Aanwijzing OM-afdoening

[Regeling vervallen per 01-02-2009.]
Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-04-2008 t/m 31-01-2009

Aanwijzing OM-afdoening

Samenvatting

[Regeling vervallen per 01-02-2009]

In deze Aanwijzing wordt de achtergrond geschetst van de Wet OM-afdoening1, waarna definities van de belangrijkste nieuwe, op basis van deze wet geïntroduceerde termen, worden gegeven. Gezien de grote impact van deze wet – die kortgezegd regelt dat het Openbaar Ministerie (verder: OM) in plaats van het aanbieden van een transactie, een zaak buitengerechtelijk zelf kan bestraffen – wordt deze gefaseerd ingevoerd. Een schematisch overzicht van deze fasering is te vinden in Bijlage 1: Fasering. Gezien de gefaseerde inwerkingtreding van deze wet is deze Aanwijzing een groeidocument, dat periodiek wordt aangepast. Deze versie geldt voor Fase 1a van de inwerkingtreding: bij overtredingen van artikel 8 Wegenverkeerswet (WVW 1994), waarbij het mogelijk is dat het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) namens het OM via de feitgecodeerde lijn een strafbeschikking uitvaardigt, waarbij uitsluitend een kale geldboete wordt opgelegd (zie Bijlage 1).

Het uitvaardigen van een strafbeschikking is een daad van vervolging. Als een zaak voldoet aan de in deze Aanwijzing uitgewerkte beleidsmatige criteria voor het uitvaardigen van een strafbeschikking, kan deze niet meer worden afgedaan met het aanbieden van een transactie. Het voorwaardelijk sepot blijft in beperkte mate mogelijk voor feiten die met een strafbeschikking kunnen worden afgedaan. De wet breidt de vervolgingstermijn voor overtredingen uit van twee naar drie jaar (art. 70 Sr nieuw).

Naast wettelijke criteria die het uitvaardigen van een strafbeschikking uitsluiten, bestaan eveneens contra-indicaties voor het uitvaardigen van een strafbeschikking. Dit kunnen dwingende contra-indicaties zijn, of facultatieve. In Bijlage 2a: Contra-indicaties Fase 1a zijn de wettelijke criteria en belangrijkste contra-indicaties voor het uitvaardigen van strafbeschikkingen opgenomen. Ter verduidelijking zijn de bepalingen uit de Bijlagen 1 en 2a in Bijlage 2b in een stroomschema opgenomen.

De bestrafte – zoals degene jegens wie een strafbeschikking is uitgevaardigd in de beleidsregels van het OM wordt aangeduid – kan tegen de strafbeschikking verzet doen. De verzetstermijn bedraagt twee weken vanaf het moment dat de strafbeschikking hem2 in persoon is uitgereikt of zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de strafbeschikking hem bekend is. Naar aanleiding van het verzet kan de officier van justitie na een herbeoordeling de strafbeschikking intrekken, wijzigen of een oproeping voor de terechtzitting doen uitgaan. Het verzet schort de executie van de strafbeschikking op, deze kan echter weer worden hervat als voor het OM vaststaat dat de verzetstermijn is overschreden. De zaak moet echter altijd ter zitting worden aangebracht – behalve in het geval van intrekking van de strafbeschikking door de officier, wanneer de bestrafte zijn verzet heeft ingetrokken of (door vrijwillige voldoening aan de strafbeschikking) afstand van verzet heeft gedaan. Ter zitting zal de officier van justitie niet hoger eisen, tenzij de bestrafte geen gronden aanbrengt waarop zijn verzet is gebaseerd. Als de zaak ter terechtzitting is aangebracht na mislukte executie, wordt in principe wel een zwaardere straf geëist. Daarbij moet rekening worden gehouden met de reeds (gedeeltelijk) tenuitvoergelegde straf.

Indien een bestrafte wederom verzet doet nadat de rechter reeds op het verzet heeft beslist, wordt de zaak niet nogmaals aangebracht bij de rechter.

De executie van de strafbeschikking geschiedt op basis van art. 257g Wetboek van Strafvordering (Sv) minimaal veertien dagen na toezending van het afschrift van de strafbeschikking, tenzij afstand van verzet is gedaan door vrijwillige voldoening. Voor strafbeschikkingen bestaan geen betekeningvoorschriften. Als geen volledig verhaal heeft plaatsgevonden, kan de officier van justitie de kantonrechter uit het arrondissement waar de bestrafte woont, verzoeken te worden gemachtigd het dwangmiddel gijzeling toe te passen. Op het parket Leeuwarden is de Landelijke strafbeschikkingsofficier werkzaam, die onder meer door het CJIB voorbereide vordering machtiging gijzeling beoordeelt. Na mislukte executie kan de bestrafte alsnog worden gedagvaard.

Ieder ander dan de bestrafte en zijn raadsman kan een afschrift van een strafbeschikking aanvragen bij het OM. De procedure voor dergelijke verstrekkingen is afgestemd met het beleid van de Raad voor de Rechtspraak met betrekking tot het verstrekken van afschriften van vonnissen. De wijze van verstrekking is beschreven in Bijlage 3: Leidraad informatieverstrekking OM-afdoening.

Een strafbeschikking bevat een schuldvaststelling. Dit houdt in dat geen strafbeschikking wordt uitgevaardigd als niet vastgesteld kan worden dat de verdachte het feit begaan heeft. Daarnaast heeft dit als effect dat de bestrafte die in de strafbeschikking berust, achteraf niet kan beweren dat zijn schuld niet is vastgesteld.

Achtergrond

[Regeling vervallen per 01-02-2009]

De ‘Wet tot Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met de buitengerechtelijke afdoening van strafbare feiten’ (verder: Wet OM-afdoening)3 maakt het mogelijk dat het OM misdrijven waarop maximaal zes jaar gevangenisstraf staat en alle overtredingen op een andere wijze af kan doen; het kan deze door het uitvaardigen van een strafbeschikking zelf bestraffen. De kern van de wet is dat de juridische grondslag van de buitengerechtelijke afdoening wordt aangepast. De strafbeschikking strekt niet ter voorkoming van vervolging, zoals bij de transactie het geval is, maar het is een afdoeningsvorm waarin het OM de zaak kan vervolgen en bestraffen. Daarmee komt de strafbeschikking, wat haar karakter betreft, meer overeen met een rechterlijke veroordeling. De strafbeschikking kan zonder tussenkomst van de rechter een executoriale titel opleveren. Het procesinitiatief komt bij de bestrafte te liggen: als hij het niet eens is met de uitgevaardigde strafbeschikking kan hij verzet doen, waarna de zaak in volle omvang door de rechter zal worden beoordeeld. Het OM kan onder meer geldboetes, een taakstraf van maximaal 180 uur, een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (verder: OBM) voor ten hoogste zes maanden, een gedragsaanwijzing of een schadevergoedingsmaatregel voor het slachtoffer opleggen. Voorwaardelijke sancties zijn bij strafbeschikking niet mogelijk.

Doordat de Wet OM-afdoening gefaseerd wordt ingevoerd, zal niet direct voor alle misdrijven waarop maximaal zes jaar gevangenisstraf staat en alle overtredingen een strafbeschikking kunnen worden uitgevaardigd. Ook zullen niet direct alle mogelijke sancties worden opgelegd, in Fase 1a wordt slechts gestart met de kale geldboete.4 Daarnaast zullen in deze fase opsporingsambtenaren, bestuursorganen, daartoe aangewezen bijzonder opsporingsambtenaren of het bestuur van de Belastingdienst, die op basis van art. 257b en 257ba Sv strafbeschikkingsbevoegdheid kunnen krijgen, nog geen strafbeschikkingen kunnen uitvaardigen.

Deze Aanwijzing treedt in werking gelijk met de Wet OM-afdoening. De Aanwijzing is opgesteld als een groeidocument en wordt periodiek aangepast op basis van de gefaseerde inwerkingtreding van de wet. Deze versie geldt voor Fase 1a van de inwerkingtreding: bij overtredingen van artikel 8 Wegenverkeerswet (WVW 1994), waarbij het mogelijk is dat het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) namens het OM via de feitgecodeerde lijn een strafbeschikking uitvaardigt, waarbij uitsluitend een kale geldboete wordt opgelegd (zie Bijlage 1).

Definities

[Regeling vervallen per 01-02-2009]

Strafbeschikking: de beschikking waarin straffen, maatregelen en (gedrags)aanwijzingen opgelegd en gegeven kunnen worden aan plegers van misdrijven waarop maximaal zes jaar gevangenisstraf staat en alle overtredingen.5

Bestrafte: degene jegens wie een strafbeschikking is uitgevaardigd.

Verzet: het rechtsmiddel ex art. 257e Sv dat de bestrafte kan instellen als hij het niet eens is met de uitgevaardigde strafbeschikking.

Gijzeling: het dwangmiddel ex 578b Sv waartoe de officier van justitie op verzoek door de kantonrechter tot toepassing kan worden gemachtigd om bestraften – die de hen opgelegde geldboete wel kunnen, maar niet willen betalen – tot betaling te dwingen.

Fasering

[Regeling vervallen per 01-02-2009]

De Wet OM-afdoening wordt gefaseerd ingevoerd. Voorlopig zal de transactie naast de strafbeschikking blijven bestaan. Vijf jaar na inwerkingtreding van de wet volgt een evaluatie waarna de transactiemodaliteit mogelijk zal komen te vervallen. Als een zaak voldoet aan de in deze Aanwijzing opgenomen beleidsmatige criteria voor het uitvaardigen van een strafbeschikking kan geen transactie worden aangeboden. (In Bijlage 2b bij deze Aanwijzing zijn de belangrijkste criteria in een stroomschema opgenomen).

De wet biedt door wijziging van art. 2 Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) eveneens de mogelijkheid feiten uit de bijlage bij die wet strafrechtelijk af te doen. Van deze mogelijkheid zal in Fase 1a echter nog geen gebruik worden gemaakt.

In Bijlage 1 bij deze Aanwijzing is een schema opgenomen waarin de gefaseerde invoering is uitgewerkt. In dit schema wordt opgenomen vanaf welk moment in welk arrondissement specifieke feiten met een strafbeschikking afgedaan kunnen worden. Hieronder volgen enkele algemene opmerkingen met betrekking tot dit schema:

  • In Fase 1a wordt begonnen met het uitvaardigen van strafbeschikkingen voor overtredingen van artikel 8 WVW 1994, waarbij het mogelijk is dat het CJIB namens het OM via de feitgecodeerde lijn een strafbeschikking uitvaardigt (zie schema fasering in Bijlage 1). In deze fase zullen in de strafbeschikking alleen kale geldboetes worden opgelegd. De Centrale Verwerkingseenheid Openbaar Ministerie (verder: CVOM) verwerkt in deze fase het verzet tegen de strafbeschikking. In Fase 1b kan voor alle geledingen van art. 8 WVW 1994 een strafbeschikking worden uitgevaardigd, daarnaast kan dit in dat faseonderdeel ook geschieden voor art. 30 Wet Aansprakelijkheidsverzekering motorvoertuigen (verder: WAM). Dan zal ook gewerkt gaan worden met het opleggen van OBM’s. De tweede fase betreft strafbeschikkingen voor feitgecodeerde overtredingen – de OM- en politietransacties uit de ‘Tekstenbundel voor misdrijven, overtredingen en Muldergedragingen’. Het College van procureurs-generaal zal op basis van de evaluatie van de eerste twee fases besluiten of verdere fasering van Fase 3, waarin de rest van de overtredingen en misdrijven waarop maximaal zes jaar gevangenisstraf staat met een strafbeschikking zal kunnen worden afgedaan, wenselijk is.

  • Als een zaak voldoet aan de beleidsmatige criteria zoals aangegeven in deze Aanwijzing, dient een strafbeschikking te worden uitgevaardigd. Als de zaak niet aan deze criteria voldoet, dient een transactie te worden aangeboden of te worden gedagvaard. Een voorbeeld: wanneer in fase 1a een 8 lid 2 WVW 1994-zaak sprake is van recidive, voldoet deze niet aan de criteria voor het uitvaardigen van een strafbeschikking en dient te worden gedagvaard/een transactieaanbod te volgen. Zie voor een uitgebreide opsomming per feit het schema.

  • De strafbeschikking is ingebouwd in het Geïntegreerd Processen Systeem (GPS). Dit systeem wordt niet in alle arrondissementen gelijktijdig in werking genomen. In Bijlage 1 zal, zodra hierover definitieve beslissingen zijn genomen, worden aangegeven welk parket op welk moment met GPS en dus met de strafbeschikking zal kunnen gaan werken.

  • Voor de implementatie van de bestuurlijke strafbeschikking (BSB) en de fiscale strafbeschikking (FSB) is nog geen startdatum bekend. Bij de start van deze strafbeschikkingen zal deze Aanwijzing nader worden aangevuld.

Fasering kan leiden tot verschillende afdoeningsmodaliteiten. In de Memorie van Toelichting is hierop reeds geanticipeerd:

‘De gefaseerde overgang impliceert dat de bepalingen inzake de transactie nog enige tijd naast de regeling van de strafbeschikking zullen blijven bestaan. Gedurende de periode waarin de transactie en de strafbeschikking naast elkaar bestaan, zal de toepassing van beide modaliteiten door richtlijnen nader worden ingevuld. Niet uit te sluiten valt dat gedurende die periode in sommige gevallen eenzelfde gedraging langs beide wegen kan worden afgedaan. In die gevallen is de keuze aan het OM. De gemelde richtlijnen strekken er niet toe, belangen van de verdachte te beschermen, doch faciliteren de overgang van het ene naar het andere systeem; een overgang die noodzakelijkerwijs enige ongelijkheid in behandeling met zich mee brengt. Een verweer met de strekking dat een transactie had moeten worden aangeboden, en dat niet een strafbeschikking had moeten worden uitgevaardigd, heeft dan ook geen kans van slagen.’

Vervolging

[Regeling vervallen per 01-02-2009]

Het uitvaardigen van een strafbeschikking is een daad van vervolging. Dit in tegenstelling tot de transactie, die een aanbod tot voorkoming van vervolging bevat.

Een van de doelen van de wetgever met de Wet OM-afdoening is het geven van een wettelijke basis aan het voorwaardelijk sepot. Tegelijkertijd wordt het voorwaardelijk sepot uitgebreid: de beslissing of vervolging plaats moet hebben, kan op grond van art. 167 Sv nieuw voor een bepaalde termijn uit worden gesteld. In tegenstelling tot de huidige situatie zal daarom, indien bij het voorwaardelijk sepot voorwaarden worden gesteld waaraan binnen een gestelde proeftijd moet worden voldaan, nog een nadere beslissing tot (niet-)vervolging moeten volgen.

Voor feiten die met een strafbeschikking kunnen worden afgedaan, kan in bijzondere gevallen voorwaardelijk worden geseponeerd. Van deze mogelijkheid zal bij een feit dat met een strafbeschikking kan worden afgedaan, slechts gebruik moeten worden gemaakt voor de lichte zaken waarin het OM alleen de algemene voorwaarde wil stellen dat de verdachte zich binnen een bepaalde periode niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Na het instellen van verzet door de bestrafte is geen voorwaardelijk sepot meer mogelijk.

De Wet OM-afdoening breidt de vervolgingstermijn voor overtredingen uit van twee naar drie jaar (art. 70 Wetboek van Strafrecht (Sr) nieuw). De wetgever heeft hiertoe besloten om het CJIB meer tijd te verschaffen de strafbeschikkingen adequaat ten uitvoer te kunnen leggen.

1. Contra-indicaties

[Regeling vervallen per 01-02-2009]

De wet benoemt wettelijke uitsluitingsgronden voor het uitvaardigen van een strafbeschikking, zoals voor misdrijven met een maximale strafbedreiging boven zes jaar gevangenisstraf. Voor het uitvaardigen van een strafbeschikking kunnen daarnaast contra-indicaties bestaan. Deze kunnen worden onderverdeeld in drie categorieën:

  • dwingende contra-indicaties: gevallen waarin het uitvaardigen van een strafbeschikking niet is toegestaan;

  • facultatieve contra-indicatie; ‘geen strafbeschikking, tenzij..’: voor bijvoorbeeld feiten die beleidsmatig gezien in principe niet in aanmerking komen voor afdoening met een strafbeschikking, maar waarvoor dit wel mogelijk is als het een zeer lichte variant betreft

  • facultatieve contra-indicatie; ‘strafbeschikking, tenzij..’.: dit betreft feiten die in principe met een strafbeschikking worden afgedaan, maar waarvoor dit in specifieke gevallen niet gewenst is.

Een (niet-limitatief) overzicht van wettelijke uitsluitingsgronden en de contra-indicaties die gelden voor Fase 1a van de inwerkingtreding is te vinden in Bijlage 2a. Hieronder worden de beleidskeuzes omtrent de verschillende contra-indicaties toegelicht:

* Wettelijk uitgesloten situaties:

– misdrijven met een maximale strafbedreiging boven zes jaar gevangenisstraf:

Art. 257a lid 1 Sv bepaalt dat strafbeschikkingen slechts mogen worden uitgevaardigd voor misdrijven waarop maximaal zes jaar gevangenisstraf staat en alle overtredingen.

* Contra-indicaties:

  • Feiten die niet vallen onder:

    Bestuurders motorrijtuigen (categorie 1): GA 300A t/m D, GA 301A t/m D

    Bestuurders vrachtauto’s en bussen (categorie 2): GA 300A t/m C, GA 301A t/m C,

    Bromfietsers, snorfietsers, bestuurders gehandicaptenvoertuig met motor (categorie 3): GA 302A, en B, GA 303 A en B

    Fietsers en bestuurders gehandicaptenvoertuig zonder motor (categorie 4): GA 304A en C

    Beginnend bestuurders categorie 1: GA 305A,en B, GA 306A en B, GA 311A en B, GA 312A en B

    Beginnend bestuurders categorie 3: GA 307A t/m C, GA 308A t/m C, GA 309A t/m C, GA 310A t/m C, GA 313A t/m C, GA 314A t/m C

    (zie voor uitleg codes Bijlage 1)

    Andere dan deze feiten zijn niet meegenomen in de scope implementatie Fase 1a van de OM-afdoening

  • combinatie met een ander feit dan bovenstaande feitcodes

    Niet meegenomen in de scope implementatie Fase 1a van de OM-afdoening

  • geen kale geldboete als sanctie

    Niet meegenomen in de scope implementatie Fase 1a van de OM-afdoening

  • recidive

    Niet meegenomen in de scope implementatie Fase 1a van de OM-afdoening

  • beslag

    Niet meegenomen in de scope implementatie Fase 1a van de OM-afdoening

  • minderjarigen

    Niet meegenomen in de scope implementatie Fase 1a van de OM-afdoening

  • militairen

    Niet meegenomen in de scope implementatie Fase 1a van de OM-afdoening

  • niet gepleegd in arrondissement Amsterdam of Den Bosch

    Niet meegenomen in de scope implementatie Fase 1a van de OM-afdoening

  • illegale vreemdelingen:

    Conform het vreemdelingenbeleid van het Openbaar Ministerie, waarin is bepaald dat illegalen in principe worden gedagvaard. Als dat niet mogelijk is, kunnen zij een geldstransactie of strafbeschikking inhoudende een geldboete opgelegd krijgen, waarna zij na betaling direct moeten worden uitgezet.

  • asielzoekers:

    Slechts als zij zich kunnen legitimeren en een (GBA)-adres hebben waarnaar de strafbeschikking kan worden uitgestuurd, kan een strafbeschikking worden uitgevaardigd.

  • mensen zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland (zvwp-ers):

    Slechts als zij een (GBA-)adres hebben waarnaar de strafbeschikking kan worden uitgestuurd, kan een strafbeschikking worden uitgevaardigd.

  • politiek- of publicitair gevoelige zaken:

    In principe is het uitvaardigen van een strafbeschikking in dergelijke zaken niet mogelijk. Slechts bij hoge uitzondering kan hierop een uitzondering worden gemaakt (bijvoorbeeld een publiek persoon die onder invloed in een auto wordt aangetroffen).

2. Mandatering

[Regeling vervallen per 01-02-2009]

Op basis van art. 126 van de Wet op de rechterlijke organisatie (verder: RO) en de artikelen 2 en 3 van het Besluit reorganisatie openbaar ministerie en instelling landelijk parket kan de bevoegdheid van de officier van justitie (enkelvoudig) of advocaat-generaal worden gemandateerd aan een andere bij het parket of dienstonderdeel werkzame ambtenaar. Voor het uitvaardigen van een strafbeschikking in eenvoudige zaken kan een administratief juridisch medewerker (AJM’er) worden gemandateerd, op voorwaarde dat hij daarbij een goede en geborgde ondersteuning van een parketsecretaris en/of officier van justitie krijgt. Op basis van art. 126 RO de artikelen 2 en 3 van het Besluit kan de bevoegdheid voor het uitvaardigen van een strafbeschikking eveneens aan een parketsecretaris worden gemandateerd.

3. Verzet

[Regeling vervallen per 01-02-2009]

De bestrafte kan tegen de strafbeschikking verzet doen. De verzetstermijn bedraagt twee weken vanaf het moment dat de strafbeschikking aan hem in persoon is uitgereikt of zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de strafbeschikking hem bekend is. Dit laatste kan bij toegezonden strafbeschikkingen bijvoorbeeld het geval zijn als de bestrafte de CVOM belt met een vraag over de inhoud van de strafbeschikking en daarbij aangeeft op welk dag hij met de strafbeschikking bekend raakte. (Zie verder onder Executie: 1. Betekeningvoorschriften).

Art. 257e lid 1 Sv bepaalt dat voor strafbeschikkingen inhoudende een boete van maximaal 340 euro voor overtredingen die maximaal vier maanden voor toezending gepleegd, de zogenoemde GBA-fictie geldt. Dit houdt in dat de strafbeschikking altijd uiterlijk zes weken na dagtekening onherroepelijk wordt, ongeacht de gronden van het verzet van de bestrafte.

Bij het verzet moet de bestrafte zijn naam opgeven en dient hij een kopie danwel een nauwkeurige aanduiding van de strafbeschikking te overleggen. Bij het verzet kunnen schriftelijk bezwaren tegen de strafbeschikking worden opgegeven. Het verzet wordt bij voorkeur schriftelijk gedaan bij het bij de strafbeschikking opgegeven postadres. Het verzet kan ook mondeling worden gedaan bij ieder parket, waarna voor dit parket een doorzendplicht naar de CVOM bestaat.

Herbeoordeling

Naar aanleiding van het verzet vindt een herbeoordeling van de zaak plaats. Hiervoor gelden de volgende uitgangspunten:

  • als de strafbeschikking door een AJM’er is uitgevaardigd, geschiedt de herbeoordeling door een parketsecretaris (of een officier van justitie);

  • als de strafbeschikking door een parketsecretaris is uitgevaardigd, wordt deze herbeoordeeld door een officier van justitie;

  • als de strafbeschikking door een officier van justitie is uitgevaardigd, vindt de herbeoordeling plaats door een andere officier van justitie.

Op basis van de herbeoordeling kan de strafbeschikking worden ingetrokken, gewijzigd of kan besloten worden de bestrafte op te roepen voor de terechtzitting:

  • bij intrekking is altijd sprake van sepot en wordt een sepotbrief verstuurd;

  • bij wijziging moet de zaak aan de rechter worden voorgelegd – tenzij de bestrafte aan de gewijzigde strafbeschikking voldoet, waarmee hij afstand van verzet doet of zijn verzet intrekt;

  • bij oproeping voor de terechtzitting treedt de normale rechterlijke procedure in werking.

Het verzet schort de executie van de strafbeschikking op, tenzij naar het oordeel van het OM vaststaat dat het verzet evident na het verstrijken van de termijn is gedaan. In dat geval mag de executie van de strafbeschikking worden hervat. De zaak moet echter altijd – behalve wanneer de bestrafte zijn verzet alsnog intrekt – ter terechtzitting worden aangebracht.

4. Terechtzitting na verzet of mislukte executie

[Regeling vervallen per 01-02-2009]

De wet bepaalt dat indien een zaak na uitvaardigen van een strafbeschikking alsnog voor de rechter wordt gebracht, deze de zaak alsnog integraal beoordeelt. De (procedure van totstandkoming van de) strafbeschikking wordt wel aan het dossier toegevoegd. De rechter dient vooraf de ontvankelijkheid van het verzet te beoordelen.

Hieronder wordt toegelicht hoe de officier dient te handelen in de twee gevallen waarin een zaak na het uitvaardigen van een strafbeschikking alsnog voor de rechter dient te worden gebracht: na verzet en na mislukte executie.

4.1. Eis ter terechtzitting in zaken waarin de bestrafte verzet heeft ingesteld tegen een strafbeschikking

[Regeling vervallen per 01-02-2009]

De bestrafte kan tegen de strafbeschikking verzet doen. Naar aanleiding van het verzet vindt een herbeoordeling van de zaak plaats. Op basis van deze herbeoordeling kan de strafbeschikking worden ingetrokken, gewijzigd of kan besloten worden de bestrafte op te roepen voor de terechtzitting. In het laatste geval wordt de zaak verder behandeld als een gewone strafzaak. Aangezien de vervolging is ingeleid door de strafbeschikking, zullen alle op de strafbeschikking toepasselijke stukken worden gevoegd in het strafdossier voor de rechter. In principe zal ter terechtzitting het uitgangspunt voor de strafeis van de officier van justitie de bij strafbeschikking opgelegde straf zijn. Anders dan bij een transactie, dat een aanbod is ter voorkoming van strafvervolging, is door het uitvaardigen van de strafbeschikking de vervolging aangevangen. De bestrafte kan verzet doen, omdat hij het niet eens is met de feitelijke beoordeling van de zaak en/of met de hem opgelegde straf. Het doen van verzet is echter niet geheel vrijblijvend. Als er redenen zijn om aan te nemen dat verzet uitsluitend is gedaan ter uitstel van de executie of om de procesgang te vertragen, kan in beginsel een hogere straf worden gevorderd. Een dergelijke situatie kan voorkomen wanneer de bestrafte in het verzetschrift geen gronden heeft aangegeven en eveneens verstek laat gaan ter terechtzitting, danwel verschijnt maar geen inhoudelijk verweer voert. In deze gevallen kan een tot maximaal 20% hogere straf worden gevorderd. De bestrafte wordt hierop gewezen in de toelichting bij de strafbeschikking. Overigens zal steeds, behalve wanneer het verzet niet ontvankelijk wordt geacht, de vernietiging van de strafbeschikking gevorderd moeten worden. De rechter vernietigt op basis van art. 257f lid 4 Sv de strafbeschikking als hij de verdachte vrijspreekt, ontslaat van alle rechtsvervolging of veroordeelt of als hij de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie uitspreekt.

4.2. Eis ter terechtzitting in zaken waarin de executie van de bij strafbeschikking opgelegde straf (gedeeltelijk) is mislukt

[Regeling vervallen per 01-02-2009]

Als de bestrafte geen verzet doet tegen de strafbeschikking, wordt deze onherroepelijk en zal deze ten uitvoer worden gelegd. Wanneer echter deze executie geheel of gedeeltelijk mislukt (bijvoorbeeld omdat de opgelegde geldboete niet of niet volledig is betaald of kan worden verhaald) kan de officier van justitie besluiten de bestrafte te dagvaarden. Alle relevante documenten betreffende het uitvaardigen van de strafbeschikking en de executie van de opgelegde straf zullen deel uitmaken van het strafdossier. In deze gevallen zal bij het formuleren van de strafeis rekening gehouden moeten worden met de geheel of gedeeltelijk ten uitvoer gelegde straf (art. 354a lid 2 Sv). Zo is het mogelijk dat reeds een deel van de geldboete is betaald of kan het dwangmiddel gijzeling zijn toegepast (ten hoogste zeven dagen per strafbaar feit; art. 578b Sv). Anders dan in de zaken waarin de bestrafte verzet heeft gedaan tegen de strafbeschikking, zal in deze categorie zaken de destijds aan de bestrafte opgelegde straf niet meer als uitgangspunt gelden. In het executietraject is namelijk gebleken dat de tenuitvoerlegging van de bij strafbeschikking opgelegde straf niet mogelijk is gebleken. Er zal dan een andere, zwaardere strafmodaliteit worden geëist. Het aanvankelijk aantal sanctiepunten blijft ongewijzigd, doch zal worden omgerekend naar een hogere of zwaardere strafmodaliteit, waarbij vervolgens rekening gehouden moet worden met de (deels) ten uitvoer gelegde straf of maatregel. Ook zullen in mindering moeten worden gebracht het aantal dagen dat de bestrafte gegijzeld is geweest in de betreffende strafzaak (art. 27 lid 1 Sr). Concreet: als de in de strafbeschikking opgelegde boete niet wordt betaald of verhaald zal door de officier van justitie geen geldboete maar een taakstraf of vrijheidsstraf worden gevorderd. Ook in deze gevallen zal door de officier vernietiging van de strafbeschikking gevorderd moeten worden. De rechter vernietigt op basis van art. 354a de strafbeschikking als hij de verdachte vrijspreekt, ontslaat van alle rechtsvervolging of veroordeelt. Als de rechter de niet-ontvankelijkheid van het OM uitspreekt, kan hij de strafbeschikking vernietigen.

Executie

[Regeling vervallen per 01-02-2009]

1. Betekeningvoorschriften

[Regeling vervallen per 01-02-2009]

De Wet OM-afdoening kent geen betekeningvoorschriften voor het uitvaardigen van een strafbeschikking. Het OM kan het CJIB desgewenst wel opdracht geven een strafbeschikking te betekenen. Wanneer de bestrafte gedetineerd is, wordt de strafbeschikking niet per gewone post opgestuurd, maar aan hem betekend op het detentieadres.

2. Tenuitvoerlegging

[Regeling vervallen per 01-02-2009]

De tenuitvoerlegging van de strafbeschikking geschiedt op basis van art. 257g Sv minimaal veertien dagen na uitreiking in persoon of toezending van het afschrift van de strafbeschikking, tenzij afstand van verzet is gedaan door vrijwillige voldoening of schriftelijk in bijzijn van een raadsman.

Als geen volledig verhaal van een strafbeschikking inhoudende een geldboete heeft plaatsgevonden, kan de officier van justitie de kantonrechter uit het arrondissement waar de bestrafte zijn (GBA-)adres heeft, verzoeken te worden gemachtigd het dwangmiddel gijzeling toe te passen. Dit middel mag niet worden ingezet bij bestraften waarvan bekend is dat zij niet kunnen betalen.

Een aantal beslissingen kan middels mandaat volgens door het OM opgestelde kaders door bij het CJIB werkzame onbezoldigde ambtenaren van het OM worden afgedaan.

Op het parket Leeuwarden is de Landelijke strafbeschikkingsofficier werkzaam, die onder meer als taken heeft:

  • het beoordelen van de door het CJIB voorbereide vordering machtiging gijzeling

  • toezicht houden op de onbezoldigde ambtenaren bij het CJIB

  • periodiek overleg met de medewerkers van het CJIB die de gijzeling voorbereiden

Voor een uitgebreide uiteenzetting van het executietraject wordt verwezen naar de Aanwijzing executie (vervangende) vrijheidsstraffen, taakstraffen van meerderjarigen, geldboetes, schadevergoedings- en ontnemingsmaatregelen en Europese geldelijke sancties.

