Aanwijzing onderzoek rijden onder invloed

[Regeling vervallen per 01-06-2011.]
Geraadpleegd op 16-04-2024.
Geldend van 01-10-2006 t/m 31-05-2011

Aanwijzing onderzoek rijden onder invloed

Achtergrond

[Regeling vervallen per 01-06-2011]

Het Openbaar Ministerie is belast met opsporing, vervolging en strafvordering terzake het rijden onder invloed. Bij de uitvoering van deze taak zal het Openbaar Ministerie zoveel mogelijk eenduidig optreden. Deze aanwijzing is hiertoe een instrument.

In deze aanwijzing wordt verstaan onder:

Samenvatting

[Regeling vervallen per 01-06-2011]

Deze aanwijzing bestaat uit twee delen. Het eerste deel van de aanwijzing gaat over de opsporing van rijden onder invloed. In dit onderdeel wordt ingegaan op de tegenonderzoeken op de ademanalyse en de bloedproef. Het tweede deel van de aanwijzing handelt over het vervolgingsbeleid met betrekking tot rijden onder invloed.

Opsporing

[Regeling vervallen per 01-06-2011]

1. Tegenonderzoek bij ademanalyse

[Regeling vervallen per 01-06-2011]

1.1. Procedure

[Regeling vervallen per 01-06-2011]

Artikel 10a van het Besluit alcoholonderzoeken regelt dat onmiddellijk na het vernemen van het resultaat van de ademanalyse, de verdachte kan verzoeken om een tegenonderzoek. Dit onderzoek wordt voor rekening van de verdachte verricht in de vorm van een bloedproef of bij medische bezwaren een vervangende urineproef.1 De bloedproef is op dit moment als tegenonderzoek het meest doelmatig en biedt de verdachte de meest objectieve vorm van tegenonderzoek.2

In de Nota van Toelichting bij het oorspronkelijke Besluit alcoholonderzoeken (Stb.1987,432) wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat de politie niet verplicht is de verdachte op de mogelijkheid van dit tegenonderzoek te wijzen. Deze opvatting sluit aan bij de regeling inzake het onderzoek van bloed (of urine) en de jurisprudentie. Het OM sluit zich op dit punt aan bij de jurisprudentie, alsmede de Nota van Toelichting bij het Besluit alcoholonderzoeken. Verwezen wordt naar de arresten HR 15 februari 1983, NJ 1983, 448 en HR 12 april 1983, NJ 1983, 569, waarin werd beslist dat de verdachte niet behoefde te worden medegedeeld dat hij recht heeft op een tegenonderzoek met betrekking tot de uitslag van een bloedproef (of urineproef). In genoemde arresten is niet het voorbehoud gemaakt dat dit anders zou zijn bij verdachten die niet beschikken over een raadsman. Betwist verdachte echter het resultaat van de ademanalyse dan moet dat echter wel voor de opsporingsambtenaren reden zijn om hem te wijzen op de mogelijkheid van het tegenonderzoek (arrest van het gerechtshof ’s-Gravenhage 21 november 1997, NJ 1998, 140). Indien de verdachte om een bloed- of urineonderzoek vraagt, dient dit uiteraard in het proces-verbaal te worden vermeld.

  • 1. Verdachte is verplicht bij verdenking te hebben gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 8 WVW 1994, medewerking te verlenen aan ademonderzoek en dient hiervoor ook mee te gaan naar het bureau of een andere plaats waar het ademanalyseapparaat zich bevindt; geen medewerking (dus ook niet meegaan) impliceert weigeren;

  • 2. Maar: de verdachte meenemen met als titel aanhouding ex artikel 53 Sv heeft voordelen met betrekking tot de toetsing van het politieoptreden en verdient daarom de voorkeur.

  • 3. Dit betekent tevens dat wanneer aanhouding niet wenselijk is (bijv. omdat de voorgeleiding lastig wordt) de verdachte zonder meer kan worden gevorderd medewerking te verlenen aan het ademonderzoek en daartoe mee te gaan naar de plaats waar het ademanalyseapparaat zich bevindt.

    Net als bij de “gewone” ademanalyse of bloedonderzoek dient in het geval van een tegenonderzoek de verdachte zich op te houden in een door de opsporingsambtenaar aangewezen ruimte in het politiebureau, die hij ter voorkoming van beïnvloeding van de uitkomst van het tegenonderzoek, niet zonder toestemming mag verlaten.

