Wijzigingswet Wet inkomstenbelasting 2001, enz. (belastingheffing excessieve beloningsbestanddelen)

Geraadpleegd op 18-04-2024.
Geldend van 01-01-2009 t/m heden

Wet van 11 december 2008 tot wijziging van enige belastingwetten (Belastingheffing excessieve beloningsbestanddelen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is enige belastingwetten aan te passen om te komen tot een meer evenwichtige belastingheffing bij excessieve beloningsbestanddelen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel V

Het in artikel III, onderdeel B, genoemde bedrag wordt per 1 januari 2009 bij ministeriële regeling vervangen door een ander bedrag. Dit bedrag wordt berekend door het te vervangen bedrag te vermenigvuldigen met de tabelcorrectiefactor, bedoeld in artikel 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, en vervolgens de nodig geachte afronding aan te brengen.

Artikel VI

  • 2 Indien de belastingplichtige een in het eerste lid bedoeld vermogensbestanddeel heeft verkregen van een met hem verbonden persoon als bedoeld in artikel 3.92b, vijfde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, wordt, in afwijking van het eerste lid, het vermogensbestanddeel op 1 januari 2009 te boek gesteld op het bedrag dat die persoon op 1 januari 2009 als boekwaarde zou moeten gaan hanteren ingeval die persoon op dat tijdstip het vermogensbestanddeel nog zou houden.

  • 3 Indien de belastingplichtige een in het eerste lid bedoeld vermogensbestanddeel heeft verkregen van een lichaam waarin hij of een met hem verbonden persoon als bedoeld in artikel 3.92b, vijfde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 een aanmerkelijk belang heeft als bedoeld in hoofdstuk 4 van de Wet inkomstenbelasting 2001, wordt, in afwijking van het eerste lid, het vermogensbestanddeel op 1 januari 2009 te boek gesteld op het bedrag dat dat lichaam heeft opgeofferd ter verkrijging van het bestanddeel. Ingeval het lichaam het vermogensbestanddeel eerder had verworven van de belastingplichtige wordt, in afwijking van de eerste volzin, het vermogensbestanddeel op 1 januari 2009 te boek gesteld op het bedrag dat hij op 1 januari 2009 als boekwaarde zou moeten gaan hanteren ingeval hij het vermogensbestanddeel tot dat tijdstip ononderbroken zou hebben gehouden. De tweede volzin is van overeenkomstige toepassing ingeval het lichaam het vermogensbestanddeel eerder had verworven van een met de belastingplichtige verbonden persoon als bedoeld in artikel 3.92b, vijfde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001.

  • 4 Indien de belastingplichtige een in het eerste lid bedoeld vermogensbestanddeel op 1 januari 2009 middellijk houdt, terwijl hij dat vermogensbestanddeel op enig tijdstip daarvoor onmiddellijk heeft gehouden, wordt, in afwijking van het eerste lid, dat vermogensbestanddeel op 1 januari 2009 te boek gesteld op het bedrag dat hij op 1 januari 2009 als boekwaarde zou moeten gaan hanteren ingeval hij op dat tijdstip het vermogensbestanddeel nog onmiddellijk zou houden.

Artikel VII

Artikel 32bb van de Wet op de loonbelasting 1964 vindt voor het eerst toepassing met betrekking tot dienstbetrekkingen die op of na 1 januari 2009 worden beëindigd.

Artikel IX

  • 1 Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2009.

  • 2 In afwijking van het eerste lid treedt artikel VIII in werking met ingang van 31 december 2008.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige handhaving de hand zullen houden.

Gegeven te

’s-Gravenhage, 11 december 2008

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

J. C. de Jager

De Minister van Financiën,

W. J. Bos

Uitgegeven de achttiende december 2008

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven