Pensioenwet

Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2021. Zie het overzicht van wijzigingen.
Geraadpleegd op 19-03-2024.
Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Wet van 7 december 2006 houdende regels betreffende pensioenen (Pensioenwet)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is te komen tot een herziening en modernisering van de regelgeving voor pensioenen, teneinde deze ook voor de toekomst veilig te stellen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Definities en toepassingsgebied

§ 1.1. Begripsbepalingen

Artikel 1. Definities

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2014. Zie het overzicht van wijzigingen]

Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • aanspraakgerechtigde: persoon die begunstigde is voor een nog niet ingegaan pensioen;

  • accountant: een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

  • afkoop: iedere handeling waardoor pensioenaanspraken en pensioenrechten hun pensioenbestemming verliezen, behoudens in geval van toepassing van de artikelen 55, vijfde lid, 134 of 220b, tweede lid, of van artikel 3A:85 van de Wet op het financieel toezicht;

  • algemeen pensioenfonds: een pensioenfonds dat een of meerdere pensioenregelingen of beroepspensioenregelingen als bedoeld in artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling uitvoert en daarvoor een afgescheiden vermogen aanhoudt per collectiviteitkring;

  • arbeidsongeschiktheidspensioen: een geldelijke uitkering, die vastgesteld of variabel is, wegens arbeidsongeschiktheid van de werknemer of gewezen werknemer, waarop recht bestaat na afloop van de periode bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Ziektewet of, indien de werknemer of gewezen werknemer Ziektewetuitkering ontvangt, na afloop van de periode bedoeld in artikel 29, vijfde en tiende lid, van de Ziektewet;

  • basispensioenregeling: de collectieve pensioenregeling of het deel van de pensioenregeling waaraan de werknemer op basis van de pensioenovereenkomst gehouden is om deel te nemen;

  • bedrijfstakpensioenfonds: een pensioenfonds ten behoeve van een of meer bedrijfstakken of delen van een bedrijfstak;

  • beëindiging van de deelneming: het beëindigen van de pensioenverwerving op basis van een pensioenovereenkomst anders dan door:

    • a. het overlijden van de deelnemer; of

    • b. het ingaan van het ouderdomspensioen;

  • beschermingsrendement: de vermogensbijschrijving die ervoor zorgt dat de, uit het opgebouwde pensioenvermogen te financieren, toekomstige pensioenuitkeringen en lopende pensioenuitkeringen nominaal stabiel blijven, dat wordt gefinancierd vanuit het totaal behaalde rendement en looptijdafhankelijk wordt toebedeeld aan de vermogens op basis van marktwaardering, waarbij toedelingsregels worden gehanteerd;

  • bevoegde autoriteiten: nationale autoriteiten van andere lidstaten dan Nederland als bedoeld in artikel 6, onderdeel 8, van richtlijn 2016/2341/EU;

  • bijdrage: iedere geldsom die wordt voldaan aan een pensioenuitvoerder in het kader van de uitvoering van pensioenovereenkomsten en uitvoeringsovereenkomsten;

  • bijdragende onderneming: een onderneming of ander lichaam, ongeacht of deze een of meer natuurlijke personen of rechtspersonen die optreden als werkgever of zelfstandige, dan wel een combinatie daarvan, omvat of hieruit bestaat, en die een pensioenregeling aanbiedt of aan een pensioenfonds, premiepensioeninstelling of pensioeninstelling uit een andere lidstaat bijdragen betaalt;

  • bijzonder partnerpensioen: de aanspraak op partnerpensioen die op grond van artikel 57, eerste, tweede of derde lid, verkregen wordt door de gewezen partner;

  • buitenlandse instelling: een instelling met zetel buiten Nederland, niet zijnde een pensioeninstelling uit een andere lidstaat, een verzekeraar met een zetel buiten Nederland, een lidstaat van de Europese Unie of een instelling als bedoeld in artikel 70, tweede lid;

  • collectief toedelingsmechanisme: wijze waarop financiële mee- en tegenvallers collectief worden verwerkt in variabele uitkeringen van flexibele premieovereenkomsten;

  • collectiviteitkring: een of meerdere pensioenregelingen of beroepspensioenregelingen als bedoeld in artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling waarvoor een algemeen pensioenfonds een afgescheiden vermogen aanhoudt;

  • deelnemer: de werknemer of gewezen werknemer die op grond van een pensioenovereenkomst pensioenaanspraken verwerft jegens een pensioenuitvoerder;

  • dekkingsgraad: de verhouding tussen het vermogen inzake de bij een pensioenfonds ondergebrachte pensioenregeling of pensioenregelingen en de technische voorzieningen van een pensioenfonds;

  • dienstbetrekking: de rechtsbetrekking tussen werkgever en werknemer;

  • directeur-grootaandeelhouder:

    • a. persoonlijk houder van aandelen welke ten minste een tiende deel van het geplaatste kapitaal van de vennootschap van de werkgever vertegenwoordigen en waaraan stemrecht in de algemene vergadering is verbonden;

    • b. indirect persoonlijk houder van aandelen welke ten minste een tiende deel van het geplaatste kapitaal van de vennootschap van de werkgever vertegenwoordigen en waaraan stemrecht in de algemene vergadering is verbonden; of

    • c. houder van certificaten van aandelen, uitgegeven door tussenkomst van een administratiekantoor waarvan hij voor ten minste een tiende deel in het bestuur vertegenwoordigd is, welke ten minste een tiende deel van het geplaatste kapitaal van de vennootschap vertegenwoordigen en aan welke aandelen stemrecht in de algemene vergadering is verbonden;

  • elektronisch: door middel van een elektronische informatiedrager die de ontvanger in staat stelt de verstrekte informatie duurzaam te bewaren;

  • flexibele premieovereenkomst: premieovereenkomst waarbij de premie individueel wordt belegd en waarbij het kapitaal voortvloeiend uit de premie vanaf de pensioendatum wordt aangewend voor financiering van een variabele uitkering of voor de aankoop van een vastgestelde uitkering;

  • gedetacheerde werknemer: een werknemer die in een andere lidstaat wordt gedetacheerd om daar te werken en die krachtens titel II van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op loontrekkenden en hun gezinnen, die zich binnen de gemeenschap verplaatsen (PbEG L 149), onderworpen blijft aan de wetgeving van de lidstaat van oorsprong;

  • gepensioneerde: pensioengerechtigde voor wie het ouderdomspensioen is ingegaan;

  • gewezen deelnemer: de werknemer of gewezen werknemer door wie op grond van een pensioenovereenkomst geen pensioen meer wordt verworven en die bij beëindiging van de deelneming een pensioenaanspraak heeft behouden jegens een pensioenuitvoerder;

  • groep: een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

  • lidstaat: een lidstaat van de Europese Unie alsmede een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij de Overeenkomst betreffende Europese Economische Ruimte;

  • nabestaandenpensioen: partnerpensioen of wezenpensioen;

  • nettopensioen: ouderdomspensioen of nabestaandenpensioen in de vorm van een nettopensioen als bedoeld in afdeling 5.3B van de Wet inkomstenbelasting 2001;

  • ondernemingspensioenfonds: een pensioenfonds verbonden aan een onderneming of een groep;

  • ondernemingsraad: de ondernemingsraad, bedoeld in de Wet op de ondernemingsraden;

  • ontvangende pensioenuitvoerder: de pensioenuitvoerder aan wie in het kader van waardeoverdracht waarde wordt overgedragen;

  • Onze Minister: Onze Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen;

  • ouderdomspensioen: een geldelijke uitkering, die vastgesteld of variabel is, voor de werknemer of de gewezen werknemer bij wijze van inkomensvoorziening bij ouderdom;

  • overdrachtswaarde: de ten behoeve van de waardeoverdracht vastgestelde waarde van de over te dragen pensioenaanspraken of pensioenrechten;

  • overdragende pensioenuitvoerder: de pensioenuitvoerder die in het kader van waardeoverdracht waarde overdraagt aan een andere pensioenuitvoerder;

  • overrendement: het saldo van het totaal behaalde rendement op de beleggingen, de ontwikkeling van de levensverwachting en het sterfteresultaat en het toebedeelde beschermingsrendement op basis van de toedelingsregels;

  • partner:

    • a. echtgenoot;

    • b. geregistreerd partner; of

    • c. partner in de zin van de pensioenovereenkomst zijnde de meerderjarige persoon die met de werknemer of de gewezen werknemer een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad, een bloedverwant in de tweede graad in de rechte lijn, een meerderjarig stiefkind of meerderjarig voormalig pleegkind;

  • partnerpensioen: een geldelijke uitkering, die vastgesteld of variabel is, voor de partner of gewezen partner wegens het overlijden van de werknemer of gewezen werknemer;

  • partnerrelatie: huwelijk, geregistreerd partnerschap of partnerrelatie in de zin van de pensioenovereenkomst;

  • pensioen: ouderdomspensioen, arbeidsongeschiktheidspensioen of nabestaandenpensioen, zoals tussen werkgever en werknemer overeengekomen;

  • pensioenaanspraak: het recht op een nog niet ingegaan pensioen, uitgezonderd overeengekomen voorwaardelijke toeslagverlening;

  • pensioenbewaarder: de pensioenbewaarder, bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;

  • pensioeneenheid: eenheid van deelname in een beleggingsportefeuille, waarbij de waarde fluctueert met de koersontwikkeling van deze portefeuille en eventueel met de ontwikkeling van de levensverwachting;

  • pensioenfonds: een stichting die niet een premiepensioeninstelling is, waarin ten behoeve van ten minste twee deelnemers, gewezen deelnemers of hun nabestaanden gelden worden of werden bijeengebracht en worden beheerd ter uitvoering van ten minste een basispensioenregeling;

  • pensioengerechtigde: persoon voor wie op grond van een pensioenovereenkomst het pensioen is ingegaan;

  • pensioeninstelling uit een andere lidstaat: een op basis van kapitaaldekking gefinancierde instelling, ongeacht de rechtsvorm, die zetel heeft in een andere lidstaat dan Nederland en die onafhankelijk van enige bijdragende onderneming of bedrijfstak is opgericht met als doel het verstrekken van arbeidsgerelateerde pensioenuitkeringen op basis van een als volgt gesloten overeenkomst:

    • a. individueel of collectief tussen een of meerdere werkgevers en een of meerdere werknemers of hun respectievelijke vertegenwoordigers; of

    • b. individueel of collectief met zelfstandigen,

    en die hiermee rechtstreeks verband houdende werkzaamheden verricht;

  • pensioenovereenkomst: hetgeen tussen een werkgever en een werknemer is overeengekomen betreffende pensioen;

  • pensioenrecht: het recht op een ingegaan pensioen, uitgezonderd overeengekomen voorwaardelijke toeslagverlening;

  • pensioenregeling:

    • a. een pensioenregeling op grond van een pensioenovereenkomst; of

    • b. indien de bijdragende onderneming zetel heeft in een andere lidstaat dan Nederland, een overeenkomst, een trustakte of voorschriften waarin is bepaald welke pensioenuitkeringen worden toegezegd en onder welke voorwaarden;

  • pensioenreglement: de door de pensioenuitvoerder opgestelde regeling met betrekking tot de verhouding tussen pensioenuitvoerder en deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde;

  • pensioenuitvoerder: een ondernemingspensioenfonds, een bedrijfstakpensioenfonds, een algemeen pensioenfonds, of een premiepensioeninstelling of verzekeraar die zetel heeft in Nederland;

  • pensioenverplichtingen: verplichtingen van de pensioenuitvoerder uit hoofde van pensioenaanspraken en pensioenrechten;

  • premie: de in geld uitgedrukte periodiek vastgestelde structurele prestatie die verschuldigd is aan de pensioenuitvoerder en die bestemd is voor pensioen en de daaraan verbonden kosten;

  • premie-uitkeringsovereenkomst: premieovereenkomst uitgevoerd door een verzekeraar of door een premiepensioeninstelling waarbij de premie individueel wordt belegd, waarbij de premie of het kapitaal voortvloeiend uit de premie in de laatste 15 jaar voor de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, kan worden aangewend voor aankoop van een vastgestelde uitkering vanaf de pensioendatum en waarbij het resterend kapitaal vanaf de pensioendatum wordt aangewend voor financiering van een variabele uitkering of voor de aankoop van een vastgestelde uitkering;

  • premieovereenkomst: een pensioenovereenkomst inzake een vastgestelde premie die uiterlijk op de pensioendatum wordt omgezet in een vastgestelde of variabele pensioenuitkering;

  • premiepensioeninstelling: een premiepensioeninstelling die op grond van de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van premiepensioeninstelling mag uitoefenen;

  • projectierendement: het ingerekende toekomstig rendement voor de vaststelling van variabele uitkeringen;

  • richtlijn 2016/2341/EU: richtlijn 2016/2341/EU van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (IBPV’s) (PbEU L 2016, 354);

  • risicodelingsreserve: een collectieve vermogensreserve waarmee in een flexibele premieovereenkomst financiële mee- of tegenvallers kunnen worden gedeeld;

  • risicohouding: de vastgestelde mate waarin een groep deelnemers, gewezen deelnemers of pensioengerechtigden bereid is beleggingsrisico’s te lopen met oog op hun doelstellingen en de mate waarin deze groep beleggingsrisico’s kan dragen gegeven de kenmerken van deze groep;

  • risicovrije rente: de door De Nederlandsche Bank N.V. gepubliceerde actuele rentetermijnstructuur;

  • scheiding: echtscheiding, ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, beëindiging van een geregistreerd partnerschap anders dan door dood, vermissing of omzetting van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk of beëindiging van een partnerrelatie in de zin van de pensioenovereenkomst;

  • schriftelijk: in schrifttekens op papier;

  • solidaire premieovereenkomst: premieovereenkomst waarbij de premie collectief wordt belegd, de resultaten in ieder geval naar leeftijdscohorten worden toebedeeld en waarbij het voor pensioenuitkering bestemd vermogen gedurende de uitkeringsfase wordt aangewend voor financiering van een variabele uitkering;

  • solidariteitsreserve: een collectieve vermogensreserve waarmee in een solidaire premieovereenkomst financiële mee- of tegenvallers kunnen worden gedeeld;

  • toedelingskring: groep personen waarop een collectief toedelingsmechanisme wordt toegepast;

  • toedelingsregels: de wijze waarop bij de solidaire premieovereenkomst financiële mee- of tegenvallers als gevolg van het collectief gevoerde beleggingsbeleid, de ontwikkeling van de levensverwachting en het sterfteresultaat via beschermingsrendementen en overrendementen in de voor pensioenuitkering bestemde vermogens of in de solidariteitsreserve worden verwerkt;

  • toeslag: een verhoging van:

    • a. een pensioenrecht in de vorm van een vastgestelde uitkering; of

    • b. een pensioenaanspraak in de vorm van een aanspraak op een vastgestelde uitkering, mits die verhoging geen verband houdt met een verhoging van de pensioengrondslag, de toename van het in aanmerking te nemen aantal jaren of een wijziging van de pensioenovereenkomst;

  • toezichthouder: de Stichting Autoriteit Financiële Markten of De Nederlandsche Bank N.V., ieder voor zover belast met de uitoefening van het toezicht bij of krachtens artikel 151;

  • uitvoeringsovereenkomst: de overeenkomst tussen een werkgever en een pensioenuitvoerder over de uitvoering van een of meer pensioenovereenkomsten;

  • uitvoeringsreglement:

    • a. de door een bedrijftakpensioenfonds opgestelde regeling met betrekking tot de verhouding tussen pensioenuitvoerder en werkgever;

    • b. de door een pensioenuitvoerder opgestelde regeling inzake de uitvoering van de pensioenovereenkomsten met zijn werknemers;

    • c. de door een algemeen pensioenfonds opgestelde regeling inzake de uitvoering van een beëindigde pensioenregeling of beroepspensioenregeling als bedoeld in artikel 23a of artikel 4a, derde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling;

  • verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds: een bedrijfstakpensioenfonds waarin de deelneming verplicht is gesteld als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000, artikel 21, eerste lid, van de Wet privatisering ABP en artikel 113a, eerste lid, van de Wet op het notarisambt;

  • verzekeraar: een verzekeraar die op grond van de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar mag uitoefenen;

  • voorwaarden in verband met de partnerrelatie: huwelijkse voorwaarden, voorwaarden van een geregistreerd partnerschap of voorwaarden in verband met een partnerrelatie in de zin van de pensioenovereenkomst;

  • vrijwillige pensioenregeling: het deel van de pensioenregeling waaraan de werknemer op basis van de pensioenovereenkomst de mogelijkheid heeft om deel te nemen;

  • waardeoverdracht: iedere handeling waarbij de waarde van opgebouwde pensioenaanspraken of pensioenrechten wordt aangewend ten behoeve van:

    • 1°. andere pensioenaanspraken of pensioenrechten bij dezelfde of een andere pensioenuitvoerder; of

    • 2°. dezelfde pensioenaanspraken of pensioenrechten bij een andere pensioenuitvoerder;

  • werkgever: degene die een werknemer krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht of publiekrechtelijke aanstelling arbeid laat verrichten;

  • werkgeverspremie: het deel van de premie dat voor rekening komt van de werkgever;

  • werknemer: degene die krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht of publiekrechtelijke aanstelling arbeid verricht voor een werkgever, met uitzondering van de directeur-grootaandeelhouder en de werknemer die onder de werkingsfeer van een verplichtgestelde beroepspensioenregeling als bedoeld in de Wet verplichte beroepspensioenregeling valt;

  • werknemerspremie: het deel van de premie dat voor rekening komt van de werknemer;

  • wezenpensioen: een geldelijke uitkering, die vastgesteld of variabel is, voor een kind tot wie de overleden werknemer of gewezen werknemer als ouder in familierechtelijke betrekking stond of voor diens stief- of pleegkind, wegens het overlijden van de werknemer of gewezen werknemer;

  • zetel: de plaats waar een rechtspersoon volgens zijn statuten of reglementen is gevestigd of, indien het een pensioenfonds of pensioeninstelling uit een andere lidstaat betreft, de plaats waar deze volgens zijn statuten of reglementen is gevestigd en zijn hoofdbestuur heeft of, indien het een pensioeninstelling uit een andere lidstaat betreft die geen rechtspersoon is of een natuurlijke persoon betreft, de plaats waar die pensioeninstelling of persoon zijn hoofdbestuur heeft.

Artikel 2. Nadere bepalingen definities

  • 1 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld over hetgeen onder de directeur-grootaandeelhouder wordt verstaan.

  • 2 Met een pensioenovereenkomst wordt gelijkgesteld:

    • a. de uit de dienstbetrekking voortvloeiende rechtsbetrekking tussen een werkgever en een werknemer met betrekking tot pensioen in geval van deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds op basis van een verplichtstelling; en

    • b. de uit de dienstbetrekking voortvloeiende rechtsbetrekking tussen een overheidswerkgever en een overheidswerknemer als bedoeld in de Wet privatisering ABP met betrekking tot pensioen op grond van de overeenkomst, bedoeld in artikel 4 en 5 van die wet.

  • 3 Bij regeling van Onze Minister kan een categorie van personen, niet zijnde werknemers, die werkt in een arbeidsverhouding waarbij tegen beloning persoonlijke arbeid wordt verricht, worden aangewezen die voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt gelijkgesteld met werknemers.

  • 4 Een geldelijke uitkering voor een gewezen werknemer die wordt gedaan bij wijze van inkomensvoorziening bij ouderdom in verband met vervroegde uittreding is geen pensioen in de zin van deze wet, indien die uitkering:

    • a. uiterlijk eindigt op de datum waarop volgens de Algemene Ouderdomswet recht op ouderdomspensioen ontstaat, bij het bereiken van de pensioenleeftijd voor het levenslange ouderdomspensioen of bij eerder overlijden en die gebaseerd is op een overeenkomst die alleen aanspraak op een uitkering toekent aan degenen die tijdens de looptijd van de regeling, welke ten hoogste vijf jaar bedraagt, een bepaalde leeftijd hebben bereikt; of

    • b. gebaseerd is op de Wet kaderregeling Vut overheidspersoneel.

  • 5 Een geldelijke uitkering voor een gewezen werknemer bij wijze van inkomensvoorziening bij ouderdom is geen pensioen in de zin van deze wet wanneer deze uitkering is gebaseerd op een regeling:

    • a. die leidt tot uitkeringen vanaf een bepaalde leeftijd aan werknemers die werkzaamheden verrichten die door de werkgever als substantieel bezwarend zijn aangemerkt;

    • b. die leidt tot een uitkering die uiterlijk eindigt op de datum waarop volgens de Algemene Ouderdomswet recht op ouderdomspensioen ontstaat, bij het bereiken van de pensioenleeftijd voor het ouderdomspensioen of bij eerder overlijden; en

    • c. die bij regeling van Onze Minister is aangewezen.

  • 8 De voordracht voor een krachtens het zevende lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

  • 12 Onder pensioenovereenkomst wordt mede verstaan hetgeen tussen een werkgever en een gewezen werknemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde is overeengekomen betreffende pensioen.

Artikel 2a. Nadere bepalingen gezamenlijke huishouding

  • 1 Er is sprake van een gezamenlijke huishouding indien de betrokkenen een notarieel verleden samenlevingscontract hebben gesloten of sprake is van een samenlevingsverklaring en wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het tweede of derde lid.

  • 2 Bij een bepaald partnerpensioen is sprake van een gezamenlijke huishouding indien en zolang er een notarieel verleden samenlevingscontract is en dit samenlevingscontract gemeld is aan de pensioenuitvoerder of er een door beide betrokkenen ondertekende samenlevingsverklaring is, waarin zij verklaren woonachtig te zijn op hetzelfde adres en voor elkaar te zorgen en deze samenlevingsverklaring is gestuurd naar de pensioenuitvoerder.

  • 3 Bij een onbepaald partnerpensioen is sprake van een gezamenlijke huishouding indien:

    • a. er een notarieel verleden samenlevingscontract is;

    • b. voor het overlijden van de werknemer of gewezen werknemer er een door beide betrokkenen ondertekende samenlevingsverklaring is waarin zij verklaren woonachtig te zijn op hetzelfde adres en voor elkaar te zorgen; of

    • c. na het overlijden van de werknemer of gewezen werknemer er een door een betrokkene ondertekende samenlevingsverklaring is waarin hij verklaart partner van de overledene te zijn geweest en hij aannemelijk maakt ten tijde van het overlijden of, indien relevant, op enig moment voor het overlijden een gezamenlijke huishouding met de overledene te hebben gevoerd.

