B. Fokbedrijven en vermeerderingsbedrijven in de pluimveevlees- en legsector
[Regeling vervallen per 01-01-2015]
B.1. Monstername en analyse
[Regeling vervallen per 01-01-2015]
Ondernemers die een fokbedrijf of een vermeerderingsbedrijf uitoefenen dienen het
op het bedrijf aanwezige fokpluimvee of vermeerderingspluimvee te laten onderzoeken
op de aanwezigheid van Salmonella. De bemonstering bestaat uit een reguliere monstername
en een officiële monstername. Voor de reguliere monstername zijn er twee mogelijkheden,
bemonstering van het koppel op het fok- of vermeerderingsbedrijf of bemonstering van
het koppel op de broederij. In artikel 4, eerste lid, van de Verordening is bepaald dat de standaard voor de reguliere monstername de bemonstering op het
fok- of vermeerderingsbedrijf is. De ondernemer kan echter een verzoek indienen bij
de voorzitter voor bemonstering op de broederij. In deze bijlage wordt de monstername
op het fok- en vermeerderingsbedrijf beschreven. De beschrijving van de bemonstering
op de broederij is opgenomen in het Hygiënebesluit kuikenbroederijen legsector (PPE) 2007 en het Hygiënebesluit kuikenbroederijen pluimveevleessector (PPE) 2007.
Reguliere monstername
Mestmonsters van fokdieren en vermeerderingsdieren dienen te worden genomen met een
frequentie volgens de onderstaande tabel:
Leeftijd
|
Onderzoek
|
Vanaf week 24 iedere twee weken
|
2x150 mestmonsters of cloacaswabs of 5 paar overschoentjes per stal
|
Vanaf een leeftijd van 22 tot 24 weken (vanaf een tijdstip vóór het inleggen van door
het betreffende koppel geproduceerde broedeieren), worden iedere twee weken per stal
2 gepoolde monsters van ieder tenminste 150 mestmonsters of 150 cloacaswabs verzameld.
In een stal met huisvesting anders dan kooihuisvesting kunnen deze monsters worden
vervangen door de bemonstering van 5 paar overschoentjes. Er dienen 5 paar overschoentjes
per stal te worden genomen, die worden samengevoegd tot 2 gepoolde monsters. De mestmonsters
en de overschoentjes worden op het fok- of vermeerderingsbedrijf gepoold. Deze monsters
worden genomen onder verantwoordelijkheid van de ondernemer die het fokbedrijf of
vermeerderingsbedrijf uitoefent, volgens protocollen 2 respectievelijk 3 in onderdeel
D van deze bijlage. De monsters worden geanalyseerd door een door de voorzitter erkend
laboratorium. Wanneer Salmonella aanwezig is, moet door een door de voorzitter erkend
laboratorium worden geanalyseerd om welk serotype het gaat.
Officiële monstername
Drie maal in één productiecyclus dient de bemonstering in de pluimveestal door of
namens GD te geschieden. Deze bemonsteringen vinden plaats:
-
– binnen 4 weken na de opzet van het pluimvee en;
-
– op zijn vroegst 8 weken voordat het pluimvee wordt afgevoerd en;
-
– tijdens de productie, tussen de onder het eerste en tweede gedachtestreepje genoemde
tijdstippen.
Deze monstername vindt op dezelfde wijze plaats als de reguliere monstername en kan
ook in de plaats komen van de reguliere monstername.
De ondernemer is zelf verantwoordelijk voor het tijdig laten nemen van monsters. Het
nemen van de monsters wordt verder aangestuurd door GD. De monsters worden geanalyseerd
door een door de voorzitter erkend laboratorium. Wanneer Salmonella aanwezig is, moet
door een door de voorzitter erkend laboratorium worden geanalyseerd om welk serotype
het gaat.
Afwijkende officiële monstername
Indien het fok- of vermeerderingsbedrijf een schriftelijk verzoek heeft ingediend
om de reguliere monstername op de broederij te laten uitvoeren in plaats van op het
fok- of vermeerderingsbedrijf en de voorzitter hier toestemming voor heeft verleend,
dan vindt de officiële monstername plaats op het fok- en vermeerderingsbedrijf én
op de broederij. Deze bemonsteringen door of namens GD vinden plaats:
-
– binnen 4 weken na de opzet van het pluimvee en;
-
– op zijn vroegst 8 weken voordat het pluimvee wordt afgevoerd en;
-
– eenmaal per 16 weken in de broederij.
De monsters worden geanalyseerd door een door de voorzitter erkend laboratorium. Wanneer
Salmonella aanwezig is, moet door een door de voorzitter erkend laboratorium worden
geanalyseerd om welk serotype het gaat.
