  • b. een verzwaarde tenuitvoerlegging;

waarin tot uiting komt dat hier sprake is van een discriminatoire maatregel of een andere vervolgingshandeling, die in andere gevallen niet wordt opgelegd.

Ad b.

Bij deze categorie gaat het om een evenwicht tussen het onvervreemdbare recht van een staat om zich te verdedigen en het eveneens onvervreemdbare recht van het individu op gewetensvrijheid. Dit evenwicht kan blijken uit het feit dat aan het individu de mogelijkheid wordt geboden om een vervangende, niet-militaire dienstplicht te vervullen.

Als die mogelijkheid in het land van herkomst niet wordt geboden, kan:

  • a. een gedwongen vervulling van de dienstplicht; ofwel

  • b. de bestraffing van de dienstweigering of desertie,

aanleiding zijn om tot vluchtelingschap te besluiten, indien de betrokkene ernstige, onoverkomelijke gewetensbezwaren heeft tegen de vervulling van de dienstplicht.

Bij de beoordeling of er sprake is van vluchtelingschap is bij deze categorie niet vereist dat er sprake is van een discriminatoire of onevenredige bestraffing zoals genoemd onder a. In dit geval is er sprake van een inbreuk op de gewetensvrijheid van het individu die tot vluchtelingschap kan leiden. Er moet echter wel sprake zijn van een strenge bestraffingsmaatregel. Zo is een enkele boete onvoldoende om te concluderen dat er sprake is van vluchtelingschap.

Verder moet het gaan om ernstige, onoverkomelijke gewetensbezwaren op grond van een godsdienstige of een andere diepgewortelde overtuiging.

De betrokkene moet dus kunnen aangeven op welke (geloofs)overtuiging hij zijn gewetensbezwaren baseert en waarom deze overtuiging zijn dienstweigering of desertie voorschrijft. De gewetensbezwaren moeten zich richten tegen het gebruik van geweld over het algemeen. Vanzelfsprekend mogen aan een goed geschoolde persoon hogere eisen worden gesteld over de wijze waarop dit wordt onderbouwd dan aan een zeer jeugdig of ongeletterd persoon.

Ad c.

Hier is eigenlijk sprake van twee subcategorieën. Er is sprake van een militaire actie die:

  • a. ofwel is veroordeeld door de internationale gemeenschap als strijdig met de grondbeginselen van humaan gedrag;

  • b. ofwel in strijd is met de fundamentele normen die gelden tijdens een gewapend conflict.

Eerste subcategorie

Voor wat betreft de eerste subcategorie geldt als veroordeling door de internationale gemeenschap een veroordeling door:

  • I de Veiligheidsraad;

  • II de Algemene Vergadering van de VN; of

  • III de Algemene Raad/Raad van Ministers van de EU.

Een resolutie van het Europees Parlement en een verklaring van de Secretaris-Generaal van de VN kunnen niet als zodanig worden beschouwd.

In een dergelijke veroordeling moet zijn opgenomen dat de militaire actie als zodanig als onrechtmatig wordt aangemerkt.

Tweede subcategorie

Voor de beoordeling of een militaire actie behoort tot de tweede subcategorie is geen internationale veroordeling vereist. Wel moet zijn vastgesteld dat de betreffende militaire actie systematisch strijd oplevert met de fundamentele normen die gelden tijdens een gewapend conflict om bijvoorbeeld burgerslachtoffers te voorkomen. Een dergelijke vaststelling kan worden gedaan door:

  • I de Veiligheidsraad; of

  • II in mindere mate, de Algemene Vergadering van de VN; of

  • III een daartoe bevoegde rechtbank, zoals:

    • 1. het Internationaal Gerechtshof in ’s-Gravenhage;

    • 2. het Joegoslavië-tribunaal; of

    • 3. het Rwanda-tribunaal.

Als aannemelijk is dat bestraffing zal plaatsvinden omdat de vreemdeling geweigerd heeft aan een dergelijke militaire actie deel te nemen, of omdat hij de eerst mogelijke gelegenheid heeft aangewend om te deserteren, kan dit leiden tot de conclusie dat hij vluchteling is. Wel moet worden nagegaan of de vreemdeling, voordat hij deserteerde, zich schuldig heeft gemaakt aan handelingen als genoemd in artikel 1F Vluchtelingenverdrag Als de vreemdeling zich erop beroept dat hij niet wenst te worden ingezet in een conflict tegen het volk waarvan hij deel uitmaakt, wordt dit meegewogen bij de beoordeling of er ernstige, onoverkomelijke gewetensbezwaren zijn, zoals onder b (ofwel in strijd is met de fundamentele normen die gelden tijdens een gewapend conflict) beschreven. De enkele inzet tegen eigen volk of familie is onvoldoende voor de erkenning als vluchteling. Het bestaan van de ernstige, onoverkomelijke gewetensbezwaren tegen de inzet tegen eigen volk dienen te blijken uit (al dan niet politieke) activiteiten van de vreemdeling.

2.5. Bijzondere situaties

2.5.1. Refugiés sur place

De vrees voor vervolging hoeft niet altijd aanwezig te zijn op het moment dat iemand zijn land verlaat. Een persoon die geen vervolging te vrezen had op het moment dat hij zijn land van herkomst verliet, maar op een later tijdstip tijdens zijn verblijf buiten het land van herkomst vluchteling wordt heet ‘refugié sur place’. Er zijn twee mogelijke omstandigheden die iemand tot refugié sur place maken.

Ten eerste kan iemand een refugié sur place worden doordat de omstandigheden in het land van herkomst zich, tijdens zijn verblijf buiten het land van herkomst, zodanig wijzigen (bijvoorbeeld door een machtswisseling), dat hij bij terugkeer gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag.

Ook wanneer een vreemdeling zijn politieke overtuiging pas verkondigt na vertrek uit zijn land van herkomst, kan hij refugié sur place worden. Dit kan het geval zijn als hij aannemelijk maakt dat de overtuiging al bestond in het land van herkomst. In ieder geval is vereist dat:

  • a. de autoriteiten in het land van herkomst van deze overtuiging op de hoogte zijn of kunnen geraken; en

  • b. dat het bekend zijn van deze overtuiging een gegronde vrees voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag oplevert.

Ten tweede is het mogelijk dat iemand ten gevolge van zijn eigen activiteiten buiten het land van herkomst gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging als hij naar dat land zou terugkeren. Hierbij kan gedacht worden aan:

  • a. het deelnemen aan demonstraties gericht tegen het eigen regime;

  • b. het aanbieden van petities aan de ambassade van zijn land; of

  • c. het publiceren van kritische stukken over de politieke situatie in zijn land.

Deze activiteiten kunnenaanleiding zijn voor statusverlening als het gaat om een voortzetting van activiteiten die de vreemdeling in het land van herkomst heeft ontplooid.

2.5.2. Als de UNHCR de vreemdeling heeft erkend als vluchteling

Een bij het Vluchtelingenverdrag aangesloten land heeft een eigen bevoegdheid op het gebied van de statusbepaling en de beslissing of een verblijfsvergunning wordt verleend. De plicht van ieder aangesloten land tot samenwerking met UNHCR zoals deze is vastgelegd in artikel 35 van het Vluchtelingenverdrag doet hier niet aan af. Wanneer de UNHCR een vreemdeling al als vluchteling heeft erkend, hoeft dit oordeel dus niet te worden overgenomen.

Als de vreemdeling al door de UNHCR als vluchteling is erkend, wordt bekeken of deze erkenning:

  • a. prima facie (dat wil zeggen: zonder onderzoek) heeft plaatsgevonden vanwege het zichtbaar behoren tot behoren tot een groep of nationaliteit, die volgens UNHCR vervolgd wordt in de zin van het Verdrag; of

  • b. of individueel heeft plaatsgevonden.

Vaak heeft de UNHCR geen tijd om een individueel onderzoek in te stellen en beoordeelt de UNHCR een verzoek om bescherming vooruitlopend op nader individueel onderzoek ‘prima facie’.

Verder wordt bekeken in hoeverre de beoordeling van de situatie in het land van herkomst – die tot stand is gekomen op onder meer een landgebonden positie van de UNHCR – op dezelfde wijze wordt beoordeeld en of deze nog actueel is.

Overigens zal in een zaak waarin een individuele verklaring door de UNHCR is gegeven ook altijd een individuele toets plaatsvinden, waarbij gewijzigde omstandigheden in het land van herkomst sinds de verklaring worden meegewogen.

2.5.3. Minderjarige vreemdelingen

In het Vluchtelingenverdrag zijn geen aparte bepalingen opgenomen over (alleenstaande) minderjarige vreemdelingen. Indien hij vergezeld wordt door zijn ouder(s), kan hij vanwege het behoren tot het gezin een afhankelijke status krijgen in het geval de hoofdpersoon van het gezin wordt erkend en toegelaten als vluchteling. Indien het minderjarige kind een andere nationaliteit heeft dan de hoofdpersoon, heeft hij in beginsel geen recht op een afhankelijke status. Maar indien de minderjarige in dit geval zelfstandige vluchtmotieven heeft, kan hij vanwege deze zelfstandige motieven mogelijk op eigen titel een vergunning tot verblijf op grond van artikel 12a WTU-BES krijgen.

Een minderjarige vreemdeling niet wordt begeleid door zijn ouders of een voogd kan ook vanwege zelfstandige motieven in aanmerking komen voor een vergunning tot verblijf op grond van artikel 12a WTU-BES. Om te kunnen vaststellen of een minderjarige vreemdeling als vluchteling kan worden erkend, gelden dezelfde criteria als voor volwassen vreemdelingen. Bij de beoordeling van een aanvraag om bescherming van een minderjarige vreemdeling moet wel rekening worden gehouden met de mate van geestelijke ontwikkeling en volwassenheid van de minderjarige, in relatie tot zijn (persoonlijke en culturele) achtergrond. Over het algemeen genomen geldt dat van een minderjarige niet dezelfde mate van onderbouwing en gedetailleerdheid van verklaringen kan worden verwacht als van een volwassene.

2.6. Artikelen 1B tot en met 1F Vluchtelingenverdrag

2.6.1. Algemeen

De toets aan artikel 1A Vluchtelingenverdrag wordt pas uitgevoerd indien is vastgesteld dat de situatie onder 1C tot en met 1F Vluchtelingenverdrag niet van toepassing is.

2.6.2. Artikel 1B

Op grond van artikel 1B hebben landen die bij het Vluchtelingenverdrag zijn aangesloten, de mogelijkheid om de reikwijdte van het verdrag geografisch en in tijd te beperken. Nederland en de openbare lichamen kennen een dergelijke beperking niet. Dat betekent dat personen vanuit de hele wereld als vluchteling kunnen worden beschouwd. Artikel 1B heeft op de openbare lichamen dus geen zelfstandige betekenis.

2.6.3. Artikel 1C

Een vreemdeling verliest op grond van artikel 1C Vluchtelingenverdrag zijn recht op erkenning als vluchteling wanneer:

  • a. hij vrijwillig wederom de bescherming inroept van het land waarvan hij de nationaliteit bezit. Hiervan kan sprake zijn als betrokkene naar zijn land van herkomst is teruggereisd en hier enige tijd heeft verbleven zonder problemen;

  • b. hij, als hij zijn nationaliteit had verloren, deze vrijwillig heeft herkregen;.

  • c. hij een nieuwe nationaliteit heeft verkregen en de bescherming geniet van het land waarvan hij de nieuwe nationaliteit bezit;

  • d. hij zich vrijwillig opnieuw heeft gevestigd in het land dat hij had verlaten of waarbuiten hij uit vrees voor vervolging verblijf hield. Hiervan kan sprake zijn als betrokkene naar zijn land van herkomst is teruggereisd en hier enige tijd heeft verbleven zonder problemen;

  • e. hij niet langer kan blijven weigeren de bescherming van het land waarvan hij de nationaliteit bezit, in te roepen, omdat de omstandigheden waarmee hij was erkend als vluchteling, opgehouden zijn te bestaan;

  • f. hij, als hij geen nationaliteit bezit, kan terugkeren naar het land waar hij vroeger zijn gewone verblijfplaats had, omdat de omstandigheden in verband waarmee hij was erkend als vluchteling, opgehouden zijn te bestaan.

Voorbeelden van e en f zijn bijvoorbeeld situaties dat er in een land een machtswisseling heeft plaatsgevonden, waardoor onderdanen van dit land en personen die in dit land hun gewone verblijfplaats hadden, weer veilig kunnen terugkeren nadat zij eerder vanwege het heersende regime waren gevlucht.

Dat is alleen anders wanneer de situatie in dat land voor een individuele vluchteling, ondanks de gewijzigde situatie, nog altijd niet veilig is.

2.6.4. Artikel 1D

Het Vluchtelingenverdrag is op grond van artikel 1D niet van toepassing op personen die bescherming of bijstand genieten van andere organen of instellingen van de VN dan de UNHCR. Wanneer deze bescherming of bijstand om welke reden dan ook is opgehouden, zullen de personen die zich nog in het voormalig mandaatgebied bevinden van rechtswege, dus automatisch, onder het Vluchtelingenverdrag vallen.

Bijvoorbeeld is het Vluchtelingenverdrag niet van toepassing op staatloze Palestijnen in Jordanië, Libanon, Syrië en in de door Israël bezette gebieden omdat zij onder het mandaat vallen van de UNRWA. In het geval een Palestijn het mandaatgebied van de UNRWA zelfstandig verlaat, valt de uitsluitingsgrond van artikel 1D, eerste paragraaf, Vluchtelingenverdrag weg en is het Vluchtelingenverdrag weer van toepassing. Dit betekent echter niet dat voor deze persoon automatisch een verblijfsvergunning voor bescherming moet worden verleend. In gevallen waarin de personen het mandaatgebied hebben verlaten en in een ander land bescherming vragen dient een individuele beoordeling van de aanvraag om bescherming plaats te vinden.

2.6.5. Artikel 1E

Als een vreemdeling dezelfde rechten en plichten heeft als een geboren Nederlandse onderdaan van de openbare lichamenis het Vluchtelingenverdrag niet van toepassing. De opstellers van het Verdrag hadden de vreemdelingen van Duitse herkomst voor ogen die zich na de Tweede Wereldoorlog rond 1951 vestigden in Duitsland.

2.6.6. Artikel 1F

Het Vluchtelingenverdrag is voorts op grond van artikel 1F niet van toepassing op een persoon ten aanzien van wie er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat hij oorlogsmisdrijven of andere ernstige misdrijven heeft gepleegd. Personen op wie deze bepaling van toepassing is komen niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning voor bescherming op grond van artikel 12a, eerste lid, onder a, WTU-BES. Zij komen evenmin voor bescherming in aanmerking op grond van artikel 12a, eerste lid, onder b, WTU-BES.

Bij de beoordeling of de vreemdeling bescherming toekomt op grond van het Vluchtelingenverdrag, wordt daarom eerst de toepasselijkheid van artikel 1F Vluchtelingenverdrag onderzocht voordat wordt bezien of de vreemdeling een verdragsvluchteling in de zin van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag is. Voor het tegenwerpen van artikel 1F is een (buitenlands) strafvonnis niet nodig, omdat vervolging van deze misdaden niet altijd kan plaatsvinden. Wordt artikel 1F tegengeworpen, dan is de toets aan het Vluchtelingenverdrag afgerond.

Ingevolge artikel 1F zijn de bepalingen van het Vluchtelingenverdrag niet van toepassing op een persoon ten aanzien van wie er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat:

  • a. de vreemdeling een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen de menselijkheid heeft gepleegd, zoals gedefinieerd in de internationale instrumenten waarmee wordt beoogd regelingen te treffen ten aanzien van dergelijke misdrijven;

  • b. de vreemdeling een ernstig niet politiek misdrijf heeft gepleegd voorafgaand aan zijn toevlucht tot de BES;

  • c. de vreemdeling zich schuldig heeft gemaakt aan daden die in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de VN als vervat in de preambule en de artikelen 1 en 2 van het Handvest van de VN.

Ad a:

Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan een individu of een land dat een gewapende aanval op burgers heeft ingezet.

Belangrijke instrumenten ter invulling van art. 1Fa zijn bijvoorbeeld:

  • het Handvest van het Neurenberg-tribunaal;

  • de Vier Geneefse conventies van 1949 en de aanvullende protocollen van 1977; en

  • het Statuut van Rome.

Ad b:

Factoren die een rol spelen bij het bepalen van de ernst van een misdrijf zijn de aard van de handeling en de omvang van de gevolgen van de handeling. Wanneer er wordt gesteld dat een ernstig misdrijf is gepleegd om een politieke doelstelling na te streven, wordt een predominantie test uitgevoerd, dat wil zeggen dat het politieke element van het misdrijf afgewogen wordt tegen het commune element ervan en dat wordt gekeken of wordt voldaan aan de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit. Dat wil zeggen dat beoordeeld moet worden in hoeverre het delict dat betrokkene heeft gepleegd, zich verhoudt tot het bereiken van het beoogde politieke doel. Met andere woorden: had hij dit doel misschien ook op een andere, minder vergaande, manier kunnen bereiken.

Deze pre-dominantietest wordt toegepast bij relatieve politieke misdrijven als mishandeling (tenzij mishandeling hier moet worden beschouwd als foltering/marteling), drugshandel, roofovervallen met buitensporig geweld en brandstichting.

De pre-dominantietest kan achterwege blijven bij misdrijven die vallen binnen de delictsomschrijving van enig bindend internationaal instrument dat bepaalt dat er in geval van een misdrijf dat binnen het bereik van dat instrument valt geen sprake kan zijn van een politiek misdrijf en/of van vluchtelingschap. Voorbeelden van zulke internationale instrumenen zijn het Genocide Verdrag, het Europees Verdrag ter bestrijding van terrorisme van 1977 en de resoluties 1269 en 1373 van de Veiligheidsraad van de VN van respectievelijk 19 oktober 1999 en september 2001 inzake terrorisme.

Voorbeelden van dit soort misdrijven zijn onder meer moord, doodslag, verkrachting, foltering, genocide, slavernij, slavenhandel, hoogverraad en het verstoren van verkiezingen, vliegtuigkaping, aanslagen op internationaal beschermde personen, ontvoering, gijzeling, vrijheidsberoving en bomaanslagen en -brieven.