  • 4 De betrokkene, bedoeld in het derde lid, onderdeel c, maakt in ieder geval aannemelijk met de overleden werknemer of gewezen werknemer een gezamenlijke huishouding te hebben gevoerd indien sprake is geweest van inschrijving op hetzelfde adres gedurende zes maanden en een van de volgende omstandigheden:

    • a. uit hun relatie is een kind geboren of heeft erkenning plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;

    • b. het gezamenlijk eigendom van een huis;

    • c. een huurcontract op beider naam; of

    • d. in de pensioenregeling van de betrokkene is de overleden werknemer of gewezen werknemer aangemerkt als partner van de betrokkene.

  • 5 Indien van toepassing wordt de duur van de gezamenlijke huishouding bij een onbepaald partnerpensioen beoordeeld op grond van de omstandigheden, bedoeld in het derde en vierde lid.

  • 6 Personen die partners waren omdat zij een gezamenlijke huishouding voerden blijven als partner aangemerkt wanneer zij niet langer ingeschreven zijn op hetzelfde adres als gevolg van opname in een zorginstelling, zolang geen van beiden door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de pensioenuitvoerder heeft laten weten niet langer als partners te willen worden aangemerkt.

  • 7 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

§ 1.2. Toepassingsgebied van de wet

Artikel 3. Gedeeltelijke toepasselijkheid bij personen, niet zijnde werknemer of werkgever, die onder de werkingssfeer van een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds vallen

  • 1 Deze wet is met uitzondering van de artikelen 7 en 9 van overeenkomstige toepassing op de persoon die geen werkgever of werknemer is, die in een arbeidsverhouding werkt waarbij tegen beloning persoonlijke arbeid wordt verricht en die onder de werkingssfeer valt van een door een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds uitgevoerde pensioenregeling.

  • 2 Deze wet is met uitzondering van de artikelen 7 en 9 van overeenkomstige toepassing op de persoon die als zelfstandige onder de werkingssfeer valt van een door een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds uitgevoerde pensioenregeling.

Artikel 4. Gedeeltelijke toepasselijkheid bij pensioenverevening

Op een pensioenaanspraak die of een pensioenrecht dat een tot verevening gerechtigde echtgenoot of geregistreerde partner op grond van artikel 5 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding verwerft, zijn de artikelen 58 en 61 niet van overeenkomstige toepassing en zijn de artikelen 71 tot en met 74, 78 tot en met 80 en 85 tot en met 89 van overeenkomstige toepassing indien de pensioenregeling daarin voorziet.

Artikel 5. Relatie met verzekeringsovereenkomsten

  • 2 Het verminderen of vervallen van een uitkering op grond van een verzekeringsovereenkomst als bedoeld in het eerste lid op basis van artikel 930, derde tot en met vijfde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is niet mogelijk, tenzij door een persoon met wie een pensioenovereenkomst is gesloten of door een persoon voor wie een op grond van deze wet met de pensioenovereenkomst gelijkgestelde rechtsbetrekking geldt, niet is voldaan aan de in artikel 928 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek omschreven mededelingsplicht betreffende zijn risico. In dat geval beperkt de vermindering of het verval van de uitkering zich tot het risico met betrekking tot de in de eerste zin bedoelde persoon. Voorzover de eerste zin in de weg staat aan vermindering dan wel verval van een uitkering, heeft het pensioenfonds of de verzekeraar een recht van verhaal op de werkgever.

Artikel 6. Relatie met Wet op het financieel toezicht

De Wet op het financieel toezicht is niet van toepassing op de verhouding tussen een verzekeraar of een premiepensioeninstelling en een aanspraak- of pensioengerechtigde, tenzij in deze wet anders is bepaald.

Hoofdstuk 2. Pensioenovereenkomst

§ 2.1. De totstandkoming van een pensioenovereenkomst

Artikel 7. Informatie aan werknemer en aanbod pensioenovereenkomst

  • 1 De werkgever informeert de werknemer binnen een maand na aanvang van de werkzaamheden schriftelijk of elektronisch of hij de werknemer al dan niet een aanbod tot het sluiten van een pensioenovereenkomst doet, en zo ja, binnen welke termijn het aanbod wordt gedaan en wie de pensioenuitvoerder is.

  • 2 Indien de werkgever de werknemer op basis van het eerste lid heeft medegedeeld dat hem geen aanbod tot het sluiten van een pensioenovereenkomst zal worden gedaan, maar de werkgever op een later tijdstip alsnog een aanbod tot het sluiten van een pensioenovereenkomst doet, informeert hij de werknemer hierover schriftelijk of elektronisch.

  • 3 Indien een pensioenovereenkomst is gesloten, maar de werknemer nog geen pensioen verwerft, informeert de werkgever de werknemer daarover en geeft de werkgever daarbij aan:

    • a. aan welke voorwaarden voldaan moet worden om de verwerving van pensioenaanspraken te laten beginnen; en

    • b. welke diensttijd in het kader van de pensioenovereenkomst relevant is.

  • 4 Indien de werkgever niet heeft voldaan aan het eerste of tweede lid, wordt een werkgever geacht aan een werknemer een onherroepelijk aanbod tot het sluiten van een pensioenovereenkomst gedaan te hebben, indien die werknemer behoort tot dezelfde groep van werknemers, aan wie de werkgever al een aanbod tot het sluiten van een pensioenovereenkomst heeft gedaan.

  • 5 Voor het elektronisch verstrekken van de informatie, bedoeld in het eerste en tweede lid, is uitdrukkelijke instemming van de werknemer vereist.

Artikel 8. Bescherming deeltijder en jonge werknemer

  • 1 Ingeval een werkgever aan een of meer werknemers een aanbod doet tot het sluiten van een pensioenovereenkomst, mag deze werkgever het doen van een aanbod aan een andere werknemer niet achterwege laten vanwege het enkele feit dat die andere werknemer minder dan de volledige arbeidstijd werkt.

  • 2 Indien als voorwaarde voor het verwerven van pensioenaanspraken op basis van een pensioenovereenkomst het overstijgen van een minimumloongrens wordt gesteld, wordt voor de toepassing van die loongrens het loon van een werknemer die minder dan de volledige arbeidstijd werkzaam is, herleid naar het loon dat ingeval van een volledige arbeidstijd zou zijn verkregen.

  • 3 Bij de vaststelling van aanspraken op ouderdoms- en nabestaandenpensioen worden aan werknemers die minder dan de volledige arbeidstijd werkzaam zijn, pensioenaanspraken verleend naar evenredigheid van de pensioenaanspraken die ingeval van een volledige arbeidstijd zouden zijn verkregen.

  • 4 Bij de vaststelling van aanspraken op arbeidsongeschiktheidspensioen die aan de pensioenovereenkomst kunnen worden ontleend, is onderscheid op grond van het enkele feit van de omvang van de arbeidstijd niet toegestaan, met dien verstande dat bij de vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspensioen rekening gehouden mag worden met een uitkering uit hoofde van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen voorzover die uitkering verband houdt met dezelfde dienstbetrekking.

  • 5 In geval een werkgever aan een of meer werknemers een aanbod doet tot het sluiten van een pensioenovereenkomst, mag deze werkgever het doen van een aanbod aan een andere werknemer niet achterwege laten vanwege het enkele feit dat die werknemer een bepaalde leeftijd nog niet heeft bereikt, tenzij:

    • a. de werknemer jonger is dan 18 jaar; of

    • b. het een ouderdomspensioen betreft dat uitsluitend voorziet in een uitkering tot het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, of tot het bereiken van de pensioenleeftijd voor het levenslange ouderdomspensioen.