    Indien de verdachte toch zonder toestemming die ruimte verlaat, verleent hij onvoldoende medewerking aan het tegenonderzoek en kan de uitslag van dat tegenonderzoek geen betekenis hebben voor het bewijs. Dit dient uitdrukkelijk in het proces-verbaal te worden vermeld.

    Verzoekt verdachte een tegenonderzoek, dan zal de politie een arts moeten waarschuwen. Indien de verdachte te kennen geeft zelf een arts te willen uitkiezen, dan dient dit verzoek in beginsel te worden gehonoreerd. De verdachte neemt vervolgens contact op met de arts van zijn keuze,waarbij de eis wordt gesteld dat dit niet mag leiden tot onredelijke vertraging van het onderzoek. De door de verdachte gekozen arts zal dan ook moeten aangeven of hij naar verwachting binnen een uur aanwezig zal kunnen zijn. Kan hij deze toezegging niet doen en blijft de verdachte bij zijn verzoek om een tegenonderzoek3, dan zal de politie van haar kant een arts waarschuwen.

    De arts komt naar het politiebureau om daar de verdachte door middel van een venapunctie de vereiste hoeveelheid bloed af te nemen, c.q. onder zijn toezicht door verdachte urine af te laten staan. De desbetreffende bepalingen uit het Besluit alcoholonderzoeken en de Regeling bloed- en urineonderzoek zijn van toepassing.4

    Om procedurefouten te voorkomen wordt er nadrukkelijk op gewezen dat artikel 15 van het Besluit alcoholonderzoeken, houdende de 1-uursregeling onverkort van toepassing is. Uit het proces-verbaal dient te blijken welke situatie, zoals bedoeld in dat artikel van toepassing is. De mededeling, zoals bedoeld in lid 3 van dat artikel wordt in het proces-verbaal vermeld.

    Ook het verzenden van het bloedmonster (of urinemonster) dient te geschieden overeenkomstig de daarvoor geldende regels. De politie dient deze situatie te onderscheiden van die waarbij bloedonderzoek in de plaats treedt van de ademanalyse en geeft daarom aan dat het monster is afgenomen in het kader van een tegenonderzoek na ademanalyse Dit dient de politie op de in gebruik zijnde formulieren aan te tekenen.

    Het onderzoek van het bloed of de urine wordt verricht door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) te Den Haag. Ingevolge artikel 20 van het Besluit alcoholonderzoeken dient het resultaat van het onderzoek zo spoedig mogelijk aan de verdachte te worden medegedeeld. De mededeling van het resultaat aan verdachte geschiedt rechtstreeks door het NFI, nu niet de politie, maar de verdachte de opdrachtgever is.

    De kosten van het tegenonderzoek bij ademanalyse, te weten die van de arts, van het onderzoek door het NFI en van het bloedblok komen voor rekening van de verdachte. De verdachte dient - voordat de arts wordt gewaarschuwd -, de kosten van het bloedblok en van de arts op het politiebureau te voldoen. De kosten van het onderzoek door het NFI dienen binnen zes weken na de bloedafname aan het NFI te worden voldaan. Pas nadat ook deze kosten zijn voldaan, gaat het NFI tot het onderzoek over. Hier kan worden aangesloten bij het arrest van de Hoge Raad van 18 oktober 1983, NJ 1984, 97 waarin werd bepaald dat het resultaat van de eerste bloedproef voor het bewijs wel mocht worden gebruikt, omdat de verdachte niet tijdig een financiële regeling had getroffen en het daardoor aan zichzelf had te wijten dat het tegenonderzoek (bij bloedproef) niet had plaatsgevonden. De verdachte die dus niet voldoet aan de voorwaarde van betaling van alle kosten binnen de gestelde betalingstermijn, bereikt daarmee dat het bloedproefresultaat of het resultaat van de ademanalyse zondermeer voor het bewijs kan worden gebruikt. Het NFI zal na de betalingstermijn van zes weken na afname van het bloed bij het uitblijven van een betaling het bloedmonster vernietigen.

    Aan de verdachte die om een tegenonderzoek, als bedoeld in artikel 10a van het Besluit alcoholonderzoeken (tegenonderzoek ademanalyse) heeft verzocht, wordt door de politie een brief ter hand gesteld waarin de procedure en de verplichtingen met betrekking tot de betaling van de kosten worden vermeld (zie bijlage 1).