Informatieverstrekking

[Regeling vervallen per 01-02-2009]

Op basis van art. 257h lid 2 Sv kan ieder ander dan de verdachte en zijn raadsman de officier van justitie verzoeken een afschrift van een strafbeschikking te verstrekken. De officier van justitie dient dit verzoek te beoordelen en op basis daarvan het afschrift te verstrekken, geanonimiseerd te verstrekken of niet te verstrekken. Tegen deze twee laatste beslissingen kan de verzoeker een klaagschrift indienen, dat de officier ter kennis van de rechtbank brengt. Uitgangspunt is dat de officier een geanonimiseerd afschrift verstrekt. Een strafbeschikking kan niet gelijk worden gesteld aan een rechterlijk vonnis, maar wordt op sommige punten wel gelijkgesteld aan een rechterlijke veroordeling. Om die reden is op basis van de door de Raad voor de Rechtspraak opgestelde procedure met betrekking tot het verstrekken van afschriften van vonnissen een leidraad voor deze procedure geschreven. Deze Leidraad informatieverstrekking OM-afdoening is te vinden in Bijlage 3 bij deze Aanwijzing.

Overige

[Regeling vervallen per 01-02-2009]

1. Schuldvaststelling

[Regeling vervallen per 01-02-2009]

Een strafbeschikking berust op een schuldvaststelling. Dit betekent dat geen strafbeschikking wordt uitgevaardigd als niet vastgesteld kan worden dat de verdachte het feit heeft begaan. Daarnaast heeft dit als effect dat de bestrafte die in de strafbeschikking berust, achteraf niet kan beweren dat zijn schuld niet is vastgesteld. In de toelichting bij de strafbeschikking is dan ook opgenomen dat de strafbeschikking op een schuldvaststelling berust en dat de bestrafte die het daar niet mee eens is, verzet zal moeten instellen.

2. Ressortsparketten

[Regeling vervallen per 01-02-2009]

Nadat een bestrafte verzet heeft ingesteld, treedt de reguliere rechterlijke procedure in werking. Als de bestrafte door de rechter is veroordeeld, kan hij daarvan in hoger beroep gaan bij het gerechtshof. De stukken met betrekking tot de strafbeschikking blijven onderdeel uitmaken van het dossier. Als in een uitzonderlijk geval een bestrafte in persoon verzet komt instellen bij het ressortsparket, heeft ook dit parket een verplichting tot doorzending aan de CVOM.

Evaluatie

[Regeling vervallen per 01-02-2009]

Het College van Procureurs-generaal laat de implementatie van de Wet OM-afdoening elk half jaar evalueren. De evaluatie van deze Aanwijzing zal hiervan onderdeel uitmaken.

Overgangsrecht

[Regeling vervallen per 01-02-2009]

De beleidsregels in deze aanwijzing hebben gelding vanaf de datum van inwerkingtreding.

Bijlage 1

[Regeling vervallen per 01-02-2009]

Fasering inwerkingtreding wet om-afdoening

[Regeling vervallen per 01-02-2009]

Fase

Zaakstromen

Dwingende contra-indicaties

Sancties

Executie

Opmerkingen

1a

01-02-2008

Feitgecodeerde 8 lid 2 WvW-zaken, namens het OM uitgevaardigd door het CJIB. (Bestuurders motorrijtuigen(categorie 1):

– Minderjarigen

– Militairen

– Beslag

– Recidive

Kale geldboete ex art. 257a lid 2 sub b Sv1

CJIB

Alle overige kale2 8 WvW94 en 30 WAM-zaken worden getransigeerd of gedagvaard. Alle overige misdrijven met een maximale strafbedreiging van zes jaar en alle overtredingen worden getransigeerd of gedagvaard.

 

GA 300A t/m D, GA 301A t/m D

     
 

Bestuurders vrachtauto's en bussen(categorie 2):

     
 

GA 300A t/m C, GA 301A t/m C,

     
 

Bromfietsers, snorfietsers, bestuurders gehandicaptenvoertuig met motor(categorie 3):

     
 

GA 302A, en B, GA 303 en B

       
 

Fietsers en bestuurders gehandicaptenvoertuig zonder motor (categorie 4):

       
 

GA 304A en C

       
 

Beginnend bestuurders categorie 1:

       
 

GA 305A en B, GA 306A en B, GA 311A en B, GA 312A en B

       
 

Beginnend bestuurders categorie 3:

       
 

GA 307A t/m C, GA 308A t/m C, GA 309A t/m C, GA 310A t/m C, GA 313A t/m C, GA 314A t/m C

       
 

zie hieronder voor uitleg codes)

       
 

Geldt voor feiten in arrondissementen Amsterdam en Den Bosch

       
           

1b

PM

Kale 8 WvW94 en 30 WAMGeldt voor feiten in arrondissementen Amsterdam en Den Bosch3

–Minderjarigen

– Militairen

– Beslag

Kale geldboete ex art. 257a lid 2 sub b en OBM ex 257a lid 2 sub d Sv

CJIB

OM voor OBM

Alle overige kale 8 WvW94 en 30 WAM-zaken worden getransigeerd of gedagvaard. Alle overige misdrijven met een maximale strafbedreiging van zes jaar en alle overige overtredingen worden getransigeerd of gedagvaard.

           

2

PM

Omzetting OM-transacties en politietransacties voor feitgecodeerde overtredingen (Tekstenbundel voor misdrijven, overtredingen en Mulder-gedragingen)

Nog niet vastgesteld

Kale geldboete ex art. 257a lid 2 sub b Sv en OBM ex 257a lid 2 sub d Sv

CJIB

(OM voor OBM)

Alle overige kale 8 WvW94 en 30 WAM-zaken worden getransigeerd of gedagvaard. Alle overige misdrijven met een maximale strafbedreiging van zes jaar en alle overige overtredingen worden getransigeerd of gedagvaard.

           

3 PM

Nog niet vastgesteld

Nog niet vastgesteld

Nog niet vastgesteld

Nog niet vastgesteld

Of alle feiten en modaliteiten in deze fase in een keer overgaan, hangt af van de evaluatieresultaten van de fases 1 en 2.

1 Er wordt gesproken over ‘kale’ geldboeten en OBM om aan te geven dat in deze fase alleen geldboetes kunnen worden opgelegd. Indien een geldboete in combinatie met een andere modaliteit is geïndiceerd, dan kan de zaak in deze fase niet met een strafbeschikking worden afgedaan.

2 Er wordt gesproken over ‘kale’ zaken om aan te geven dat in deze fase zaken die in combinatie met een ander artikel worden afgedaan niet voor een strafbeschikking in aanmerking komen. De combinatie van beide zaakstromen is wel mogelijk.

3 Voor de verdere uitrol van de Wet OM-afdoening wordt aangesloten bij de uitrol van GPS. Dat betekent dat wanneer een arrondissement overgaat op GPS, in dat arrondissement met de strafbeschikking gewerkt zal gaan worden.

Afdeling GA. Misdrijven art 8 WVW 1994

[Regeling vervallen per 01-02-2009]

Categorie-indeling G: (rijden onder invloed)

[Regeling vervallen per 01-02-2009]

1 – bestuurders van motorrijtuigen (uitgezonderd cat 2 en 3: bestuurders van vrachtauto’s, autobussen, bromfietsers, snorfietsers en bestuurders van een gehandicaptenvoertuig met motor;

2 – bestuurders van vrachtauto’s en autobussen;

3 – bromfietsers, snorfietsers en bestuurders van een gehandicaptenvoertuig met motor;

4 – fietsers en bestuurders van een gehandicaptenvoertuig zonder motor.

