Voorwaarden met betrekking tot detachering van een werknemer of een zelfstandige,
                                 welke voor de lidstaten als richtlijn gelden (Besluit nr. 181 van de Administratieve
                                 Commissie van de Europese Gemeenschap voor de sociale zekerheid van migrerende werknemers
                                 van 13 december 2000 (Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen, 14 december 2001,
                                 L 329/73).
                              
                              
                                 
                                 
                                    
                                       Relatie tussen de onderneming en de gedetacheerde werknemer
                                       
                                 
                                 
                                 De tekst van artikel 14, lid 1, sub a, van de verordening veronderstelt een band tussen
                                    de werknemer en de onderneming waardoor hij wordt gedetacheerd. Uit het arrest HvJ
                                    EG 17 december 1979, zaak 35/70, Jur. 1970, blz. 1251, (Manpower), volgt dat de aanwezigheid
                                    van een dergelijke band afhankelijk is van de intensiteit van de arbeidsrechtelijke
                                    relatie tussen de onderneming en de werknemer. Blijkens het Besluit nr. 181 dient
                                    sprake te zijn van een ‘organische band’ tussen de werknemer en de onderneming. Om
                                    het bestaan van een dergelijke band vast te stellen, dient een reeks van elementen
                                    in aanmerking te worden genomen, met name de verantwoordelijkheid inzake aanwerving,
                                    arbeidsovereenkomst, ontslag en vaststelling van de aard van de werkzaamheden.
                                 
                                 Een organische band wordt in ieder geval aangenomen indien gedurende de periode van
                                    uitzending aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
                                 
                                 
                                    - 
                                       
– de arbeidsovereenkomst met de uitzendende werkgever blijft bestaan;
                                     
                                    - 
                                       
– het salaris wordt direct of indirect betaald door de uitzendende werkgever;
                                     
                                    - 
                                       
– ten behoeve van de werknemer worden premies voor de volksverzekeringen en de werknemersverzekeringen
                                          afgedragen.
                                     
                                 
                                 
                                 Indien aan de hand van deze criteria niet tot een duidelijk oordeel kan worden gekomen,
                                    wordt het bestaan van de organische band tussen werknemer en uitzendende onderneming
                                    vastgesteld op basis van een meer algemeen beeld van de intensiteit van de arbeidsrechtelijke
                                    relatie tussen de werknemer en de uitzendende onderneming. Hiertoe worden alle relevante
                                    feiten en omstandigheden gewogen, waaronder met name de vraag of de detacherende werkgever
                                    in beginsel zeggenschap heeft over de volgende zaken:
                                 
                                 
                                    - 
                                       
– de aard van het werk;
                                     
                                    - 
                                       
– de arbeidsvoorwaarden;
                                     
                                    - 
                                       
– de vakantiedagen en het salaris;
                                     
                                    - 
                                       
– het recht de werknemer te ontslaan;
                                     
                                    - 
                                       
– het garant staan voor de nakoming van de contractuele verplichtingen.
                                     
                                 
                                 
                                 Daarnaast wordt in de beoordeling betrokken:
                                 
                                 
                                    - 
                                       
– het van toepassing blijven van de pensioenregeling van de detacherende werkgever op
                                          de betrokkene;
                                     
                                    - 
                                       
– het bestaan van een zogenoemde terugkeergarantie, dat wil zeggen een toezegging van
                                          de werkgever dat de werknemer na afloop van de uitzending zijn werkzaamheden weer
                                          kan hervatten.
                                     
                                 
                                 
                                 Toepassing van deze voorwaarden brengt veelal met zich dat zogenoemde concerndetacheringen
                                    waarbij sprake is van uitzending naar een in een andere lidstaat gevestigde dochteronderneming
                                    onder het bereik van artikel 14, lid 1, van de verordening vallen. Ook uitzending
                                    van werknemers door uitzendbureaus kan in beginsel onder het bereik van de detacheringsbepalingen
                                    worden gebracht.
                                  
                              
                              
                                 
                                 
                                    
                                       Omvang van de bedrijfsactiviteiten
                                       
                                 
                                 
                                 In Besluit nr. 181 wordt als één van de voorwaarden voor detachering van werknemers
                                    genoemd dat de uitzendende onderneming haar activiteiten gewoonlijk uitoefent op het
                                    grondgebied van de uitzendende lidstaat. Bij de bepaling of hiervan sprake is worden
                                    onder meer de in HvJ EG 10 februari 2000, zaak C-202/97, Jur. 2000, blz. I-883, BNB
                                    2000/219, (Fitzwilliam), neergelegde criteria gehanteerd die zijn vervat in punt 3,
                                    onder b, van Besluit nr. 181. Voorzover bij de beoordeling van deze voorwaarde naar
                                    de omzet van de onderneming in de afzonderlijke lidstaten wordt gekeken, is het voor
                                    de vaststelling van de omvang van de bedrijfsactiviteiten niet van belang wat de aard
                                    is van de werkzaamheden die in de respectieve lidstaten worden verricht. Dit volgt
                                    uit het arrest HvJ EG 5 december 1967, zaak 19/67, Jur. 1967, blz. 445, (Van der Vecht).
                                 
