2. Examenprogramma per vak
2.0. Leeswijzer
Hieronder worden de examenprogramma's per vak gedefinieerd in exameneenheden met de
bijbehorende code. Elke exameneenheid bestaat uit één of meer eindtermen. In de kolommen
achter de exameneenheden staat aangegeven door middel van een X voor welke leerweg
de exameneenheid deel uitmaakt van het examenprogramma.
Het centraal examen voor een vak of programma per leerweg heeft betrekking op die
exameneenheden die aangeduid zijn met CE. Het schoolexamen voor een bepaalde leerweg
heeft voor de algemeen vormende vakken in ieder geval betrekking op exameneenheid
K3 (Leervaardigheden) en voor de beroepsgerichte vakken op exameneenheid K2 (Professionele
vaardigheden).
Daarnaast heeft het schoolexamen betrekking op:
-
• ten minste die exameneenheden die deel uitmaken van het examenprogramma van deze leerweg
voor zover zij niet deel uitmaken van het centraal examen voor die leerweg;
-
• indien het bevoegd gezag daarvoor kiest, een of meer exameneenheden waarop het centraal
examen betrekking heeft;
-
• indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: andere vakonderdelen die relevant zijn voor
het betreffende vak of examenprogramma, die per kandidaat kunnen verschillen.
2.1. Nederlandse taal
Bij de uitvoering van het examenprogramma Nederlandse taal worden de referentieniveaus
Nederlandse taal in acht genomen, bedoeld in artikel 2, onderdelen e en f, van het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en
rekenen.
|
|
BB
|
KB
|
GL/TL
|
NE/K/1
|
Oriëntatie op leren en werken
|
|
|
|
|
De kandidaat kan zich oriënteren op de eigen loopbaan en het belang van Nederlands
in de maatschappij.
|
X
|
X
|
X
|
NE/K/2
|
Basisvaardigheden
|
|
|
|
|
De kandidaat kan basisvaardigheden toepassen die betrekking hebben op communiceren,
samenwerken, en informatie verwerven, verwerken en presenteren.
|
X
|
X
|
X
|
NE/K/3
|
Leervaardigheden in het vak Nederlands
|
CE
|
CE
|
CE
|
|
De kandidaat kan strategische vaardigheden toepassen die bijdragen tot:
het bereiken van verschillende lees-, schrijf-, luister- en kijk-, en spreek-en gespreksdoelen
de bevordering van het eigen taalleerproces
het compenseren van eigen tekortschietende taalkennis of communicatieve kennis.
|
X
|
X
|
X
|
NE/K/4
|
Luister- en kijkvaardigheid ¹
|
CE
|
CE
|
CE
|
|
De kandidaat kan:
luister- en kijkstrategieën hanteren
compenserende strategieën kiezen en hanteren
het doel van de makers van een programma aangeven
de belangrijkste elementen van een programma weergeven
een oordeel geven over een programma en dit toelichten
een instructie uitvoeren.
|
X
|
|
|
|
De kandidaat kan:
luister- en kijkstrategieën hanteren
compenserende strategieën kiezen en hanteren
het doel van de makers van een programma aangeven
de belangrijkste elementen van een programma weergeven
een oordeel geven over een programma en dit toelichten
een instructie uitvoeren
de waarde en betrouwbaarheid aangeven van de informatie die door de massamedia verspreid
wordt.
|
|
X
|
X
|
NE/K/5
|
Spreek- en gespreksvaardigheid
|
|
|
|
|
De kandidaat kan:
relevante informatie verzamelen en verwerken ten behoeve van de spreek- en gesprekssituatie
strategieën hanteren ten behoeve van de spreek- en gesprekssituatie
compenserende strategieën kiezen en hanteren
het spreek-/luisterdoel in de situatie tot uitdrukking brengen
het spreek-/luisterdoel en taalgebruik richten op verschillende soorten publiek
het spreekdoel van anderen herkennen en de reacties van anderen inschatten
in spreek- en gesprekssituaties taalvarianten herkennen en daar adequaat op inspelen.
|
X
|
X
|
X
|
NE/K/6
|
Leesvaardigheid
|
CE
|
CE
|
CE
|
|
De kandidaat kan:
leesstrategieën hanteren
compenserende strategieën kiezen en hanteren
functie van beeld en opmaak in een tekst herkennen
het schrijfdoel van de auteur aangeven
een tekst indelen in betekenisvolle eenheden en de relaties tussen die eenheden benoemen
het hoofdonderwerp en de hoofdgedachte van een tekst aangeven
een oordeel geven over de tekst en dit oordeel toelichten.
|
X
|
|
|
|
De kandidaat kan:
leesstrategieën hanteren
compenserende strategieën kiezen en hanteren
functie van beeld en opmaak in een tekst herkennen
het schrijfdoel van de auteur aangeven en de talige middelen die hij hanteert om dit
doel te bereiken
een tekst indelen in betekenisvolle eenheden en de relaties tussen die eenheden benoemen
het hoofdonderwerp en de hoofdgedachte van een tekst aangeven en een samenvatting
geven
een oordeel geven over de tekst en dit oordeel toelichten.
|
|
X
|
X
|
NE/K/7
|
Schrijfvaardigheid
|
CE
|
CE
|
CE
|
|
De kandidaat kan:
relevante informatie verzamelen en verwerken ten behoeve van het schrijven
schrijfstrategieën hanteren
compenserende strategieën kiezen en hanteren
het schrijfdoel in teksten tot uitdrukking brengen
het schrijfdoel en taalgebruik richten op verschillende soorten lezerspubliek
conventies hanteren met betrekking tot schriftelijk taalgebruik
elektronische hulpmiddelen gebruiken bij het schrijven
concepten van de tekst herschrijven op basis van geleverd commentaar.
|
X
|
X
|
X
|
NE/K/8
|
Fictie
|
|
|
|
|
De kandidaat kan:
verschillende soorten fictiewerken herkennen
de situatie en het denken en handelen van de personages in het fictiewerk beschrijven
de relatie tussen het fictiewerk en de werkelijkheid toelichten
een persoonlijke reactie geven op een fictiewerk en deze toelichten met voorbeelden
uit het werk.
|
X
|
|
|
|
De kandidaat kan:
verschillende soorten fictiewerken herkennen
de situatie en het denken en handelen van de personages in het fictiewerk beschrijven
de relatie tussen het fictiewerk en de werkelijkheid toelichten
kenmerken van fictie in het fictiewerk aanwijzen
relevante achtergrondinformatie verzamelen en selecteren
een persoonlijke reactie geven op een fictiewerk en deze toelichten met voorbeelden
uit het werk.
|
|
X
|
X
|
NE/V/1
|
Verwerven, verwerken en verstrekken van informatie
|
|
|
|
|
De kandidaat kan zelfstandig informatie verwerven, verwerken en verstrekken in het
kader van het sectorwerkstuk.
|
|
|
X
|
NE/V/2
|
Schrijven op basis van documentatie
|
|
|
|
|
De kandidaat kan een doel- en publiekgerichte tekst schrijven:
overeenkomstig de voor de tekstsoort geldende conventies
onder gebruikmaking van documentatie.
|
|
|
X
|
NE/V/3
|
Vaardigheden in samenhang
|
|
|
|
|
De kandidaat kan de vaardigheden uit het kerndeel in samenhang toepassen.
|
|
|
X
|
¹ Het CvE kan bepalen dat het centraal examen geen betrekking heeft op NE/K/4; dit
kan per leerweg verschillen.
2.2. Franse taal
|
|
BB
|
KB
|
GL/TL
|
MVT/K/1
|
Oriëntatie op leren en werken
|
|
|
|
|
De kandidaat kan zich oriënteren op de eigen loopbaan en het belang van de Moderne
Vreemde Talen in de maatschappij.
|
X
|
X
|
X
|
MVT/K/2
|
Basisvaardigheden
|
|
|
|
|
De kandidaat kan basisvaardigheden toepassen die betrekking hebben op communiceren,
samenwerken en informatie verwerven, verwerken en presenteren.
|
X
|
X
|
X
|
MVT/K/3
|
Leervaardigheden in de Moderne Vreemde Talen
|
CE
|
CE
|
CE
|
|
De kandidaat kan strategische vaardigheden toepassen die bijdragen tot:
het bereiken van verschillende lees-, schrijf-, luister- en kijk-, en spreek-en gespreksdoelen
de bevordering van het eigen taalleerproces
het compenseren van eigen tekortschietende taalkennis of communicatieve kennis.
kennis van land en samenleving toepassen bij het herkennen van cultuuruitingen.
|
X
|
X
|
X
|
MVT/K/4
|
Leesvaardigheid
|
CE
|
CE
|
CE
|
|
De kandidaat kan:
aangeven welke relevante informatie een tekst bevat, gegeven een bepaalde informatiebehoefte
de hoofdgedachte van een tekst(gedeelte) aangeven
de betekenis van belangrijke elementen van een tekst aangeven
gegevens uit één of meer teksten met elkaar vergelijken en daaruit conclusies trekken
verbanden tussen delen van een tekst aangeven.
|
X
|
X
|
X
|
MVT/K/5
|
Luister- en kijkvaardigheid ¹
|
CE
|
CE
|
CE
|
|
De kandidaat kan:
aangeven welke relevante informatie een tekst bevat, gegeven een bepaalde informatiebehoefte
de hoofdgedachte van een tekst(gedeelte) aangeven
de betekenis van belangrijke elementen van een tekst aangeven
anticiperen op het meest waarschijnlijke vervolg van een gesprek.
|
X
|
X
|
X
|
MVT/K/6
|
Gespreksvaardigheid
|
|
|
|
|
De kandidaat kan:
adequaat reageren in veel voorkomende sociale contacten, zoals begroeten
informatie geven en vragen
naar een mening/oordeel vragen en een mening/oordeel geven
uitdrukking geven aan en vragen naar (persoonlijke) gevoelens
een persoon, object of gebeurtenis, ook uit het verleden en in de toekomst, beschrijven.
|
X
|
X
|
X
|
MVT/K/7
|
Schrijfvaardigheid ²
|
CE
|
CE
|
CE
|
|
De kandidaat kan:
(persoonlijke) gegevens verstrekken
een kort bedankje, groet of goede wensen schriftelijk overbrengen
een briefje schrijven om informatie te vragen of te geven, om verzoeken of voorstellen
te doen of daarop te reageren, om gevoelens te uiten en ernaar te vragen
op eenvoudig niveau briefconventies gebruiken.
|
X
|
X
|
X
|
MVT/V/1
|
Leesvaardigheid
|
|
|
|
|
De kandidaat kan:
het gebruik van speciale stijlmiddelen herkennen
conclusies trekken met betrekking tot het schrijfdoel, de opvattingen, de gevoelens
van de auteur en tot het beoogde publiek.
|
|
|
X
|
MVT/V/2
|
Schrijfvaardigheid
|
nvt
|
nvt
|
nvt
|
|
–
|
|
|
|
MVT/V/3
|
Kennis van land en samenleving
|
|
|
CE
|
|
De kandidaat kan kennis van land en samenleving rond bepaalde onderwerpen toepassen
bij het herkennen en interpreteren van cultuuruitingen die specifiek zijn voor het
taalgebied of daarmee in directe relatie staan.
|
|
|
X
|
MVT/V/4
|
Verwerven, verwerken en verstrekken van informatie
|
|
|
|
|
De kandidaat kan zelfstandig informatie verwerven, verwerken en verstrekken in het
kader van het sectorwerkstuk.
|
|
|
X
|
MVT/V/5
|
Vaardigheden in samenhang
|
|
|
CE
|
|
De kandidaat kan de vaardigheden uit het kerndeel in samenhang toepassen.
|
|
|
X
|
¹ Het CvE kan bepalen dat het centraal examen geen betrekking heeft op MVT/K/5; deze
bepaling kan per leerweg verschillen.
² Het CvE kan bepalen dat het centraal examen geen betrekking heeft op MVT/K/7; deze
bepaling kan per leerweg verschillen.
2.3. Duitse taal
|
|
BB
|
KB
|
GL/TL
|
MVT/K/1
|
Oriëntatie op leren en werken
|
|
|
|
|
De kandidaat kan zich oriënteren op de eigen loopbaan en het belang van de Moderne
Vreemde Talen in de maatschappij.
|
X
|
X
|
X
|
MVT/K/2
|
Basisvaardigheden
|
|
|
|
|
De kandidaat kan basisvaardigheden toepassen die betrekking hebben op communiceren,
samenwerken en informatie verwerven, verwerken en presenteren.
|
X
|
X
|
X
|
MVT/K/3
|
Leervaardigheden in de Moderne Vreemde Talen
|
CE
|
CE
|
CE
|
|
De kandidaat kan strategische vaardigheden toepassen die bijdragen tot:
het bereiken van verschillende lees-, schrijf-, luister- en kijk-, en spreek-en gespreksdoelen
de bevordering van het eigen taalleerproces
het compenseren van eigen tekortschietende taalkennis of communicatieve kennis.
kennis van land en samenleving toepassen bij het herkennen van cultuuruitingen.
|
X
|
X
|
X
|
MVT/K/4
|
Leesvaardigheid
|
CE
|
CE
|
CE
|
|
De kandidaat kan:
aangeven welke relevante informatie een tekst bevat, gegeven een bepaalde informatiebehoefte
de hoofdgedachte van een tekst(gedeelte) aangeven
de betekenis van belangrijke elementen van een tekst aangeven
gegevens uit één of meer teksten met elkaar vergelijken en daaruit conclusies trekken
verbanden tussen delen van een tekst aangeven.
|
X
|
X
|
X
|
MVT/K/5
|
Luister- en kijkvaardigheid ¹
|
CE
|
CE
|
CE
|
|
De kandidaat kan:
aangeven welke relevante informatie een tekst bevat, gegeven een bepaalde informatiebehoefte
de hoofdgedachte van een tekst(gedeelte) aangeven
de betekenis van belangrijke elementen van een tekst aangeven
anticiperen op het meest waarschijnlijke vervolg van een gesprek.
|
X
|
X
|
X
|
MVT/K/6
|
Gespreksvaardigheid
|
|
|
|
|
De kandidaat kan:
adequaat reageren in veel voorkomende sociale contacten, zoals begroeten
informatie geven en vragen
naar een mening/oordeel vragen en een mening/oordeel geven
uitdrukking geven aan en vragen naar (persoonlijke) gevoelens
een persoon, object of gebeurtenis, ook uit het verleden en in de toekomst, beschrijven.
|
X
|
X
|
X
|
MVT/K/7
|
Schrijfvaardigheid ²
|
CE
|
CE
|
CE
|
|
De kandidaat kan:
(persoonlijke) gegevens verstrekken
een kort bedankje, groet of goede wensen schriftelijk overbrengen
een briefje schrijven om informatie te vragen of te geven, om verzoeken of voorstellen
te doen of daarop te reageren, om gevoelens te uiten en ernaar te vragen
op eenvoudig niveau briefconventies gebruiken.
|
X
|
X
|
X
|
MVT/V/1
|
Leesvaardigheid
|
|
|
|
|
De kandidaat kan:
het gebruik van speciale stijlmiddelen herkennen
conclusies trekken met betrekking tot het schrijfdoel, de opvattingen, de gevoelens
van de auteur en tot het beoogde publiek.
|
|
|
X
|
MVT/V/2
|
Schrijfvaardigheid
|
nvt
|
nvt
|
nvt
|
MVT/V/3
|
Kennis van land en samenleving
|
|
|
CE
|
|
De kandidaat kan kennis van land en samenleving rond bepaalde onderwerpen toepassen
bij het herkennen en interpreteren van cultuuruitingen die specifiek zijn voor het
taalgebied of daarmee in directe relatie staan.
|
|
|
X
|
MVT/V/4
|
Verwerven, verwerken en verstrekken van informatie
|
|
|
|
|
De kandidaat kan zelfstandig informatie verwerven, verwerken en verstrekken in het
kader van het sectorwerkstuk.
|
|
|
X
|
MVT/V/5
|
Vaardigheden in samenhang
|
|
|
CE
|
|
De kandidaat kan de vaardigheden uit het kerndeel in samenhang toepassen.
|
|
|
X
|
¹ Het CvE kan bepalen dat het centraal examen geen betrekking heeft op MVT/K/5; deze
bepaling kan per leerweg verschillen.
² Het CvE kan bepalen dat het centraal examen geen betrekking heeft op MVT/K/7; deze
bepaling kan per leerweg verschillen.
2.4. Engelse taal
|
|
BB
|
KB
|
GL/TL
|
MVT/K/1
|
Oriëntatie op leren en werken
|
|
|
|
1.
|
De kandidaat kan zich oriënteren op de eigen loopbaan en het belang van de Moderne
Vreemde Talen in de maatschappij.
|
X
|
X
|
X
|
MVT/K/2
|
Basisvaardigheden
|
|
|
|
2.
|
De kandidaat kan basisvaardigheden toepassen die betrekking hebben op communiceren,
samenwerken en informatie verwerven, verwerken en presenteren
|
X
|
X
|
X
|
MVT/K/3
|
Leervaardigheden in de Moderne Vreemde Talen
|
CE
|
CE
|
CE
|
|
De kandidaat kan strategische vaardigheden toepassen die bijdragen tot:
|
X
|
X
|
X
|
3.
|
− het bereiken van verschillende lees-, schrijf-, luister- en kijk-, en spreek-en
gespreksdoelen
|
|
|
|
|
− de bevordering van het eigen taalleerproces
|
|
|
|
|
− het compenseren van eigen tekortschietende taalkennis of communicatieve kennis.
|
|
|
|
|
− kennis van land en samenleving toepassen bij het herkennen van cultuuruitingen
|
|
|
|
MVT/K/4
|
Leesvaardigheid
|
CE
|
CE
|
CE
|
|
De kandidaat kan:
|
X
|
X
|
X
|
4.
|
− aangeven welke relevante informatie een tekst bevat, gegeven een bepaalde informatiebehoefte
|
|
|
|
|
− de hoofdgedachte van een tekst(gedeelte) aangeven
|
|
|
|
|
− de betekenis van belangrijke elementen van een tekst aangeven
|
|
|
|
|
− gegevens uit één of meer teksten met elkaar vergelijken en daaruit conclusies trekken
|
|
|
|
|
− verbanden tussen delen van een tekst aangeven.
|
|
|
|
MVT/K/5
|
Luister- en kijkvaardigheid [1]
|
CE
|
CE
|
CE
|
|
De kandidaat kan:
|
X
|
X
|
X
|
5.
|
− aangeven welke relevante informatie een tekst bevat, gegeven een bepaalde informatiebehoefte
|
|
|
|
|
− de hoofdgedachte van een tekst(gedeelte) aangeven
|
|
|
|
|
− de betekenis van belangrijke elementen van een tekst aangeven
|
|
|
|
|
− anticiperen op het meest waarschijnlijke vervolg van een gesprek.
|
|
|
|
MVT/K/6
|
Gespreksvaardigheid
|
|
|
|
|
De kandidaat kan:
|
X
|
X
|
X
|
6.
|
− adequaat reageren in veel voorkomende sociale contacten, zoals begroeten
|
|
|
|
|
− informatie geven en vragen
|
|
|
|
|
− naar een mening/oordeel vragen en een mening/oordeel geven
|
|
|
|
|
− uitdrukking geven aan en vragen naar (persoonlijke) gevoelens
|
|
|
|
|
− een persoon, object of gebeurtenis, ook uit het verleden en in de toekomst, beschrijven.
|
|
|
|
MVT/K/7
|
Schrijfvaardigheid [2]
|
BB
|
KB
|
GL/TL
|
|
|
CE
|
CE
|
CE
|
|
De kandidaat kan:
|
X
|
X
|
X
|
7.
|
− (persoonlijke) gegevens verstrekken
|
|
|
|
|
− een kort bedankje, groet of goede wensen schriftelijk overbrengen
|
|
|
|
|
− een briefje schrijven om informatie te vragen of te geven, om verzoeken of voorstellen
te doen of daarop te reageren, om gevoelens te uiten en ernaar te vragen
|
|
|
|
|
− op eenvoudig niveau briefconventies gebruiken.
|
|
|
|
MVT/V/1
|
Leesvaardigheid
|
|
|
CE
|
8.
|
De kandidaat kan:
|
|
|
X
|
|
− het gebruik van speciale stijlmiddelen herkennen
|
|
|
|
|
− conclusies trekken met betrekking tot het schrijfdoel, de opvattingen, de gevoelens
van de auteur en tot het beoogde publiek.
|
|
|
|
MVT/V/3
|
Kennis van land en samenleving
|
|
|
CE
|
9.
|
De kandidaat kan kennis van land en samenleving rond bepaalde onderwerpen toepassen
bij het herkennen en interpreteren van cultuuruitingen die specifiek zijn voor het
taalgebied of daarmee in directe relatie staan.
|
|
|
X
|
MVT/V/4
|
Verwerven, verwerken en verstrekken van informatie
|
|
|
|
10.
|
De kandidaat kan zelfstandig informatie verwerven, verwerken en verstrekken in het
kader van het sectorwerkstuk.
|
|
|
X
|
MVT/V/5
|
Vaardigheden in samenhang
|
|
|
CE
|
11.
|
De kandidaat kan de vaardigheden uit het kerndeel in samenhang toepassen.
|
|
|
X
|
[1] Het CvTE kan bepalen dat het centraal examen geen betrekking heeft op MVT/K/5;
deze bepaling kan per leerweg verschillen.
[2] Het CvTE kan bepalen dat het centraal examen geen betrekking heeft op MVT/K/7;
deze bepaling kan per leerweg verschillen.
2.5. Spaanse taal
|
|
BB
|
KB
|
GL/TL
|
MVT/K/1
|
Oriëntatie op leren en werken
|
|
|
|
|
De kandidaat kan zich oriënteren op de eigen loopbaan en het belang van de Moderne
Vreemde Talen in de maatschappij.
|
X
|
X
|
X
|
MVT/K/2
|
Basisvaardigheden
|
|
|
|
|
De kandidaat kan basisvaardigheden toepassen die betrekking hebben op communiceren,
samenwerken en informatie verwerven, verwerken en presenteren.
|
X
|
X
|
X
|
MVT/K/3
|
Leervaardigheden in de Moderne Vreemde Talen
|
CE
|
CE
|
CE
|
|
De kandidaat kan strategische vaardigheden toepassen die bijdragen tot:
het bereiken van verschillende lees-, schrijf-, luister- en kijk-, en spreek-en gespreksdoelen
de bevordering van het eigen taalleerproces
het compenseren van eigen tekortschietende taalkennis of communicatieve kennis.
kennis van land en samenleving toepassen bij het herkennen van cultuuruitingen
|
X
|
X
|
X
|
MVT/K/4
|
Leesvaardigheid
|
CE
|
CE
|
CE
|
|
De kandidaat kan:
aangeven welke relevante informatie een tekst bevat, gegeven een bepaalde informatiebehoefte
de hoofdgedachte van een tekst(gedeelte) aangeven
de betekenis van belangrijke elementen van een tekst aangeven
gegevens uit één of meer teksten met elkaar vergelijken en daaruit conclusies trekken
verbanden tussen delen van een tekst aangeven.
|
X
|
X
|
X
|
MVT/K/5
|
Luister- en kijkvaardigheid ¹
|
CE
|
CE
|
CE
|
|
De kandidaat kan:
aangeven welke relevante informatie een tekst bevat, gegeven een bepaalde informatiebehoefte
de hoofdgedachte van een tekst(gedeelte) aangeven
de betekenis van belangrijke elementen van een tekst aangeven
anticiperen op het meest waarschijnlijke vervolg van een gesprek.
|
X
|
X
|
X
|
MVT/K/6
|
Gespreksvaardigheid
|
|
|
|
|
De kandidaat kan:
adequaat reageren in veel voorkomende sociale contacten, zoals begroeten
informatie geven en vragen
naar een mening/oordeel vragen en een mening/oordeel geven
uitdrukking geven aan en vragen naar (persoonlijke) gevoelens
een persoon, object of gebeurtenis, ook uit het verleden en in de toekomst, beschrijven.
|
X
|
X
|
X
|
MVT/K/7
|
Schrijfvaardigheid ²
|
CE
|
CE
|
CE
|
|
De kandidaat kan:
(persoonlijke) gegevens verstrekken
een kort bedankje, groet of goede wensen schriftelijk overbrengen
een briefje schrijven om informatie te vragen of te geven, om verzoeken of voorstellen
te doen of daarop te reageren, om gevoelens te uiten en ernaar te vragen
op eenvoudig niveau briefconventies gebruiken.
|
X
|
X
|
X
|
MVT/V/1
|
Leesvaardigheid
|
|
|
|
|
De kandidaat kan:
het gebruik van speciale stijlmiddelen herkennen
conclusies trekken met betrekking tot het schrijfdoel, de opvattingen, de gevoelens
van de auteur en tot het beoogde publiek.
|
|
|
X
|
MVT/V/2
|
Schrijfvaardigheid
|
nvt
|
nvt
|
nvt
|
|
–
|
|
|
|
MVT/V/3
|
Kennis van land en samenleving
|
|
|
CE
|
|
De kandidaat kan kennis van land en samenleving rond bepaalde onderwerpen toepassen
bij het herkennen en interpreteren van cultuuruitingen die specifiek zijn voor het
taalgebied of daarmee in directe relatie staan.
|
|
|
X
|
MVT/V/4
|
Verwerven, verwerken en verstrekken van informatie
|
|
|
|
|
De kandidaat kan zelfstandig informatie verwerven, verwerken en verstrekken in het
kader van het sectorwerkstuk.
|
|
|
X
|
MVT/V/5
|
Vaardigheden in samenhang
|
|
|
CE
|
|
De kandidaat kan de vaardigheden uit het kerndeel in samenhang toepassen.
|
|
|
X
|
¹ Het CvE kan bepalen dat het centraal examen geen betrekking heeft op MVT/K/5; deze
bepaling kan per leerweg verschillen.
² Het CvE kan bepalen dat het centraal examen geen betrekking heeft op MVT/K/7; deze
bepaling kan per leerweg verschillen.
2.6. Turkse taal
|
|
BB
|
KB
|
GL/TL
|
MVT/K/1
|
Oriëntatie op leren en werken
|
|
|
|
|
De kandidaat kan zich oriënteren op de eigen loopbaan en het belang van de Moderne
Vreemde Talen in de maatschappij.
|
X
|
X
|
X
|
MVT/K/2
|
Basisvaardigheden
|
|
|
|
|
De kandidaat kan basisvaardigheden toepassen die betrekking hebben op communiceren,
samenwerken en informatie verwerven, verwerken en presenteren.
|
X
|
X
|
X
|
MVT/K/3
|
Leervaardigheden in de Moderne Vreemde Talen
|
CE
|
CE
|
CE
|
|
De kandidaat kan strategische vaardigheden toepassen die bijdragen tot:
het bereiken van verschillende lees-, schrijf-, luister- en kijk-, en spreek-en gespreksdoelen
de bevordering van het eigen taalleerproces
het compenseren van eigen tekortschietende taalkennis of communicatieve kennis.
kennis van land en samenleving toepassen bij het herkennen van cultuuruitingen
|
X
|
X
|
X
|
MVT/K/4
|
Leesvaardigheid
|
CE
|
CE
|
CE
|
|
De kandidaat kan:
aangeven welke relevante informatie een tekst bevat, gegeven een bepaalde informatiebehoefte
de hoofdgedachte van een tekst(gedeelte) aangeven
de betekenis van belangrijke elementen van een tekst aangeven
gegevens uit één of meer teksten met elkaar vergelijken en daaruit conclusies trekken
verbanden tussen delen van een tekst aangeven.
|
X
|
X
|
X
|
MVT/K/5
|
Luister- en kijkvaardigheid ¹
|
CE
|
CE
|
CE
|
|
De kandidaat kan:
aangeven welke relevante informatie een tekst bevat, gegeven een bepaalde informatiebehoefte
de hoofdgedachte van een tekst(gedeelte) aangeven
de betekenis van belangrijke elementen van een tekst aangeven
anticiperen op het meest waarschijnlijke vervolg van een gesprek.
|
X
|
X
|
X
|
MVT/K/6
|
Gespreksvaardigheid
|
|
|
|
|
De kandidaat kan:
adequaat reageren in veel voorkomende sociale contacten, zoals begroeten
informatie geven en vragen
naar een mening/oordeel vragen en een mening/oordeel geven
uitdrukking geven aan en vragen naar (persoonlijke) gevoelens
een persoon, object of gebeurtenis, ook uit het verleden en in de toekomst, beschrijven.
|
X
|
X
|
X
|
MVT/K/7
|
Schrijfvaardigheid ²
|
CE
|
CE
|
CE
|
|
De kandidaat kan:
(persoonlijke) gegevens verstrekken
een kort bedankje, groet of goede wensen schriftelijk overbrengen
een briefje schrijven om informatie te vragen of te geven, om verzoeken of voorstellen
te doen of daarop te reageren, om gevoelens te uiten en ernaar te vragen
op eenvoudig niveau briefconventies gebruiken.
|
X
|
X
|
X
|
MVT/V/1
|
Leesvaardigheid
|
|
|
|
|
De kandidaat kan:
het gebruik van speciale stijlmiddelen herkennen
conclusies trekken met betrekking tot het schrijfdoel, de opvattingen, de gevoelens
van de auteur en tot het beoogde publiek.
|
|
|
X
|
MVT/V/2
|
Schrijfvaardigheid
|
nvt
|
nvt
|
nvt
|
|
–
|
|
|
|
MVT/V/3
|
Kennis van land en samenleving
|
|
|
CE
|
|
De kandidaat kan kennis van land en samenleving rond bepaalde onderwerpen toepassen
bij het herkennen en interpreteren van cultuuruitingen die specifiek zijn voor het
taalgebied of daarmee in directe relatie staan.
|
|
|
X
|
MVT/V/4
|
Verwerven, verwerken en verstrekken van informatie
|
|
|
|
|
De kandidaat kan zelfstandig informatie verwerven, verwerken en verstrekken in het
kader van het sectorwerkstuk.
|
|
|
X
|
MVT/V/5
|
Vaardigheden in samenhang
|
|
|
CE
|
|
De kandidaat kan de vaardigheden uit het kerndeel in samenhang toepassen.
|
|
|
X
|
¹ Het CvE kan bepalen dat het centraal examen geen betrekking heeft op MVT/K/5; deze
bepaling kan per leerweg verschillen
² Het CvE kan bepalen dat het centraal examen geen betrekking heeft op MVT/K/7; deze
bepaling kan per leerweg verschillen.
2.7. Arabische taal
|
|
BB
|
KB
|
GL/TL
|
MVT/K/1
|
Oriëntatie op leren en werken
|
|
|
|
|
De kandidaat kan zich oriënteren op de eigen loopbaan en het belang van de Moderne
Vreemde Talen in de maatschappij.
|
X
|
X
|
X
|
MVT/K/2
|
Basisvaardigheden
|
|
|
|
|
De kandidaat kan basisvaardigheden toepassen die betrekking hebben op communiceren,
samenwerken en informatie verwerven, verwerken en presenteren.
|
X
|
X
|
X
|
MVT/K/3
|
Leervaardigheden in de Moderne Vreemde Talen
|
CE
|
CE
|
CE
|
|
De kandidaat kan strategische vaardigheden toepassen die bijdragen tot:
het bereiken van verschillende lees-, schrijf-, luister- en kijk-, en spreek-en gespreksdoelen
de bevordering van het eigen taalleerproces
het compenseren van eigen tekortschietende taalkennis of communicatieve kennis.
kennis van land en samenleving toepassen bij het herkennen van cultuuruitingen
|
X
|
X
|
X
|
MVT/K/4
|
Leesvaardigheid
|
CE
|
CE
|
CE
|
|
De kandidaat kan:
aangeven welke relevante informatie een tekst bevat, gegeven een bepaalde informatiebehoefte
de hoofdgedachte van een tekst(gedeelte) aangeven
de betekenis van belangrijke elementen van een tekst aangeven
gegevens uit één of meer teksten met elkaar vergelijken en daaruit conclusies trekken
verbanden tussen delen van een tekst aangeven.
|
X
|
X
|
X
|
MVT/K/5
|
Luister- en kijkvaardigheid ¹
|
CE
|
CE
|
CE
|
|
De kandidaat kan:
aangeven welke relevante informatie een tekst bevat, gegeven een bepaalde informatiebehoefte
de hoofdgedachte van een tekst(gedeelte) aangeven
de betekenis van belangrijke elementen van een tekst aangeven
anticiperen op het meest waarschijnlijke vervolg van een gesprek.
|
X
|
X
|
X
|
MVT/K/6
|
Gespreksvaardigheid
|
|
|
|
|
De kandidaat kan:
adequaat reageren in veel voorkomende sociale contacten, zoals begroeten
informatie geven en vragen
naar een mening/oordeel vragen en een mening/oordeel geven
uitdrukking geven aan en vragen naar (persoonlijke) gevoelens
een persoon, object of gebeurtenis, ook uit het verleden en in de toekomst, beschrijven.
|
X
|
X
|
X
|
MVT/K/7
|
Schrijfvaardigheid
|
nvt
|
nvt
|
nvt
|
|
–
|
|
|
|
MVT/V/1
|
Leesvaardigheid
|
|
|
|
|
De kandidaat kan:
het gebruik van speciale stijlmiddelen herkennen
conclusies trekken met betrekking tot het schrijfdoel, de opvattingen, de gevoelens
van de auteur en tot het beoogde publiek.
|
|
|
X
|
MVT/V/2
|
Schrijfvaardigheid
|
nvt
|
nvt
|
nvt
|
|
–
|
|
|
|
MVT/V/3
|
Kennis van land en samenleving
|
|
|
CE
|
|
De kandidaat kan kennis van land en samenleving rond bepaalde onderwerpen toepassen
bij het herkennen en interpreteren van cultuuruitingen die specifiek zijn voor het
taalgebied of daarmee in directe relatie staan.
|
|
|
X
|
MVT/V/4
|
Verwerven, verwerken en verstrekken van informatie
|
|
|
|
|
De kandidaat kan zelfstandig informatie verwerven, verwerken en verstrekken in het
kader van het sectorwerkstuk.
|
|
|
X
|
MVT/V/5
|
Vaardigheden in samenhang
|
|
|
CE
|
|
De kandidaat kan de vaardigheden uit het kerndeel in samenhang toepassen.
|
|
|
X
|
¹ Het CvE kan bepalen dat het centraal examen geen betrekking heeft op MVT/K/5; deze
bepaling kan per leerweg verschillen
2.8. Friese taal en cultuur
|
|
BB
|
KB
|
GL/TL
|
FR/K/1
|
Oriëntatie op leren en werken
|
|
|
|
|
De kandidaat kan zich oriënteren op de eigen loopbaan en het belang van Fries in cultuur
en maatschappij.
|
X
|
X
|
X
|
FR/K/2
|
Basisvaardigheden
|
|
|
|
|
De kandidaat kan basisvaardigheden toepassen die betrekking hebben op communiceren,
samenwerken, en informatie verwerven, verwerken en presenteren.
|
X
|
X
|
X
|
FR/K/3
|
Leervaardigheden in het vak Fries
|
|
|
CE
|
|
De kandidaat kan strategische vaardigheden toepassen die bijdragen tot:
het bereiken van verschillende lees-, schrijf-, luister- en kijk-, en spreek- en gespreksdoelen
de bevordering van het eigen taalleerproces
het compenseren van eigen tekortschietende taalkennis of communicatieve kennis.
|
X
|
X
|
X
|
FR/K/4
|
Luister- en kijkvaardigheid
|
|
|
|
|
De kandidaat kan:
luister- en kijkstrategieën hanteren
compenserende strategieën kiezen en hanteren
het doel van de makers van een programma aangeven
de belangrijkste elementen van een programma weergeven
een oordeel geven over een programma en dit toelichten
een instructie uitvoeren.
|
X
|
|
|
|
De kandidaat kan:
luister- en kijkstrategieën hanteren
compenserende strategieën kiezen en hanteren
het doel van de makers van een programma aangeven
de belangrijkste elementen van een programma weergeven
een oordeel geven over een programma en dit toelichten
een instructie uitvoeren
de waarde en betrouwbaarheid aangeven van de informatie die door de massamedia verspreid
wordt.
|
|
X
|
X
|
FR/K/5
|
Spreek- en gespreksvaardigheid
|
|
|
|
|
De kandidaat kan:
relevante informatie verzamelen en verwerken ten behoeve van de spreek- en gesprekssituatie
strategieën hanteren ten behoeve van de spreek- en gesprekssituatie
compenserende strategieën kiezen en hanteren
het spreek-/luisterdoel in de situatie tot uitdrukking brengen
het spreek-/luisterdoel en taalgebruik richten op verschillende soorten publiek
het spreekdoel van anderen herkennen en de reacties van anderen inschatten
in spreek- en gesprekssituaties in Friesland voorkomende taalvarianten herkennen en
daar adequaat op inspelen.
|
X
|
X
|
X
|
FR/K/6
|
Leesvaardigheid
|
|
|
CE
|
|
De kandidaat kan:
leesstrategieën hanteren
compenserende strategieën kiezen en hanteren
functie van beeld en opmaak in een tekst herkennen
het schrijfdoel van de auteur aangeven
een tekst indelen in betekenisvolle eenheden en de relaties tussen die eenheden benoemen
het hoofdonderwerp en de hoofdgedachte van een tekst aangeven
een oordeel geven over de tekst en dit oordeel toelichten.
|
X
|
|
|
|
De kandidaat kan:
leesstrategieën hanteren
compenserende strategieën kiezen en hanteren
functie van beeld en opmaak in een tekst herkennen
het schrijfdoel van de auteur aangeven en de talige middelen die hij hanteert om dit
doel te bereiken
een tekst indelen in betekenisvolle eenheden en de relaties tussen die eenheden benoemen
het hoofdonderwerp en de hoofdgedachte van een tekst aangeven en een samenvatting
geven
een oordeel geven over de tekst en dit oordeel toelichten.
|
|
X
|
X
|
FR/K/7
|
Schrijfvaardigheid
|
|
|
|
|
De kandidaat kan:
relevante informatie verzamelen en verwerken ten behoeve van het schrijven
schrijfstrategieën hanteren
compenserende strategieën kiezen en hanteren
het schrijfdoel in teksten tot uitdrukking brengen
het schrijfdoel en taalgebruik richten op verschillende soorten lezerspubliek
conventies hanteren met betrekking tot schriftelijk taalgebruik
elektronische hulpmiddelen gebruiken bij het schrijven
concepten van de tekst herschrijven op basis van geleverd commentaar.
|
X
|
X
|
X
|
FR/K/8
|
Fictie
|
|
|
|
|
De kandidaat kan:
verschillende soorten fictiewerken herkennen
de situatie en het denken en handelen van de personages in het fictiewerk beschrijven
de relatie tussen het fictiewerk en de werkelijkheid toelichten
een persoonlijke reactie geven op een fictiewerk en deze toelichten met voorbeelden
uit het werk.
|
X
|
|
|
|
De kandidaat kan:
verschillende soorten fictiewerken herkennen
de situatie en het denken en handelen van de personages in het fictiewerk beschrijven
de relatie tussen het fictiewerk en de werkelijkheid toelichten
kenmerken van fictie in het fictiewerk aanwijzen
relevante achtergrondinformatie verzamelen en selecteren
een persoonlijke reactie geven op een fictiewerk en deze toelichten met voorbeelden
uit het werk.
|
|
X
|
X
|
FR/V/1
|
Verwerven, verwerken en verstrekken van informatie
|
|
|
|
|
De kandidaat kan zelfstandig informatie verwerven, verwerken en verstrekken in het
kader van het sectorwerkstuk.
|
|
|
X
|
FR/V/2
|
Vaardigheden in samenhang
|
|
|
|
|
De kandidaat kan de vaardigheden uit het kerndeel in samenhang toepassen.
|
|
|
X
|
2.8. Fryske taal en kultuer
|
|
BB
|
KB
|
ML/TL
|
FR/K/1
|
Oriïntaasje op learen en wurkjen
|
|
|
|
|
De kandidaat kin him oriïntearje op de eigen karriêre en it belang fan Frysk yn kultuer
en maatskippij.
|
X
|
X
|
X
|
FR/K/2
|
Basisfeardichheden
|
|
|
|
|
De kandidaat kin basisfeardichheden tapasse dy’t slaan op kommunisearje, gearwurkje
en ynformaasje ynwinne, ferwurkje en presintearje.
|
X
|
X
|
X
|
FR/K/3
|
Learfeardichheden yn it fak Frysk
|
|
|
SE
|
|
De kandidaat kin strategyske feardichheden tapasse dy’t bydrage ta:
it slagjen fan ferskillende lês-, skriuw-, hark- en sjoch-, en praat- en peteardoelen
fuortsterking fan it eigen taallearproses
it kompensearjen fan eigen net tarikkende taalkennis of kommunikative kennis.
|
X
|
X
|
X
|
FR/K/4
|
Hark- en sjochfeardichheid
|
|
|
|
|
De kandidaat kin:
hark- en sjochstrategyen hantearje
kompensearjende strategyen kieze en hantearje
it doel fan de programmamakkers oantsjutte
de wichtichste eleminten fan in programma werjaan
in oardiel oer in programma jaan en dat taljochtsje
in ynstruksje útfiere.
|
X
|
|
|
|
De kandidaat kin:
hark- en sjochstrategyen hantearje
kompensearjende strategyen kieze en hantearje
it doel fan programmamakkers oantsjutte
de wichtichste eleminten fan in programma werjaan
in oardiel oer in programma jaan en dat taljochtsje
in ynstruksje útfiere
it belang en de betrouberens fan de ynformaasje oantsjutte dy’t troch de massamedia
ferspried wurdt.
|
|
X
|
X
|
FR/K/5
|
Sprek- en praatfeardicheid
|
|
|
|
|
De kandidaat kin:
relevante ynformaasje sammelje en ferwurkje foar de sprek- en praatsituaasje
strategyen hantearje foar de sprek- en praatsituaasje
kompensearjende strategyen kieze en hantearje
it praat-/harkdoel yn de situaasje ta útdrukking bringe
it praat-/harkdoel en taalgebrûk rjochtsje op ferskillende soarten publyk
it praatdoel fan oaren werkenne en de reaksjes fan oaren taksearje
yn sprek- en praatsituaasjes de yn Fryslân foarkommende taalfarianten werkenne en
dêr adekwaat op ynspylje.
|
X
|
X
|
X
|
FR/K/6
|
Lêsfeardichheid
|
|
|
SE
|
|
De kandidaat kin:
lêsstrategyen hantearje
kompensearjende strategyen kieze en hantearje
funksje fan byld en opmaak yn in werkenne
it skriuwdoel fan de auteur oantsjutte
in tekst yndiele yn betsjuttingsfolle ienheden en de relaasjes tusken dizze ienheden
beneame
it haadûnderwerp en de haadgedachte fan in tekst oantsjutte
in oardiel jaan oer de tekst en dat oardiel taljochtsje.
|
X
|
|
|
|
De kandidaat kin:
lêsstrategyen hantearje
kompensearjende strategyen kieze en hantearje
funksje fan byld en opmaak yn in tekst werkenne
it skriuwdoel fan de auteur oantsjutte en de talige middels dy’t er hantearret om
ta dat doel te kommen
in tekst yndiele yn betsjuttingsfolle ienheden en de relaasjes tusken dizze ienheden
beneame
it haadûnderwerp en de haadgedachte fan in tekst oantsjutte en in gearfetting jaan
in oardiel oer de tekst jaan en dat oardiel taljochtsje.
|
|
X
|
X
|
FR/K/7
|
Skriuwfeardichheid
|
|
|
SE
|
|
De kandidaat kin:
relevante ynformaasje sammelje en ferwurkje foar it skriuwen
skriuwstrategyen hantearje
kompensearjende strategyen kieze en hantearje
it skriuwdoel yn teksten ta útdrukking bringe
it skriuwdoel en taalgebrûk rjochtsje op ferskillende soarten lêzerspublyk
konvinsjes hantearje oangeande it skriftlik taalgebrûk
elektroanyske helpmiddels brûke by it skriuwen
konsepten fan de tekst op ‘e nij skriuwe op basis fan levere kommentaar.
|
X
|
X
|
X
|
FR/K/8
|
Fiksje
|
|
|
|
|
De kandidaat kin:
ferskillende soarten fiksjewurken werkenne
de situaasje en it tinken en handeljen fan de personaazjes yn it fiksjewurk beskriuwe
de relaasje tusken it fiksjewurk en de werklikheid taljochtsje
in persoanlike reaksje jaan op in fiksjewurk en dy taljochtsje mei foarbylden út it
wurk.
|
X
|
|
|
|
De kandidaat kin:
ferskillende soarten fiksjewurken werkenne
de situaasje en it tinken en handeljen fan de personaazjes yn it fiksjewurk beskriuwe
de relaasje tusken it fiksjewurk en de werklikheid taljochtsje
kenmerken fan fiksje yn it fiksjewurk oanwize
relevante achtergrûnynformaasje sammelje en selektearje
in persoanlike reaksje jaan op in fiksjewurk en dy taljochtsje mei foarbylden út it
wurk.
|
|
X
|
X
|
FR/F/1
|
Ynwinne, ferwurkje en jaan fan ynformaasje
|
|
|
|
|
De kandidaat kin selsstannich ynformaasje ynwinne, ferwurkje en jaan yn it kader fan
it sektorwurkstik.
|
|
|
X
|
FR/F/2
|
Feardichheden yn gearhing
|
|
|
|
|
De kandidaat kin de feardichheden út it kearndiel yn gearhing tapasse.
|
|
|
X
|
2.9. maatschappijleer
|
|
BB
|
KB
|
GL/TL
|
ML1/K/1
|
Oriëntatie op leren en werken
|
|
|
|
|
De kandidaat kan zich oriënteren op de eigen loopbaan en het belang van maatschappijleer
in de maatschappij.
|
X
|
X
|
X
|
ML1/K/2
|
Basisvaardigheden
|
|
|
|
|
De kandidaat kan basisvaardigheden toepassen die betrekking hebben op communiceren,
samenwerken en informatie verwerven en verwerken.
|
X
|
X
|
X
|
ML1/K/3
|
Leervaardigheden in het vak maatschappijleer
|
|
|
|
|
De kandidaat kan met betrekking tot een maatschappelijk vraagstuk:
principes en procedures van de benaderingswijze van het vak maatschappijleer toepassen
een standpunt innemen en hier argumenten voor geven.
|
X
|
X
|
X
|
ML1/K/4
|
Cultuur en socialisatie
|
|
|
|
|
De kandidaat kan:
beschrijven hoe een mens zich ontwikkelt tot lid van de samenleving
uitleggen dat mensen bij een subcultuur (willen) horen en dat elke subcultuur invloed
heeft op het gedrag
de rol van onderwijs beschrijven in de ontwikkeling van een mens als lid van de samenleving.
|
X
|
|
|
|
De kandidaat kan:
beschrijven hoe een mens zich ontwikkelt tot lid van de samenleving en de invloed
van het socialisatieproces herkennen en beschrijven
uitleggen dat mensen bij een subcultuur (willen) horen en dat elke subcultuur invloed
heeft op het gedrag en socialisatieproces
de rol van onderwijs (als socialiserende instantie) beschrijven in de ontwikkeling
van een mens als lid van de samenleving.
|
|
X
|
X
|
ML1/K/5
|
Sociale verschillen
|
|
|
|
|
De kandidaat kan:
met voorbeelden beschrijven wat sociale verschillen zijn en hoe die veroorzaakt worden,
en beschrijven hoe de plaats van een mens op de maatschappelijke ladder kan veranderen
voorbeelden geven van belangen van mensen in een bepaalde maatschappelijke positie
en van conflicten die daarmee samenhangen
maatregelen van de overheid ten aanzien van sociale ongelijkheid noemen.
|
X
|
|
|
|
De kandidaat kan:
met voorbeelden beschrijven wat sociale verschillen zijn en hoe die veroorzaakt worden,
en beschrijven/uitleggen hoe de plaats van een mens op de maatschappelijke ladder
kan veranderen (sociale mobiliteit)
beschrijven en uitleggen dat mensen vanuit hun maatschappelijke posities belangen
hebben en hoe daardoor conflicten kunnen ontstaan
overheidsbeleid ten aanzien van sociale ongelijkheid beschrijven en verklaren.