     

Feit

Artikel

Tarief in Euro en per categorie

                         
         

1

2

3

4

5

6

7

8

     

Nummers GA 300 – GA 318: Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994)

                 
                         
     

als bestuurder van een motorrijtuig rijden, terwijl het alcoholgehalte van de adem, dan wel het bloed te hoog is

                 

GA

300

a

– 235 µg/l t/m 350 µg/l (adem)

8 lid 2 sub a WVW 1994

250

350

           

GA

300

b

– 355 µg/l t/m 435 µg/l (adem)

 

350

450

           

GA

300

c

– 440 µg/l t/m 500 µg/l (adem)

 

450

550

           

GA

300

d

– 505 µg/l t/m 570 µg/l (adem)

 

550

*

           

GA

300

e

– vanaf 575 µg/l (adem)

 

*

*

           

GA

300

f

– vanaf 235 µg/l in combinatie met gevaarlijk rijgedrag (adem)

 

*

*

           

GA

301

a

– 0,54‰ t/m 0,80‰ (bloed)

8 lid 2 sub b WVW 1994

250

350

           

GA

301

b

– 0,81‰ t/m 1,00‰ (bloed)

 

350

450

           

GA

301

c

– 1,01‰ t/m 1,15‰ (bloed)

 

450

550

           

GA

301

d

– 1,16‰ t/m 1,30‰ (bloed)

 

550

*

           

GA

301

e

– vanaf 1,31‰ (bloed)

 

*

*

           

GA

301

f

– vanaf 0,54‰ in combinatie met gevaarljk rijgedrag (bloed)

 

*

*

           
                         
     

als bestuurder van een bromfiets, snorfiets, brommobiel of gehandicaptenvoertuig met motor rijden, terwijl het alcoholgehalte van de adem, dan wel het bloed te hoog is

                 

GA

302

a

– 235 µg/l t/m 435 µg/l (adem)

8 lid 2 sub a WVW 1994

   

120

         

GA

302

b

– 440 µg/l t/m 650 µg/l (adem)

     

220

         

GA

302

c

– vanaf 655 µg/l (adem)

     

*

         

GA

302

d

– vanaf 235 µg/l in combinatie met gevaarlijk rijgedrag (adem)

     

*

         

GA

303

a

– 0,54‰ t/m 1,00‰ (bloed)

8 lid 2 sub b WVW 1994

   

120

         

GA

303

b

– 1,01‰ t/m 1,50‰ (bloed)

     

220

         

GA

303

c

– vanaf 1,51‰ (bloed)

     

*

         

GA

303

d

– vanaf 0,54‰ in combinatie met gevaarlijk rijgedrag (bloed)

     

*

         
                         
     

als bestuurder van een fiets of gehandicaptenvoertuig zonder motor rijden, terwijl het alcoholgehalte van de adem, dan wel het bloed te hoog is

                 

GA

304

a

– vanaf 235 µg/l (adem)

8 lid 2 sub a WVW 1994

     

100

       

GA

304

b

– vanaf 235 µg/l in combinatie met gevaarljk rijgedrag (adem)

       

*

       

GA

304

c

– vanaf 0,54‰ (bloed)

8 lid 2 sub b WVW 1994

     

100

       

GA

304

d

– vanaf 0,54‰ in combinatie met gevaarlijk rijgedrag (bloed)

       

*

       
                         
     

Beginnende bestuurders

                 
     

als bestuurder van een motorrijtuig, binnen 5 jaren nadat hem voor de eerste maal een rijbewijs is verstrekt, rijden, terwijl het alcoholgehalte van de adem, dan wel het bloed te hoog is (van toepassing op de bestuurder die 18 jaar of ouder was bij verkrijgen eerste rijbewijs)

                 

GA

305

a

– 95 µg/l t/m 230 µg/l (adem)

8 lid 3 WVW 1994

250

*

           

GA

305

b

– 235 µg/l t/m 350 µg/l (adem)

 

250

*

           

GA

305

c

– 355 µg/l t/m 435 µg/l (adem)

 

*

*

           

GA

305

d

– 440 µg/l t/m 500 µg/l (adem)

 

*

*

           

GA

305

e

– 505 µg/l t/m 570 µg/l (adem)

 

*

*

           

GA

305

f

– vanaf 575 µg/l (adem)

 

*

*

           

GA

305

g

– vanaf 95 µg/l in combinatie met gevaarlijk rijgedrag (adem)

 

*

*

           

GA

306

a

– 0,22‰ t/m 0,53‰ (bloed)

8 lid 3 WVW 1994

250

*

           

GA

306

b

– 0,54‰ t/m 0,80‰ (bloed)

 

250

*

           

GA

306

c

– 0,81‰ t/m 1,00‰ (bloed)

 

*

*

           

GA

306

d

– 1,01‰ t/m 1,15‰ (bloed)

 

*

*

           

GA

306

e

– 1,16‰ t/m 1,30‰ (bloed)

 

*

*

           

GA

306

f

– vanaf 1,31‰ (bloed)

 

*

*

           

GA

306

g

– vanaf 0,22‰ in combinatie met gevaarljk rijgedrag (bloed)

 

*

*

           
                         
     

als bestuurder van een bromfiets, snorfiets of brommobiel die nog niet de leeftijd van 24 jaren heeft bereikt, rijden, terwijl het alcoholgehalte van de adem, dan wel het bloed te hoog is (de feitcodes 307 a t/m 308 e gelden op grond van Stb. 2006, 322, tot 1 oktober 2009 voor de bezitters van een bromfietscertificaat)

                 

GA

307

a

– 95 µg/l t/m 230 µg/l (adem)

8 lid 4 WVW 1994 (oud)

   

120

         

GA

307

b

– 235 µg/l t/m 435 µg/l (adem)

     

120

         

GA

307

c

– 440 µg/l t/m 650 µg/l (adem)

     

220

         

GA

307

d

– vanaf 655 µg/l (adem)

     

*

         

GA

307

e

– vanaf 95 µg/l in combinatie met gevaarlijk rijgedrag (adem)

     

*

         

GA

308

a

– 0,22‰ t/m 0,53‰ (bloed)

8 lid 4 WVW 1994 (oud)

   

120

         

GA

308

b

– 0,54‰ t/m 1,00‰ (bloed)

     

120

         

GA

308

c

– 1,01‰ t/m 1,50‰ (bloed)

     

220

         

GA

308

d

– vanaf 1,51‰ (bloed)

     

*

         

GA

308

e

– vanaf 0,22‰ in combinatie met gevaarljk rijgedrag (bloed)

     

*

         
                         
     

als bestuurder van een bromfiets, snorfiets of brommobiel, binnen 5 jaren nadat hem voor de eerste maal een rijbewijs is verstrekt, rijden, terwijl het alcoholgehalte van de adem, dan wel het bloed te hoog is (van toepassing op de bestuurder die 18 jaar of ouder was bij verkrijgen eerste rijbewijs)

                 

GA

309

a

– 95 µg/l t/m 230 µg/l (adem)

8 lid 3 WVW 1994

   

120

         

GA

309

b

– 235 µg/l t/m 435 µg/l (adem)

     

120

         

GA

309

c

– 440 µg/l t/ m 650 µg/l (adem)

     

220

         

GA

309

d

– vanaf 655 µg/l (adem)

     

*

         

GA

309

e

– vanaf 95 µg/l in combinatie met gevaarlijk rijgedrag (adem)

     

*

         

GA

310

a

– 0,22‰ t/m 0,53‰ (bloed)

8 lid 3 WVW 1994

   

120

         

GA

310

b

– 0,54‰ t/m 1,00‰ (bloed)

     

120

         

GA

310

c

– 1,01‰ t/m 1,50‰ (bloed)

     

220

         

GA

310

d

– vanaf 1,51‰ (bloed)

     

*

         

GA

310

e

– vanaf 0,22‰ in combinatie met gevaarlijk rijgedrag (bloed)

     

*

         
                         
     

als bestuurder van een motorrijtuig, die bij afgifte van het eerste rijbewijs de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, binnen 7 jaar na die afgifte rijden, terwijl het alcoholgehalte van de adem, dan wel het bloed te hoog is (van toepassing op de bestuurder die 16 tot 18 jaar was bij verkrijgen eerste rijbewijs)

                 

GA

311

a

– 95 µg/l t/m 230 µg/l (adem)

8 lid 3 WVW 1994

250

*

           

GA

311

b

– 235 µg/l t/m 350 µg/l (adem)

 

250

*

           

GA

311

c

– 355 µg/l t/m 435 µg/l (adem)

 

*

*

           

GA

311

d

– 440 µg/l t/m 500 µg/l (adem)

 

*

*

           

GA

311

e

– 505 µg/l t/m 570 µg/l (adem)

 

*

*

           

GA

311

f

– vanaf 575 µg/l (adem)

 

*

*

           

GA

311

g

– vanaf 95 µg/l in combinatie met gevaarlijk rijgedrag (adem)

 

*

*

           

GA

312

a

– 0,22‰ t/m 0,53‰ (bloed)

8 lid 3 WVW 1994

250

*

           

GA

312

b

– 0,54‰ t/m 0,80‰ (bloed)

 

250

*

           

GA

312

c

– 0,81‰ t/m 1,00‰ (bloed)

 

*

*

           

GA

312

d

– 1,01‰ t/m 1,15‰ (bloed)

 

*

*

           

GA

312

e

– 1,16‰ t/m 1,30‰ (bloed)

 

*

*

           

GA

312

f

– vanaf 1,31‰ (bloed)

 

*

*

           

GA

312

g

– vanaf 0,22‰ in combinatie met gevaarlijk rijgedrag (bloed)

 

*

*

           
                         
     

als bestuurder van een bromfiets, snorfiets of brommobiel, die bij afgifte van het eerste rijbewijs de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, binnen 7 jaar na die afgifte rijden, terwijl het alcoholgehalte van de adem, dan wel het bloed te hoog is (van toepassing op de bestuurder die 16 tot 18 jaar was bij verkrijgen eerste rijbewijs)

                 

GA

313

a

– 95 µg/l t/m 230 µg/l (adem)

8 lid 3 WVW 1994

   

120

         

GA

313

b

– 235 µg/l t/m 435 µg/l (adem)

     

120

         

GA

313

c

– 440 µg/l t/ m 650 µg/l (adem)

     

220

         

GA

313

d

– vanaf 655 µg/l (adem)

     

*

         

GA

313

e

– vanaf 95 µg/l in combinatie met gevaarlijk rijgedrag (adem)

     

*

         

GA

314

a

– 0,22‰ t/m 0,53‰ (bloed)

8 lid 3 WVW 1994

   

120

         

GA

314

b

– 0,54‰ t/m 1,00‰ (bloed)

     

120

         

GA

314

c

– 1,01‰ t/m 1,50‰ (bloed)

     

220

         

GA

314

d

– vanaf 1,51‰ (bloed)

     

*

         

GA

314

e

– vanaf 0,22‰ in combinatie met gevaarlijk rijgedrag (bloed)

     

*

         
                         
     

Bestuurders zonder rijbewijs

                 
     

als bestuurder van een motorrijtuig voor het besturen waarvan een rijbewijs is vereist, zonder rijbewijs rijden, terwijl het alcoholgehalte van de adem, dan wel het bloed te hoog is

                 

GA

315

a

– 95 µg/l t/m 230 µg/l (adem)

8 lid 4 jo. 8 lid 3 WVW 1994

250

*

           

GA

315

b

– 235 µg/l t/m 350 µg/l (adem)

 

250

*

           

GA

315

c

– 355 µg/l t/m 435 µg/l (adem)

 

*

*

           

GA

315

d

– 440 µg/l t/m 500 µg/l (adem)

 

*

*

           

GA

315

e

– 505 µg/l t/m 570 µg/l (adem)

 

*

*

           

GA

315

f

– vanaf 575 µg/l (adem)

 

*

*

           

GA

315

g

– vanaf 95 µg/l in combinatie met gevaarlijk rijgedrag (adem)

 

*

*

           

GA

316

a

– 0,22‰ t/m 0,53‰ (bloed)

8 lid 4 jo. 8 lid 3 WVW 1994

250

*

           

GA

316

b

– 0,54‰ t/m 0,80‰ (bloed)

 

250

*

           

GA

316

c

– 0,81‰ t/m 1,00‰ (bloed)

 

*

*

           

GA

316

d

– 1,01‰ t/m 1,15‰ (bloed)

 

*

*

           

GA

316

e

– 1,16‰ t/m 1,30‰ (bloed)

 

*

*

           

GA

316

f

– vanaf 1,31‰ (bloed)

 

*

*

           

GA

316

g

– vanaf 0,22‰ in combinatie met gevaarlijk rijgedrag (bloed)

 

*

*

           
                         
     

als bestuurder van een bromfiets, snorfiets of brommobiel, voor het besturen waarvan een rijbewijs is vereist, zonder rijbewijs rijden, terwijl het alcoholgehalte van de adem, dan wel het bloed te hoog is (van toepassing indien de bestuurder geen rijbewijs en geen bromfietscertificaat bezit)

                 

GA

317

a

– 95 µg/l t/m 230 µg/l (adem)

8 lid 4 jo. 8 lid 3 WVW 1994

   

120

         

GA

317

b

– 235 µg/l t/m 435 µg/l (adem)

     

120

         

GA

317

c

– 440 µg/l t/ m 650 µg/l (adem)

     

220

         

GA

317

d

– vanaf 655 µg/l (adem)

     

*

         

GA

317

e

– vanaf 95 µg/l in combinatie met gevaarlijk rijgedrag (adem)

     

*

         

GA

318

a

– 0,22‰ t/m 0,53‰ (bloed)

8 lid 4 jo. 8 lid 3 WVW 1994

   

120

         

GA

318

b

– 0,54‰ t/m 1,00‰ (bloed)

     

120

         

GA

318

c

– 1,01‰ t/m 1,50‰ (bloed)

     

220

         

GA

318

d

– vanaf 1,51‰ (bloed)

     

*

         

GA

318

e

– vanaf 0,22‰ in combinatie met gevaarlijk rijgedrag (bloed)

     

*

         

Bijlage 2A

[Regeling vervallen per 01-02-2009]

Contra-indicaties Fase 1a (niet-limitatief)

         

Wettelijk uitgesloten

     

Opmerkingen:

       

Misdrijven meer dan 6 jaar

   

Art. 257a lid 1 Sv.

   
 

Contra-indicaties

Dwingend

(geen strafbeschikking (SB))

Facultatief

(SB, tenzij)

Facultatief

(geen SB, tenzij)

Opmerkingen:

Geen overtreding als in:

– Bestuurders motorrijtuigen (categorie 1):

X

   

Zit niet in scope implementatie OM-afdoening

GA 300A t/m D, GA 301A t/m D

       

– Bestuurders vrachtauto's en bussen (categorie 2):

       

GA 300A t/m C, GA 301A t/m C

       

– Bromfietsers, snorfietsers, bestuurders gehandicaptenvoertuig met motor (categorie 3):

       

GA 302A, en B, GA 303 en B

       

– Fietsers en bestuurders gehandicaptenvoertuig zonder motor (categorie 4)

       

GA 304A en C

       

– Beginnend bestuurders categorie 1:

       

GA 305A,en B, GA 306A en B, GA 311A en B, GA 312A,en B

       

– Beginnend bestuurders categorie 3:

       

GA 307A t/m C, GA 308A t/m C, GA 309A t/m C, GA 310A t/m C, GA 313A t/m C, GA 314A t/m C

       

Combinatie met een ander feit dan bovenstaande feitcodes

X

   

Zit niet in scope implementatie OM-afdoening

Recidive

X

   

Zit niet in scope implementatie OM-afdoening

Beslag

X

   

Zit niet in scope implementatie OM-afdoening

Minderjarige

X

   

Zit niet in scope implementatie OM-afdoening

Militair

X

   

Zit niet in scope implementatie OM-afdoening

Niet gepleegd in arrondissement Amsterdam of Den Bosch

X

   

Zit niet in scope implementatie OM-afdoening

Illegale vreemdelingen

   

X

Conform vreemdelingenbeleid OM. Tenzij = als kale geldboete en vreemdeling daarna direct uit laten zetten.