                                 Van detachering van een persoon die anders dan in loondienst werkt kan volgens punt
                                    2 van Besluit nr. 181 uitsluitend sprake zijn, als deze persoon voorafgaand aan de
                                    uitzending gedurende een zekere periode werkzaamheden van een zekere omvang anders
                                    dan in loondienst in de lidstaat van vestiging heeft verricht. De betrokkene dient
                                    onder andere door overlegging van contracten die betrekking hebben op deze werkzaamheden,
                                    aan te tonen dat hij aan deze voorwaarde voldoet. Op de voet van punt 2 van Besluit
                                    nr. 181 wordt ervan uitgegaan dat de belanghebbende gedurende de periode van detachering
                                    alleen aan de voorwaarden voor detachering blijft voldoen zolang hij de infrastructurele
                                    voorzieningen in het land van uitzending, die hem in staat stellen aldaar werkzaamheden
                                    te verrichten, in stand houdt, en in dit land aan zijn administratieve en fiscale
                                    verplichtingen voldoet. De belanghebbende dient op verzoek aan te tonen dat hij gedurende
                                    de periode van detachering aan deze voorwaarden voldoet of heeft voldaan.
                                 
                                 Van detachering kan ingevolge punt 2 van Besluit nr. 181 alleen sprake zijn indien
                                    voorafgaand aan de uitzending door de onderneming of de zelfstandige werkzaamheden
                                    van betekenis in Nederland worden verricht. In het geval van een startende onderneming
                                    of zelfstandige wordt deze voorwaarde in ieder geval geacht te zijn vervuld als in
                                    een periode van ten minste drie maanden voorafgaande aan het verzoek om detachering
                                    substantiële handelsactiviteiten zijn ontplooid. Als substantiële handelsactiviteit
                                    worden onder meer aangemerkt activiteiten gericht op het opstarten van de onderneming,
                                    zoals de inschrijving bij de Kamer van Koophandel, de verwerving van bedrijfsruimte
                                    en het aanleggen van een handelsvoorraad. Eveneens als substantiële handelsactiviteit
                                    wordt aangemerkt de uitvoering van een opdracht tot werk door een opdrachtgever.
                                  
                              
                              
                                 
                                 
                                    
                                       Onderbreking van de detacheringsperiode
                                       
                                 
                                 
                                 Op grond van het bepaalde in punt 3, onder c, van Besluit nr. 181 wordt een tijdelijke
                                    onderbreking van de werkzaamheden bij de werkgever in de ontvangende staat niet beschouwd
                                    als een onderbreking van de detachering. In elk geval is sprake van een tijdelijke
                                    onderbreking, als de onderbreking korter dan drie maanden duurt.
                                  
                              
                              
                                 
                                 
                                    
                                       Vervanging en doorzending
                                       
                                 
                                 
                                 In artikel 14, lid 1, sub a, van de verordening is bepaald dat een werknemer niet
                                    mag worden uitgezonden ter vervanging van een andere persoon wiens detachering is
                                    geëindigd. Ook diverse vormen van doorzending van personeel vallen buiten het bereik
                                    van de detacheringsbepalingen. Dit laatste blijkt met name uit punt 4 van Besluit
                                    nr. 181.
                                  
                              
                              
                                 
                                 
                                    
                                       Verlengde detachering
                                       
                                 
                                 
                                 Artikel 14, lid 1, sub b, van de verordening voorziet in een verlenging van de termijn
                                    voor de specifieke situatie dat de duur van de te verrichten arbeid door onvoorziene
                                    omstandigheden de maximale tijdsduur overschrijdt. Voor die situaties kan de termijn
                                    van aansluiting bij de wetgeving van de uitzendende lidstaat worden verlengd met nog
                                    eens twaalf maanden, zij het dat hiervoor uitdrukkelijke toestemming is vereist van
                                    de autoriteiten in de lidstaat waar de betrokkene is gedetacheerd. Deze toestemming
                                    blijkt uit de afgifte van een E 102-verklaring en moet worden aangevraagd vóór het
                                    einde van het eerste tijdvak van twaalf maanden.
                                  
                              
                              
                                 
                                 
                                    
                                       Status E 101-verklaring
                                       
                                 
                                 
                                 Door middel van een E 101-verklaring bevestigt het bevoegde orgaan van de lidstaat
                                    waar de verklaring wordt afgegeven dat een gedetacheerde werknemer in afwijking van
                                    artikel 13, lid 2, sub a, van de verordening onderworpen blijft aan de socialezekerheidsregeling
                                    van die lidstaat. Het orgaan van de lidstaat waarin de werknemer zijn werkzaamheden
                                    verricht dient er derhalve rekening mee te houden, dat die werknemer reeds is aangesloten
                                    bij de socialezekerheidsregeling van de lidstaat waar de verklaring is afgegeven.
                                    In punt 7 van Besluit nr. 181 is daarom, in navolging van het de arresten Fitzwilliam
                                    en Banks, onder meer bepaald dat de E 101-verklaring bindend is voor de organen van
                                    de lidstaat van tewerkstelling. De verzekeringspositie van de gedetacheerde werknemer
                                    kan derhalve niet in afwijking van de detacheringsverklaring worden vastgesteld.
                                 
                                 Ter beantwoording van de vraag of er sprake is van detachering, is de feitelijke toestand
                                    beslissend. Indien een detacheringsverklaring ontbreekt, leidt dit derhalve niet zonder
                                    meer tot de conclusie dat er geen sprake is van detachering. In voorkomend geval kan
                                    ook na aanvang van de werkzaamheden een detacheringsverklaring worden aangevraagd.