|
|
X
|
X
|
ML1/K/6
|
Macht en zeggenschap
|
|
|
|
|
De kandidaat kan:
vormen van macht herkennen
beschrijven hoe regels het samenleven van mensen mogelijk maken
beschrijven welke mogelijkheden burgers hebben om invloed uit te oefenen op de politiek,
en kenmerken van een parlementaire democratie noemen.
|
X
|
|
|
|
De kandidaat kan:
vormen van macht en machtsmiddelen herkennen, beschrijven en verklaren
beschrijven en uitleggen hoe regels het samenleven van mensen mogelijk maken
beschrijven en uitleggen welke mogelijkheden burgers hebben om invloed uit te oefenen
op de politiek, en kenmerken van een parlementaire democratie noemen, herkennen en
toelichten.
|
|
X
|
X
|
ML1/K/7
|
Beeldvorming en stereotypering
|
|
|
|
|
De kandidaat kan:
beschrijven hoe mensen bij het vormen van hun meningen beïnvloed worden door selectie
van informatie
uitingen van vooroordelen en beeldvorming ten aanzien van mannen en vrouwen in de
samenleving herkennen en benoemen
voorbeelden noemen van vooroordelen en discriminatie, beschrijven hoe deze ontstaan
en aangeven wat er tegen te doen is
van een bepaald sociaal probleem beschrijven hoe de beeldvorming erover tot stand
komt/gekomen is.
|
X
|
|
|
|
De kandidaat kan:
aangeven dat selectieve waarneming een rol speelt in het proces van beeld- en meningsvorming
uitingen van vooroordelen en beeldvorming ten aanzien van mannen en vrouwen in de
samenleving herkennen en benoemen
beschrijven hoe men uitingen van vooroordelen en discriminatie tegemoet kan treden
vanuit het beginsel van gelijkwaardigheid en respect
van een bepaald sociaal probleem beschrijven hoe de beeldvorming erover tot stand
komt/gekomen is.
|
|
X
|
X
|
2.10. maatschappijkunde
|
|
BB
|
KB
|
GL/TL
|
ML2/K/1
|
Oriëntatie op leren en werken
|
|
|
|
|
De kandidaat kan zich oriënteren op de eigen loopbaan en het belang van maatschappijkunde
verwoorden.
|
X
|
X
|
X
|
ML2/K/2
|
Basisvaardigheden
|
|
|
|
|
De kandidaat kan basisvaardigheden toepassen die betrekking hebben op communiceren,
samenwerken en informatie verwerven en verwerken.
|
X
|
X
|
X
|
ML2/K/3
|
Leervaardigheden in het vak maatschappijkunde
|
CE
|
CE
|
CE
|
|
De kandidaat kan strategische vaardigheden toepassen die bijdragen tot:
informatie verwerven en daarbij gebruik maken van verschillende informatiebronnen
zelf verzamelde of aangereikte informatie over maatschappelijke verschijnselen/vraagstukken
verwerken en interpreteren op basis van vakinhoudelijke kennis
de principes en procedures van de benaderingswijze van het vak maatschappijkunde herkennen
in een tekst over een maatschappelijk vraagstuk of verschijnsel
een standpunt innemen met betrekking tot een concreet maatschappelijk vraagstuk en
hier argumenten voor geven.
|
X
|
|
|
|
De kandidaat kan strategische vaardigheden toepassen die bijdragen tot:
ten aanzien van maatschappelijke vraagstukken verschillende typen vragen herkennen
en zo zelfstandig mogelijk formuleren
bij gegeven of zelf geformuleerde vragen informatie verwerven en daarbij gebruik maken
van verschillende informatiebronnen
aangereikte informatie over maatschappelijke verschijnselen/vraagstukken verwerken
en interpreteren op basis van vakinhoudelijke kennis
de principes en procedures die horen bij de benaderingswijze van het vak maatschappijkunde
herkennen in informatiebronnen over een maatschappelijk vraagstuk, of toepassen op
een maatschappelijk vraagstuk
een standpunt innemen met betrekking tot een concreet maatschappelijk vraagstuk en
hier argumenten voor geven.
|
|
X
|
X
|
ML2/K/4
|
Politiek en beleid
|
CE
|
CE
|
CE
|
|
De kandidaat kan:
Nederland typeren als een parlementaire democratie in een rechtsstaat
uitleggen op welke wijze overheidsbeleid tot stand komt, de invloed van de Europese
Unie daarin herkennen en noemen/herkennen hoe Europese besluiten tot stand komen
mogelijkheden beschrijven die individuele burgers en belangen- of pressiegroepen hebben
om de politieke besluitvorming te beïnvloeden
van politieke partijen en stromingen standpunten en de uitgangspunten noemen en herkennen.
|
X
|
|
|
|
De kandidaat kan:
Nederland typeren als een parlementaire democratie in een rechtsstaat en als een constitutionele
monarchie
uitleggen op welke wijze overheidsbeleid tot stand komt, de invloed van de Europese
Unie daarin aangeven/herkennen, en noemen/herkennen hoe Europese besluiten tot stand
komen
mogelijkheden beschrijven die individuele burgers en belangen- of pressiegroepen hebben
om de politieke besluitvorming te beïnvloeden
van politieke partijen en stromingen standpunten en de uitgangspunten herkennen, noemen
en verklaren.
|
|
X
|
X
|
ML2/K/5
|
Mens en werk
|
|
|
|
|
De kandidaat kan:
functies en maatschappelijke waardering van arbeid herkennen
de rol van de overheid ten aanzien van arbeid en de kenmerken van de verzorgingsstaat
herkennen
herkennen wat de invloed is van arbeidsverdeling op de sociale ongelijkheid
op het gebied van arbeid verschillende belangen en belangenorganisaties herkennen
en aangeven welke middelen er zijn om voor belangen op te komen in overleg- en conflictsituaties
oorzaken en gevolgen van veranderingen op de arbeidsmarkt noemen.
|
X
|
|
|
|
De kandidaat kan:
de functies en maatschappelijke waardering van arbeid herkennen en beschrijven, en
factoren noemen die van invloed zijn op de cultuur van een bedrijf
de rol van de overheid ten aanzien van arbeid en de problematiek van de verzorgingsstaat
herkennen en beschrijven
uitleggen welke invloed maatschappelijke arbeidsverdeling heeft op de sociale ongelijkheid
in de samenleving
een beschrijving geven van de arbeidsverhoudingen in Nederland
oorzaken en gevolgen van veranderingen op de arbeidsmarkt noemen en verklaren.
|
|
X
|
X
|
ML2/K/6
|
De multiculturele samenleving
|
|
|
|
|
De kandidaat kan:
Nederland als multiculturele samenleving typeren en het overheidsbeleid ten aanzien
hiervan herkennen en beschrijven
de sociaal-economische positie van allochtone groepen beschrijven
aangeven hoe met uitingen van vooroordelen en discriminatie kan worden omgegaan vanuit
het beginsel van gelijkwaardigheid en respect.
|
X
|
|
|
|
De kandidaat kan:
de culturele differentiatie in Nederland beschrijven en ontwikkelingen daarin noemen,
alsmede het overheidsbeleid en visies ten aanzien van de multiculturele samenleving
beschrijven
de sociaal-economische positie van allochtone groepen beschrijven en verklaren
aangeven hoe met uitingen van vooroordelen en discriminatie kan worden omgegaan vanuit
het beginsel van gelijkwaardigheid en respect.
|
|
X
|
X
|
ML2/K/7
|
Massamedia
|
|
|
|
|
De kandidaat kan:
de betekenis van massamedia voor de samenleving herkennen
factoren en ontwikkelingen herkennen en noemen als het gaat om de inhoud en programmering
van massamedia, en nieuwsvoorziening kritisch beoordelen
in voorbeelden de rol herkennen die media kunnen vervullen bij beeldvorming (waaronder
vooroordelen en stereotypen), en bij de overdracht van waarden en normen
informatie vergelijken van verschillende media en verschillen daarin herkennen.
|
X
|
|
|
|
De kandidaat kan:
de betekenis van massamedia voor de samenleving herkennen en beschrijven
factoren en ontwikkelingen herkennen en noemen als het gaat om de inhoud en programmering
van massamedia, en nieuwsvoorziening kritisch beoordelen
benoemen wat de rol van de media is bij beeldvorming en aangeven hoe er sprake is
van beïnvloeding door massamedia
informatie vergelijken van verschillende media en verschillen daarin verklaren.
|
|
X
|
X
|
ML2/K/8
|
Criminaliteit en rechtsstaat
|
CE
|
CE
|
CE
|
|
De kandidaat kan:
de aard, ontwikkeling en omvang van criminaliteit als maatschappelijk probleem herkennen
en beschrijven
kenmerken van de rechtsstaat herkennen in het straf- en procesrecht, en de doelen
van straffen en maatregelen onderscheiden
oorzaken van criminaliteit herkennen
de rol van overheidsorganen ter bestrijding van criminaliteit aangeven en verschillende
beleidsmaatregelen onderscheiden
de doelen van straffen en maatregelen onderscheiden.
|
X
|
|
|
|
De kandidaat kan:
de aard, ontwikkeling en omvang van criminaliteit als maatschappelijk probleem herkennen
en beschrijven
principes van de rechtsstaat herkennen in het straf- en procesrecht
oorzaken van criminaliteit herkennen en beschrijven
de rol van overheidsorganen ter bestrijding van criminaliteit aangeven, verschillende
beleidsmaatregelen en kenmerkende visies van politieke stromingen onderscheiden, en
effectiviteit en wenselijkheid van beleidsmaatregelen beoordelen
de doelen van straffen en maatregelen onderscheiden.
|
|
X
|
X
|
ML2/V/1
|
Analyse maatschappelijk vraagstuk
|
|
|
CE
|
|
De kandidaat kan een maatschappelijk vraagstuk gerelateerd aan de exameneenheden analyseren
door verbanden tussen de thema’s uit de eindtermen te leggen en door de benaderingswijze
van maatschappijkunde erop toe te passen.
|
|
|
X
|
ML2/V/2
|
Verwerven, verwerken en verstrekken van informatie
|
|
|
|
|
De kandidaat kan zelfstandig informatie verwerven, verwerken en verstrekken in het
kader van het sectorwerkstuk.
|
|
|
X
|
ML2/V/3
|
Vaardigheden in samenhang
|
|
|
CE
|
|
De kandidaat kan de vaardigheden uit het kerndeel in samenhang toepassen.
|
|
|
X
|
2.11. kunstvakken inclusief ckv
|
|
BB
|
KB
|
GL/TL
|
KV/K/1
|
Oriëntatie op leren en werken
|
|
|
|
|
De kandidaat kan zich oriënteren op de eigen loopbaan en het belang van kunst en cultuur
in de maatschappij.
|
x
|
x
|
x
|
KV/K/2
|
Basisvaardigheden
|
|
|
|
|
De kandidaat kan basisvaardigheden toepassen die betrekking hebben op communiceren,
samenwerking en informatie verwerven en verwerken.
|
x
|
x
|
x
|
KV/K/3
|
Culturele en kunstzinnige vorming en verdieping
|
|
|
|
|
De kandidaat kan zich een beeld vormen van het culturele en kunstzinnige veld door
te kiezen voor en actief deel te nemen aan ten minste 4 culturele en kunstzinnige
activiteiten die gerelateerd zijn aan verschillende kunstvakken (zoals bijvoorbeeld
beeldende vorming, muziek, dans en drama).
Ten minste één kunstzinnige activiteit resulteert in de productie en presentatie van
eigen werk.
|
x
|
x
|
x
|
KV/K/4
|
Reflectie en kunstdossier
|
|
|
|
|
De kandidaat kan zijn culturele en kunstzinnige ontwikkeling inzichtelijk maken in
een kunstdossier, waarvan de vorm door de school en de leerling tezamen bepaald wordt.
Hij kan daarmee verslag doen van alle activiteiten die zijn ondernomen en hierop reflecteren.
|
x
|
x
|
x
|
2.12. lichamelijke opvoeding 1
|
|
BB
|
KB
|
GL/TL
|
LO1/K/1
|
Oriëntatie op leren en werken
|
|
|
|
|
De kandidaat kan het belang van bewegen en sport binnen de eigen loopbaan en in de
maatschappij verwoorden.
|
X
|
X
|
X
|
LO1/K/2
|
Basisvaardigheden
|
|
|
|
|
De kandidaat kan in bewegingssituaties basisvaardigheden toepassen die betrekking
hebben op communiceren, zelfstandig (samen)werken en informatie verwerven en verwerken.
|
X
|
X
|
X
|
LO1/K/3
|
Leervaardigheden in het vak lichamelijke opvoeding
|
|
|
|
|
De kandidaat ontwikkelt zich ten aanzien van een aantal vaardigheden in bewegen en
sport die bijdragen tot de ontwikkeling van de eigen leerkansen, zoals:
Kunnen omgaan met regels en een bijdrage leveren aan een sportief verloop en aan de
veiligheid van zichzelf en anderen
Eenvoudige regeltaken uitvoeren om samen bewegingssituaties op gang te kunnen brengen
en houden
In bewegingssituaties kunnen omgaan met elementen als lukken en mislukken en winst
en verlies
Verschillen in prestatieniveau, motieven, interesses, culturele achtergronden en geslacht
hanteren binnen bewegingssituaties
Oriënteren op de eigen sportloopbaan en eigen voorkeuren aangeven ten aanzien van
bewegen en sport
Kritisch reflecteren op opgedane ervaringen in relatie tot eigen wensen, motieven
en mogelijkheden.
|
X
|
X
|
X
|
LO1/K/4
|
Spel
|
|
|
|
|
De kandidaat kan alleen en in samenwerking met anderen de volgende spelen uitvoeren:
Een slag- en loopspel, drie doelspelen, twee terugslagspelen (een vorm van volleybal
en keuze uit minstens één vorm van badminton, tennis of tafeltennis), vormen van tik-
en afgooispelen
en daarbij:
Zich houden aan afgesproken regels, oog hebben voor veiligheid en regelende taken
uitvoeren.
|
X
|
X
|
X
|
LO1/K/5
|
Turnen
|
|
|
|
|
De kandidaat kan alleen en in samenwerking met anderen één of meer van de volgende
turnactiviteiten uitvoeren:
Steun- en vrij springen, herhaald springen, zwaaien, balanceren en acrobatiek
en daarbij:
Adequaat omgaan met risico’s en meehelpen bij regelende taken, waaronder hulpverlenen.
|
X
|
X
|
X
|
LO1/K/6
|
Bewegen op muziek
|
|
|
|
|
De kandidaat kan alleen of samen met anderen één van de volgende vormen van bewegen
op muziek uitvoeren:
Ritme en bewegen, streetdance, jazzdans of conditionele vormen op muziek
en daarbij regelende taken uitvoeren, waaronder een eenvoudige variatie ontwerpen
en uitvoeren.
dan wel:
indien het bevoegd gezag hier op grond van de identiteit voor kiest, een vorm van
bewegen op muziek naar keuze, of een andere bewegingsactiviteit waarbij ritme en tempo
bepalend zijn.
|
X
|
X
|
X
|
LO1/K/7
|
Atletiek
|
|
|
|
7.
|
De kandidaat kan alleen en in samenwerking met anderen vormen van de volgende atletiekactiviteiten
uitvoeren:
Hardlopen, ver- en hoogspringen en één vorm van werpen, stoten of slingeren
en daarbij:
Basiskenmerken van training aangeven, conditieaspecten meten, oog hebben voor veiligheid
en regelende taken uitvoeren.
|
X
|
X
|
X
|
LO1/K/8
|
Zelfverdediging
|
|
|
|
|
De kandidaat kan alleen en in samenwerking met anderen één van de volgende vormen
zelfverdediging uitvoeren:
Stoeispelen (bijvoorbeeld: vormen van judo), trefspelen (bijvoorbeeld: vormen van
boksen, schermen of karate-do)
en daarbij
Veiligheidsregels en (etiquette) regels bij zelfverdediging in acht nemen en regelende
taken uitvoeren.
|
X
|
X
|
X
|
LO1/K/9
|
Actuele bewegingsactiviteiten
|
|
|
|
|
De kandidaat kan alleen en in samenwerking met anderen twee nieuwe, actuele bewegingsactiviteiten
uitvoeren die hij kan kiezen uit een aanbod dat bij voorkeur niet behoort tot één
van de hierboven genoemde activiteitengebieden (bijvoorbeeld water-, winter- of outdoorsporten).
|
X
|
X
|
X
|
2.13. wiskunde
|
|
BB
|
KB
|
GL/TL
|
WI/K/1
|
Oriëntatie op leren en werken
|
|
|
|
|
De kandidaat kan:
zich oriënteren op het belang van wiskunde voor de eigen loopbaan en voor zijn functioneren
in de maatschappij
een relatie leggen tussen wiskundige kennis en vaardigheden en de beroepspraktijk.
|
X
|
X
|
X
|
WI/K/2
|
Basisvaardigheden
|
|
|
|
|
De kandidaat kan basisvaardigheden toepassen die betrekking hebben op communiceren,
samenwerken en informatie verwerven en verwerken.
|
X
|
X
|
X
|
WI/K/3
|
Leervaardigheden in het vak wiskunde
|
CE
|
CE
|
CE
|
|
De kandidaat kan structuren en verbanden opsporen in voor hem herkenbare situaties
en verbindingen leggen met wiskundige begrippen, en daarbij:
wiskundige technieken kiezen en gebruiken om problemen op te lossen, waaronder basisalgoritmen
en standaardmethodes
communiceren door middel van adequaat (wiskundig) taalgebruik
adequate onderzoeks- en redeneerstrategieën toepassen.
|
X
|
X
|
X
|
WI/K/4
|
Algebraïsche verbanden
|
CE
|
CE
|
CE
|
|
De kandidaat kan problemen oplossen waarin verbanden tussen variabelen een rol spelen,
en daarbij:
tabellen, grafieken en woordformules hanteren, in het bijzonder bij lineaire verbanden
geschikte wiskundige modellen gebruiken.
|
X
|
|
|
|
De kandidaat kan problemen oplossen waarin verbanden tussen variabelen een rol spelen,
en daarbij:
tabellen, grafieken en (woord)formules hanteren bij verschillende typen verbanden
geschikte wiskundige modellen gebruiken.
|
|
X
|
|
|
De kandidaat kan problemen oplossen waarin verbanden tussen variabelen een rol spelen,
en daarbij:
tabellen, grafieken en formules hanteren bij verschillende typen verbanden
geschikte wiskundige modellen gebruiken.
|
|
|
X
|
WI/K/5
|
Rekenen, meten en schatten
|
CE
|
CE
|
CE
|
|
De kandidaat kan efficiënt rekenen en cijfermatige gegevens kritisch beoordelen, en
daarbij:
schatten en rekenen met gangbare maten en grootheden
op een verstandige manier de rekenmachine gebruiken.
|
X
|
X
|
X
|
WI/K/6
|
Meetkunde
|
CE
|
CE
|
CE
|
|
De kandidaat kan voorstellingen maken, onderzoeken en interpreteren van objecten en
hun plaats in de ruimte, en daarbij:
redeneren over meetkundige figuren en deze tekenen
afmetingen meten, schatten en berekenen
meetkundige begrippen, instrumenten en apparaten hanteren.
|
X
|
|
|
|
De kandidaat kan voorstellingen maken, onderzoeken en interpreteren van objecten en
hun plaats in de ruimte, en daarbij:
redeneren over meetkundige figuren en deze tekenen
afmetingen meten, schatten en berekenen
meetkundige begrippen en formules, instrumenten en apparaten hanteren.
|
|
X
|
X
|
WI/K/7
|
Informatieverwerking, statistiek
|
|
|
|
|
De kandidaat kan informatie verzamelen, weergeven en analyseren met behulp van grafische
voorstellingen, en daarbij:
statistische representatievormen en een graaf hanteren
op basis van de verwerkte informatie verwachtingen uitspreken en conclusies trekken.
|
X
|
X
|
X
|
WI/K/8
|
Geïntegreerde Wiskundige Activiteiten
|
|
|
|
|
De kandidaat kan problemen in alledaagse situaties vertalen naar wiskundige problemen,
en daarbij:
de hierboven genoemde vaardigheden geïntegreerd gebruiken
conclusies trekken die relevant zijn voor de bewuste probleemsituatie.
|
X
|
X
|
X
|
WI/V/1
|
Aanvullende eisen
|
|
|
CE
|
|
De kandidaat kan:
op de verschillende verbanden toegespitste technieken toepassen
formules en verbanden op een meer formele manier hanteren
complexe rekentechnieken verrichten met behulp van de rekenmachine
complexe meetkundige technieken gebruiken.
|
|
|
X
|
WI/V/2
|
Verrijkingsopdrachten
|
|
|
|
|
De leerling verricht complexe opdrachten, waarbij het proces van het probleemgebied
kiezen, de probleemsituatie identificeren en mathematiseren, het probleem oplossen,
de oplossing terugplaatsen in de oorspronkelijke situatie en reflecteren op het proces
wordt doorlopen.
|
|
|
X
|
WI/V/3
|
Verwerven, verwerken en verstrekken van informatie
|
|
|
|
|
De kandidaat kan zelfstandig informatie verwerven, verwerken en verstrekken in het
kader van het sectorwerkstuk.
|
|
|
X
|
WI/V/4
|
Vaardigheden in samenhang
|
|
|
CE
|
|
De kandidaten kan de vaardigheden uit het kerndeel in samenhang toepassen.
|
|
|
X
|
2.14. natuur- en scheikunde I
|
|
BB
|
KB
|
GL/TL
|
NASK1/K/1
|
Oriëntatie op leren en werken
|
|
|
|
|
De kandidaat kan zich oriënteren op het belang van natuurkunde en natuurkundige technieken
in de eigen beroepsopleiding, in de eigen toekomst en in de maatschappij.
|
X
|
X
|
X
|
NASK1/K/2
|
Basisvaardigheden
|
|
|
|
|
De kandidaat kan basisvaardigheden toepassen die betrekking hebben op communiceren,
samenwerken, experimenteren en informatie verwerven en verwerken
|
X
|
X
|
X
|
NASK1/K/3
|
Leervaardigheden in het vak natuurkunde
|
CE
|
CE
|
CE
|
|
De kandidaat kan:
basisrekenvaardigheden toepassen
natuurkundige grootheden hanteren en met behulp van formules en woordformules daarmee
berekeningen uitvoeren en redeneringen opzetten
natuurkundige apparatuur gebruiken, daarmee experimenten uitvoeren en de resultaten
interpreteren
de computer gebruiken om met meetprogramma’s experimenten uit te voeren en te interpreteren,
om met applets en simulaties onderzoek te doen en om natuurkundige informatie te selecteren
en te verwerken
een onderzoek doen en een ontwerpproces uitvoeren en evalueren, daarbij ook rekening
houdend met de veiligheid.
|
X
|
|
|
|
De kandidaat kan:
rekenvaardigheden toepassen
natuurkundige grootheden hanteren en met behulp van formules daarmee berekeningen
uitvoeren en redeneringen opzetten
natuurkundige apparatuur gebruiken, daarmee experimenten uitvoeren en de resultaten
interpreteren
de computer gebruiken om met meetprogramma’s experimenten uit te voeren en te interpreteren,
om met applets en simulaties onderzoek te doen en om natuurkundige informatie te selecteren
en te verwerken
een onderzoek doen en een ontwerpproces uitvoeren en evalueren, daarbij ook rekening
houdend met de veiligheid.
|
|
X
|
X
|
NASK1/K/4
|
Stoffen en materialen
|
CE
|
CE
|
CE
|
|
De kandidaat kan:
soorten materialen en hun stofeigenschappen herkennen en toepassen
gevaren van stoffen voor de mens en het milieu herkennen en vermijden door veilig
te werken en verantwoord met afvalstoffen om te gaan
chemische processen herkennen.
|
X
|
|
|
|
De kandidaat kan:
soorten materialen en hun stofeigenschappen herkennen en toepassen
gevaren van stoffen en effecten van chemische en natuurkundige processen voor de mens
en het milieu herkennen, en maatregelen nemen om ongewenste effecten hiervan te vermijden
door veilig te werken en verantwoord met afvalstoffen om te gaan
zinken-zweven-drijven toepassen met behulp van dichtheid.
|
|
X
|
X
|
NASK1/K/5
|
Elektrische energie
|
CE
|
CE
|
CE
|
|
De kandidaat kan:
elektrische schakelingen ontwerpen en analyseren en hierover berekeningen uitvoeren
beveiligingen voor elektriciteit verklaren en toepassen en keuzes tussen verschillende
apparaten beargumenteren.
|
X
|
|
|
|
De kandidaat kan:
elektrische schakelingen ontwerpen en analyseren en hierover berekeningen uitvoeren
beveiligingen voor elektriciteit verklaren en toepassen en keuzes tussen verschillende
apparaten beargumenteren
de werking van de dynamo en de transformator beschrijven met begrippen uit het magnetisme.
|
|
X
|
X
|
NASK1/K/6
|
Verbranden en verwarmen
|
|
CE
|
CE
|
|
De kandidaat kan:
het proces van verbranden beschrijven en de verspreiding en isolatie van warmte verklaren
en toepassen
de manieren van opwekking van elektrische energie en de gevolgen ervan beschrijven.
|
X
|
|
|
|
De kandidaat kan:
het proces van verbranden beschrijven en de verspreiding en isolatie van warmte verklaren
en toepassen
de manieren van opwekking van elektrische energie en de gevolgen ervan beschrijven
het omzetten van energie van de ene vorm in de andere vorm beschrijven en hierover
berekeningen uitvoeren.
|
|
X
|
X
|
NASK1/K/7
|
Licht en beeld
|
|
|
|
|
De kandidaat kan:
rechtlijnige lichtstralen, verschillende soorten lichtbundels, schaduwvorming, kleurvorming
en verschillende soorten straling toepassen
verschillende soorten lenzen herkennen en de werking van de vlakke spiegel en de bolle
lens toepassen
beeldvorming bij het menselijk oog en oogafwijkingen toepassen.
|
X
|
X
|
X
|
NASK1/K/8
|
Geluid
|
CE
|
CE
|
CE
|
|
De kandidaat kan de eigenschappen van geluid toepassen en de gevolgen van geluidshinder
en de beperking van geluidshinder toelichten.
|
X
|
|
|
|
De kandidaat kan:
de eigenschappen van geluid toepassen en de gevolgen van geluidshinder en de beperking
van geluidshinder toelichten
geluid vastleggen met oscilloscoop of computer en daaruit de frequentie bepalen
de werking van een luidspreker uitleggen.
|
|
X
|
X
|
NASK1/K/9
|
Kracht en veiligheid
|
CE
|
CE
|
CE
|
|
De kandidaat kan:
de werking van verschillende soorten krachten en de druk van een voorwerp op de ondergrond
beschrijven en in evenwichtsituaties kwalitatief de hefboomwet toepassen
bij een bewegend voorwerp diagrammen interpreteren, krachten samenstellen en de gemiddelde
snelheid berekenen
veiligheidsmaatregelen in het verkeer uitleggen en toepassen.
|
X
|
|
|
|
De kandidaat kan:
de werking van verschillende soorten krachten en de druk van een voorwerp op de ondergrond
berekenen en in evenwichtsituaties kwalitatief de hefboomwet toepassen
bij een bewegend voorwerp diagrammen interpreteren, krachten samenstellen en de gemiddelde
snelheid berekenen
veiligheidsmaatregelen in het verkeer uitleggen en toepassen en verschijnselen van
traagheid verklaren.
|
|
X
|
X
|
NASK1/K/10
|
Bouw van de materie
|
|
|
|
|
De kandidaat kan:
de bouw van stoffen en materialen beschrijven in termen van moleculen en atomen
het gedrag van atomen en moleculen in de verschillende fasen uitleggen.
|
X
|
|
|
|
De kandidaat kan:
de bouw van stoffen en materialen beschrijven in termen van moleculen en atomen
het gedrag van atomen en moleculen in de verschillende fasen uitleggen
de bouw van een atoom beschrijven.
|
|
X
|
X
|
NASK1/K/11
|
Straling en stralingsbescherming
|
|
|
|
|
De kandidaat kan:
bronnen van ioniserende straling noemen
radioactief verval en toepassingen ervan beschrijven
veiligheidsmaatregelen tegen ongewenste effecten van straling en radioactieve stoffen
beschrijven.
|
|
X
|
X
|
NASK1/K/12
|
Het weer
|
|
|
|
|
De kandidaat kan:
het meten van temperatuur en luchtdruk toepassen
het ontstaan van wolken, neerslag en bliksem beschrijven
maatschappelijke aspecten van weersverschijnselen toelichten.
|
|
X
|
X
|
NASK1/V/1
|
Veiligheid in het verkeer
|
|
|
CE
|
|
De kandidaat kan:
berekeningen uitvoeren en redeneringen opzetten in situaties van verkeer en veiligheid
uit bronnen over bewegingen of botsingen gegevens selecteren en verwerken.
|
|
|
X
|
NASK1/V/2
|
Constructies
|
|
|
CE
|
|
De kandidaat kan:
in constructies krachten onderscheiden, ontbinden, samenstellen en berekenen
de plaats van het massamiddelpunt bepalen en berekeningen met de hefboomwet uitvoeren.
|
|
|
X
|
NASK1/V/3
|
Verwerven, verwerken en verstrekken van informatie
|
|
|
|
|
De kandidaat kan zelfstandig informatie verwerven, verwerken en verstrekken in het
kader van het sectorwerkstuk.
|
|
|
X
|
NASK1/V/4
|
Vaardigheden in samenhang
|
|
|
CE
|
|
De kandidaat kan de vaardigheden uit het kerndeel in samenhang toepassen.
|
|
|
X
|
2.15. natuur- en scheikunde II
|
|
GL/TL
|
NASK2/K/1
|
Oriëntatie op leren en werken
|
|
|
De kandidaat kan zich oriënteren op de eigen loopbaan en het belang en de rol aangeven
van natuur- en scheikunde in de maatschappij.
|
X
|
NASK2/K/2
|
Basisvaardigheden
|
|
|
De kandidaat kan basisvaardigheden toepassen die betrekking hebben op communiceren,
samenwerken, experimenteren en informatie verwerven en verwerken.
|
X
|
NASK2/K/3
|
Leervaardigheden in het vak natuur- en scheikunde
|
CE
|
|
De kandidaat beheerst strategische vaardigheden die bijdragen tot:
de ontwikkeling van het eigen leervermogen
het vermogen met vaktaal en vakmethodieken te communiceren en onderzoek te doen
het toepassen van rekenvaardigheden in natuur- en scheikunde.
|
X
|
NASK2/K/4
|
Mens en omgeving: gebruik van stoffen
|
|
|
De kandidaat kan van een aantal (afval)stoffen de gevaren noemen, en veiligheidsmaatregelen
noemen ter voorkoming van persoonlijke schade en milieuschade.
|
X
|
|
De kandidaat kan verschillende methoden voor de productie en distributie van drinkwater
beschrijven.
|
X
|
NASK2/K/5
|
Mens en omgeving: verbranding
|
CE
|
|
De kandidaat kan een aantal verbrandingsverschijnselen beschrijven, verbrandingsvoorwaarden
noemen, en toelichten dat blussen of voorkomen van brand berust op de beïnvloeding
van deze voorwaarden.
|
X
|
|
De kandidaat kan de gevolgen van overvloedig energieverbruik noemen voor gezondheid
en milieu.
|
X
|
|
De kandidaat kan de bewerking van aardolie in raffinaderijen en het gebruik van aardolie
als grondstof voor chemische producten beschrijven.
|
X
|
NASK2/K/6
|
Mens en omgeving: werken bij practicum en in beroepssituaties
|
|
|
De kandidaat kan beschrijven hoe veilig en verantwoord moet worden omgegaan met stoffen
en straling.
|
X
|
NASK2/K/7
|
Water, zuren en basen
|
CE
|
|
De kandidaat kan van leidingwater en van in de natuur voorkomende watersoorten de
samenstelling, functie en toepassing beschrijven.
|
X
|
|
De kandidaat kan:
van een aantal zuren en basen de naam en formule geven
van een aantal zure en basische oplossingen de formules geven van de deeltjes die
daarin voorkomen
de eigenschappen en toepassingen van zure en basische oplossingen noemen.
|
X
|
|
De kandidaat kan de eigenschappen en toepassingen noemen van een aantal indicatoren
en deze toepassen in pH-onderzoek.
|
X
|
NASK2/K/8
|
Reinigingsmiddelen en cosmetica
|
|
|
De kandidaat kan een aantal was-, reinigings- en oplosmiddelen en cosmetische middelen
noemen, en de werking en/of toepassing beschrijven van een aantal van deze middelen.
|
X
|
NASK2/K/9
|
Chemie en industrie
|
|
|
De kandidaat kan eigenschappen en toepassingen van metalen noemen, enkele bereidingsprocessen
van metalen beschrijven, en het verschil tussen edele en andere metalen noemen.
|
X
|
|
De kandidaat kan de vorming van polymeren beschrijven en enkele voordelen van toepassingen
van polymeren noemen.
|
X
|
NASK2/K/10
|
Basischemie voor vervolgopleiding en beroep
|
CE
|
|
De kandidaat kan eigenschappen noemen waaraan stoffen herkend kunnen worden en die
kennis toepassen in practicumsituaties.
|
X
|
|
De kandidaat kan onderzoeken of een stof een zuivere stof is of een mengsel, een aantal
zuivere stoffen en soorten mengsels noemen, en de hoofdbestanddelen van een aantal
mengsels noemen.
|
X
|
|
De kandidaat kan:
een aantal processen uit het dagelijks leven herkennen als een chemische reactie
van een aantal (soorten) reacties toepassingen noemen, de vergelijkingen opstellen
en beschrijvingen geven
berekeningen uitvoeren aan reacties en beschrijven hoe bepaalde factoren de reactiesnelheid
beïnvloeden.
|
X
|
NASK2/K/11
|
Bouw van materie
|
CE
|
|
De kandidaat kan de bouw van stoffen beschrijven, en reacties beschrijven met gebruikmaking
van de begrippen moleculen, atomen en ionen.
|
X
|
|
De kandidaat kan de namen en symbolen van een aantal elementen geven en beschrijven
hoe de atoomsoorten zijn gerangschikt in het periodiek systeem.
|
X
|
|
De kandidaat kan van een aantal moleculaire stoffen en zouten de naam geven als de
formule is gegeven en omgekeerd.
|
X
|
NASK2/V/1
|
Productieprocessen
|
CE
|
|
De kandidaat kan rapporteren naar aanleiding van een onderzoek naar een productieproces,
door middel van een verslag en/of presentatie.
|
X
|
|
De kandidaat kan in het onderzoek scheikundige begrippen, symbolen en formules kwalitatief
en kwantitatief toepassen in relatie tot een of meer productieprocessen, met name
aangaande gebruikte hoeveelheden.
|
X
|
|
De kandidaat kan in het onderzoek de leervaardigheden tonen die genoemd worden in
NASK2/K/3.
|
X
|
NASK2/V/2
|
Productonderzoek
|
CE
|
|
De kandidaat kan rapporteren naar aanleiding van een onderzoek naar een product, door
middel van een verslag en/of presentatie.
|
X
|
|
De kandidaat kan in het onderzoek scheikundige begrippen, symbolen en formules kwalitatief
en kwantitatief toepassen in relatie tot een of meer producten, met name aangaande
titreren, pH-onderzoek, neerslagreacties, en ontledings- en scheidingsmethoden.
|
X
|
|
De kandidaat kan in het onderzoek de leervaardigheden tonen die genoemd worden in
NASK2/K/3.
|
X
|
NASK2/V/3
|
Verwerven, verwerken en verstrekken van informatie
|
|
|
De kandidaat kan zelfstandig informatie verwerven, verwerken en verstrekken in het
kader van het sectorwerkstuk.
|
X
|
NASK2/V/4
|
Vaardigheden in samenhang
|
CE
|
|
De kandidaat kan de vaardigheden uit het kerndeel in samenhang toepassen.
|
X
|
2.16. biologie
|
|
BB
|
KB
|
GL/TL
|
BI/K/1
|
Oriëntatie op leren en werken
|
|
|
|
|
De kandidaat kan zich oriënteren op de eigen loopbaan en het belang aangeven van biologische
kennis en vaardigheden in de maatschappij.
|
X
|
X
|
X
|
BI/K/2
|
Basisvaardigheden
|
|
|
|
|
De kandidaat kan basisvaardigheden toepassen die betrekking hebben op communiceren,
samenwerken, experimenteren en informatie verwerven en verwerken.
|
X
|
X
|
X
|
BI/K/3
|
Leervaardigheden in het vak biologie
|
CE
|
CE
|
CE
|
|
De kandidaat kan strategische vaardigheden toepassen die bijdragen tot:
de ontwikkeling van het eigen leervermogen
het vermogen met biologische vaktaal en methodieken te communiceren en onderzoek te
doen.
|
X
|
X
|
X
|
BI/K/4
|
Cellen staan aan de basis
|
CE
|
CE
|
CE
|
|
De kandidaat kan:
kenmerkende eigenschappen van cellen noemen, de samenstellende delen daarvan noemen,
en de meest voorkomende organisatieniveaus binnen organismen noemen
beschrijven dat een organisme als een geheel beschouwd kan worden waarbij voor instandhouding
en gezondheid van het organisme processen in onderlinge samenhang plaatsvinden.
|
X
|
|
|
|
De kandidaat kan:
kenmerkende eigenschappen van cellen noemen, de samenstellende delen daarvan beschrijven,
en de meest voorkomende organisatieniveaus binnen organismen noemen en beschrijven
toelichten dat een organisme als een geheel beschouwd kan worden waarbij voor instandhouding
en gezondheid van het organisme processen in onderlinge samenhang plaatsvinden.
|
|
X
|
X
|
BI/K/5
|
Schimmels en bacteriën: nuttig en soms schadelijk
|
|
|
|
|
De kandidaat kan de rol van schimmels en bacteriën in het milieu noemen en toelichten.
|
X
|
|
|
|
De kandidaat kan de rol van schimmels en bacteriën in het milieu en de biotechnologie
noemen en toelichten.
|
|
X
|
X
|
BI/K/6
|
Planten en dieren en hun samenhang: de eigen omgeving verkend
|
CE
|
CE
|
CE
|
|
De kandidaat kan:
de namen van organismen opzoeken en de delen waaruit ze zijn samengesteld
de relaties noemen die ze onderling en met hun omgeving hebben.
|
X
|
|
|
|
De kandidaat kan:
de namen van organismen opzoeken en de delen waaruit ze zijn samengesteld
de relaties noemen die ze onderling en met hun omgeving hebben.
|
|
X
|
X
|
BI/K/7
|
Mensen beïnvloeden hun omgeving
|
|
|
|
|
De kandidaat kan
toelichten dat de mens voor voedsel, water, zuurstof, grondstoffen, energie, voedselproductie
en recreatie van ecosystemen afhankelijk is
beschrijven hoe de mens ecosystemen kan beïnvloeden
en toelichten waarom de mens er belang bij heeft een duurzame relatie tussen mens
en milieu te bevorderen.
|
X
|
X
|
X
|
BI/K/8
|
Houding, beweging en conditie
|
|
|
|
|
De kandidaat kan:
delen die van belang zijn voor stevigheid en beweging noemen
de gevolgen van overbelasting noemen.
|
X
|
|
|
|
De kandidaat kan
delen die van belang zijn voor stevigheid en beweging noemen
de gevolgen van overbelasting noemen en beschrijven.
|
|
X
|
X
|
BI/K/9
|
Het lichaam in stand houden: voeding en genotmiddelen, energie, transport en uitscheiding
|
CE
|
CE
|
CE
|
|
De kandidaat kan:
vorm, werking en functie van het verteringsstelsel, bloedvatenstelsel, ademhalingsstelsel
en uitscheidingsstelsel beschrijven
hun onderling verband toelichten.
|
X
|
X
|
X
|
BI/K/10
|
Bescherming
|
|
|
|
|
De kandidaat kan toelichten hoe (infectie)ziekten zich ontwikkelen, hoe ze zich verspreiden
en hoe men zich daartegen beschermt.
|
X
|
X
|
X
|
BI/K/11
|
Reageren op prikkels
|
CE
|
CE
|
CE
|
|
De kandidaat kan de rol en de werking van zenuwstelsel, zintuigstelsel en hormoonstelsel
toelichten.
|
X
|
|
|
|
De kandidaat kan:
de rol en de werking van het zenuwstelsel, zintuigstelsel en hormoonstelsel toelichten
beschrijven welke relatie er is tussen gedrag en inwendige en uitwendige prikkels.
|
|
X
|
X
|
BI/K/12
|
Van generatie op generatie
|
CE
|
CE
|
CE
|
|
De kandidaat kan voortplanting en groei bij organismen beschrijven, evenals de vorm
en functie van seksueel gedrag daarbij.
|
X
|
|
|
|
De kandidaat kan voortplanting en groei bij organismen toelichten, evenals de vorm
en functie van seksueel gedrag daarbij.
|
|
X
|
X
|
BI/K/13
|
Erfelijkheid en evolutie
|
|
|
CE
|
|
De kandidaat kan beschrijven hoe erfelijke eigenschappen van generatie op generatie
worden doorgegeven en toelichten hoe die erfelijke eigenschappen in de tijd kunnen
veranderen.
|
|
X
|
X
|
BI/V/1
|
Bescherming en antistoffen
|
|
|
CE
|
|
De kandidaat kan de manier waarop het lichaam zich beschermt tegen antigenen door
middel van antistoffen beschrijven en toelichten hoe deze bescherming kunstmatig kan
worden verhoogd.
|
|
|
X
|
BI/V/2
|
Gedrag bij mens en dier
|
|
|
CE
|
|
De kandidaat kan gedrag van mens en dier op een gestandaardiseerde wijze beschrijven
en dat beschreven gedrag verklaren.
|
|
|
X
|
BI/V/3
|
Verwerven, verwerken en verstrekken van informatie
|
|
|
|
|
De kandidaat kan zelfstandig informatie verwerven, verwerken en verstrekken in het
kader van het sectorwerkstuk.
|
|
|
X
|
BI/V/4
|
Vaardigheden in samenhang
|
|
|
CE
|
|
De kandidaat kan de vaardigheden uit het kerndeel in samenhang toepassen.
|
|
|
X
|
2.17. Aardrijkskunde
In de centrale examens voor BB, KB en GL/TL worden de volgende eindtermen getoetst:
3, 5, 6, 11, 12, 17 en 18. In het centraal examen (CE) voor GL/TL worden bovendien
de eindtermen 22, 24 en 26 getoetst.
De overige eindtermen worden in het schoolexamen (SE) getoetst.
Eindterm 3 wordt zowel in het schoolexamen als in het centraal examen getoetst.
De school kan besluiten om de eindtermen 5, 6, 11, 12, 17, 18 – en voor GL/TL ook
22, 24 en 26 – ook in het schoolexamen te toetsen.
|
|
BB
|
KB
|
GL/TL
|
AK/K/1
|
Oriëntatie op leren en werken
|
|
|
|
1.
|
De kandidaat kan zich oriënteren op de eigen loopbaan en het belang van aardrijkskunde
in de maatschappij.
|
X
|
X
|
X
|
AK/K/2
|
Basisvaardigheden
|
|
|
|
2.
|
De kandidaat kan basisvaardigheden toepassen die betrekking hebben op communiceren,
samenwerken en informatie verwerven en verwerken.
|
X
|
X
|
X
|
AK/K/3
|
Leervaardigheden in het vak aardrijkskunde
|
CE
|
CE
|
CE
|
3.
|
De kandidaat kan een aantal vakvaardigheden toepassen die bijdragen tot de ontwikkeling
van het eigen leervermogen.