Artikel 9. Pensioenovereenkomst bij overgang van onderneming

Door de overgang van een onderneming, bedoeld in artikel 662 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, waarbij de vervreemder met de aan die onderneming verbonden werknemers geen pensioenovereenkomst heeft gesloten, wordt, indien de verkrijger met zijn werknemers vóór het tijdstip van de overgang een pensioenovereenkomst heeft gesloten, de verkrijger geacht op het moment van de overgang het aanbod tot het sluiten van een zelfde pensioenovereenkomst te hebben gedaan aan de werknemers van de vervreemder.

§ 2.2. Inhoud pensioenovereenkomst

Artikel 10. Karakter pensioenovereenkomst

  • 1 De pensioenovereenkomst houdt een premieovereenkomst in.

  • 2 Een premieovereenkomst voor pensioen op opbouwbasis houdt in:

    • a. een solidaire premieovereenkomst;

    • b. een flexibele premieovereenkomst; of

    • c. een premie-uitkeringsovereenkomst.

  • 3 Indien een pensioenovereenkomst voorziet in een nabestaandenpensioen op risicobasis of een arbeidsongeschiktheidspensioen op risicobasis, wordt in de pensioenovereenkomst opgenomen of aan de nabestaanden of de arbeidsongeschikte een vastgestelde of een variabele uitkering wordt verstrekt. Indien een variabele uitkering wordt verstrekt wordt in de pensioenovereenkomst opgenomen bij welk karakter als bedoeld in het tweede lid voor het nabestaandenpensioen of het arbeidsongeschiktheidspensioen wordt aangesloten. De regels die bij of krachtens deze wet gelden voor een variabele pensioenuitkering bij een pensioenovereenkomst met dat karakter zijn van overeenkomstige toepassing bij de uitvoering van het nabestaandenpensioen of arbeidsongeschiktheidspensioen.

Artikel 10a. Solidaire premieovereenkomst

  • 1 Bij een solidaire premieovereenkomst berekent de pensioenuitvoerder de kans dat met de premie de beoogde pensioendoelstelling wordt behaald. Deze berekening wordt door pensioenfondsen bij de opdrachtaanvaarding, door verzekeraars en premiepensioeninstellingen bij het sluiten van de uitvoeringsovereenkomst en door alle pensioenuitvoerders periodiek, uiterlijk iedere vijf jaar, gedaan aan de hand van een uniforme scenario-analyse. De pensioenuitvoerder informeert de werkgever of de partijen die de pensioenregeling zijn overeengekomen hierover.

  • 2 Het voor de pensioenuitkering bestemd vermogen wordt gedurende de uitkeringsfase gebruikt voor financiering van een variabele uitkering.

  • 3 De solidariteitsreserve is onderdeel van de solidaire premieovereenkomst.

  • 4 De financiële mee- of tegenvallers als gevolg van het collectieve beleggingsbeleid worden in de voor pensioenuitkering bestemde vermogens en de solidariteitsreserve verwerkt door middel van vastgelegde toedelingsregels die in ieder geval aansluiten bij de risicohouding per leeftijdscohort, waarbij in de toedelingsregels bepaald kan worden dat het beschermingsrendement voor het renterisico wordt toebedeeld ofwel op basis van wijziging van de rentetermijnstructuur die de toezichthouder beschikbaar stelt ofwel rechtstreeks uit het rendement van de daarvoor bestemde beleggingen. De financiële mee- of tegenvallers als gevolg van de ontwikkeling van de levensverwachting en het sterfteresultaat worden verwerkt door middel van aparte toedelingsregels of de solidariteitsreserve.

  • 5 De toedelingsregels voor de beschermingsrendementen en overrendementen voor het beleggingsrisico zijn zodanig dat er op voorhand geen herverdelingseffecten plaatsvinden. Van de eerste zin kan afgeweken worden voor zover dat nodig is om gelijke aanpassingen van de ingegane pensioenuitkeringen en van de opgebouwde aanspraak op nabestaandenpensioen van pensioengerechtigden te realiseren en alleen herverdelingseffecten optreden tussen de pensioengerechtigden onderling.

  • 6 Het voor de pensioenuitkering bestemd vermogen is niet negatief.

  • 7 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer de scenario-analyse en de toedelingsregels.

Artikel 10b. Flexibele premieovereenkomst

  • 1 Bij een flexibele premieovereenkomst wordt de premie belegd tot de pensioendatum. Het kapitaal voortvloeiend uit de premies wordt vanaf de pensioendatum gebruikt voor financiering van een vastgestelde of variabele uitkering.

  • 2 Een risicodelingsreserve kan onderdeel zijn van een flexibele premieovereenkomst.

  • 3 Bij de variabele uitkering worden financiële mee- of tegenvallers die het gevolg zijn van het beleggingsrisico verwerkt door middel van individuele toedeling of een collectief toedelingsmechanisme. De verwerking van financiële mee- of tegenvallers die het gevolg zijn van de ontwikkeling van de levensverwachting gebeurt door middel van individuele toedeling, een collectief toedelingsmechanisme of een risicodelingsreserve. De verwerking van financiële mee- of tegenvallers die het gevolg zijn van het sterfteresultaat gebeurt door middel van een collectief toedelingsmechanisme of een risicodelingsreserve.

  • 4 De vormgeving van het collectief toedelingsmechanisme voor het beleggingsrisico is zodanig dat er op voorhand geen herverdelingseffecten plaatsvinden. Van de eerste zin kan afgeweken worden voor zover dat nodig is om gelijke aanpassingen van de ingegane pensioenuitkeringen en van de opgebouwde aanspraak op nabestaandenpensioen van pensioengerechtigden te realiseren en alleen herverdelingseffecten optreden tussen de pensioengerechtigden onderling.

  • 5 Het kapitaal is niet negatief.

  • 6 De pensioenuitvoerder past een collectief toedelingsmechanisme toe op een toedelingskring die bestaat uit pensioengerechtigden.

  • 7 In afwijking van het zesde lid kunnen:

    • a. deelnemers of gewezen deelnemers deel uitmaken van de toedelingskring in de laatste tien jaar voorafgaand aan de reglementaire pensioenleeftijd, waarbij de deelname van deelnemers of gewezen deelnemers aan de toedelingskring plaatsvindt door tijdsevenredige toetreding tot het collectief toedelingsmechanisme in deze periode; en

    • b. alle deelnemers, gewezen deelnemers of andere aanspraakgerechtigden deel uitmaken van de toedelingskring voor het collectief toedelingsmechanisme voor verwerking van het sterfteresultaat.

  • 8 Bij uitvoering van een flexibele premieovereenkomst door een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds geldt, voor zover het basispensioenregelingen betreft die onder de verplichtstelling vallen, in afwijking van het tweede lid en het zevende lid, het volgende:

    • a. een risicodelingsreserve is onderdeel van de flexibele premieovereenkomst; en

    • b. de verwerking van het sterfteresultaat vindt plaats over alle deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden.

  • 9 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer de tarieven voor een vastgestelde uitkering.

Artikel 10c. Premie-uitkeringsovereenkomst

  • 1 Bij een premie-uitkeringsovereenkomst wordt de premie belegd tot de pensioendatum. Het kapitaal voortvloeiend uit de premies wordt vanaf de pensioendatum gebruikt voor financiering van een vastgestelde of variabele uitkering.

  • 2 In afwijking van het eerste lid is de verzekeraar verplicht om op verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer in de laatste 15 jaar voor de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, het tot op dat moment opgebouwde kapitaal of de vanaf dat moment beschikbaar gestelde premie geheel of gedeeltelijk aan te wenden voor een aanspraak op een vastgestelde uitkering vanaf de pensioendatum.

  • 3 In afwijking van het eerste lid is de premiepensioeninstelling verplicht om op verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer in de laatste vijftien jaar voor de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, het tot op dat moment opgebouwde kapitaal geheel of gedeeltelijk over te dragen aan een door de deelnemer of gewezen deelnemer aangewezen verzekeraar voor een aanspraak op een vastgestelde uitkering vanaf de pensioendatum.