Ad c:

De doelstellingen van de VN staan opgesomd in de preambule en artikel 1 van het Handvest van de VN van 1945. De beginselen van de VN staan opgesomd in artikel 2 van het Handvest. Artikel 1F (c) is van toepassing op gevallen van schendingen van deze doelstellingen en beginselen. Het heeft in het bijzonder betrekking op personen met een hoge openbare functie die uit hoofde van hun verantwoordelijkheden handelingen hebben bevolen of toegestaan die in strijd zijn met genoemde doelstellingen en/of beginselen, alsmede op personen die verantwoordelijkheid hebben gedragen voor dergelijke handelingen, bijvoorbeeld omdat zij deel uitmaakten van de veiligheidsdiensten.

De volgende handelingen vallen in ieder geval onder artikel 1F(c):

  • handelingen die expliciet zijn genoemd door het Internationaal Hof van Justitie, de Algemene Vergadering of de Veiligheidsraad van de VN als strijdig met de doelstellingen en/of beginselen van de VN; hieronder valt onder meer internationaal terrorisme, zoals is verklaard in resolutie 1373 van de Veiligheidsraad van de VN van 28 september 2001; en

  • misdrijven die strafbaar zijn gesteld in het internationaal recht en waarvoor universele jurisdictie geldt, zoals oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid en misdrijven tegen de vrede; dergelijke misdrijven zijn evident in strijd met één of meerdere doelstellingen en/of beginselen van de VN.

Individuele verantwoordelijkheid voor deelname aan een misdrijf vallend onder artikel 1F

Om artikel 1F tegen te kunnen werpen dient er sprake zijn van een ernstig vermoeden dat de betrokken vreemdeling heeft deelgenomen aan een misdrijf vallend onder artikel 1F. De bewijslast hierbij ligt in dit bijzondere geval bij de Minister.

Bezien moet worden of de vreemdeling individueel verantwoordelijk kan worden gehouden voor het misdrijf/de misdrijven. Daarvoor dient er een ernstig vermoeden te zijn dat hij op enige wijze persoonlijk heeft deelgenomen ('personal participation') en weet heeft gehad of had behoren te hebben van het plegen van het betreffende misdrijf/de misdrijven ('knowing participation').

Bij de toetsing van de verschillende deelnemingsvormen aan een misdrijf, bijv. het plegen van of iemand aanzetten tot het plegen van een misdrijf of deelnemen aan een criminele organisatie moet aansluiting worden gezocht bij de artikelen 25, en 28 van het Statuut van Rome.

Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of iemands opzet ook gericht was op het plegen van het misdrijf overeenkomstig artikel 30 van het Statuut van Rome.

Aanwijzingen voor de uitvoering van 1F

Wanneer het vermoeden bestaat dat een vreemdeling oorlogsmisdrijven of andere ernstige misdrijven als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag heeft gepleegd, dient voor advies hoe te handelen bij de beoordeling van de aanvraag contact te worden opgenomen met de unit 1F van de IND in Nederland.

2.7. Terugzending (refoulement)

In het geval is vastgesteld dat een vreemdeling een vluchteling is, dan mag deze vreemdeling niet – op welke wijze dan ook – worden teruggezonden naar een land waar zijn leven of vrijheid zou worden bedreigd wegens de in artikel 1A Vluchtelingenverdrag genoemde gronden (het gebod van non-refoulement; zie artikel 33, eerste lid, Vluchtelingenverdrag).

In beginsel zal terugzending van een vreemdeling aan de orde zijn als de openbare lichamen een vreemdeling van het grondgebied willen verwijderen of willen voorkomen dat de vreemdeling het grondgebied betreedt. Landen van herkomst worden geacht hun eigen onderdanen terug nemen. Terugzending van een vreemdeling zal dus in beginsel plaatsvinden naar het land waar de vreemdeling de nationaliteit van heeft. De vreemdeling heeft als gevolg van het Vluchtelingenverdrag in deze situatie het recht zich te beroepen op zijn status van vluchteling.

Als de vreemdeling zich erop beroept dat hij vluchteling is, moet voorafgaand aan de terugzending worden onderzocht of de terugzending van de vreemdeling naar het land van zijn nationaliteit een schending van het Vluchtelingenverdrag is. Er moet ook worden onderzocht of er andere mogelijkheden zijn om de vluchteling van het grondgebied te verwijderen zonder dat er sprake is van schending van het Vluchtelingenverdrag. Dit kan als bescherming ergens anders kan worden verleend of als één van de andere gronden van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is (artikel 1B tot en met 1F: zie 4.2.6).

Artikel 33, tweede lid, Vluchtelingenverdrag staat een uitzondering op het verbod van refoulement toe, namelijk wanneer de vluchteling een bedreiging vormt van de nationale veiligheid of de openbare orde.

3. Bescherming in het EVRM tegen foltering of onmenselijke behandeling

3.1. Foltering of onmenselijke behandeling

Op grond van artikel 12a, eerste lid, onder b, WTU, kan een verblijfsvergunning worden verleend voor bescherming, indien de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting naar zijn land van herkomst een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.

Deze bepaling is ontleend aan artikel 3 EVRM. De verwijdering naar een land waar iemand een reëel risico (‘real risk’) loopt aan een dergelijke behandeling te worden onderworpen, vormt een schending van dit artikel. Indien dit reële risico aannemelijk is gemaakt of geworden, is dit in beginsel aanleiding tot verlening van een verblijfsvergunning bescherming. De enkele mogelijkheid (mere possibility) van schending van artikel 3 EVRM is onvoldoende.

Bereik van de bescherming

Vreemdelingen kunnen bescherming inroepen tegen terugkeer naar het land van herkomst als zij aannemelijk maken dat zij na de verwijdering naar dat land een reëel risico (‘real risk’) lopen te worden onderworpen aan:

  • a. folteringen;

  • b. onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen

  • c. doodstraf of executie.

In het geval van een reëel risico mag het gastland dat is aangesloten bij het EVRM de betrokken vreemdeling niet terugsturen naar zijn land van herkomst, omdat dit een schending is van artikel 3 EVRM. De openbare lichamen zijn aangesloten bij het EVRM.

De reikwijdte van artikel 3 EVRM wordt bepaald door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg. De jurisprudentie blijft in ontwikkeling.

Actoren van de behandeling in de zin van artikel 3 EVRM

Actoren van een behandeling in de zin van artikel 3 EVRM kunnen onder meer zijn:

  • a. de staat, waaronder wordt begrepen nationale, regionale en lokale autoriteiten;

  • b. partijen of organisaties die de staat of een aanzienlijk deel van zijn grondgebied beheersen;

  • c. niet-overheidsinstanties (derden).

Indien de behandeling niet plaatsvindt door de centrale autoriteiten van een land, maar bijvoorbeeld door de lokale autoriteiten, is van belang dat de betrokkene, van wie is vastgesteld dat er een reëel risico bestaat op een dergelijke behandeling, niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 12a, eerste lid, onder b. WTU, indien is vastgesteld dat hij zich aan de gevreesde gebeurtenissen kan onttrekken door zich elders in het land van herkomst te vestigen.

Ad b en c:

Een reëel risico op een behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM door derden wordt alleen aangenomen als de betrokkene aannemelijk heeft gemaakt dat de staat, of partijen of (internationale) organisaties in het land geen bescherming kunnen of willen bieden tegen de bedoelde behandeling.

3.2. Individualiseringsvereiste in de jurisprudentie

Om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning bescherming voor bepaalde tijd op grond van artikel 12, eerste lid, onder b, WTU-BES, dient de vreemdeling aannemelijk te maken dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op de in die bepaling bedoelde behandeling. Bij de beantwoording van de vraag of de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op een behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM is niet alleen de persoonlijke situatie van de vreemdeling van belang, maar ook de situatie in zijn land van herkomst. Met andere woorden: de individuele aspecten die de vreemdeling naar voren brengt, moeten worden afgewogen tegen de gewelds- en mensenrechtensituatie in het land van herkomst. Hoe slechter de situatie in het land van herkomst (‘most extreme cases’) hoe minder ‘distinguishing features’ nodig zijn om een reëel risico als bedoeld in artikel 3 EVRM aan te tonen. Dit vloeit voort uit de jurisprudentie van het Europese Hof van de rechten van de Mens. Er zijn vier situaties te onderscheiden.

3.2.1. Uitzonderlijke situatie

Wanneer er in het land van herkomst sprake is van een uitzonderlijk slechte veiligheidssituatie, kan de vreemdeling in aanmerking komen voor bescherming om de enkele reden dat hij uit dit land komt (zie de uitspraak N.A. tegen het Verenigd Koninkrijk, EHRM 17 juli 2008, nr 25904/07). Van een uitzonderlijke situatie als hier bedoeld zal slechts zelden sprake zijn en er zijn nog geen voorbeelden van bekend. In de jurisprudentie zal dit criterium verder uitgewerkt worden. Het zal in ieder geval moeten gaan om een situatie gaan waarin heel veel gebruik wordt gemaakt van dodelijke wapens zodat het gevaar om een dodelijk slachtoffer te worden heel erg groot is.

In het geval UNHCR in een actuele positie over een land verklaart dat in dit land sprake is van een uitzonderlijke slechte veiligheidssituatie, is deze positie in beginsel leidend voor de beoordeling maar niet bindend voor het verbod op uitzetting. Dat wil zeggen dat als er naast deze informatie van UNHCR ook andersluidende objectieve informatie beschikbaar is uit andere bronnen, de uitkomst van de weging van de informatie en de bronnen kan zijn dat de situatie toch niet zodanig uitzonderlijk slecht is dat de terugkeer van betrokkene een schending van het verdrag betekent.

Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer de UNHCR de situatie in een bepaald land aanmerkt als uitzonderlijk slecht, terwijl uit een ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken blijkt dat de aard en de intensiteit van het geweld in het land niet dusdanig is, dat moet worden geconcludeerd dat iedere burger in dat land een reëel risico op ernstige schade loopt.

3.2.2. De mensenrechten van een bevolkingsgroep worden systematisch geschonden

Bij de bepaling of de mensenrechten van een bevolkingsgroep systematisch worden geschonden, zal de beschikbare landeninformatie een richtsnoer vormen om te concluderen of deze situatie zich in een land van herkomst van de vreemdeling voordoet. Deze situatie zal zich niet snel voordoen. Indien de vreemdeling aannemelijk maakt dat hij behoort tot een bevolkingsgroep van wie mensenrechten systematisch worden geschonden, komt hij in aanmerking voor bescherming. zie de uitspraak N.A. tegen het Verenigd Koninkrijk, EHRM 17 juli 2008, nr 25904/07

3.2.3. Kwetsbare minderheidsgroep

Bij de bepaling of een bevolkingsgroep moet worden aangemerkt als een kwetsbare minderheidsgroep zijn de volgende aspecten van belang:

  • 1. is er sprake van willekeurig geweld of willekeurige mensenrechtenschendingen;

  • 2. de positie van de bevolkingsgroep in het land van herkomst; en

  • 3. de mate waarin de personen van deze groep effectieve bescherming kunnen inroepen tegen dreigend geweld of mensenrechtenschending, dan wel deze personen zich hieraan effectief kunnen ontrekken door zich elders te vestigen.

In het landgebonden beleid dat in Nederland onder de Vreemdelingenwet is uitgewerkt, zijn verschillende groepen aangewezen als kwetsbare minderheidsgroepen. Deze aangewezen groepen gelden ook op de openbare lichamen als kwetsbare minderheidsgroepen. Indien in Nederland wijzigingen in deze aanwijzing worden doorgevoerd, gelden ze ook op de openbare lichamen. Voor de meest actuele informatie over kwetsbare minderheidsgroepen kan contact worden opgenomen met de IND in het Europese deel van Nederland.

Beperkte indicaties

Voor het oordeel dat de vreemdeling met op zichzelf beperkte indicaties aannemelijk heeft gemaakt dat een schending van artikel 3 EVRM dreigt, is niet vereist dat betrokkene persoonlijk een behandeling heeft ondervonden die voldoet aan de omschrijving van artikel 12, eerste lid, onder b, WTU-BES.

Ook indien er sprake is van mensenrechtenschendingen in de naaste omgeving van de vreemdeling bij personen die behoren tot de zelfde kwetsbare minderheidsgroep, kan dit voldoende grond zijn om beperkte indicaties aan te nemen. Onder mensenrechtenschendingen wordt in dit verband onder meer verstaan: moord, verkrachting, mishandeling, intimidatie of beroving. In deze gevallen wordt niet van de vreemdeling verlangd om aannemelijk te maken dat de betreffende mensenrechtenschendingen zijn ingegeven door het behoren tot dezelfde kwetsbare minderheidsgroep.

In beginsel wordt ervan uitgegaan dat de mensenrechtenschendingen die ten aanzien van de vreemdeling zelf of in zijn naaste omgeving hebben plaatsgevonden, voldoende grond opleveren voor het oordeel dat de vreemdeling bij terugkeer – opnieuw dan wel alsnog – een reëel risico zal lopen op een behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM. Dit kan echter anders zijn, als er sprake is van een aanzienlijk tijdsverloop tussen de desbetreffende mensenrechtenschendingen en het vertrek uit het land van herkomst en de vreemdeling gedurende die periode geen nieuwe problemen heeft ondervonden.

Onder ‘mensenrechtenschendingen in de naaste omgeving’ wordt ook verstaan gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden in de naaste omgeving van de vreemdeling in het land van herkomst nadat de vreemdeling zelf al uit het land was vertrokken. Het oordeel, dat de vreemdeling bij terugkeer een reëel risico loopt op een behandeling als bedoeld in artikel 12 WTU kan dus ook gevormd worden op basis van gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden na vertrek van de vreemdeling.

Zie uitspraak Salah Sheekh (nr. 1948/04), tegen Nederland

3.2.4. Individuele indicaties in de persoonlijke omstandigheden

Als geen sprake is van een situatie als genoemd in de paragrafen 3.2.1, 3.2.2, of 3.2.3 dient de vreemdeling, om toch in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning bescherming voor bepaalde tijd op grond van artikel 12, eerste lid, onder b, WTU, aannemelijk te maken dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op de in die bepaling bedoelde behandeling. De bewijslast is hoog. De vreemdeling dient specifieke individuele kenmerken (‘special distinguishing features’) naar voren te brengen, waaruit dit persoonlijk risico op een behandeling in de zin van artikel 3 EVRM valt af te leiden. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als de vreemdeling aannemelijk maakt dat hij vanwege het feit dat hij overspel heeft gepleegd bij terugkeer in zijn land van herkomst een reëel risico loopt te worden bestraft met zweepslagen. Zie de uitspraken inzake Vilvarajah en anderen tegen het Verenigd Koninkrijk, uitspraaknummers 13163/87, 13164/87, 13165/87, 13447/87, 13448/87.

3.3. Het verbod op uitzetting heeft een absoluut karakter

Artikel 3 EVRM heeft een absoluut karakter, dat wil zeggen dat het geen uitzonderingen toelaat op het bereik ervan. Anders dan het Vluchtelingenverdrag (artikel 33, tweede lid), kent het EVRM geen uitzondering op de plicht van non-refoulement wanneer de vreemdeling een bedreiging vormt voor de nationale veiligheid of openbare orde.

Dit betekent dat wanneer de vreemdeling aannemelijk maakt dat hem een reëel risico op executie of de doodstraf wacht of een andere onmenselijke behandeling in zijn land op grond van het feit dat hij daar een commuun delict heeft gepleegd, het EVRM de terugkeer naar het land van herkomst verbiedt.

Maar het EVRM verplicht in beginsel niet tot het verlenen van een verblijfsvergunning; er moet enkel worden afgezien van uitzetting van de vreemdeling naar het land van herkomst. Indien de vreemdeling naar een ander land kan worden uitgezet waar diens toelating wordt gewaarborgd is dit onder het EVRM ook toegestaan.

4. De beoordeling van aanvragen om bescherming

4.1. Afwijzing zonder statusbepaling

Bij de beoordeling van de aanvraag om bescherming wordt eerst bekeken of de aanvraag zonder specifieke statusbepaling kan worden afgehandeld:

Een verzoek om bescherming kan worden afgewezen zonder statusbepaling als:

  • een ander land de vluchtelingenstatus heeft toegekend en de vreemdeling heeft toegelaten;

  • een ander land de vreemdeling eerder heeft ontvangen (zie land van eerste ontvangst);

  • de vreemdeling in een ander land is toegestaan te verblijven om andere redenen die hem beschermen tegen refoulement en in afwachting is van een statusverlening;

  • de vreemdeling een identiek verzoek heeft ingediend na een definitieve beslissing,

  • een zelfstandig verzoek zonder nieuwe feiten en omstandigheden ingediend door een vreemdeling namens wie eerder door de hoofdpersoon een beschermingsprocedure is gevoerd.

Land van eerste ontvangst en verblijfsmogelijkheid in een derde land

Een aanvraag om bescherming kan worden afgewezen zonder statusbepaling indien aannemelijk is dat de openbare lichamen niet het eerste land van ontvangst zijn omdat de vreemdeling:

  • a. niet rechtstreeks naar de openbare lichamen is gekomen en voor zijn komst in een ander land genoegzame bescherming genoot of had kunnen genieten tegen refoulement;

  • b. hij naar het oordeel van de Minister in dat land verbleef of had kunnen verblijven onder ter plaatse niet als abnormaal aan te merken omstandigheden; en

  • c. de toegang en opvang van de vreemdeling in dat land redelijkerwijs is verzekerd,

Hierbij kan het gestelde onder artikel 1C van het Vluchtelingenverdrag worden betrokken.

Bij de beantwoording van de vraag of een vreemdeling rechtstreeks naar de openbare lichamen is gekomen kan de al in het vervolgingsland bestaande bedoeling van de vreemdeling om juist op de openbare lichamen bescherming te verkrijgen een rol spelen. Dit is alleen het geval als het bestaan van deze bedoeling uit objectieve feiten en/of omstandigheden blijkt.

Het kan ook zijn dat er sprake is van een derde land waar de toelating en het verblijf gewaarborgd is. Het is niet noodzakelijk dat de vreemdeling in een derde land eerder verbleven heeft, maar er moet wel op grond van objectieve feiten en omstandigheden worden beoordeeld of betrokkene tot het land zal worden toegelaten.