1.2. Tegenonderzoek bij het onder 1.1. verkregen resultaat

[Regeling vervallen per 01-06-2011]

Op basis van de artikelen 21, eerste en tweede lid, van het Besluit alcoholonderzoeken en 12, eerste lid, van de Regeling bloed- en urineonderzoek kan de verdachte, die na tegenonderzoek door het NFI bij ademanalyse nog een tegenonderzoek wenst, hiertoe een van de daartoe aangewezen laboratoria uitkiezen. (zie bijlage 4).

Voor de kosten en de procedure van dit tegenonderzoek wordt hier verwezen naar het tegenonderzoek bij bloed- en urineonderzoek.

2. Kosten en procedure tegenonderzoek bij bloed- en urineonderzoek

[Regeling vervallen per 01-06-2011]

Het Besluit Alcoholonderzoeken en de Regeling bloed- en urineonderzoek kent de verdachte het recht toe een tegenonderzoek bij bloed- en urineonderzoek te laten verrichten na het onderzoek door het NFI bij een van de drie daartoe aangewezen laboratoria (zie bijlage 4). De kosten van dit onderzoek komen voor rekening van de verdachte en dienen bij vooruitbetaling te worden voldaan (zie bijlage 3). Het NFI bewaart voor dit doel, conform de bepalingen, gedurende één jaar (te rekenen vanaf de datum bloedafname of het verzamelen van de urine) het bloed- of urinemonster. De wens tot het laten verrichten van een tegenonderzoek bij bloed- en urineonderzoek dient dus binnen dat jaar kenbaar te worden gemaakt.

De praktische uitvoering van de organisatie rond het tegenonderzoek is niet tot in detail wettelijk geregeld, maar wordt overgelaten aan de afdeling Toxicologie van het NFI. Deze afdeling heeft de onderstaande procedure opgesteld:

  • a. De verdachte of diens raadsman geeft de betreffende officier van justitie kennis van de wens een tegenonderzoek te laten uitvoeren. De officier van justitie deelt de verdachte schriftelijk mede welke laboratoria zijn aangewezen om tegenonderzoek uit te voeren. De verdachte of diens raadsman deelt aan de officier van justitie schriftelijk mede welk laboratorium hij heeft gekozen. De verdachte of diens raadsman neemt tevens contact op met het uitgekozen laboratorium.

  • b. Van de zijde van de officier van justitie wordt in vermelde brief (zie modelbrief, bijlage 2) de verdachte of diens raadsman erop gewezen, dat een alcoholbepaling door het aangewezen laboratorium pas wordt uitgevoerd nadat de kosten vooraf zijn voldaan aan het laboratorium.

  • c. De officier van justitie geeft het NFI schriftelijk kennis van de wens van de verdachte een tegenonderzoek te doen verrichten onder vermelding van: naam en adres verdachte; zaaks- en identiteitsnummer, plaats en datum van ’aanhouding’ en de naam van het uitgekozen laboratorium.

  • d. Het NFI stelt het uitgekozen laboratorium op de hoogte van het te verwachten onderzoek. Na bevestiging van de betaling vindt verzending van het voor het tegenonderzoek bestemde deel van het monster plaats.

  • e. Zodra het voor het tegenonderzoek bestemde deel van het monster is verzonden, geeft het NFI hiervan bericht aan de betreffende officier van justitie.

  • f. Het uitgekozen laboratorium deelt het resultaat van het tegenonderzoek mede aan de verdachte of diens raadsman.

Vervolging

[Regeling vervallen per 01-06-2011]

1. Artikel 8, eerste lid, WVW 1994

[Regeling vervallen per 01-06-2011]

Een vervolging op basis van artikel 8, eerste lid, WVW 1994 komt in aanmerking in de volgende gevallen:

  • bij een AAG lager dan 235 µg/liter respectievelijk 95µg/liter in het geval van een beginnend bestuurder(Vergelijk de aanwijzing vliegen onder invloed waarbij de vervolgingsgrens eveneens is vastgesteld op 95µg/liter), terwijl de verdachte verkeert onder zodanige invloed van de alcohol, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet weten, dat het gebruik daarvan – al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof – de rijvaardigheid zodanig kan verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moet worden geacht;