Bij het bestuderen van gebieden, aardrijkskundige verschijnselen en vraagstukken kan
de kandidaat in dat verband:
|
|
|
|
|
– verschillende typen aardrijkskundige vragen herkennen en formuleren;
|
X
|
X
|
X
|
|
– aardrijkskundige werkwijzen toepassen;
|
X
|
X
|
X
|
|
– gebruik maken van verschillende soorten kaarten en kaartvaardigheden, luchtfoto’s
en satellietbeelden
|
X
|
X
|
X
|
|
– informatie ordenen, analyseren en daarover conclusies trekken;
|
X
|
X
|
X
|
|
– eenvoudig aardrijkskundig onderzoek van beperkte omvang in de eigen omgeving uitvoeren
over thematieken die aansluiten bij de inhouden van de exameneenheden K/4 tot en met
K/9;
|
X (alleen SE)
|
X (alleen SE)
|
X (alleen SE)
|
|
– een standpunt innemen en beargumenteren.
|
X (alleen SE)
|
X (alleen SE)
|
X (alleen SE)
|
AK/K/4
|
Weer en klimaat
|
CE
|
CE
|
CE
|
4.
|
De kandidaat kan het weer en klimaat in de eigen regio beschrijven en verklaren.
|
X (alleen SE)
|
X (alleen SE)
|
X (alleen SE)
|
5.
|
De kandidaat kan Weer en klimaat, klimaatverandering en klimaatbeleid van Nederland en een contrasterende regio elders in Europa beschrijven en verklaren en de situatie in beide gebieden vergelijken.
|
X
|
X
|
X
|
|
|
|
|
|
|
Het cursieve deel van eindterm 5 geldt alleen voor KB en GL/TL.
|
|
|
|
6.
|
De kandidaat kan Weer en klimaat, klimaatverandering en klimaatbeleid in een buiten-Europese macroregio beschrijven en verklaren.
|
X
|
X
|
X
|
|
|
|
|
|
|
Het cursieve deel van eindterm 6 geldt alleen voor KB en GL/TL.
|
|
|
|
AK/K/5
|
Bronnen van energie
|
|
|
|
7.
|
De kandidaat kan het gebruik van energie in de eigen regio beschrijven en verklaren
en maatregelen voor een duurzamer gebruik van energie en de effecten ervan beschrijven.
|
X
|
X
|
X
|
8.
|
De kandidaat kan het gebruik van energie en de gevolgen ervan voor Nederland en een contrasterende regio elders in Europa beschrijven en verklaren en maatregelen voor een duurzamer energiegebruik en de effecten
ervan beschrijvenen de situatie in beide gebieden vergelijken.
|
X
|
X
|
X
|
|
|
|
|
|
|
Het cursieve deel van eindterm 8 geldt alleen voor KB en GL/TL.
|
|
|
|
9.
|
De kandidaat kan het gebruik van energie en de gevolgen ervan in een buiten-Europese
macroregio beschrijven en verklaren en maatregelen voor een duurzamer gebruik van
energie en de effecten ervan beschrijven.
|
X
|
X
|
X
|
AK/K/6
|
Water
|
CE
|
CE
|
CE
|
10.
|
De kandidaat kan het gebruik van water in de eigen regio beschrijven en verklaren
en maatregelen voor duurzamer gebruik van water beschrijven
|
X (alleen SE)
|
X (alleen SE)
|
X (alleen SE)
|
11.
|
De kandidaat kan de herkomst, het voorkomen, de kwaliteit en het gebruik van water
in Nederland beschrijven en verklaren en maatregelen voor een duurzamer gebruik van
water en de effecten ervan beschrijven.
|
X
|
X
|
X
|
12.
|
De kandidaat kan de herkomst, het voorkomen, de kwaliteit en het gebruik van water
in een buiten-Europese macroregio en een contrasterende macroregio elders in de wereld beschrijven en verklaren en maatregelen voor een duurzamer gebruik van water en de
effecten ervan beschrijven en de situatie in beide gebieden vergelijken.
|
X
|
X
|
X
|
|
|
|
|
|
|
Het cursieve deel van eindterm 12 geldt alleen voor KB en GL/TL.
|
|
|
|
AK/K/7
|
Arm en rijk
|
|
|
|
13.
|
De kandidaat kan verschillen tussen meer en minder welvarende wijken en voorstellen
voor verbetering van de woon- en leefomstandigheden in de eigen regio beschrijven.
|
X
|
X
|
X
|
14.
|
De kandidaat kan regionale verschillen in welvaart in Nederland beschrijven en verklaren.
|
X
|
X
|
X
|
15.
|
De kandidaat kan regionale verschillen in welvaart in een buiten-Europese macroregio
en een contrasterende macroregio elders in de wereld beschrijven en verklaren en de situatie in beide gebieden vergelijken.
|
X
|
X
|
X
|
|
|
|
|
|
|
Het cursieve deel van eindterm 15 geldt alleen voor KB en GL/TL.
|
|
|
|
AK/K/8
|
Bevolking en ruimte
|
CE
|
CE
|
CE
|
16.
|
De kandidaat kan de bevolkingsontwikkeling en het ruimtegebruik in de eigen regio
beschrijven en verklaren.
|
X (alleen SE)
|
X (alleen SE)
|
X (alleen SE)
|
17.
|
De kandidaat kan de bevolkingsontwikkeling en het ruimtegebruik in Nederland en een contrasterende regio elders in Europa beschrijven en verklaren en de situatie in beide gebieden vergelijken.
|
X
|
X
|
X
|
|
|
|
|
|
|
Het cursieve deel van eindterm 17 geldt alleen voor KB en GL/TL.
|
|
|
|
18.
|
De kandidaat kan de bevolkingsontwikkeling en het ruimtegebruik in een buiten-Europese
macroregio beschrijven en verklaren.
|
X
|
X
|
X
|
AK/K/9
|
Grenzen en identiteit
|
|
|
|
19.
|
De kandidaat kan verschillende soorten grenzen in de eigen regio beschrijven en verklaren
en verbanden leggen met identiteit.
|
X
|
X
|
X
|
20.
|
De kandidaat kan verschillen in regionale identiteit en de manier waarmee men daarmee
omgaat in Nederland en een contrasterende regio elders in Europa, beschrijven en verklaren en de situatie in beide gebieden vergelijken.
|
X
|
X
|
X
|
|
|
|
|
|
|
Het cursieve deel van eindterm 20 geldt alleen voor KB en GL/TL.
|
|
|
|
21.
|
De kandidaat kan territoriale conflicten in een buiten-Europese macroregio en verklaren
en verbanden leggen met grondstoffen en culturele verschillen.
|
X
|
X
|
X
|
AK/V/1
|
Casus Weer en klimaat: Extreme weersomstandigheden
|
|
|
CE
|
22.
|
De kandidaat kan het voorkomen van extreme weersomstandigheden in een buiten-Europese
macroregio beschrijven en verklaren en maatregelen om de gevolgen hiervan te beperken
beschrijven.
|
|
|
X
|
AK/V/2
|
Casus Bronnen van energie: Energiebeleid
|
|
|
|
23.
|
De kandidaat kan de verhouding tussen de verschillende gebruikte bronnen van energie
in een buiten-Europese macroregio beschrijven en de voor- en nadelen van die energiebronnen
beschrijven.
|
|
|
X
|
AK/V/3
|
Casus Water: Watermanagement
|
|
|
CE
|
24.
|
De kandidaat kan de waterhuishouding in een buiten-Europese macroregio beschrijven
en maatregelen ter verbetering beschrijven.
|
|
|
X
|
AK/V/4
|
Casus Arm en rijk: Arm en rijk en gezondheidszorg
|
|
|
|
25.
|
De kandidaat kan de vicieuze cirkel tussen armoede, honger en gezondheid in een buiten-Europese
macroregio beschrijven en verklaren en maatregelen ter verbetering van de situatie
beschrijven.
|
|
|
X
|
AK/V/5
|
Casus Bevolking en ruimte: Bevolking en ruimte in grootstedelijke gebieden
|
|
|
CE
|
26.
|
De kandidaat kan de ruimtelijke ontwikkelingen van megasteden in een buiten-Europese
macroregio beschrijven en verklaren en maatregelen ter verbetering van de ruimtelijke
kwaliteit beschrijven.
|
|
|
X
|
AK/V/6
|
Casus Grenzen en identiteit: Regionale identiteit
|
|
|
|
27.
|
De kandidaat kan verschillende regionale tegenstellingen in een buiten-Europese macroregio
beschrijven en maatregelen ter verbetering van de situatie beschrijven
|
|
|
X
|
AK/V/7
|
Verwerven, verwerken en verstrekken van informatie
|
|
|
|
28.
|
De kandidaat kan zelfstandig informatie verwerven, verwerken en verstrekken in het
kader van het sectorwerkstuk.
|
|
|
X
|
AK/V/8
|
Vaardigheden in samenhang
|
|
|
|
29.
|
De kandidaat kan de vaardigheden uit het kerndeel in samenhang toepassen.
|
|
|
X
|
2.18. geschiedenis en staatsinrichting vmbo
|
|
BB
|
KB
|
GL/TL
|
GS/K/1
|
Oriëntatie op leren en werken
|
|
|
|
1.
|
De kandidaat kan zich oriënteren op de eigen loopbaan en het belang van geschiedenis
en staatsinrichting in de maatschappij.
|
X
|
X
|
X
|
GS/K/2
|
Basisvaardigheden
|
|
|
|
2.
|
De kandidaat kan basisvaardigheden toepassen die betrekking hebben op communiceren,
samenwerken en informatie verwerven en verwerken.
|
X
|
X
|
X
|
GS/K/3
|
Leervaardigheden in het vak geschiedenis en staatsinrichting
|
CE
|
CE
|
CE
|
3.
|
De kandidaat kan strategische vaardigheden toepassen die bijdragen tot:
– de ontwikkeling van het eigen leervermogen
– het vermogen om met voor geschiedenis en staatsinrichting geëigende vaktaal en methodieken
te communiceren en onderzoek te doen.
|
X
|
X
|
X
|
GS/K/4
|
De koloniale relatie Indonesië – Nederland
|
|
|
|
4.
|
De kandidaat kan herkennen en benoemen op welke wijze de koloniale relatie tussen
Indonesië en Nederland zich in de loop der tijd ontwikkeld heeft en bijgedragen heeft
aan de dekolonisatie/onafhankelijkheid van Indonesië.
|
X1
|
|
|
5.
|
De kandidaat kan herkennen en beschrijven op welke wijze de koloniale relatie tussen
Indonesië en Nederland zich in de loop der tijd ontwikkeld heeft en bijgedragen heeft
aan de dekolonisatie/onafhankelijkheid van Indonesië.
|
|
X2
|
X2
|
GS/K/5
|
Staatsinrichting van Nederland
|
CE
|
CE
|
CE
|
6.
|
De kandidaat kan herkennen en benoemen hoe de Nederlandse rechtsstaat/staatsinrichting
zich vanaf 1848 tot nu ontwikkeld heeft en deze ontwikkelingen in verband brengen
met belangrijke gebeurtenissen en ontwikkelingen in de Nederlandse geschiedenis vanaf
1848.
|
X
|
|
|
7.
|
De kandidaat kan herkennen en beschrijven hoe de Nederlandse rechtsstaat/staatsinrichting
zich vanaf 1848 tot nu ontwikkeld heeft en deze ontwikkelingen in verband brengen
met belangrijke gebeurtenissen en ontwikkelingen in de Nederlandse geschiedenis vanaf
1848.
|
|
X
|
X
|
GS/K/6
|
De industriële samenleving in Nederland
|
|
|
|
8.
|
De kandidaat kan herkennen en benoemen hoe het proces van industrialisatie de Nederlandse
samenleving ingrijpend veranderd heeft vanaf de tweede helft van de 19e eeuw.
|
X1
|
|
|
9.
|
De kandidaat kan herkennen en beschrijven hoe het proces van industrialisatie de Nederlandse
samenleving ingrijpend veranderd heeft vanaf de tweede helft van de 19e eeuw.
|
|
X2
|
X2
|
GS/K/7
|
Sociale zekerheid en verzorgingsstaat in Nederland
|
|
|
|
10.
|
De kandidaat kan herkennen en benoemen welke ontwikkelingen zich op het terrein van
de sociale zekerheid vanaf de tweede helft van de 19e eeuw hebben voorgedaan die geleid hebben tot de huidige, herziene verzorgingsstaat.
|
X1
|
|
|
11.
|
De kandidaat kan herkennen en beschrijven welke ontwikkelingen zich op het terrein
van de sociale zekerheid vanaf de tweede helft van de 19e eeuw hebben voorgedaan die geleid hebben tot de huidige, herziene verzorgingsstaat.
|
|
X2
|
X2
|
GS/K/8
|
Cultureel – mentale ontwikkelingen in Nederland na 1945
|
|
|
|
12.
|
De kandidaat kan herkennen en benoemen welke cultureel-maatschappelijke ontwikkelingen
zich na de Tweede Wereldoorlog hebben voorgedaan en welke gevolgen deze ontwikkelingen
gehad hebben voor de Nederlandse samenleving.
|
X1
|
|
|
13.
|
De kandidaat kan herkennen en beschrijven welke cultureel-maatschappelijke ontwikkelingen
zich na de Tweede Wereldoorlog hebben voorgedaan en verklaren welke gevolgen deze
ontwikkelingen gehad hebben voor de Nederlandse samenleving.
|
|
X2
|
X2
|
GS/K/9
|
De Koude Oorlog
|
|
|
|
14.
|
De kandidaat kan het ontstaan, verloop en einde van de Koude Oorlog herkennen, en
benoemen welke oorzaken en gevolgen deze periode voor de wereldpolitiek in het algemeen
en voor Europa in het bijzonder heeft gehad.
|
X1
|
|
|
15.
|
De kandidaat kan het ontstaan, verloop en einde van de Koude Oorlog herkennen en beschrijven,
en aangeven welke oorzaken en gevolgen deze periode voor de wereldpolitiek in het
algemeen en voor Europa in het bijzonder heeft gehad.
|
|
X2
|
X2
|
GS/K/10
|
Historisch overzicht vanaf 1900
|
CE
|
CE
|
CE
|
16.
|
De kandidaat kan herkennen en benoemen welke belangrijke gebeurtenissen en ontwikkelingen
zich in de Nederlandse en (West-)Europese geschiedenis vanaf 1900 hebben voorgedaan.
|
X
|
|
|
17.
|
De kandidaat kan herkennen en beschrijven welke belangrijke gebeurtenissen en ontwikkelingen
zich in de Nederlandse en (West-)Europese geschiedenis vanaf 1900 hebben voorgedaan.
|
|
X
|
X
|
GS/K/11
|
Het conflict tussen Israël en de Arabische wereld
|
|
|
|
18.
|
De kandidaat kan aspecten van het conflict tussen Israël en de Arabische wereld herkennen
en beschrijven.
|
X1
|
|
|
19.
|
De kandidaat kan aspecten van het conflict tussen Israël en de Arabische wereld herkennen,
beschrijven en verklaren.
|
|
X2
|
X2
|
GS/V/1
|
GS/V/1 Het Indonesisch – Nederlands conflict 1945–1949
|
|
|
|
20.
|
De kandidaat kan herkennen en beschrijven hoe het proces van dekolonisatie en de weg
naar onafhankelijkheid van Indonesië tussen 1945 en 1949 verliep en daarbij ingaan
op de moeizame relatie tussen Nederland en Indonesië na de onafhankelijkheid van Indonesië.
|
|
|
X3
|
GS/V/2
|
Nederland en Europa
|
|
|
|
21.
|
De kandidaat kan herkennen en beschrijven op welke wijze de Europese samenwerking
zich na 1945 ontwikkeld heeft en welke invloed de Europese Unie heeft op (de identiteit
van) de Nederlandse samenleving.
|
|
|
X3
|
GS/V/3
|
De verhouding mens – milieu
|
|
|
|
22.
|
De kandidaat kan herkennen en beschrijven op welke manier de mens in heden en verleden
het milieu heeft beïnvloed en welke oplossingen er bedacht zijn en worden voor ontstane
milieuproblemen.
|
|
|
X3
|
GS/V/4
|
Ontwikkeling van de gezondheidszorg in Nederland
|
|
|
|
23.
|
De kandidaat kan herkennen en beschrijven op welke wijze de gezondheidszorg zich in
Nederland vanaf de 19e eeuw ontwikkeld heeft en ingaan op moreel-ethische gevolgen
daarvan.
|
|
|
X3
|
GS/V/5
|
Verzuiling en ontzuiling in Nederland
|
|
|
|
24.
|
De kandidaat kan herkennen en beschrijven welke zuilen er in Nederland na de Tweede
Wereldoorlog waren, welke gevolgen de verzuiling voor de Nederlandse samenleving had
en verklaren op welke wijze het proces van ontzuiling de samenleving heeft veranderd.
|
|
|
X3
|
GS/V/6
|
Nederland en de Verenigde Staten na de Tweede Wereldoorlog
|
|
|
|
25.
|
De kandidaat kan herkennen en beschrijven hoe de Verenigde Staten de Nederlandse samenleving
na de Tweede Wereldoorlog hebben beïnvloed en ingaan op verschillen in opvatting tussen
Nederlandse politieke stromingen over de rol van de Verenigde Staten in de internationale
politiek.
|
|
|
X3
|
GS/V/7
|
Verwerven en verwerken en verstrekken van informatie
|
|
|
|
26.
|
De kandidaat kan zelfstandig informatie verwerven, verwerken en verstrekken in het
kader van het sectorwerkstuk.
|
|
|
X
|
GS/V/8
|
Vaardigheden in samenhang
|
|
|
CE
|
27.
|
De kandidaat kan de vaardigheden uit het kerndeel in samenhang toepassen.
|
|
|
X
|
GS/V/9
|
Twee thema’s bij het Historisch Overzicht vanaf 1900
|
|
|
CE
|
28.
|
De kandidaat kan de volgende thema’s herkennen, beschrijven, verklaren en plaatsen
in het kader van het Historisch Overzicht vanaf 1900:
Het ontstaan en de gevolgen van
– het communisme in de Sovjetunie (1917–1941);
– Indonesië als voorbeeld van dekolonisatie ( 1942–1949);
|
|
|
X
|
1. Het schoolexamen moet in ieder geval bestaan uit 2 exameneenheden naar keuze van de school te maken uit GS/K/4, GS/K/6, GS/K/7, GS/K/8,
GS/K/9 en GS/K/11.
2. Het schoolexamen moet in ieder geval bestaan uit 3 exameneenheden naar keuze van de school te maken uit GS/K/4, GS/K/6, GS/K/7, GS/K/8,
GS/K/9 en GS/K/11.
3. De school kan één of meer van de exameneenheden V1 t/m V6 in de gemengde en theoretische
leerweg toetsen op het schoolexamen, maar is daartoe niet verplicht.
2.19. economie
|
|
BB
|
KB
|
GL/TL
|
EC/K/1
|
Oriëntatie op leren en werken
|
|
|
|
|
De kandidaat kan zich oriënteren op de eigen loopbaan en het belang van economie in
de maatschappij.
|
X
|
X
|
X
|
EC/K/2
|
Basisvaardigheden
|
|
|
|
|
De kandidaat kan basisvaardigheden toepassen die betrekking hebben op communiceren,
samenwerken en informatie verwerven en verwerken.
|
X
|
X
|
X
|
EC/K/3
|
Leervaardigheden in het vak economie
|
CE
|
CE
|
CE
|
|
De kandidaat kan strategische vaardigheden toepassen die bijdragen tot de ontwikkeling
van het eigen leervermogen en het vermogen met economische vaktaal te communiceren
en onderzoek te doen.
|
X
|
X
|
X
|
EC/K/4A
|
Consumptie
|
CE
|
CE
|
CE
|
|
De kandidaat heeft inzicht in aspecten van het consumentengedrag, zoals keuzes, behoeften,
inkomen en in de functies van het geld, lenen en sparen en kan dit inzicht toepassen
in een gegeven casus.
|
X
|
X
|
X
|
EC/K/4B
|
Consumptie en consumentenorganisaties
|
|
|
|
|
De kandidaat heeft inzicht in het bankwezen, zoals verkrijgen van vreemd geld, spaarvormen
en leningsvormen, en in motieven en kenmerken van verzekeringen en kan hierbij informatie
van consumentenorganisaties gebruiken.
|
X
|
X
|
X
|
EC/K/5A
|
Arbeid en productie
|
CE
|
CE
|
CE
|
|
De kandidaat heeft inzicht in aspecten van het producentengedrag zoals kosten, opbrengsten,
winst, toegevoegde waarde, arbeid, arbeidsverdeling, arbeidsproductiviteit, werkgelegenheid,
werkloosheid en kan dit inzicht toepassen in een gegeven casus.
|
X
|
X
|
X
|
EC/K/5B
|
Arbeid en bedrijfsleven
|
|
|
|
|
De kandidaat heeft inzicht in de productie van goederen en diensten en in de fasen
die een product doorloopt vanaf de producent van grondstoffen tot en met de detaillist/
winkelier, en kan voorbeelden geven van beroepen/ werkzaamheden die typerend zijn
voor verschillende economische sectoren.
|
X
|
X
|
X
|
EC/K/6
|
Overheid en bestuur
|
|
|
CE
|
|
De kandidaat heeft inzicht in de sociale, economische en financiële functies van de
overheid en kan dit inzicht toepassen in een gegeven casus.
|
X
|
X
|
X
|
EC/K/7
|
Internationale ontwikkelingen
|
CE
|
CE
|
CE
|
|
De kandidaat heeft inzicht in internationale economische betrekkingen zoals Nederland
als open economie, de Europese Unie, ontwikkelingsproblematiek en kan dit inzicht
toepassen in een gegeven casus.
|
X
|
X
|
X
|
EC/K/8
|
Natuur en milieu
|
|
|
|
|
De kandidaat heeft inzicht in de samenhang tussen consumptie, productie en het milieu,
en kan aan de hand van voorbeelden op het gebied van milieuschade de rol van overheid,
maatschappelijke organisaties en individuele personen beschrijven.
|
X
|
X
|
X
|
EC/V/1
|
Verrijkingsstof
|
|
|
CE
|
|
De kandidaat heeft inzicht in de achtergronden van de problematiek betreffende:
de ontwikkeling van het begrotingstekort en de staatsschuld
de systematiek en uitgangspunten van loon- en inkomstenbelasting
de oorzaken en gevolgen van de waardeverandering van geld
de prijscompensatie als middel om koopkrachtverlies tegen te gaan
en kan dit inzicht toepassen in een gegeven casus.
|
|
|
X
|
EC/V/2
|
Verwerven, verwerken en verstrekken van informatie
|
|
|
|
|
De kandidaat kan zelfstandig informatie verwerven, verwerken en verstrekken in het
kader van het sectorwerkstuk.
|
|
|
X
|
EC/V/3
|
Vaardigheden in samenhang
|
|
|
CE
|
|
De kandidaat kan de vaardigheden uit het kerndeel in samenhang toepassen.
|
|
|
X
|
2.20. beeldende vorming
|
|
GL/TL
|
BV/K/1
|
Oriëntatie op leren en werken
|
|
|
De kandidaat oriënteert zich op het belang van beeldende kunst en vormgeving in de
maatschappij.
|
X
|
BV/K/2
|
Basisvaardigheden
|
|
|
De kandidaat kan basisvaardigheden toepassen die betrekking hebben op communiceren,
samenwerken en informatie verwerven en verwerken.
|
X
|
BV/K/3
|
Leervaardigheden in de beeldende vakken
|
CE
|
|
De kandidaat beheerst een aantal strategische beeldende vaardigheden die bijdragen
tot de ontwikkeling van zijn leervermogen.
|
X
|
BV/K/4
|
Beeldend werk, productief
|
|
|
De kandidaat kan naar aanleiding van een probleemstelling – autonoom en toegepast
– beeldend werk maken.
|
X
|
BV/K/5
|
Werkproces, productief
|
|
|
De kandidaat kan een beeldende probleemstelling verkennen, analyseren, oplossen en
uitvoeren.
|
X
|
|
De kandidaat kan een werkplan opstellen, bewaken en uitvoeren, zijn werkproces vastleggen,
ordenen en presenteren en er op reflecteren.
|
X
|
BV/K/6
|
Middelen, productief
|
|
|
De kandidaat kan aspecten van de voorstelling en vormgeving zó gebruiken dat ze een
bijdrage leveren aan de zeggingskracht van het eigen beeldend werk.
|
X
|
BV/K/7
|
Beschouwen – eigen werk, reflectief
|
|
|
De kandidaat kan in eigen beeldend werk de aspecten van de voorstelling en van de
vormgeving benoemen en toelichten.
|
X
|
|
De kandidaat kan een relatie leggen tussen eigen beeldend werk en beeldend werk van
anderen aan de hand van de aspecten van de voorstelling en van de vormgeving.
|
X
|
BV/K/8
|
Beschouwen – werk van anderen, reflectief
|
CE
|
|
De kandidaat kan in beeldend werk van anderen de functionaliteit, de aspecten van
de voorstelling, de vormgeving en de culturele en/of kunsthistorische context benoemen
en toelichten.
|
X
|
BV/V/1
|
Eindopdracht, productief en reflectief
|
CE
|
|
De kandidaat kan naar aanleiding van een eigen probleemstelling – autonoom en toegepast
– beeldend werk maken.
|
X
|
|
De kandidaat kan deze probleemstelling verkennen, analyseren, oplossen en uitvoeren.
|
X
|
|
De kandidaat kan een werkplan opstellen, bewaken en uitvoeren, zijn werkproces vastleggen,
ordenen en presenteren en er op reflecteren.
|
X
|
|
De kandidaat kan aspecten van de voorstelling en vormgeving zó gebruiken dat ze een
bijdrage leveren aan de zeggingskracht van het eigen beeldend werk.
|
X
|
|
De kandidaat kan in eigen beeldend werk de aspecten van de voorstelling en van de
vormgeving benoemen en toelichten.
|
X
|
|
De kandidaat kan een relatie leggen tussen eigen beeldend werk en beeldend werk van
anderen aan de hand van de aspecten van de voorstelling en van de vormgeving.
|
X
|
|
De kandidaat kan een relatie leggen tussen eigen beeldend werk en beeldend werk van
anderen aan de hand van de functionaliteit, de aspecten van de voorstelling en van
vormgeving en de culturele en/of kunsthistorische context.
|
X
|
BV/V/2
|
Verwerven, verwerken en verstrekken van informatie
|
|
|
De kandidaat kan zelfstandig informatie verwerven, verwerken en verstrekken.
|
X
|
BV/V/3
|
Vaardigheden in samenhang
|
CE
|
|
De kandidaat kan de vaardigheden uit de eindtermen van het kerndeel in samenhang toepassen.
|
X
|
2.21. muziek
|
|
GL/TL
|
MU/K/1
|
Oriëntatie op leren en werken
|
|
|
De kandidaat kan zich oriënteren op de eigen loopbaan en het belang van muziek in
de maatschappij.
|
X
|
MU/K/2
|
Basisvaardigheden
|
|
|
De kandidaat kan basisvaardigheden toepassen die betrekking hebben op communiceren,
samenwerken en informatie verwerven en verwerken.
|
X
|
MU/K/3
|
Leervaardigheden in het vak muziek
|
CE
|
|
De kandidaat kan een aantal vaardigheden toepassen, zoals het toepassen van muzikale
begrippen, die bijdragen tot de ontwikkeling van het eigen leervermogen.
|
X
|
MU/K/4
|
Musiceren: zingen en spelen
|
|
|
De kandidaat kan individueel en in samenwerking met anderen een representatief repertoire
uitvoeren van één- en meerstemmige, vocale/instrumentale muziek.
|
X
|
MU/K/5
|
Vormgeven: improviseren/componeren
|
|
|
De kandidaat kan individueel en in samenwerking met anderen muziek improviseren/componeren,
vanuit een (buiten)muzikaal gegeven met weloverwogen gebruik van klankeigenschappen
en vormprincipes.
|
X
|
MU/K/6
|
Presenteren
|
|
|
De kandidaat kan alleen en/of in samenwerking met anderen (onderdelen van) het musiceerrepertoire
presenteren.
|
X
|
MU/K/7
|
Beluisteren
|
CE
|
|
De kandidaat kan de notatie van ritmische en melodische fragmenten volgen en muzikale
begrippen herkennen, benoemen en/of noteren.
|
X
|
MU/K/8
|
Muziek en maatschappij
|
CE
|
|
De kandidaat kan:
muziek in verband brengen met betekenissen en functies ervan
de eigen muzikale beleving verwoorden en bij het bepalen van een eigen standpunt de
meningen van anderen betrekken
in de argumentatie voor het standpunt verwijzen naar muzikale aspecten en/of functies
en betekenissen van muziek.
|
X
|
MU/K/9
|
Muziek en andere kunsten
|
CE
|
|
De kandidaat kan:
binnen een muziekproductie andere kunstvormen dan muziek herkennen en de functies
ervan benoemen
zich praktisch en theoretisch voorbereiden op een bezoek aan een voorstelling waarin
meerdere kunstvormen aan de orde komen en verslag doen van de functies van de diverse
kunstvormen in de voorstelling.
|
X
|
MU/V /1
|
Eindopdracht
|
|
|
De kandidaat kan zelfstandig:
een presentatie verzorgen over een onderwerp de muziek betreffend
een presentatie verzorgen van een eigen muziekwerk voor een ander publiek dan de eigen
groep/klas
verslag doen van onderzoek dat hij/zij heeft verricht op het gebied van muziek in
relatie tot minimaal één van de andere kunstvormen.
|
X
|
MU/V/2
|
Verwerven, verwerken en verstrekken van informatie
|
|
|
De kandidaat kan zelfstandig informatie verwerven, verwerken en verstrekken in het
kader van het sectorwerkstuk.
|
X
|
MU/V/3
|
Vaardigheden in samenhang
|
CE
|
|
De kandidaat kan de vaardigheden uit de eindtermen van het kerndeel in samenhang toepassen.
|
X
|
2.22. drama
|
|
GL/TL
|
DR/K/1
|
Oriëntatie op leren en werken
|
|
|
De kandidaat kan zich oriënteren op de eigen loopbaan en het belang van drama in de
maatschappij.
|
X
|
DR/K/2
|
Basisvaardigheden
|
|
|
De kandidaat kan basisvaardigheden toepassen die betrekking hebben op communiceren,
(samen)werken en informatie verwerven en verwerken.
|
X
|
DR/K/3
|
Leervaardigheden in het vak drama
|
CE
|
|
De kandidaat kan een aantal vaardigheden toepassen die bijdragen tot de ontwikkeling
van het eigen leervermogen, zoals:
vakbegrippen herkennen, benoemen en toepassen
de eigen expressieve mogelijkheden van lichaam en stem gebruiken.
functioneel gebruik maken van spelgegevens en vormingsmiddelen
|
X
|
DR/K/4
|
Spelen
|
|
|
De kandidaat kan in spel:
non-verbale en verbale uitingsmogelijkheden toepassen
spelgegevens geïntegreerd gebruiken
zelf functioneel spelimpulsen geven en reageren op spelimpulsen van anderen.
|
X
|
DR/K/5
|
Vormgeven
|
|
|
De kandidaat kan vanuit een bron een spel vormgeven, waarbij functioneel gebruik gemaakt
wordt van: spelgegevens, rolopbouw, spelopbouw en materiële vormgevingsmiddelen.
|
X
|
DR/K/6
|
Presenteren
|
|
|
De kandidaat kan alleen en/of in samenwerking met anderen bij een optreden voor een
publiek:
spel- en vormgevingsvaardigheden toepassen
een tekst presenteren met gebruikmaking van voordrachtstechnieken.
|
X
|
DR/K/7
|
Beschouwen
|
CE
|
|
De kandidaat kan een beschouwing geven op het eigen spel en op het spel van anderen
door:
te benoemen hoe de inhoud met theatrale middelen is vormgegeven
te benoemen hoe de verwijzingen naar de werkelijkheid in spel zijn vormgegeven
dramatische technieken te benoemen die gebruikt worden op andere plaatsen dan het
theater.
|
X
|
DR/K/8
|
Drama en maatschappij
|
CE
|
|
De kandidaat kan:
kenmerken benoemen van theatrale uitingsvormen en orale tradities van verschillende
culturen en deze spelmatig presenteren
aangeven wat de functies van drama kunnen zijn en daar voorbeelden van noemen.
|
X
|
DR/K/9
|
Drama en andere kunsten
|
CE
|
|
De kandidaat kan:
binnen een dramaproductie andere kunstvormen dan drama herkennen en de functies ervan
benoemen
zich praktisch en theoretisch voorbereiden op een bezoek aan een voorstelling waarin
meer kunstvormen aan de orde komen, en verslag doen van de functies van de diverse
kunstvormen in de voorstelling.
|
X
|
DR/V/1
|
Eindopdracht
|
|
|
De kandidaat kan zelfstandig een spel vormgeven en kan dit spel presenteren voor een
ander publiek dan de eigen klasgenoten.
|
X
|
DR/V/2
|
Verwerven, verwerken en verstrekken van informatie
|
|
|
De kandidaat kan zelfstandig informatie verwerven, verwerken en verstrekken in het
kader van het sectorwerkstuk.
|
X
|
DR/V/3
|
Vaardigheden in samenhang
|
CE
|
|
De kandidaat kan de vaardigheden uit de eindtermen van het kerndeel in samenhang toepassen.
|
X
|
2.23. dans
|
|
GL/TL
|
DA/K/1
|
Oriëntatie op leren en werken
|
|
|
De kandidaat kan zich oriënteren op de eigen loopbaan en het belang van dans in de
maatschappij.
|
X
|
DA/K/2
|
Basisvaardigheden
|
|
|
De kandidaat kan basisvaardigheden toepassen die betrekking hebben op communiceren,
samenwerken en informatie verwerven en verwerken.
|
X
|
DA/K/3
|
Leervaardigheden in het vak dans
|
CE
|
|
De kandidaat kan een aantal vaardigheden toepassen die bijdragen tot de ontwikkeling
van het eigen leervermogen, zoals:
vakbegrippen herkennen, benoemen en toepassen
door middel van exploreren, improviseren en structureren een dansontwerp maken
de creatieve en de expressieve mogelijkheden van het lichaam gebruiken
functioneel gebruik maken van theatrale middelen.
|
X
|
DA/K/4
|
Dansen
|
|
|
De kandidaat kan alleen en in samenwerking met anderen:
gevoelens, ervaringen, ideeën, situaties en gebeurtenissen
bewegingsideeën
een fysiek, muzikaal, dramatisch of beeldend thema
in dans vertalen, met gebruikmaking van de danselementen ruimte, tijd en kracht, met
toepassing van lichaamsbesef en vormbewustzijn en met een persoonlijke lading.
|
X
|
DA/K/5
|
Vormgeven
|
|
|
De kandidaat kan:
exploreren en improviseren vanuit een gegeven bewegings- en/of thematisch gerichte
opdracht
door middel van improviseren, exploreren en structureren een dans ontwerpen en uitvoeren
waarin een inhoudelijke ontwikkelingslijn zichtbaar wordt, en gebruik gemaakt wordt
van de danselementen, structuur en theatrale middelen.
|
X
|
DA/K/6
|
Presenteren
|
|
|
De kandidaat kan alleen of samen met anderen een zelfgemaakte en/of bestaande dans
presenteren.
|
X
|
DA/K/7
|
Beschouwen
|
CE
|
|
De kandidaat kan:
danssoorten onderkennen, hiervan kenmerken noemen en deze omschrijven
van een dans de volgende elementen benoemen:
danser
dans (danselementen, lichaam, structuur)
geluid
ruimte/locatie
theatrale middelen
dansinhoud/betekenis
en de samenhang ervan beargumenteren.
|
X
|
DA/K/8
|
Dans en maatschappij
|
CE
|
|
De kandidaat kan:
functies van dans herkennen en benoemen
herkennen en beargumenteren dat dans het product is van een bepaalde cultuur/samenleving
in een bepaalde tijdsperiode en leefomgeving
verslag doen van een culturele activiteit, waarvan dans een expliciet onderdeel is.
|
X
|
DA/K/9
|
Dans en andere kunsten
|
CE
|
|
De kandidaat kan:
binnen een dansproductie andere kunstvormen dan dans herkennen en de functies ervan
benoemen
zich praktisch en theoretisch voorbereiden op een bezoek aan een voorstelling waarin
meer kunstvormen aan de orde komen, en verslag doen van de functies van de diverse
kunstvormen in de voorstelling.
|
X
|
DA/V/1
|
Eindopdracht
|
|
|
De kandidaat kan een zelf gemaakte en een bestaande dans presenteren aan een ander
publiek dan de eigen klas, waarbij:
de betekenis/dansinhoud en de zeggingskracht naar voren komen
rekening gehouden wordt met de aanwezigheid van het publiek.
|
X
|
DA/V/2
|
Verwerven, verwerken en verstrekken van informatie
|
|
|
De kandidaat kan zelfstandig informatie verwerven, verwerken en verstrekken, bijvoorbeeld
in het kader van het sectorwerkstuk.
|
X
|
DA/V/3
|
Vaardigheden in samenhang
|
CE
|
|
De kandidaat kan de vaardigheden uit de eindtermen van het kerndeel in samenhang toepassen.
|
X
|
2.52. lichamelijke opvoeding 2
|
|
BB
|
KB
|
GL/TL
|
LO1/K/1
|
Oriëntatie op leren en werken
|
|
|
|
1.
|
De kandidaat kan het belang van bewegen en sport binnen de eigen loopbaan, vrijwilligerswerk
en in de maatschappij verwoorden.
|
|
|
x
|
LO2/K/2
|
Basisvaardigheden
|
|
|
|
2.
|
De kandidaat kan basisvaardigheden toepassen die betrekking hebben op communiceren,
samenwerken en informatie verwerven en verwerken.
|
|
|
x
|
LO2/K/3
|
Leervaardigheden in het vak lichamelijke opvoeding
|
|
|
|
3.
|
De kandidaat ontwikkelt een aantal vaardigheden in bewegen en sport, zoals:
– Omgaan met regels en een bijdrage leveren aan een sportief verloop en aan de veiligheid
van zichzelf en anderen;
– Regeltaken uitvoeren om samen bewegingssituaties op gang te kunnen brengen en houden;
– In bewegingssituaties omgaan met aspecten als lukken en mislukken en winst en verlies;
– Omgaan met verschillen in prestatieniveau, motieven, interesses, culturele achtergronden
en geslacht binnen bewegingssituaties;
– Zich oriënteren op de eigen sportloopbaan en eigen voorkeuren aangeven ten aanzien
van bewegen en sport;
– Kritisch reflecteren op opgedane ervaringen in relatie tot eigen wensen, motieven
en mogelijkheden.
|
|
|
x
|
LO2/K/4
|
Spel
|
|
|
|
4.
|
De kandidaat kan samen met anderen minimaal één doelspel, twee terugslagspelen, één
honkloopspel en diverse tikspelen uitvoeren, waarbij het gaat om verdieping ten opzichte
van LO1.
|
|
|
x
|
LO2/K/5
|
Turnen
|
|
|
|
5.
|
De kandidaat kan alleen en samen met anderen twee verschillende vormen van turnen
uitvoeren, waarbij het gaat om verdieping ten opzichte van LO1.
|
|
|
x
|
LO2/K/6
|
Bewegen op muziek
|
|
|
|
6.
|
De kandidaat kan twee vormen van bewegen op muziek uitvoeren, waarbij het gaat om
verdieping ten opzichte van LO1.
|
|
|
x
|
LO2/K/7
|
Atletiek
|
|
|
|
7.
|
De kandidaat kan alleen en samen met anderen minimaal één loop-, één spring en één
werponderdeel uitvoeren, waarbij het gaat om verdieping ten opzichte van LO1.
|
|
|
x
|
LO2/K/8
|
Zelfverdediging
|
|
|
|
8.
|
De kandidaat kan samen met anderen één vorm van zelfverdediging uitvoeren, waarbij
het gaat om verdieping ten opzichte van LO1.
|
|
|
x
|
LO2/K/9
|
Actuele bewegingsactiviteiten
|
|
|
|
9.
|
De kandidaat kan alleen of samen met anderen twee nieuwe, actuele bewegingsactiviteiten
uitvoeren.
|
|
|
x
|
LO2/K/10
|
Bewegen regelen
|
|
|
|
10.
|
De kandidaat kan alleen of samen met anderen diverse regeltaken uitvoeren en één regelende
rol uitvoeren waarbij de kandidaat niet zelf als beweger is betrokken.
|
|
|
x
|
LO2/K/11
|
Bewegen en samenleving en gezondheid
|
|
|
|
11.
|
De kandidaat kan verschillende betekenissen van bewegen en sport aangeven in de samenleving
en ook de meer persoonlijke waarde en motieven voor deelname.
|
|
|
x
|
12.
|
De kandidaat kan:
– deelnemen aan een trainings- en fitnessprogramma,
– de betekenis van bewegen en sport aangeven voor de gezondheid in ruime zin,
– eerste hulp verlenen bij eenvoudige blessures,
– afspraken maken die de veiligheid bevorderen
|
|
|
x
|
LO2/K/12
|
Beroepspraktijkvorming
|
|
|
|
13.
|
De kandidaat kan zich oriënteren op beroep of vrijwilligerswerk door het vervullen
van (regel)taken in het werkveld van sport en bewegen.
|
|
|
x
|
2.53. Bouwen, wonen en interieur
Kern Bouwen, wonen en interieur
|
Een kandidaat kan gebruik maken van de in de ‘kern’ genoemde kennis en vaardigheden
in een (gesimuleerde) uitvoerende beroepssituatie of een daarop voorbereidende scholing.
De kennis en vaardigheden zijn gerangschikt in algemene kennis en vaardigheden en
professionele kennis en vaardigheden. Kennis en vaardigheden worden samen met de persoonlijke
eigenschappen ook wel aangeduid als beroepscompetenties. De kern omvat ook kennis
en vaardigheden rond loopbaanoriëntatie en -ontwikkeling.
|
a. Algemene kennis en vaardigheden
De kandidaat kan:
1. de Nederlandse taal in opleidings- en beroepssituaties gebruiken;
2. een informatiebehoefte signaleren en onderzoeken en op basis hiervan relevante
informatie zoeken, beoordelen, verwerken en gebruiken;
3. mediawijs handelen: kritisch en bewust omgaan met (digitale) media;
4. bewust omgaan met opslag en gebruik van gegevens en daarbij rekening houden met
privacy en digitale veiligheid;
5. het belang beschrijven en voorbeelden noemen van technologische en innovatieve
ontwikkelingen in de beroepscontext;
6. voor opleiding en beroep relevante berekeningen uitvoeren;
7. plannen en organiseren in een beroeps(opleiding) gerelateerde situatie;
8. op systematische en doelgerichte wijze werkzaamheden uitvoeren op basis van een
planning met de inzet van vakdeskundigheid en met aandacht voor een zo hoog mogelijke
kwaliteit;
9. mondeling en schriftelijk rapporteren over de uitgevoerde werkzaamheden; onder
meer over de planning, voorbereiding, proces en product;
10. reflecteren op de eigen werkwijze en op de kwaliteit van het eigen werk;
11. samenwerken en overleggen bij het uitvoeren van werkzaamheden;
12. werkzaamheden volgens de voorschriften en op een veilige wijze uitvoeren;
13. economisch bewust en duurzaam omgaan met materialen en middelen;
14. professionele (technologische) hulpmiddelen gebruiken en hun werking uitleggen;
15. hygiënisch werken;
16. milieubewust handelen;
17. zich aan- en inpassen in een bedrijfscultuur;
18. voldoen aan de algemene gedrags- en houdingseisen die gesteld worden aan werknemers
in de branche;
19. in een (gesimuleerde) beroepssituatie en stage in een bedrijf omgaan met verschillen
op basis van culturele gebondenheid en geslacht.
|
b. Professionele kennis en vaardigheden
Oriëntatie op de techniek
De kandidaat kan:
1. voorbeelden geven van technische normalisatie instituten, bedrijven en arbeidsorganisaties;
2. relaties leggen tussen productieprocessen, technische systemen te weten input,
proces, output en bronnen met name energie, materie en informatie;
3. waarden in technisch situaties onderkennen en toepassen, met name duurzaamheid,
innovatie, risico en sociale interactie;
|
Voorbereiden
De kandidaat kan:
4. de relaties tussen natuurkundige grootheden en de technische praktijk uitleggen
en verklaren met name kracht, druk, lengte, oppervlakte, inhoud, omtrek, elektriciteit,
energie, geluid, massa, gewicht, moment, snelheid en temperatuur;
|
5. een meting van grootheden uitvoeren, verwerken en vastleggen;
|
6. van een (deel)systeem functies van onderdelen benoemen;
|
7. materiaaleigenschappen benoemen en deze in verband brengen met hun toepassing;
|
8. technische principes van het overbrengen van krachten en bewegingen uitleggen;
|
9. technische principes en werking van onderdelen uitleggen en demonstreren;
|
10. opbouw en werking van installaties en/ of constructies uitleggen en demonstreren.
|
Ontwerpen, maken en dienstverlenen
De kandidaat kan:
|
11. een tekening lezen;
|
12. een ontwerp maken van een product, systeem en proces;
|
13. met behulp van een computer een technische tekening maken;
|
14. tijdens werkvoorbereiding en werkuitvoering schetsen en werktekeningen maken;
|
15. criteria bepalen voor de keuze van materialen en gereedschappen;
|
16. criteria toepassen voor de kwaliteit en oplevering van een werkstuk, product,
systeem en/ of dienst;
|
17. een werkwijze vaststellen en werken volgens procedures bij het uitvoeren van een
opdracht;
|
18. een werkstuk, product en systeem maken door basisbewerkingen met name aftekenen,
afkorten, verspanen, verbinden, vervormen en afwerken uit te voeren;
|
19. werkzaamheden uitvoeren volgens de regels van integrale Kwaliteits-, arbo en Milieu
(KAM)-zorg;
|
20. een werkstuk, product en systeem samenstellen.
Controleren en nazorg plegen
De kandidaat kan:
|
21. een werkstuk, product, systeem en/ of dienst toetsen en evalueren aan de hand
van de geformuleerde criteria;
|
22. een werkstuk, product en systeem onderhouden, repareren, modificeren en optimaliseren.
|
c. Loopbaanoriëntatie en -ontwikkeling
De kandidaat is in staat zijn eigen loopbaanontwikkeling vorm te geven. Hij doet dat
met een oriëntatie op een toekomstige opleiding en (loop)baan door middel van reflectie
op het eigen handelen en reflectie op ervaringen.
c. 1. De kandidaat heeft de vaardigheid de eigen loopbaan vorm te geven door op systematische
wijze om te gaan met ‘loopbaancompetenties’:
1. kwaliteitenreflectie (wat kan ik het best en hoe weet ik dat?)
2. motievenreflectie (waar ga en sta ik voor en waarom dan?)
3. werkexploratie (waar ben ik het meest op mijn plek en waarom daar?)
4. loopbaansturing (hoe bereik ik mijn doel en waarom zo?)
5. netwerken (wie kan mij helpen mijn doel te bereiken en waarom die mensen?)
c.2. De kandidaat maakt zijn eigen loopbaanontwikkeling inzichtelijk voor zichzelf
en voor anderen doormiddel van een ‘loopbaandossier’.
In een loopbaandossier is opgenomen welke activiteiten zijn uitgevoerd die hebben
bijgedragen tot het ontwikkelen van de ‘loopbaancompetenties’. In het loopbaandossier
wordt beschreven bij een aantal uitgevoerde activiteiten:
I. de beoogde doelen
II. de resultaten
III. de evaluatie en een conclusie
IV. welke vervolgactiviteiten gepland zijn op basis van de opgedane ervaringen en
de daarbij horende conclusies
|
Profielvak: Bouwen, wonen en interieur
|
BB
|
KB
|
GL
|
Module 1: bouwproces en bouwvoorbereiding
|
|
|
|
Taak:
○ een kleinschalig bouwproject voorbereiden en het bouwproces beschrijven
○ maatvoeren en uitzetten
○ profielen en kozijnen stellen
|
|
|
|
P/BWI/1.1
|
|
|
|
Deeltaak:
een kleinschalig bouwproject voorbereiden en het bouwproces beschrijven.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. het bouwproces beschrijven
|
x
|
x
|
x
|
2. een indeling van een bouwplaats interpreteren
|
x
|
x
|
x
|
3. veilig werken in de bouw en duurzaam bouwen
|
x
|
x
|
x
|
4. werkzaamheden uitvoeren voor de bouwvoorbereiding van een kleinschalig bouwproject
|
|
x
|
x
|
P/BWI/1.2
|
|
|
|
Deeltaak:
ter voorbereiding van een kleinschalig bouwproject maatvoeren en uitzetten aan de
hand van een bouwvoorbereidingstekening.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. gangbare meetinstrumenten en hulpmiddelen toepassen
|
x
|
x
|
x
|
2. aan de hand van bouwvoorbereidingstekeningen rechte lijnen uitzetten voor een klein
bouwwerk
|
x
|
x
|
x
|
3. hoogtemetingen uitvoeren
|
x
|
x
|
x
|
4. meetgegevens verwerken en maatvoering controleren
|
x
|
x
|
x
|
5. afwijkingen bij meten en uitzetten verklaren en corrigeren
|
|
x
|
x
|
6. bouwramen plaatsen
|
x
|
x
|
|
7. gevellijnen bepalen en afschrijven op de bouwplank
|
x
|
x
|
x
|
P/BWI/1.3
|
|
|
|
Deeltaak:
profielen en kozijnen waterpas en te lood stellen en het meterpeil aanbrengen aan
de hand van werktekeningen.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. stelwerkzaamheden voorbereiden
|
|
x
|
|
2. de koppenmaat en lagenmaat bepalen en afschrijven
|
x
|
x
|
x
|
3. metselprofielen stellen voor een halfsteensmuur en een spouwmuur
|
x
|
x
|
x
|
4. buitenkozijnen voor raam en deur stellen in een spouwmuur
|
x
|
|
|
5. binnendeurkozijnen stellen
|
x
|
x
|
x
|
6. gangbare gereedschappen en hulpmiddelen toepassen
|
x
|
|
|
Voor het uitvoeren van de taak beheerst de kandidaat de voorwaardelijke kennis, vaardigheden
en houding.
|
x
|
x
|
x
|
Profielvak: Bouwen, wonen en interieur
|
BB
|
KB
|
GL
|
Module 2: bouwen vanaf de fundering
|
|
|
|
Taak:
○ een eenvoudige funderingsbekisting maken
○ een halfsteensmuur metselen
○ isolatiematerialen verwerken
○ veilig werken op steigers en ladders
|
|
|
|
P/BWI/2.1
|
|
|
|
Deeltaak:
aan de hand van werktekeningen eenvoudige funderingsbekistingen maken.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. werkzaamheden voor een strokenfundering voorbereiden
|
x
|
x
|
|
2. werkzaamheden voor een eenvoudige strokenfundering uitvoeren en een PS-systeembekisting
beschrijven
|
x
|
x
|
|
3. een eenvoudige wapening vlechten en aanbrengen
|
x
|
|
|
P/BWI/2.2
|
|
|
|
Deeltaak:
aan de hand van een werktekening een halfsteensmuur metselen.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. metselwerk voorbereiden
|
x
|
x
|
|
2. een werkplek inrichten
|
x
|
x
|
|
3. maatvoeren en stellen
|
x
|
x
|
|
4. basistechnieken metselen toepassen
|
x
|
x
|
|
5. rollagen maken
|
x
|
x
|
|
6. voegwerk in de meest gangbare typen maken
|
x
|
x
|
|
7. beëindigingen correct maken
|
x
|
x
|
|
P/BWI/2.3
|
|
|
|
Deeltaak:
isolatiematerialen verwerken.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. doel en functie van isolatie beschrijven en de juiste soorten isolatiematerialen
kiezen
|
x
|
x
|
|
2. isolatiematerialen in het opgaand werk plaatsen en verwerken
|
x
|
x
|
|
P/BWI/2.4
|
|
|
|
Deeltaak:
steigers en ladders aan de hand van veiligheidsvoorschriften gebruiken.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. verplichte en beschikbare beschermingsmiddelen toepassen
|
x
|
x
|
|
2. juiste steigers en ladders kiezen
|
x
|
x
|
|
3. rolsteigers en ladders conform voorschriften opbouwen, plaatsen en afbreken
|
x
|
|
|
4. rolsteigers en ladders op een ergonomische en veilige wijze gebruiken
|
x
|
x
|
|
Voor het uitvoeren van de taak beheerst de kandidaat de voorwaardelijke kennis, vaardigheden
en houding.
|
x
|
x
|
|
Profielvak: Bouwen, wonen en interieur
|
BB
|
KB
|
GL
|
Module 3: hout- en meubelverbindingen
|
|
|
|
Taak:
○ werkstuk met enkelvoudige verbindingen maken
○ hout zagen en verspanen met behulp van gangbare elektrische-, pneumatische- en niet-aangedreven
handgereedschappen en houtbewerkingsmachines
|
|
|
|
P/BWI/3.1
|
|
|
|
Deeltaak:
aan de hand van een werktekening alle werkzaamheden verrichten voor het maken van
een werkstuk met enkelvoudige verbindingen.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. werkzaamheden voor het maken van een werkstuk voorbereiden
|
x
|
x
|
|
2. houtverbindingen maken volgens vastgestelde criteria
|
x
|
x
|
|
3. het product aan de hand van kwaliteitscriteria beoordelen
|
x
|
x
|
|
P/BWI/3.2
|
|
|
|
Deeltaak:
hout zagen en verspanen met behulp van gangbare elektrische-, pneumatische- en niet-aangedreven
handgereedschappen en houtbewerkingsmachines.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. basisbewerkingen uitvoeren met gangbare elektrische-, pneumatische- en niet-aangedreven
handgereedschappen en houtbewerkingsmachines
|
x
|
x
|
|
2. veilig werken met gangbare elektrische-, pneumatische- en niet-aangedreven handgereedschappen
en houtbewerkingsmachines
|
x
|
x
|
|
Voor het uitvoeren van de taak beheerst de kandidaat de voorwaardelijke kennis, vaardigheden
en houding.
|
x
|
x
|
|
Profielvak: Bouwen, wonen en interieur
|
BB
|
KB
|
GL
|
Module 4: design en decoratie
|
|
|
|
Taak:
○ een interieurelement ontwerpen
○ een ontwerp maken voor de afwerking van een interieurelement
○ een interieurelement maken
○ een interieurelement afwerken en decoreren
|
|
|
|
P/BWI/4.1
|
|
|
|
Deeltaak:
aan de hand van wensen en eisen, met behulp van ICT, een ontwerp maken voor een interieurelement
op basis van plaatmateriaal.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. een ontwerp maken voor een eenvoudig interieurelement van plaatmateriaal
|
|
x
|
x
|
2. een ontwerp tekenen met een 3D CAD-tekenprogramma
|
x
|
x
|
x
|
3. het ontwerp omzetten in werktekeningen
|
|
x
|
x
|
P/BWI/4.2
|
|
|
|
Deeltaak:
een ontwerp maken voor de afwerking van een interieurelement met behulp van decoratieve
technieken.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. een ontwerp maken voor kleur, afwerking en decoratie van een interieurelement
|
x
|
x
|
x
|
2. het ontwerp presenteren
|
|
x
|
x
|
P/BWI/4.3
|
|
|
|
Deeltaak:
aan de hand van een ontwerp en werktekeningen een interieurelement maken met behulp
van hout en plaatmateriaal.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. het maken van een interieurelement voorbereiden
|
x
|
x
|
x
|
2. een interieurelement met moderne verbindingsmaterialen maken, samenstellen en opsluiten
|
x
|
x
|
x
|
3. gangbare elektrische-, pneumatische- en niet-aangedreven handgereedschappen veilig
gebruiken
|
x
|
x
|
x
|
P/BWI/4.4
|
|
|
|
Deeltaak:
een werkstuk voorbehandelen, afwerken en decoreren.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. de werkzaamheden voorbereiden voor het voorbehandelen, afwerken en decoreren
|
x
|
x
|
x
|
2. een werkstuk voorbehandelen, afwerken en decoreren met watergedragen verfproducten
|
x
|
x
|
x
|
3. een sign-uiting snijplotten, pellen, plakken en monteren
|
x
|
x
|
x
|
Voor het uitvoeren van de taak beheerst de kandidaat de voorwaardelijke kennis, vaardigheden
en houding.
|
x
|
x
|
x
|
2.54. Dienstverlening en producten
Kern Dienstverlening en producten
|
Een kandidaat kan gebruik maken van de in de ‘kern’ genoemde kennis en vaardigheden
in een (gesimuleerde) uitvoerende beroepssituatie of een daarop voorbereidende scholing.