Voorts moet er sprake zijn van enige omstandigheden op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat betrokkene beschermd is tegen refoulement.

Indien de toelating in een eerder ontvangend of derde land een tijdelijk of voorlopig karakter kent hoeft dit geen aanwijzing te zijn dat de betrokkene aangewezen is op bescherming op de openbare lichamen, aangezien een verblijfstitel verband houdend met bescherming op de openbare lichamen eveneens een tijdelijke karakter kent.

4.2. Toetsingsvolgorde

4.2.1. Algemeen

Wanneer een aanvraag om bescherming niet zonder statusbepaling kan worden afgewezen, dient eerst te worden beoordeeld of de vreemdeling een verdragsvluchteling is en in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning verband houdend met bescherming op grond van artikel 12a, eerste lid, onder a, WTU-BES

Als de vreemdeling hier niet voor in aanmerking komt, dient te worden beoordeeld of de vreemdeling bij terugkeer een schending van artikel 3 EVRM staat te wachten en in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning verband houdend met bescherming op grond van artikel 12a, eerste lid, onder b, WTU-BES.

Daartoe wordt allereerst beoordeeld of het relaas geloofwaardig is, zie 4.3.

Zie 4.4. voor de situatie waarin een vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid.

4.2.2. Toetsingsvolgorde bij toetsing aan het Vluchtelingenverdrag

De toetsing aan het Vluchtelingenverdrag vindt plaats in de volgende volgorde:

  • a. is de vreemdeling op grond van het Vluchtelingenverdrag uitgesloten van bescherming (1B-1F)?;

  • b. zo nee, is de betrokkene vluchteling in de zin van artikel 1A van het Verdrag?

Bij de beoordeling of betrokkene een vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag speelt de geloofwaardigheid van de verklaringen van de vreemdeling een grote rol (zie 4.4.3).

Wanneer wordt geconstateerd dat betrokkene een vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag, dan kan hij in aanmerking komen voor een vergunning tot verblijf voor bescherming als bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, WTU-BES. De aanvraag dient echter eerst nog getoetst te worden aan de vraag of betrokkene een gevaar vormt voor de nationale veiligheid en openbare orde.

4.2.3. Toetsingsvolgorde bij toetsing aan artikel 3 EVRM

Binnen het uitgangspunt dat er steeds sprake is van een individuele beoordeling, valt de toets in vier achtereenvolgende stappen uiteen. Om praktische redenen geldt de volgende volgorde:

Het gaat steeds om de beoordeling van de situatie zoals die is in het land van herkomst op het moment dat het vertrek van de vreemdeling naar het land van herkomst aan de orde is. Dat geldt dus:

  • a. op het moment dat de beslissing wordt gemaakt; maar ook

  • b. op het moment dat de rechter deze beslissing toetst.

Toets:

  • 1. Is de vreemdeling afkomstig uit een land waar sprake is van een uitzonderlijke situatie (zie 3.2.1);

  • 2. Zo nee, behoort de vreemdeling tot een groep die systematisch blootgesteld wordt aan mensenrechtenschendingen (zie 3.2.2);

  • 3. Zo nee, behoort de vreemdeling tot een aangewezen kwetsbare minderheidsgroep? (zie 3.2.3);

  • 4. Zo nee, heeft de vreemdeling in zijn persoonlijke situatie aannemelijk gemaakt dat hij een reëel risico van schending van artikel 3 EVRM loopt bij terugkeer? (zie 3.2.4).

Ook bij de toetsing aan artikel 3 EVRM speelt de geloofwaardigheid van de verklaringen van de vreemdeling een grote rol.

Wanneer wordt geconstateerd dat betrokkene bij terugkeer naar zijn land van herkomst een behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM staat te wachten, dient vervolgens getoetst te worden of betrokkene een gevaar vormt voor de nationale veiligheid en openbare orde. Zo dit niet het geval is kan de vreemdeling in aanmerking komen voor een vergunning tot verblijf voor bescherming als bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder b, WTU-BES. wanneer.

4.3. Bewijslast en geloofwaardigheid

De vreemdeling hoeft niet expliciet te bewijzen maar moet aannemelijk maken dat hij gegronde vrees heeft voor vervolging of dat hij een reëel risico loopt op een behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM. Hij moet alle relevante gegevens aanreiken. Zijn verklaringen moeten:

  • a. consistent en geloofwaardig zijn;

  • b. passen in dat wat algemeen bekend is over de situatie in zijn land van herkomst; dan wel door diverse gezaghebbende bronnen bevestigd wordt; en

  • c. gestaafd worden met authentiek en onvervalst bewijs.

Ad a en b:

Wanneer de verklaringen van de vreemdeling niet consistent of geloofwaardig zijn en/of niet passen in wat algemeen bekend is over de situatie in het land van herkomst, heeft de vreemdeling onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij voor bescherming in aanmerking komt en dient de aanvraag om bescherming te worden afgewezen.

Ad c:

Als de vreemdeling niet over zodanig bewijs beschikt, moet hij een verklaring hebben voor het ontbreken ervan. Slaagt hij hierin, dan kan nader onderzoek worden ingesteld en/of hem het voordeel van de twijfel worden toegekend.

Ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken van Nederland kunnen als gezaghebbende bronnen worden aangemerkt.

4.4. Openbare orde en nationale veiligheid

4.4.1. Algemeen

Aanvragen om bescherming kunnen worden afgewezen indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid.

Op verschillende manieren kan duidelijk worden dat de vreemdeling een misdrijf heeft gepleegd:

  • a. Een proces-verbaal, opgemaakt ter zake van het plegen van een misdrijf:

    Het proces-verbaal vormt een grond voor nader onderzoek;

  • b. Antecedentenverklaring:

    De vreemdeling dient deze verklaring te ondertekenen bij de aanvraag en verklaart daarin nimmer ter zake van enig strafbaar feit te zijn veroordeeld tot de genoemde straffen en op het moment van zijn aanvraag niet aan een strafvervolging te zijn onderworpen. Als de vreemdeling de antecedentenverklaring niet wil ondertekenen, dan bestaat het vermoeden dat hij een strafbaar feit heeft gepleegd en dient dit te worden onderzocht. Als na ondertekening van de verklaring blijkt dat de vreemdeling ooit is veroordeeld, dan staat vast dat hij deze verklaring ten onrechte heeft ondertekend en derhalve onjuiste gegevens heeft verstrekt;

  • c. Daarnaast kan bij het OM informatie worden verzocht inzake veroordelingen en lopende zaken.

  • d. Een uitspraak van een buitenlandse rechter kan eveneens van belang zijn voor beoordeling van de vraag of de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde.

Onder gevaar voor de openbare orde wordt ook begrepen gevaar voor de openbare rust, de goede zeden, de volksgezondheid of de (goede) internationale betrekkingen. Ook ongewenste politieke activiteiten kunnen onder het openbare orde begrip worden geschaard.

Onder gevaar voor de gemeenschap of de nationale veiligheid wordt ook verstaan de situatie waarin het verlenen van een verblijfsvergunning zou betekenen dat de openbare lichamen zouden worden tot een gastland van mensen die elders de publieke rechtsorde ernstig schokten door daden die ook naar Nederlands recht zware misdrijven zouden opleveren.

4.4.2. Openbare orde en het Vluchtelingenverdrag

Als de vreemdeling een verdragsvluchteling is, mag de betrokkene een verblijfsvergunning geweigerd worden en mag de vreemdeling uitgezet worden op grond van artikel 33, tweede lid, van het Vluchtelingenverdrag als:

  • a. er ten aanzien van de vluchteling ernstige redenen bestaan hem te beschouwen als een gevaar voor de nationale veiligheid van het land waar hij zich bevindt, of

  • b. de vreemdeling bij gewijsde (onherroepelijk) veroordeeld wegens een bijzonder ernstig misdrijf, een gevaar oplevert voor de gemeenschap van het land waar hij zich bevindt.

Ad a:

Een gevaar voor de nationale veiligheid is een afwijzingsgrond ontleend aan het algemeen belang. Dit is niet afhankelijk van een strafrechtelijke veroordeling en wordt per geval beoordeeld. Er dienen concrete aanwijzingen te zijn, bijvoorbeeld een ambtsbericht van een (inter-)nationaal ministerie of inlichtingendienst.

Ad b:

Er is sprake van een bijzonder ernstig misdrijf als:

  • 1. de vreemdeling bij onherroepelijk rechterlijk vonnis is veroordeeld tot een gevangenisstraf, of aan hem een vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd;

  • 2. het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straffen of maatregelen in totaal ten minste 24 maanden bedraagt; en

  • 3. tenminste één van de veroordelingen betrekking heeft op een misdrijf dat naar zijn aard een gevaar voor de gemeenschap oplevert, zoals drugs-, zeden- en geweldsmisdrijven; brandstichting, mensenhandel, illegale handel in wapens, munitie en explosieven en illegale handel in menselijke organen en weefsels.

Voor het weigeren van de vergunning is tevens vereist dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de gemeenschap van de openbare lichamen. Dit wordt ex nunc (op het moment van de beslissing) beoordeeld. Het feit dat sinds de veroordeling een aanzienlijke tijd is verstreken zonder dat recidive heeft plaatsgevonden, kan een aanwijzing vormen dat de vreemdeling geen gevaar meer oplevert. In geval van een bijzonder misdrijf wordt een verjaringstermijn van tien jaren gehanteerd.

4.4.3. Openbare orde en artikel 3 EVRM

Indien de vreemdeling beschermd moet worden tegen terugkeer naar het land van herkomst omdat er een reëel risico is op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 3 EVRM, betekent dit niet automatisch dat hij in aanmerking komt voor de gevraagde vergunning tot tijdelijk verblijf. In de onderstaande situaties wordt de betrokkene niet teruggezonden, maar wordt de gevraagde vergunning niet verleend.

Er zijn ernstige redenen om aan te nemen dat:

  • a. de vreemdeling een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen de menselijkheid heeft gepleegd, zoals gedefinieerd in de internationale instrumenten waarmee wordt beoogd regelingen te treffen ten aanzien van dergelijke misdrijven;

  • b. de vreemdeling een ernstig misdrijf heeft gepleegd op de openbare lichamen of in een ander land;

  • c. de vreemdeling zich schuldig heeft gemaakt aan daden die in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de VN als vervat in de preambule en de artikelen 1 en 2 van het Handvest van de VN;

  • d. de vreemdeling een gevaar vormt voor de gemeenschap of de nationale veiligheid; of

  • e. de vreemdeling heeft aangezet of anderszins deelgenomen aan de onder a tot en met c vermelde misdrijven of daden.

Ad a:

Deze weigeringsgrond komt overeen met de in artikel 1F Vluchtelingenverdrag onder a. genoemde misdrijven

Ad b:

Er is sprake van een ernstig misdrijf als:

  • 1. de vreemdeling is veroordeeld tot een gevangenisstraf, of aan hem een vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd;

  • 2. het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straffen of maatregelen in totaal ten minste 18 maanden bedraagt; en

  • 3. tenminste één van de veroordelingen betrekking heeft op een misdrijf dat naar zijn aard een gevaar voor de gemeenschap oplevert, zoals drugs-, zeden- en geweldsmisdrijven, brandstichting, mensenhandel, illegale handel in wapens, munitie en explosieven en illegale handel in menselijke organen en weefsels. De veroordeling hoeft niet onherroepelijk te zijn.

Ad c:

Deze afwijzingsgrond komt overeen met de handelingen, bedoeld in artikel 1F, onder c, Vluchtelingenverdrag.

Ad d:

Een gevaar voor de nationale veiligheid is een weigeringsgrond ontleend aan het algemeen belang. Dit is niet afhankelijk van een strafrechtelijke veroordeling en wordt per geval beoordeeld. Er moeten concrete aanwijzingen te zijn, bijvoorbeeld een ambtsbericht van een (inter-)nationaal ministerie of inlichtingendienst

Ad e:

Of hiervan sprake is, wordt aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval beoordeeld. Voor verdere informatie kan de medewerker van de IND unit Caribisch Nederland contact opnemen met de unit 1F van de IND in het Europese deel van Nederland.

5. De procedure van verzoeken om bescherming

5.1. Start van de procedure

Een aanvraag om bescherming kan alleen worden ingediend bij de IND unit Caribisch Nederland. Voorafgaand aan de indiening van de aanvraag dient de vreemdeling contact op te nemen met een ambtenaar belast met de grensbewaking en/of het toezicht.

Steeds dienen de ambtenaren belast met de grensbewaking en het toezicht in contacten met vreemdelingen die niet over de juiste documenten beschikken en daarom in beginsel geen recht op toegang of toelating hebben, zorgvuldig te beoordelen of een vreemdeling een aanvraag om bescherming wil indienen, ook al verzoekt de vreemdeling niet met zoveel woorden om bescherming.

Zodra de ambtenaar belast met de grensbewaking duidelijk is dat de vreemdeling bescherming wil aanvragen, moet hij eerst beoordelen of de vreemdeling in dit kader toegang krijgt om zich in persoon op afspraak bij de IND unit Caribisch Nederland te melden. Als de ambtenaar overweegt de toegang te weigeren, moet hij hiervoor een bijzondere aanwijzing vragen aan de IND unit Caribisch Nederland. Weigering van de toegang kan bijvoorbeeld aan de orde zijn in het geval er sprake is van een claimmogelijkheid op een vervoerder of in het geval er aanleiding is voor het vermoeden dat de vreemdeling zich aan het toezicht gaat onttrekken.

De ambtenaar belast met het toezicht dan wel de ambtenaar belast met de grensbewaking beoordeelt tevens in overleg met de IND unit Caribisch Nederland of de vreemdeling de procedure in bewaring moet afwachten of dat hij op afspraak bij de IND unit Caribisch Nederland kan verschijnen voor de indiening van de aanvraag.

5.2. Situatie in bewaring

In het geval de vreemdeling de procedure in bewaring moet afwachten wordt de IND unit Caribisch Nederland zo spoedig mogelijk op de hoogte gesteld dat de vreemdeling een aanvraag om bescherming wil indienen. De vreemdeling wordt op de locatie waar de bewaring ten uitvoer wordt gelegd in de gelegenheid gesteld een aanvraagformulier te ondertekenen. Hij wordt omtrent de aanvraag in bewaring gehoord door de IND unit Caribisch Nederland. De rechtsbijstandverlener die de vreemdeling bijstaat in het kader van de inbewaringstelling, wordt vooraf door de IND unit Caribisch Nederland geïnformeerd over de datum waarop het gehoor plaatsvindt.

5.3. Handelingen in het kader van het toezicht

Wanneer een vreemdeling een aanvraag om bescherming wil indienen en er geen aanleiding bestaat om de vreemdeling in bewaring te stellen, dient de ambtenaar belast met grensbewaking (die tevens bevoegd is om handelingen in het kader van toezicht uit te voeren) of de ambtenaar belast met toezicht handelingen uit te voeren ter voorbereiding van de indiening en behandeling van de aanvraag om bescherming.

Voor zover een goede communicatie dit vergt moet voor dit eerste contact een betrouwbare tolk worden ingeschakeld. De tolk kan in persoon of op afstand worden ingezet via telefoon of videoconference.

In het kader van toezicht en de voorbereiding op de indiening en behandeling van de aanvraag wordt de identiteit van de vreemdeling vastgesteld. De vreemdeling en diens kleding en bagage worden onderzocht op de aanwezigheid van reis- of identiteitspapieren, documenten of bescheiden die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag. In het geval de vreemdeling vergezeld wordt door gezinsleden, geldt voor hen hetzelfde. De gegevens van de vreemdeling(en) worden geregistreerd, voorzover hun gegevens nog niet in de vreemdelingenadministratie voorkomen.

In het geval de hoofdpersoon vergezeld wordt door gezinsleden die ouder zijn dan twaalf jaar, vraagt de toezichthouder de gezinsleden of zij bescherming willen omdat de hoofdpersoon problemen heeft met terugkeer of dat zij vanwege hun eigen identiteit en/of activiteiten problemen hebben met terugkeer. De IND unit Caribisch Nederland legt uit dat het verschil relevant is omdat in het geval zij zelf problemen vrezen, zij zelf een aanvraag om bescherming kunnen indienen en zij zelf gehoord worden. In het geval zij zelf niet gehoord willen worden, kunnen zij om gezinshereniging vragen en in aanmerking komen voor een afgeleide vergunning tot verblijf (zie onder 6.)

De toezichthouder of, indien nodig de IND unit Caribisch Nederland stelt de vreemdeling(en) bij het eerste contact in de gelegenheid de motieven voor de aanvraag om bescherming op schrift te stellen.

Op basis van de verzamelde gegevens gaat de ambtenaar na of betrokkene(n) in de beschikbare (opsporings)registers voorkomt/voorkomen.

Vervolgens wordt telefonisch een afspraak gemaakt voor de vreemdeling(en) voor een gesprek met de IND unit Caribisch Nederland op het openbare lichaam waar hij verblijft.

De volgende gegevens van de vreemdeling worden bij dit telefoongesprek telefonisch aan de IND unit Caribisch Nederland verstrekt:

  • geboortedatum of- jaar van de hoofdpersoon

  • nationaliteit of in geval van staatloosheid, het land waar de vreemdeling zijn gewone verblijfsplaats had;

  • paspoortgegevens;

  • wijze van aankomst;

  • hoeveel gezinsleden de hoofdpersoon vergezellen en, voor degenen die ouder dan twaalf zijn, of zij zelfstandig om bescherming zoeken en om die reden gehoord dienen te worden, of dat zij een aanvraag om gezinshereniging willen indienen;

  • de taal waarin de hoofdpersoon (en eventueel de gezinsleden) zich goed verstaanbaar kan maken;

  • of er, gelet op de gegevens in het paspoort, sprake is van een derde land.

In het geval dat de gezinsleden zelfstandig om bescherming verzoeken, moeten van hen dezelfde gegevens verstrekt te worden.

Per fax of op andere geschikte wijze worden aanvullend op het gesprek kopieën van documenten en de schriftelijke verklaring met de asielmotieven doorgegeven aan de IND unit Caribisch Nederland.