  • wanneer er andere stoffen dan alcohol in het geding zijn, zoals medicijnen en/of drugs. M.b.t. medicijn en/of drugsgebruik is van belang dat bij dit gebruik van psychotrope stoffen tot een bewezen- en strafbaarverklaring kan worden gekomen ook als de bestuurder niet daadwerkelijk op gevaarlijke wijze heeft gereden(HR 16-2004, VR 2005,43 en HR 21-122004, VR 2005,44);

  • wanneer er sprake is van andere omstandigheden dan het weigeren van de ademanalyse/bloedproef waardoor de ademanalyse/bloedproef achterwege is gebleven ( bijvoorbeeld als de ademtest of ademanalyse vanwege ontbreken van beschikbaar materiaal niet konden worden verricht en afwijkend rijgedrag is geconstateerd naast de uiterlijke kenmerken);

  • wanneer er sprake is van (vorm)fouten in de procedure betreffende de ademanalyse of de bloedproef, terwijl wel aan alle vereisten voor een vervolging ex artikel 8, eerste lid, WVW 1994 is voldaan (bijvoorbeeld indien bij de ademanalyse of bloedproef onherstelbare juridische procedure fouten zijn gemaakt).

2. Artikel 8, tweede lid, WVW 1994

[Regeling vervallen per 01-06-2011]

Wanneer met inachtneming van de wettelijke voorschriften een adem- of bloedmonster is afgenomen, zodat het resultaat van het onderzoek voor het bewijs kan worden gebruikt, wordt in beginsel een vervolging op basis van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a of b, WVW 1994 ingesteld.

M.b.t. de vraag of een militair van de koninklijke marechaussee bevoegd is op te treden, is van belang: HR 28-12003, nr. 03001/00, LJN AE9050, r.o. 3.6 en 3.7

Ook een poging tot dronken rijden is strafbaar, zie HR 17-9-2002, NJ 2004,352.

De vraag of het ademanalyseapparaat over een geldige verklaring van goedkeuring beschikt wordt eerst relevant als de verdachte voor of tijdens het ademonderzoek heeft geweigerd (verdere) medewerking te verlenen aan het ademonderzoek en die weigering baseert op het feit dat het ademanalyse apparaat de benodigde verklaring van goedkeuring ontbeert. ( H.R., 25-1-2005, strafkamer nr. 01579/04, HR 1-4-2003, NJ 2003, 304)

3. Artikel 8, derde lid, WVW 1994

[Regeling vervallen per 01-06-2011]

3.1. Achtergrond

[Regeling vervallen per 01-06-2011]

Het derde lid is aan artikel 8 toegevoegd, omdat uit onderzoek is gebleken dat bestuurders die kort in het bezit zijn van een rijbewijs, relatief vaak betrokken zijn bij verkeersongevallen. Die betrokkenheid hangt samen met onervarenheid en, bij jeugdigen, met overmoedigheid. Een verlaging van het alcoholpromillage van 0,5 naar 0,2 voor deze specifieke groep bestuurders van motorrijtuigen zou dan ook moeten leiden tot minder doden en gewonden in het verkeer.

3.2. Doel

[Regeling vervallen per 01-06-2011]

Beginnende bestuurders verbieden een motorrijtuig te besturen, waarvoor een rijbewijs is vereist bij gebruik van alcoholhoudende drank hoger dan 88µg/liter (AAG) of hoger dan 0,2mg/l(BAG.) Met dit verbod wordt afgeweken van het algemene verbod dat de grens legt bij resp. 220µg/liter AAG en 0,5 mg/l (BAG).

3.3. Beginnend bestuurder

[Regeling vervallen per 01-06-2011]

Iemand is beginnend bestuurder indien:

  • sedert de datum waarop voor de eerste keer een rijbewijs is afgegeven nog geen vijf jaren zijn verstreken of

  • het voor het eerst afgegeven rijbewijs, een rijbewijs betreft dat de bevoegdheid geeft tot het besturen van bromfietsen en dit rijbewijs is afgegeven aan een persoon die op het ogenblik van de afgifte de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt, nog geen zeven jaren zijn verstreken, en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden.