De kennis en vaardigheden zijn gerangschikt in algemene kennis en vaardigheden en
professionele kennis en vaardigheden. Kennis en vaardigheden worden samen met de persoonlijke
eigenschappen ook wel aangeduid als beroepscompetenties. De kern omvat ook kennis
en vaardigheden rond loopbaanoriëntatie en -ontwikkeling.
|
a. Algemene kennis en vaardigheden
De kandidaat kan:
1. de Nederlandse taal in opleidings- en beroepssituaties gebruiken;
2. een informatiebehoefte signaleren en onderzoeken en op basis hiervan relevante
informatie zoeken, beoordelen, verwerken en gebruiken;
3. mediawijs handelen: kritisch en bewust omgaan met (digitale) media;
4. bewust omgaan met opslag en gebruik van gegevens en daarbij rekening houden met
privacy en digitale veiligheid;
5. het belang beschrijven en voorbeelden noemen van technologische en innovatieve
ontwikkelingen in de beroepscontext;
6. voor opleiding en beroep relevante berekeningen uitvoeren;
7. plannen en organiseren in een beroeps(opleiding) gerelateerde situatie;
8. op systematische en doelgerichte wijze werkzaamheden uitvoeren op basis van een
planning met de inzet van vakdeskundigheid en met aandacht voor een zo hoog mogelijke
kwaliteit;
9. mondeling en schriftelijk rapporteren over de uitgevoerde werkzaamheden; onder
meer over de planning, voorbereiding, proces en product;
10. reflecteren op de eigen werkwijze en op de kwaliteit van het eigen werk;
11. samenwerken en overleggen bij het uitvoeren van werkzaamheden;
12. werkzaamheden volgens de voorschriften en op een veilige wijze uitvoeren;
13. economisch bewust en duurzaam omgaan met materialen en middelen;
14. professionele (technologische) hulpmiddelen gebruiken en hun werking uitleggen;
15. hygiënisch werken;
16. milieubewust handelen;
17. zich aan- en inpassen in een bedrijfscultuur;
18. voldoen aan de algemene gedrags- en houdingseisen die gesteld worden aan werknemers
in de branche;
19. in een (gesimuleerde) beroepssituatie en stage in een bedrijf omgaan met verschillen
op basis van culturele gebondenheid en geslacht.
|
b. Professionele kennis en vaardigheden
De kandidaat kan:
|
1. probleemoplossingsvaardigheden hanteren en op grond daarvan conclusies trekken
en keuzes maken;
2. eenvoudige onderzoeksactiviteiten verrichten en op grond daarvan beargumenteerde
keuzes maken;
3. het begrip duurzaamheid (her)kennen, benoemen en toepassen. Op basis daarvan komen
tot bewuste afwegingen en relaties leggen tussen milieu, mensen en werkprocessen in
arbeid en beroep (people, planet en profit);
4. ondernemende vaardigheden tonen: initiatief tonen, innoveren;
5. de begrippen maatschappelijk verantwoord en maatschappelijk betrokken ondernemen
(her)kennen, benoemen en toepassen bij producten en dienstverlening;
6. verschillen en overeenkomsten benoemen tussen profit en non/profit.
|
c. Loopbaanoriëntatie en -ontwikkeling
De kandidaat is in staat zijn eigen loopbaanontwikkeling vorm te geven. Hij doet dat
met een oriëntatie op een toekomstige opleiding en (loop)baan door middel van reflectie
op het eigen handelen en reflectie op ervaringen.
c.1. De kandidaat heeft de vaardigheid de eigen loopbaan vorm te geven door op systematische
wijze om te gaan met ‘loopbaancompetenties’:
1. Kwaliteitenreflectie (wat kan ik het best en hoe weet ik dat?)
2. Motievenreflectie (waar ga en sta ik voor en waarom dan?)
3. Werkexploratie (waar ben ik het meest op mijn plek en waarom daar?)
4. Loopbaansturing (hoe bereik ik mijn doel en waarom zo?)
5. Netwerken (wie kan mij helpen mijn doel te bereiken en waarom die mensen?)
c.2. De kandidaat maakt zijn eigen loopbaanontwikkeling inzichtelijk voor zichzelf
en voor anderen doormiddel van een ‘loopbaandossier’.
In een loopbaandossier is opgenomen welke activiteiten zijn uitgevoerd die hebben
bijgedragen tot het ontwikkelen van de ‘loopbaancompetenties’. In het loopbaandossier
worden bij de uitgevoerde activiteiten de volgende punten beschreven:
I. de beoogde doelen
II. de resultaten
III. de evaluatie en een conclusie
IV. welke vervolgactiviteiten gepland zijn op basis van de opgedane ervaringen en
de daarbij horende conclusies
|
Profielvak: Dienstverlening en producten
|
BB
|
KB
|
GL
|
Module 1: organiseren van een activiteit voor een opdrachtgever
|
|
|
|
Taak:
○ een opdracht bespreken met de opdrachtgever, onderzoek doen naar de te organiseren
activiteit en uitkomsten presenteren aan de opdrachtgever
○ een activiteit organiseren
○ werkzaamheden rondom hospitality uitvoeren
○ facilitaire werkzaamheden uitvoeren
|
|
|
|
P/D&P/1.1
|
|
|
|
Deeltaak:
een opdracht bespreken met de opdrachtgever, onderzoek doen naar de te organiseren
activiteit en uitkomsten presenteren aan de opdrachtgever.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. wensen en verwachtingen van de opdrachtgever inventariseren
|
x
|
x
|
x
|
2. onderzoek doen naar de te organiseren activiteit en uitkomsten presenteren aan
de opdrachtgever
|
x
|
x
|
x
|
P/D&P/1.2
|
|
|
|
Deeltaak:
een activiteit organiseren.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. een activiteit plannen en voorbereiden
|
x
|
x
|
x
|
2. berekeningen met betrekking tot kosten en baten van de te organiseren activiteit
uitvoeren
|
x
|
x
|
x
|
3. voorzieningen, vergunningen, materialen, middelen en medewerkers regelen
|
x
|
x
|
x
|
4. een activiteit evalueren en suggesties geven voor verbetering
|
x
|
x
|
x
|
P/D&P/1.3
|
|
|
|
Deeltaak:
werkzaamheden rond hospitality uitvoeren.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. optreden als gastvrouw of gastheer
|
x
|
x
|
x
|
2. gerechten bereiden
|
x
|
x
|
x
|
P/D&P/1.4
|
|
|
|
Deeltaak:
facilitaire werkzaamheden uitvoeren.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. maatregelen beschrijven om de negatieve gevolgen van de uit te voeren activiteit
voor het milieu te beperken
|
x
|
x
|
x
|
2. schoonmaakmiddelen, -materialen en -apparatuur kiezen en gebruiken en de werkzaamheden
uitvoeren volgens voorschriften
|
x
|
x
|
|
3. taken van hulpdiensten benoemen en beoordelen welke hulpdiensten ingeschakeld moeten
worden
|
x
|
x
|
x
|
4. taken van beveiligers benoemen
|
x
|
x
|
x
|
5. een ruimte inrichten
|
x
|
x
|
x
|
Voor het uitvoeren van de taak beheerst de kandidaat de voorwaardelijke kennis, vaardigheden
en houding.
|
x
|
x
|
x
|
Profielvak: Dienstverlening en producten
|
BB
|
KB
|
GL
|
Module 2: presenteren, promoten en verkopen
|
|
|
|
Taak:
○ verschillende manieren van communicatie en communicatiemiddelen (her)kennen, benoemen
en professioneel toepassen
○ een product en dienst presenteren, promoten en verkopen
○ doelgericht informatie verstrekken en instructies geven
|
|
|
|
P/D&P/2.1
|
|
|
|
Deeltaak:
verschillende manieren van communicatie en communicatiemiddelen (her)kennen, benoemen
en professioneel toepassen.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. media-uitingen met elkaar vergelijken en een beargumenteerde keuze maken voor een
medium gelet op bijvoorbeeld doel, doelgroep, functionaliteiten en duurzaamheid
|
x
|
x
|
|
2. voor een bepaald doel en een bepaalde doelgroep een media-uiting maken
|
x
|
x
|
|
3. kenmerken van media-uitingen benoemen en de verschillende functies daarvan aangeven
|
x
|
x
|
|
4. social media gebruiken en toepassen in een zakelijke context
|
x
|
x
|
|
P/D&P/2.2
|
|
|
|
Deeltaak:
een product en dienst presenteren, promoten en verkopen.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. omschrijven, benoemen en uitleggen waarom promotie belangrijk is
|
x
|
x
|
|
2. een promotieplan maken en beoordelen
|
|
x
|
|
3. een verkoopgesprek voeren
|
x
|
x
|
|
4. producten presenteren met gebruikmaking van promotie- en decoratiemateriaal
|
x
|
x
|
|
P/D&P/2.3
|
|
|
|
Deeltaak:
doelgericht informatie verstrekken en instructies geven.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. uitleg, instructie, voorlichting en informatie geven aan publiek, bezoekers en
deelnemers
|
x
|
x
|
|
2. communicatieve vaardigheden toepassen
|
x
|
x
|
|
Voor het uitvoeren van de taak beheerst de kandidaat de voorwaardelijke kennis, vaardigheden
en houding.
|
x
|
x
|
|
Profielvak: Dienstverlening en producten
|
BB
|
KB
|
GL
|
Module 3: een product maken en verbeteren
|
|
|
|
Taak:
○ een ontwerp en een product beoordelen, ontwerpen, tekenen en printen in 3D
○ een product maken
|
|
|
|
P/D&P/3.1
|
|
|
|
Deeltaak:
een ontwerp en een product beoordelen, ontwerpen, tekenen en printen in 3D.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. een ontwerp en een product beoordelen en suggesties doen voor verbetering
|
x
|
x
|
|
2. een product ontwerpen en tekenen in een 3D-tekenprogramma
|
x
|
x
|
|
3. 3D-printprincipes en printtechnieken uitleggen
|
|
x
|
|
P/D&P/3.2
|
|
|
|
Deeltaak:
een product maken.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. werktekeningen lezen en interpreteren, tekentechnische symbolen begrijpen en aan
de hand van de tekening een werkvoorbereiding opstellen
|
x
|
x
|
|
2. een product in elkaar zetten door gebruik te maken van verbindingen
|
x
|
x
|
|
3. het vervaardigde product controleren op de kwaliteit van de verbinding
|
x
|
x
|
|
4. een product vervaardigen met handgereedschappen, elektrische handgereedschappen
en machines
|
x
|
x
|
|
5. handgereedschappen, elektrische handgereedschappen en machines veilig gebruiken
|
x
|
x
|
|
Voor het uitvoeren van de taak beheerst de kandidaat de voorwaardelijke kennis, vaardigheden
en houding.
|
x
|
x
|
|
Profielvak: Dienstverlening en producten
|
BB
|
KB
|
GL
|
Module 4: multimediale producten maken
|
|
|
|
Taak:
aan de hand van een programma van eisen:
○ een digitaal ontwerp maken
○ een film maken
○ een website ontwerpen en maken
|
|
|
|
P/D&P/4.1
|
|
|
|
Deeltaak:
een digitaal ontwerp maken.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. informatie verwerken en deze vormgeven in een lay-out
|
x
|
x
|
x
|
P/D&P/4.2
|
|
|
|
Deeltaak:
een film maken.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. genres in film onderscheiden en gangbare begrippen in filmtaal gebruiken
|
x
|
x
|
x
|
2. op basis van gegeven informatie een script, storyboard en draaiboek maken
|
x
|
x
|
x
|
3. aan de hand van het storyboard en het draaiboek filmopnamen maken
|
x
|
x
|
x
|
4. met behulp van montagesoftware beelden monteren tot een samenhangend geheel
|
x
|
x
|
x
|
P/D&P/4.3
|
|
|
|
Deeltaak:
een website ontwerpen en maken.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. wensen van de opdrachtgever inventariseren, interpreteren en aanvullen in een ontwerp
voor een website
|
x
|
|
|
2. wensen van de opdrachtgever inventariseren, interpreteren en verwerken in een ontwerp
voor een website
|
|
x
|
x
|
3. een begroting maken voor het bouwen, hosten en onderhouden van de website
|
|
x
|
x
|
4. het voorlopige ontwerp inclusief begroting voorleggen aan de opdrachtgever
|
|
x
|
x
|
5. een website maken
|
x
|
x
|
x
|
6. de website presenteren aan de opdrachtgever
|
x
|
|
|
7. de website presenteren aan de opdrachtgever en gemaakte keuzes beargumenteren
|
|
x
|
x
|
Voor het uitvoeren van de taak beheerst de kandidaat de voorwaardelijke kennis, vaardigheden
en houding.
|
x
|
x
|
x
|
2.55. Economie en ondernemen
Kern Economie en ondernemen
|
Een kandidaat kan gebruik maken van de in de ‘kern’ genoemde kennis en vaardigheden
in een (gesimuleerde) uitvoerende beroepssituatie of een daarop voorbereidende scholing.
De kennis en vaardigheden zijn gerangschikt in algemene kennis en vaardigheden en
professionele kennis en vaardigheden. Kennis en vaardigheden worden samen met de persoonlijke
eigenschappen ook wel aangeduid als beroepscompetenties. De kern omvat ook kennis
en vaardigheden rond loopbaanoriëntatie en -ontwikkeling.
|
a. Algemene kennis en vaardigheden
De kandidaat kan:
1. de Nederlandse taal in opleidings- en beroepssituaties gebruiken;
2. een informatiebehoefte signaleren en onderzoeken en op basis hiervan relevante
informatie zoeken, beoordelen, verwerken en gebruiken;
3. mediawijs handelen: kritisch en bewust omgaan met (digitale) media;
4. bewust omgaan met opslag en gebruik van gegevens en daarbij rekening houden met
privacy en digitale veiligheid;
5. het belang beschrijven en voorbeelden noemen van technologische en innovatieve
ontwikkelingen in de beroepscontext;
6. voor opleiding en beroep relevante berekeningen uitvoeren;
7. plannen en organiseren in een beroeps(opleiding) gerelateerde situatie;
8. op systematische en doelgerichte wijze werkzaamheden uitvoeren op basis van een
planning met de inzet van vakdeskundigheid en met aandacht voor een zo hoog mogelijke
kwaliteit;
9. mondeling en schriftelijk rapporteren over de uitgevoerde werkzaamheden; onder
meer over de planning, voorbereiding, proces en product;
10. reflecteren op de eigen werkwijze en op de kwaliteit van het eigen werk;
11. samenwerken en overleggen bij het uitvoeren van werkzaamheden;
12. werkzaamheden volgens de voorschriften en op een veilige wijze uitvoeren;
13. economisch bewust en duurzaam omgaan met materialen en middelen;
14. professionele (technologische) hulpmiddelen gebruiken en hun werking uitleggen;
15. hygiënisch werken;
16. milieubewust handelen;
17. zich aan- en inpassen in een bedrijfscultuur.
18. voldoen aan de algemene gedrags- en houdingseisen die gesteld worden aan werknemers
in de branche;
19. in een (gesimuleerde) beroepssituatie en stage in een bedrijf omgaan met verschillen
op basis van culturele gebondenheid en geslacht.
|
b. Professionele kennis en vaardigheden
De kandidaat kan:
1. een commerciële instelling tonen, met name:
– onderdelen van een marktonderzoek uitvoeren
– verkoopvaardigheden
– klant- en servicegerichte houding
– kansen zien en benutten
2. inspelen op trends en ontwikkelingen
3. communicatieve vaardigheden toepassen, onder meer:
– telefoneren
– vergaderen
– presenteren en demonstreren
– overtuigen
– corresponderen
– sociale media inzetten
4. vaardigheden toepassen op het gebied van kantoor-, retail- en magazijnautomatisering
5. ondernemersvaardigheden tonen, onder meer:
– innovatief zijn
– creatief zijn
– risico nemen
6. werken volgens een bedrijfsconcept
|
c. Loopbaanoriëntatie en -ontwikkeling
De kandidaat is in staat zijn eigen loopbaanontwikkeling vorm te geven. Hij doet dat
met een oriëntatie op een toekomstige opleiding en (loop)baan door middel van reflectie
op het eigen handelen en reflectie op ervaringen.
c.1. De kandidaat heeft de vaardigheid de eigen loopbaan vorm te geven door op systematische
wijze om te gaan met ‘loopbaancompetenties’:
1. kwaliteitenreflectie (wat kan ik het best en hoe weet ik dat?)
2. motievenreflectie (waar ga en sta ik voor en waarom dan?)
3. werkexploratie (waar ben ik het meest op mijn plek en waarom daar?)
4. loopbaansturing (hoe bereik ik mijn doel en waarom zo?)
5. netwerken (wie kan mij helpen mijn doel te bereiken en waarom die mensen?)
c.2. De kandidaat maakt zijn eigen loopbaanontwikkeling inzichtelijk voor zichzelf
en voor anderen doormiddel van een ‘loopbaandossier’.
In een loopbaandossier is opgenomen welke activiteiten zijn uitgevoerd die hebben
bijgedragen tot het ontwikkelen van de ‘loopbaancompetenties’. In het loopbaandossier
worden bij de uitgevoerde activiteiten de volgende punten beschreven:
V. de beoogde doelen
VI. de resultaten
VII. de evaluatie en een conclusie
VIII. welke vervolgactiviteiten gepland zijn op basis van de opgedane ervaringen en
de daarbij horende conclusies
|
Profielvak: Economie en Ondernemen
|
BB
|
KB
|
GL
|
Module 1: Commercieel
|
|
|
|
Taken:
○ de retailformule en de marketinginstrumenten herkennen en toepassen ten aanzien
van de doelgroep, het assortiment en de marktpositie
○ verkopen en afrekenen
|
|
|
|
P/EO/1.1
|
|
|
|
Deeltaak:
de retailformule en de marketinginstrumenten herkennen en toepassen ten aanzien van
de doelgroep, het assortiment en de marktpositie.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. het begrip retailformule herkennen en toepassen
|
x
|
|
|
2. het begrip retailformule herkennen, omschrijven en toepassen
|
|
x
|
x
|
3. de belangrijkste elementen uit de retailformule herkennen, omschrijven en toepassen
(doelgroep, assortiment, concurrentiepositie)
|
x
|
x
|
x
|
4. de samenhang tussen doelgroep en distributie herkennen en toepassen
|
x
|
x
|
x
|
5. het belang van vakkennis (artikelkennis) herkennen en toepassen
|
x
|
x
|
x
|
6. assortimentskennis verwerven, herkennen en toepassen
|
x
|
x
|
x
|
7. de samenhang tussen prijs en de marktpositie herkennen
|
x
|
|
|
8. de samenhang tussen prijs en de marktpositie herkennen en toepassen
|
|
x
|
x
|
9. de samenhang tussen promotie en presentatie en de marktpositie herkennen en toepassen
|
x
|
|
|
10. de samenhang tussen promotie en presentatie en de marktpositie herkennen, uitleggen
en toepassen
|
|
x
|
x
|
11. de samenhang tussen reclame en de marktpositie herkennen en toepassen
|
x
|
x
|
x
|
P/EO/1.2
|
|
|
|
Deeltaak:
verkopen en afrekenen.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. de verkoopfasen doorlopen
|
x
|
x
|
x
|
2. afrekenhandelingen verrichten
|
x
|
x
|
x
|
Voor het uitvoeren van de taak beheerst de kandidaat de voorwaardelijke kennis, vaardigheden
en houding.
|
x
|
x
|
x
|
Profielvak: Economie en ondernemen
|
BB
|
KB
|
GL
|
Module 2: secretarieel
|
|
|
|
Taak:
secretariële werkzaamheden uitvoeren:
○ backoffice werkzaamheden uitvoeren
○ frontoffice werkzaamheden uitvoeren
|
|
|
|
P/EO/2.1
|
|
|
|
Deeltaak:
backoffice werkzaamheden uitvoeren.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. het agendabeheer voeren
|
x
|
x
|
x
|
2. bijeenkomsten organiseren
|
x
|
x
|
x
|
3. communicatie verzorgen
|
x
|
x
|
x
|
4. post verzorgen
|
x
|
x
|
x
|
5. secretariële ondersteuning verrichten
|
x
|
x
|
x
|
6. data beheren
|
x
|
x
|
x
|
P/EO/2.2
|
|
|
|
Deeltaak:
frontoffice werkzaamheden uitvoeren.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. communicatie verzorgen
|
x
|
x
|
x
|
2. klachten afhandelen
|
x
|
x
|
x
|
3. klanten ontvangen
|
x
|
x
|
x
|
4. bezoekers ontvangen
|
x
|
x
|
x
|
5. het bedrijf presenteren
|
x
|
x
|
x
|
6. ontwikkelingen in de secretariële ondersteuning herkennen
|
x
|
|
|
7. ontwikkelingen in de secretariële ondersteuning herkennen en uitleggen
|
|
x
|
x
|
Voor het uitvoeren van de taak beheerst de kandidaat de voorwaardelijke kennis, vaardigheden
en houding.
|
x
|
x
|
x
|
Profielvak: Economie en ondernemen
|
BB
|
KB
|
GL
|
Module 3: logistiek
|
|
|
|
Taak:
magazijnwerkzaamheden uitvoeren (eventueel in gesimuleerde omgeving) ten aanzien van:
○ ontvangst en opslag van goederen
○ verzamelen, verpakken en verzenden van goederen
○ voorraad bijhouden, inventariseren en bestellen
|
|
|
|
P/EO/3.1
|
|
|
|
Deeltaak:
ontvangst en opslag van goederen.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
4. goederen ontvangen
|
x
|
x
|
|
5. goederen opslaan
|
x
|
x
|
|
6. goederen verplaatsen, intern transport
|
x
|
x
|
|
7. derving tegengaan
|
x
|
x
|
|
P/EO/3.2
|
|
|
|
Deeltaak:
verzamelen, verpakken en verzenden van goederen.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. goederen verzamelen
|
x
|
x
|
|
2. goederen verpakken en verzendklaar maken
|
x
|
x
|
|
3. goederen verzenden
|
x
|
x
|
|
P/EO/3.3
|
|
|
|
Deeltaak:
voorraad bijhouden, inventariseren en bestellen.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. begrippen met betrekking tot de voorraad herkennen
|
x
|
|
|
2. begrippen met betrekking tot de voorraad herkennen en toepassen
|
|
x
|
|
3. administratief voorraadbeheer uitvoeren
|
x
|
x
|
|
4. goederen bestellen
|
x
|
x
|
|
Voor het uitvoeren van de taak beheerst de kandidaat de voorwaardelijke kennis, vaardigheden
en houding.
|
x
|
x
|
|
Profielvak: Economie en ondernemen
|
BB
|
KB
|
GL
|
Module 4: administratie
|
|
|
|
Taak:
een bijdrage leveren aan de administratie van (handels)ondernemingen:
○ bedrijven, bedrijfsfuncties en bedrijfsprocessen herkennen en benoemen
○ de administratie van de (handels)onderneming bijhouden
|
|
|
|
P/EO/4.1
|
|
|
|
Deeltaak:
bedrijven, bedrijfsfuncties en bedrijfsprocessen herkennen en benoemen.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. rechtsvormen en kenmerken van bedrijven herkennen
|
x
|
x
|
|
2. doelstellingen van bedrijven herkennen en benoemen
|
x
|
x
|
|
3. bedrijfsfuncties herkennen
|
x
|
|
|
4. bedrijfsfuncties herkennen en benoemen
|
|
x
|
|
5. bedrijfsprocessen herkennen
|
x
|
|
|
6. bedrijfsprocessen herkennen en benoemen
|
|
x
|
|
P/EO/4.2
|
|
|
|
Deeltaak:
de administratie van de (handels)onderneming bijhouden.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. de formulierenstroom in het bedrijf bijhouden
|
x
|
x
|
|
2. financiële feiten verwerken in de boekhouding
|
x
|
x
|
|
3. financiële data gebruiken: lezen, berekenen
|
x
|
|
|
4. financiële data gebruiken: lezen, berekenen, interpreteren
|
|
x
|
|
Voor het uitvoeren van de taak beheerst de kandidaat de voorwaardelijke kennis, vaardigheden
en houding.
|
x
|
x
|
|
2.55.1. Economie en Ondernemen (nieuwe stijl)
Kern Economie en Ondernemen (nieuwe stijl)
|
Een kandidaat kan gebruik maken van de in de ‘kern’ genoemde kennis en vaardigheden
in een (gesimuleerde) uitvoerende beroepssituatie, of een daarop voorbereidende scholing.
De kennis en vaardigheden zijn gerangschikt in algemene kennis en vaardigheden en
professionele kennis en vaardigheden. Kennis en vaardigheden worden samen met de persoonlijke
eigenschappen ook wel aangeduid als beroepscompetenties. De kern omvat ook kennis
en vaardigheden rond loopbaanoriëntatie en -ontwikkeling.
|
|
A. Algemene kennis en vaardigheden
|
|
De kandidaat kan:
A1. de Nederlandse taal in opleidings- en beroepssituaties gebruiken;
A2. een informatiebehoefte signaleren en onderzoeken en op basis hiervan relevante
informatie zoeken, beoordelen, verwerken en gebruiken;
A3. mediawijs handelen: kritisch en bewust omgaan met (digitale) media;
A4. bewust omgaan met opslag en gebruik van gegevens en daarbij rekening houden met
privacy en digitale veiligheid;
A5. het belang beschrijven en voorbeelden noemen van technologische en innovatieve
ontwikkelingen in de beroepscontext;
A6. voor opleiding en beroep relevante berekeningen uitvoeren;
A7. plannen en organiseren in een beroeps(opleiding)gerelateerde situatie;
A8. op systematische en doelgerichte wijze werkzaamheden uitvoeren op basis van een
planning met de inzet van vakdeskundigheid en met aandacht voor een zo hoog mogelijke
kwaliteit;
A9. mondeling en schriftelijk rapporteren over de uitgevoerde werkzaamheden; onder
meer over de planning, voorbereiding, proces en product;
A10. reflecteren op de eigen werkwijze en op de kwaliteit van het eigen werk;
A11. samenwerken en overleggen bij het uitvoeren van werkzaamheden;
A12. werkzaamheden volgens de voorschriften en op een veilige wijze uitvoeren;
A13. economisch bewust en duurzaam omgaan met materialen en middelen;
A14. professionele (technologische) hulpmiddelen gebruiken en hun werking uitleggen;
A15. hygiënisch werken;
A16. milieubewust handelen;
A17. zich aan- en inpassen in een bedrijfscultuur;
A18. voldoen aan de algemene gedrags- en houdingseisen die gesteld worden aan werknemers
in de branche;
A19. in een (gesimuleerde) beroepssituatie en stage in een bedrijf omgaan met verschillen
op basis van culturele gebondenheid en geslacht.
|
B. Professionele kennis en vaardigheden
|
|
De kandidaat kan:
B1. een commerciële instelling tonen, met name:
– onderdelen van een marktonderzoek uitvoeren
– verkoopvaardigheden
– klant- en servicegerichte houding
– kansen zien en benutten
B2. inspelen op trends en ontwikkelingen
B3. communicatieve vaardigheden toepassen, onder meer:
– telefoneren
– vergaderen
– presenteren en demonstreren
– overtuigen
– corresponderen
– sociale media inzetten
B4. vaardigheden toepassen op het gebied van kantoor-, retail- en magazijnautomatisering
B5. ondernemersvaardigheden tonen, onder meer:
– innovatief zijn
– creatief zijn
– risico nemen
B6. werken volgens een bedrijfsconcept
|
C. Loopbaanoriëntatie en -ontwikkeling
|
|
De kandidaat is in staat de eigen loopbaanontwikkeling vorm te geven. De kandidaat
doet dat met een oriëntatie op een toekomstige opleiding en (loop)baan door middel
van reflectie op het eigen handelen en reflectie op ervaringen.
|
|
C1 De kandidaat heeft de vaardigheid de eigen loopbaan vorm te geven door op systematische
wijze om te gaan met ‘loopbaancompetenties’:
|
|
1. kwaliteitenreflectie (wat kan ik het best en hoe weet ik dat?)
2. motievenreflectie (waar ga en sta ik voor en waarom dan?)
3. werkexploratie (waar ben ik het meest op mijn plek en waarom daar?)
4. loopbaansturing (hoe bereik ik mijn doel en waarom zo?)
5. netwerken (wie kan mij helpen mijn doel te bereiken en waarom die mensen?)
|
|
C2 De kandidaat maakt de eigen loopbaanontwikkeling inzichtelijk voor zichzelf en
voor anderen doormiddel van een ‘loopbaandossier’.
In een loopbaandossier is opgenomen welke activiteiten hebben bijgedragen tot het
ontwikkelen van de ‘loopbaancompetenties’. In het loopbaandossier worden bij de uitgevoerde
activiteiten de volgende punten beschreven:
|
|
I. de beoogde doelen
II. de resultaten
III. de evaluatie en een conclusie
IV. welke vervolgactiviteiten gepland zijn op basis van de opgedane ervaringen en
de daarbij horende conclusies
|
Profielvak: Economie en Ondernemen (nieuwe stijl)
|
BB
|
KB
|
GL
|
Module 1: Retail & Styling
|
|
|
|
Taak:
• de verkoopomgeving realiseren
• commerciële werkzaamheden uitvoeren
|
|
|
|
P/EO/1.1
|
|
|
|
Deeltaak:
• de verkoopomgeving realiseren.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. het begrip retailformule beschrijven
|
x
|
x
|
x
|
2. samenhang tussen doelgroep, assortiment en marktpositie analyseren
|
x
|
x
|
x
|
3. samenhang tussen de marketinginstrumenten analyseren
|
x
|
x
|
x
|
4. winkelinrichting ontwerpen
|
x
|
x
|
x
|
5. promotiematerialen realiseren
|
x
|
x
|
x
|
P/EO/1.2
|
|
|
|
Deeltaak:
• commerciële werkzaamheden uitvoeren
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. de verkoopomgeving verkoopklaar maken
|
x
|
x
|
x
|
2. artikelpresentaties maken aan de hand van een thema en compositie
|
x
|
x
|
x
|
3. etaleren aan de hand van een thema en compositie
|
x
|
x
|
x
|
4. nevenactiviteiten realiseren om omzet te stimuleren
|
x
|
x
|
x
|
Voor het uitvoeren van de taak beheerst de kandidaat de voorwaardelijke kennis, vaardigheden
en houding.
|
Profielvak: Economie en Ondernemen (nieuwe stijl)
|
BB
|
KB
|
GL
|
Module 2: Service & Sales
|
|
|
|
Taak:
• service verlenen
• verkoopwerkzaamheden uitvoeren
• afrekenhandelingen verrichten
• online verkopen van goederen en diensten
|
|
|
|
P/EO/2.1
|
|
|
|
Deeltaak:
• service verlenen
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. service voor, tijdens en na de verkoop uitvoeren
|
x
|
x
|
|
2. communicatieve en sociale vaardigheden toepassen
|
x
|
x
|
|
P/EO/2.2
|
|
|
|
Deeltaak:
• verkoopwerkzaamheden uitvoeren
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. klanten benaderen
|
x
|
x
|
|
2. klantenadvies geven op basis van artikelkennis
|
x
|
x
|
|
3. een verkoopgesprek voeren
|
x
|
x
|
|
4. decoratief inpakken
|
x
|
x
|
|
P/EO/2.3
|
|
|
|
Deeltaak:
• afrekenhandelingen verrichten
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. artikelen afrekenen
|
x
|
x
|
|
2. kassa opmaken
|
x
|
x
|
|
3. omgaan met verschillende afreken- en betalingsvormen
|
x
|
x
|
|
P/EO/2.4
|
|
|
|
Deeltaak:
• online verkopen van goederen en diensten
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. productpresentatie maken
|
x
|
x
|
|
2. verkoopkanaal realiseren
|
x
|
x
|
|
3. klanten werven en behouden
|
x
|
x
|
|
4. wet- en regelgeving toepassen
|
x
|
x
|
|
Voor het uitvoeren van de taak beheerst de kandidaat de voorwaardelijke kennis, vaardigheden
en houding.
|
Profielvak: Economie en Ondernemen (nieuwe stijl)
|
BB
|
KB
|
GL
|
Module 3: Stock & Supplies
|
|
|
|
Taak:
• magazijnwerkzaamheden uitvoeren
• voorraad beheren en bestellen
|
|
|
|
P/EO/3.1
|
|
|
|
Deeltaak:
• magazijnwerkzaamheden uitvoeren
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. goederen ontvangen
|
x
|
x
|
|
2. goederen opslaan
|
x
|
x
|
|
3. goederen verplaatsen
|
x
|
x
|
|
4. goederen verzamelen
|
x
|
x
|
|
5. goederen verpakken en verzenden
|
x
|
x
|
|
6. omgaan met derving in een magazijn
|
x
|
x
|
|
P/EO/3.2
|
|
|
|
Deeltaak:
• voorraad beheren en bestellen
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. voorraadbeheer uitvoeren
|
x
|
x
|
|
2. goederen bestellen
|
x
|
x
|
|
Voor het uitvoeren van de taak beheerst de kandidaat de voorwaardelijke kennis, vaardigheden
en houding.
|
Profielvak: Economie en Ondernemen (nieuwe stijl)
|
BB
|
KB
|
GL
|
Module 4: Office & Support
|
|
|
|
Taak:
• gegevens verwerken
• klantvriendelijk communiceren
• ondersteunende werkzaamheden uitvoeren
|
|
|
|
P/EO/4.1
|
|
|
|
Deeltaak:
• gegevens verwerken
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. documenten sorteren en archiveren in de bedrijfsstructuur
|
x
|
x
|
x
|
2. gegevens beheren
|
x
|
x
|
x
|
3. inkoop- en verkoopadministratieve werkzaamheden uitvoeren
|
x
|
x
|
x
|
4. financiële gegevens verwerken
|
x
|
x
|
x
|
5. agenda beheren
|
x
|
x
|
x
|
P/EO/4.2
|
|
|
|
Deeltaak:
• klantvriendelijk communiceren
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. optreden als aanspreekpunt voor klanten/bezoekers
|
x
|
x
|
x
|
2. receptie- en baliewerkzaamheden uitvoeren
|
x
|
x
|
x
|
3. zakelijke communicatie verzorgen
|
x
|
x
|
x
|
P/EO/4.3
|
|
|
|
Deeltaak:
• ondersteunende werkzaamheden uitvoeren
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. facilitaire ondersteuning uitvoeren
|
x
|
x
|
|
2. organisatorische werkzaamheden uitvoeren
|
x
|
x
|
x
|
3. dienstverlenende werkzaamheden uitvoeren
|
x
|
x
|
x
|
Voor het uitvoeren van de taak beheerst de kandidaat de voorwaardelijke kennis, vaardigheden
en houding.
|
2.56. Groen
Kern Groen
|
Een kandidaat kan gebruik maken van de in de ‘kern’ genoemde kennis en vaardigheden
in een (gesimuleerde) uitvoerende beroepssituatie of een daarop voorbereidende scholing.
De kennis en vaardigheden zijn gerangschikt in competenties en professionele vaardigheden.
De kern omvat ook kennis en vaardigheden rond loopbaanoriëntatie en -ontwikkeling.
|
a. Algemene kennis en vaardigheden
De kandidaat kan:
1. de Nederlandse taal in opleidings- en beroepssituaties gebruiken;
2. een informatiebehoefte signaleren en onderzoeken en op basis hiervan relevante
informatie zoeken, beoordelen, verwerken en gebruiken;
3. mediawijs handelen: kritisch en bewust omgaan met (digitale) media;
4. bewust omgaan met opslag en gebruik van gegevens en daarbij rekening houden met
privacy en digitale veiligheid;
5. het belang beschrijven en voorbeelden noemen van technologische en innovatieve
ontwikkelingen in de beroepscontext;
6. voor opleiding en beroep relevante berekeningen uitvoeren;
7. plannen en organiseren in een beroeps(opleiding) gerelateerde situatie;
8. op systematische en doelgerichte wijze werkzaamheden uitvoeren op basis van een
planning met de inzet van vakdeskundigheid en met aandacht voor een zo hoog mogelijke
kwaliteit;
9. mondeling en schriftelijk rapporteren over de uitgevoerde werkzaamheden; onder
meer over de planning, voorbereiding, proces en product;
10. reflecteren op de eigen werkwijze en op de kwaliteit van het eigen werk;
11. samenwerken en overleggen bij het uitvoeren van werkzaamheden;
12. werkzaamheden volgens de voorschriften en op een veilige wijze uitvoeren;
13. economisch bewust en duurzaam omgaan met materialen en middelen;
14. professionele (technologische) hulpmiddelen gebruiken en hun werking uitleggen;
15. hygiënisch werken;
16. milieubewust handelen;
17. zich aan- en inpassen in een bedrijfscultuur;
18. voldoen aan de algemene gedrags- en houdingseisen die gesteld worden aan werknemers
in de branche;
19. in een (gesimuleerde) beroepssituatie en stage in een bedrijf omgaan met verschillen
op basis van culturele gebondenheid en geslacht.
|
b. Professionele kennis en vaardigheden
De kandidaat kan:
1. het economisch en maatschappelijk belang van de groene sector benoemen en de positie
van de sector op de wereldmarkt aangeven;
2. de begrippen duurzaamheid en kringloop (her)kennen, benoemen en hanteren;
3. gangbare technieken hanteren ten behoeve van onderhoud, reparatie, creatie en realisatie
in een groene context;
4. gangbare gereedschappen, apparaten en materialen gebruiken en onderhouden in een
groene context;
5. met behulp van informatiebronnen organismen of groepen van organismen op naam brengen;
6. onderzoeksactiviteiten verrichten en daarbij onder andere vergelijken, meten en
wegen, resultaten verwerken en beargumenteerde keuzes maken;
7. meerdere oplossingen en variaties bedenken voor een ontwerp of een probleem en
daarbij verschillende denkstrategieën gebruiken;
|
c. Loopbaanoriëntatie en -ontwikkeling
De kandidaat is in staat zijn eigen loopbaanontwikkeling vorm te geven. Hij doet dat
met een oriëntatie op een toekomstige opleiding en (loop)baan door middel van reflectie
op het eigen handelen en reflectie op ervaringen.
c.1. De kandidaat heeft de vaardigheid de eigen loopbaan vorm te geven door op systematische
wijze om te gaan met ‘loopbaancompetenties’:
1. kwaliteitenreflectie (wat kan ik het best en hoe weet ik dat?)
2. motievenreflectie (waar ga en sta ik voor en waarom dan?)
3. werkexploratie (waar ben ik het meest op mijn plek en waarom daar?)
4. loopbaansturing (hoe bereik ik mijn doel en waarom zo?)
5. netwerken (wie kan mij helpen mijn doel te bereiken en waarom die mensen?)
c.2. De kandidaat maakt zijn eigen loopbaanontwikkeling inzichtelijk voor zichzelf
en voor anderen doormiddel van een ‘loopbaandossier’.