  • 4 De verzekeraar of de premiepensioeninstelling informeert degene die het kapitaal of de premie wenst aan te wenden als bedoeld in het tweede lid of over te laten dragen als bedoeld in het derde lid over de voor hem relevante gevolgen en risico’s hierbij, waaronder een opgave van de hoogte van de vastgestelde uitkeringen indien het kapitaal of de premie daarvoor zou worden aangewend of overgedragen en de hoogte van de variabele uitkeringen als wordt belegd tot de pensioendatum. Deze opgaven worden tevens weergegeven op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario.

  • 5 Bij de variabele uitkering worden financiële mee- of tegenvallers die het gevolg zijn van het beleggingsrisico of van de ontwikkeling van de levensverwachting verwerkt door middel van individuele toedeling.

  • 6 Het kapitaal is niet negatief.

  • 7 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 10d. Solidariteitsreserve

  • 1 Een solidariteitsreserve heeft een maximale omvang van 15% van het geheel voor pensioen gereserveerde vermogen inclusief de solidariteitsreserve. De solidariteitsreserve is niet negatief.

  • 2 Indien een solidariteitsreserve wordt gevuld uit premies of overrendement, bedraagt de inleg uit premie niet meer dan 10% van de premiesom per deelnemer per jaar en bedraagt de inleg uit overrendement niet meer dan 10% van het positieve collectieve overrendement per jaar.

  • 3 Door middel van de solidariteitsreserve worden financiële mee- of tegenvallers collectief gedeeld op een wijze die op voorhand leidt tot gemiddeld stabielere of hogere toekomstige en al ingegane pensioenuitkeringen voor alle generaties, ten opzichte van de aanname dat de solidariteitsreserve geen onderdeel van de pensioenregeling zou zijn. De solidariteitsreserve wordt niet gebruikt voor deling van operationele kosten.

  • 4 De pensioenuitvoerder stelt regels vast voor de doelstellingen van de solidariteitsreserve en het vullen en uitdelen uit de solidariteitsreserve. Deze regels zijn evenwichtig, transparant, onderling consistent en worden voor langere tijd vastgesteld.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 10e. Risicodelingsreserve

  • 1 Een risicodelingsreserve heeft een maximale omvang van 15% van het geheel voor pensioen gereserveerde kapitaal inclusief de risicodelingsreserve. De risicodelingsreserve is niet negatief.

  • 2 Indien een risicodelingsreserve wordt gevuld uit premies of uit kapitaal bij toetreding tot het collectief toedelingsmechanisme voor de collectieve uitkeringsfase, bedraagt de inleg uit premie en de inleg uit kapitaal in totaal niet meer dan 10%.

  • 3 Door middel van de risicodelingsreserve worden financiële mee- of tegenvallers collectief gedeeld op een wijze die op voorhand leidt tot gemiddeld stabielere of hogere toekomstige en al ingegane pensioenuitkeringen voor alle generaties, ten opzichte van de situatie dat de risicodelingsreserve geen onderdeel van de pensioenregeling is. De risicodelingsreserve wordt niet gebruikt voor deling van operationele kosten.

  • 4 Bij een flexibele premieovereenkomst met beleggingsvrijheid worden financiële mee- of tegenvallers als gevolg van het beleggingsrisico niet gecompenseerd door de risicodelingsreserve.

  • 5 De pensioenuitvoerder stelt regels vast voor de doelstellingen van de risicodelingsreserve en het vullen en uitdelen uit de risicodelingsreserve. Deze regels zijn evenwichtig, transparant, onderling consistent en worden voor langere tijd vastgesteld.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 11. Uitkering, kapitaal, voor pensioenuitkering bestemd vermogen of premie

De uitkering, het kapitaal, voor pensioenuitkering bestemd vermogen en de premie in het kader van een pensioenovereenkomst luiden in een Nederlands wettig betaalmiddel.

Artikel 12. Betalingsvoorbehoud

  • 1 De werkgever kan zich bij het sluiten of bij een wijziging van de pensioenovereenkomst het recht voorbehouden de premiebetaling, voorzover deze betrekking heeft op de bijdrage van de werkgever, te verminderen of beëindigen in geval van een ingrijpende wijziging van omstandigheden.

  • 2 Andere bedingen dan die bedoeld in het eerste lid, waarin een voorbehoud wordt gemaakt inzake premiebetaling, zijn nietig.

Artikel 14. Beperking onderscheid naar leeftijd bij verwerving en aanbod

  • 1 Het verwerven van ouderdomspensioenaanspraken op basis van een pensioenovereenkomst begint uiterlijk op de 18-jarige leeftijd van de werknemer of op de latere datum van indiensttreding, tenzij het een ouderdomspensioen betreft dat uitsluitend voorziet in een uitkering tot het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, of tot het bereiken van de pensioenleeftijd voor het levenslange ouderdomspensioen.

  • 2 Het in het eerste lid genoemde tijdstip waarop de verwerving begint kan, indien in de pensioenovereenkomst is voorzien in een drempelperiode, met betrekking tot ouderdompensioen worden uitgesteld met ten hoogste twee maanden. Wachttijden zijn niet toegestaan voor het ouderdomspensioen. Wachttijden of drempelperioden zijn niet toegestaan voor het nabestaandenpensioen en het arbeidsongeschiktheidspensioen. Indien een werknemer bij de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht of publiekrechtelijke aanstelling nog niet in de pensioenregeling is opgenomen, maar er door of namens hem een bijdrage is betaald, dan wordt de som van de bijdragen aan hem terugbetaald of wordt, in geval de werknemer het beleggingsrisico draagt, de som van de gestorte bijdragen of de met deze bijdragen gerealiseerde beleggingswaarde aan hem terugbetaald.

  • 3 In geval een werkgever die nog geen enkele pensioenovereenkomst heeft gesloten of die alleen een pensioenovereenkomst heeft gesloten met werknemers die tot een bepaalde groep behoren, over gaat tot het sluiten van een of meer pensioenovereenkomsten, geldt ten aanzien van zijn werknemers die bij het sluiten van de pensioenovereenkomst ouder zijn dan 18 jaar, niet de eis dat de verwerving van pensioen op 18-jarige leeftijd moet zijn begonnen.

  • 4 Elk beding in strijd met het eerste lid en tweede lid is nietig.

Artikel 15. Nadere eisen ouderdomspensioen

  • 1 Indien een pensioenovereenkomst voorziet in een ouderdomspensioen, wordt in de overeenkomst bepaald dat dat pensioen levenslang wordt uitgekeerd aan de gepensioneerde, tenzij het ouderdomspensioen uitsluitend voorziet in een uitkering tot het bereiken van de de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, of tot het bereiken van de pensioenleeftijd voor het levenslange ouderdomspensioen.

  • 2 Elk beding in strijd met het eerste lid is nietig.

Artikel 16. Nadere eisen nabestaandenpensioen

  • 1 Indien een pensioenovereenkomst voorziet in een nabestaandenpensioen wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a. een nabestaandenpensioen bij overlijden voor pensioendatum betreft een nabestaandenpensioen op risicobasis en de hoogte is diensttijdonafhankelijk;

    • b. een partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum betreft een partnerpensioen op opbouwbasis;

    • c. indien sprake is van een partnerpensioen, voorziet de pensioenovereenkomst voor alle partnerrelaties in partnerpensioen en wordt geen onderscheid gemaakt al naar gelang het type partnerrelatie; en

    • d. indien sprake is van een wezenpensioen wordt in de pensioenovereenkomst bepaald dat het wezenpensioen wordt uitgekeerd tot het kind 25 jaar wordt.

  • 2 Voor de toepassing van deze wet kan een werknemer of gewezen werknemer op enig moment slechts één partner hebben. Indien de werknemer of gewezen werknemer op dat moment meer dan één partner zou hebben, wordt alleen de partner uit de oudste relatie als partner in de zin van deze wet aangemerkt.

  • 3 Elk beding in strijd met dit artikel is nietig.

Artikel 17. Gelijke premie

  • 1 De door of voor een deelnemer verschuldigde premie voor pensioen op opbouwbasis bedraagt voor alle deelnemers een gelijk percentage van het loon dat voor de pensioenberekening in aanmerking wordt genomen.

  • 2 De door of voor een deelnemer verschuldigde premie voor pensioen op risicobasis bedraagt bij een pensioenregeling uitgevoerd door een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds een gelijk percentage van het loon dat voor de pensioenberekening in aanmerking wordt genomen.

  • 3 Voor verschillende vormen van pensioen en voor verschillende pensioenregelingen kunnen verschillende premies worden vastgesteld. Voor verschillende pensioenregelingen die worden uitgevoerd door hetzelfde verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfonds kunnen geen verschillende premies worden vastgesteld indien die pensioenregelingen dezelfde of nagenoeg dezelfde inhoud hebben.

  • 4 Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op de premie voor vrijwillige pensioenregelingen.

  • 5 De tweede zin van het derde lid is niet van toepassing indien bij een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds sprake is van een regeling die voor alle deelnemers geldt en de actuariële waarde van de uit die regeling voortvloeiende verplichtingen ten minste twee derde van de actuariële waarde van de uit het totaal van de pensioenregelingen van het bedrijfstakpensioenfonds anders dan regelingen voor nabestaanden- of arbeidsongeschiktheidspensioen, voortvloeiende verplichtingen met uitzondering van de uit de vrijwillige pensioenvoorzieningen voortvloeiende verplichtingen, betreft.

Artikel 17a. Evenredig doorberekenen van kosten

Het doorberekenen van kosten in het kader van een premieovereenkomst vindt evenredig in de tijd plaats.

Artikel 18. Behoud aanspraken bij verlaging pensioengevend salaris

  • 1 In geval van verlaging van de pensioengrondslag van een werknemer worden de op grond van de pensioenovereenkomst tot het tijdstip van verlaging opgebouwde pensioenaanspraken niet gewijzigd.

  • 2 In geval van verlaging van de pensioengrondslag blijven de opgebouwde pensioenaanspraken behouden en worden de pensioenaanspraken vastgesteld overeenkomstig artikel 55.

  • 3 Elk beding in strijd met het eerste of tweede lid is nietig.

§ 2.3. Wijziging pensioenovereenkomst

Artikel 19. Wijziging pensioenovereenkomst

  • 1 Een werkgever kan de pensioenovereenkomst zonder instemming van de werknemer wijzigen indien de bevoegdheid daartoe schriftelijk in de pensioenovereenkomst is opgenomen en er tevens sprake is van een zodanig zwaarwichtig belang van de werkgever dat het belang van de werknemer dat door de wijziging zou worden geschaad daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken.

  • 2 Een werkgever kan de pensioenovereenkomst ook wijzigen voor gewezen werknemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 20. Gevolgen van wijziging van een pensioenovereenkomst

In geval van een wijziging van een pensioenovereenkomst worden de tot het tijdstip van wijziging opgebouwde pensioenaanspraken en de pensioenrechten niet gewijzigd, behoudens het bepaalde in de artikelen 76, 78, 83 en 134.

§ 2.4. Informatie- en hoorplicht werkgever

Artikel 21. Informatie over de pensioenregeling en melding van wijzigingen

  • 1 De werkgever draagt er zorg voor dat de pensioenuitvoerder wordt geïnformeerd over het sluiten van een pensioenovereenkomst met een werknemer en de start van de verwerving van pensioenaanspraken door de werknemer. De pensioenuitvoerder informeert de werknemer binnen drie maanden na de start van het verwerven van pensioenaanspraken door de werknemer over de kenmerken van de pensioenregeling, de uitvoering van de pensioenregeling en over persoonlijke omstandigheden die een actie van de werknemer kunnen vergen. De werknemer wordt daarbij tevens gewezen op de website van de pensioenuitvoerder en op de mogelijkheid het pensioenregister te raadplegen.

  • 2 De werkgever informeert de pensioenuitvoerder over iedere wijziging in de pensioenovereenkomst, bedoeld in het eerste lid. De pensioenuitvoerder informeert de werknemer binnen drie maanden na een wijziging in de pensioenovereenkomst over die wijziging en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen bij de pensioenuitvoerder.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing indien de werkgever uiterlijk zes maanden voor het sluiten van de pensioenovereenkomst met de werknemer een eerdere pensioenovereenkomst met dezelfde werknemer heeft gesloten op grond waarvan de werknemer de in het eerste lid bedoelde informatie heeft ontvangen. Informatie die sinds de vorige verstrekking is gewijzigd wordt wel verstrekt.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer de te verstrekken informatie.

Artikel 22. Hoorrecht vereniging van pensioengerechtigden bij uitvoering door verzekeraar

  • 1 De werkgever stelt een vereniging van pensioengerechtigden in de gelegenheid haar oordeel uit te spreken over een voorgenomen besluit van de werkgever in het kader van een uitvoeringsovereenkomst met een verzekeraar indien:

    • a. dit besluit van invloed is op de uitvoering of de hoogte van pensioenrechten van gepensioneerden; en

    • b. de som van het aantal werknemers en het aantal gepensioneerden dat een pensioenovereenkomst heeft gesloten met de werkgever op dat moment gelijk is of meer bedraagt dan 250.

  • 2 Een vereniging van pensioengerechtigden als bedoeld in het eerste lid dient volledige rechtsbevoegdheid te bezitten en tevens te voldoen aan de volgende voorwaarden:

    • a. haar statutaire doel omvat in elk geval het behartigen van de belangen van de gepensioneerden die in dienst zijn geweest bij de werkgever;

    • b. ten minste 10% van alle gepensioneerden die in dienst zijn geweest bij de werkgever is lid van de vereniging;

    • c. de vereniging meldt haar bestaan bij de werkgever en de verzekeraar.

  • 3 Het oordeel van een vereniging van pensioengerechtigden wordt op een zodanig tijdstip gevraagd dat het van invloed kan zijn op het in het eerste lid bedoelde besluit.

  • 4 Bij het vragen van een oordeel wordt aan de vereniging van pensioengerechtigden een overzicht verstrekt van de beweegredenen voor het besluit en van de gevolgen die het besluit naar verwachting voor de deelnemers, gewezen deelnemers, gepensioneerden en andere pensioengerechtigden zal hebben.

  • 5 De werkgever verstrekt desgevraagd aan een vereniging van pensioengerechtigden tijdig alle inlichtingen en gegevens, die deze voor het vormen van haar oordeel redelijkerwijze nodig heeft. De inlichtingen worden desgevraagd schriftelijk verstrekt.

  • 6 De verzekeraar informeert de pensioengerechtigden, die pensioen ontvangen op grond van een pensioenovereenkomst met de in het eerste lid bedoelde werkgever, over het bestaan van een vereniging van pensioengerechtigden als bedoeld in het eerste lid.