Er worden zo min mogelijk originele documenten van de vreemdeling ingenomen. Als originele documenten worden ingenomen, krijgt de vreemdeling een bewijs van ontvangst en een afschrift van de stukken. Als er twijfel bestaat of terugkeer mogelijk is enkel op basis van kopieën van de reisdocumenten, kunnen de reisdocumenten worden ingenomen totdat de terugkeer feitelijk wordt geëffectueerd of op het moment dat terugkeer niet aan de orde is omdat de gevraagde vergunning wordt afgegeven of omdat beslist is dat er weliswaar geen vergunning behoeft te worden afgegeven, bijvoorbeeld vanwege artikel 1F maar dat een gedwongen uitzetting naar het land van herkomst een schending van artikel 3 EVRM betekent en niet wordt overwogen.

5.4. Geen aantekeningen in documenten

Met nadruk wordt erop gewezen dat in de identiteits- en/of reisdocumenten van iemand die om bescherming verzoekt nooit aantekeningen mogen worden geplaatst, daar dit – bij afwijzing van het verzoek – voor de vreemdeling moeilijkheden in zijn land van herkomst met zich mee kan brengen.

Aantekeningen kunnen slechts worden gesteld op een afzonderlijk los inlegblad.

Onder vreemdelingen die bescherming verzoeken wordt in dit verband ook begrepen vreemdelingen wier verzoek om bescherming is afgewezen of die hun verzoek om bescherming hebben ingetrokken. In deze gevallen is het plaatsen van aantekeningen echter wel mogelijk als de vreemdeling niet langer enige procedure voert over zijn verzoek om bescherming én

  • a. de openbare lichamen heeft verlaten – eventueel hangende zijn procedure en nadien naar de openbare lichamen is teruggekeerd, of

  • b. een verblijfstitel heeft verkregen voor een ander doel dan voor bescherming.

5.5. Aanmelding en meldplicht

De vreemdeling meldt zich bij de toezichthouder aan als hij bescherming wil vragen. De vreemdeling krijgt bij de aanmelding een periodieke meldplicht opgelegd. Hangende de beslissing op zijn aanvraag geldt in beginsel een wekelijkse aanmeldplicht. De ambtenaar maakt in het kader van toezicht een aantekening op een inlegformulier bij het reisdocument van de vreemdeling waaruit blijkt wanneer en waar de betrokkene zich moet melden en of het de vreemdeling is toegestaan arbeid te verrichten.

In het geval de vreemdeling is vergezeld door gezinsleden gelden de aanwijzingen ook voor hen.

De ambtenaar belast met het toezicht wijst de vreemdeling erop dat de aanvraag kan worden afgewezen wegens het ontbreken van een belang indien de vreemdeling zonder opgaaf van reden niet verschijnt. De vreemdeling wordt er tevens op gewezen eventuele wijzigingen omtrent zijn bereikbaarheid direct door te geven.

5.6. Voorbereidende handelingen van de IND unit Caribisch Nederland

De IND unit Caribisch Nederland verwerkt de gegevens die ten aanzien van de vreemdeling die om bescherming wil verzoeken beschikbaar zijn gesteld en stelt een dossier samen. Voordat de afspraak voor indiening van de aanvraag en een gehoor met de vreemdeling gemaakt wordt, regelt de IND unit Caribisch Nederland zo nodig dat een tolk op het afgesproken tijdstip beschikbaar is.

Voordat de vreemdeling op de afgesproken tijd verwacht wordt, bereidt de IND unit Caribisch Nederland het gehoor zorgvuldig voor. Op basis van de schriftelijke motivering van de vreemdeling en aan de hand van de opgegeven nationaliteit en de verdere beschikbare gegevens bepaalt de IND unit Caribisch Nederland welke documentatie hij tijdens het gehoor nodig heeft, zoals een atlas om de woonomgeving en de vluchtroute van de vreemdeling te kunnen verifiëren. De IND unit Caribisch Nederland zet voor zichzelf de informatie van de vreemdeling af tegen de feiten die hij in de landeninformatie heeft gevonden. Op deze wijze kan de IND unit Caribisch Nederland gericht vragen voorbereiden en wellicht aansluitend aan het gehoor een beslissing nemen op de aanvraag.

In het geval het om een gezin gaat, bereidt de IND unit Caribisch Nederland ook vragen voor die aan de gezinsleden gesteld worden en bepaalt de IND unit Caribisch Nederland de volgorde waarin gehoord gaat worden. De IND unit Caribisch Nederland gaat na of er nog aanvullende handelingen verricht moeten worden. Hierbij valt te denken aan het eventueel collegiaal raadplegen van de IND in Nederland vooraf, tijdens of na het gehoor met het oog op dossieronderzoek of voor nader overleg. Een planning vooraf van de duur van het gehoor en over de mogelijkheid gezinsleden separaat van elkaar te horen kunnen nuttig zijn.

5.7. Melding op afspraak en het indienen van de aanvraag bij de IND unit Caribisch Nederland

Zodra de vreemdeling zich meldt bij de IND unit Caribisch Nederland stelt de IND unit Caribisch Nederland de vreemdeling(en) in de gelegenheid om de aanvraagformulieren en de antecedentenverklaring te ondertekenen. De aanvraag kan door de hoofdpersoon worden ondertekend mede namens de minderjarige kinderen in het geval zij hebben aangegeven dat zij niet zelfstandig hoeven te worden gehoord omdat zij geen zelfstandige motieven hebben.

De IND unit Caribisch Nederland gaat na of alle formulieren ondertekend zijn en of het dossier nu compleet is of dat er nog aandachtspunten zijn voor de beslissing op de verblijfsvergunning. Daarbij kan gedacht aan bijvoorbeeld een controle van de verblijfshistorie van betrokkene in de vreemdelingenadministratie of het maken van een aantekening in het dossier van zaken die bij het eerste persoonlijk contact opvallen, zoals bijvoorbeeld een ziek kind.Er dienen ook foto’s van de vreemdeling in het dossier aanwezig te zijn.

5.8. Het horen van de vreemdeling en de beslissing

Nadat de IND unit Caribisch Nederland de door de vreemdeling ondertekende aanvraagformulieren heeft gevoegd in het dossier, wordt de vreemdeling al dan niet met tussenkomst van een tolk en al dan niet in het bijzijn van een (rechts)hulpverlener gehoord over de motieven om beschermd te worden tegen terugkeer. Tevens vraagt de IND unit Caribisch Nederland naar de gezinssamenstelling en naar de persoonsgegevens van eventuele achtergebleven gezinsleden die mogelijk later nog gezinshereniging willen vragen. Ook wordt gevraagd naar het eventuele verblijf in derde landen voorafgaand aan de komst naar de openbare lichamen.

De IND unit Caribisch Nederland stelt tijdens het gehoor een verslag van het gehoor op.

Na afloop van het gehoor ontvangt de vreemdeling een exemplaar van het afgedrukte concept-verslag van het gehoor.

De IND unit Caribisch Nederland neemt ter plaatse het concept-verslag met hem door, zo nodig door tussenkomst van de tolk, en de vreemdeling krijgt de gelegenheid ter plaatse correcties aan te brengen.

In het geval de vreemdeling het verslag corrigeert, verwerkt de IND unit Caribisch Nederland de correcties in het verslag. De IND-BES medewerker maakt het verslag definitief. In het definitieve verslag gehoor vermeldt de IND unit Caribisch Nederland dat de vreemdeling correcties heeft voorgesteld en dat deze zijn verwerkt. De IND unit Caribisch Nederland geeft de vreemdeling een exemplaar van het aangepaste en uitgeprinte verslag van het gehoor mee en voegt tevens een exemplaar toe aan het dossier van de vreemdeling. De datum van het gehoor en de gegevens uit het gehoor worden door de IND unit Caribisch Nederland in het registratiesysteem vastgelegd.

De IND unit Caribisch Nederland gaat vervolgens na of alle gegevens aanwezig zijn om te beslissen op de aanvraag of dat er eerst andere handelingen moeten worden verricht, zoals het uitvoeren van een onderzoek naar de reisroute of naar een eventueel strafregister van de vreemdeling. Zoveel mogelijk wordt direct gehandeld. Dat betekent dat hetzij het wordt onderzoek gestart hetzij direct de beslissing wordt genomen.

Indien de beslissing niet direct wordt genomen, stelt de IND unit Caribisch Nederland de vreemdeling op de hoogte van de vermoedelijke datum waarop de beslissing genomen zal worden. De IND unit Caribisch Nederland informeert de vreemdeling tevens of hij, in het geval de wachtperiode dit rechtvaardigt, naar tijdelijk werk kan gaan zoeken. De vreemdeling wordt erop gewezen dat hij een werkgever moet zoeken die bereid is voor hem een tewerkstellingsvergunning aan te vragen. Als hij een werkgever heeft gevonden, dient hij de IND unit Caribisch Nederland op de hoogte te stellen zodat de IND unit Caribisch Nederland ten behoeve van de tewerkstellingsvergunning kan aangeven tot wanneer hij in verband met de lopende toelatingsprocedure in de openbare lichamen mag blijven.

5.9. Mededelingen omtrent wijziging van de situatie

Het is mogelijk dat zich tijdens de procedure feiten of omstandigheden voordoen die van belang kunnen zijn voor de inhoud van de te nemen beslissing.

Hierbij moet gedacht worden aan:

  • vertrek van de openbare lichamen;

  • het zich niet houden aan een opgelegde meldingsplicht;

  • het zich niet houden aan de aanwijzing om zich beschikbaar te houden;

  • het sluiten van een huwelijk of het aangaan van een relatie;

  • een wijziging in de gezondheidstoestand van de aanvrager van bescherming;

  • indicatie dat de vreemdeling een aanvraag wil indienen voor een ander verblijfsdoel;

  • inbreuk op de openbare orde.

Van dergelijke feiten of omstandigheden moet de IND unit Caribisch Nederland onmiddellijk in kennis worden stellen in verband met de consequenties voor de beschikking Het kan ook voorkomen dat de IND unit Caribisch Nederland in verband met de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag nog nadere informatie behoeft. In voorkomende gevallen zal de politie gevraagd worden deze informatie te verzamelen.

Tevens dient de vreemdeling en de hem bijstaande personen of instanties erop gewezen te worden dat het van belang is dat ook zij relevante gegevens aan de IND unit Caribisch Nederland – al dan niet door tussenkomst van de politie – doorgeven.

5.10. De strekking van de beslissing

De beslissing op de aanvraag kan inwilligend of afwijzend zijn.

De beslissing houdt tevens een uitspraak in over de verwijdering.

5.10.1. Inwilligende beslissing

In het geval de beslissing inhoudt dat de vreemdeling beschermd moet worden tegen terugzending wordt dit in beschikking aan de vreemdeling vastgelegd. Tevens wordt hierin aangetekend:

  • met ingang van welke datum de tijdelijke verblijfsvergunning kan worden verleend;

  • of de vreemdeling, indien hij niet of niet meer over een geldig grensoverschrijdingsdocument beschikt, heeft aangetoond dat hij niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding;

  • of de vreemdeling zich bij de lokale bevoegde autoriteiten moet vervoegen voor een onderzoek op tuberculose;

  • dat de vreemdeling is vrijgesteld van de MVV-plicht;

  • dat de vreemdeling is vrijgesteld van verplichting tot het storten van een waarborgsom en het betalen van leges;

  • voor welke kinderen de beslissing medegelding heeft;

  • dat de betrokkene arbeid mag verrichten zonder dat hiervoor een tewerkstellingsvergunning vereist is.

De IND unit Caribisch Nederland registreert de uitkomst van de beslissing en de datum van de uitreiking van de beslissing.

5.10.2. Ingangsdatum

Indien de aanvraag wordt ingewilligd geldt de datum van de indiening van de aanvraag in beginsel als ingangsdatum voor de te verlenen vergunning. Indien de inwilliging berust op feiten en/of omstandigheden die zich na het indienen van de aanvraag hebben voorgedaan, wordt de aanvraag ingewilligd met ingang van de dag dat door de vreemdeling is aangetoond dat aan de voorwaarden voor bescherming wordt voldaan.

5.10.3. Afwijzende beslissing met de beslissing dat de vreemdeling mag worden uitgezet

In het geval de beslissing inhoudt dat de vreemdeling niet tegen terugkeer beschermd hoeft te worden, maakt de IND unit Caribisch Nederland een gemotiveerde afwijzende beschikking op de aanvraag. Tevens beslist de IND unit Caribisch Nederland of de vreemdeling van het grondgebied verwijderd mag worden. Aangehecht aan de negatieve beschikking wordt gewezen op de mogelijkheid om rechtsmiddelen aan te wenden tegen het meervoudig besluit. Daarbij wordt vermeld dat het aanwenden van rechtsmiddelen het besluit niet schorst. Wel mag de vreemdeling een tijdig aanhangig gemaakte voorlopige voorziening afwachten (zie hoofdstuk 19).

De vreemdeling wordt verzocht de IND unit Caribisch Nederland en de politie in kennis te stellen in het geval hij een rechtsmiddel heeft ingesteld.

De IND unit Caribisch Nederland registreert de uitkomst van de beslissing en de datum van de uitreiking van de beslissing.

5.10.4. Bijzondere situatie: de vreemdeling krijgt geen verblijfsvergunning maar mag niet worden uitgezet

In bijzondere gevallen kan de beslissing op de aanvraag inhouden dat de betrokkene vanwege het belang van de openbare orde en/of vanwege artikel 1F uitgesloten wordt van verblijf, maar niet mag worden uitgezet naar het land van herkomst. Aangehecht aan de negatieve beschikking wordt gewezen op de mogelijkheid om rechtsmiddelen aan te wenden tegen het meervoudig besluit. In het geval rechtsmiddelen worden ingesteld wordt de vreemdeling verzocht de IND unit Caribisch Nederland en de politie hiervan in kennis te stellen.

In tegenstelling tot de gebruikelijke werkwijze (zie tekst hieronder), wordt de beschikking in dit geval in drievoud per brief aan de politie aangeboden met het verzoek om:

  • één exemplaar van de beschikking aan de vreemdeling uit te reiken; en

  • één exemplaar van de beschikking terug te zenden aan de IND unit Caribisch Nederland, voorzien van een aantekening van de datum van uitreiking van de beschikking.

Het derde exemplaar is bestemd voor de administratie van de politie.

In dit geval wordt de vreemdeling verzocht na te gaan of er een derde land bereid is hem toe te laten. De periodieke meldplicht blijft gelden zolang er nog gebruik kan worden gemaakt of is gemaakt van de mogelijkheid om rechtsmiddelen in te stellen.

De IND unit Caribisch Nederland registreert de uitkomst van de beslissing en de datum van de verzending van de beslissing.

5.11. Kennisgeving van beslissingen en aanzegging van vertrek

De beschikking wordt in beginsel door de IND unit Caribisch Nederland in persoon uitgereikt.

Bij de uitreiking dient aan de vreemdeling, in een voor hem kenbare taal, te worden medegedeeld wat de inhoud van de beschikking is. Wanneer de aanvraag om bescherming is afgewezen dient aan de vreemdeling te worden meegedeeld dat hij het land binnen vier weken moet verlaten, of korter als op grond van de uitzetting of de openbare orde een kortere vertrektermijn is gegeven. Daarnaast dient aan de vreemdeling te worden verteld dat een bezwaarschrift de termijn niet opschort maar dat een voorlopige voorziening met het verzoek om schorsing wel mag worden afgewacht. Voorts wordt de vreemdeling verzocht om de IND unit Caribisch Nederland en de politie in kennis te stellen van eventuele rechtsmiddelen die hij instelt.

Een afschrift van de beschikking wordt per brief aan de politie aangeboden. Tevens wordt de politie verzocht de periodieke meldplicht te beëindigen, tenzij de vreemdeling inmiddels naar aanleiding van een afwijzende beschikking een rechtsmiddel heeft ingesteld dat het aangezegde vertrek opschort.

Er kan zo nodig aansluitend aan de uitreiking van de beschikking worden overgegaan tot inbewaringstelling, voorzover is voldaan aan de voorwaarden voor inbewaringstelling. In dit geval dient de vreemdeling onmiddellijk vertrek aangezegd te worden en direct na het uitreiken van de beschikking in de gelegenheid te worden gesteld een advocaat te raadplegen.

Als het niet mogelijk is de beschikking in persoon aan de vreemdeling uit te reiken en zijn adres onbekend is, maakt de IND unit Caribisch Nederland een proces-verbaal op. Daarin wordt opgenomen dat het niet mogelijk is om de afwijzende beschikking aan de vreemdeling in persoon uit te reiken, terwijl vast staat dat hij niet verblijft op het laatst bekende adres. De IND unit Caribisch Nederland dient de beschikking op een andere geschikte wijze bekend te maken. In het geval de vreemdeling een gemachtigde heeft, kan de beschikking naar de gemachtigde worden gezonden.

Wanneer de aanvraag om bescherming is afgewezen, wordt op de aan de vreemdeling uit te reiken beschikking aangetekend:

  • de datum en wijze van uitreiking van de beschikking;

  • de naam van de uitreikende ambtenaar;

  • de termijn waarbinnen de vreemdeling de openbare lichamen dient te verlaten.

5.12. Vertrek van de vreemdeling

De politie of ambtenaar belast met de grensbewaking stelt de IND unit Caribisch Nederland zo spoedig mogelijk in kennis over het vertrek van de vreemdeling aan wie bescherming geweigerd is.

Als de vreemdeling niet in bewaring is gesteld en de vreemdeling de openbare lichamen niet uit eigen beweging heeft verlaten binnen de vertrektermijn dan moet tot uitzetting worden overgegaan.

5.13. Rechtsmiddelen na afwijzing van de aanvraag

Wanneer de vreemdeling tegen de afwijzing van de aanvraag om bescherming bezwaar bij de IND unit Caribisch Nederland en/of rechtstreeks beroep bij de rechtbank instelt, dan schorst dit rechtsmiddel de werking van het besluit niet. Uitzettingshandelingen kunnen dus plaatsvinden vanaf het moment van bekendmaking van de eerste afwijzende beslissing.

Wanneer de vreemdeling de rechtbank verzoekt om een voorlopige voorziening te treffen gericht tegen de uitzetting hangende het bezwaar en/of beroep, mag de vreemdeling deze eerste spoedprocedure in beginsel afwachten.

Als de vreemdeling minvermogend is kan hij voor de indiening van een beroep een rechtsbijstandverlener via een toevoeging vragen. Het is niet mogelijk een toevoeging te vragen in het kader van een bezwaarschrift.