In een loopbaandossier is opgenomen welke activiteiten zijn uitgevoerd die hebben
bijgedragen tot het ontwikkelen van de ‘loopbaancompetenties’. In het loopbaandossier
worden bij de uitgevoerde activiteiten de volgende punten beschreven:
I. de beoogde doelen
II. de resultaten
III. de evaluatie en een conclusie
IV. welke vervolgactiviteiten gepland zijn op basis van de opgedane ervaringen en
de daarbij horende conclusies
|
Profielvak: Groen
|
BB
|
KB
|
GL
|
Module 1: groene productie
|
|
|
|
Taak:
Groene productie mogelijk maken:
○ kennis hebben van eigentijds en duurzaam ondernemen in de groene sector, rekening
houdend met omgevingsfactoren
○ plantaardige producten vermeerderen, gewassen en planten telen en oogsten en daarbij
gangbare technologie en technieken herkennen en gebruiken
○ op bedrijfsmatige wijze dieren houden, hierbij verantwoorde keuzes maken, met respect
voor welzijn, voedselveiligheid, milieu en duurzaamheid
|
|
|
|
P/GR/1.1
|
|
|
|
Deeltaak:
kennis hebben van eigentijds en duurzaam ondernemen in de groene sector, rekening
houdend met omgevingsfactoren.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. de meest voorkomende bedrijfsvormen en nevenactiviteiten herkennen en benoemen
|
x
|
x
|
|
2. bedrijfskolommen benoemen
|
x
|
x
|
|
3. verschillende technologische en innovatieve ontwikkelingen herkennen en benoemen
|
x
|
x
|
|
4. de effecten benoemen van agrarische productie op het milieu en op de eindproducten.
|
x
|
x
|
|
5. vormen van het beheer van het landelijk gebied herkennen en benoemen
|
x
|
x
|
|
P/GR/1.2
|
|
|
|
Deeltaak:
plantaardige producten vermeerderen, gewassen en planten telen en oogsten en daarbij
gangbare technologie en technieken herkennen en gebruiken.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. op basis van instructies teeltwerkzaamheden uitvoeren
|
x
|
|
|
2. teeltwerkzaamheden benoemen, kiezen, voorbereiden en uitvoeren
|
|
x
|
|
3. op basis van instructies op generatieve en vegetatieve wijze vermeerderingsmethoden
bij planten uitvoeren
|
x
|
|
|
4. generatieve en vegetatieve vermeerderingsmethoden bij planten toepassen
|
|
x
|
|
5. de groeivoorwaarden van planten benoemen en toepassen
|
x
|
x
|
|
6. op basis van instructies het juiste moment van oogsten vaststellen, oogsten en
producten sorteren en bewaren
|
x
|
|
|
7. het juiste moment van oogsten vaststellen, oogsten, producten sorteren en bewaren
|
|
x
|
|
8. gangbare technologie en technieken toepassen
|
x
|
x
|
|
P/GR/1.3
|
|
|
|
Deeltaak:
op bedrijfsmatige wijze dieren houden en hierbij verantwoorde keuzes maken met respect
voor welzijn, voedselveiligheid, milieu en duurzaamheid.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. productiedoelen aan de hand van het exterieur van dieren herkennen en benoemen
|
x
|
x
|
|
2. verschillende dierhouderijsystemen in de productiesector herkennen en benoemen
|
x
|
x
|
|
3. op basis van huisvestingsnormen een verblijf voor productiedieren beoordelen
|
x
|
x
|
|
4. begrippen van voortplanting en het belang van voortplanting en fokkerij bij dieren
benoemen
|
x
|
x
|
|
5. voersoorten herkennen en benoemen en voer afwegen volgens het voeradvies
|
x
|
x
|
|
6. op basis van instructie de gezondheid en het welzijn van dieren beoordelen
|
x
|
|
|
7. de gezondheid en het welzijn van dieren beoordelen en eventuele verbeterpunten
aangeven
|
|
x
|
|
8. gegevens aflezen uit automatiseringssystemen
|
x
|
x
|
|
Voor het uitvoeren van de taak beheerst de kandidaat de voorwaardelijke kennis, vaardigheden
en houding.
|
x
|
x
|
|
Profielvak: Groen
|
BB
|
KB
|
GL
|
Module 2: tussen productie en verkoop
|
|
|
|
Taak:
○ voedingsmiddelen uit de groene sector hanteren, verwerken, bereiden en bewaren en
van de juiste informatie voorzien
○ in de groene sector geproduceerde producten selecteren, verpakken en transport klaar
maken, afgestemd op het verkoopkanaal
○ een voorraadbeheersysteem gebruiken, bestelopdrachten in ontvangst nemen en verwerken
tot een order en goederen klaarzetten voor verzending
|
|
|
|
P/GR/2.1
|
|
|
|
Deeltaak:
voedingsmiddelen uit de groene sector hanteren, verwerken, bereiden en bewaren en
van de juiste informatie voorzien.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. grondstoffen bewerken en bereiden tot houdbare producten
|
x
|
x
|
x
|
2. de kwaliteit van het proces en het product bewaken
|
x
|
x
|
x
|
3. aan de hand van een recept een product bereiden
|
x
|
x
|
x
|
4. een maaltijd samenstellen en de gemaakte keuze van de samenstelling motiveren
|
x
|
x
|
x
|
5. een product voorzien van informatie
|
x
|
x
|
x
|
P/GR/2.2
|
|
|
|
Deeltaak:
in de groene sector geproduceerde producten selecteren, verpakken en transport klaar
maken, afgestemd op het verkoopkanaal.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. producten selecteren aan de hand van kwaliteitsvoorschriften
|
x
|
x
|
|
2. op beargumenteerde wijze producten selecteren
|
|
|
x
|
3. producten volgens voorschrift verpakken voor transport
|
x
|
x
|
x
|
4. passende verkoopkanalen kiezen bij de verkoop vanaf de producent
|
x
|
x
|
x
|
P/GR/2.3
|
|
|
|
Deeltaak:
een voorraadbeheersysteem gebruiken, bestelopdrachten in ontvangst nemen en verwerken
tot een order en goederen klaarzetten voor verzending.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. bestelopdrachten en inkomende goederen in ontvangst nemen, bevestigen en verwerken
|
x
|
x
|
x
|
2. een voorraadbeheersysteem gebruiken
|
x
|
x
|
x
|
3. mutaties doorvoeren in een voorraadbeheersysteem
|
|
x
|
x
|
4. orders klaarzetten voor verzending
|
x
|
x
|
x
|
Voor het uitvoeren van de taak beheerst de kandidaat de voorwaardelijke kennis, vaardigheden
en houding.
|
x
|
x
|
x
|
Profielvak: Groen
|
BB
|
KB
|
GL
|
Module 3: vergroening stedelijke omgeving
|
|
|
|
Taak:
○ een ontwerp maken voor de inrichting van een groene ruimte met planten en dieren
○ een ontwerp voor een groene ruimte met planten en dieren realiseren
○ een groene ruimte onderhouden en beheren
○ anderen informeren over het belang van planten en dieren en over de herkomst van
natuurlijke producten
|
|
|
|
P/GR/3.1
|
|
|
|
Deeltaak:
een ontwerp maken voor de inrichting van een groene ruimte met planten en dieren.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. een ontwerptekening maken voor een groene ruimte met daarin een groen object
|
|
x
|
x
|
2. een ontwerptekening lezen en gebruiken
|
x
|
x
|
x
|
3. innovatieve ontwikkelingen toepassen in een ontwerp van een groene ruimte
|
|
x
|
x
|
4. aan de hand van eisen voor een bepaalde diersoort een huisvesting en kooiverrijking
ontwerpen
|
x
|
|
|
5. een huisvesting voor dieren en een kooiverrijking ontwerpen en de gemaakte keuzen
toelichten
|
|
x
|
x
|
P/GR/3.2
|
|
|
|
Deeltaak:
een ontwerp voor een groene ruimte met planten en dieren realiseren.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. aan de hand van een tekening een ruimte inrichten
|
x
|
x
|
x
|
2. met behulp van instrumenten en apparaten, schattingen en metingen uitvoeren om
een ontwerp te realiseren
|
x
|
x
|
x
|
3. op basis van een beplantingsplan een ruimte beplanten
|
x
|
x
|
x
|
4. op basis van instructies een huisvesting en kooiverrijking voor dieren realiseren
|
x
|
|
|
5. een huisvesting en een kooiverrijking voor dieren realiseren
|
|
x
|
x
|
P/GR/3.3
|
|
|
|
Deeltaak:
een groene ruimte onderhouden en beheren.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. groene onderhoudswerkzaamheden uitvoeren
|
x
|
|
|
2. groene onderhoudswerkzaamheden inventariseren en uitvoeren
|
|
x
|
|
3. een onderhoudsplan opstellen en uitvoeren
|
|
|
x
|
4. dieren huisvesten, voeren en verzorgen en daarbij rekening houden met het welzijn
van dieren
|
x
|
x
|
x
|
5. groei- en productievoorwaarden toepassen voor landbouwgewassen in een stedelijke
omgeving
|
|
|
x
|
6. door middel van onderzoek aantonen of water veilig is voor gebruik door planten
en dieren
|
x
|
x
|
x
|
P/GR/3.4
|
|
|
|
Deeltaak:
anderen informeren over het belang van planten en dieren en over de herkomst van natuurlijke
producten.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. informatie geven over de functie en het belang van planten en dieren
|
x
|
x
|
x
|
2. informatie geven over de herkomst van natuurlijke producten
|
x
|
x
|
x
|
3. informatie geven over innovatieve ontwikkelingen in een stedelijke omgeving
|
|
x
|
x
|
Voor het uitvoeren van de taak beheerst de kandidaat de voorwaardelijke kennis, vaardigheden
en houding.
|
x
|
x
|
x
|
Profielvak: Groen
|
BB
|
KB
|
GL
|
Module 4: groene vormgeving en verkoop
|
|
|
|
Taak:
in de groene sector:
○ verschillen tussen retailformules benoemen en hier naar handelen, producten bestellen
en bestelde goederen en producten in ontvangst nemen, controleren, verwerken en verzorgen
○ ontwerpen, promoten, inrichten en presenteren aan de hand van een winkelformule
○ producten verkopen
|
|
|
|
P/GR/4.1
|
|
|
|
Deeltaak:
verschillen tussen retailformules benoemen en hier naar handelen, producten bestellen
en bestelde goederen en producten in ontvangst nemen, controleren, verwerken en verzorgen.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. verschillen tussen retailformules in de groene sector benoemen
|
x
|
x
|
|
2. met behulp van instructies geschikte inkoopkanalen kiezen bij de inkoop van aan
de groene sector gerelateerde producten en producten bestellen
|
x
|
|
|
3. op beargumenteerde wijze geschikte inkoopkanalen kiezen bij inkoop van aan de groene
sector gerelateerde producten en producten bestellen
|
|
x
|
|
4. aan de groene sector gerelateerde producten in ontvangst nemen, controleren en
verwerken
|
x
|
x
|
|
5. aan de groene sector gerelateerde producten in de winkel plaatsen, beheren en verzorgen
|
x
|
x
|
|
P/GR/4.2
|
|
|
|
Deeltaak:
ontwerpen, promoten, inrichten en presenteren aan de hand van een winkelformule.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. een marketingmix volgens instructie toepassen
|
x
|
|
|
2. een marketingmix toepassen
|
|
x
|
|
3. een promotieactiviteit en promotiemateriaal ontwerpen en maken met aan de groene
sector gerelateerde producten, passend bij een winkelformule
|
x
|
x
|
|
4. een artikelpresentatie ontwerpen en maken met groene producten
|
x
|
x
|
|
5. een decoratieve schikking ontwerpen en maken met behulp van steektechnieken
|
x
|
x
|
|
6. een boeket samenstellen met behulp van een korenschoof bindtechniek
|
x
|
x
|
|
7. een ontwerp maken voor de inrichting van een ruimte en een ruimte inrichten passend
bij de winkelformule, een doelgroep, seizoenen en trends
|
x
|
x
|
|
P/GR/4.3
|
|
|
|
Deeltaak:
producten verkopen.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. een verkoopgesprek voeren afgestemd op de klant en een winkelformule
|
x
|
x
|
|
2. een klant adviseren bij verkoop van aan de groene sector gerelateerde producten
|
x
|
x
|
|
3. prijsberekeningen maken
|
x
|
x
|
|
4. een offerte maken
|
|
x
|
|
5. betalingshandelingen verrichten
|
x
|
x
|
|
Voor het uitvoeren van de taak beheerst de kandidaat de voorwaardelijke kennis, vaardigheden
en houding.
|
x
|
x
|
|
2.57. Horeca, bakkerij en recreatie
Kern Horeca, bakkerij en recreatie
|
Een kandidaat kan gebruik maken van de in de ‘kern’ genoemde kennis en vaardigheden
in een (gesimuleerde) uitvoerende beroepssituatie of een daarop voorbereidende scholing.
De kennis en vaardigheden zijn gerangschikt in algemene kennis en vaardigheden en
professionele kennis en vaardigheden. Kennis en vaardigheden worden samen met de persoonlijke
eigenschappen ook wel aangeduid als beroepscompetenties. De kern omvat ook kennis
en vaardigheden rond loopbaanoriëntatie en -ontwikkeling.
a. Algemene kennis en vaardigheden
De kandidaat kan:
1. de Nederlandse taal in opleidings- en beroepssituaties gebruiken;
2. een informatiebehoefte signaleren en onderzoeken en op basis hiervan relevante
informatie zoeken, beoordelen, verwerken en gebruiken;
3. mediawijs handelen: kritisch en bewust omgaan met (digitale) media;
4. bewust omgaan met opslag en gebruik van gegevens en daarbij rekening houden met
privacy en digitale veiligheid;
5. het belang beschrijven en voorbeelden noemen van technologische en innovatieve
ontwikkelingen in de beroepscontext;
6. voor opleiding en beroep relevante berekeningen uitvoeren;
7. plannen en organiseren in een beroeps(opleiding) gerelateerde situatie;
8. op systematische en doelgerichte wijze werkzaamheden uitvoeren op basis van een
planning met de inzet van vakdeskundigheid en met aandacht voor een zo hoog mogelijke
kwaliteit;
9. mondeling en schriftelijk rapporteren over de uitgevoerde werkzaamheden; onder
meer over de planning, voorbereiding, proces en product;
10. reflecteren op de eigen werkwijze en op de kwaliteit van het eigen werk;
11. samenwerken en overleggen bij het uitvoeren van werkzaamheden;
12. werkzaamheden volgens de voorschriften en op een veilige wijze uitvoeren;
13. economisch bewust en duurzaam omgaan met materialen en middelen;
14. professionele (technologische) hulpmiddelen gebruiken en hun werking uitleggen;
15. hygiënisch werken;
16. milieubewust handelen;
17. zich aan- en inpassen in een bedrijfscultuur;
18. voldoen aan de algemene gedrags- en houdingseisen die gesteld worden aan werknemers
in de branche;
19. in een (gesimuleerde) beroepssituatie en stage in een bedrijf omgaan met verschillen
op basis van culturele gebondenheid en geslacht.
|
b. Professionele kennis en vaardigheden
De kandidaat kan:
1. commerciële instelling tonen, met name:
– gast-, klant- en servicegerichte houding,
– aankleden/ inrichten
2. communicatieve vaardigheden toepassen.
3. ICT- vaardigheden toepassen, correspondentie.
4. ondernemersvaardigheden tonen; onder meer initiatief tonen, creatief zijn.
5. werken volgens een bedrijfsformule.
6. innovatie: inspelen op trends en ontwikkelingen op het gebied van smaak, creatie
en duurzaamheid.
7. berekenen van opbrengsten, kosten en winst.
8. ambachtelijke vaardigheden tonen en koppelen aan moderne technieken/ productie
methoden.
9. relevante technologische ontwikkelingen en vaardigheden toepassen.
10. wet- en regelgeving toepassen
|
c. Loopbaanoriëntatie en -ontwikkeling
De kandidaat is in staat zijn eigen loopbaanontwikkeling vorm te geven. Hij doet dat
met een oriëntatie op een toekomstige opleiding en (loop)baan door middel van reflectie
op het eigen handelen en reflectie op ervaringen.
c.1. De kandidaat heeft de vaardigheid de eigen loopbaan vorm te geven door op systematische
wijze om te gaan met ‘loopbaancompetenties’:
1. kwaliteitenreflectie (wat kan ik het best en hoe weet ik dat?)
2. motievenreflectie (waar ga en sta ik voor en waarom dan?)
3. werkexploratie (waar ben ik het meest op mijn plek en waarom daar?)
4. loopbaansturing (hoe bereik ik mijn doel en waarom zo?)
5. netwerken (wie kan mij helpen mijn doel te bereiken en waarom die mensen?)
c.2. De kandidaat maakt zijn eigen loopbaanontwikkeling inzichtelijk voor zichzelf
en voor anderen doormiddel van een ‘loopbaandossier’.
In een loopbaandossier is opgenomen welke activiteiten zijn uitgevoerd die hebben
bijgedragen tot het ontwikkelen van de ‘loopbaancompetenties’. In het loopbaandossier
wordt beschreven bij een aantal uitgevoerde activiteiten:
I. de beoogde doelen
II. de resultaten
III. de evaluatie en een conclusie
IV. welke vervolgactiviteiten gepland zijn op basis van de opgedane ervaringen en
de daarbij horende conclusies
|
Profielvak: Horeca, bakkerij en recreatie
|
BB
|
KB
|
GL
|
Module 1: gastheerschap
|
|
|
|
Taak:
een bijdrage leveren aan:
○ de bedrijfsvoering binnen een Horeca-, Bakkerij- en Recreatie omgeving
○ een aangenaam verblijf en de verzorging van gasten
○ het uitvoeren van dagelijkse facilitaire werkzaamheden
○ het bereiden en serveren van kleine gerechten en drank
|
|
|
|
P/HBR/1.1
|
|
|
|
Deeltaak:
een bijdrage leveren aan de bedrijfsvoering binnen een Horeca-, Bakkerij- en Recreatie
omgeving.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. assisteren bij het vormgeven aan en realiseren van bedrijfsdoelstellingen en bedrijfsformules
|
x
|
|
|
2. bedrijfsdoelstellingen en bedrijfsformules vormgeven en realiseren
|
|
x
|
x
|
3. bedrijfstypen en bedrijfsformules herkennen
|
x
|
|
|
4. bedrijfstypen en bedrijfsformules benoemen
|
|
x
|
x
|
5. administratieve handelingen, frontofficehandelingen en betalingswerkzaamheden uitvoeren
|
x
|
x
|
x
|
6. de prijs bepalen van de te leveren diensten en producten
|
x
|
x
|
x
|
7. offertes vergelijken en opstellen
|
x
|
x
|
x
|
8. assisteren bij het opzetten van en verrichten van promotionele activiteiten
|
x
|
|
|
9. promotionele activiteiten opzetten en uitvoeren
|
|
x
|
x
|
10. de marketingmix gebruiken, de marketinginstrumenten toepassen
|
x
|
x
|
x
|
P/HBR/1.2
|
|
|
|
Deeltaak:
een bijdrage leveren aan een aangenaam verblijf en de verzorging van de gasten.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. gasten ontvangen
|
x
|
x
|
x
|
2. gasten plaatsen
|
x
|
x
|
x
|
3. vertrek van gasten begeleiden
|
x
|
x
|
x
|
4. anticiperen en inspelen op vragen, verzoeken, opmerkingen en problemen van gasten
|
x
|
x
|
x
|
5. een gastenverblijf inrichten, rekening houdend met het concept/formule van het
bedrijf
|
x
|
x
|
x
|
6. een menu en drankenkaart maken
|
x
|
x
|
x
|
7. bestellingen opnemen
|
x
|
x
|
x
|
8. draag- en serveermethoden uitvoeren
|
x
|
x
|
x
|
9. debarrasseren
|
x
|
x
|
x
|
P/HBR/1.3
|
|
|
|
Deeltaak:
een bijdrage leveren aan het uitvoeren van dagelijkse facilitaire werkzaamheden.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. apparatuur, gereedschappen en machines in de gastenruimtes schoonmaken en onderhouden
|
x
|
x
|
x
|
2. mastiek maken, service gereed maken van de gastenruimtes binnen en buiten
|
x
|
x
|
x
|
P/HBR/1.4
|
|
|
|
Deeltaak:
een bijdrage leveren aan het serveren van kleine gerechten en dranken.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. het bedrijfsconcept/formule van een gastverblijf en eetgelegenheid uitdragen
|
x
|
x
|
x
|
2. dranken, enkelvoudige gerechten en snacks serveren
|
x
|
x
|
x
|
3. sociale hygiëne signaleren en melden
|
x
|
x
|
x
|
Voor het uitvoeren van de taak beheerst de kandidaat de voorwaardelijke kennis, vaardigheden
en houding.
|
x
|
x
|
x
|
Profielvak: Horeca, bakkerij en recreatie
|
BB
|
KB
|
GL
|
Module 2: de bakkerij
|
|
|
|
Taak:
een bijdrage leveren aan het beheren en vervaardigen van bakkerijproducten
|
|
|
|
P/HBR/2.1
|
|
|
|
Deeltaak:
een bijdrage leveren aan het beheer van bakkerijproducten.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. trends en ontwikkelingen volgen en toepassen
|
x
|
x
|
|
2. assortiment beheren
|
x
|
x
|
|
3. productie van bakkerijproducten plannen en organiseren
|
x
|
x
|
|
4. grondstoffen, ingrediënten en tussenproducten beheren
|
x
|
x
|
|
P/HBR/2.2
|
|
|
|
Deeltaak:
een bijdrage leveren aan het vervaardigen van bakkerijproducten.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. receptuur hanteren voor het vervaardigen van bakkerijproducten
|
x
|
x
|
|
2. apparatuur, gereedschappen en machines gebruiken en onderhouden, volgens de voorgeschreven
procedures
|
x
|
x
|
|
3. grondstoffen, ingrediënten en tussenproducten schoonmaken en (voor)bewerken
|
x
|
x
|
|
4. bakkerij tussenproducten en bakkerijeindproducten vervaardigen en verwerken
|
x
|
x
|
|
5. bakkerijproducten afwerken, decoreren en presenteren
|
x
|
x
|
|
6. economisch en duurzaam omgaan met grondstoffen, gas, water en elektra
|
x
|
x
|
|
Voor het uitvoeren van de taak beheerst de kandidaat de voorwaardelijke kennis, vaardigheden
en houding.
|
x
|
x
|
|
Profielvak: Horeca, bakkerij en recreatie
|
BB
|
KB
|
GL
|
Module 3: de keuken
|
|
|
|
Taak:
een bijdrage leveren aan het beheren van horecaproducten en bereiden van gerechten
in een horecagelegenheid
|
|
|
|
P/HBR/3.1
|
|
|
|
Deeltaak:
een bijdrage leveren aan het beheren van horecaproducten.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. trends en ontwikkelingen volgen en toepassen
|
x
|
x
|
x
|
2. assortiment beheren
|
x
|
x
|
x
|
3. productie van horecaproducten plannen en organiseren
|
x
|
x
|
x
|
4. grondstoffen, ingrediënten en tussenproducten beheren
|
x
|
x
|
x
|
P/HBR/3.2
|
|
|
|
Deeltaak:
een bijdrage leveren aan het bereiden van gerechten in een horecagelegenheid.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. receptuur hanteren voor het vervaardigen van horecaproducten
|
x
|
x
|
x
|
2. apparatuur, gereedschappen en machines gebruiken en onderhouden, volgens de voorgeschreven
procedures
|
x
|
x
|
x
|
3. grondstoffen, ingrediënten en tussenproducten schoonmaken en (voor)bewerken
|
x
|
x
|
x
|
4. tussenproducten en gerechten bereiden en verwerken
|
x
|
x
|
x
|
5. gerechten doorgeven, afwerken en garneren/presenteren
|
x
|
x
|
x
|
6. economisch en duurzaam omgaan met grondstoffen, gas, water en elektra
|
x
|
x
|
x
|
Voor het uitvoeren van de taak beheerst de kandidaat de voorwaardelijke kennis, vaardigheden
en houding.
|
x
|
x
|
x
|
Profielvak: Horeca, bakkerij en recreatie
|
BB
|
KB
|
GL
|
Module 4: recreatie
|
|
|
|
Taak:
een bijdrage leveren aan de uitvoering van recreatieve activiteiten
|
|
|
|
P/HBR/4.1
|
|
|
|
Deeltaak:
een bijdrage leveren aan de uitvoering van recreatieve activiteiten.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. op (specifieke) belangstelling voor recreatie en ontspanningsmogelijkheden voor
gasten inspelen
|
x
|
x
|
|
2. assisteren bij promotionele activiteiten en deze mee helpen ontwikkelen
|
x
|
|
|
3. promotionele activiteiten uitvoeren en deze mee helpen ontwikkelen
|
|
x
|
|
4. recreatiemogelijkheden voor gasten organiseren, regelen en begeleiden
|
x
|
x
|
|
5. assisteren bij het inschakelen van organisatiebureaus, entertainmentbureaus en
vervoerders
|
x
|
|
|
6. organisatiebureaus, entertainmentbureaus, vervoerders inschakelen
|
|
x
|
|
7. assisteren bij inschrijvingen en bij het betalingsverkeer van activiteiten
|
x
|
|
|
8. inschrijvingen en betalingsverkeer van activiteiten regelen
|
|
x
|
|
9. assisteren bij de catering voor en rondom activiteiten
|
x
|
|
|
10. catering voor en rondom activiteiten organiseren
|
|
x
|
|
11. sociale hygiëne signaleren en melden
|
x
|
x
|
|
Voor het uitvoeren van de taak beheerst de kandidaat de voorwaardelijke kennis, vaardigheden
en houding.
|
x
|
x
|
|
2.58. Maritiem en techniek
Kern Maritiem en techniek
|
Een kandidaat kan gebruik maken van de in de ‘kern’ genoemde kennis en vaardigheden
in een (gesimuleerde) uitvoerende beroepssituatie of een daarop voorbereidende scholing.
De kennis en vaardigheden zijn gerangschikt in algemene kennis en vaardigheden en
professionele vaardigheden. Kennis en vaardigheden worden samen met de persoonlijke
eigenschappen ook wel aangeduid als beroepscompetenties. De kern omvat ook kennis
en vaardigheden rond loopbaanoriëntatie en -ontwikkeling.
|
a. Algemene kennis en vaardigheden
De kandidaat kan:
1. de Nederlandse taal in opleidings- en beroepssituaties gebruiken;
2. een informatiebehoefte signaleren en onderzoeken en op basis hiervan relevante
informatie zoeken, beoordelen, verwerken en gebruiken;
3. mediawijs handelen: kritisch en bewust omgaan met (digitale) media;
4. bewust omgaan met opslag en gebruik van gegevens en daarbij rekening houden met
privacy en digitale veiligheid;
5. het belang beschrijven en voorbeelden noemen van technologische en innovatieve
ontwikkelingen in de beroepscontext;
6. voor opleiding en beroep relevante berekeningen uitvoeren;
7. plannen en organiseren in een beroeps(opleiding) gerelateerde situatie;
8. op systematische en doelgerichte wijze werkzaamheden uitvoeren op basis van een
planning met de inzet van vakdeskundigheid en met aandacht voor een zo hoog mogelijke
kwaliteit;
9. mondeling en schriftelijk rapporteren over de uitgevoerde werkzaamheden; onder
meer over de planning, voorbereiding, proces en product;
10. reflecteren op de eigen werkwijze en op de kwaliteit van het eigen werk;
11. samenwerken en overleggen bij het uitvoeren van werkzaamheden;
12. werkzaamheden volgens de voorschriften en op een veilige wijze uitvoeren;
13. economisch bewust en duurzaam omgaan met materialen en middelen;
14. professionele (technologische) hulpmiddelen gebruiken en hun werking uitleggen;
15. hygiënisch werken;
16. milieubewust handelen;
17. zich aan- en inpassen in een bedrijfscultuur;
18. voldoen aan de algemene gedrags- en houdingseisen die gesteld worden aan werknemers
in de branche;
19. in een (gesimuleerde) beroepssituatie en stage in een bedrijf omgaan met verschillen
op basis van culturele gebondenheid en geslacht.
|
b. Professionele kennis en vaardigheden
Oriëntatie op de techniek
De kandidaat kan:
1. voorbeelden geven van technische normalisatie instituten, bedrijven en arbeidsorganisaties;
2. relaties leggen tussen productieprocessen, technische systemen te weten input,
proces, output en bronnen met name energie, materie en informatie;
3. waarden in technisch situaties onderkennen en toepassen, met name duurzaamheid,
innovatie, risico en sociale interactie;
|
Voorbereiden
De kandidaat kan:
|
4. de relaties van natuurkundige grootheden naar de technische praktijk kunnen uitleggen
en verklaren met name kracht, druk, lengte, oppervlakte, inhoud, omtrek, elektriciteit,
energie, geluid, massa, gewicht, moment, snelheid en temperatuur;
|
5. een meting van grootheden uitvoeren, verwerken en vastleggen;
|
6. van een (deel)systeem functies van onderdelen benoemen;
|
7. materiaaleigenschappen benoemen en deze in verband brengen met hun toepassing;
|
8. technische principes van het overbrengen van krachten en bewegingen uitleggen;
|
9. technische principes en werking van onderdelen uitleggen en demonstreren;
|
10. opbouw en werking van installaties en/ of constructies uitleggen en demonstreren.
|
Ontwerpen, maken en dienstverlenen
De kandidaat kan:
|
11. een tekening lezen;
|
12. een ontwerp maken van een product, systeem en proces;
|
13. met behulp van een computer een technische tekening maken;
|
14. tijdens werkvoorbereiding en werkuitvoering schetsen en werktekeningen maken;
|
15. criteria bepalen voor de keuze van materialen en gereedschappen;
|
16. criteria toepassen voor de kwaliteit en oplevering van een werkstuk, product,
systeem en/ of dienst;
|
17. een werkwijze vaststellen en werken volgens procedures bij het uitvoeren van een
opdracht;
|
18. een werkstuk, product en systeem maken door basisbewerkingen met name aftekenen,
afkorten, verspanen, verbinden, vervormen en afwerken uit te voeren;
|
19. werkzaamheden uitvoeren volgens de regels van integrale Kwaliteits-, arbo en Milieu
(KAM)-zorg;
|
20. een werkstuk, product en systeem samenstellen.
Controleren en nazorg plegen
De kandidaat kan:
|
21. een werkstuk, product, systeem en/ of dienst toetsen en evalueren aan de hand
van de geformuleerde criteria;
|
22. een werkstuk, product en systeem onderhouden, repareren, modificeren en optimaliseren.
|
c. Loopbaanoriëntatie en -ontwikkeling
De kandidaat is in staat zijn eigen loopbaanontwikkeling vorm te geven. Hij doet dat
met een oriëntatie op een toekomstige opleiding en (loop)baan door middel van reflectie
op het eigen handelen en reflectie op ervaringen.
c.1. De kandidaat heeft de vaardigheid de eigen loopbaan vorm te geven door op systematische
wijze om te gaan met ‘loopbaancompetenties’:
1. Wat kan ik het best en hoe weet ik dat? [Kwaliteitenreflectie]
2. Waar ga en sta ik voor en waarom dan? [Motievenreflectie]
3. Waar ben ik het meest op mijn plek en waarom daar? [Werkexploratie]
4. Hoe bereik ik mijn doel en waarom zo? [Loopbaansturing]
5. Wie kan mij helpen mijn doel te bereiken en waarom die mensen? [Netwerken]
c.2. De kandidaat maakt zijn eigen loopbaanontwikkeling inzichtelijk voor zichzelf
en voor anderen doormiddel van een ‘loopbaandossier’.
In een loopbaandossier is opgenomen welke activiteiten zijn uitgevoerd die hebben
bijgedragen tot het ontwikkelen van de ‘loopbaancompetenties’. In het loopbaandossier
wordt beschreven bij een aantal uitgevoerde activiteiten:
I. de beoogde doelen
II. de resultaten
III. de evaluatie en een conclusie
IV. welke vervolgactiviteiten gepland zijn op basis van de opgedane ervaringen en
de daarbij horende conclusies
|
Profielvak: Maritiem en techniek
|
BB
|
KB
|
GL
|
Module 1: maritieme logistiek en communicatie
|
|
|
|
Taak:
○ maritiem vervoer onderscheiden, benoemen en verklaren
○ een presentatie geven over Nederland als maritiem land
○ assisteren bij laad- en loswerkzaamheden
○ communiceren en beroepsmatig handelen
○ ondernemend handelen
|
|
|
|
P/MT/1.1
|
|
|
|
Deeltaak:
soorten van maritiem vervoer benoemen, onderscheiden en verklaren.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. verschillende typen schepen en hun functie onderscheiden en benoemen
|
x
|
x
|
x
|
2. de constructie van schepen en hun vaareigenschappen, in het bijzonder met betrekking
tot stabiliteit, verklaren
|
x
|
x
|
x
|
3. de namen en functies van hoofdcomponenten van schepen benoemen
|
x
|
x
|
x
|
P/MT/1.2
|
|
|
|
Deeltaak:
de maritieme infrastructuur herkennen en beschrijven en Nederland als maritiem land
presenteren.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. de maritieme vervoersketen en -infrastructuur wereldwijd beschrijven
|
x
|
x
|
x
|
2. de maritieme vervoersketen en – infrastructuur in Europa beschrijven
|
x
|
x
|
x
|
3. de relatie binnen de maritieme vervoersketen en – infrastructuur uitleggen
|
|
|
x
|
4. de technologische ontwikkelingen in de maritieme dienstverlening beschrijven
|
x
|
x
|
x
|
5. de relatie tussen de maritieme vervoersketen en de scheepsbouw beschrijven
|
|
|
x
|
6. een werkstuk maken over Nederland als maritiem land
|
x
|
x
|
x
|
P/MT/1.3
|
|
|
|
Deeltaak:
assisteren bij laad- en loswerkzaamheden.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. de platte knoop, schootsteek, paalsteek, halve steek en mastworp toepassen
|
x
|
x
|
x
|
2. werken met spanbanden
|
x
|
x
|
x
|
3. werken met hijsbanden
|
x
|
x
|
x
|
P/MT/1.4
|
|
|
|
Deeltaak:
communiceren en beroepsmatig handelen.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. informatie- en communicatiesystemen gebruiken
|
x
|
x
|
x
|
2. taken met behulp van informatie- en communicatiesystemen uitvoeren
|
x
|
x
|
x
|
3. maritieme vak-begrippen in het Nederlands en in het Engels gebruiken in de communicatie
|
x
|
x
|
x
|
4. informatie over technische- en veiligheidskwesties verzamelen, opslaan en actualiseren
|
x
|
x
|
x
|
P/MT/1.5
|
|
|
|
Deeltaak:
ondernemend handelen.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. kosten (zoals: personeel, brandstof en machines) en baten (zoals: omzet, verlaagde
kosten, klanttevredenheid en service) herkennen en benoemen
|
x
|
x
|
x
|
2. bijdragen aan een positief bedrijfsimago door de juiste communicatie en gedrag
naar belanghebbenden en door gebruik te maken van de juiste symboliek (zoals logo's)
|
x
|
x
|
x
|
3. marktbewust handelen door planmatig te werken, rekening houdend met de ontwikkelingen
in de omgeving, de doelgroep, de markt en de organisatie
|
|
x
|
x
|
Voor het uitvoeren van de taak beheerst de kandidaat de voorwaardelijke kennis, vaardigheden
en houding.
|
x
|
x
|
x
|
Profielvak: Maritiem en techniek
|
BB
|
KB
|
GL
|
Module 2: maritieme veiligheid
|
|
|
|
Taak:
○ werken volgens de wettelijke voorschriften in de maritieme sector op het gebied
van veiligheid, gezondheid en milieu
○ kordaat optreden in noodgevallen en bij calamiteiten
○ brandpreventiemaatregelen treffen
○ in geval van brand instructies opvolgen, brandbestrijdingsmiddelen kiezen en gebruiken
|
|
|
|
P/MT/2.1
|
|
|
|
Deeltaak:
werken volgens de wettelijke voorschriften in de maritieme sector op het gebied van
veiligheid, gezondheid en milieu.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. voorschriften op het gebied van veiligheid, gezondheid en milieu op de arbeidsplaats
begrijpen en toepassen om ongevallen en milieuvervuiling te voorkomen
|
x
|
x
|
x
|
2. veiligheidsvoorzieningen ter voorkoming van ongevallen herkennen en toepassen
|
x
|
x
|
x
|
3. voorzorgsmaatregelen treffen alvorens gesloten ruimten te betreden
|
x
|
x
|
x
|
4. werkzaamheden uitvoeren volgens nationale en internationale voorschriften ter voorkoming
van ongevallen en ter bescherming van gezondheid, veiligheid en milieu
|
x
|
x
|
x
|
5. aan de hand van behandelings- en gevaar aanduiding (etiketten) de wijze waarop
goederen opgeslagen moeten worden, omschrijven en toepassen
|
x
|
x
|
x
|
6. duurzaam en energiebewust met materialen en middelen omgaan
|
x
|
x
|
x
|
7. afval milieuvriendelijk verwijderen
|
x
|
x
|
x
|
P/MT/2.2
|
|
|
|
Deeltaak:
kordaat optreden in noodgevallen en bij calamiteiten.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. in geval van een calamiteit rekening houden met de eigen en andermans veiligheid
|
x
|
x
|
x
|
2. bij verschillende soorten calamiteiten adequaat handelend optreden
|
x
|
x
|
x
|
3. in geval van alarm de procedures toepassen
|
x
|
x
|
x
|
4. medische eerste hulp verlenen
|
x
|
x
|
x
|
5. in een noodsituatie de daarvoor voorziene communicatie- en alarmsystemen gebruiken
|
x
|
x
|
x
|
P/MT/2.3
|
|
|
|
Deeltaak:
brandpreventiemaatregelen treffen.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. de kenmerken van een brand onderscheiden en een brand classificeren
|
x
|
x
|
x
|
2. ontstekingsmechanismen en brandhaarden onderscheiden
|
x
|
x
|
x
|
3. verschillende soorten brandblusapparaten onderscheiden en controleren
|
x
|
x
|
x
|
4. handelen in overeenstemming met de procedure om brandpreventiemaatregelen te treffen
|
x
|
x
|
x
|
P/MT/2.4
|
|
|
|
Deeltaak:
in geval van brand instructies opvolgen, brandbestrijdingsmiddelen kiezen en gebruiken.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. de juiste brandbestrijdingsmiddelen kiezen
|
x
|
x
|
x
|
2. verschillende soorten brandblusapparaten bedienen en gebruiken
|
x
|
x
|
x
|
3. handelen in overeenstemming met de procedures en de brandbestrijdingsorganisatie
op de werkplek
|
x
|
x
|
x
|
4. instructies opvolgen bij de brandbestrijding en reddingswerkzaamheden
|
x
|
x
|
x
|
Voor het uitvoeren van de taak beheerst de kandidaat de voorwaardelijke kennis, vaardigheden
en houding.
|
x
|
x
|
x
|
Profielvak: Maritiem en techniek
|
BB
|
KB
|
GL
|
Module 3: maritieme installaties
|
|
|
|
Taak:
○ werkzaamheden aan een maritieme installatie en -uitrustingen voorbereiden
○ installaties op de werkplek herkennen, benoemen en gebruiken
○ een eenvoudig hydraulisch, pneumatisch en elektrisch systeem verklaren en demonstreren
|
|
|
|
P/MT/3.1
|
|
|
|
Deeltaak:
werkzaamheden aan een maritieme installatie en -uitrustingen voorbereiden.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. met behulp van CAD een tekening maken van een product, zowel 2D en 3D
|
x
|
x
|
|
2. werktuigbouwkundige en elektrotechnische tekeningen en schema's ten behoeve van
een maritieme installatie lezen
|
x
|
x
|
|
3. aan de hand van een tekening een stuklijst en materiaalstaat maken
|
x
|
x
|
|
4. aan de hand van een tekening, stuklijst en materiaalstaat een eenvoudige calculatie
maken
|
|
x
|
|
P/MT/3.2
|
|
|
|
Deeltaak:
installaties op de werkplek herkennen, benoemen en gebruiken.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. de uitrusting en hijsinrichtingen, zoals lieren en kranen benoemen
|
x
|
x
|
|
2. de functie van werktuigen, gereedschappen en hulpmaterialen die op de werkplek
worden gebruikt, noemen en herkennen
|
x
|
x
|
|
3. werktuigen, gereedschappen en hulpmaterialen gebruiken
|
x
|
x
|
|
P/MT/3.3
|
|
|
|
Deeltaak:
een eenvoudig hydraulisch, pneumatisch en elektrisch systeem verklaren en demonstreren.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. opbouw en werkingsprincipe van een hydraulisch systeem verklaren en demonstreren
|
x
|
x
|
|
2. opbouw en werkingsprincipe van een pneumatisch systeem verklaren en demonstreren
|
x
|
x
|
|
3. opbouw en werkingsprincipe van een elektrisch systeem verklaren en demonstreren
|
x
|
x
|
|
Voor het uitvoeren van de taak beheerst de kandidaat de voorwaardelijke kennis, vaardigheden
en houding.
|
x
|
x
|
|
Profielvak: Maritiem en techniek
|
BB
|
KB
|
GL
|
Module 4: reparatie en onderhoud
|
|
|
|
Taak:
○ bijdragen aan de algemene technische veiligheid
○ onderhoudswerkzaamheden uitvoeren
○ eenvoudige reparaties uitvoeren
|
|
|
|
P/MT/4.1
|
|
|
|
Deeltaak:
bijdragen aan de algemene technische veiligheid.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. de constructie, werking en controleprocessen van het te gebruiken materieel benoemen
|
x
|
x
|
|
2. aandrijfmotoren en overige uitrustingen gereed maken voor gebruik en controleren
op de juiste werking
|
x
|
x
|
|
3. de juiste gereedschappen en materialen gebruiken
|
x
|
x
|
|
P/MT/4.2
|
|
|
|
Deeltaak:
onderhoudswerkzaamheden uitvoeren aan materieel, installaties, machines en controlesystemen.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. onderhoudswerkzaamheden plannen en voorbereiden
|
x
|
x
|
|
2. met gangbare materialen en gereedschappen werken om de onderhoudswerkzaamheden
uit te voeren
|
x
|
x
|
|
3. reinigings- en onderhoudsmiddelen op de juiste wijze gebruiken en toepassen
|
x
|
x
|
|
4. periodieke onderhoudswerkzaamheden uitvoeren aan materieel, machines, installaties
en controlesystemen in overeenstemming met technische instructies en procedures
|
x
|
x
|
|
5. onderhoudswerkzaamheden volgens procedures afronden en de resultaten controleren
|
x
|
x
|
|
P/MT/4.3
|
|
|
|
Deeltaak:
eenvoudige reparaties uitvoeren aan materieel, installaties en machines.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. reparatiewerkzaamheden plannen en voorbereiden
|
x
|
x
|
|
2. met gangbare materialen en gereedschappen werken om de reparatiewerkzaamheden uit
te voeren
|
x
|
x
|
|
3. eenvoudige metaalbewerkingswerkzaamheden uitvoeren
|
x
|
x
|
|
4. informatie en documentatie over technische procedures lezen en toepassen
|
x
|
x
|
|
5. aan de hand van foutmeldingen eenvoudige storingen aan machines en elektrotechnische
installaties verhelpen om schade te voorkomen en de veiligheid te waarborgen
|
x
|
x
|
|
6. reparatieprocedures toepassen, afronden en de resultaten controleren
|
x
|
x
|
|
Voor het uitvoeren van de taak beheerst de kandidaat de voorwaardelijke kennis, vaardigheden
en houding.
|
x
|
x
|
|
2.59. Media, vormgeving en ict
Kern Media, vormgeving en ICT
|
Een kandidaat kan gebruik maken van de in de ‘kern’ genoemde kennis en vaardigheden
in een (gesimuleerde) uitvoerende beroepssituatie of een daarop voorbereidende scholing.
De kennis en vaardigheden zijn gerangschikt in algemene kennis en vaardigheden en
professionele kennis en vaardigheden. Kennis en vaardigheden worden samen met de persoonlijke
eigenschappen ook wel aangeduid als beroepscompetenties. De kern omvat ook kennis
en vaardigheden rond loopbaanoriëntatie en -ontwikkeling.
|
a. Algemene kennis en vaardigheden
De kandidaat kan:
1. de Nederlandse taal in opleidings- en beroepssituaties gebruiken;
2. een informatiebehoefte signaleren en onderzoeken en op basis hiervan relevante
informatie zoeken, beoordelen, verwerken en gebruiken;
3. mediawijs handelen: kritisch en bewust omgaan met (digitale) media;
4. bewust omgaan met opslag en gebruik van gegevens en daarbij rekening houden met
privacy en digitale veiligheid;
5. het belang beschrijven en voorbeelden noemen van technologische en innovatieve
ontwikkelingen in de beroepscontext;
6. voor opleiding en beroep relevante berekeningen uitvoeren;
7. plannen en organiseren in een beroeps(opleiding) gerelateerde situatie;
8. op systematische en doelgerichte wijze werkzaamheden uitvoeren op basis van een
planning met de inzet van vakdeskundigheid en met aandacht voor een zo hoog mogelijke
kwaliteit;
9. mondeling en schriftelijk rapporteren over de uitgevoerde werkzaamheden; onder
meer over de planning, voorbereiding, proces en product;
10. reflecteren op de eigen werkwijze en op de kwaliteit van het eigen werk;
11. samenwerken en overleggen bij het uitvoeren van werkzaamheden;
12. werkzaamheden volgens de voorschriften en op een veilige wijze uitvoeren;
13. economisch bewust en duurzaam omgaan met materialen en middelen;
14. professionele (technologische) hulpmiddelen gebruiken en hun werking uitleggen;
15. hygiënisch werken;
16. milieubewust handelen;
17. zich aan- en inpassen in een bedrijfscultuur;
18. voldoen aan de algemene gedrags- en houdingseisen die gesteld worden aan werknemers
in de branche;
19. in een (gesimuleerde) beroepssituatie en stage in een bedrijf omgaan met verschillen
op basis van culturele gebondenheid en geslacht.
|
a. Professionele kennis en vaardigheden
Oriëntatie op de techniek
De kandidaat kan:
1. voorbeelden geven van technische normalisatie instituten, bedrijven en arbeidsorganisaties;
2. relaties leggen tussen productieprocessen, technische systemen te weten input,
proces, output en bronnen met name energie, materie en informatie;
3. waarden in technisch situaties onderkennen en toepassen, met name duurzaamheid,
innovatie, risico en sociale interactie;
|
Voorbereiden
De kandidaat kan:
4. de relaties tussen natuurkundige grootheden en de technische praktijk uitleggen
en verklaren met name kracht, druk, lengte, oppervlakte, inhoud, omtrek, elektriciteit,
energie, geluid, massa, gewicht, moment, snelheid en temperatuur;
|
5. een meting van grootheden uitvoeren, verwerken en vastleggen;
|
6. van een (deel)systeem functies van onderdelen benoemen;
|
7. materiaaleigenschappen benoemen en deze in verband brengen met hun toepassing;
|
8. technische principes van het overbrengen van krachten en bewegingen uitleggen;
|
9. technische principes en werking van onderdelen uitleggen en demonstreren;
|
10. opbouw en werking van installaties en/ of constructies uitleggen en demonstreren.
|
Ontwerpen, maken en dienstverlenen
De kandidaat kan:
|
11. een tekening lezen;
|
12. een ontwerp maken van een product, systeem en proces;
|
13. met behulp van een computer een technische tekening maken;
|
14. tijdens werkvoorbereiding en werkuitvoering schetsen en werktekeningen maken;
|
15. criteria bepalen voor de keuze van materialen en gereedschappen;
|
16. criteria toepassen voor de kwaliteit en oplevering van een werkstuk, product,
systeem en/ of dienst;
|
17. een werkwijze vaststellen en werken volgens procedures bij het uitvoeren van een
opdracht;
|
18. een werkstuk, product en systeem maken door basisbewerkingen met name aftekenen,
afkorten, verspanen, verbinden, vervormen en afwerken uit te voeren;
|
19. werkzaamheden uitvoeren volgens de regels van integrale Kwaliteits-, arbo en Milieu
(KAM)-zorg;
|
20. een werkstuk, product en systeem samenstellen.
Controleren en nazorg plegen
De kandidaat kan:
|
21. een werkstuk, product, systeem en/ of dienst toetsen en evalueren aan de hand
van de geformuleerde criteria;
|
22. een werkstuk, product en systeem onderhouden, repareren, modificeren en optimaliseren.
|
b. Loopbaanoriëntatie en -ontwikkeling
De kandidaat is in staat zijn eigen loopbaanontwikkeling vorm te geven. Hij doet dat
met een oriëntatie op een toekomstige opleiding en (loop)baan door middel van reflectie
op het eigen handelen en reflectie op ervaringen.
c. 1. De kandidaat heeft de vaardigheid de eigen loopbaan vorm te geven door op systematische
wijze om te gaan met ‘loopbaancompetenties’:
1. kwaliteitenreflectie (wat kan ik het best en hoe weet ik dat?)
2. motievenreflectie (waar ga en sta ik voor en waarom dan?)
3. werkexploratie (waar ben ik het meest op mijn plek en waarom daar?)
4. loopbaansturing (hoe bereik ik mijn doel en waarom zo?)
5. netwerken (wie kan mij helpen mijn doel te bereiken en waarom die mensen?)
c.2. De kandidaat maakt zijn eigen loopbaanontwikkeling inzichtelijk voor zichzelf
en voor anderen doormiddel van een ‘loopbaandossier’.