De wetgever heeft hiermee voor wat betreft het eerste punt aangesloten bij de definitiebepaling zoals deze was opgenomen in de Regeling maatregelen en rijvaardigheid en rijgeschiktheid. Aan deze regeling is de “Maatregel beginnende bestuurder” toegevoegd, welke wijziging op 30 maart 2002 in werking is getreden.

In lid 6 van artikel 8 WVW 94 is vermeld dat de in lid 3 genoemde grenswaarden ook van toepassing zijn op in Nederland rijdende bestuurders van motorrijtuigen,die in het bezit zijn van een op hun naam gesteld en door een bevoegde buitenlandse autoriteit afgegeven beginnerrijbewijs. Een buitenlands beginnerrijbewijs is een rijbewijs, waarvan sedert de datum van eerste afgifte ook nog geen vijf jaren zijn verstreken en de eerste afgifte op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden.

3.4. Beperking in delictsomschrijving

[Regeling vervallen per 01-06-2011]

Naast het feit dat het derde lid geldt voor beginnende bestuurders is ook een andere beperking opgenomen. Het moet namelijk gaan om bestuurders van een motorrijtuig waarvoor een rijbewijs is afgegeven. Dit betekent dat artikel 8 lid 3 WVW1994 versie vanaf 1 oktober 2006, niet geldt voor bestuurders van landbouw- en bosbouwtrekkers, motorrijtuigen met beperkte snelheid en rijdende werktuigen. Hiervoor geldt dus ook 0,5 mg/liter (BAG)/ 220 µg/liter (AAG ).

promillageschema overgangsrecht bromfietsrijbewijs:
 

1/1/2006-1/10/2006

Vanaf 1/10/2006

Bromfietser met certificaat

Lid 4 (oud)

Overgangsrecht tot 1/10/2009

Lid 4 (oud)

Bromfietser met rijbewijs (categorie AM)

nvt

Lid 3 (nieuw) tot 7 jaar na afgifte categorie AM

rijden zonder rijbewijs (alle motorrijtuigen)

Lid 2a en lid 2b

Lid 4 (nieuw)

Toelichting:

Vanwege de vervanging van lid 4 met ingang van 1.10.2006 met de introductie van het bromfietsrijbewijs, dient aan jonge bestuurders (tot 24 jaar) onder invloed op een bromfiets met een pleegdatum tussen 1 januari 2006 en 1.10.2006, artikel 8 lid 4 WVW1994 te worden verweten, zoals die bepaling gold tot 1.10.2006. Vanaf 1.10.2006 geldt lid 4 immers slechts voor bestuurders van (alle) motorrijtuigen, zonder rijbewijs. Dit laatste betekent dat 0,5BAG/220 AAG wel geldt voor bestuurders, die rijden zonder rijbewijs waar het betreft een pleegdatum tussen 1.1.2006 en 1.10.2006.

Na 1.10.2006 geldt het nieuwe lid 3 voor bestuurders van een bromfiets, voor wie het eerst afgegeven rijbewijs een bromfietsrijbewijs betreft tot 7 jaren na die afgifte.

Op grond van het overgangsrecht geldt 0,2 BAG/88 AAG ook voor bromfietsers in het bezit van een bromfietscertificaat, maar nog niet in het bezit van een bromfietsrijbewijs tot 3 jaar na inwerkingtreding van de bepalingen betreffende het bromfietsrijbewijs.

3.5. Handhaving door de politie

[Regeling vervallen per 01-06-2011]

De door de politie gebruikte ademtesters zijn voorzien van een afleesindicatie tussen 0,2 en 0,5 BAG. In de aanduidingcategorieën,is een categorie voor beginnende bestuurders opgenomen. De politie zal alvorens proces-verbaal te kunnen opmaken, zich altijd vooraf moeten vergewissen van de status van de bestuurder. Is sprake van een beginner en een motorrijtuig waarvoor een rijbewijs is vereist? Als het rijbewijs wel is vereist, maar niet kan worden getoond, zal de politie het rijbewijsregister kunnen raadplegen om duidelijkheid te krijgen over de vraag of sprake is van een beginnende bestuurder en een motorrijtuig waarvoor een rijbewijs verplicht is. In het rijbewijsregister is vanaf 1 juni 1986 de historische datum van eerste afgifte geregistreerd. In het geval de ademanalyse-uitslag reden is voor het opleggen van een rijverbod (een beschikking in de zin van de Awb) zal de politie de duur daarvan moeten bepalen aan de hand van een door de politieorganisatie daarvoor vastgestelde tabel. Betrokkene heeft de mogelijkheid van bezwaar. E.e.a. kan vanwege deze afzonderlijk daarvoor in het leven geroepen rechtsgang uitdrukkelijk geen onderwerp van geschil zijn in de strafzaak.