5.14. Regeling van het verblijf na inwilliging van de aanvraag

Wanneer de aanvraag om beschikking wordt ingewilligd, wordt de vreemdeling op de hoogte gesteld van de wijze waarop hij in het bezit wordt gesteld van een verblijfsdocument voor verblijf. Verder wordt hij gewezen op het belang dat hij tijdig vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van het document om verlenging vraagt.

Voorts wordt hem verzocht binnen drie maanden een TBC-onderzoek te ondergaan. De IND hoeft niet op de hoogte gesteld te worden van de uitkomsten van dit onderzoek omdat het wel of niet ondergaan van dit onderzoek geen consequenties heeft voor het verblijfsrecht verband houdend met bescherming.

Het verblijfsdocument voor bepaalde tijd verband houdend met bescherming wordt verleend voor de duur van een jaar. Op het document komt de aantekening ‘Arbeid is vrij toegestaan’.

De vreemdeling is vrijgesteld van het betalen van een waarborgsom en leges.

5.15. Doormigratie

Bescherming op de openbare lichamen wordt tijdelijk verleend. De vreemdeling wordt aangemoedigd door de IND unit Caribisch Nederland om door te migreren naar een ander land in de regio waar zijn toelating en bescherming gewaarborgd is en zijn kansen op de arbeidsmarkt wellicht beter zijn.

6. Afgeleide status voor gezinsleden en nareizende gezinsleden

Als aan de hoofdpersoon van een gezin een verblijfsvergunning is verleend verband houdend met bescherming op grond van artikel 12a, eerste lid en onder a of b, WTU-BES, kan een van hem afhankelijk gezinslid in aanmerking komen voor een afgeleide verblijfsvergunning. Er zijn daarbij twee situaties te onderscheiden:

  • a. Een afgeleide verblijfsvergunning kan worden verleend op grond van artikel 12a, eerste lid en onder c, WTU-BES, als de echtgeno(o)t(e) of het minderjarig kind feitelijk behoort tot het gezin van de vergunninghouder, dezelfde nationaliteit heeft en gelijktijdig met hem of haar de openbare lichamen is ingereisd.

  • b. Een afgeleide verblijfsvergunning kan worden verleend op grond van artikel 12a, eerste lid en onder d, WTU-BES als de partner of als het meerderjarig kind zodanig afhankelijk is van de vergunninghouder dat hij om die reden behoort tot het gezin van de vergunninghouder, dezelfde nationaliteit heeft en gelijktijdig met deze vreemdeling de openbare lichamen is ingereisd.

Cumulatieve vereisten in beide gevallen zijn:

  • a. dat de hier bedoelde gezinsleden dezelfde nationaliteit hebben als de houder van de verblijfsvergunning verband houdend met bescherming; en

  • b. dat zij feitelijk behoren tot zijn gezin; en

  • c. dat zij gelijktijdig zijn ingereisd met hem.

Het huwelijk of partnerschap moet reeds bestaan hebben in het buitenland en er moet sprake zijn geweest van samenwoning in het land van herkomst. Een traditioneel huwelijk wordt gelijkgesteld aan partnerschap.

Achtergebleven gezinsleden kunnen vanuit het buitenland een mvv voor gezinshereniging aanvragen. Kiezen zij ervoor om zonder mvv spontaan in te reizen, dan dienen zij een zelfstandige aanvraag te doen voor een vergunning tot verblijf verband houdend met bescherming.

Wanneer de gezinsleden zijn ingereisd met een mvv, dienen zij zich te melden bij de IND unit Caribisch Nederland voor het indienen van een aanvraag voor een vergunning tot tijdelijk verblijf om redenen verband houdend met bescherming. Hiernaar wordt verwezen in de brieven bij de afgifte van de mvv. Ook gezinsleden die zijn ingereisd zonder een mvv, dienen zich voor het indienen van deze aanvraag te vervoegen bij de IND unit Caribisch Nederland.

De afgeleide vergunning tot verblijf verband houdend met bescherming wordt ook voor één jaar verleend.

7. Herhaalde aanvraag

Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan is de vreemdeling gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.

De vreemdeling kan zich in verbinding stellen met de IND unit Caribisch Nederland om een afspraak te maken voor de indiening van een tweede of opvolgende aanvraag. Op de afgesproken datum wordt de vreemdeling in de gelegenheid gesteld de aanvraagformulieren te ondertekenen. De vreemdeling wordt gevraagd de nieuwe feiten en omstandigheden te noemen. Indien de IND unit Caribisch Nederland constateert dat er sprake is van een herhaling van hetgeen al in de eerdere procedure naar voren is gebracht, wordt het gehoor gestopt. De IND unit Caribisch Nederland brengt in dit geval de politie of de ambtenaar belast met de grensbewaking, direct – telefonisch en schriftelijk – van het voorlopig oordeel op de hoogte dat de betrokkene de afronding van de procedure niet mag afwachten. Een voorlopige voorziening gericht tegen het vertrek mag, indien er geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn, niet worden afgewacht.

De IND unit Caribisch Nederland maakt zo spoedig mogelijk een beslissing op de aanvraag en stelt, indien mogelijk, de vreemdeling hiervan schriftelijk in kennis. De politie wordt eveneens geïnformeerd.

De aanvraag, het voorlopig oordeel en de datum van de opmaak en uitreiking van de beschikking worden geregistreerd door de IND unit Caribisch Nederland.

In het geval wel sprake is van nieuw gebleken feiten en/of omstandigheden is er geen sprake van een herhaalde maar van een opvolgende aanvraag en wordt gehandeld als bij een eerste aanvraag.

8. Verlenging van de verblijfstitel

Zodra de vreemdeling een aanvraag heeft ingediend om verlenging van het verblijf verband houdend met bescherming, beoordeelt de IND unit Caribisch Nederland of de gronden voor bescherming nog steeds van toepassing zijn.

Zolang de noodzaak tot bescherming blijft bestaan en er geen contra-indicaties bekend zijn die tot verblijfsbeëindiging aanleiding geven, kan het verblijfsdocument worden verlengd met een jaar. De vreemdeling kan in dat geval worden vrijgesteld van het vereiste om in het bezit te zijn van een geldig document voor grensoverschrijding.

9. Verblijfsbeëindiging

9.1. Verblijfsbeëindiging omdat de grond voor bescherming is vervallen

Indien bij de jaarlijkse verlenging blijkt dat de grond voor bescherming is vervallen, kan de gevraagde verlenging van de bescherming worden geweigerd. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn indien de situatie in het land van herkomst ingrijpend is gewijzigd of als de vreemdeling vrijwillig zich weer onder de bescherming van de autoriteiten van het land van herkomst heeft begeven.

Ook hangende de geldigheid van de vergunning tot verblijf kan verblijfsbeëindiging worden ingezet. In dit geval wordt een intrekkingsprocedure gestart.

In beide situaties dient de betrokkene voorafgaand aan het besluit gehoord te worden door de IND unit Caribisch Nederland.

9.2. Verblijfsbeëindiging in verband met onjuiste gegevens

Wanneer na afgifte van de vergunning tot tijdelijk verblijf verband houdend met bescherming blijkt dat de vergunning is verleend op onjuiste gegevens die door de vreemdeling zijn verstrekt, kan de vergunning worden ingetrokken en het rechtmatig verblijf van de vreemdeling worden beëindigd. Hetzelfde geldt als de vreemdeling gegevens heeft achtergehouden. De intrekking dient te berusten op het uitgangspunt dat de vergunning nimmer zou zijn verstrekt als op het moment van de verlening de feiten bekend waren geweest zoals ze nu bekend zijn geworden.

De rechtspositie van de vreemdeling is nadien dezelfde als die van een vreemdeling die nimmer in het bezit is geweest van een vergunning tot verblijf.

9.3. Verblijfsbeëindiging in verband met een strafbaar feit

Als blijkt dat de houder van een vergunning tot tijdelijk verblijf verband houdend met bescherming een strafbaar feit heeft gepleegd op de openbare lichamen, stelt de politie de IND unit Caribisch Nederland hiervan zo snel mogelijk in kennis. De IND unit Caribisch Nederland toetst aan het beleidskader voor de openbare orde en beoordeelt of er aanleiding bestaat het toegestane verblijf te beëindigen.

Hoofdstuk 17. Vertrek, uitzetting en ongewenstverklaring

1. Inleiding

In hoofdstuk 9 WTU-BES zijn regels opgenomen over het vertrek, de uitzetting en de ongewenstverklaring van de vreemdeling. Uitgangspunt is dat de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf in de openbare lichamen (meer) heeft, deze uit eigen beweging verlaat. De vreemdeling is daarbij zelf verantwoordelijk voor het vertrek uit de openbare lichamen. Deze eigen verantwoordelijkheid is neergelegd in artikel 16 en 16a WTU-BES.

Rechtsplicht om de openbare lichamen te verlaten

  • a. De rechtsplicht om de openbare lichamen te verlaten ontstaat als het rechtmatig verblijf eindigt.

  • b. Voor vreemdelingen die nooit rechtmatig verblijf in de openbare lichamen hadden, ontstaat deze rechtsplicht op het moment dat zij illegaal de openbare lichamen binnen zijn gekomen.

Termijn om de openbare lichamen te verlaten

De termijn waarbinnen deze vreemdelingen de openbare lichamen moeten verlaten varieert en is geregeld in artikel 16a WTU-BES.

  • a. Voor vreemdelingen waarvan de aanvraag is afgewezen en het bezwaar of beroep niet in de openbare lichamen afgewacht mag worden, ontstaat deze rechtsplicht na afwijzing van de aanvraag.

  • b. Als bezwaar of beroep in de openbare lichamen afgewacht mag worden, dan ontstaat deze rechtsplicht nadat beslist is op het bezwaar of beroep.

2. Vertrek

2.1. Het vorderen van medewerking aan de voorbereiding van vertrek

Van de vreemdeling kan worden geëist dat hij meewerkt aan de voorbereiding van zijn vertrek uit de openbare lichamen. Deze eis kan ook gesteld worden als een aanvraag om een verblijfsvergunning is afgewezen of de verblijfsvergunning is ingetrokken, terwijl de werking van het besluit is opgeschort. Dit is neergelegd in artikel 16, tweede lid, WTU-BES. De ambtenaar belast met het toezicht zal aan de vreemdeling duidelijk maken wat er wordt verlangd. In de vreemdelingenadministratie wordt dit geregistreerd.

2.2. Vertrek naar een ander land dan het land van herkomst

Vreemdelingen die de openbare lichamen moeten verlaten, zijn vrij te gaan naar ieder land waar de toegang is gewaarborgd. Toegang tot een ander land dan het land van herkomst moet de vreemdeling zelf aannemelijk maken. Als de vreemdeling niet is vertrokken in de vertrektermijn en de overheid de uitzetting van de vreemdeling op zich heeft genomen, wordt de uitzetting niet opgeschort wanneer de vreemdeling aangeeft naar een ander land te willen vertrekken.

2.3. Vertrektermijnen

2.3.1. De algemene termijn van vier weken

De vreemdeling van wie het rechtmatig verblijf is geëindigd, moet de openbare lichamen op eigen gelegenheid binnen vier weken (vertrektermijn) verlaten. Dit is op grond van artikel 16a, eerste lid, WTU-BES. De vertrektermijn van vier weken gaat in nadat het rechtmatig verblijf is geëindigd. Voldoet de vreemdeling niet aan deze verplichting, dan kan uitzetting aan de orde zijn.

2.3.2. In mindering brengen van beroepstermijn op de vertrektermijn

Als de vreemdeling geen gebruik maakt van de beroepstermijn, kan deze in mindering worden gebracht op de vertrektermijn van vier weken (zie artikel 16a, tweede lid, WTU-BES). Omdat de beroepstermijn vier weken bedraagt, moet de vreemdeling de openbare lichamen in deze gevallen onmiddellijk verlaten. Reden hiervoor is dat de vreemdeling al voorbereidingen voor zijn vertrek heeft kunnen treffen.

2.3.3. Verkorten van de vertrektermijn

Er kunnen zich omstandigheden voordoen, die het wenselijk maken om een kortere vertrektermijn te geven. Om die reden is in artikel 16a, vierde lid, WTU-BES de bevoegdheid van de Minister opgenomen om de vertrektermijn tot minder dan vier weken te verkorten.

De vertrektermijn kan in de volgende gevallen verkort worden in het belang van de uitzetting:

  • a. de geldigheidsduur van de beschikbare reisdocumenten verloopt binnen de vertrektermijn;

  • b. er bestaat gegronde vrees dat de vreemdeling misbruik zal maken van de vertrektermijn door niet-rechtmatig in de openbare lichamen achter te blijven;

  • c. er is een eerste reismogelijkheid voor de vreemdeling vóór het verstrijken van de vertrektermijn, terwijl de daaropvolgende reismogelijkheid in redelijkheid te lang na het verstrijken van de vertrektermijn ligt;

  • d. als dit in het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid is.

2.3.4. Onthouden van een vertrektermijn

In een aantal gevallen wordt de vreemdeling geen vertrektermijn gegund (zie artikel 16a, derde lid, WTU-BES). Dit geldt voor de vreemdeling:

  • a. van wie de toelating op grond van artikel 5a WTU-BES is geëindigd;

  • b. die geen toelating heeft gehad onmiddellijk voorafgaand aan zijn binnenkomst in de openbare lichamen.

2.4. Reisdocumenten

Wanneer een vreemdeling niet beschikt over geldige reisdocumenten, moet hij hier zoveel mogelijk zelf voor zorgen.

2.4.1. Het stellen van aantekeningen in reisdocumenten

Ten aanzien van het plaatsen van aantekeningen over de verwijdering in het reisdocument van de vreemdeling, gelden de volgende hoofdregels:

  • a. een aantekening mag alleen worden geplaatst als er gegronde reden bestaat om te vermoeden dat de vreemdeling zal proberen zich (opnieuw) naar de openbare lichamen te begeven, zonder te voldoen aan de in de WTU-BES gestelde voorwaarden voor binnenkomst;

  • b. een aantekening mag niet worden geplaatst als de doorreis van de vreemdeling door of de toelating tot een derde land daardoor zou worden bemoeilijkt.

Aantekeningen over verwijdering mogen nooit worden geplaatst in de identiteits- of reisdocumenten van:

  • a. een vreemdeling die bescherming zoekt of heeft gezocht (zie hoofdstuk 16 CTU-BES);

  • b. een vreemdeling op wie het beleid ten aanzien van slachtoffers van mensenhandel van toepassing is (zie hoofdstuk 14 CTU-BES).

3. Uitzetting

3.1. Inleiding

Uitzetting is een bevoegdheid en geen verplichting van de Minister. De titel tot uitzetting is het gevolg van:

  • a. het niet verlenen of verlengen van een verblijfsvergunning; of

  • b. het intrekken van de vergunning; of

  • c. het eindigen van rechtmatig verblijf; of

  • d. het niet hebben van rechtmatig verblijf.

In artikel 16b WTU-BES is opgenomen dat de vreemdeling kan worden uitgezet als hij de openbare lichamen niet uit eigen beweging verlaat binnen de daartoe gestelde termijn. De rechter kan in zijn uitspraak beoordelen of er beletselen bestaan tegen uitzetting. Als de rechter de beschikking in stand laat, wordt daarmee bevestigd dat de vreemdeling de openbare lichamen moet verlaten.

Uitzetting vindt plaats:

  • a. door overgave aan de buitenlandse grensautoriteiten;

  • b. door plaatsing aan boord van een vliegtuig of schip van de onderneming die de vreemdeling heeft aangevoerd (zie hoofdstuk 1 CTU-BES);

Indien geen van de bovenstaande opties mogelijk is:

Rechtstreeks, dan wel indirect door middel van een tussenstop, naar een land waarvan kan worden aangenomen dat de vreemdeling aldaar de toegang wordt verleend.

Van belang is dat in het kader van de uitzetting nooit aan de autoriteiten van het land van herkomst van de vreemdeling, noch aan autoriteiten van het land van doorreis of bestemming, wordt meegedeeld dat de vreemdeling eerder om bescherming heeft gevraagd. Er worden ook geen documenten verstrekt waaruit dit blijkt. Om te voorkomen dat deze informatie de genoemde autoriteiten bereikt, mag ook nooit aan het personeel van de vervoersmaatschappij waarmee de vreemdeling wordt uitgezet, worden meegedeeld dat de vreemdeling bescherming heeft gevraagd. Er wordt alleen aangegeven dat de vreemdeling geen rechtmatig verblijf in de openbare lichamen (meer) heeft.

3.2. Geen uitzetting ondanks de vertrekplicht

In de volgende gevallen vindt vooralsnog geen uitzetting plaats ondanks het feit dat de vertrekplicht is ingegaan:

  • a. indien uit een signalering of anderszins blijkt dat door een buitenlandse autoriteit de opsporing (en aanhouding ter fine van uitlevering) van een vreemdeling is of wordt gevraagd;

  • b. indien het betreft een vreemdeling:

    • 1. die als verdachte van een strafbaar feit is aangehouden; of

    • 2. tegen wie een strafvervolging wegens een misdrijf is ingesteld; of

    • 3. die tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is veroordeeld; of

    • 4. ten aanzien van wie een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd, een en ander zolang het onderzoek nog niet is beëindigd, of op de strafvervolging nog niet onherroepelijk is beslist, of de opgelegde straf of maatregel nog niet is ondergaan.

    In deze gevallen mag niet worden uitgezet, tenzij het OM geen bezwaar heeft;

  • c. indien de vreemdeling een voorlopige voorziening heeft gevraagd tegen de voorgenomen uitzetting, mag de beslissing van de rechter in de openbare lichamen worden afgewacht. Voorwaarde is dat het verzoek daartoe tijdig is ingediend. De uitspraak op een tweede of volgend verzoek om een voorlopige voorziening mag alleen in de openbare lichamen worden afgewacht als er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden;

  • d. zolang het, gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of van een van zijn gezinsleden, niet verantwoord is om te reizen.

Een verzoek om een voorlopige voorziening mag niet in de openbare lichamen worden afgewacht:

  • a. als de openbare orde of nationale veiligheid zich daartegen verzet; of

  • b. als het gevaar bestaat dat de mogelijkheid van terugkeer naar het land van herkomst of van toelating tot een derde land verloren gaat. Hierbij kan gedacht worden aan het nog slechts voor korte tijd geldig zijn van bijvoorbeeld (vervangende) reisdocumenten of de daarin voorkomende visa.