In een loopbaandossier is opgenomen welke activiteiten zijn uitgevoerd die hebben
bijgedragen tot het ontwikkelen van de ‘loopbaancompetenties’. In het loopbaandossier
wordt beschreven bij een aantal uitgevoerde activiteiten:
I. de beoogde doelen
II. de resultaten
III. de evaluatie en een conclusie
IV. welke vervolgactiviteiten gepland zijn op basis van de opgedane ervaringen en
de daarbij horende conclusies
|
Profielvak: Media, vormgeving en ICT
|
BB
|
KB
|
GL
|
Module 1: audiovisuele vormgeving en productie
|
|
|
|
Taak:
○ een audiovisuele (AV) productie van 2 tot 3 minuten maken van script tot film en
deze presenteren
○ een AV animatie maken en presenteren van script tot eindproduct
○ een fotoserie maken en deze presenteren
|
|
|
|
P/MVI/1.1
|
|
|
|
Deeltaak:
aan de hand van een opdracht een thema bedenken voor een AV productie en dat uitwerken
tot een script en/of een storyboard.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. een zelf bedacht thema benoemen, uitwerken en daarbij rekening houden met het doel,
de doelgroep, de plaats en de sfeer
|
|
x
|
|
2. een script maken voor een AV productie
|
|
x
|
|
3. een storyboard maken voor een AV productie aan de hand van een zelf gemaakt script
|
|
x
|
|
4. een storyboard maken voor een AV productie aan de hand van een gegeven script
|
x
|
|
|
P/MVI/1.2
|
|
|
|
Deeltaak:
filmmateriaal maken met een camera.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. digitale filmbeelden maken
|
x
|
x
|
|
2. meerdere camera-standpunten gebruiken
|
x
|
x
|
|
3. verschillende beeldkaders omschrijven en gebruiken
|
x
|
x
|
|
P/MVI/1.3
|
|
|
|
Deeltaak:
een digitaal AV product maken van zelfgemaakte opnames en daarover een presentatie
verzorgen.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. opgenomen beelden controleren en rangschikken
|
x
|
x
|
|
2. beelden importeren, knippen en monteren met video-editing software
|
x
|
x
|
|
3. effecten, titels en overgangen gebruiken
|
x
|
x
|
|
4. geluidseffecten en muziek toevoegen
|
x
|
x
|
|
5. gemonteerd materiaal exporteren of publiceren tot een film van maximaal 3 minuten
|
x
|
x
|
|
6. het proces en product presenteren en de keuzes beargumenteren
|
|
x
|
|
P/MVI/1.4
|
|
|
|
Deeltaak:
een idee voor het maken van een animatie uitwerken tot een script en een storyboard.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. een idee voor een animatie bedenken en beschrijven
|
|
x
|
|
2. een script voor een animatie maken
|
|
x
|
|
3. een storyboard voor een animatie maken aan de hand van een zelf gemaakt script
|
|
x
|
|
4. een storyboard voor een animatie maken aan de hand van een gegeven script
|
x
|
|
|
P/MVI/1.5
|
|
|
|
Deeltaak:
beelden maken voor een animatie.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. digitale beelden maken
|
x
|
x
|
|
2. beelden bewerken met een bewerkingsprogramma
|
x
|
x
|
|
P/MVI/1.6
|
|
|
|
Deeltaak:
een animatie maken en hierover een presentatie verzorgen.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. beelden selecteren
|
x
|
x
|
|
2. beelden importeren en een beweging simuleren
|
x
|
x
|
|
3. tekst toevoegen
|
x
|
x
|
|
4. geluidseffecten en muziek toevoegen
|
x
|
x
|
|
5. gemonteerd materiaal exporteren of publiceren
|
x
|
x
|
|
6. het proces en product presenteren en de keuzes beargumenteren
|
|
x
|
|
P/MVI/1.7
|
|
|
|
Deeltaak:
een onderwerp binnen een gegeven thema bedenken voor een fotoserie.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. onderzoek doen naar een onderwerp voor een fotoserie
|
|
x
|
|
2. een onderwerp binnen een gegeven thema kiezen en de keuze beargumenteren
|
|
x
|
|
P/MVI/1.8
|
|
|
|
Deeltaak:
foto's maken en als fotoserie presenteren.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. foto’s maken voor een fotoserie
|
x
|
x
|
|
2. foto's selecteren aan de hand van criteria
|
x
|
x
|
|
3. foto’s bewerken met een fotobewerkingsprogramma
|
x
|
x
|
|
4. de serie foto’s presenteren
|
x
|
x
|
|
5. de gemaakte keuzes bij het proces en product beargumenteren
|
|
x
|
|
Voor het uitvoeren van de taak beheerst de kandidaat de voorwaardelijke kennis, vaardigheden
en houding.
|
x
|
x
|
|
Profielvak: Media, vormgeving en ICT
|
BB
|
KB
|
GL
|
Module 2: 2D- en 3D-vormgeving en -productie
|
|
|
|
Taak:
○ een 2D mediaproduct passend bij een doelgroep vormgeven, maken en presenteren
○ een 3D product passend bij een doelgroep vormgeven, maken en presenteren
|
|
|
|
P/MVI/2.1
|
|
|
|
Deeltaak:
een concept ontwikkelen voor een 2D mediaproduct.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. in eigen woorden de verkregen opdracht uitleggen
|
x
|
x
|
|
2. een idee ontwikkelen voor een 2D mediaproduct
|
x
|
x
|
|
3. het werk voorbereiden en plannen
|
|
x
|
|
4. onderzoek doen naar de vormgeving van een 2D mediaproduct
|
|
x
|
|
5. een schetsontwerp en een dummy maken van een 2D mediaproduct
|
x
|
x
|
|
6. een concept presenteren
|
x
|
x
|
|
P/MVI/2.2
|
|
|
|
Deeltaak:
een 2D mediaproduct realiseren en presenteren.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. de realisatie voorbereiden
|
x
|
x
|
|
2. het product maken volgens opdrachteisen en concept met de juiste materialen en
technieken
|
x
|
x
|
|
3. de nabewerking uitvoeren
|
x
|
x
|
|
4. een bij het product passende presentatie geven over het product en het proces
|
|
x
|
|
5. keuzes bij het proces en het product beargumenteren
|
|
x
|
|
P/MVI/2.3
|
|
|
|
Deeltaak:
een concept ontwikkelen voor een 3D product.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. in eigen woorden de verkregen opdracht uitleggen
|
x
|
x
|
|
2. een idee ontwikkelen voor een 3D product
|
|
x
|
|
3. het werk voorbereiden en plannen
|
|
x
|
|
4. onderzoek doen naar vormgeving van een 3D product
|
|
x
|
|
5. een schetsontwerp en model maken van een 3D product
|
x
|
x
|
|
6. een concept presenteren
|
x
|
x
|
|
P/MVI/2.4
|
|
|
|
Deeltaak:
een 3D product realiseren en presenteren.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. de realisatie voorbereiden
|
x
|
x
|
|
2. het product met de juiste materialen en technieken maken volgens opdrachteisen
en ontwikkelde concept
|
x
|
x
|
|
3. onderdelen op juiste wijze monteren
|
x
|
x
|
|
4. een bij het product passende presentatie geven over het product en het proces
|
|
x
|
|
5. keuzes bij het proces en het product beargumenteren
|
|
x
|
|
Voor het uitvoeren van de taak beheerst de kandidaat de voorwaardelijke kennis, vaardigheden
en houding.
|
x
|
x
|
|
Profielvak: Media, vormgeving en ICT
|
BB
|
KB
|
GL
|
Module 3: ICT
|
|
|
|
Taak:
○ devices1 inzetten voor een specifiek doel
○ devices instellen, verbinden en programmeren
○ gebruikers van devices ondersteunen
○ meldingen en gebruikersvragen verwerken
|
|
|
|
P/MVI/3.1
|
|
|
|
Deeltaak:
devices inzetten voor een specifiek doel.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. onderzoek doen naar de inzetbaarheid van devices voor een specifiek doel
|
x
|
x
|
x
|
2. advies geven bij het kiezen van een geschikt device voor een specifiek doel
|
|
x
|
x
|
3. een device kunnen kiezen en inzetten voor een specifiek doel
|
x
|
x
|
x
|
4. processen beschrijven die door een device kunnen worden uitgevoerd
|
|
x
|
x
|
5. problemen van een gebruiker bij het inzetten van een device analyseren, (her)formuleren
en vertalen naar een oplossing
|
|
x
|
x
|
6. de beschreven oplossing vertalen naar een serie geordende stappen en deze uitvoeren
|
x
|
x
|
x
|
P/MVI/3.2
|
|
|
|
Deeltaak:
devices instellen, verbinden en programmeren.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. devices gebruiksklaar maken en benodigde software installeren
|
x
|
x
|
x
|
2. devices en apparatuur2 aansluiten en instellen
|
x
|
x
|
x
|
3. devices veilig verbinden met een (draadloos) netwerk en internet
|
x
|
x
|
x
|
4. gebruikers aanmaken en rechten beheren
|
x
|
x
|
x
|
5. de beveiliging en login instellen naar de wens en de behoefte van de gebruiker
|
x
|
x
|
x
|
6. een serie geordende stappen omzetten in een codering en deze invoeren in een device
(programmeren)
|
|
x
|
x
|
7. een gegeven codering (programma) invoeren in een device
|
x
|
|
|
8. software configureren
|
x
|
x
|
x
|
9. software-instellingen aanpassen naar de behoefte van de gebruiker
|
|
x
|
x
|
P/MVI/3.3
|
|
|
|
Deeltaak:
gebruikers ondersteunen.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. gebruikers instrueren bij het in gebruik nemen van een device
|
x
|
|
|
2. gebruikers adviseren en instrueren bij het in gebruik nemen van een device
|
|
x
|
x
|
3. kosten berekenen en presenteren aan de gebruiker
|
x
|
x
|
x
|
4. de gemaakte keuze voor een device voor een specifiek doel verantwoorden
|
x
|
x
|
x
|
5. controleren of de gebruiker op de juiste wijze geholpen is
|
x
|
|
|
6. controleren of de gebruiker op de juiste wijze geholpen is en het advies indien
gewenst aanpassen
|
|
x
|
x
|
P/MVI/3.4
|
|
|
|
Deeltaak:
meldingen en gebruikersvragen verwerken.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. klachten, storingen en vragen bij het in gebruik nemen van een device verwerken
met een ICT-helpdesksysteem
|
x
|
x
|
x
|
2. meldingen en vragen door middel van een ICT-helpdesksysteem beantwoorden
|
x
|
x
|
x
|
Voor het uitvoeren van de taak beheerst de kandidaat de voorwaardelijke kennis, vaardigheden
en houding.
|
x
|
x
|
x
|
1 Met devices bedoelen we hier een PC, laptop, tablet, smartphone of singleboard computer.
2 Met apparatuur bedoelen we hier sensoren, actuatoren en randapparatuur.
Profielvak: Media, vormgeving en ICT
|
BB
|
KB
|
GL
|
Module 4: interactieve vormgeving en productie
|
|
|
|
Taak:
○ aan de hand van een thema een digitaal interactief product ontwerpen en maken voor
verschillende soorten apparaten
○ een website ontwerpen en maken voor verschillende soorten apparaten
|
|
|
|
P/MVI/4.1
|
|
|
|
Deeltaak:
een ontwerp maken voor een digitaal interactief product.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. doelstellingen, thema en doelgroep van een interactief product formuleren
|
|
x
|
x
|
2. het gedrag van een gebruiker bepalen en beschrijven
|
|
x
|
x
|
3. in schetsen of een moodboard lay-out, typografie, beelden en bediening van een
interactief product zichtbaar maken
|
|
x
|
x
|
4. een gebruiksvriendelijk ontwerp maken, passend bij een gegeven thema en doelgroep
en geschikt voor gegeven schermformaten
|
|
x
|
x
|
P/MVI/4.2
|
|
|
|
Deeltaak:
een ontwerp omzetten in een digitaal interactief product.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. beeld, geluid, tekst, beweging en grafische elementen ordenen, opmaken en geschikt
maken voor beeldscherm
|
x
|
x
|
x
|
2. gebruiksvriendelijke navigatie aanbrengen
|
|
x
|
x
|
3. een interactief product compatibel maken voor minimaal 2 soorten apparaten
|
x
|
x
|
x
|
4. een interactief product testen, problemen opsporen en debuggen
|
x
|
x
|
x
|
5. een interactief product presenteren en demonstreren
|
|
x
|
x
|
6. een interactief product verspreiden
|
|
x
|
x
|
P/MVI/4.3
|
|
|
|
Deeltaak:
een ontwerp maken voor een website.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. doelstellingen, thema en doelgroep bepalen voor een website
|
|
x
|
x
|
2. in schetsen een sfeer, typografie en lay-out zichtbaar maken
|
|
x
|
x
|
3. een flowchart maken
|
x
|
x
|
x
|
4. tekst- en beeldbestanden selecteren, archiveren en bewerken
|
x
|
x
|
x
|
P/MVI/4.4
|
|
|
|
Deeltaak:
ontwerp omzetten in een werkende website.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. teksten, grafische elementen en beelden opmaken voor een website met webdesignsoftware
|
x
|
x
|
x
|
2. pagina’s linken en een navigatiestructuur aanbrengen
|
x
|
x
|
x
|
3. bewegende media toevoegen
|
x
|
x
|
x
|
4. links toevoegen
|
x
|
x
|
x
|
5. een ontworpen website controleren, gebruiksklaar maken en uploaden
|
x
|
x
|
x
|
6. ontwerp en de keuzes die zijn gemaakt, toelichten
|
x
|
x
|
x
|
Voor het uitvoeren van de taak beheerst de kandidaat de voorwaardelijke kennis, vaardigheden
en houding.
|
x
|
x
|
x
|
2.60. Mobiliteit en transport
Kern Mobiliteit en transport
|
Een kandidaat kan gebruik maken van de in de ‘kern’ genoemde kennis en vaardigheden
in een (gesimuleerde) uitvoerende beroepssituatie of een daarop voorbereidende scholing.
De kennis en vaardigheden zijn gerangschikt in algemene kennis en vaardigheden en
professionele kennis en vaardigheden. Kennis en vaardigheden worden samen met de persoonlijke
eigenschappen ook wel aangeduid als beroepscompetenties. De kern omvat ook kennis
en vaardigheden rond loopbaanoriëntatie en -ontwikkeling.
|
a. Algemene kennis en vaardigheden
De kandidaat kan:
1. de Nederlandse taal in opleidings- en beroepssituaties gebruiken;
2. een informatiebehoefte signaleren en onderzoeken en op basis hiervan relevante
informatie zoeken, beoordelen, verwerken en gebruiken;
3. mediawijs handelen: kritisch en bewust omgaan met (digitale) media;
4. bewust omgaan met opslag en gebruik van gegevens en daarbij rekening houden met
privacy en digitale veiligheid;
5. het belang beschrijven en voorbeelden noemen van technologische en innovatieve
ontwikkelingen in de beroepscontext;
6. voor opleiding en beroep relevante berekeningen uitvoeren;
7. plannen en organiseren in een beroeps(opleiding) gerelateerde situatie;
8. op systematische en doelgerichte wijze werkzaamheden uitvoeren op basis van een
planning met de inzet van vakdeskundigheid en met aandacht voor een zo hoog mogelijke
kwaliteit;
9. mondeling en schriftelijk rapporteren over de uitgevoerde werkzaamheden; onder
meer over de planning, voorbereiding, proces en product;
10. reflecteren op de eigen werkwijze en op de kwaliteit van het eigen werk;
11. samenwerken en overleggen bij het uitvoeren van werkzaamheden;
12. werkzaamheden volgens de voorschriften en op een veilige wijze uitvoeren;
13. economisch bewust en duurzaam omgaan met materialen en middelen;
14. professionele (technologische) hulpmiddelen gebruiken en hun werking uitleggen;
15. hygiënisch werken;
16. milieubewust handelen;
17. zich aan- en inpassen in een bedrijfscultuur;
18. voldoen aan de algemene gedrags- en houdingseisen die gesteld worden aan werknemers
in de branche;
19. in een (gesimuleerde) beroepssituatie en stage in een bedrijf omgaan met verschillen
op basis van culturele gebondenheid en geslacht.
|
b. Professionele kennis en vaardigheden
Oriëntatie op de techniek
De kandidaat kan:
1. voorbeelden geven van technische normalisatie instituten, bedrijven en arbeidsorganisaties;
2. relaties leggen tussen productieprocessen, technische systemen te weten input,
proces, output en bronnen met name energie, materie en informatie;
3. waarden in technisch situaties onderkennen en toepassen, met name duurzaamheid,
innovatie, risico en sociale interactie;
|
Voorbereiden
De kandidaat kan:
4. de relaties tussen natuurkundige grootheden en de technische praktijk uitleggen
en verklaren met name kracht, druk, lengte, oppervlakte, inhoud, omtrek, elektriciteit,
energie, geluid, massa, gewicht, moment, snelheid en temperatuur;
|
5. een meting van grootheden uitvoeren, verwerken en vastleggen;
|
6. van een (deel)systeem functies van onderdelen benoemen;
|
7. materiaaleigenschappen benoemen en deze in verband brengen met hun toepassing;
|
8. technische principes van het overbrengen van krachten en bewegingen uitleggen;
|
9. technische principes en werking van onderdelen uitleggen en demonstreren;
|
10. opbouw en werking van installaties en/ of constructies uitleggen en demonstreren.
|
Ontwerpen, maken en dienstverlenen
De kandidaat kan:
|
11. een tekening lezen;
|
12. een ontwerp maken van een product, systeem en proces;
|
13. met behulp van een computer een technische tekening maken;
|
14. tijdens werkvoorbereiding en werkuitvoering schetsen en werktekeningen maken;
|
15. criteria bepalen voor de keuze van materialen en gereedschappen;
|
16. criteria toepassen voor de kwaliteit en oplevering van een werkstuk, product,
systeem en/ of dienst;
|
17. een werkwijze vaststellen en werken volgens procedures bij het uitvoeren van een
opdracht;
|
18. een werkstuk, product en systeem maken door basisbewerkingen met name aftekenen,
afkorten, verspanen, verbinden, vervormen en afwerken uit te voeren;
|
19. werkzaamheden uitvoeren volgens de regels van integrale Kwaliteits-, arbo en Milieu
(KAM)-zorg;
|
20. een werkstuk, product en systeem samenstellen.
Controleren en nazorg plegen
De kandidaat kan:
|
21. een werkstuk, product, systeem en/ of dienst toetsen en evalueren aan de hand
van de geformuleerde criteria;
|
22. een werkstuk, product en systeem onderhouden, repareren, modificeren en optimaliseren.
|
c. Loopbaanoriëntatie en -ontwikkeling
De kandidaat is in staat zijn eigen loopbaanontwikkeling vorm te geven. Hij doet dat
met een oriëntatie op een toekomstige opleiding en (loop)baan door middel van reflectie
op het eigen handelen en reflectie op ervaringen.
c. 1. De kandidaat heeft de vaardigheid de eigen loopbaan vorm te geven door op systematische
wijze om te gaan met ‘loopbaancompetenties’:
1. kwaliteitenreflectie (wat kan ik het best en hoe weet ik dat?)
2. motievenreflectie (waar ga en sta ik voor en waarom dan?)
3. werkexploratie (waar ben ik het meest op mijn plek en waarom daar?)
4. loopbaansturing (hoe bereik ik mijn doel en waarom zo?)
5. netwerken (wie kan mij helpen mijn doel te bereiken en waarom die mensen?)
c.2. De kandidaat maakt zijn eigen loopbaanontwikkeling inzichtelijk voor zichzelf
en voor anderen doormiddel van een ‘loopbaandossier’.
In een loopbaandossier is opgenomen welke activiteiten zijn uitgevoerd die hebben
bijgedragen tot het ontwikkelen van de ‘loopbaancompetenties’. In het loopbaandossier
wordt beschreven bij een aantal uitgevoerde activiteiten:
I. de beoogde doelen
II. de resultaten
III. de evaluatie en een conclusie
IV. welke vervolgactiviteiten gepland zijn op basis van de opgedane ervaringen en
de daarbij horende conclusies
|
Profielvak: Mobiliteit en transport
|
BB
|
KB
|
GL
|
Module 1: motorconditie testen
|
|
|
|
Taak:
○ motormechanische delen meten
○ werkzaamheden aan een smeersysteem uitvoeren
○ werkzaamheden aan een koelsysteem uitvoeren
|
|
|
|
P/MET/1.1
|
|
|
|
Deeltaak:
motormechanische delen meten.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. motormechanische delen meten en meetgegevens beoordelen
|
x
|
x
|
x
|
2. compressie meten van een aandrijfmotor
|
x
|
x
|
x
|
P/MET/1.2
|
|
|
|
Deeltaak:
werkzaamheden aan een smeersysteem uitvoeren.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. opbouw en werking van een smeersysteem omschrijven
|
x
|
x
|
x
|
2. relevante metingen en tests uitvoeren aan een smeersysteem
|
x
|
x
|
x
|
3. een smeersysteem controleren, de vloeistof op niveau brengen en verversen
|
x
|
x
|
x
|
4. onderdelen van een smeersysteem controleren, testen en vervangen
|
x
|
x
|
x
|
P/MET/1.3
|
|
|
|
Deeltaak:
werkzaamheden aan een koelsysteem uitvoeren.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. opbouw en werking van een koelsysteem omschrijven
|
x
|
x
|
x
|
2. relevante metingen en tests uitvoeren aan een koelsysteem
|
x
|
x
|
x
|
3. een koelsysteem controleren, de vloeistof op niveau brengen en verversen
|
x
|
x
|
x
|
4. onderdelen van een koelsysteem testen en vervangen
|
x
|
x
|
x
|
Voor het uitvoeren van de taak beheerst de kandidaat de voorwaardelijke kennis, vaardigheden
en houding.
|
x
|
x
|
x
|
Profielvak: Mobiliteit en transport
|
BB
|
KB
|
GL
|
Module 2: wielophanging en carrosserie
|
|
|
|
Taak:
○ wielophanging en veersysteem controleren, beoordelen en vervangen
○ banden en wielen controleren, beoordelen, vervangen, repareren en balanceren
○ delen van de carrosserie inbouwen, uitbouwen en afstellen
|
|
|
|
P/MET/2.1
|
|
|
|
Deeltaak:
wielophanging, veer- en stabilisatiesysteem controleren, beoordelen en vervangen.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. onderdelen van de wielophanging controleren, beoordelen en vervangen
|
x
|
x
|
|
2. onderdelen van het veersysteem controleren, beoordelen en vervangen
|
x
|
x
|
|
3. onderdelen van de schokdemping controleren, beoordelen en de schokdempers vervangen
|
x
|
x
|
|
4. onderdelen van het stabilisatiesysteem controleren, stabilisatieonderdelen beoordelen
en vervangen
|
x
|
x
|
|
P/MET/2.2
|
|
|
|
Deeltaak:
banden en wielen controleren, beoordelen, vervangen, repareren en balanceren.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. banden controleren, beoordelen en vervangen
|
x
|
x
|
|
2. een velg controleren
|
x
|
x
|
|
3. een band repareren
|
x
|
x
|
|
4. de combinatie van band en velg balanceren
|
x
|
x
|
|
P/MET/2.3
|
|
|
|
Deeltaak:
delen van de carrosserie inbouwen, uitbouwen en afstellen.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. delen van een carrosserie verwijderen en monteren
|
x
|
x
|
|
2. niet-dragende geschroefde delen van een carrosserie afstellen
|
x
|
x
|
|
Voor het uitvoeren van de taak beheerst de kandidaat de voorwaardelijke kennis, vaardigheden
en houding.
|
x
|
x
|
|
Profielvak: Mobiliteit en transport
|
BB
|
KB
|
GL
|
Module 3: verlichtings- en comfortsystemen
|
|
|
|
Taak:
○ eenvoudige elektrische schakelingen maken en metingen uitvoeren
○ verlichtings- en signaleringssystemen controleren, repareren en volgens eenvoudige
schema’s aansluiten
○ comfort en veiligheidssystemen controleren
○ elektromotoren aansluiten en testen
|
|
|
|
P/MET/3.1
|
|
|
|
Deeltaak:
eenvoudige elektrische schakelingen maken en metingen uitvoeren.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. serie-, parallel- en gemengde schakelingen maken
|
x
|
x
|
x
|
2. met meetapparatuur omgaan en heeft kennis van accu-laadapparatuur
|
x
|
x
|
x
|
3. een schakeling met relais maken en metingen uitvoeren
|
|
x
|
x
|
4. de conditie van een accu vaststellen en de accu vervangen
|
x
|
x
|
x
|
5. elektrische verbindingen maken met verschillende aansluitingen
|
x
|
x
|
x
|
P/MET/3.2
|
|
|
|
Deeltaak:
verlichtings- en signaleringssystemen controleren, repareren en volgens eenvoudige
schema’s aansluiten.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. een verlichtingssysteem met controlesysteem op een practicumbord aansluiten
|
x
|
x
|
x
|
2. een signaleringssysteem met controlesysteem op een practicumbord aansluiten
|
x
|
x
|
x
|
3. de verlichting en signalering aan een voertuig controleren, repareren en afstellen
|
x
|
x
|
x
|
P/MET/3.3
|
|
|
|
Deeltaak:
comfort en veiligheidssystemen controleren.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. de ruitenwisserinstallatie en het reinigingssyteem controleren
|
x
|
x
|
x
|
2. de temperatuur- en ventilatieregeling controleren
|
|
x
|
x
|
3. de veiligheidssystemen controleren
|
|
x
|
x
|
P/MET/3.4
|
|
|
|
Deeltaak:
elektromotoren aansluiten en testen.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. elektromotoren op een prakticumbord aansluiten
|
x
|
x
|
x
|
2. metingen aan elektromotoren uitvoeren
|
|
x
|
x
|
3. elektromotoren inbouwen, uitbouwen en testen
|
x
|
x
|
x
|
Voor het uitvoeren van de taak beheerst de kandidaat de voorwaardelijke kennis, vaardigheden
en houding.
|
x
|
x
|
x
|
Profielvak: Mobiliteit en transport
|
BB
|
KB
|
GL
|
Module 4: transport
|
|
|
|
Taak:
○ een bedrijfsvoertuig veilig laden en lossen
○ een bedrijfsvoertuig vervoersklaar maken en een technische rijklaar-controle uitvoeren
○ een ritplanning en een routeplanning maken (nationaal en internationaal)
|
|
|
|
P/MET/4.1
|
|
|
|
Deeltaak:
een bedrijfsvoertuig veilig laden en lossen.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. een laadplan maken
|
x
|
x
|
|
2. voor het laden en lossen het juiste interne transportmiddel kiezen en gebruiken
|
x
|
x
|
|
3. de goederen volgens laadplan laden, stuwen en zekeren
|
x
|
x
|
|
4. de goederen lossen, documenten controleren, de goederen klaarzetten voor inslag
|
x
|
x
|
|
P/MET/4.2
|
|
|
|
Deeltaak:
een bedrijfsvoertuig vervoersklaar maken en een technische rijklaar-controle uitvoeren.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. een visuele voertuigcontrole uitvoeren
|
x
|
x
|
|
2. een technische rijklaar-controle uitvoeren (oliepeil, verlichting en banden)
|
x
|
x
|
|
3. de lading bevestiging en de benodigde documenten controleren
|
x
|
x
|
|
P/MET/4.3
|
|
|
|
Deeltaak:
een ritplanning en een routeplanning maken (nationaal en internationaal).
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. een ritplanning maken
|
x
|
x
|
|
2. een routeplanning maken
|
x
|
x
|
|
Voor het uitvoeren van de taak beheerst de kandidaat de voorwaardelijke kennis, vaardigheden
en houding.
|
x
|
x
|
|
2.61. Produceren, installeren en energie
Kern Produceren, installeren en energie
|
Een kandidaat kan gebruik maken van de in de ‘kern’ genoemde kennis en vaardigheden
in een (gesimuleerde) uitvoerende beroepssituatie of een daarop voorbereidende scholing.
De kennis en vaardigheden zijn gerangschikt in algemene kennis en vaardigheden en
professionele kennis en vaardigheden. Kennis en vaardigheden worden samen met de persoonlijke
eigenschappen ook wel aangeduid als beroepscompetenties. De kern omvat ook kennis
en vaardigheden rond loopbaanoriëntatie en -ontwikkeling.
|
a. Algemene kennis en vaardigheden
De kandidaat kan:
1. de Nederlandse taal in opleidings- en beroepssituaties gebruiken;
2. een informatiebehoefte signaleren en onderzoeken en op basis hiervan relevante
informatie zoeken, beoordelen, verwerken en gebruiken;
3. mediawijs handelen: kritisch en bewust omgaan met (digitale) media;
4. bewust omgaan met opslag en gebruik van gegevens en daarbij rekening houden met
privacy en digitale veiligheid;
5. het belang beschrijven en voorbeelden noemen van technologische en innovatieve
ontwikkelingen in de beroepscontext;
6. voor opleiding en beroep relevante berekeningen uitvoeren;
7. plannen en organiseren in een beroeps(opleiding) gerelateerde situatie;
8. op systematische en doelgerichte wijze werkzaamheden uitvoeren op basis van een
planning met de inzet van vakdeskundigheid en met aandacht voor een zo hoog mogelijke
kwaliteit;
9. mondeling en schriftelijk rapporteren over de uitgevoerde werkzaamheden; onder
meer over de planning, voorbereiding, proces en product;
10. reflecteren op de eigen werkwijze en op de kwaliteit van het eigen werk;
11. samenwerken en overleggen bij het uitvoeren van werkzaamheden;
12. werkzaamheden volgens de voorschriften en op een veilige wijze uitvoeren;
13. economisch bewust en duurzaam omgaan met materialen en middelen;
14. professionele (technologische) hulpmiddelen gebruiken en hun werking uitleggen;
15. hygiënisch werken;
16. milieubewust handelen;
17. zich aan- en inpassen in een bedrijfscultuur;
18. voldoen aan de algemene gedrags- en houdingseisen die gesteld worden aan werknemers
in de branche;
19. in een (gesimuleerde) beroepssituatie en stage in een bedrijf omgaan met verschillen
op basis van culturele gebondenheid en geslacht.
|
b. Professionele kennis en vaardigheden
Oriëntatie op de techniek
De kandidaat kan:
1. voorbeelden geven van technische normalisatie instituten, bedrijven en arbeidsorganisaties;
2. relaties leggen tussen productieprocessen, technische systemen te weten input,
proces, output en bronnen met name energie, materie en informatie;
3. waarden in technisch situaties onderkennen en toepassen, met name duurzaamheid,
innovatie, risico en sociale interactie;
|
Voorbereiden
De kandidaat kan:
4. de relaties tussen natuurkundige grootheden en de technische praktijk uitleggen
en verklaren met name kracht, druk, lengte, oppervlakte, inhoud, omtrek, elektriciteit,
energie, geluid, massa, gewicht, moment, snelheid en temperatuur;
|
5. een meting van grootheden uitvoeren, verwerken en vastleggen;
|
6. van een (deel)systeem functies van onderdelen benoemen;
|
7. materiaaleigenschappen benoemen en deze in verband brengen met hun toepassing;
|
8. technische principes van het overbrengen van krachten en bewegingen uitleggen;
|
9. technische principes en werking van onderdelen uitleggen en demonstreren;
|
10. opbouw en werking van installaties en/ of constructies uitleggen en demonstreren.
|
Ontwerpen, maken en dienstverlenen
De kandidaat kan:
|
11. een tekening lezen;
|
12. een ontwerp maken van een product, systeem en proces;
|
13. met behulp van een computer een technische tekening maken;
|
14. tijdens werkvoorbereiding en werkuitvoering schetsen en werktekeningen maken;
|
15. criteria bepalen voor de keuze van materialen en gereedschappen;
|
16. criteria toepassen voor de kwaliteit en oplevering van een werkstuk, product,
systeem en/ of dienst;
|
17. een werkwijze vaststellen en werken volgens procedures bij het uitvoeren van een
opdracht;
|
18. een werkstuk, product en systeem maken door basisbewerkingen met name aftekenen,
afkorten, verspanen, verbinden, vervormen en afwerken uit te voeren;
|
19. werkzaamheden uitvoeren volgens de regels van integrale Kwaliteits-, arbo en Milieu
(KAM)-zorg;
|
20. een werkstuk, product en systeem samenstellen.
Controleren en nazorg plegen
De kandidaat kan:
|
21. een werkstuk, product, systeem en/ of dienst toetsen en evalueren aan de hand
van de geformuleerde criteria;
|
22. een werkstuk, product en systeem onderhouden, repareren, modificeren en optimaliseren.
|
c. Loopbaanoriëntatie en -ontwikkeling
De kandidaat is in staat zijn eigen loopbaanontwikkeling vorm te geven. Hij doet dat
met een oriëntatie op een toekomstige opleiding en (loop)baan door middel van reflectie
op het eigen handelen en reflectie op ervaringen.
c. 1. De kandidaat heeft de vaardigheid de eigen loopbaan vorm te geven door op systematische
wijze om te gaan met ‘loopbaancompetenties’:
1. kwaliteitenreflectie (wat kan ik het best en hoe weet ik dat?)
2. motievenreflectie (waar ga en sta ik voor en waarom dan?)
3. werkexploratie (waar ben ik het meest op mijn plek en waarom daar?)
4. loopbaansturing (hoe bereik ik mijn doel en waarom zo?)
5. netwerken (wie kan mij helpen mijn doel te bereiken en waarom die mensen?)
c.2. De kandidaat maakt zijn eigen loopbaanontwikkeling inzichtelijk voor zichzelf
en voor anderen doormiddel van een ‘loopbaandossier’.
In een loopbaandossier is opgenomen welke activiteiten zijn uitgevoerd die hebben
bijgedragen tot het ontwikkelen van de ‘loopbaancompetenties’. In het loopbaandossier
wordt beschreven bij een aantal uitgevoerde activiteiten:
I. de beoogde doelen
II. de resultaten
III. de evaluatie en een conclusie
IV. welke vervolgactiviteiten gepland zijn op basis van de opgedane ervaringen en
de daarbij horende conclusies
|
Profielvak: Produceren, installeren en energie
|
BB
|
KB
|
GL
|
Module 1: ontwerpen en maken
|
|
|
|
Taak:
○ een ontwerp van een product maken met behulp van CAD-software en de uitvoering voorbereiden
○ een ontworpen product produceren
○ een ontworpen schakeling beproeven
○ onderdelen uit het ontwerp samenstellen, monteren en aansluiten
|
|
|
|
P/PIE/1.1
|
|
|
|
Deeltaak:
een ontwerp van een product maken met behulp van CAD-software en de uitvoering voorbereiden.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. een ontwerpvraagstuk analyseren, beschrijven en het ontwerp schetsen, uitvoeren,
testen en evalueren
|
|
x
|
x
|
2. met behulp van CAD een ontwerp en werktuigbouwkundige tekeningen voor een product
maken
|
x
|
x
|
x
|
3. stuklijsten en materiaalstaten maken aan de hand van tekeningen en schema’s
|
|
x
|
x
|
4. aan de hand van tekeningen, stuklijsten en materiaalstaten een eenvoudige calculatie
maken
|
|
x
|
x
|
P/PIE/1.2
|
|
|
|
Deeltaak:
een ontwerp produceren door handmatige, machinale en automatische bewerkingen uit
te voeren aan metalen en kunststoffen.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. handmatig zagen, schroefdraad snijden en tappen aan de hand van schroefdraadtabellen
|
x
|
x
|
x
|
2. verspanende bewerkingen met behulp van snijsnelhedentabellen uitvoeren op een draaimachine
en boormachine
|
x
|
x
|
x
|
3. een product automatisch produceren met behulp van CAD/CAM, 3D-printer en CNC simulatie
|
x
|
x
|
x
|
P/PIE/1.3
|
|
|
|
Deeltaak:
een ontworpen elektrische schakeling opbouwen, aansluiten en beproeven.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. elektrische componenten in een practicum opbouwen en aansluiten aan de hand van
een eigen ontwerp
|
|
x
|
x
|
2. elektrische componenten in een practicum aansluiten aan de hand van een stroomkringschema
|
x
|
x
|
x
|
3. de werking van de elektrische schakeling in een practicum beproeven aan de hand
van een stroomkringschema
|
x
|
x
|
x
|
P/PIE/1.4
|
|
|
|
Deeltaak:
aan de hand van een ontwerp een product bestaande uit meerdere onderdelen samenstellen
en aansluiten.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. onderdelen en componenten monteren en samenstellen
|
|
|
x
|
2. elektrische bedrading aanbrengen en aansluiten
|
|
|
x
|
3. meten en controleren van samengesteld werk
|
|
|
x
|
Voor het uitvoeren van de taak beheerst de kandidaat de voorwaardelijke kennis, vaardigheden
en houding.
|
x
|
x
|
x
|
Profielvak: Produceren, installeren en energie
|
BB
|
KB
|
GL
|
Module 2: bewerken en verbinden van materialen
|
|
|
|
Taak:
○ producten maken door het vervormen en scheiden van materialen
○ onderdelen samenstellen aan de hand van een werktekening
|
|
|
|
P/PIE/2.1
|
|
|
|
Deeltaak:
producten maken door het vervormen en scheiden van materialen door middel van knippen,
buigen, zwenkbuigen en het maken van bijbehorende uitslagen.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. van een driedimensionaal product een uitslag maken
|
|
x
|
|
2. een uitslag overnemen op plaatwerk
|
x
|
x
|
|
3. een plaat uitknippen met behulp van verschillende plaatscharen en plaathoekscharen
|
x
|
x
|
|
4. buis en profielen buigen
|
x
|
x
|
|
5. buiggereedschap, zetbank en vingerzetbank instellen en gebruiken
|
x
|
x
|
|
6. buigvolgorde bepalen van dunne plaat en ronde buis
|
x
|
x
|
|
P/PIE/2.2
|
|
|
|
Deeltaak:
plaat- en profielmaterialen aan de hand van een werktekening met elkaar verbinden.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. onderdelen samenstellen door middel van MAG-hechtlassen en puntlassen
|
x
|
x
|
|
2. onderdelen samenstellen door middel van schroef-, klem- en lijmverbindingen
|
x
|
x
|
|
3. samengestelde producten controleren op kwaliteit van de verbinding en maatvoering
|
x
|
x
|
|
Voor het uitvoeren van de taak beheerst de kandidaat de voorwaardelijke kennis, vaardigheden
en houding.
|
x
|
x
|
|
Profielvak: Produceren, installeren en energie
|
BB
|
KB
|
GL
|
Module 3: besturen en automatiseren
|
|
|
|
Taak:
○ in een practicum een besturingsinstallatie opbouwen
○ in een practicum een regelsysteem opbouwen
○ in een practicum een domotica-installatie opbouwen
○ in een practicum metingen uitvoeren, een verslag maken van de resultaten en deze
presenteren
○ een automatische besturing van een proces opbouwen, aansluiten, testen, demonstreren
en presenteren
|
|
|
|
P/PIE/3.1
|
|
|
|
Deeltaak:
in een practicum aan de hand van een schema en opstellingstekening een besturingsinstallatie,
een regelsysteem en een domotica-installatie opbouwen.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. een pneumatische schakeling opbouwen
|
x
|
x
|
x
|
2. een programmeerbaar relais aansluiten en een programma invoeren
|
|
x
|
x
|
3. sensoren en actuatoren kiezen en aansluiten
|
|
x
|
x
|
4. een regelsysteem opbouwen, aansluiten en testen
|
|
x
|
x
|
5. een domotica-installatie opbouwen, aansluiten en testen
|
|
x
|
x
|
6. storingen en fouten zoeken en verhelpen in de opgebouwde schakeling
|
x
|
x
|
x
|
7. metingen uitvoeren aan een besturingsinstallatie
|
|
x
|
x
|
8. een verslag maken en de resultaten presenteren
|
|
x
|
x
|
P/PIE/3.2
|
|
|
|
Deeltaak:
in een elektrotechnisch practicum metingen uitvoeren.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. metingen uitvoeren aan een elektrische schakeling
|
x
|
x
|
x
|
2. eenvoudige berekeningen aan elektrische schakelingen uitvoeren
|
x
|
x
|
x
|
3. universeelmeters en tweepolige spanningstester instellen en aansluiten
|
x
|
x
|
x
|
4. eenvoudige berekeningen maken met de verkregen meetgegevens en deze met tabellen
en grafieken weergeven in een meetrapport
|
|
x
|
x
|
5. het meetrapport presenteren
|
|
x
|
x
|
P/PIE/3.3
|
|
|
|
Deeltaak:
een automatische besturing van een proces realiseren en testen.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. besturingscomponenten plaatsen aan de hand van een opstellingstekening
|
x
|
x
|
x
|
2. de besturingscomponenten bedraden en aansluiten aan de hand van een bedradingstekening
|
x
|
x
|
x
|
3. een programma invoeren in een programmeerbaar relais
|
x
|
x
|
x
|
4. de automatische besturing testen
|
x
|
x
|
x
|
5. de automatische besturing demonstreren en presenteren
|
|
x
|
x
|
Voor het uitvoeren van de taak beheerst de kandidaat de voorwaardelijke kennis, vaardigheden
en houding.
|
x
|
x
|
x
|
Profielvak: Produceren, installeren en energie
|
BB
|
KB
|
GL
|
Module 4: installeren en monteren
|
|
|
|
Taak:
○ een sanitaire installatie aanleggen
○ een elektrische huisinstallatie aanleggen
|
|
|
|
P/PIE/4.1
|
|
|
|
Deeltaak:
een sanitaire installatie aanleggen aan de hand van een werktekening.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. werktekeningen en schema’s lezen en interpreteren
|
x
|
x
|
|
2. gangbare installatiebuis bewerken
|
x
|
x
|
|
3. gangbare installatiebuis, inclusief de appendages en kranen verbinden en aanleggen
|
x
|
x
|
|
4. sanitaire kunststof afvoerleidingen verbinden en aanleggen
|
x
|
x
|
|
5. de buisinstallatie beproeven op werking en dichtheid
|
x
|
x
|
|
6. beugelmaterialen toepassen
|
x
|
x
|
|
7. sanitaire toestellen herkennen en aansluiten
|
x
|
x
|
|
8. sanitaire appendages toepassen
|
x
|
x
|
|
P/PIE/4.2
|
|
|
|
Deeltaak:
een elektrische huisinstallatie aanleggen aan de hand van een installatietekening.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. installatietekeningen en schema’s lezen en interpreteren
|
x
|
x
|
|
2. het leidingnet van een huisinstallatie aanleggen, bedraden en aflassen
|
x
|
x
|
|
3. voor een basislichtschakeling schakelaars en wandcontactdozen monteren en aansluiten
|
x
|
x
|
|
4. verlichtingsarmaturen voor een huisinstallatie aansluiten en afmonteren
|
x
|
x
|
|
5. elektrische huishoudelijke verbruikstoestellen aansluiten
|
x
|
x
|
|
6. een huisinstallatie met huishoudelijke toestellen in bedrijf stellen
|
x
|
x
|
|
7. fouten zoeken en verhelpen met behulp van stroomkringschema's, bedradingstekeningen
en installatietekeningen
|
x
|
x
|
|
Voor het uitvoeren van de taak beheerst de kandidaat de voorwaardelijke kennis, vaardigheden
en houding.
|
x
|
x
|
|
2.62. Zorg en welzijn
Kern Zorg en welzijn
|
Een kandidaat kan gebruik maken van de in de ‘kern’ genoemde kennis en vaardigheden
in een (gesimuleerde) uitvoerende beroepssituatie of een daarop voorbereidende scholing.
De kennis en vaardigheden zijn gerangschikt in algemene kennis en vaardigheden en
professionele kennis en vaardigheden. Kennis en vaardigheden worden samen met de persoonlijke
eigenschappen ook wel aangeduid als beroepscompetenties. De kern omvat ook kennis
en vaardigheden rond loopbaanoriëntatie en -ontwikkeling.
a. Algemene kennis en vaardigheden.
De kandidaat kan:
1. de Nederlandse taal in opleidings- en beroepssituaties gebruiken;
2. een informatiebehoefte signaleren en onderzoeken en op basis hiervan relevante
informatie zoeken, beoordelen, verwerken en gebruiken;
3. mediawijs handelen: kritisch en bewust omgaan met (digitale) media;
4. bewust omgaan met opslag en gebruik van gegevens en daarbij rekening houden met
privacy en digitale veiligheid;
5. het belang beschrijven en voorbeelden noemen van technologische en innovatieve
ontwikkelingen in de beroepscontext;
6. voor opleiding en beroep relevante berekeningen uitvoeren;
7. plannen en organiseren in een beroeps(opleiding) gerelateerde situatie;
8. op systematische en doelgerichte wijze werkzaamheden uitvoeren op basis van een
planning met de inzet van vakdeskundigheid en met aandacht voor een zo hoog mogelijke
kwaliteit;
9. mondeling en schriftelijk rapporteren over uitgevoerde werkzaamheden; onder meer
over de planning, voorbereiding, uitvoering proces en product;
10. reflecteren op de eigen werkwijze en op de kwaliteit van het eigen werk;
11. samenwerken en overleggen bij het uitvoeren van werkzaamheden;
12. werkzaamheden volgens de voorschriften en op een veilige wijze uitvoeren;
13. economisch bewust en duurzaam omgaan met materialen en middelen;
14. professionele (technologische) hulpmiddelen gebruiken en hun werking uitleggen;
15. hygiënisch werken;
16. milieubewust handelen;
17. zich aan- en inpassen in een bedrijfscultuur;
18. voldoen aan de algemene gedrags- en houdingseisen die gesteld worden aan werknemers
in de branche;
19. in een (gesimuleerde) beroepssituatie en stage in een bedrijf omgaan met verschillen
op basis van culturele gebondenheid en geslacht.
|
b. Professionele kennis en vaardigheden
De kern van de vmbo sector Zorg en Welzijn bestaat uit drie te onderscheiden maar
niet te scheiden aspecten.
– persoonlijk functioneren;
– werken met en voor de klant;
– werken in de beroepsomgeving.
Met de 'de klant' wordt bedoeld: de cliënt, gebruiker, zorgvrager, hulpvrager.
Persoonlijk functioneren
De kandidaat kan:
1a. het begrip puberteit omschrijven en de kenmerken benoemen (fysiek, psychisch en
sociaal);
1b. een relatie leggen tussen het eigen functioneren en welbevinden en eigen levensfase
(reflecteren);
2a. het begrip leefstijl omschrijven en kenmerken benoemen van een gezonde en ongezonde
leefstijl;
2b. de eigen leefstijl omschrijven en aangeven welke keuzes hij/zij zelf maakt (reflecteren);
3. het eigen gedragspatroon in relatie tot klanten in verschillende contexten herkennen,
benoemen en erop reflecteren;
4. de eigen ervaring met het werk in de verschillende werkvelden van de sector benoemen
en aangeven waarom hij/zij zich daar wel of niet thuis bij voelt;
5. de eigen mogelijkheden en beperkingen met betrekking tot het werken in de verschillende
werkvelden weergeven en aangeven hoe en waarin hij/zij zich wil ontwikkelen;
6. ICT vaardigheden toepassen met name: tekstverwerkingsprogramma en presentatieprogramma.
Werken met en voor de ander/klant
De kandidaat kan:
7. een contact aangaan en onderhouden met de klant en zich daarbij respectvol, empathisch,
vriendelijk en belangstellend opstellen;
8. in contacten met klanten opmerkzaam zijn op aspecten van gezondheid en welzijn
(waarnemen, observeren, signaleren) en het handelen daarop afstemmen;
9. behoeften en wensen van klanten signaleren en hierover in gesprek gaan;
10. globaal de kenmerken van verschillend levensfasen herkennen en beschrijven (fysieke,
psychische en sociale aspecten);
11. cultuurverschillen herkennen en benoemen, en aangeven wanneer interculturaliteit
een rol speelt in situaties;
12. in contacten met klanten rekening houden met verschillen in levensfase, cultuur,
individuele mogelijkheden;
13. werken volgens beroepsethiek;
14. bij contacten met klanten verschillende gespreksdoelen onderscheiden (zoals informeren,
motiveren, stimuleren, instrueren) en gesprekken voeren met een duidelijke opbouw
(introductie, hoofdonderwerp, afronding).
Werken in de beroepsomgeving
De kandidaat kan:
15. het specifieke karakter en nieuwe trends en ontwikkelingen herkennen en benoemen
van de werkvelden Gezondheidszorg, Welzijn, Facilitaire Dienstverlening, Sport & Bewegen
en Uiterlijke Verzorging;
16. zich binnen ieder afzonderlijk werkveld passend en representatief gedragen;
17. ontwikkelingen op het gebied van ondernemerschap in de werkvelden herkennen en
benoemen.
|
c. Loopbaanoriëntatie en -ontwikkeling
De kandidaat is in staat zijn eigen loopbaanontwikkeling vorm te geven. Hij doet dat
met een oriëntatie op een toekomstige opleiding en (loop)baan door middel van reflectie
op het eigen handelen en reflectie op ervaringen.
c.1. De kandidaat heeft de vaardigheid de eigen loopbaan vorm te geven door op systematische
wijze om te gaan met ‘loopbaancompetenties’:
1. kwaliteitenreflectie (wat kan ik het best en hoe weet ik dat?)
2. motievenreflectie (waar ga en sta ik voor en waarom dan?)
3. werkexploratie (waar ben ik het meest op mijn plek en waarom daar?)
4. loopbaansturing (hoe bereik ik mijn doel en waarom zo?)
5. netwerken (wie kan mij helpen mijn doel te bereiken en waarom die mensen?)
c.2. De kandidaat maakt zijn eigen loopbaanontwikkeling inzichtelijk voor zichzelf
en voor anderen doormiddel van een ‘loopbaandossier’.