3.6. Invordering en inhouding van rijbewijzen

[Regeling vervallen per 01-06-2011]

In artikel 164, 2e lid onder b WVW94 wordt de grens waarboven de politie rijbewijzen dient in te vorderen bij beginnende bestuurders verlaagd naar 350 AAG/0,8 BAG.

Ook lid 4 van artikel 164 WVW 1994 dat de bevoegdheid regelt waaronder het OM rijbewijzen kan inhouden is aangepast. Het OM kan bij beginnende bestuurders van een rijbewijsplichtig motorrijtuig het rijbewijs inhouden bij een AAG hoger dan 570 of een BAG hoger dan 1,3. Een uitwerking is aan te treffen in de aanwijzing inzake de invordering van rijbewijzen.

4. Artikel 8, lid 4 WVW1994

[Regeling vervallen per 01-06-2011]

Ook voor bestuurders die zonder rijbewijs rijden geldt vanaf de datum van inwerkingtreding van de regelingen betreffende het bromfietsrijbewijs een AAG van 88 en een BAG van 0,2.

Let Op! Voor een bestuurder van een bromfiets jonger dan 24 jaar, geldt gedurende het overgangsrecht tussen 1.1.2006 en 1.10.2009 een zeer specifieke regeling, zie daarvoor het schema onder punt 3.4.

5. Artikel 163, tweede, zesde en achtste lid, WVW 1994

[Regeling vervallen per 01-06-2011]

Indien de ademanalyse/bloedproef wordt geweigerd, kunnen twee situaties worden onderscheiden:

  • I. De verdachte verkeerde naar het oordeel van de politie onder zodanige invloed van de alcohol, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan – al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof – de vaardigheid voor het besturen van een voertuig zodanig kon verminderen, dat hij niet tot het naar behoren kunnen besturen in staat moest worden geacht;

  • II. De politie heeft geen of onvoldoende bijzonderheden met betrekking tot het rijgedrag van verdachte of zijn verdere gedrag geconstateerd, zodat niet gezegd kan worden dat verdachte onder zodanige invloed van alcohol verkeerde, al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof, dat hij niet tot behoorlijke besturen in staat moest worden geacht.

Hoewel in het onder I omschreven geval artikel 163 en artikel 8, eerste lid, WVW 1994 cumulatief ten laste gelegd zouden kunnen worden, dient om bewijsreden in een dergelijk geval primair artikel 163 en subsidiair artikel 8, eerste lid ten laste te worden gelegd.

6. Artikel 163, negende lid, WVW 1994

[Regeling vervallen per 01-06-2011]

Ten aanzien van artikel 163, negende lid, WVW 94 valt met betrekking tot “de verdachte die niet in staat is zijn wil kenbaar te maken” een drietal situaties te onderscheiden:

  • a. De verdachte die door zijn fysieke dan wel psychische hoedanigheid niet in staat is zijn wil kenbaar te maken (bijvoorbeeld na betrokkenheid bij een verkeersongeval en aansluitende ziekenhuisopname vanwege verwondingen).

    Bestaat de verdenking dat hij onder invloed van alcohol gereden heeft, dan kan het bloedmonster met toestemming van de officier van justitie, een hulpofficier van justitie of politieambtenaar, door een arts worden afgenomen, tenzij aannemelijk is dat dit bij de verdachte om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk is Een onderzoek van het bloed vindt niet plaats dan nadat de verdachte in de gelegenheid is gesteld zijn toestemming daartoe te geven. Weigert hij, dan kan hij vervolgd worden op basis van artikel 163, negende lid, WVW 1994, strafbaar gesteld in artikel 176, derde lid, WVW 1994. Indien de verdachte weigert zijn medewerking te verlenen, wordt het bloedmonster vernietigd. Het oordeel van de medicus is bepalend voor de beoordeling of verdachte in staat moet worden geacht zijn wil te bepalen.

  • b. De verdachte die niet in staat moet worden geacht zijn wil kenbaar te maken ten gevolge van overmatig alcoholgebruik.

    Volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad komt ook deze categorie in aanmerking voor vervolging op grond van artikel 163, negende lid, WVW 1994, strafbaar gesteld in artikel 176, derde lid, WVW 1994.

    Het criterium om te bepalen of verdachte onder het negende lid of onder de regeling van het tweede of het zesde lid valt, ligt met name in de aanspreekbaarheid van de verdachte. Reageert hij niet of geeft hij – al dan niet daarnaar gevraagd – aan dat hij niet begrijpt wat er gebeurt, dan moet worden overgegaan naar de regeling van artikel 163, negende lid, WVW 1994. Ook hier is het oordeel van de arts die de bloedproef moet afnemen een goede maatstaf bij de beantwoording van de vraag of verdachte simuleert. Een en ander moet dan ook in het proces-verbaal verwerkt worden.

  • c. Indien verdachte is komen te overlijden.

    In een dergelijk geval bestaat er binnen de WVW 1994 geen enkele basis om na het overlijden( bijvoorbeeld aan de gevolgen van een verkeersongeval) alsnog bloed af te nemen. Gelet op artikel 69 WvSr. vervalt het recht tot strafvordering bij het overlijden van verdachte. Indien niet onmiddellijk duidelijkheid bestaat omtrent de doodsoorzaak dan heeft het OM de mogelijkheid om een opdracht tot sectie te geven (art.73, eerste lid, onder a, van de Wet op de Lijkbezorging ). Vanzelfsprekend zal met die bevoegdheid uiterst terughoudend moeten worden omgegaan. Opmerking: In het convenant afspraken OM en de Onderzoeksraad van veiligheid zijn omtrent sectie en onderzoeken op basis van de Rijkswet Onderzoeksraad van veiligheid specifieke afspraken opgenomen.

Strafvordering

[Regeling vervallen per 01-06-2011]

1. Aanvragen van een voorlichtingsrapport

[Regeling vervallen per 01-06-2011]

Uitgangspunt is dat in beginsel steeds ten behoeve van de strafmaatbepaling een voorlichtingsrapport bij de Verslavingsreclassering kan worden aangevraagd indien:

  • de verdachte voor de derde maal binnen een termijn van vijf jaren een soortgelijk delict heeft gepleegd;

  • gebleken is van andere bijzondere omstandigheden gelegen in de persoon van de verdachte.

2. Overtredingen van 160, vijfde lid WVW 1994

[Regeling vervallen per 01-06-2011]

In het geval iemand weigert medewerking te verlenen aan een ademtest (artikel 160, vijfde lid WVW 94), kan er een administratieve sanctie in de zin van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wet Mulder) worden opgelegd. Doet er zich naast dit “Mulderfeit” een of meer van de in de artikelen 8, 163 en 6 jo. 175, tweede lid, WVW 1994 genoemde strafbare feiten voor, dan dient geen beschikking te worden opgelegd ten aanzien van het “Mulderfeit”, Er dient dan proces-verbaal worden opgemaakt ter zake van het/de gepleegde strafbare feit(en).

Bijlage 1

[Regeling vervallen per 01-06-2011]

Modelbrief politie

[Regeling vervallen per 01-06-2011]

Betreft: tegenonderzoek ademanalyse

Op de datum als vermeld op het formulier ten behoeve van de afname van een bloed/urinemonster met het hieronder aangebrachte identiteitszegel is van u een bloed- c.q. urinemonster afgenomen door een arts in aanwezigheid van een opsporingsambtenaar.

Deze afname vond plaats op uw verzoek, nadat u de bedoelde arts opdracht had verstrekt. Het monster is overeenkomstig het bepaalde in de regeling bloed- en urineonderzoek gewaarmerkt, verpakt en voorzien van een genummerd en op naam gesteld identiteitszegel. Een exemplaar hiervan is op dit formulier aangebracht.

Het monster is verzonden naar het Nederlands Forensisch Instituut. Bepaling van het alcoholgehalte zal niet eerder geschieden dan nadat door u een bedrag van € 91 is gestort op bankrekening 192325701 t..n.v. Nederlands Forensisch Instituut, Laan van Ypenburg 6, 2497 GB Den Haag.