Asielzoekers

 

X

 

Tenzij = geen legitimatie of (GBA-)adres

ZVW-ers (dak- en thuislozen)

 

X

 

Tenzij = geen (GBA-)adres

Politiek – of publicitair gevoelige zaken

X

   

Zie Aanwijzing hoge – (= boven € 50.000,– ) en bijzondere

(= gevoelige) transacties

Bijlage 2B

[Regeling vervallen per 01-02-2009]

(De in het schema opgenomen contra-indicaties zijn niet limitatief.)

Bijlage 242978.png
Bijlage 242979.png

Bijlage 3

[Regeling vervallen per 01-02-2009]

Leidraad informatieverstrekking OM-afdoening

[Regeling vervallen per 01-02-2009]

Inleiding

[Regeling vervallen per 01-02-2009]

Op basis van art. 257h lid 2 Sv kan ieder ander dan de bestrafte en zijn raadsman (een derde) de officier van justitie verzoeken een afschrift van een strafbeschikking te verstrekken. In deze Leidraad informatieverstrekking OM-afdoening wordt de procedure omtrent het al dan niet verstrekken van strafbeschikkingen verder uitgewerkt.

Samenvatting

[Regeling vervallen per 01-02-2009]

Het algemene uitgangspunt is dat bij een verzoek van een derde altijd geanonimiseerd verstrekt wordt. De officier van justitie houdt bij zijn beoordeling rekening met:

  • het belang van bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de bestrafte of van de derden die in de strafbeschikking worden genoemd

  • de geheimhouding van financiële gegevens en het bewaren van bedrijfs- en beroepsgeheimen

Als deze belangen zwaarder blijken te wegen dan het belang van de verzoeker en het met openbaarmaking van strafbeschikkingen gemoeide belang, wordt niet verstrekt. Een derde kan tegen een geanonimiseerd afschrift of een weigering tot verstrekking een klaagschrift indienen bij de officier van justitie.

Toepassing

[Regeling vervallen per 01-02-2009]

De bepalingen in deze Leidraad zijn niet van toepassing op de bestrafte en zijn raadsman.

1. Algemene bepalingen

[Regeling vervallen per 01-02-2009]

In deze Leidraad wordt verstaan onder:

  • a. strafbeschikking: de beschikking waarin straffen, maatregelen en (gedrags)aanwijzingen opgelegd en gegeven kunnen worden aan plegers van misdrijven waarop maximaal zes jaar gevangenisstraf staat en alle overtredingen.6

  • b. derden: ieder ander dan de bestrafte of zijn raadsman.

  • c. bestrafte: degene jegens wie een strafbeschikking is uitgevaardigd.

  • d. anonimiseren: het verwijderen van gegevens die, afzonderlijk of in onderlinge samenhang, de identiteit kunnen onthullen van niet beroepsmatig bij een zaak betrokken personen.

2. Passieve openbaarmaking

[Regeling vervallen per 01-02-2009]

  • 1. Verzoeken van derden om afschriften van strafbeschikkingen kunnen worden ingediend bij de officier van justitie die de strafbeschikking heeft opgelegd.

  • 2. Op een verzoek om een afschrift beslist de officier van justitie bij wie het verzoek is ingediend. Daarbij wordt het belang van de verzoeker en het met openbaarmaking van strafbeschikkingen gemoeide belang afgewogen tegen:

    • het belang van bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de bestrafte of van de derden die in de strafbeschikking worden genoemd

    • de geheimhouding van financiële gegevens en het bewaren van bedrijfs- en beroepsgeheimen.

  • 3. Indien de in het tweede lid bedoelde belangenafweging daartoe aanleiding geeft, wordt het verzoek geweigerd. Weigering geschiedt door middel van een brief aan de verzoeker. Als de officier besluit tot inwilliging van het verzoek, wordt het afschrift op basis van art. 365 Sv een geanonimiseerd afschrift verstrekt.

  • 4. In uitzonderlijke gevallen kan de officier van justitie besluiten een niet-geanonimiseerd afschrift te verstrekken. Dit kan onder meer geschieden in gevallen waarbij het afschrift van de strafbeschikking moet dienen als bewijsmiddel in een civiele procedure. Bij twijfel dient de officier contact op te nemen met de privacymedewerker van het parket of de Helpdesk Privacy van het Parket-Generaal.

  • 5. Als deze Leidraad noopt tot weigering van de verstrekking danwel geanonimiseerde verstrekking van de strafbeschikking terwijl het verzoek strekt tot niet-geanonimiseerde verstrekking, wendt de officier van justitie zich tot de privacymedewerker van het parket om te onderzoeken of op basis van de Aanwijzing Wjsg of de Wet openbaarheid van bestuur aan verzoeker mededelingen kunnen worden gedaan.

3. Klachtprocedure

[Regeling vervallen per 01-02-2009]

Als binnen veertien dagen geen afschrift danwel een geanonimiseerd afschrift wordt verstrekt, kan de verzoeker een klaagschrift indienen bij de officier van justitie. Die brengt het klaagstuk en de processtukken onverwijld ter kennis van de rechtbank. De procesdeelnemers zijn, in afwijking van artikel 23, vierde lid Sv, niet bevoegd van de inhoud van de processtukken kennis te nemen dan voorzover de rechtbank zulks toestaat.

  1. Wet tot Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met de buitengerechtelijke afdoening van strafbare feiten’, (Stb. 2007, nr. 155) en Wet van 26 april 2007 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, de Wet OM-afdoening en enige andere wetten in verband met het wegnemen van enkele technische onvolkomenheden (Stb. 2007, nr. 160). ^ [1]
  2. Waar in deze Aanwijzing hem staat, kan ook haar gelezen worden. ^ [2]
  3. (Stb. 2007, nr. 155). Zie ook de Wet van 26 april 2007 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, de Wet OM-afdoening en enige andere wetten in verband met het wegnemen van enkele technische onvolkomenheden (Stb. 2007, nr. 160). ^ [3]
  4. Er wordt gesproken over ‘kale’ geldboete om aan te geven dat in deze fase alleen geldboetes kunnen worden opgelegd. Indien een geldboete in combinatie met een andere modaliteit is geïndiceerd, dan kan de zaak in deze fase niet met een strafbeschikking worden afgedaan. ^ [4]
  5. De strafbeschikking kan worden uitgevaardigd door een officier van justitie of een bij mandaat op basis van art. 126 RO aangewezen parketmedewerker, een opsporingsambtenaar, bestuursorgaan of buitengewoon opsporingsambtenaren (als zij hiertoe bij AMVB de bevoegdheid hebben verkregen) of het bestuur van de Belastingdienst. In de eerste fase heeft slechts het OM hiertoe de bevoegdheid. In Fase 1a van inwerkingtreding kunnen ook nog geen maatregelen en (gedrags)aanwijzingen worden opgelegd of gegeven. ^ [5]
  6. De strafbeschikking kan worden uitgevaardigd door een officier van justitie of een bij mandaat op basis van art. 126 RO aangewezen parketmedewerker, een opsporingsambtenaar, bestuursorgaan of buitengewoon opsporingsambtenaren (als zij hiertoe bij AMVB de bevoegdheid hebben verkregen) of het bestuur van de Belastingdienst. In de eerste fase heeft slechts het OM hiertoe de bevoegdheid.In Fase 1a van inwerkingtreding kunnen ook nog geen maatregelen en (gedrags-)aanwijzingen worden opgelegd of gegeven. ^ [6]
Naar boven