In een loopbaandossier is opgenomen welke activiteiten zijn uitgevoerd die hebben
bijgedragen tot het ontwikkelen van de ‘loopbaancompetenties’. In het loopbaandossier
wordt beschreven bij een aantal uitgevoerde activiteiten:
I. de beoogde doelen
II. de resultaten
III. de evaluatie en een conclusie
IV. welke vervolgactiviteiten zijn gepland op basis van de opgedane ervaringen en
de daarbij horende conclusies
|
Profielvak: Zorg en welzijn
|
BB
|
KB
|
GL
|
Module 1: mens en gezondheid
|
|
|
|
Taak:
ondersteunen bij keuzes voor een gezonde leefstijl
|
|
|
|
P/ZW/1.1
|
|
|
|
Deeltaak:
informatie geven over een gezonde leefstijl.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. uitleggen welke aspecten van invloed zijn op fysieke, psychische en sociale gezondheid
|
X
|
x
|
|
2. een verband leggen tussen leefstijl, voedingspatroon, hygiëne, bewegen en gezondheid
|
x
|
x
|
|
3. informatie zoeken en geven over het gebruik van genotmiddelen
|
X
|
x
|
|
4. de invloed van media op leefstijl beschrijven en herkennen
|
X
|
x
|
|
P/ZW/1.2
|
|
|
|
Deeltaak:
een gezonde maaltijd samenstellen, bereiden en opdienen.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. een gezonde maaltijd samenstellen
|
X
|
x
|
|
2. recepten lezen en omrekenen naar aantal personen
|
X
|
x
|
|
3. een planning maken voor het correct uitvoeren van de werkzaamheden
|
X
|
x
|
|
4. tijdens werkzaamheden rekening houden met hygiëne
|
X
|
x
|
|
5. basisvaardigheden toepassen die noodzakelijk zijn voor de bereiding van een maaltijd
|
X
|
x
|
|
6. materiaal en apparatuur hanteren bij de bereiding van gerechten in de privéhuishouding
|
X
|
x
|
|
7. gerechten presenteren
|
X
|
x
|
|
8. gebruikte materialen schoonmaken en opruimen
|
X
|
x
|
|
P/ZW/1.3
|
|
|
|
Deeltaak:
ondersteunen bij een verantwoord voedings- en bewegingspatroon en dagritme.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. informatie zoeken en geven over voedings- en bewegingspatroon en Dagritme
|
x
|
x
|
|
2. voedings- en leefgewoonten signaleren, herkennen en rapporteren
|
X
|
|
|
3. voedings- en leefgewoonten observeren, herkennen, en de klant hierover Adviseren
|
|
x
|
|
4. uitleggen hoe dagritme van invloed is op het fysieke en mentale welzijn
|
X
|
x
|
|
Voor het uitvoeren van de taak beheerst de kandidaat de voorwaardelijke kennis, vaardigheden
en houding.
|
X
|
x
|
|
Profielvak: Zorg en welzijn
|
BB
|
KB
|
GL
|
Module 3: mens en activiteit
|
|
|
|
Taak:
activiteiten organiseren en begeleiden met als doel de klant te activeren
|
|
|
|
P/ZW/3.1
|
|
|
|
Deeltaak:
een eenvoudige activiteit voor een individu en groep voorbereiden.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. wensen en behoeften achterhalen
|
x
|
x
|
x
|
2. een passende activiteit kiezen
|
x
|
x
|
x
|
3. informatie zoeken en geven over mogelijke activiteiten
|
x
|
x
|
x
|
4. een draaiboek voor een activiteit maken
|
x
|
x
|
x
|
P/ZW/3.2
|
|
|
|
Deeltaak:
een eenvoudige activiteit met een individu en groep uitvoeren.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. deelnemer(s) gastvrij ontvangen, op hun gemak stellen en wegwijs maken
|
x
|
x
|
x
|
2. deelnemer(s) motiveren tot deelname aan een activiteit
|
x
|
x
|
x
|
3. deelnemer(s) stimuleren tot zelf doen of meedoen
|
x
|
x
|
x
|
4. op gestructureerde en consequente wijze iets voordoen en uitleggen
|
x
|
x
|
x
|
5. aanwijzingen geven
|
x
|
x
|
x
|
P/ZW/3.3
|
|
|
|
Deeltaak:
een eenvoudige activiteit met een individu en groep afsluiten.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. een activiteit afronden
|
x
|
x
|
x
|
2. materialen en hulpmiddelen laten opruimen
|
x
|
x
|
x
|
3. een activiteit met deelnemers en medewerkers evalueren
|
x
|
x
|
x
|
Voor het uitvoeren van de taak beheerst de kandidaat de voorwaardelijke kennis, vaardigheden
en houding.
|
x
|
x
|
x
|
Profielvak: Zorg en welzijn
|
BB
|
KB
|
GL
|
Module 4: mens en zorg
|
|
|
|
Taak:
ondersteunende handelingen verrichten bij het zorg verlenen aan de klant
|
|
|
|
P/ZW/4.1
|
|
|
|
Deeltaak:
ondersteunen bij eenvoudige verzorgende activiteiten.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. de hulpbehoefte van een klant signaleren en dit rapporteren
|
x
|
|
|
2. de hulpbehoefte van een klant achterhalen en er naar handelen
|
|
x
|
x
|
3. begrip en respect tonen voor gevoelens en wensen van de klant
|
x
|
x
|
x
|
4. verzorgende activiteiten uitvoeren en daarbij rekening houden met de privacy van
de klant
|
x
|
x
|
x
|
5. de klant stimuleren tot zelfredzaamheid
|
|
x
|
x
|
P/ZW/4.2
|
|
|
|
Deeltaak:
ondersteunen bij het bewegen en verplaatsen.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. de hulpbehoefte van een klant signaleren en dit rapporteren
|
x
|
|
|
2. de hulpbehoefte van een klant achterhalen en er naar handelen
|
|
x
|
x
|
3. begrip tonen voor gevoelens en wensen van de klant
|
x
|
x
|
x
|
4. beweeg-, til- en verplaatsingstechnieken gebruiken
|
x
|
x
|
x
|
P/ZW/4.3
|
|
|
|
Deeltaak:
eenvoudige EHBO technieken toepassen.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. een inschatting maken van de ernst van de verwonding en afwegen: zelf handelen
of hulp zoeken
|
x
|
x
|
x
|
2. handelen bij lichte verwondingen, letsel aan het bewegingsapparaat, verslikken
en stikken, bloedneus, splinter
|
x
|
x
|
x
|
P/ZW/4.4
|
|
|
|
Deeltaak:
ondersteunen bij vaak voorkomende ziekteverschijnselen.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. informatie zoeken en geven over vaak voorkomende ziekten en ziekteverschijnselen
|
x
|
x
|
x
|
2. een inschatting maken van de ernst van de ziekte en het eigen handelen daarop aanpassen
|
x
|
x
|
x
|
3. toezien op juist medicijngebruik
|
x
|
x
|
x
|
4. handelingen uitvoeren volgens voorschrift arts en recept
|
x
|
x
|
x
|
P/ZW/4.5
|
|
|
|
Deeltaak:
toepassingen van ICT en technologie in de hulpverlening benoemen, adviseren en gebruiken.
De kandidaat kan:
|
|
|
|
1. systemen van ICT en technologie volgens instructie gebruiken
|
x
|
x
|
x
|
2. de functies van ICT en (zorg)technologie benoemen en adviseren over de inzet van
deze systemen
|
|
x
|
x
|
Voor het uitvoeren van de taak beheerst de kandidaat de voorwaardelijke kennis, vaardigheden
en houding.
|
x
|
x
|
x
|
2.63. informatietechnologie
|
|
GL/TL
|
IT/1
|
Oriëntatie op leren en werken
|
|
|
De kandidaat heeft inzicht in de plaats en mogelijkheden van ICT en informatica in
verschillende sectoren van de arbeidsmarkt.
|
X
|
|
De kandidaat kan een bewuste keuze maken voor een beroep en een vervolgopleiding op
grond van eigen capaciteiten en interesses en mogelijke opleidingen en beroepen.
|
X
|
IT/2
|
Professionele vaardigheden
|
|
|
De kandidaat kan de Nederlandse taal functioneel gebruiken.
|
X
|
|
De kandidaat kan tijdens de werkvoorbereiding en de werkuitvoering op basaal niveau
berekeningen maken.
|
X
|
|
De kandidaat kan binnen het vakgebied gericht informatie verwerven, verwerken en verstrekken
met behulp van geautomatiseerde systemen.
|
X
|
|
De kandidaat kan op systematische wijze werkzaamheden uitvoeren.
|
X
|
|
De kandidaat kan samenwerken bij het uitvoeren van werkzaamheden.
|
X
|
|
De kandidaat kan zijn werkzaamheden op een veilige wijze uitvoeren.
|
X
|
|
De kandidaat kan economisch bewust omgaan met materialen en middelen.
|
X
|
|
De kandidaat kan hygiënisch werken.
|
X
|
|
De kandidaat kan milieubewust handelen.
|
X
|
|
De kandidaat kan voldoen aan de algemene gedrags- en houdingseisen die gesteld worden
aan werknemers in de branche(s).
|
X
|
|
De kandidaat kan omgaan met verschillen op basis van culturele gebondenheid en geslacht.
|
X
|
|
De kandidaat kan zijn eigen belangen afwegen tegen het belang van een groep, organisatie
of het algemeen belang.
|
X
|
|
De kandidaat kan zich aan- en inpassen in de bedrijfscultuur.
|
X
|
|
De kandidaat kan reflecteren op het eigen handelen.
|
X
|
IT/3
|
ICT-vaardigheden
|
|
|
De kandidaat heeft inzicht in de basisfuncties van pakketten ten behoeve van kantoorautomatisering,
waaronder een tekstverwerker, een spreadsheet en een presentatiepakket en kan dit
inzicht toepassen bij de uitoefening van uitvoerende taken.
|
X
|
|
De kandidaat kent enkele applicaties om de uitvoering van een eenvoudig onderzoek
te ondersteunen en kan deze applicaties gebruiken om enkele onderzoekstaken, waaronder
het verwerken en presenteren van onderzoeksresultaten, te ondersteunen.
|
X
|
|
De kandidaat kan anderen ondersteuning bieden bij het gebruik van informatiesystemen,
applicaties en media.
|
X
|
|
De kandidaat heeft inzicht in enkele kenmerken van projecten, projectmatig werken
en daarbij voorkomende rollen en kan dit inzicht toepassen bij het werken in projectverband.
|
X
|
IT/4
|
Maatschappij en innovatie
|
|
|
De kandidaat heeft inzicht in de rol van informatietechnologie bij maatschappelijke
ontwikkelingen.
|
X
|
|
De kandidaat heeft inzicht in de normen en waarden bij het gebruik van digitale technologie
en kan dit inzicht toepassen bij het gebruik en ontwerp van digitale technologie.
|
X
|
|
De kandidaat kent nieuwe ontwikkelingen op het gebied van informatietechnologie.
|
X
|
IT/5
|
Hardware
|
|
|
De kandidaat heeft inzicht in de globale hardware-architectuur van een computer, in
die van de randapparatuur en in de wisselwerking tussen computer en randapparatuur
en kan dit inzicht toepassen bij de uitoefening van enkele operationele installatie-,
vervangings- en reparatietaken op de componenten van een computer en/of zijn randapparatuur.
|
X
|
|
De kandidaat heeft inzicht in de globale werking van lokale en interlokale computernetwerken.
|
X
|
|
De kandidaat heeft inzicht in de noodzaak van beveiliging van netwerken en kan enkele
manieren om netwerken te beveiligen toepassen.
|
X
|
IT/6
|
Media ontwerpen
|
|
|
De kandidaat heeft inzicht in kenmerken van printmedia, digitale format- en vormgevingsprincipes
en kan dit inzicht toepassen om planmatig een media-uiting voor een printmedium te
ontwikkelen.
|
X
|
|
De kandidaat heeft inzicht in kenmerken van digitale media en vormgevingsprincipes
en kan dit inzicht toepassen om planmatig een media-uiting voor internet en andere
digitale media te ontwikkelen.
|
X
|
|
De kandidaat heeft inzicht in de concepten van driedimensionaal modelleren en kan
dit inzicht toepassen bij het virtueel ontwerp van eenvoudige, driedimensionale objecten
en hun bewegingsgedrag.
|
X
|
IT/7
|
IT ontwerpen
|
|
|
De kandidaat kan informatiestromen beschrijven in een kleine organisatie.
|
X
|
|
De kandidaat kan informatiebehoeften analyseren en op basis daarvan een eenvoudige
database ontwerpen, maken en gebruiken.
|
X
|
|
De kandidaat heeft inzicht in enkele eenvoudige programmeertechnieken en kan dit inzicht
toepassen bij de ontwikkeling van een eenvoudig computerprogramma.
|
X
|
2.64. Praktijkgericht vak Bouwen, Wonen en Interieur
Domein A: Praktijkgerichte opdrachten
Eindterm 1: Ontwikkelen van interesses
Doelzin: De leerling ontwikkelt eigen interesses door middel van ervaringen met externe
opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• oriënteren op de sector, de branche en het werkveld waarin de opdrachtgever werkzaam
is;
-
• beschrijven van producten, diensten en doelgroep van de opdrachtgever;
-
• inventariseren van taken en functies binnen de organisatie van de opdrachtgever inclusief
de bij die functies behorende opleidingen;
-
• waarderen van ervaringen met externe opdrachtgevers;
-
• verbanden leggen tussen ervaringen en persoonlijke interesses.
Eindterm 2: Ontwikkelen van kwaliteiten
Doelzin: De leerling ontwikkelt eigen kwaliteiten door het uitvoeren van praktijkgerichte
opdrachten.
Het gaat hierbij om:
-
• evalueren van proces en resultaat;
-
• reflecteren op de eigen bijdrage aan proces en resultaat;
-
• benoemen van de eigen kwaliteiten;
-
• verbanden leggen tussen de eigen kwaliteiten, vervolgopleidingen en toekomst op de
arbeidsmarkt;
-
• formuleren van een persoonlijk leerdoel voor verdere ontwikkeling van kwaliteiten.
Domein B: Programmaoverstijgende vaardigheden
Eindterm 3: Sociaal handelen
Doelzin: De leerling gaat passend om met mensen en situaties tijdens het uitvoeren
van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• inleven in emoties, situaties en belevingswereld van anderen;
-
• uitdrukken van gedachten, gevoelens en ervaringen;
-
• afstemmen van handelen op mensen en situaties;
-
• bijdragen aan een veilig klimaat en een taakgerichte werksfeer.
Eindterm 4: Samenwerken
Doelzin: De leerling werkt samen aan het realiseren van een gemeenschappelijk doel
tijdens het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• organiseren van samenwerking;
-
• voeren van een dialoog;
-
• ondersteunen van anderen in de samenwerking;
-
• geven, ontvangen en verwerken van feedback.
Eindterm 5: Taalvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt doelgericht taalvaardigheden tijdens het uitvoeren van
praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• afstemmen van taal op doel, gesprekspartner en context;
-
• mondeling en schriftelijk presenteren van zichzelf en het eigen werk.
Eindterm 6: Rekenvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt doelgericht rekenvaardigheden tijdens het uitvoeren
van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
Eindterm 7: Digitale vaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt op een verantwoorde manier digitale technologie tijdens
het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• kiezen van passende hardware en software;
-
• delen van data, informatie en digitale content met bron- en naamsvermelding;
-
• beschermen van persoonlijke gegevens en privacy in digitale omgevingen.
Eindterm 8: Analytische denkvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt analytische denkvaardigheden om tot een oplossing te
komen tijdens het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• selecteren, vergelijken en ordenen;
-
• onderscheiden van hoofd- en bijzaken;
-
• benoemen van overeenkomsten en verschillen;
-
• benoemen van oorzaken en gevolgen;
-
• gebruiken van structuren en schema’s.
Eindterm 9: Kritische denkvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt kritische denkvaardigheden om tot een oordeel te komen
tijdens het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• onderscheiden van verschillende perspectieven;
-
• wegen van betekenissen, belangen, waarden en overtuigingen;
-
• innemen van een standpunt op basis van informatie en argumenten.
Eindterm 10: Creatieve denkvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt creatieve denkvaardigheden om tot nieuwe ideeën te komen
tijdens het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• experimenteren met materialen en middelen;
-
• genereren van inzichten, verbanden en oplossingen;
-
• gebruiken van technieken die divergerend en convergerend denken ondersteunen.
Eindterm 11: Onderzoeken
Doelzin: De leerling onderzoekt vraagstukken ten dienste van het uitvoeren van praktijkgerichte
opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• stellen van een onderzoeksvraag;
-
• verzamelen van informatie;
-
• wegen van informatie op betrouwbaarheid en bruikbaarheid;
-
• beantwoorden van een onderzoeksvraag;
-
• bepalen van vervolgstappen op basis van een onderzoeksresultaat.
Domein C: Programmaspecifieke vaardigheden
Eindterm 12: Ontwerpen van een ruimte
Doelzin: De leerling ontwerpt de inrichting van een binnenruimte.
Het gaat hierbij om:
-
• genereren van ideeën en schetsen, rekening houdend met het programma van eisen;
-
• beoordelen of ideeën en schetsen passen bij het programma van eisen;
-
• onderbouwen van de keuze voor één idee en schets;
-
• omzetten van het gekozen idee naar een concept;
-
• visualiseren van het concept in een CAD-tekening.
Eindterm 13: Maken van een product
Doelzin: De leerling maakt een technisch product.
Het gaat hierbij om:
-
• opstellen van een plan van aanpak op basis van een ontwerp;
-
• verzamelen van duurzame materialen en gereedschappen;
-
• uitvoeren volgens het plan van aanpak en een werktekening, gebruikmakend van persoonlijke
beschermingsmiddelen;
-
• testen en bijstellen van het product op basis van het programma van eisen.
Eindterm 14: Adviseren over oplossingen
Doelzin: De leerling adviseert over bouwkundige oplossingen.
Het gaat hierbij om:
-
• genereren van ideeën op basis van behoefteonderzoek;
-
• omzetten van ideeën naar bouwkundige oplossingen;
-
• beoordelen van bouwkundige oplossingen op basis van organisatorische haalbaarheid
en duurzaamheid;
-
• presenteren van verschillende bouwkundige oplossingen.
Eindterm 15: Adviseren over materialen
Doelzin: De leerling adviseert over circulaire bouwmaterialen.
Het gaat hierbij om:
-
• genereren van ideeën op basis van marktonderzoek;
-
• omzetten van ideeën naar opties;
-
• beoordelen van opties op basis van eigenschappen, levensduur en herkomst van bouwmaterialen;
-
• presenteren van verschillende opties.
Eindterm 16: Monteren van elementen
Doelzin: De leerling monteert bouwelementen.
Het gaat hierbij om:
-
• verzamelen van bouwelementen en gereedschappen;
-
• koppelen van bouwelementen volgens een montagetekening, rekening houdend met veiligheidsvoorschriften;
-
• evalueren van de uitgevoerde montage.
Eindterm 17: Onderhouden van een gebouw
Doelzin: De leerling onderhoudt een deel van een gebouw.
Het gaat hierbij om:
-
• inspecteren van de huidige situatie;
-
• controleren van de functionaliteit;
-
• vaststellen van de te volgen procedure;
-
• demonteren, monteren en afstellen van onderdelen;
-
• evalueren van de uitgevoerde procedure.
2.65. Praktijkgericht vak Dienstverlening en Producten
Domein A: Praktijkgerichte opdrachten
Eindterm 1: Ontwikkelen van interesses
Doelzin: De leerling ontwikkelt eigen interesses door middel van ervaringen met externe
opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• oriënteren op de sector, de branche en het werkveld waarin de opdrachtgever werkzaam
is;
-
• beschrijven van producten, diensten en doelgroep van de opdrachtgever;
-
• inventariseren van taken en functies binnen de organisatie van de opdrachtgever inclusief
de bij die functies behorende opleidingen;
-
• waarderen van ervaringen met externe opdrachtgevers;
-
• verbanden leggen tussen ervaringen en persoonlijke interesses.
Eindterm 2: Ontwikkelen van kwaliteiten
Doelzin: De leerling ontwikkelt eigen kwaliteiten door het uitvoeren van praktijkgerichte
opdrachten.
Het gaat hierbij om:
-
• evalueren van proces en resultaat;
-
• reflecteren op de eigen bijdrage aan proces en resultaat;
-
• benoemen van de eigen kwaliteiten;
-
• verbanden leggen tussen de eigen kwaliteiten, vervolgopleidingen en toekomst op de
arbeidsmarkt;
-
• formuleren van een persoonlijk leerdoel voor verdere ontwikkeling van kwaliteiten.
Domein B: Programmaoverstijgende vaardigheden
Eindterm 3: Sociaal handelen
Doelzin: De leerling gaat passend om met mensen en situaties tijdens het uitvoeren
van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• inleven in emoties, situaties en belevingswereld van anderen;
-
• uitdrukken van gedachten, gevoelens en ervaringen;
-
• afstemmen van handelen op mensen en situaties;
-
• bijdragen aan een veilig klimaat en een taakgerichte werksfeer.
Eindterm 4: Samenwerken
Doelzin: De leerling werkt samen aan het realiseren van een gemeenschappelijk doel
tijdens het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• organiseren van samenwerking;
-
• voeren van een dialoog;
-
• ondersteunen van anderen in de samenwerking;
-
• geven, ontvangen en verwerken van feedback.
Eindterm 5: Taalvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt doelgericht taalvaardigheden tijdens het uitvoeren van
praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• afstemmen van taal op doel, gesprekspartner en context;
-
• mondeling en schriftelijk presenteren van zichzelf en het eigen werk.
Eindterm 6: Rekenvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt doelgericht rekenvaardigheden tijdens het uitvoeren
van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
Eindterm 7: Digitale vaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt op een verantwoorde manier digitale technologie tijdens
het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• kiezen van passende hardware en software;
-
• delen van data, informatie en digitale content met bron- en naamsvermelding;
-
• beschermen van persoonlijke gegevens en privacy in digitale omgevingen.
Eindterm 8: Analytische denkvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt analytische denkvaardigheden om tot een oplossing te
komen tijdens het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• selecteren, vergelijken en ordenen;
-
• onderscheiden van hoofd- en bijzaken;
-
• benoemen van overeenkomsten en verschillen;
-
• benoemen van oorzaken en gevolgen;
-
• gebruiken van structuren en schema’s.
Eindterm 9: Kritische denkvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt kritische denkvaardigheden om tot een oordeel te komen
tijdens het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• onderscheiden van verschillende perspectieven;
-
• wegen van betekenissen, belangen, waarden en overtuigingen;
-
• innemen van een standpunt op basis van informatie en argumenten.
Eindterm 10: Creatieve denkvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt creatieve denkvaardigheden om tot nieuwe ideeën te komen
tijdens het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• experimenteren met materialen en middelen;
-
• genereren van inzichten, verbanden en oplossingen;
-
• gebruiken van technieken die divergerend en convergerend denken ondersteunen.
Eindterm 11: Onderzoeken
Doelzin: De leerling onderzoekt vraagstukken ten dienste van het uitvoeren van praktijkgerichte
opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• stellen van een onderzoeksvraag;
-
• verzamelen van informatie;
-
• wegen van informatie op betrouwbaarheid en bruikbaarheid;
-
• beantwoorden van een onderzoeksvraag;
-
• bepalen van vervolgstappen op basis van een onderzoeksresultaat.
Domein C: Programmaspecifieke vaardigheden
Eindterm 12: Ontwerpen van een omgeving
Doelzin: De leerling ontwerpt een deel van een groene leefomgeving.
Het gaat hierbij om:
-
• genereren van ideeën, rekening houdend met het programma van eisen;
-
• beoordelen of ideeën passen bij het programma van eisen;
-
• onderbouwen van de keuze voor één idee;
-
• omzetten van het gekozen idee naar een concept;
-
• visualiseren van het concept in een schaalmodel.
Eindterm 13: Maken van een technisch product
Doelzin: De leerling maakt een technisch product.
Het gaat hierbij om:
-
• opstellen van een plan van aanpak op basis van een ontwerp;
-
• verzamelen van duurzame materialen en gereedschappen;
-
• uitvoeren volgens het plan van aanpak;
-
• testen en bijstellen van het product op basis van het programma van eisen.
Eindterm 14: Maken van een mediaproduct
Doelzin: De leerling maakt een digitaal mediaproduct.
Het gaat hierbij om:
-
• opstellen van een plan van aanpak op basis van een ontwerp;
-
• verzamelen van audio- en beeldmateriaal;
-
• samenvoegen van audio- en beeldmateriaal tot een geheel, gebruikmakend van in de creatieve
industrie gangbare apparatuur en software;
-
• opmaken van een definitief ontwerp volgens technische eisen, gebruikmakend van in
de creatieve industrie gangbare apparatuur en software;
-
• controleren en bijstellen van het product op basis van het programma van eisen.
Eindterm 15: Adviseren over een proces
Doelzin: De leerling adviseert over het verbeteren van een proces.
Het gaat hierbij om:
-
• genereren van ideeën op basis van gebruikersonderzoek;
-
• omzetten van ideeën naar aanpassingen;
-
• beoordelen van aanpassingen op basis van financiële en organisatorische haalbaarheid
en duurzaamheid;
-
• presenteren van verschillende aanpassingen.
Eindterm 16: Adviseren over een evenement
Doelzin: De leerling adviseert over de organisatie van een evenement.
Het gaat hierbij om:
-
• inventariseren van oplossingen voor publieksstromen en beveiliging op basis van een
risicoanalyse;
-
• beoordelen van oplossingen op basis van financiële en organisatorische haalbaarheid
met behulp van een expert;
-
• opstellen van een plan van aanpak voor de organisatie van het evenement;
-
• presenteren van het plan van aanpak.
Eindterm 17: Organiseren van een activiteit
Doelzin: De leerling organiseert een sociale activiteit.
Het gaat hierbij om:
-
• inventariseren van de doelstelling aan de hand van een doelgroepenonderzoek;
-
• selecteren van een activiteit passend bij de doelstelling en doelgroep;
-
• opstellen van een kostenoverzicht voor de locatie, begeleiding en materialen;
-
• opstellen van een draaiboek;
-
• uitvoeren van de activiteit.
2.66. Praktijkgericht vak Economie en Ondernemen
Domein A: Praktijkgerichte opdrachten
Eindterm 1: Ontwikkelen van interesses
Doelzin: De leerling ontwikkelt eigen interesses door middel van ervaringen met externe
opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• oriënteren op de sector, de branche en het werkveld waarin de opdrachtgever werkzaam
is;
-
• beschrijven van producten, diensten en doelgroep van de opdrachtgever;
-
• inventariseren van taken en functies binnen de organisatie van de opdrachtgever inclusief
de bij die functies behorende opleidingen;
-
• waarderen van ervaringen met externe opdrachtgevers;
-
• verbanden leggen tussen ervaringen en persoonlijke interesses.
Eindterm 2: Ontwikkelen van kwaliteiten
Doelzin: De leerling ontwikkelt eigen kwaliteiten door het uitvoeren van praktijkgerichte
opdrachten.
Het gaat hierbij om:
-
• evalueren van proces en resultaat;
-
• reflecteren op de eigen bijdrage aan proces en resultaat;
-
• benoemen van de eigen kwaliteiten;
-
• verbanden leggen tussen de eigen kwaliteiten, vervolgopleidingen en toekomst op de
arbeidsmarkt;
-
• formuleren van een persoonlijk leerdoel voor verdere ontwikkeling van kwaliteiten.
Domein B: Programmaoverstijgende vaardigheden
Eindterm 3: Sociaal handelen
Doelzin: De leerling gaat passend om met mensen en situaties tijdens het uitvoeren
van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• inleven in emoties, situaties en belevingswereld van anderen;
-
• uitdrukken van gedachten, gevoelens en ervaringen;
-
• afstemmen van handelen op mensen en situaties;
-
• bijdragen aan een veilig klimaat en een taakgerichte werksfeer.
Eindterm 4: Samenwerken
Doelzin: De leerling werkt samen aan het realiseren van een gemeenschappelijk doel
tijdens het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• organiseren van samenwerking;
-
• voeren van een dialoog;
-
• ondersteunen van anderen in de samenwerking;
-
• geven, ontvangen en verwerken van feedback.
Eindterm 5: Taalvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt doelgericht taalvaardigheden tijdens het uitvoeren van
praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• afstemmen van taal op doel, gesprekspartner en context;
-
• mondeling en schriftelijk presenteren van zichzelf en het eigen werk.
Eindterm 6: Rekenvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt doelgericht rekenvaardigheden tijdens het uitvoeren
van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
Eindterm 7: Digitale vaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt op een verantwoorde manier digitale technologie tijdens
het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• kiezen van passende hardware en software;
-
• delen van data, informatie en digitale content met bron- en naamsvermelding;
-
• beschermen van persoonlijke gegevens en privacy in digitale omgevingen.
Eindterm 8: Analytische denkvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt analytische denkvaardigheden om tot een oplossing te
komen tijdens het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• selecteren, vergelijken en ordenen;
-
• onderscheiden van hoofd- en bijzaken;
-
• benoemen van overeenkomsten en verschillen;
-
• benoemen van oorzaken en gevolgen;
-
• gebruiken van structuren en schema’s.
Eindterm 9: Kritische denkvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt kritische denkvaardigheden om tot een oordeel te komen
tijdens het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• onderscheiden van verschillende perspectieven;
-
• wegen van betekenissen, belangen, waarden en overtuigingen;
-
• innemen van een standpunt op basis van informatie en argumenten.
Eindterm 10: Creatieve denkvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt creatieve denkvaardigheden om tot nieuwe ideeën te komen
tijdens het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• experimenteren met materialen en middelen;
-
• genereren van inzichten, verbanden en oplossingen;
-
• gebruiken van technieken die divergerend en convergerend denken ondersteunen.
Eindterm 11: Onderzoeken
Doelzin: De leerling onderzoekt vraagstukken ten dienste van het uitvoeren van praktijkgerichte
opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• stellen van een onderzoeksvraag;
-
• verzamelen van informatie;
-
• wegen van informatie op betrouwbaarheid en bruikbaarheid;
-
• beantwoorden van een onderzoeksvraag;
-
• bepalen van vervolgstappen op basis van een onderzoeksresultaat.
Domein C: Programmaspecifieke vaardigheden
Eindterm 12: Ontwerpen van een product
Doelzin: De leerling ontwerpt een product dat past bij het bedrijfsconcept.
Het gaat hierbij om:
-
• genereren van ideeën, rekening houdend met het programma van eisen;
-
• beoordelen of ideeën passen bij het programma van eisen;
-
• onderbouwen van de keuze voor één idee;
-
• omzetten van het gekozen idee naar concept;
-
• visualiseren van het concept in een ontwerp.
Eindterm 13: Maken van een product
Doelzin: De leerling maakt een product dat past bij het bedrijfsconcept.
Het gaat hierbij om:
-
• opstellen van een plan van aanpak op basis van een ontwerp;
-
• verzamelen van duurzame materialen en gereedschappen;
-
• uitvoeren volgens het plan van aanpak;
-
• testen en bijstellen van het product op basis van het programma van eisen.
Eindterm 14: Adviseren over activiteiten
Doelzin: De leerling adviseert over marketing- en communicatieactiviteiten.
Het gaat hierbij om:
-
• genereren van ideeën op basis van doelstelling en behoeftenonderzoek;
-
• omzetten van ideeën naar oplossingen op basis van eigen uitgevoerd marktonderzoek,
waarbij inhoud en boodschap op elkaar worden afgestemd;
-
• beoordelen van oplossingen op basis van financiële en organisatorische haalbaarheid;
-
• presenteren van verschillende oplossingen.
Eindterm 15: Adviseren over een strategie
Doelzin: De leerling adviseert over de verkoopstrategie van een commerciële organisatie.
Het gaat hierbij om:
-
• genereren van ideeën op basis van doelstelling, behoefteonderzoek en customer journey;
-
• omzetten van ideeën naar oplossingen;
-
• beoordelen van oplossingen op basis van financiële en organisatorische haalbaarheid
en duurzaamheid;
-
• presenteren van verschillende oplossingen.
Eindterm 16: Adviseren over een proces
Doelzin: De leerling adviseert over een bedrijfsondersteunend proces.
Het gaat hierbij om:
-
• genereren van ideeën op basis van doelstelling en behoeftenonderzoek;
-
• omzetten van ideeën naar oplossingen op basis van zelf uitgevoerd marktonderzoek;
-
• beoordelen van oplossingen op basis van financiële en organisatorische haalbaarheid;
-
• presenteren van verschillende oplossingen.
Eindterm 17: Organiseren van een activiteit
Doelzin: De leerling organiseert een activiteit die past bij de bedrijfsdoelstelling.
Het gaat hierbij om:
-
• inventariseren van de doelstelling aan de hand van een doelgroepenonderzoek;
-
• selecteren van een activiteit die past bij de doelstelling en de doelgroep;
-
• opstellen van een financieel plan;
-
• opstellen van een draaiboek, rekening houdend met wet- en regelgeving;
-
• uitvoeren van de activiteit.
2.67. Praktijkgericht vak Groen
Domein A: Praktijkgerichte opdrachten
Eindterm 1: Ontwikkelen van interesses
Doelzin: De leerling ontwikkelt eigen interesses door middel van ervaringen met externe
opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• oriënteren op de sector, de branche en het werkveld waarin de opdrachtgever werkzaam
is;
-
• beschrijven van producten, diensten en doelgroep van de opdrachtgever;
-
• inventariseren van taken en functies binnen de organisatie van de opdrachtgever inclusief
de bij die functies behorende opleidingen;
-
• waarderen van ervaringen met externe opdrachtgevers;
-
• verbanden leggen tussen ervaringen en persoonlijke interesses.
Eindterm 2: Ontwikkelen van kwaliteiten
Doelzin: De leerling ontwikkelt eigen kwaliteiten door het uitvoeren van praktijkgerichte
opdrachten.
Het gaat hierbij om:
-
• evalueren van proces en resultaat;
-
• reflecteren op de eigen bijdrage aan proces en resultaat;
-
• benoemen van de eigen kwaliteiten;
-
• verbanden leggen tussen de eigen kwaliteiten, vervolgopleidingen en toekomst op de
arbeidsmarkt;
-
• formuleren van een persoonlijk leerdoel voor verdere ontwikkeling van kwaliteiten.
Domein B: Programmaoverstijgende vaardigheden
Eindterm 3: Sociaal handelen
Doelzin: De leerling gaat passend om met mensen en situaties tijdens het uitvoeren
van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• inleven in emoties, situaties en belevingswereld van anderen;
-
• uitdrukken van gedachten, gevoelens en ervaringen;
-
• afstemmen van handelen op mensen en situaties;
-
• bijdragen aan een veilig klimaat en een taakgerichte werksfeer.
Eindterm 4: Samenwerken
Doelzin: De leerling werkt samen aan het realiseren van een gemeenschappelijk doel
tijdens het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• organiseren van samenwerking;
-
• voeren van een dialoog;
-
• ondersteunen van anderen in de samenwerking;
-
• geven, ontvangen en verwerken van feedback.
Eindterm 5: Taalvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt doelgericht taalvaardigheden tijdens het uitvoeren van
praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• afstemmen van taal op doel, gesprekspartner en context;
-
• mondeling en schriftelijk presenteren van zichzelf en het eigen werk.
Eindterm 6: Rekenvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt doelgericht rekenvaardigheden tijdens het uitvoeren
van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
Eindterm 7: Digitale vaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt op een verantwoorde manier digitale technologie tijdens
het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• kiezen van passende hardware en software;
-
• delen van data, informatie en digitale content met bron- en naamsvermelding;
-
• beschermen van persoonlijke gegevens en privacy in digitale omgevingen.
Eindterm 8: Analytische denkvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt analytische denkvaardigheden om tot een oplossing te
komen tijdens het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• selecteren, vergelijken en ordenen;
-
• onderscheiden van hoofd- en bijzaken;
-
• benoemen van overeenkomsten en verschillen;
-
• benoemen van oorzaken en gevolgen;
-
• gebruiken van structuren en schema’s.
Eindterm 9: Kritische denkvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt kritische denkvaardigheden om tot een oordeel te komen
tijdens het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• onderscheiden van verschillende perspectieven;
-
• wegen van betekenissen, belangen, waarden en overtuigingen;
-
• innemen van een standpunt op basis van informatie en argumenten.
Eindterm 10: Creatieve denkvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt creatieve denkvaardigheden om tot nieuwe ideeën te komen
tijdens het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• experimenteren met materialen en middelen;
-
• genereren van inzichten, verbanden en oplossingen;
-
• gebruiken van technieken die divergerend en convergerend denken ondersteunen.
Eindterm 11: Onderzoeken
Doelzin: De leerling onderzoekt vraagstukken ten dienste van het uitvoeren van praktijkgerichte
opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• stellen van een onderzoeksvraag;
-
• verzamelen van informatie;
-
• wegen van informatie op betrouwbaarheid en bruikbaarheid;
-
• beantwoorden van een onderzoeksvraag;
-
• bepalen van vervolgstappen op basis van een onderzoeksresultaat.
Domein C: Programmaspecifieke vaardigheden
Eindterm 12: Ontwerpen van een ruimte
Doelzin: De leerling ontwerpt een buitenruimte.
Het gaat hierbij om:
-
• genereren van ideeën en schetsen, rekening houdend met het programma van eisen;
-
• beoordelen of ideeën en schetsen passen bij het programma van eisen;
-
• onderbouwen van de keuze voor één idee;
-
• omzetten van het gekozen idee naar concept;
-
• visualiseren van het concept in een tekening.
Eindterm 13: Maken van een product
Doelzin: De leerling maakt een product van natuurlijke en plantaardige materialen.
Het gaat hierbij om:
-
• opstellen van een plan van aanpak op basis van een ontwerp;
-
• verzamelen van natuurlijke en plantaardige materialen en gereedschappen;
-
• uitvoeren volgens het plan van aanpak;
-
• testen en bijstellen van het product op basis van het programma van eisen.
Eindterm 14: Adviseren over bedrijfsvoering
Doelzin: De leerling adviseert over duurzame bedrijfsvoering.
Het gaat hierbij om:
-
• genereren van ideeën op basis van marktonderzoek;
-
• omzetten van ideeën naar oplossingen, rekening houdend met het gebruik van duurzame
energie;
-
• beoordelen van oplossingen op basis van financiële en organisatorische haalbaarheid;
-
• presenteren van verschillende duurzame oplossingen.
Eindterm 15: Telen van een gewas
Doelzin: De leerling teelt een gewas.
Het gaat hierbij om:
-
• inspecteren van de gesteldheid en kwaliteit van water en bodem;
-
• beoordelen van de groeiomstandigheden van een gewas;
-
• vaststellen van benodigde teelthandelingen;
-
• uitvoeren van teelthandelingen;
-
• evalueren van de uitgevoerde werkzaamheden.
Eindterm 16: Verzorgen van dieren
Doelzin: De leerling verzorgt dieren.
Het gaat hierbij om:
-
• inventariseren van het gedrag en welzijn van verschillende diersoorten;
-
• genereren van ideeën op basis van de inventarisatie;
-
• omzetten van ideeën naar oplossingen om natuurlijk gedrag en dierenwelzijn te bevorderen;
-
• opstellen van een plan van aanpak om natuurlijk gedrag en dierenwelzijn te bevorderen;
-
• uitvoeren van het plan van aanpak.
Eindterm 17: Produceren van voedingsmiddelen
Doelzin: De leerling produceert verantwoorde voedingsmiddelen.
Het gaat hierbij om:
-
• verzamelen van duurzaam verkregen grondstoffen;
-
• bewerken van grondstoffen tot voedingsmiddelen;
-
• conserveren van voedingsmiddelen.
2.68. Praktijkgericht vak Horeca, Bakkerij en Recreatie
Domein A: Praktijkgerichte opdrachten
Eindterm 1: Ontwikkelen van interesses
Doelzin: De leerling ontwikkelt eigen interesses door middel van ervaringen met externe
opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• oriënteren op de sector, de branche en het werkveld waarin de opdrachtgever werkzaam
is;
-
• beschrijven van producten, diensten en doelgroep van de opdrachtgever;
-
• inventariseren van taken en functies binnen de organisatie van de opdrachtgever inclusief
de bij die functies behorende opleidingen;
-
• waarderen van ervaringen met externe opdrachtgevers;
-
• verbanden leggen tussen ervaringen en persoonlijke interesses.
Eindterm 2: Ontwikkelen van kwaliteiten
Doelzin: De leerling ontwikkelt eigen kwaliteiten door het uitvoeren van praktijkgerichte
opdrachten.
Het gaat hierbij om:
-
• evalueren van proces en resultaat;
-
• reflecteren op de eigen bijdrage aan proces en resultaat;
-
• benoemen van de eigen kwaliteiten;
-
• verbanden leggen tussen de eigen kwaliteiten, vervolgopleidingen en toekomst op de
arbeidsmarkt;
-
• formuleren van een persoonlijk leerdoel voor verdere ontwikkeling van kwaliteiten.
Domein B: Programmaoverstijgende vaardigheden
Eindterm 3: Sociaal handelen
Doelzin: De leerling gaat passend om met mensen en situaties tijdens het uitvoeren
van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• inleven in emoties, situaties en belevingswereld van anderen;
-
• uitdrukken van gedachten, gevoelens en ervaringen;
-
• afstemmen van handelen op mensen en situaties;
-
• bijdragen aan een veilig klimaat en een taakgerichte werksfeer.
Eindterm 4: Samenwerken
Doelzin: De leerling werkt samen aan het realiseren van een gemeenschappelijk doel
tijdens het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• organiseren van samenwerking;
-
• voeren van een dialoog;
-
• ondersteunen van anderen in de samenwerking;
-
• geven, ontvangen en verwerken van feedback.
Eindterm 5: Taalvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt doelgericht taalvaardigheden tijdens het uitvoeren van
praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• afstemmen van taal op doel, gesprekspartner en context;
-
• mondeling en schriftelijk presenteren van zichzelf en het eigen werk.
Eindterm 6: Rekenvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt doelgericht rekenvaardigheden tijdens het uitvoeren
van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
Eindterm 7: Digitale vaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt op een verantwoorde manier digitale technologie tijdens
het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• kiezen van passende hardware en software;
-
• delen van data, informatie en digitale content met bron- en naamsvermelding;
-
• beschermen van persoonlijke gegevens en privacy in digitale omgevingen.
Eindterm 8: Analytische denkvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt analytische denkvaardigheden om tot een oplossing te
komen tijdens het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• selecteren, vergelijken en ordenen;
-
• onderscheiden van hoofd- en bijzaken;
-
• benoemen van overeenkomsten en verschillen;
-
• benoemen van oorzaken en gevolgen;
-
• gebruiken van structuren en schema’s.
Eindterm 9: Kritische denkvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt kritische denkvaardigheden om tot een oordeel te komen
tijdens het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• onderscheiden van verschillende perspectieven;
-
• wegen van betekenissen, belangen, waarden en overtuigingen;
-
• innemen van een standpunt op basis van informatie en argumenten.
Eindterm 10: Creatieve denkvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt creatieve denkvaardigheden om tot nieuwe ideeën te komen
tijdens het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• experimenteren met materialen en middelen;
-
• genereren van inzichten, verbanden en oplossingen;
-
• gebruiken van technieken die divergerend en convergerend denken ondersteunen.
Eindterm 11: Onderzoeken
Doelzin: De leerling onderzoekt vraagstukken ten dienste van het uitvoeren van praktijkgerichte
opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• stellen van een onderzoeksvraag;
-
• verzamelen van informatie;
-
• wegen van informatie op betrouwbaarheid en bruikbaarheid;
-
• beantwoorden van een onderzoeksvraag;
-
• bepalen van vervolgstappen op basis van een onderzoeksresultaat.
Domein C: Programmaspecifieke vaardigheden
Eindterm 12: Ontwerpen van een product
Doelzin: De leerling ontwerpt een product dat past bij de bedrijfsformule.
Het gaat hierbij om:
-
• genereren van ideeën, rekening houdend met het programma van eisen;
-
• beoordelen of ideeën passen bij het programma van eisen;
-
• onderbouwen van de keuze voor één idee;
-
• omzetten van het gekozen idee naar een concept;
-
• visualiseren van het concept in een ontwerp.
Eindterm 13: Maken van promotiemateriaal
Doelzin: De leerling maakt promotiemateriaal voor een product.
Het gaat hierbij om:
-
• opstellen van een plan van aanpak op basis van een doelgroepenonderzoek;
-
• verzamelen van audio- en beeldmateriaal dat past bij de doelgroep en het product;
-
• uitvoeren volgens het plan van aanpak;
-
• controleren en bijstellen van het promotiemateriaal op basis van het programma van
eisen.
Eindterm 14: Adviseren over een aankoop
Doelzin: De leerling adviseert over de aankoop van een arrangement.
Het gaat hierbij om:
-
• genereren van ideeën op basis van behoefteonderzoek;
-
• omzetten van ideeën naar opties;
-
• beoordelen van opties op basis van financiële en organisatorische haalbaarheid;
-
• presenteren van verschillende opties aan de hand van een offerte.
Eindterm 15: Organiseren van een activiteit
Doelzin: De leerling organiseert een recreatieve activiteit.
Het gaat hierbij om:
-
• inventariseren van de doelstelling aan de hand van een doelgroepenonderzoek;
-
• selecteren van een activiteit die past bij de doelstelling en de doelgroep;
-
• opstellen van een kostenoverzicht;
-
• opstellen van een draaiboek;
-
• uitvoeren van de activiteit.
Eindterm 16: Organiseren van een bezoek
Doelzin: De leerling organiseert een gastvrij bezoek.
Het gaat hierbij om:
Eindterm 17: Bereiden van een gerecht
Doelzin: De leerling bereidt een gerecht.
Het gaat hierbij om:
-
• opstellen van een recept;
-
• verzamelen van verantwoorde grondstoffen, ingrediënten en tussenproducten;
-
• uitvoeren volgens recept met behulp van keukenapparatuur, rekening houdend met HACCP-richtlijnen;
-
• opdienen van een aantrekkelijk gepresenteerd gerecht.
2.69. Praktijkgericht vak Informatietechnologie
Domein A: Praktijkgerichte opdrachten
Eindterm 1: Ontwikkelen interesses
Doelzin: De leerling ontwikkelt eigen interesses door middel van ervaringen met externe
opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• oriënteren op de sector, de branche en het werkveld waarin de opdrachtgever werkzaam
is;
-
• beschrijven van producten, diensten en doelgroep van de opdrachtgever;
-
• inventariseren van taken en functies binnen de organisatie van de opdrachtgever inclusief
de bij die functies behorende opleidingen;
-
• waarderen van ervaringen met externe opdrachtgevers;
-
• verbanden leggen tussen ervaringen en persoonlijke interesses.
Eindterm 2: Ontwikkelen kwaliteiten
Doelzin: De leerling ontwikkelt eigen kwaliteiten door het uitvoeren van praktijkgerichte
opdrachten.
Het gaat hierbij om:
-
• evalueren van proces en resultaat;
-
• reflecteren op de eigen bijdrage aan proces en resultaat;
-
• benoemen van de eigen kwaliteiten;
-
• verbanden leggen tussen de eigen kwaliteiten, vervolgopleidingen en toekomst op de
arbeidsmarkt;
-
• formuleren van een persoonlijk leerdoel voor verdere ontwikkeling van kwaliteiten.
Domein B: Programmaoverstijgende vaardigheden
Eindterm 3: Sociaal handelen
Doelzin: De leerling gaat passend om met mensen en situaties tijdens het uitvoeren
van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• inleven in emoties, situaties en belevingswereld van anderen;
-
• uitdrukken van gedachten, gevoelens en ervaringen;
-
• afstemmen van handelen op mensen en situaties;
-
• bijdragen aan een veilig klimaat en taakgerichte werksfeer.
Eindterm 4: Samenwerken
Doelzin: De leerling werkt samen aan het realiseren van een gemeenschappelijk doel
tijdens het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• organiseren van samenwerking;
-
• voeren van een dialoog;
-
• ondersteunen van anderen in de samenwerking;
-
• geven, ontvangen en verwerken van feedback.
Eindterm 5: Taalvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt doelgericht taalvaardigheden tijdens het uitvoeren van
praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• afstemmen van taal op doel, gesprekspartner en context;
-
• mondeling en schriftelijk presenteren van zichzelf en het eigen werk.
Eindterm 6: Rekenvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt doelgericht rekenvaardigheden tijdens het uitvoeren
van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
Eindterm 7: Digitale vaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt op een verantwoorde manier digitale technologie tijdens
het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• kiezen van passende hardware en software;
-
• delen van data, informatie en digitale content met bron- en naamsvermelding;
-
• beschermen van persoonlijke gegevens en privacy in digitale omgevingen.
Eindterm 8: Analytische denkvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt analytische denkvaardigheden om tot een oplossing te
komen tijdens het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• selecteren, vergelijken en ordenen;
-
• onderscheiden van hoofd- en bijzaken;
-
• benoemen van overeenkomsten en verschillen;
-
• benoemen van oorzaken en gevolgen;
-
• gebruiken van structuren en schema’s.
Eindterm 9: Kritische denkvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt kritische denkvaardigheden om tot een oordeel te komen
tijdens het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• onderscheiden van verschillende perspectieven;
-
• wegen van betekenissen, belangen, waarden en overtuigingen;
-
• innemen van een standpunt op basis van informatie en argumenten.
Eindterm 10: Creatieve denkvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt creatieve denkvaardigheden om tot nieuwe ideeën te komen
tijdens het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• experimenteren met materialen en middelen;
-
• genereren van inzichten, verbanden en oplossingen;
-
• gebruiken van technieken die divergerend en convergerend denken ondersteunen.
Eindterm 11: Onderzoeken
Doelzin: De leerling onderzoekt vraagstukken ten dienste van het uitvoeren van praktijkgerichte
opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• stellen van een onderzoeksvraag;
-
• verzamelen van informatie;
-
• wegen van informatie op betrouwbaarheid en bruikbaarheid;
-
• beantwoorden van een onderzoeksvraag;
-
• bepalen van vervolgstappen op basis van een onderzoeksresultaat.
Domein C: Programmaspecifieke vaardigheden
Eindterm 12: Ontwerpen van een product
Doelzin: De leerling ontwerpt een 3D-product.
Het gaat hierbij om:
-
• genereren van ideeën, rekening houdend met het programma van eisen;
-
• beoordelen of ideeën passen bij het programma van eisen;
-
• onderbouwen van de keuze voor één idee;
-
• omzetten van het gekozen idee naar een concept;
-
• visualiseren van het concept in een ontwerp met behulp van ontwerpsoftware.
Eindterm 13: Maken van een mediaproduct
Doelzin: De leerling maakt een digitaal mediaproduct.
Het gaat hierbij om:
-
• opstellen van een plan van aanpak op basis van een ontwerp;
-
• verzamelen van beeldmateriaal;
-
• opmaken van een definitief ontwerp volgens technische eisen;
-
• controleren en bijstellen van het product op basis van het programma van eisen.
Eindterm 14: Adviseren over ontwikkelingen
Doelzin: De leerling adviseert over de toepasbaarheid van IT-ontwikkelingen.
Het gaat hierbij om:
-
• genereren van mogelijkheden op basis van IT-ontwikkelingen;
-
• omzetten van mogelijkheden naar duurzame toepassingen;
-
• beoordelen van toepassingen op basis van financiële en organisatorische haalbaarheid;
-
• presenteren van verschillende toepassingen.
Eindterm 15: Programmeren van een product
Doelzin: De leerling programmeert een softwareproduct.
Het gaat hierbij om:
-
• genereren van oplossingsrichtingen op basis van wensen van de gebruiker;
-
• opstellen van een plan van aanpak op basis van een gekozen oplossing;
-
• verzamelen van software en apparatuur;
-
• uitvoeren volgens het plan van aanpak, rekening houdend met programmeerprincipes;
-
• testen en debuggen van het product.