3.3. Verantwoordelijkheid voor maatregelen uitzetting

De Minister is verantwoordelijk voor de effectuering van de uitzetting. De feitelijke uitzetting geschiedt door de Commandant van de Koninklijke Marechaussee.

3.4. Informatie-uitwisseling ten behoeve van de uitzetting

Middels een vastgesteld model worden vooraf alle revelante omstandigheden gemeld. Het gaat hierbij om informatie over het gedrag van de vreemdeling en medische omstandigheden. Dit kan van belang kunnen zijn voor de veiligheid in het algemeen of de veiligheid van de ambtenaren die belast zijn met de begeleiding tijdens de vlucht. Als het gedrag van de vreemdeling daartoe aanleiding geeft, kan de Kmar besluiten de vreemdeling te begeleiden tijdens de vlucht.

3.5. Hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting

In hoofdstuk 6 van de Ambtsinstructie BES voor de politie, Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar zijn regels opgesteld voor het gebruik van hulpmiddelen ten behoeve van de uitzetting.

  • a. Het modelformulier informatie-uitwisseling ten behoeve van de uitzetting wordt betrokken bij de inschatting van het gebruik van hulpmiddelen (zie paragraaf 3.4).

  • b. De gezagvoerder van het luchtvaartuig wordt zo vroeg mogelijk geïnformeerd als het noodzakelijk is dat hulpmiddelen worden gebruikt bij het aan boord brengen van de vreemdeling. Na het sluiten van de vliegtuigdeuren kan enkel in overleg met en na toestemming van de gezagvoerder worden overgegaan tot het aanwenden van hulpmiddelen.

De volgende hulpmiddelen kunnen, afzonderlijk dan wel gecombineerd, worden gebruikt:

  • a. stalen handboeien: voor het fixeren van handen en/of voeten;

  • b. combinatieriem met handboeien: voor het fixeren van de polsen aan de voorzijde van het lichaam met een mogelijkheid tot verbinding met de enkels;

  • c. klittenband: voor het fixeren van handen en/of voeten;

  • d. tie-raps: kunststof bindstrips voor het fixeren van handen en/of voeten;

  • e. schuimcap: een helm om te voorkomen dat de vreemdeling zichzelf of anderen verwondt door bijvoorbeeld te bijten.

  • f. gelaatscherm: een scherm dat dient ter bescherming tegen bijten en/of spugen

Op grond van artikel 34 Ambtsinstructie BES wordt de toepassing van een hulpmiddel bij uitzetting onmiddellijk schriftelijk gemeld aan de meerdere. Dit onder vermelding van:

  • a. de aard van het hulpmiddel;

  • b. de redenen die tot het gebruik hebben geleid; en

  • c. de daaruit voortvloeiende gevolgen.

De meerdere ziet toe op de registratie van deze melding.

3.6. Geen uitzetting om gezondheidsredenen

Artikel 16b, derde lid WTU-BES bepaalt dat de uitzetting achterwege moet blijven zolang het, gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of van een van zijn gezinsleden, niet verantwoord is om te reizen. De ambtenaar belast met de uitzetting vraagt bij twijfel of het voor een vreemdeling verantwoord is om te reizen een verklaring ‘fit to fly’ aan bij een daartoe geautoriseerde arts.

3.7. Uitzetting via aanvoerende vervoersonderneming

Op grond van artikel 22 WTU-BES is de gezagvoerder, reder of de luchtvaartmaatschappij die een, niet tot verblijf in de openbare lichamen gerechtigde, vreemdeling heeft aangebracht verplicht deze vreemdeling voor zijn rekening weer uit de openbare lichamen te vervoeren of doen vervoeren (zie hoofdstuk 1 CTU-BES).

Onder de toepassing van artikel 22 WTU-BES vallen niet alleen vreemdelingen:

  • a. aan wie bij binnenkomst de toegang is geweigerd: maar ook

  • b. bijvoorbeeld bemanningsleden van schepen of transitpassagiers van vliegtuigen, aan wie toegang is verleend maar die op illegale wijze zijn achtergebleven.

Verstekelingen vallen ook onder deze regelgeving.

4. Bericht van vertrek of uitzetting

De vreemdelingenpolitie of KMar meldt het vertrek of de uitzetting van een vreemdeling uit de openbare lichamen aan de IND unit Caribisch Nederland door het toesturen van een bericht van vertrek.

5. Vreemdelingen in de strafrechtketen

De vreemdeling die strafrechtelijk gedetineerd is en geen rechtmatig verblijf (meer) heeft, wordt zo spoedig mogelijk (afhankelijk van de feitelijke omstandigheden van zowel de overheid als de gedetineerde) na het ontslag uit de gevangenis/huis van bewaring uit de openbare lichamen verwijderd. Hiertoe worden voorbereidingen voorafgaand aan zijn ontslag genomen. Dit kunnen zijn:

  • a. de ontzegging van voortgezet verblijf: opstellen en uitreiken van de beschikking tot weigering van de verlening van een verblijfsvergunning, de verlenging van de geldigheidsduur, dan wel tot intrekking van de verblijfsvergunning van de vreemdeling;

  • b. de ongewenstverklaring;

  • c. het verkrijgen van reisdocumenten dan wel het opmaken van reisdocumenten.

6. Ongewenstverklaring

6.1. Inleiding

De ongewenstverklaring is een administratieve maatregel, bedoeld om bepaalde vreemdelingen te weren, die niet (langer) in de openbare lichamen mogen verblijven.

Door de ongewenstverklaring wordt het verblijf in en illegale terugkeer naar de openbare lichamen van de vreemdeling strafbaar. Een vreemdeling die in de openbare lichamen verblijft, terwijl hij weet of vermoedt dat hij tot ongewenste vreemdeling is verklaard, maakt zich schuldig aan:

  • a. een misdrijf (zie artikel 203 wetboek van strafrecht BES): Hij die in strijd met een krachtens wettelijk voorschrift gegeven last of bevel terugkeert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden); of

  • b. een overtreding (zie artikel 26, tweede en derde lid WTU-BES: Hij die de krachtens deze wet gegeven voorschriften en regelen overtreedt, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de tweede categorie. De feiten bij of krachtens dit artikel strafbaar gesteld worden beschouwd als overtredingen).

De ongewenstverklaring heeft tot gevolg dat de vreemdeling:

  • a. de toegang tot de openbare lichamen wordt geweigerd;

  • b. geen toelating van rechtswege of op basis van een verblijfsvergunning in de openbare lichamen kan verkrijgen;

  • c. de beslissing op een aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd niet in de openbare lichamen af mag wachten (zie artikel 16d, derde lid WTU-BES).

6.2. Gronden voor ongewenstverklaring

De vreemdeling kan ongewenst worden verklaard (zie artikel 16d, eerste lid WTU-BES):

  • a. als hij geen toelating van rechtswege of geen verblijfsvergunning heeft en hij herhaaldelijk een bij deze wet strafbaar feit heeft begaan;

  • b. als hij bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld voor een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd dan wel hem ter zake de maatregel als bedoeld in artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht BES is opgelegd;

  • c. als hij geen toelating van rechtswege of geen verblijfsvergunning heeft en een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid;

  • d. op basis van een verdrag; of

  • e. in het belang van de internationale betrekkingen.

Ad a.

Het betreft hier vreemdelingen die bij herhaling een bij de WTU-BES strafbaar gesteld feit hebben begaan (zie artikel 26 WTU-BES). Om bij een tweede of latere overtreding tot ongewenstverklaring over te kunnen gaan, wordt een proces-verbaal opgemaakt als er een overtreding wordt geconstateerd. Of er is sprake van een transactie dan wel een uitgevaardigde strafbeschikking ter zake van de gepleegde strafbare feiten.

Proces-verbaal

  • a. Bij het opmaken van een (eerste) proces-verbaal wordt de vreemdeling tegelijkertijd gewaarschuwd dat, als hij nogmaals een overtreding in het kader van de WTU-BES begaat, zijn ongewenstverklaring wordt voorgesteld.

  • b. Van deze waarschuwing wordt een aantekening in de vreemdelingenadministratie gemaakt.

Nadat de vreemdeling tweemaal een op basis van de WTU-BES strafbaar gesteld feit heeft begaan, wordt zijn ongewenstverklaring voorgesteld aan de hand van de opgemaakte processen-verbaal, transactie of strafbeschikking.

Ad b.

Het betreft hier vreemdelingen van wie het verblijfsrecht, door intrekking of het niet-verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, is beëindigd. Dit op grond van een onherroepelijk geworden veroordeling voor een misdrijf, waarbij een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van drie maanden of langer is opgelegd (zie artikel 14, onder a WTU-BES). De veroordeling moet een misdrijf betreffen waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd. Als aan een vreemdeling de maatregel als bedoeld in artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht BES is opgelegd, kan dit inhouden dat het verblijfsrecht pas bij verlenging van die maatregel kan worden beëindigd. Na intrekking van het verblijfsrecht of het niet-verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning kan tot ongewenstverklaring worden overgegaan.

Ad c.

Het betreft hier vreemdelingen die geen toelating van rechtswege of geen verblijfsvergunning hebben. Zij kunnen ongewenst worden verklaard vanwege het vormen van een gevaar voor de openbare orde of voor de nationale veiligheid. Vreemdelingen kunnen een gevaar voor de nationale veiligheid vormen zonder dat een strafrechtelijke veroordeling vereist is. Het gevaar voor de nationale veiligheid moet blijken uit concrete aanwijzingen, waarbij kan worden gedacht aan ambtsberichten van de AIVD, de Dienst Nationale Recherche, ((inter)nationale) ministeries of inlichtingendiensten.

Vreemdelingen vormen een gevaar voor de openbare orde als zij:

  • a. ter zake van een misdrijf zijn veroordeeld tot:

    • 1. een gevangenisstraf (waaronder jeugddetentie); of

    • 2. een taakstraf; dan wel

    • 3. een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd hebben gekregen; en

    • 4. waarbij het (totale) onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf of maatregel ten minste een maand bedraagt; of

    • 5. een strafbeschikking opgelegd hebben gekregen.

  • b. bij herhaling ter zake van een misdrijf zijn veroordeeld tot:

    • 1. een onvoorwaardelijke (korte) gevangenisstraf (waaronder jeugddetentie);

    • 2. een taakstraf; of

    • 3. een onvoorwaardelijke geldboete; dan wel

    • 4. een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd hebben gekregen; dan wel

    • 5. een transactieaanbod hebben aanvaard; of

    • 6. een strafbeschikking opgelegd hebben gekregen.

Een taakstraf is:

  • a. ofwel een werkstraf (het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemene nutte);

  • b. ofwel een leerstraf (het volgen van een leertraject); dan wel

  • c. een combinatie van beide.

De taakstraf komt in plaats van een gevangenisstraf. In het geval dat de vreemdeling wordt veroordeeld tot het verrichten van een taakstraf wordt de duur van de door de rechter bepaalde vervangende hechtenis als uitgangspunt genomen. Dit betekent dat iedere taakstraf wordt tegengeworpen ongeacht de duur van de taakstraf. Het is niet vereist dat de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Ad d.

Een ander land dat een vreemdeling ongewenst heeft verklaard, kan een onderbouwd verzoek doen om de vreemdeling ook in de openbare lichamen ongewenst te verklaren. Aan een dergelijk verzoek moet een verdrag ten grondslag liggen. Op dit moment zijn er geen verdragen gesloten die hierop zien en die gelden voor de openbare lichamen.

Ad e.

Een vreemdeling die buiten de rechtsmacht van Nederland een ernstig misdrijf heeft begaan, wordt in het belang van de internationale betrekkingen van Nederland ongewenst verklaard. Hierbij moet worden gedacht aan de vreemdelingen van wie het verblijf is geweigerd dan wel is beëindigd op grond van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag (een oorlogsmisdrijf, of een misdrijf tegen de vrede of tegen de menselijkheid).

6.3. Procedurele aspecten

Voorbereiding

Voordat besloten wordt een vreemdeling ongewenst te verklaren, wordt hij in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. De vreemdeling kan daarbij feiten en omstandigheden aanvoeren die naar diens mening bij de besluitvorming moeten worden betrokken. Deze zienswijze kan de vreemdeling mondeling of schriftelijk naar voren brengen. Van een mondelinge zienswijze wordt een verslag of proces-verbaal opgemaakt. Personen die volgens de verklaring van de vreemdeling iets in diens voordeel kunnen aanvoeren, worden ook zoveel mogelijk in de gelegenheid gesteld hun zienswijze naar voren te brengen. Wanneer de vreemdeling weigert zijn zienswijze te geven, of wanneer het niet mogelijk is gebleken de vreemdeling naar diens zienswijze te vragen, wordt niet afgezien van het voornemen om de vreemdeling ongewenst te verklaren. De beslissing om de vreemdeling ongewenst te verklaren wordt dan ook genomen. In de beschikking wordt de reden vermeld waarom de zienswijze ontbreekt.

Beschikking

De beschikking waarmee de vreemdeling ongewenst wordt verklaard, vermeldt:

  • a. wat de aanleiding is voor het te nemen besluit;

  • b. op welke grond van artikel 16d WTU-BES de beslissing is gebaseerd;

  • c. wat de zienswijze van de vreemdeling is; en

  • d. waarom de zienswijze van de vreemdeling niet leidt tot afzien van de ongewenstverklaring.

Uitreiking in persoon

  • a. Het origineel van de beschikking wordt aan de vreemdeling in persoon uitgereikt.

  • b. Van de uitreiking wordt een verslag of proces-verbaal opgemaakt.

  • c. Wanneer de vreemdeling wordt bijgestaan door een gemachtigde, wordt een afschrift van de beschikking aan de gemachtigde gezonden.

Uitreiking door toezending

Wanneer de beschikking niet in persoon aan de vreemdeling kan worden uitgereikt, wordt:

  • a. deze per aangetekende brief gezonden naar het laatst bekende adres van de vreemdeling;

  • b. aan de gemachtigde een afschrift van de beschikking gezonden; en

  • c. van de beschikking mededeling gedaan in de Staatscourant.

Wanneer geen gemachtigde bekend is volstaat de mededeling van de beschikking in de Staatscourant.

Bekendmaking

De ongewenstverklaring treedt onmiddellijk in werking nadat de beschikking bekend is gemaakt. De vreemdeling heeft vanaf dat moment geen rechtmatig verblijf meer in de openbare lichamen. De vreemdeling moet de openbare lichamen onmiddellijk uit eigen beweging verlaten en kan daartoe worden uitgezet (zie artikel 16b, eerste lid WTU-BES).

Bezwaar en beroep

Tegen een beschikking waarbij de vreemdeling ongewenst is verklaard, kan binnen vier weken een bezwaarschrift worden ingediend. De ongewenstverklaring heeft onmiddellijke werking en de vreemdeling wordt in principe uitgezet. Het indienen van een bezwaarschrift leidt er niet toe dat de werking van het besluit wordt opgeschort (zie artikel 16a WTU-BES).

Tegen het besluit op bezwaar staat beroep bij de rechtbank open.

Stellen van aantekeningen

De ambtenaar belast met grensbewaking is bevoegd een aantekening te plaatsen in het reisdocument van de vreemdeling over de reden van weigering van de toegang (zie artikel 6.23 BTU-BES).

De hier bedoelde aantekening luidt: ‘ongewenst verklaard op (datum beschikking Minister)’.

Aantekeningen mogen nooit worden geplaatst in een document voor grensoverschrijding of identiteitsbewijs van een vreemdeling die om bescherming vraagt.

Het plaatsen van een dergelijke aantekening kan onder omstandigheden gevolgen hebben voor de doorreis of toelating tot een derde land. Als door deze aantekening de doorreis van de vreemdeling door, of diens toelating tot, een derde land wordt bemoeilijkt, mag deze aantekening niet in het document voor grensoverschrijding worden geplaatst.

6.4. Opheffing van de ongewenstverklaring

6.4.1. Inleiding

De ongewenstverklaring wordt alleen op aanvraag van de vreemdeling opgeheven. Dit volgt uit artikel 16e WTU-BES.

In artikel 8.5 BTU-BES zijn nadere regels gesteld over de mogelijkheden en bevoegdheden om de ongewenstverklaring op te heffen.

6.4.2. Aanvraag

De vreemdeling moet expliciet om opheffing van zijn ongewenstverklaring vragen.

De aanvraag moet:

  • a. ondertekend zijn en ten minste;

  • b. van datum voorzien zijn; en

  • c. de naam; en

  • d. het volledige adres van de vreemdeling bevatten.

Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd of onbepaalde tijd wordt niet ambtshalve aangemerkt als een aanvraag om opheffing van de ongewenstverklaring.

6.4.3. Termijnen

De ongewenstverklaring wordt op aanvraag van de vreemdeling opgeheven, wanneer hij:

  • a. sinds zijn ongewenstverklaring onafgebroken buiten de openbare lichamen heeft verbleven gedurende een termijn van:

    • 1. tien jaren (in geval van een gewelds- of opiumdelict); of

    • 2. vijf jaren (ingeval van een ander misdrijf); of

    • 3. één jaar (ingeval van het bij herhaling begaan van een bij de WTU-BES strafbaar gesteld feit); én

  • b. hij niet aan strafvervolging ter zake van een misdrijf onderworpen is; of

  • c. dat is geweest gedurende de vereiste periode van verblijf buiten de openbare lichamen.

Bij het vaststellen van deze termijnen wordt er vanuit gegaan, dat na het verstrijken van de respectievelijke termijnen het gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid in een aanvaardbare mate is geweken. Ook wordt er vanuit gegaan dat het algemeen belang (gediend met de ongewenstverklaring) in redelijkheid moet wijken voor het persoonlijk belang van de vreemdeling. Er kunnen zich echter (uitzonderlijke) gevallen voordoen, waarbij het gevaar voor de openbare orde is geweken of het persoonlijk belang van de vreemdeling zwaarder moet wegen vóórdat de hierboven genoemde termijn is verstreken. Het persoonlijk belang van de vreemdeling weegt alleen zwaarder als sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden die niet zijn meegewogen bij de totstandkoming van de algemene regel (lees: de bovengrens). Het enkele gegeven dat de vreemdeling zich gedurende de ongewenstverklaring niet schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit en buiten de openbare lichamen heeft verbleven, wordt niet aangemerkt als een bijzonder feit of omstandigheid.