B.2. Actie bij positieve bevindingen
[Regeling vervallen per 01-01-2015]
Indien uit het onderzoek zoals genoemd onder B.1 blijkt dat een monster met Salmonella
besmet is, dient dit door of namens de ondernemer onverwijld aan GD te worden gemeld.
Wanneer het een besmetting met Salmonella op een fokbedrijf of vermeerderingsbedrijf
in de pluimveevleessector betreft, voert GD op last van de voorzitter een verificatieonderzoek
uit. Wanneer het een besmetting met Salmonella op een fokbedrijf of vermeerderingsbedrijf
in de legsector betreft voert GD op last van de voorzitter dit verificatieonderzoek
uit, indien het de serotypen Salmonella enteritidis, Salmonella typhimurium, Salmonella
hadar, Salmonella infantis of Salmonella virchow betreft.
Het verificatieonderzoek vindt zo spoedig mogelijk na het vaststellen van de besmetting
plaats. In principe is dat binnen 1 werkdag na het melden van de besmetting aan GD.
Monstermateriaal dat is verzameld ten behoeve van het verificatieonderzoek wordt ingezet
voor analyse op de dag van bemonstering.
Ten behoeve van het verificatieonderzoek neemt GD per stal 2 gepoolde monsters van
ieder tenminste 150 mestmonsters of 150 cloacaswabs. Daarnaast neemt GD ten behoeve
van het verificatieonderzoek aselect 5 dieren per stal. Deze dieren worden onderzocht
op de aanwezigheid van antimicrobiële stoffen of een bacteriegroeiremmend effect.
Indien de dieren worden verdacht van een besmetting met Salmonella waartegen ze gevaccineerd
zijn, moeten 450 mestmonsters genomen worden die tot 9 monsters van ieder 50 worden
gepoold. De uitslag van het verificatieonderzoek wordt binnen 5 dagen na ontvangst
van de monsters bij GD doorgegeven aan de betrokken ondernemer en het productschap.
Als de uitslag van het verificatieonderzoek een besmetting met Salmonella bij een
koppel bevestigt, dan gelast de voorzitter bij besmetting met Salmonella enteritidis
of Salmonella typhimurium dat het betrokken koppel onverwijld door de ondernemer wordt
geruimd en kan de voorzitter, in overleg met de ondernemer, gelasten dat bij besmetting
met Salmonella hadar, Salmonella infantis of Salmonella virchow het koppel onverwijld
door de ondernemer wordt geruimd. Hierbij dient het bepaalde in bijlage I (Protocol Antibiotica) van de Verordening te worden gevolgd.
Vlees van pluimvee dat vanwege een besmetting met Salmonella enteritidis of Salmonella
typhimurium is geruimd, mag niet worden vermarkt als vers pluimveevlees. Een met Salmonella
enteritidis of Salmonella typhimurium besmet en geruimd koppel mag worden afgezet
naar kanalen waar het een behandeling ondergaat die voldoende effectief is om alle
aanwezige Salmonella’s te doden. Een pluimveehouder kan er te allen tijde voor kiezen
een te ruimen koppel pluimvee te laten vernietigen.
Reeds in de broederij ingelegde broedeieren geproduceerd door een Salmonella enteritidis
of Salmonella typhimurium besmette vermeerderingsdieren dienen te worden behandeld
als categorie 3-materiaal conform Verordening (EG) nr. 1174/2002. De nog niet ingelegde
broedeieren, die zijn geproduceerd door het met Salmonella enteritidis of Salmonella
typhimurium besmette koppel, mogen worden afgezet naar de eiproductenindustrie of
moeten een andere effectieve behandeling ondergaan. Een pluimveehouder kan er te allen
tijde voor kiezen de met Salmonella enteritidis of Salmonella typhimurium besmette
broedeieren te laten vernietigen.
Indien een besmetting met Salmonella wordt bevestigd, moet een traceringsonderzoek
worden uitgevoerd door een erkende dierenarts, GD of een andere deskundige. Het resultaat
van dit onderzoek moet schriftelijk worden vastgelegd en inzicht kunnen geven in mogelijke
oorzaken van de besmetting. Naast inzicht in mogelijke oorzaken van de besmetting
moeten ook de acties worden vastgelegd die zijn of worden ondernomen ter voorkoming
van een nieuwe besmetting. Het tracerings-, monitorings- en bestrijdingsplan kan daarbij
als handleiding worden gebruikt.
Indien bij verificatie géén besmetting met Salmonella wordt bevestigd, maar wel antimicrobiële
stoffen of een bacteriegroeiremmend effect, wordt de bemonstering op relevante Salmonella’s
en een bacteriegroeiremmend effect herhaald totdat er geen bacteriegroeiremmend effect
meer wordt waargenomen of dat een Salmonella is aangetoond of het koppel wordt vernietigd.
In de tussentijd mogen de broedeieren het fok- of vermeerderingsbedrijf niet verlaten.