Eindterm 16: Beheren van een dienst
Doelzin: De leerling beheert een IT-dienst.
Het gaat hierbij om:
-
• controleren van de IT-infrastructuur;
-
• vaststellen van benodigde wijzigingen in de IT-infrastructuur;
-
• opstellen van een plan van aanpak, rekening houdend met beveiligingsmaatregelen en
duurzaamheid;
-
• uitvoeren van de wijzigingen volgens het plan van aanpak.
Eindterm 17: Ondersteuners van afnemers
Doelzin: De leerling ondersteunt afnemers van IT-diensten.
Het gaat hierbij om:
-
• inventariseren van de hulpbehoefte van een gebruiker door middel van een meldingsprocedure;
-
• zoeken van gegevens in een gestructureerde gegevensverzameling met behulp van digitale
instrumenten;
-
• opstellen van een gebruikersinstructie;
-
• uitvoeren van ondersteunende werkzaamheden;
-
• rapporteren van werkzaamheden en bijzonderheden.
2.70. Praktijkgericht vak Maritiem en Techniek
Domein A: Praktijkgerichte opdrachten
Eindterm 1: Ontwikkelen van interesses
Doelzin: De leerling ontwikkelt eigen interesses door middel van ervaringen met externe
opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• oriënteren op de sector, de branche en het werkveld waarin de opdrachtgever werkzaam
is;
-
• beschrijven van producten, diensten en doelgroep van de opdrachtgever;
-
• inventariseren van taken en functies binnen de organisatie van de opdrachtgever inclusief
de bij die functies behorende opleidingen;
-
• waarderen van ervaringen met externe opdrachtgevers;
-
• verbanden leggen tussen ervaringen en persoonlijke interesses.
Eindterm 2: Ontwikkelen van kwaliteiten
Doelzin: De leerling ontwikkelt eigen kwaliteiten door het uitvoeren van praktijkgerichte
opdrachten.
Het gaat hierbij om:
-
• evalueren van proces en resultaat;
-
• reflecteren op de eigen bijdrage aan proces en resultaat;
-
• benoemen van de eigen kwaliteiten;
-
• verbanden leggen tussen de eigen kwaliteiten, vervolgopleidingen en toekomst op de
arbeidsmarkt;
-
• formuleren van een persoonlijk leerdoel voor verdere ontwikkeling van kwaliteiten.
Domein B: Programmaoverstijgende vaardigheden
Eindterm 3: Sociaal handelen
Doelzin: De leerling gaat passend om met mensen en situaties tijdens het uitvoeren
van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• inleven in emoties, situaties en belevingswereld van anderen;
-
• uitdrukken van gedachten, gevoelens en ervaringen;
-
• afstemmen van handelen op mensen en situaties;
-
• bijdragen aan een veilig klimaat en een taakgerichte werksfeer.
Eindterm 4: Samenwerken
Doelzin: De leerling werkt samen aan het realiseren van een gemeenschappelijk doel
tijdens het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• organiseren van samenwerking;
-
• voeren van een dialoog;
-
• ondersteunen van anderen in de samenwerking;
-
• geven, ontvangen en verwerken van feedback.
Eindterm 5: Taalvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt doelgericht taalvaardigheden tijdens het uitvoeren van
praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• afstemmen van taal op doel, gesprekspartner en context;
-
• mondeling en schriftelijk presenteren van zichzelf en het eigen werk.
Eindterm 6: Rekenvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt doelgericht rekenvaardigheden tijdens het uitvoeren
van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
Eindterm 7: Digitale vaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt op een verantwoorde manier digitale technologie tijdens
het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• kiezen van passende hardware en software;
-
• delen van data, informatie en digitale content met bron- en naamsvermelding;
-
• beschermen van persoonlijke gegevens en privacy in digitale omgevingen.
Eindterm 8: Analytische denkvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt analytische denkvaardigheden om tot een oplossing te
komen tijdens het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• selecteren, vergelijken en ordenen;
-
• onderscheiden van hoofd- en bijzaken;
-
• benoemen van overeenkomsten en verschillen;
-
• benoemen van oorzaken en gevolgen;
-
• gebruiken van structuren en schema’s.
Eindterm 9: Kritische denkvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt kritische denkvaardigheden om tot een oordeel te komen
tijdens het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• onderscheiden van verschillende perspectieven;
-
• wegen van betekenissen, belangen, waarden en overtuigingen;
-
• innemen van een standpunt op basis van informatie en argumenten.
Eindterm 10: Creatieve denkvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt creatieve denkvaardigheden om tot nieuwe ideeën te komen
tijdens het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• experimenteren met materialen en middelen;
-
• genereren van inzichten, verbanden en oplossingen;
-
• gebruiken van technieken die divergerend en convergerend denken ondersteunen.
Eindterm 11: Onderzoeken
Doelzin: De leerling onderzoekt vraagstukken ten dienste van het uitvoeren van praktijkgerichte
opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• stellen van een onderzoeksvraag;
-
• verzamelen van informatie;
-
• wegen van informatie op betrouwbaarheid en bruikbaarheid;
-
• beantwoorden van een onderzoeksvraag;
-
• bepalen van vervolgstappen op basis van een onderzoeksresultaat.
Domein C: Programmaspecifieke vaardigheden
Eindterm 12: Ontwerpen van een schip
Doelzin: De leerling ontwerpt een onderdeel van een schip.
Het gaat hierbij om:
-
• genereren van ideeën en schetsen, rekening houdend met het programma van eisen;
-
• beoordelen of ideeën en schetsen passen bij het programma van eisen;
-
• onderbouwen van de keuze voor één idee en schets;
-
• omzetten van het gekozen idee naar een concept;
-
• visualiseren van het concept in een model.
Eindterm 13: Maken van een prototype
Doelzin: De leerling maakt een maritiem prototype.
Het gaat hierbij om:
-
• opstellen van een plan van aanpak op basis van een ontwerp;
-
• verzamelen van duurzame materialen en gereedschappen;
-
• uitvoeren volgens het plan van aanpak;
-
• testen en bijstellen van het prototype op basis van het programma van eisen.
Eindterm 14: Adviseren over onderhoud
Doelzin: De leerling adviseert over duurzaam onderhoud.
Het gaat hierbij om:
-
• genereren van ideeën op basis van marktonderzoek;
-
• omzetten van ideeën naar opties;
-
• beoordelen van opties op basis van organisatorische haalbaarheid en duurzaamheid;
-
• presenteren van verschillende opties.
Eindterm 15: Adviseren over een proces
Doelzin: De leerling adviseert over het verbeteren van een logistiek proces.
Het gaat hierbij om:
-
• genereren van ideeën op basis van behoeftenonderzoek;
-
• omzetten van ideeën naar logistieke aanpassingen;
-
• beoordelen van aanpassingen op basis van financiële en organisatorische haalbaarheid;
-
• presenteren van verschillende logistieke aanpassingen.
Eindterm 16: Organiseren van een activiteit
Doelzin: De leerling organiseert een maritieme activiteit.
Het gaat hierbij om:
-
• inventariseren van de doelstelling aan de hand van een doelgroepenonderzoek;
-
• selecteren van een activiteit die past bij de doelstelling en doelgroep;
-
• opstellen van een draaiboek;
-
• uitvoeren van de activiteit.
Eindterm 17: Navigeren van een schip
Doelzin: De leerling navigeert efficiënt een schip.
Het gaat hierbij om:
-
• bepalen van de huidige positie;
-
• opstellen van een routeplanning, rekening houdend met omstandigheden;
-
• uitvoeren van de opgestelde route in een simulator.
2.71. Praktijkgericht vak Mobiliteit en Transport
Domein A: Praktijkgerichte opdrachten
Eindterm 1: Ontwikkelen van interesses
Doelzin: De leerling ontwikkelt eigen interesses door middel van ervaringen met externe
opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• oriënteren op de sector, de branche en het werkveld waarin de opdrachtgever werkzaam
is;
-
• beschrijven van producten, diensten en doelgroep van de opdrachtgever;
-
• inventariseren van taken en functies binnen de organisatie van de opdrachtgever inclusief
de bij die functies behorende opleidingen;
-
• waarderen van ervaringen met externe opdrachtgevers;
-
• verbanden leggen tussen ervaringen en persoonlijke interesses.
Eindterm 2: Ontwikkelen van kwaliteiten
Doelzin: De leerling ontwikkelt diens kwaliteiten door het uitvoeren van praktijkgerichte
opdrachten.
Het gaat hierbij om:
-
• evalueren van proces en resultaat;
-
• reflecteren op de eigen bijdrage aan proces en resultaat;
-
• benoemen van de eigen kwaliteiten;
-
• verbanden leggen tussen de eigen kwaliteiten, vervolgopleidingen en toekomst op de
arbeidsmarkt;
-
• formuleren van een persoonlijk leerdoel voor verdere ontwikkeling van kwaliteiten.
Domein B: Programmaoverstijgende vaardigheden
Eindterm 3: Sociaal handelen
Doelzin: De leerling gaat passend om met mensen en situaties tijdens het uitvoeren
van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• inleven in emoties, situaties en belevingswereld van anderen;
-
• uitdrukken van gedachten, gevoelens en ervaringen;
-
• afstemmen van handelen op mensen en situaties;
-
• bijdragen aan een veilig klimaat en een taakgerichte werksfeer.
Eindterm 4: Samenwerken
Doelzin: De leerling werkt samen aan het realiseren van een gemeenschappelijk doel
tijdens het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• organiseren van samenwerking;
-
• voeren van een dialoog;
-
• ondersteunen van anderen in de samenwerking;
-
• geven, ontvangen en verwerken van feedback.
Eindterm 5: Taalvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt doelgericht taalvaardigheden tijdens het uitvoeren van
praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• afstemmen van taal op doel, gesprekspartner en context;
-
• mondeling en schriftelijk presenteren van zichzelf en het eigen werk.
Eindterm 6: Rekenvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt doelgericht rekenvaardigheden tijdens het uitvoeren
van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
Eindterm 7: Digitale vaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt op een verantwoorde manier digitale technologie tijdens
het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• kiezen van passende hardware en software;
-
• delen van data, informatie en digitale content met bron- en naamsvermelding;
-
• beschermen van persoonlijke gegevens en privacy in digitale omgevingen.
Eindterm 8: Analytische denkvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt analytische denkvaardigheden om tot een oplossing te
komen tijdens het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• selecteren, vergelijken en ordenen;
-
• onderscheiden van hoofd- en bijzaken;
-
• benoemen van overeenkomsten en verschillen;
-
• benoemen van oorzaken en gevolgen;
-
• gebruiken van structuren en schema’s.
Eindterm 9: Kritische denkvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt kritische denkvaardigheden om tot een oordeel te komen
tijdens het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• onderscheiden van verschillende perspectieven;
-
• wegen van betekenissen, belangen, waarden en overtuigingen;
-
• innemen van een standpunt op basis van informatie en argumenten.
Eindterm 10: Creatieve denkvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt creatieve denkvaardigheden om tot nieuwe ideeën te komen
tijdens het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• experimenteren met materialen en middelen;
-
• genereren van inzichten, verbanden en oplossingen;
-
• gebruiken van technieken die divergerend en convergerend denken ondersteunen.
Eindterm 11: Onderzoeken
Doelzin: De leerling onderzoekt vraagstukken ten dienste van het uitvoeren van praktijkgerichte
opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• stellen van een onderzoeksvraag;
-
• verzamelen van informatie;
-
• wegen van informatie op betrouwbaarheid en bruikbaarheid;
-
• beantwoorden van een onderzoeksvraag;
-
• bepalen van vervolgstappen op basis van een onderzoeksresultaat.
Domein C: Programmaspecifieke vaardigheden
Eindterm 12: Ontwerpen van een voertuig
Doelzin: De leerling ontwerpt een onderdeel voor een voertuig.
Het gaat hierbij om:
-
• genereren van ideeën en schetsen, rekening houdend met het programma van eisen;
-
• beoordelen of ideeën en schetsen passen bij het programma van eisen;
-
• onderbouwen van de keuze voor één idee en schets;
-
• omzetten van het gekozen idee naar een concept;
-
• visualiseren van het concept in een CAD-tekening.
Eindterm 13: Maken van een product
Doelzin: De leerling maakt een technisch product.
Het gaat hierbij om:
-
• opstellen van een plan van aanpak op basis van een ontwerp;
-
• verzamelen van duurzame materialen en gereedschappen;
-
• uitvoeren volgens het plan van aanpak en een werktekening, gebruikmakend van persoonlijke
beschermingsmiddelen;
-
• testen en bijstellen van het product op basis van het programma van eisen.
Eindterm 14: Adviseren over een aankoop
Doelzin: De leerling adviseert over de aankoop van een voertuig.
Het gaat hierbij om:
-
• genereren van ideeën op basis van behoeftenonderzoek;
-
• omzetten van ideeën naar opties;
-
• beoordelen van opties op basis van financiële haalbaarheid;
-
• presenteren van verschillende opties aan de hand van een offerte.
Eindterm 15: Organiseren van een proces
Doelzin: De leerling organiseert een logistiek proces.
Het gaat hierbij om:
-
• inventariseren van de doelstelling aan de hand van een behoeftenonderzoek;
-
• genereren van ideeën, rekening houdend met financiële en organisatorische haalbaarheid
en duurzaamheid;
-
• omzetten van ideeën naar logistieke oplossingen;
-
• opstellen van een kostenoverzicht;
-
• opstellen van een logistieke planning.
Eindterm 16: Onderhouden van een voertuig
Doelzin: De leerling onderhoudt een voertuig.
Het gaat hierbij om:
-
• inspecteren van de huidige situatie;
-
• controleren van de functionaliteit;
-
• vaststellen van de te volgen procedure;
-
• demonteren, monteren en afstellen van onderdelen;
-
• evalueren van de uitgevoerde procedure.
Eindterm 17: Repareren van een voertuig
Doelzin: De leerling repareert een voertuig.
Het gaat hierbij om:
-
• signaleren van storingen en defecten;
-
• stellen van een diagnose;
-
• vaststellen van de te volgen procedure;
-
• verhelpen van storingen en defecten;
-
• evalueren van de uitgevoerde procedure.
2.72. praktijkgericht vak Media, Vormgeving en ICT
Domein A: Praktijkgerichte opdrachten
Eindterm 1: Ontwikkelen van interesses
Doelzin: De leerling ontwikkelt eigen interesses door middel van ervaringen met externe
opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• oriënteren op de sector, de branche en het werkveld waarin de opdrachtgever werkzaam
is;
-
• beschrijven van producten, diensten en doelgroep van de opdrachtgever;
-
• inventariseren van taken en functies binnen de organisatie van de opdrachtgever inclusief
de bij die functies behorende opleidingen;
-
• waarderen van ervaringen met externe opdrachtgevers;
-
• verbanden leggen tussen ervaringen en persoonlijke interesses.
Eindterm 2: Ontwikkelen van kwaliteiten
Doelzin: De leerling ontwikkelt eigen kwaliteiten door het uitvoeren van praktijkgerichte
opdrachten.
Het gaat hierbij om:
-
• evalueren van proces en resultaat;
-
• reflecteren op de eigen bijdrage aan proces en resultaat;
-
• benoemen van de eigen kwaliteiten;
-
• verbanden leggen tussen de eigen kwaliteiten, vervolgopleidingen en toekomst op de
arbeidsmarkt;
-
• formuleren van een persoonlijk leerdoel voor verdere ontwikkeling van kwaliteiten.
Domein B: Programmaoverstijgende vaardigheden
Eindterm 3: Sociaal handelen
Doelzin: De leerling gaat passend om met mensen en situaties tijdens het uitvoeren
van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• inleven in emoties, situaties en belevingswereld van anderen;
-
• uitdrukken van gedachten, gevoelens en ervaringen;
-
• afstemmen van handelen op mensen en situaties;
-
• bijdragen aan een veilig klimaat en een taakgerichte werksfeer.
Eindterm 4: Samenwerken
Doelzin: De leerling werkt samen aan het realiseren van een gemeenschappelijk doel
tijdens het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• organiseren van samenwerking;
-
• voeren van een dialoog;
-
• ondersteunen van anderen in de samenwerking;
-
• geven, ontvangen en verwerken van feedback.
Eindterm 5: Taalvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt doelgericht taalvaardigheden tijdens het uitvoeren van
praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• afstemmen van taal op doel, gesprekspartner en context;
-
• mondeling en schriftelijk presenteren van zichzelf en het eigen werk.
Eindterm 6: Rekenvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt doelgericht rekenvaardigheden tijdens het uitvoeren
van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
Eindterm 7: Digitale vaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt op een verantwoorde manier digitale technologie tijdens
het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• kiezen van passende hardware en software;
-
• delen van data, informatie en digitale content met bron- en naamsvermelding;
-
• beschermen van persoonlijke gegevens en privacy in digitale omgevingen.
Eindterm 8: Analytische denkvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt analytische denkvaardigheden om tot een oplossing te
komen tijdens het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• selecteren, vergelijken en ordenen;
-
• onderscheiden van hoofd- en bijzaken;
-
• benoemen van overeenkomsten en verschillen;
-
• benoemen van oorzaken en gevolgen;
-
• gebruiken van structuren en schema’s.
Eindterm 9: Kritische denkvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt kritische denkvaardigheden om tot een oordeel te komen
tijdens het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• onderscheiden van verschillende perspectieven;
-
• wegen van betekenissen, belangen, waarden en overtuigingen;
-
• innemen van een standpunt op basis van informatie en argumenten.
Eindterm 10: Creatieve denkvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt creatieve denkvaardigheden om tot nieuwe ideeën te komen
tijdens het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• experimenteren met materialen en middelen;
-
• genereren van inzichten, verbanden en oplossingen;
-
• gebruiken van technieken die divergerend en convergerend denken ondersteunen.
Eindterm 11: Onderzoeken
Doelzin: De leerling onderzoekt vraagstukken ten dienste van het uitvoeren van praktijkgerichte
opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• stellen van een onderzoeksvraag;
-
• verzamelen van informatie;
-
• wegen van informatie op betrouwbaarheid en bruikbaarheid;
-
• beantwoorden van een onderzoeksvraag;
-
• bepalen van vervolgstappen op basis van een onderzoeksresultaat.
Domein C: Programmaspecifieke vaardigheden
Eindterm 12: Ontwerpen van een model
Doelzin: De leerling ontwerpt een digitaal 3D-model.
Het gaat hierbij om:
-
• genereren van ideeën, rekening houdend met het programma van eisen;
-
• beoordelen of ideeën passen bij het programma van eisen;
-
• onderbouwen van de keuze voor één idee;
-
• omzetten van het gekozen idee naar een concept;
-
• visualiseren van het concept naar een ontwerp in meerdere dimensies, met behulp van
binnen de creatieve industrie gangbare software.
Eindterm 13: Maken van een mediaproduct
Doelzin: De leerling maakt een digitaal mediaproduct.
Het gaat hierbij om:
-
• opstellen van een plan van aanpak op basis van een ontwerp;
-
• visualiseren van een ontwerp volgens designprincipes;
-
• verzamelen van beeldmateriaal;
-
• opmaken van een definitief ontwerp volgens technische eisen met in de creatieve industrie
gangbare apparatuur en software;
-
• controleren en bijstellen van het product op basis van het programma van eisen.
Eindterm 14: Maken van een audiovisueel product
Doelzin: De leerling maakt een audiovisueel product.
Het gaat hierbij om:
-
• opstellen van een plan van aanpak op basis van een ontwerp;
-
• verzamelen van audio- en beeldmateriaal;
-
• uitvoeren volgens het plan van aanpak met in de creatieve industrie gangbare apparatuur
en software;
-
• controleren en bijstellen van het product op basis van het programma van eisen;
-
• exporteren van het product in het gewenste format.
Eindterm 15: Adviseren over een omgeving
Doelzin: De leerling adviseert over een digitale omgeving.
Het gaat hierbij om:
-
• genereren van ideeën op basis van een behoeftenonderzoek;
-
• omzetten van ideeën naar oplossingen, rekening houdend met inrichting, beheer en beveiliging
van de omgeving;
-
• beoordelen van oplossingen op basis van duurzaamheid, financiële en organisatorische
haalbaarheid;
-
• presenteren van verschillende oplossingen.
Eindterm 16: Programmeren van een product
Doelzin: De leerling programmeert een digitaal product.
Het gaat hierbij om:
-
• genereren van oplossingsrichtingen op basis van wensen van de gebruiker;
-
• opstellen van een plan van aanpak op basis van een gekozen oplossing;
-
• verzamelen van software en apparatuur;
-
• uitvoeren volgens het plan van aanpak, rekening houdend met programmeerprincipes;
-
• testen en debuggen van het product.
Eindterm 17: Programmeren van een game
Doelzin: De leerling programmeert een deel van een game.
Het gaat hierbij om:
-
• genereren van oplossingsrichtingen op basis van het doel en de doelgroep;
-
• visualiseren van een gameplay;
-
• verzamelen van beeldmateriaal;
-
• omzetten van een gameplay naar een passende omgeving met behulp van programmeertaal;
-
• testen en debuggen van een deel van de game.
2.73. Praktijkgericht vak Produceren, Installeren en Energie
Domein A: Praktijkgerichte opdrachten
Eindterm 1: Ontwikkelen van interesses
Doelzin: De leerling ontwikkelt eigen interesses door middel van ervaringen met externe
opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• oriënteren op de sector, de branche en het werkveld waarin de opdrachtgever werkzaam
is;
-
• beschrijven van producten, diensten en doelgroep van de opdrachtgever;
-
• inventariseren van taken en functies binnen de organisatie van de opdrachtgever inclusief
de bij die functies behorende opleidingen;
-
• waarderen van ervaringen met externe opdrachtgevers;
-
• verbanden leggen tussen ervaringen en persoonlijke interesses.
Eindterm 2: Ontwikkelen van kwaliteiten
Doelzin: De leerling ontwikkelt eigen kwaliteiten door het uitvoeren van praktijkgerichte
opdrachten.
Het gaat hierbij om:
-
• evalueren van proces en resultaat;
-
• reflecteren op de eigen bijdrage aan proces en resultaat;
-
• benoemen van de eigen kwaliteiten;
-
• verbanden leggen tussen de eigen kwaliteiten, vervolgopleidingen en toekomst op de
arbeidsmarkt;
-
• formuleren van een persoonlijk leerdoel voor verdere ontwikkeling van kwaliteiten.
Domein B: Programmaoverstijgende vaardigheden
Eindterm 3: Sociaal handelen
Doelzin: De leerling gaat passend om met mensen en situaties tijdens het uitvoeren
van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• inleven in emoties, situaties en belevingswereld van anderen;
-
• uitdrukken van gedachten, gevoelens en ervaringen;
-
• afstemmen van handelen op mensen en situaties;
-
• bijdragen aan een veilig klimaat en een taakgerichte werksfeer.
Eindterm 4: Samenwerken
Doelzin: De leerling werkt samen aan het realiseren van een gemeenschappelijk doel
tijdens het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• organiseren van samenwerking;
-
• voeren van een dialoog;
-
• ondersteunen van anderen in de samenwerking;
-
• geven, ontvangen en verwerken van feedback.
Eindterm 5: Taalvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt doelgericht taalvaardigheden tijdens het uitvoeren van
praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• afstemmen van taal op doel, gesprekspartner en context;
-
• mondeling en schriftelijk presenteren van zichzelf en het eigen werk.
Eindterm 6: Rekenvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt doelgericht rekenvaardigheden tijdens het uitvoeren
van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
Eindterm 7: Digitale vaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt op een verantwoorde manier digitale technologie tijdens
het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• kiezen van passende hardware en software;
-
• delen van data, informatie en digitale content met bron- en naamsvermelding;
-
• beschermen van persoonlijke gegevens en privacy in digitale omgevingen.
Eindterm 8: Analytische denkvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt analytische denkvaardigheden om tot een oplossing te
komen tijdens het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• selecteren, vergelijken en ordenen;
-
• onderscheiden van hoofd- en bijzaken;
-
• benoemen van overeenkomsten en verschillen;
-
• benoemen van oorzaken en gevolgen;
-
• gebruiken van structuren en schema’s.
Eindterm 9: Kritische denkvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt kritische denkvaardigheden om tot een oordeel te komen
tijdens het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• onderscheiden van verschillende perspectieven;
-
• wegen van betekenissen, belangen, waarden en overtuigingen;
-
• innemen van een standpunt op basis van informatie en argumenten.
Eindterm 10: Creatieve denkvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt creatieve denkvaardigheden om tot nieuwe ideeën te komen
tijdens het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• experimenteren met materialen en middelen;
-
• genereren van inzichten, verbanden en oplossingen;
-
• gebruiken van technieken die divergerend en convergerend denken ondersteunen.
Eindterm 11: Onderzoeken
Doelzin: De leerling onderzoekt vraagstukken ten dienste van het uitvoeren van praktijkgerichte
opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• stellen van een onderzoeksvraag;
-
• verzamelen van informatie;
-
• wegen van informatie op betrouwbaarheid en bruikbaarheid;
-
• beantwoorden van een onderzoeksvraag;
-
• bepalen van vervolgstappen op basis van een onderzoeksresultaat.
Domein C: Programmaspecifieke vaardigheden
Eindterm 12: Ontwerpen van een product
Doelzin: De leerling ontwerpt een technisch product.
Het gaat hierbij om:
-
• genereren van ideeën en schetsen, rekening houdend met het programma van eisen;
-
• beoordelen of ideeën en schetsen passen bij het programma van eisen;
-
• onderbouwen van de keuze voor één idee en schets;
-
• omzetten van het gekozen idee naar een concept;
-
• visualiseren van het concept in een CAD-tekening.
Eindterm 13: Maken van een product
Doelzin: De leerling maakt een technisch product.
Het gaat hierbij om:
-
• opstellen van een plan van aanpak op basis van een ontwerp;
-
• verzamelen van duurzame materialen en gereedschappen;
-
• uitvoeren volgens het plan van aanpak en een werktekening, gebruikmakend van persoonlijke
beschermingsmiddelen;
-
• testen en bijstellen van het product op basis van het programma van eisen.
Eindterm 14: Adviseren over oplossingen
Doelzin: De leerling adviseert over technische installatieoplossingen.
Het gaat hierbij om:
-
• genereren van ideeën op basis van een behoeftenonderzoek;
-
• omzetten van ideeën naar technische installatieoplossingen;
-
• beoordelen van oplossingen op basis van financiële en organisatorische haalbaarheid
en duurzaamheid;
-
• presenteren van verschillende technische installatieoplossingen.
Eindterm 15: Adviseren over een proces
Doelzin: De leerling adviseert over het verbeteren van een productieproces.
Het gaat hierbij om:
-
• genereren van ideeën op basis van een marktonderzoek;
-
• omzetten van ideeën naar mogelijke aanpassingen;
-
• beoordelen van aanpassingen op basis van financiële en organisatorische haalbaarheid
en duurzaamheid;
-
• presenteren van verschillende aanpassingen.
Eindterm 16: Installeren van een installatie
Doelzin: De leerling installeert een deel van een technische installatie.
Het gaat hierbij om:
-
• verzamelen van onderdelen en gereedschappen;
-
• koppelen van onderdelen volgens een installatietekening, rekening houdend met veiligheidsvoorschriften;
-
• evalueren van de uitgevoerde installatie.
Eindterm 17: Onderhouden van een installatie
Doelzin: De leerling onderhoudt een deel van een technische installatie.
Het gaat hierbij om:
-
• inspecteren van de huidige situatie;
-
• signaleren van storingen en defecten;
-
• vaststellen van de te volgen procedure;
-
• afstellen en inregelen van onderdelen;
-
• evalueren van de uitgevoerde procedure.
2.74. Praktijkgericht vak Techniek en Innovatief Vakmanschap
Domein A: Praktijkgerichte opdrachten
Eindterm 1: Ontwikkelen van interesses
Doelzin: De leerling ontwikkelt eigen interesses door middel van ervaringen met externe
opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• oriënteren op de sector, de branche en het werkveld waarin de opdrachtgever werkzaam
is;
-
• beschrijven van producten, diensten en doelgroep van de opdrachtgever;
-
• inventariseren van taken en functies binnen de organisatie van de opdrachtgever inclusief
de bij die functies behorende opleidingen;
-
• waarderen van ervaringen met externe opdrachtgevers;
-
• verbanden leggen tussen ervaringen en persoonlijke interesses.
Eindterm 2: Ontwikkelen van kwaliteiten
Doelzin: De leerling ontwikkelt eigen kwaliteiten door het uitvoeren van praktijkgerichte
opdrachten.
Het gaat hierbij om:
-
• evalueren van proces en resultaat;
-
• reflecteren op de eigen bijdrage aan proces en resultaat;
-
• benoemen van de eigen kwaliteiten;
-
• verbanden leggen tussen de eigen kwaliteiten, vervolgopleidingen en toekomst op de
arbeidsmarkt;
-
• formuleren van een persoonlijk leerdoel voor verdere ontwikkeling van kwaliteiten.
Domein B: Programmaoverstijgende vaardigheden
Eindterm 3: Sociaal handelen
Doelzin: De leerling gaat passend om met mensen en situaties tijdens het uitvoeren
van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• inleven in emoties, situaties en belevingswereld van anderen;
-
• uitdrukken van gedachten, gevoelens en ervaringen;
-
• afstemmen van handelen op mensen en situaties;
-
• bijdragen aan een veilig klimaat en een taakgerichte werksfeer.
Eindterm 4: Samenwerken
Doelzin: De leerling werkt samen aan het realiseren van een gemeenschappelijk doel
tijdens het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• organiseren van samenwerking;
-
• voeren van een dialoog;
-
• ondersteunen van anderen in de samenwerking;
-
• geven, ontvangen en verwerken van feedback.
Eindterm 5: Taalvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt doelgericht taalvaardigheden tijdens het uitvoeren van
praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• afstemmen van taal op doel, gesprekspartner en context;
-
• mondeling en schriftelijk presenteren van zichzelf en het eigen werk.
Eindterm 6: Rekenvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt doelgericht rekenvaardigheden tijdens het uitvoeren
van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
Eindterm 7: Digitale vaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt op een verantwoorde manier digitale technologie tijdens
het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• kiezen van passende hardware en software;
-
• delen van data, informatie en digitale content met bron- en naamsvermelding;
-
• beschermen van persoonlijke gegevens en privacy in digitale omgevingen.
Eindterm 8: Analytische denkvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt analytische denkvaardigheden om tot een oplossing te
komen tijdens het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• selecteren, vergelijken en ordenen;
-
• onderscheiden van hoofd- en bijzaken;
-
• benoemen van overeenkomsten en verschillen;
-
• benoemen van oorzaken en gevolgen;
-
• gebruiken van structuren en schema’s.
Eindterm 9: Kritische denkvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt kritische denkvaardigheden om tot een oordeel te komen
tijdens het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• onderscheiden van verschillende perspectieven;
-
• wegen van betekenissen, belangen, waarden en overtuigingen;
-
• innemen van een standpunt op basis van informatie en argumenten.
Eindterm 10: Creatieve denkvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt creatieve denkvaardigheden om tot nieuwe ideeën te komen
tijdens het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• experimenteren met materialen en middelen;
-
• genereren van inzichten, verbanden en oplossingen;
-
• gebruiken van technieken die divergerend en convergerend denken ondersteunen.
Eindterm 11: Onderzoeken
Doelzin: De leerling onderzoekt vraagstukken ten dienste van het uitvoeren van praktijkgerichte
opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• stellen van een onderzoeksvraag;
-
• verzamelen van informatie;
-
• wegen van informatie op betrouwbaarheid en bruikbaarheid;
-
• beantwoorden van een onderzoeksvraag;
-
• bepalen van vervolgstappen op basis van een onderzoeksresultaat.
Domein C: Programmaspecifieke vaardigheden
Eindterm 12: Ontwerpen van een product
Doelzin: De leerling ontwerpt een innovatief product.
Het gaat hierbij om:
-
• genereren van ideeën en schetsen, rekening houdend met het programma van eisen;
-
• beoordelen of ideeën en schetsen passen bij het programma van eisen;
-
• onderbouwen van de keuze voor één idee en schets;
-
• omzetten van het gekozen idee naar een concept;
-
• visualiseren van het concept in een CAD-tekening.
Eindterm 13: Maken van een product
Doelzin: De leerling maakt een functioneel product.
Het gaat hierbij om:
-
• opstellen van een plan van aanpak op basis van een ontwerp;
-
• verzamelen van duurzame materialen en gereedschappen;
-
• uitvoeren volgens het plan van aanpak en een werktekening, gebruikmakend van persoonlijke
beschermingsmiddelen;
-
• testen en bijstellen van het product op basis van het programma van eisen.
Eindterm 14: Adviseren over oplossingen
Doelzin: De leerling adviseert over duurzame technische oplossingen.
Het gaat hierbij om:
-
• genereren van ideeën op basis van marktonderzoek;
-
• omzetten van ideeën naar technische oplossingen;
-
• beoordelen van technische oplossingen op basis van financiële haalbaarheid en duurzaamheid;
-
• presenteren van verschillende technische oplossingen.
Eindterm 15: Organiseren van een proces
Doelzin: De leerling organiseert een logistiek proces.
Het gaat hierbij om:
-
• inventariseren van de doelstelling aan de hand van een behoeftenonderzoek;
-
• genereren van ideeën, rekening houdend met financiële en organisatorische haalbaarheid
en duurzaamheid;
-
• omzetten van ideeën naar logistieke oplossingen;
-
• opstellen van een kostenoverzicht;
-
• opstellen van een logistieke planning.
Eindterm 16: Monteren van elementen
Doelzin: De leerling monteert bouwelementen.
Het gaat hierbij om:
-
• verzamelen van bouwelementen en gereedschappen;
-
• koppelen van bouwelementen volgens een montagetekening, rekening houdend met veiligheidsvoorschriften;
-
• evalueren van de uitgevoerde montage.
Eindterm 17: Onderhouden van een installatie
Doelzin: De leerling onderhoudt een deel van een technische installatie.
Het gaat hierbij om:
-
• inspecteren van de huidige situatie;
-
• signaleren van storingen en defecten;
-
• vaststellen van de te volgen procedure;
-
• afstellen en inregelen van onderdelen;
-
• evalueren van de uitgevoerde procedure.
2.75. Praktijkgericht vak Technologie en Toepassing
Domein A: Praktijkgerichte opdrachten
Eindterm 1: Ontwikkelen van interesses
Doelzin: De leerling ontwikkelt eigen interesses door middel van ervaringen met externe
opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• oriënteren op de sector, de branche en het werkveld waarin de opdrachtgever werkzaam
is;
-
• beschrijven van producten, diensten en doelgroep van de opdrachtgever;
-
• inventariseren van taken en functies binnen de organisatie van de opdrachtgever inclusief
de bij die functie behorende opleidingen;
-
• waarderen van ervaringen met externe opdrachtgevers;
-
• verbanden leggen tussen ervaringen en persoonlijke interesses.
Eindterm 2: Ontwikkelen van kwaliteiten
Doelzin: De leerling ontwikkelt eigen kwaliteiten door het uitvoeren van praktijkgerichte
opdrachten.
Het gaat hierbij om:
-
• evalueren van proces en resultaat;
-
• reflecteren op de eigen bijdrage aan proces en resultaat;
-
• benoemen van de eigen kwaliteiten;
-
• verbanden leggen tussen de eigen kwaliteiten, vervolgopleidingen en toekomst op de
arbeidsmarkt;
-
• formuleren van een persoonlijk leerdoel voor verdere ontwikkeling van kwaliteiten.
Domein B: Programmaoverstijgende vaardigheden
Eindterm 3: Sociaal handelen
Doelzin: De leerling gaat passend om met mensen en situaties tijdens het uitvoeren
van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• inleven in emoties, situaties en belevingswereld van anderen;
-
• uitdrukken van gedachten, gevoelens en ervaringen;
-
• afstemmen van handelen op mensen en situaties;
-
• bijdragen aan een veilig klimaat en een taakgerichte werksfeer.
Eindterm 4: Samenwerken
Doelzin: De leerling werkt samen aan het realiseren van een gemeenschappelijk doel
tijdens het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• organiseren van samenwerking;
-
• voeren van een dialoog;
-
• ondersteunen van anderen in de samenwerking;
-
• geven, ontvangen en verwerken van feedback.
Eindterm 5: Taalvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt doelgericht taalvaardigheden tijdens het uitvoeren van
praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• afstemmen van taal op doel, gesprekspartner en context;
-
• mondeling en schriftelijk presenteren van zichzelf en het eigen werk.
Eindterm 6: Rekenvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt doelgericht rekenvaardigheden tijdens het uitvoeren
van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
Eindterm 7: Digitale vaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt op een verantwoorde manier digitale technologie tijdens
het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• kiezen van passende hardware en software;
-
• delen van data, informatie en digitale content met bron- en naamsvermelding;
-
• beschermen van persoonlijke gegevens en privacy in digitale omgevingen.
Eindterm 8: Analytische denkvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt analytische denkvaardigheden om tot een oplossing te
komen tijdens het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• selecteren, vergelijken en ordenen;
-
• onderscheiden van hoofd- en bijzaken;
-
• benoemen van overeenkomsten en verschillen;
-
• benoemen van oorzaken en gevolgen;
-
• gebruiken van structuren en schema’s.
Eindterm 9: Kritische denkvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt kritische denkvaardigheden om tot een oordeel te komen
tijdens het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• onderscheiden van verschillende perspectieven;
-
• wegen van betekenissen, belangen, waarden en overtuigingen;
-
• innemen van een standpunt op basis van informatie en argumenten.
Eindterm 10: Creatieve denkvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt creatieve denkvaardigheden om tot nieuwe ideeën te komen
tijdens het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• experimenteren met materialen en middelen;
-
• genereren van inzichten, verbanden en oplossingen;
-
• gebruiken van technieken die divergerend en convergerend denken ondersteunen.
Eindterm 11: Onderzoeken
Doelzin: De leerling onderzoekt vraagstukken ten dienste van het uitvoeren van praktijkgerichte
opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• stellen van een onderzoeksvraag;
-
• verzamelen van informatie;
-
• wegen van informatie op betrouwbaarheid en bruikbaarheid;
-
• beantwoorden van een onderzoeksvraag;
-
• bepalen van vervolgstappen op basis van een onderzoeksresultaat.
Domein C: Programmaspecifieke vaardigheden
Eindterm 12: Ontwerpen van een product
Doelzin: De leerling ontwerpt een innovatief product.
Het gaat hierbij om:
-
• genereren van ideeën en schetsen, rekening houdend met het programma van eisen;
-
• beoordelen of ideeën en schetsen passen bij het programma van eisen;
-
• onderbouwen van de keuze voor één idee en schets;
-
• omzetten van het gekozen idee naar een concept;
-
• visualiseren van het concept in een tekening.
Eindterm 13: Ontwerpen van een omgeving
Doelzin: De leerling ontwerpt een duurzame leefomgeving.
Het gaat hierbij om:
-
• genereren van ideeën op basis van omgevingsonderzoek;
-
• beoordelen of ideeën passen bij het programma van eisen;
-
• onderbouwen van de keuze voor één idee op basis van eigenschappen, levensduur en herkomst
en kosten van materialen;
-
• omzetten van het gekozen idee naar een concept;
-
• visualiseren van het concept in een model.
Eindterm 14: Maken van een prototype
Doelzin: De leerling maakt een functioneel prototype.
Het gaat hierbij om:
-
• opstellen van een plan van aanpak op basis van een ontwerp;
-
• verzamelen van duurzame materialen en gereedschappen;
-
• uitvoeren volgens het plan van aanpak en zelfgemaakte technische tekening, gebruik
makend van persoonlijke beschermingsmiddelen;
-
• testen en bijstellen van het prototype op basis van het programma van eisen.
Eindterm 15: Adviseren over toepassingen
Doelzin: De leerling adviseert over technologische toepassingen in de maatschappelijke
sector.
Het gaat hierbij om:
-
• genereren van ideeën op basis van een behoeftenonderzoek;
-
• omzetten van ideeën naar technologische toepassingen;
-
• beoordelen van toepassingen op basis van financiële en organisatorische haalbaarheid
en duurzaamheid;
-
• presenteren van verschillende toepassingen.
Eindterm 16: Adviseren over een energiesysteem
Doelzin: De leerling adviseert over het verbeteren van een energiesysteem.
Het gaat hierbij om:
-
• genereren van ideeën op basis van een marktonderzoek;
-
• omzetten van ideeën naar aanpassingen, rekening houdend met vorm, functie en werking
van deelsystemen;
-
• visualiseren van de werking van deelsystemen binnen een groter systeem;
-
• beoordelen van aanpassingen op basis van financiële en organisatorische haalbaarheid
en duurzaamheid;
-
• presenteren van verschillende aanpassingen.
Eindterm 17: Programmeren van software
Doelzin: De leerling programmeert een deel van de software voor de realisatie van
een eindproduct.
Het gaat hierbij om:
-
• genereren van oplossingsrichtingen op basis van wensen van de gebruiker;
-
• opstellen van een plan van aanpak voor de realisatie van het eindproduct;
-
• onderbouwen van de keuze voor een technologie;
-
• uitvoeren volgens het plan van aanpak;
-
• evalueren en bijstellen van de toegepaste technologie.
2.76. Praktijkgericht vak Zorg en Welzijn
Domein A: Praktijkgerichte opdrachten
Eindterm 1: Ontwikkelen van interesses
Doelzin: De leerling ontwikkelt eigen interesses door middel van ervaringen met externe
opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• oriënteren op de sector, de branche en het werkveld waarin de opdrachtgever werkzaam
is;
-
• beschrijven van producten, diensten en doelgroep van de opdrachtgever;
-
• inventariseren van taken en functies binnen de organisatie van de opdrachtgever inclusief
de bij die functies behorende opleidingen;
-
• waarderen van ervaringen met externe opdrachtgevers;
-
• verbanden leggen tussen ervaringen en persoonlijke interesses.
Eindterm 2: Ontwikkelen van kwaliteiten
Doelzin: De leerling ontwikkelt eigen kwaliteiten door het uitvoeren van praktijkgerichte
opdrachten.
Het gaat hierbij om:
-
• evalueren van proces en resultaat;
-
• reflecteren op de eigen bijdrage aan proces en resultaat;
-
• benoemen van de eigen kwaliteiten;
-
• verbanden leggen tussen de eigen kwaliteiten, vervolgopleidingen en toekomst op de
arbeidsmarkt;
-
• formuleren van een persoonlijk leerdoel voor verdere ontwikkeling van kwaliteiten.
Domein B: Programmaoverstijgende vaardigheden
Eindterm 3: Sociaal handelen
Doelzin: De leerling gaat passend om met mensen en situaties tijdens het uitvoeren
van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• inleven in emoties, situaties en belevingswereld van anderen;
-
• uitdrukken van gedachten, gevoelens en ervaringen;
-
• afstemmen van handelen op mensen en situaties;
-
• bijdragen aan een veilig klimaat en een taakgerichte werksfeer.
Eindterm 4: Samenwerken
Doelzin: De leerling werkt samen aan het realiseren van een gemeenschappelijk doel
tijdens het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• organiseren van samenwerking;
-
• voeren van een dialoog;
-
• ondersteunen van anderen in de samenwerking;
-
• geven, ontvangen en verwerken van feedback.
Eindterm 5: Taalvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt doelgericht taalvaardigheden tijdens het uitvoeren van
praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• afstemmen van taal op doel, gesprekspartner en context;
-
• mondeling en schriftelijk presenteren van zichzelf en het eigen werk.
Eindterm 6: Rekenvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt doelgericht rekenvaardigheden tijdens het uitvoeren
van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
Eindterm 7: Digitale vaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt op een verantwoorde manier digitale technologie tijdens
het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• kiezen van passende hardware en software;
-
• delen van data, informatie en digitale content met bron- en naamsvermelding;
-
• beschermen van persoonlijke gegevens en privacy in digitale omgevingen.
Eindterm 8: Analytische denkvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt analytische denkvaardigheden om tot een oplossing te
komen tijdens het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• selecteren, vergelijken en ordenen;
-
• onderscheiden van hoofd- en bijzaken;
-
• benoemen van overeenkomsten en verschillen;
-
• benoemen van oorzaken en gevolgen;
-
• gebruiken van structuren en schema’s.
Eindterm 9: Kritische denkvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt kritische denkvaardigheden om tot een oordeel te komen
tijdens het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• onderscheiden van verschillende perspectieven;
-
• wegen van betekenissen, belangen, waarden en overtuigingen;
-
• innemen van een standpunt op basis van informatie en argumenten.
Eindterm 10: Creatieve denkvaardigheden
Doelzin: De leerling gebruikt creatieve denkvaardigheden om tot nieuwe ideeën te komen
tijdens het uitvoeren van praktijkgerichte opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• experimenteren met materialen en middelen;
-
• genereren van inzichten, verbanden en oplossingen;
-
• gebruiken van technieken die divergerend en convergerend denken ondersteunen.
Eindterm 11: Onderzoeken
Doelzin: De leerling onderzoekt vraagstukken ten dienste van het uitvoeren van praktijkgerichte
opdrachten voor externe opdrachtgevers.
Het gaat hierbij om:
-
• stellen van een onderzoeksvraag;
-
• verzamelen van informatie;
-
• wegen van informatie op betrouwbaarheid en bruikbaarheid;
-
• beantwoorden van een onderzoeksvraag;
-
• bepalen van vervolgstappen op basis van een onderzoeksresultaat.
Domein C: Programmaspecifieke vaardigheden
Eindterm 12: Ontwerpen van een product
Doelzin: De leerling ontwerpt een product ter verbetering van de zelfredzaamheid van
een klant.
Het gaat hierbij om:
-
• genereren van ideeën, rekening houdend met het programma van eisen;
-
• beoordelen of ideeën passen bij het programma van eisen;
-
• onderbouwen van de keuze voor één idee;
-
• omzetten van het gekozen idee naar een concept;
-
• visualiseren van het concept in een tekening.
Eindterm 13: Adviseren over leefstijl
Doelzin: De leerling adviseert over het verbeteren van een leefstijl.
Het gaat hierbij om:
-
• genereren van ideeën op basis van gebruikersonderzoek;
-
• omzetten van ideeën naar aanpassingen voor de leefstijl;
-
• beoordelen van aanpassingen op basis van organisatorische en financiële haalbaarheid;
-
• opstellen van een leefstijladvies;
-
• presenteren van het leefstijladvies.
Eindterm 14: Organiseren van een activiteit
Doelzin: De leerling organiseert een activiteit.
Het gaat hierbij om:
-
• inventariseren van de doelstelling aan de hand van een doelgroepenonderzoek;
-
• selecteren van een activiteit die past bij de doelstelling en de doelgroep;
-
• opstellen van een kostenoverzicht en draaiboek;
-
• uitvoeren van de activiteit;
-
• nabespreken van de activiteit.
Eindterm 15: Ondersteunen van een klant
Doelzin: De leerling ondersteunt een klant bij algemene dagelijkse levensverrichtingen.
Het gaat hierbij om:
-
• inventariseren van de hulpbehoefte en zelfredzaamheid;
-
• gebruiken van in de zorg gangbare hulpmiddelen;
-
• uitvoeren van zorgverlenende werkzaamheden;
-
• rapporteren van observaties en bijzonderheden.
Eindterm 16: Verzorgen van het uiterlijk
Doelzin: De leerling verzorgt het uiterlijk van een klant.
Het gaat hierbij om:
-
• inventariseren van wensen en gewoonten met betrekking tot de uiterlijke verzorging
van de klant;
-
• opstellen van een plan van aanpak op basis van fysiologische kenmerken van de klant;
-
• verzamelen van verzorgende producten, rekening houdend met het milieu;
-
• uitvoeren van werkzaamheden met betrekking tot de uiterlijke verzorging van de klant;
-
• evalueren van de uitgevoerde werkzaamheden.
Eindterm 17: Bereiden van een maaltijd
Doelzin: De leerling bereidt een gezonde maaltijd.
Het gaat hierbij om:
-
• opstellen van een recept, rekening houdend met de levensfase, gezondheidstoestand,
omstandigheden en achtergrond van de klant;
-
• verzamelen van verantwoorde grondstoffen, ingrediënten en tussenproducten;
-
• uitvoeren van het recept met behulp van een keukenapparatuur, rekening houdend met
kwaliteit en veiligheid;
-
• opdienen van een aantrekkelijk gepresenteerde maaltijd.