Indien naar het oordeel van Onze Minister sprake is van zwaarwegende belangen die zich verzetten tegen opheffing van de ongewenstverklaring na vijf jaren, wordt in afwijking van de termijn als genoemd onder a, onder 2 de aanvraag ingewilligd nadat de daar bedoelde vreemdeling ten minste tien achtereenvolgende jaren buiten Nederland heeft verbleven.

Een ongewenstverklaring op grond van een gevaar voor de nationale veiligheid wordt alleen op aanvraag opgeheven als de vreemdeling ten minste tien jaren onafgebroken buiten de openbare lichamen verbleef. Zolang de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid wordt de ongewenstverklaring echter niet opgeheven. Het gevaar voor de nationale veiligheid is geweken als dat blijkt uit ambtsberichten van de AIVD, de Dienst Nationale Recherche, ((inter)nationale) ministeries of inlichtingendiensten.

De termijn die de ongewenst verklaarde vreemdeling ten minste buiten de openbare lichamen moet verblijven begint weer opnieuw te lopen (zie artikel 8.5, tweede lid BTU-BES) als hij:

  • a. een als misdrijf strafbaar gestelde inbreuk op de openbare orde heeft gepleegd, die tot ongewenstverklaring zou kunnen leiden; of

  • b. zonder voorafgaande tijdelijke opheffing; of

  • c. in strijd met de aan die tijdelijke opheffing verbonden voorwaarden in de openbare lichamen heeft verbleven.

6.4.4. De inhoud van de aanvraag

Bij de aanvraag moet in ieder geval de volgende informatie worden verstrekt (zie artikel 8.5 derde lid, BTU-BES):

  • a. een schriftelijke verklaring van de vreemdeling dat hij sinds zijn vertrek uit de openbare lichamen na de ongewenstverklaring:

    • 1. tien; onderscheidenlijk

    • 2. vijf achtereenvolgende jaren; of

    • 3. één jaar buiten de openbare lichamen heeft verbleven; en

    • 4. dat hij zich in die periode niet schuldig heeft gemaakt aan misdrijven; en

    • 5. dat hij niet aan strafvervolging onderworpen is;

  • b. een kopie van de documenten voor grensoverschrijding die de vreemdeling sinds zijn ongewenstverklaring heeft gehouden;

  • c. een overzicht van de plaatsen waar de vreemdeling sinds zijn ongewenstverklaring heeft verbleven, voorzien van bewijsstukken, en

  • d. een schriftelijke verklaring, afgegeven door de ter zake bevoegde autoriteiten van het land of de landen waar de vreemdeling sinds zijn ongewenstverklaring heeft verbleven, dat de vreemdeling zich tijdens dat verblijf niet schuldig heeft gemaakt aan misdrijven en niet aan strafvervolging onderworpen is (geweest).

Het overleggen van een verklaring als bedoeld onder d, kan achterwege blijven als het overleggen van een dergelijke verklaring niet mogelijk is, dit bijvoorbeeld vanwege de algemene (oorlogs)situatie of het ontbreken van een registratie in dat land.

6.5. Tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring

6.5.1. Inleiding

Tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring vindt alleen plaats in zeer uitzonderlijke en dringende gevallen. Aan de tijdelijke opheffing worden voorwaarden gesteld ten aanzien van de plaats van binnenkomst en de duur van het verblijf in de openbare lichamen (zie artikel 8.6 BTU-BES).

Een verzoek tot tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring:

  • a. wordt schriftelijk ingediend;

  • b. moet afkomstig te zijn:

    • 1. van de vreemdeling zelf; of

    • 2. van zijn gemachtigde; of

    • 3. van een instantie die stelt een bijzonder belang te hebben bij de komst van de vreemdeling naar de openbare lichamen.

6.5.2. Inhoud van het verzoek

Het verzoek moet minimaal de volgende gegevens bevatten:

  • a. volledige personalia van de vreemdeling, inclusief eventuele aliassen waarvan hij zich eerder heeft bediend;

  • b. datum en plaats van de voorgenomen binnenkomst;

  • c. vluchtnummers van de heen- en terugvlucht (de vreemdeling moet dus een retourticket te boeken);

  • d. reden en noodzaak van de overkomst van de vreemdeling;

  • e. als de aanvrager niet de vreemdeling of zijn gemachtigde is: het belang van de aanvragende instantie bij overkomst van de vreemdeling;

  • f. als de vreemdeling of zijn gemachtigde zelf de aanvrager is: het belang dat de vreemdeling heeft bij zijn komst naar de openbare lichamen;

  • g. garanties omtrent het verblijf en de kosten van het verblijf van de vreemdeling.

Hieronder staan (niet limitatief) verblijfsdoelen vermeld die kunnen leiden tot tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring.

  • a. Familieomstandigheden: als sprake is van zwaarwegende familieomstandigheden, kan de ongewenstverklaring voor beperkte tijd worden opgeheven om de vreemdeling in staat te stellen naar de openbare lichamen te komen.

  • b. Getuigenis in een (straf-)rechtszaak: er moet sprake zijn van een noodzakelijkheid van de overkomst van de vreemdeling. Van een dergelijke noodzaak wordt alleen uitgegaan als er sprake is van een officiële oproep aan de vreemdeling om te getuigen. De opheffing van de ongewenstverklaring blijft beperkt tot de periode die nodig is om de vreemdeling te laten getuigen.

  • c. Overkomst voor een eigen rechtszaak: in een civiele zaak of een vreemdelingrechtelijke zaak wordt in principe volstaan met de gemachtigde van de vreemdeling. In andere zaken geldt dat overkomst van de vreemdeling alleen noodzakelijk is, wanneer de rechtbank vindt dat de vreemdeling aanwezig moet zijn of als een gemachtigde niet kan volstaan. De opheffing van de ongewenstverklaring blijft beperkt tot de tijd waarin de aanwezigheid van de vreemdeling bij de zaak is vereist.

6.5.3. Voorwaarden aan de tijdelijke opheffing

Aan de overkomst van de vreemdeling worden de volgende voorwaarden gesteld:

  • a. de overkomst, en dus de opheffing van de ongewenstverklaring, blijven beperkt tot de tijd die nodig is voor het doel waarvoor de vreemdeling naar de openbare lichamen komt;

  • b. bij binnenkomst in en vertrek uit de openbare lichamen is sprake van een gecontroleerde in- en uitreis;

  • c. de tijdelijke opheffing gaat pas in op het moment van binnenkomst in de openbare lichamen en eindigt na verloop van de gestelde termijn.

Ook tijdens het verblijf in de openbare lichamen blijft de vreemdeling ondertoezicht. Hoe dat toezicht wordt ingericht, wordt per individueel geval bezien. Dit hangt onder meer af van de ernst van de feiten die tot de ongewenstverklaring hebben geleid en van de reden waarom tot de tijdelijke opheffing daarvan is besloten. Waar mogelijk wordt de toe te passen vorm van toezicht afgestemd met de instantie die om de tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring heeft verzocht.

Hoofdstuk 18. Vrijheidsbeperkende en vrijheidsontnemende maatregelen

1. Inleiding

Het vreemdelingentoezicht en het terugkeerbeleid maken deel uit van het door de overheid gevoerde vreemdelingenbeleid. De terugkeer van vreemdelingen is het sluitstuk van het binnenlandse vreemdelingentoezicht. Om deze taken van toezicht en terugkeer te realiseren maakt de overheid gebruik van vrijheidsbeperkende en vrijheidsontnemende maatregelen. Deze maatregelen zijn alleen geoorloofd op basis van een wettelijke bepaling.

Vanwege het ingrijpende karakter blijft de toepassing van een vrijheidsbeperkende of vrijheidsontnemende maatregel beperkt tot het strikt noodzakelijke. De beginselen van proportionaliteit (doelmatigheid) en subsidiariteit (toepassen lichter middel indien mogelijk) worden voortdurend in acht genomen. De uitvoering van deze maatregelen is met strikte waarborgen omkleed.

2. Maatregelen

2.1. Vrijheidsbeperkende maatregelen

De WTU-BES kent vijf maatregelen van vrijheidsbeperking:

  • a. het ophouden van vreemdelingen aan wie de toegang is geweigerd in een aangewezen ruimte of plaats (zie artikel 2o WTU-BES);

  • b. de staandehouding en ophouding van personen ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie (zie artikel 22d WTU-BES);

  • c. het beschikbaar houden op een aangewezen plaats van vreemdelingen die verband houden met het onderzoek naar de inwilligbaarheid van de aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd (zie artikel 22i WTU-BES);

  • d. het beperken van de vrijheid van beweging van vreemdelingen als het belang van de openbare orde of nationale veiligheid dat vordert (zie artikel 15, eerste lid WTU-BES);

  • e. het ophouden van vreemdelingen van wie de aanvraag tot het verlenen van een vergunning tot tijdelijk verblijf verband houdend met bescherming als bedoeld in artikel 12a WTU-BES is afgewezen, in een bepaalde ruimte of plaats (zie artikel 15a WTU-BES).

2.2. Vrijheidsontnemende maatregelen

De WTU-BES kent vier vrijheidsontnemende maatregelen:

  • a. het ophouden van vreemdelingen aan wie de toegang is geweigerd in een aangewezen ruimte of plaats die beveiligd is tegen ongeoorloofd vertrek (zie artikel 2o WTU-BES);

  • b. het overbrengen van (staande gehouden) personen (zie artikel 22d WTU-BES);

  • c. het ophouden van vreemdelingen van wie de aanvraag tot het verlenen van een vergunning tot tijdelijk verblijf verband houdend met bescherming als bedoeld in artikel 12a van de Wet is afgewezen, in een bepaalde ruimte of plaats die is beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek (zie artikel 15b WTU-BES);

  • d. de inbewaringstelling van vreemdelingen (zie artikel 15c WTU-BES).

Minderjarigen

Er wordt sterk terughoudend gehandeld bij vrijheidsontneming van minderjarigen. Voor deze groep wordt extra aandacht besteed aan het gebruik van minder ingrijpende maatregelen dan vrijheidsontneming.

2.2.1. Mededeling van vrijheidsontnemende maatregelen

Mededeling aan De Minister

De ambtenaar belast met grensbewaking, het toezicht op vreemdelingen of de hulpofficier van justitie die een vreemdeling een maatregel op grond van artikel 2o, artikel 15b, eerste lid of artikel 15c, eerste lid, WTU-BES oplegt, brengt de IND unit Caribisch Nederland, namens de Minister, hiervan op de hoogte door middel van een vastgesteld model (zie artikel 7.6 BTU-BES). Dit gebeurt vóór het verstrijken van de in artikel 22l, eerste lid, WTU-BES genoemde termijn. Deze mededeling aan De Minister vindt ook plaats als de maatregel inmiddels is opgeheven. In verband met de kennisgeving van De Minister aan het Gerecht of een beroep bij de rechtbank van de vreemdeling tegen één van deze maatregelen wordt een aantal noodzakelijke bescheiden aan De Minister verzonden.

Mededeling aan derden

Op verzoek van de vreemdeling wordt zo snel mogelijk mededeling gedaan van de uitvoering van een maatregel op grond van artikel 2o, 15b, eerste lid of 15c, eerste lid WTU-BES. De mededeling wordt gedaan aan de naaste verwanten en aan een in het Koninkrijk gevestigde diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van de staat waarvan de vreemdeling onderdaan is. Er wordt tijdens de contacten met de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging geen mededeling gedaan omtrent een door de vreemdeling ingediende toelatingsaanvraag.

Er wordt geen mededeling over zijn vrijheidsontneming gedaan als de vreemdeling geen contact met de betreffende vertegenwoordiging wenst.

Wordt een vrijheidsontnemende maatregel aan een minderjarige opgelegd dan wordt hier, ambtshalve, zo spoedig mogelijk mededeling van gedaan bij de ouder(s) of de voogd van die minderjarige, voor zover die zich in de openbare lichamen bevinden. Is dat niet mogelijk, dan wordt de zich in het Koninkrijk bevindende diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging ingelicht.

2.2.2. Aanmelding vreemdeling

Ten behoeve van een zorgvuldige en efficiënte informatievoorziening aan alle betrokkenen, bij de uitzetting van een vreemdeling, wordt een aanmeldformulier vreemdeling opgemaakt. Het ingevulde formulier bevat informatie om de vrijheidsontneming en de uitzetting van een vreemdeling zo probleemloos mogelijk te laten verlopen. Het wordt opgemaakt bij iedere vrijheidsontneming op grond van artikel 2o, 15b, eerste lid, of 15c, eerste lid, WTU-BES en moet de vreemdeling begeleiden van het moment van ingang van de maatregel tot zijn uitzetting of invrijheidstelling. Eventuele wijzigingen en aanvullingen worden gelijk aangebracht. Hierna wordt het formulier bewaard in de vreemdelingenadministratie.

Het formulier wordt ingevuld door of namens de ambtenaar die verantwoordelijk is voor het opleggen van de maatregel. Deze ambtenaar is ook verantwoordelijk voor het aanbrengen van wijzigingen en aanvullingen op het formulier. Vanaf het moment dat de vrijheidsontneming in een inrichting plaatsvindt, is de ambtenaar die in die inrichting verantwoordelijk is voor uitzetting verantwoordelijk voor het formulier. Nadat de uitzetting is uitgevoerd, stuurt de ambtenaar die belast is met de grensbewaking het hele formulier aan de ambtenaar die verantwoordelijk was voor de oorspronkelijke vrijheidsbeneming.

2.2.3. Het lichten van vreemdelingen

Gedurende de tenuitvoerlegging van de vrijheidsontneming op grond van artikel 2o, 15b, eerste lid, of 15c, eerste lid, WTU-BES kan de vreemdeling voor korte duur naar een andere locatie (bijvoorbeeld politiebureau, brigade van KMar, een ambassade of consulaat etc.) overgebracht worden, als dit nodig is voor de toepassing van de WTU-BES. De op grond van artikel 2o, 15b, eerste lid, of 15c, eerste lid WTU-BES opgelegde maatregel blijft gedurende de tijd dat de vreemdeling gelicht is van kracht.

Gezinnen met minderjarige kinderen

Ten aanzien van gezinnen met minderjarige kinderen wordt zo veel mogelijk een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd in plaats van een vrijheidsontnemende maatregel om het vertrek voor te bereiden.

Onder het begrip ‘gezin’ wordt hier verstaan:

  • a. ten minste één ouder of een wettelijk verzorger;

  • b. die in de voogdij voorziet;

  • c. die samen met één of meer minderjarige kinderen feitelijk een gezin vormt.

Als sprake is van een gezin met twee ouders en het gevaar van onttrekking aan het toezicht of de uitzetting bestaat, wordt zo veel mogelijk een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan één ouder. Aan de overige gezinsleden wordt in dat geval een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd. Echter, als het gezin de toegang tot de openbare lichamen is geweigerd, kan het gehele gezin de vrijheidsontnemende maatregel worden opgelegd, ongeacht of sprake is van een één- of tweeoudergezin. Dit is in het belang van een effectieve grensbewaking. Vrijheidsontneming van het gehele gezin blijft verder beperkt tot die situaties waarin gedwongen vertrek op korte termijn kan worden gerealiseerd. De beschikbaarheid van het gezin kan in dat geval noodzakelijk worden geacht en kan een reden zijn om een vrijheidsontnemende maatregel op te leggen. In de regel wordt aangenomen dat het gedwongen vertrek op korte termijn realiseerbaar is op het moment dat reisdocumenten (op korte termijn) beschikbaar (zullen) zijn.

De bewaring van een gezin met minderjarige kinderen mag niet langer duren dan veertien dagen. Deze termijn kan slechts worden overschreden indien de binnen de hier bedoelde termijn geplande uitzetting geen doorgang kan vinden vanwege:

  • fysiek verzet van (één van) de gezinsleden;

  • het feit dat (één van) de gezinsleden na de inbewaringstelling één of meerdere procedures is gaan voeren met het kennelijke doel de uitzetting te vertragen.

3. Beroep

Tegen een besluit tot het opleggen van een vrijheidsbeperkende of vrijheidsontnemende maatregel kan de vreemdeling beroep instellen bij de rechtbank (zie artikel 22k WTU-BES). Het indienen van bezwaar of administratief beroep tegen deze maatregelen is niet mogelijk (zie hoofdstuk 4 WarBES).

De Minister kan aan de Korpschef en aan de Commandant der Koninklijke Marechaussee aanwijzingen geven over de uitvoering van de WTU-BES, ook ten aanzien van de in dit hoofdstuk genoemde maatregelen (zie artikel 22b, tweede lid, WTU-BES).

Hoofdstuk 19. Rechtsmiddelen

1. Inleiding

De WarBES bepaalt welke rechtsmiddelen mogelijk zijn tegen beschikkingen die op de openbare lichamen zijn gegeven. In de WTU-BES zijn enkele uitzonderingen op enkele bepalingen over rechtsmiddelen in de WarBES opgenomen. Dit geldt bijvoorbeeld ten aanzien van de termijnen voor het indienen van rechtsmiddelen.

De Awb is niet van toepassing op beschikkingen die op de openbare lichamen zijn gegeven. Ten aanzien van een klachtbehandeling is de Awb wel van toepassing (hoofdstuk 9 Awb).

2. Bezwaar en beroep algemeen

Het indienen van bezwaar is niet verplicht (zie artikel 54 WarBES). Dit betekent dat een vreemdeling rechtstreeks bij het Gerecht in Eerste Aanleg in beroep kan gaan tegen een beschikking van de IND-unit Caribisch Nederland.

De IND-unit Caribisch Nederland kan besluiten een dergelijk beroepschrift als een bezwaarschrift te behandelen. Dit gebeurt in de volgende gevallen:

  • als in de beschikking is aangegeven dat tegen de beschikking bezwaar kan worden ingediend;

  • als er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden;

  • als er aanleiding is de vreemdeling omtrent het bezwaarschrift te horen.

Daarnaast kan het Gerecht in eerste aanleg de IND-unit Caribisch Nederland voorafgaande aan de openbare behandeling van het beroepschrift verzoeken om binnen een bepaalde termijn te verklaren of de IND-unit Caribisch Nederland bereid is de beschikking in heroverweging te nemen.