Ruimte voor Identiteitszegel

Betaling van het bovenvermelde bedrag dient uiterlijk binnen 6 weken na de afname van het monster te geschieden onder vermelding van het op dit formulier aangebrachte zegelnummer. Bij het uitblijven van betaling zal na deze periode het monster worden vernietigd. De uitslag van de alcoholbepaling zal door het Nederlands Forensisch Instituut zo spoedig mogelijk na ontvangst van de betaling, worden doorgezonden aan het door u op het rapportformulier vermelde adres.

Bijlage 2

[Regeling vervallen per 01-06-2011]

Modelbrief

[Regeling vervallen per 01-06-2011]

PARKET VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE TE

Aan:

Betreft: tegenonderzoek bloedalcoholgehalte

Parketnr:

Naar aanleiding van uw mededeling dat u in bovenvermelde zaak een tegenonderzoek wenst te doen uitvoeren naar het bloedalcoholgehalte, bericht ik u dat u een keuze kunt maken uit de drie op bijgaand informatieblad genoemde laboratoria. Ik verzoek u mij schriftelijk mede te delen op welk laboratorium uw keuze is gevallen, opdat ik ervoor kan zorgdragen dat het bloedmonster c.q. urinemonster naar dat laboratorium wordt verzonden.

Ik wijs u er nog op dat de kosten van het tegenonderzoek voor uw rekening komen en dat het laboratorium eerst tot een tegenonderzoek overgaat nadat het verschuldigde bedrag aan het laboratorium is betaald. Ten aanzien van de hoogte van het bedrag, de manier waarop kan worden betaald en de gegevens die bij de betaling dienen te worden vermeld, verwijs ik tevens naar bijgaand informatieblad.

Het resultaat van het tegenonderzoek wordt u te zijner tijd door het door u aangewezen laboratorium medegedeeld.

Mocht u echter binnen veertien dagen na dagtekening van deze brief niet schriftelijk hebben gereageerd, ga ik er van uit dat u op het tegenonderzoek geen prijs meer stelt.

De officier van justitie,

Bijlage 3

[Regeling vervallen per 01-06-2011]

Informatieblad tegenonderzoek bloedproef

[Regeling vervallen per 01-06-2011]

Bij de betaling aan het laboratorium van uw keuze moet duidelijk worden vermeld: ’tegenonderzoek bloedalcoholbepaling’ en de naam en het adres van de verdachte. Bij gebruikmaking van een giro- of bankrekening van een ander dan de verdachte zelf (bijvoorbeeld van echtgeno(o)t(e) of raadsman) mag dit geen aanleiding tot misverstanden kunnen geven.

De kosten van het tegenonderzoek bedragen € 136,13. Pas na betaling van dit bedrag voert het laboratorium het tegenonderzoek uit.

Bijlage 4

[Regeling vervallen per 01-06-2011]

Laboratoria

[Regeling vervallen per 01-06-2011]

Laboratorium der Apotheek van het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis

1e Oosterparkstraat 179

1091 HA Amsterdam-Oost

Laboratorium der Apotheek van het Academisch Ziekenhuis Rotterdam-Dijkzigt

Dr. Molenwaterplein 40

3015 GD Rotterdam

Laboratorium der Apotheek van het Academisch Ziekenhuis Groningen

Oostersingel 59

Postbus 30001

9700 RB Groningen

  1. Bij het uitvoeren van het onderzoek dient verder op dezelfde wijze te worden gehandeld als wanneer op initiatief van de politie tot het afnemen van een bloedmonster (of urinemonster) zou zijn overgegaan. De artikelen 12 t/m 15, 18 t/m 21 (met uitzondering van het eerste en het tweede lid) en 22 van het Besluit alcoholonderzoeken, respectievelijk de artikelen 3 t/m 7 en 8 t/m 13 van de Regeling bloed- en urineonderzoek (Stcrt. 2005, 188) zijn van (overeenkomstige) toepassing. ^ [1]
  2. In dit verband wordt verwezen naar de conclusie van het OM bij het zgn. Ademanalysearrest (HR 6 maart 1990, NJ 1990, 467). ^ [2]
  3. Uiteraard kan de verdachte zijn verzoek om een tegenonderzoek herroepen, indien de arts van zijn keuze niet binnen een uur beschikbaar blijkt te zijn. Dit dient in het proces-verbaal te worden vermeld. ^ [3]
  4. Een en ander is geregeld in artikel 11 van de Regeling bloed- en urineonderzoek. ^ [4]
Naar boven