2.1. Vereisten voor de indiening van bezwaar

Wanneer de IND-unit Caribisch Nederland van plan is om voorafgaand aan een beroepschrift een bezwaarschrift te behandelen, dan wordt de mogelijkheid om bezwaar in te dienen in de beschikking opgenomen (zie artikel 56, vierde lid, WarBES).

Een bezwaarschrift in mvv-zaken moet worden toegezonden aan de IND-unit Caribisch Nederland.

Tegen de afwijzing van een verzoek verband houdende met bescherming als bedoeld in artikel 12a WTU-BES moet rechtstreeks beroep worden ingesteld.

In een bezwaarschrift moet de volgende informatie staan (artikel 57, vierde lid, WarBES):

  • a. de naam, voornaam en de woonplaats van de indiener en, indien het door een gemachtigde wordt ingediend, tevens de naam, voornamen en woonplaats van de gemachtigde;

  • b. een duidelijke omschrijving van de beschikking waartegen het bezwaarschrift zich richt;

  • c. de gronden waarop het bezwaar berust, waaronder het belang dat de bezwaarde bij de beschikking heeft;

  • d. een duidelijke omschrijving wat de indiener met dit bezwaarschrift wil bereiken;

  • e. de ondertekening door de indiener of zijn gemachtigde;

  • f. de keuze van een woonplaats in de openbare lichamen, indien de indiener geen woonplaats heeft in de openbare lichamen.

Bij het bezwaarschrift worden zo mogelijk een kopie van de beschikking en de overige op de beschikking betrekking hebbende stukken overgelegd.

Ad a:

De bezwaartermijn bedraagt, in afwijking van de WarBES, vier weken.

Ad b:

Een bezwaarschrift mag worden ingediend door de volgende personen (zie artikel 7, WarBES):

Natuurlijke personen of rechtspersonen, die door een beschikking rechtstreeks in hun belang zijn getroffen. Natuurlijke personen zijn levende personen, rechtspersonen zijn instanties die volgens het Burgerlijk Wetboek BES in bepaalde gevallen als personen mogen handelen, zoals een vennootschap of een pensioenfonds.

Wanneer een bezwaarschrift niet voldoet aan (één van) de hierboven genoemde vereisten, dan stelt de IND-unit Caribisch Nederland de indiener van het bezwaarschrift in de gelegenheid om binnen een termijn van twee weken alsnog het verzuim te herstellen.

Uitstel van indiening nadere gronden

De IND-unit Caribisch Nederland verleent voor het indienen van de nadere gronden, als bedoeld in artikel 57, vierde lid, onder c, WarBES, bij het bezwaarschrift uitstel:

  • a. Bij het niet tijdig beschikbaar zijn van een tolk: tot vijf werkdagen na de eerstvolgende datum waarop een tolk in de gewenste taal wel beschikbaar is, als de indiener van het verzoek om uitstel schriftelijk kan aantonen dat tijdig een tolk is aangevraagd, maar deze niet tijdig beschikbaar is.

  • b. Bij plotselinge ziekte van de advocaat: tot vijf werkdagen (vanaf datum ziekte) voor zaken waarin de termijn gedurende de eerstvolgende vijf werkdagen verloopt.

  • c. Bij plotselinge ziekte van de vreemdeling: tot vijf werkdagen na zijn herstel als de ziekte door het overleggen van een medische verklaring is aangetoond.

  • d. Bij vakantie van rechtshulpverleners: vijf werkdagen na de vakantie van de rechtshulpverlener als de vakantie ten minste één maand van tevoren schriftelijk is gemeld aan de IND-unit Caribisch Nederland.

Ad a:

Als de besproken tolk een al gemaakte afspraak afzegt, komt dit voor rekening van de vreemdeling, tenzij sprake is van overmacht van de zijde van de tolk.

Ad b:

Als door het uitstel de benodigde tolk niet tijdig beschikbaar is, geldt het gestelde onder a. Na afloop van de uitsteltermijn van vijf werkdagen gaat de IND-unit Caribisch Nederland ervan uit dat de zaken van de betreffende advocaat door de kantoorgenoten of collega’s zijn overgenomen.

Ad d:

Voor eenmanskantoren wordt op uitdrukkelijk verzoek een ruimere termijn bepaald. Als uit het dossier blijkt dat de betrokken rechtshulpverlener al in eerdere fase van de procedure als rechtshulpverlener/gemachtigde is opgetreden, dan willigt de IND-unit Caribisch Nederland het verzoek om uitstel in.

De IND-unit Caribisch Nederland wijst een verzoek om uitstel af bij wijziging van de rechtshulpverlener.

Bij niet of niet tijdige indiening van de gronden het bezwaar verklaart de IND-unit Caribisch Nederland het bezwaarschrift niet-ontvankelijk.

De IND-unit Caribisch Nederland streeft er naar om binnen uiterlijk vier maanden na de datum van indiening op het bezwaarschrift te beslissen (zie artikel 69, eerste lid, WarBES).

Als de IND-unit Caribisch Nederland de streeftermijn niet haalt, verlengt de IND-unit Caribisch Nederland deze termijn eenmaal met ten hoogste dertig dagen. De IND-unit Caribisch Nederland zendt hiervan tijdig bericht aan de bezwaarde en eventuele andere partijen.

2.2. Opschorting van de werking van het (afwijzende) besluit

Beschikkingen genomen op grond van de WTU-BES hebben onmiddellijke werking. Het instellen van een rechtsmiddel schorst de werking ervan in beginsel niet. In individuele gevallen kan dit anders worden bepaald. In de volgende situaties zal de IND-unit Caribisch Nederland hiertoe in ieder geval niet overgaan), indien:

  • de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde is afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv (zie artikel 9, eerste lid, onder a, WTU-BES of wegens gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid (zie artikel 9, eerste lid, onder b, WTU-BES);

  • de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is afgewezen of de aanvraag tot het wijzigen van de verblijfsvergunning of de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is ingetrokken wegens een gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid (zie artikel 9, eerste lid, onder b, WTU-BES);

  • de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd is afgewezen of de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd is ingetrokken wegens een gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid (zie artikel 9, eerste lid, onder b, WTU-BES).

De vreemdeling kan het Gerecht in Eerste Aanleg verzoeken om de werking van een beschikking waartegen beroep bij het Gerecht in Eerste Aanleg of bezwaar bij de IND-unit Caribisch Nederland is ingediend geheel of gedeeltelijk te schorsen (zie artikel 85, eerste lid, WarBES). Ook kan de vreemdeling een verzoek om een voorlopige voorziening indienen (zie paragraaf 9.1.3) ter voorkoming van onevenredig nadeel. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als de vreemdeling meent dat er redenen zijn om niet uitgezet te worden zolang zijn aanwezigheid nog nodig is voor de behandeling van het bezwaar- of beroepschrift of indien de uitzetting een schending meebrengt van de non-refoulement verplichtingen (zie voor non-refoulement hoofdstuk 16 CTU-BES).

Wanneer het Gerecht in Eerste Aanleg een verzoek om schorsing toewijst, wordt de werking van de beschikking onmiddellijk gestuit totdat over het beroep uitspraak is gedaan (zie artikel 88 WarBES).

De vreemdeling kan ook een verzoek om schorsing indienen hangende het hoger beroep (zie artikel 94 WarBES).

Aantekening

In het geval de vreemdeling een rechtsmiddel aanwendt maakt de IND-unit Caribisch Nederland een aantekening wat dit voor de opschorting van het aangezegde vertrek van de vreemdeling betekent. De IND-unit Caribisch Nederland stelt of plaatst in het identiteitspapier/document voor grensoverschrijding van een vreemdeling een aantekening waaruit blijkt dat op welke datum bezwaar of beroep en/of een voorlopige voorziening is ingediend. In het geval van een lopende procedure over bescherming maakt de IND-unit Caribisch Nederland de aantekening op een los inlegblad.

Ook tekent de IND-unit Caribisch Nederland aan of de vreemdeling dit rechtsmiddel mag afwachten en of de vreemdeling gedurende deze periode mag werken. Tenslotte geeft de IND-unit Caribisch Nederland aan tot wanneer de aantekening geldig blijft. Indien niet bekend is op welke datum de uitspraak bekend, vermeldt de IND-unit Caribisch Nederland een datum waarbinnen redelijkerwijs de beslissing of uitspraak te verwachten is.

In het geval de vreemdeling bezwaar of beroep instelt tegen een beschikking waarbij hem verder verblijf wordt ontzegd, neemt de IND-unit Caribisch Nederland het verblijfsdocument niet in als de uitzetting hangende het bezwaar of beroep mag worden afgewacht.

De IND-unit Caribisch Nederland haalt de genoemde aantekening door als het bezwaarschrift ongegrond is verklaard. Deze doorhaling wordt door de ambtenaar die de doorhaling verricht gedateerd en van zijn paraaf voorzien.

2.3. Het verzoek om een voorlopige voorziening

Een vreemdeling mag een verzoek om een voorlopige voorziening, gericht tegen de uitzetting afwachten, tenzij:

  • a. het een tweede verzoek om een voorlopige voorziening betreft zonder nieuw gebleken feiten of gewijzigde omstandigheden die, als deze bij de behandeling van het eerdere verzoek bekend waren geweest, mogelijk tot een ander oordeel zouden hebben geleid;

  • b. redenen van openbare orde (waaronder begrepen de openbare rust) of nationale veiligheid zich daartegen verzetten; of

  • c. de uitzetting daardoor wordt belemmerd.

2.4. Beroep

De IND-unit Caribisch Nederland is verplicht om bij de beschikking mededeling te doen van de mogelijkheid van het indienen van beroep en de termijn waarbinnen het beroepschrift moet zijn ingediend bij het Gerecht in Eerste Aanleg (artikel 16, lid 4, WarBES). De beroepstermijn bedraagt, in afwijking van de WarBES, vier weken.

Wanneer een vreemdeling beroep indient, moet hij een kopie van het beroepschrift aan de IND-unit Caribisch Nederland verzenden.

Als betrokkene verblijft op Bonaire, dan moet het beroepschrift worden gestuurd naar de Griffie van het Gerecht in Eerste Aanleg te Bonaire.

Als betrokkene verblijft op Saba of Sint Eustatius, dan moet het beroepschrift worden gestuurd naar de Griffie van het Gerecht in Eerste Aanleg te Sint Maarten.

De IND-unit Caribisch Nederland kan, in het geval gewichtige redenen daartoe aanleiding geven, het verstrekken van inlichtingen of stukken weigeren dan wel meedelen dat uitsluitend het Gerecht in Eerste Aanleg kennis mag nemen van de verstrekte inlichtingen of stukken. Hiervan is sprake als de beslissing berust op vertrouwelijke informatie.

Het Gerecht in Eerste Aanleg kan aanvullende informatie inwinnen bij de IND-unit Caribisch Nederland, maar ook bij andere overheidsinstanties.

2.5. Hoger beroep

Een vreemdeling kan in hoger beroep gaan bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao en Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Wanneer een vreemdeling in hoger beroep gaat, moet hij een kopie van het hoger beroepschrift aan de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel (dus de IND-unit Caribisch Nederland) verzenden.

3. Bijzondere rechtsmiddelen in de situatie van vrijheidsontneming

In de situatie van vrijheidsontneming gelden bijzondere rechtsmiddelen. Deze zijn uitgewerkt in de artikelen 22j – 22x, WTU-BES.

4. Klachten

De Awb is niet van toepassing op de openbare lichamen, met uitzondering van hoofdstuk 9 (klachtbehandeling). Dit betekent dat vreemdelingen volgens hoofdstuk 9 van de Awb klachten kunnen indienen tegen de gedragingen van de IND unit Caribisch Nederland tot een jaar nadat de gedraging plaats heeft gevonden. Ongeacht de geldende wettelijke termijn ontvangt de IND unit Caribisch Nederland de klachten bij voorkeur zo snel mogelijk nadat de gedraging zich heeft voorgedaan.

De IND-BES unit doet de ingekomen klacht zoveel mogelijk informeel af, waarbij de IND unit Caribisch Nederland in samenspraak met de klager een oplossing zoekt. Van de informeel gemaakte afspraken wordt een telefoonnotitie gemaakt. Hierin wordt vastgelegd of de klager akkoord gaat dat de IND unit Caribisch Nederland de klacht als afgehandeld mag beschouwen. De klager wordt de telefoonnotitie toegezonden. Indien de klager niet akkoord gaat met een informele afdoening, wordt schriftelijk aangegeven of de klacht als gegrond of ongegrond wordt beschouwd. Als de klager niet tevreden is over de klachtafhandeling of indien de klachtafhandeling niet tijdig heeft plaatsgevonden, kan de klager zich wenden tot de Nationale ombudsman.

Modellen CTU-BES

MBES

aanduiding

Aanvraagformulieren

 

MBES1

Aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf

MBES2

Aanvraag verblijfsvergunning bepaalde tijd met MVV

MBES3

Aanvraag verblijfsvergunning bepaalde tijd zonder mvv of wijziging verblijfsdoel

MBES4

Aanvraag verlenging geldigheidsduur van verblijfsvergunning voor bepaalde tijd

MBES5

Aanvraag verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd

MBES6

Aanvraag bescherming

MBES7

Aanvraag verlenging geldigheidsduur bescherming

MBES8

Aanvraag verklaring toelating van rechtswege

MBES9

Aanvraag verklaring niet van toepassing

Visa

 

MBES10

Aanvraag om verlening van een terugkeervisum

Toegang

 

MBES11

Inname/teruggave retourpassagebiljet

MBES12

Inname/teruggave garantiesom

MBES13

Voorstel tot (intrekking) ongewenstverklaring

MBES14

Garantverklaring

MBES15

Standaardformulier voor weigering van toegang aan de grens aan vreemdelingen openbare lichamen

MBES16

Beschikking tot aanwijzing van een ruimte of plaats

MBES17

Kennisgeving toegang onder voorwaarden

MBES18

gereserveerd

MBES19

Removal order luchtvaart

MBES20

Removal order zeevaart

MBES21

Bericht omtrent signalering

Toelating

 

MBES22

Intentieverklaring en verwijzingsformulier TBC-onderzoek

MBES23

Relatieverklaring

MBES24

Verklaring burgerlijke staat minderjarige

MBES25

Toestemmingsverklaring voor vertrek naar het buitenland van een minderjarige

MBES26

Garantstelling

MBES27

Bewustverklaring tijdelijk verblijfsrecht

MBES28

Garantstelling onderwijsinstelling

MBES29

Werkgeversverklaring

MBES30

gereserveerd

Bescherming

 

MBES31

Antecedentenverklaring bescherming

MBES32

Medische verklaring bescherming

MBES33

Periodieke meldplicht bescherming

Algemeen

 

MBES34

Voorblad aanvraag inbewaring gestelde vreemdeling

MBES35

Intrekking aanvraag verblijfsvergunning door vreemdeling

MBES36

Ontvangstbewijs document (door vreemdeling)

MBES37

Ontvangstbewijs voor het tijdelijk in bewaring nemen documenten (door IND-BES unit of grensbewaker)

MBES38

Kennisgeving adreswijzing- vertrek

MBES39

Verhuismutatie

Bewaring

 

MBES40

Maatregel van bewaring

MBES41

Proces-verbaal van gehoor

MBES42

Proces-verbaal staandehouding/ overbrenging/ ophouding

MBES43

Opheffing van een aanwijzing/ maatregel

MBES44

Mededeling toepassing artikel 22d, 3e lid, WTU-BES

Stickers

 

MBES45

Doorlating onder voorwaarden openbare lichamen

MBES46

Verblijfsaantekeningen openbare lichamen Algemeen

MBES47

Verblijfsaantekeningen openbare lichamen Vervolgprocedure(s)

Bijlage 247770.png
Bijlage 247771.png
Bijlage 247772.png
Bijlage 247773.png
Bijlage 247774.png
Bijlage 247775.png
Bijlage 247776.png
Bijlage 247777.png
Bijlage 247778.png
Bijlage 247779.png
Bijlage 247780.png
Bijlage 247781.png
Bijlage 247782.png
Bijlage 247783.png
Bijlage 247784.png
Bijlage 247785.png
Bijlage 247786.png
Bijlage 247787.png
Bijlage 247788.png
Bijlage 247789.png
Bijlage 247790.png
Bijlage 247791.png
Bijlage 247792.png
Bijlage 247793.png
Bijlage 247794.png
Bijlage 247795.png
Bijlage 247796.png
Bijlage 247797.png
Bijlage 247798.png
Bijlage 247799.png
Bijlage 247800.png
Bijlage 247801.png
Bijlage 247802.png
Bijlage 247803.png
Bijlage 247804.png
Bijlage 247805.png
Bijlage 247806.png
Bijlage 247807.png
Bijlage 247808.png
Bijlage 247809.png
Bijlage 247810.png
Bijlage 247811.png
Bijlage 247812.png
Bijlage 247813.png
Bijlage 247814.png
Bijlage 247815.png
Bijlage 247816.png
Bijlage 247817.png
Bijlage 247818.png
Bijlage 247819.png
Bijlage 247820.png
Bijlage 247821.png
Bijlage 247822.png
Bijlage 247823.png
Bijlage 247824.png
Bijlage 247825.png
Bijlage 247826.png
Bijlage 247827.png
Bijlage 247828.png
Bijlage 247829.png
Bijlage 247830.png
Bijlage 247831.png
Bijlage 247832.png
Bijlage 247833.png
Bijlage 247834.png
Bijlage 247835.png
Bijlage 247836.png
Bijlage 247837.png
Bijlage 247838.png
Bijlage 247839.png
Bijlage 247840.png
Bijlage 247841.png
Bijlage 247842.png
Bijlage 247843.png
Bijlage 247844.png
Bijlage 247845.png
Bijlage 247846.png
Bijlage 247847.png
Bijlage 247848.png
Bijlage 247849.png
Bijlage 247850.png
Bijlage 247851.png
Bijlage 247852.png
Bijlage 247853.png
Bijlage 247854.png
Bijlage 247855.png
Bijlage 247856.png
Bijlage 247857.png
Bijlage 247858.png
Bijlage 247859.png
Bijlage 247860.png
Bijlage 247861.png
Bijlage 247862.png
Bijlage 247863.png