Hoofdstuk 3. Uitvoeringsovereenkomst

§ 3.1. Sluiten uitvoeringsovereenkomst

Artikel 23. Onderbrengingsplicht werkgever

  • 1 De werkgever brengt een pensioenovereenkomst, uiterlijk wanneer een werknemer pensioenaanspraken verwerft, onder door onmiddellijk een schriftelijke uitvoeringsovereenkomst te sluiten met en in stand te houden bij:

    • a. een pensioenuitvoerder;

    • b. een pensioeninstelling uit een andere lidstaat die beschikt over een daartoe verleende vergunning als bedoeld in artikel 199 en de bevoegde autoriteiten in kennis heeft gesteld overeenkomstig artikel 199; of

    • c. een verzekeraar met een zetel buiten Nederland, mits die verzekeraar op grond van de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar mag uitoefenen.

    De werkgever kan bij een premiepensioeninstelling uitsluitend onderbrengen een premieovereenkomst waarbij de premiepensioeninstelling geen risico draagt.

  • 2 De in het eerste lid opgenomen verplichting van de werkgever tot het sluiten en instandhouden van een schriftelijke uitvoeringsovereenkomst geldt niet bij uitvoering door een bedrijfstakpensioenfonds:

    • a. mits de werkgever gehouden is of zich verbonden heeft door lid te zijn van een werkgeversvereniging tot naleving van de statuten en reglementen van dit bedrijfstakpensioenfonds; en

    • b. een uitvoeringsreglement door het bedrijfstakpensioenfonds is opgesteld dat voldoet aan de eisen die in artikel 25 ten aanzien van de uitvoeringsovereenkomst zijn gesteld.

  • 3 De in het eerste lid opgenomen verplichtingen van de werkgever tot onderbrenging en het sluiten en in stand houden van een schriftelijke uitvoeringsovereenkomst gelden niet wanneer een pensioenovereenkomst is gesloten door een werkgever die tevens pensioenuitvoerder is, mits:

    • a. de pensioenovereenkomsten van deze werknemers worden ondergebracht bij de werkgever in zijn hoedanigheid van pensioenuitvoerder; en

    • b. een uitvoeringsreglement door de werkgever is opgesteld.

Artikel 23a. Uitvoeringsreglement beëindigde pensioenregeling

Indien een algemeen pensioenfonds een pensioenregeling die is beëindigd uitvoert stelt het algemeen pensioenfonds een uitvoeringsreglement op dat, voor zover van toepassing, voldoet aan de eisen die in artikel 25 ten aanzien van de uitvoeringsovereenkomst zijn gesteld.

Artikel 24. Premie aan pensioenuitvoerder door werkgever

De werkgever voldoet de pensioenuitvoerder de verschuldigde premie, tenzij er sprake is van voldoening door de gewezen werknemer in geval van een vrijwillige voortzetting als bedoeld in artikel 54.

§ 3.2. Inhoud uitvoeringsovereenkomst

Artikel 25. Eisen inzake inhoud uitvoeringsovereenkomst

  • 1 In de uitvoeringsovereenkomst wordt in ieder geval een regeling opgenomen met betrekking tot de volgende onderwerpen:

    • a. de wijze waarop de verschuldigde premie wordt vastgesteld;

    • b. de wijze waarop en termijnen waarin de verschuldigde premie moet worden voldaan met inachtneming van artikel 26;

    • c. de informatie welke door de werkgever aan de pensioenuitvoerder wordt verstrekt;

    • d. de procedures welke gelden bij het niet nakomen van premiebetalingsverplichtingen door de werkgever;

    • e. de procedures welke gelden bij het opstellen en wijzigen van het pensioenreglement in verband met het sluiten en wijzigen van een pensioenovereenkomst;

    • f. indien van toepassing de uitgangspunten, regels en procedures welke gelden ten aanzien van een solidariteitsreserve of een risicodelingsreserve waaronder:

      • 1°. de wijze waarop de reserve wordt gevuld;

      • 2°. de regels voor het uitdelen uit de reserve;

      • 3°. de wijze waarop de reserve meedeelt bij de verwerking van financiële mee- en tegenvallers;

      • 4°. de gewenste en maximale omvang van de reserve;

      • 5°. het beleid ten aanzien van een lege of volle reserve;

      • 6°. de wijze waarop de reserve bijdraagt aan de intergenerationele risicodeling en stabiliteit; en

      • 7°. de samenhang en onderlinge consistentie van deze uitgangspunten, regels en procedures;

    • g. de uitgangspunten en procedures welke gelden ten aanzien van de besluitvorming over vermogenstekorten en vermogensoverschotten dan wel winstdeling;

    • h. de voorwaarden die gelden bij beëindiging van een met een verzekeraar, een premiepensioeninstelling of een algemeen pensioenfonds gesloten uitvoeringsovereenkomst. In deze regeling worden de belangen van zowel de verzekeraar, de premiepensioeninstelling of het algemeen pensioenfonds als de werkgever vanuit actuarieel en bedrijfseconomisch oogpunt op evenwichtige wijze gewaarborgd door rekening te houden met:

      • 1°. de overige voorwaarden in de uitvoeringsovereenkomst;

      • 2°. de gehanteerde tarieven; en

      • 3°. de winstdelingsvorm.

      De regeling kan geen uitsluiting van collectieve waardeoverdracht inhouden;

    • i. de criteria die de premiepensioeninstelling hanteert bij de keuze voor een verzekeraar voor de inkoop van een pensioenuitkering;

    • j. de kosten die verband houden met de uitvoering van de pensioenregeling en die in mindering kunnen worden gebracht op een afgescheiden vermogen dat wordt aangehouden door een algemeen pensioenfonds;

    • k. de kosten die ten laste kunnen worden gebracht van de premie voor een afgescheiden vermogen dat wordt aangehouden door een algemeen pensioenfonds;

    • l. de afspraken die met een algemeen pensioenfonds worden gemaakt over de kwaliteit van de dienstverlening; en

    • m. ingeval een premie-uitkeringsovereenkomst wordt uitgevoerd door een premiepensioeninstelling: de afspraken die worden gemaakt met een verzekeraar over de toepassing van artikel 10c, derde lid, en over de wijze waarop na de waardeoverdracht wordt voldaan aan de bepalingen in deze wet.

  • 2 In de uitvoeringsovereenkomst wordt, voor zover overeengekomen, een regeling opgenomen met betrekking tot de volgende onderwerpen:

    • a. een voorbehoud van de werkgever als bedoeld in artikel 12;

    • b. in geval van terugstorting: de voorwaarden waaronder sprake is van terugstorting, de wijze van vaststelling van de hoogte van de terugstorting en de bestemming ervan;

    • c. ingeval van een bijstortingsverplichting van de werkgever: onder welke voorwaarden sprake is van een bijstortingsverplichting en hoe de hoogte ervan wordt bepaald;

    • d. de mogelijkheid tot vrijwillige voortzetting van de pensioenregeling na beëindiging van het dienstverband;

    • e. de aansluitingscriteria op grond waarvan de vrijwillige aansluiting bij een bedrijfstakpensioenfonds heeft plaatsgevonden;

    • f. de rechten en verplichtingen met betrekking tot vrijwillige pensioenregelingen; of

    • g. de maatstaven voor en voorwaarden waaronder toeslagverlening plaatsvindt.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel j en k en de afspraken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel l.

Artikel 26. Eisen inzake premiebetaling

In de uitvoeringsovereenkomst wordt vastgelegd hoe de betaling van de premies door de werkgever aan de pensioenuitvoerder geschiedt, waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. een werkgever voldoet de werkgeverspremie en de op het loon van de werknemer ingehouden werknemerspremie aan de pensioenuitvoerder uiterlijk binnen:

    • 1°. twee maanden na afloop van elke maand waarover de premie verschuldigd is indien de pensioenuitvoerder op basis van actuele loonsomgegevens zijn administratie voert; of

    • 2°. een maand na afloop van elk kwartaal waarover de premie verschuldigd is;

  • b. wanneer de premie op basis van een langere termijn dan een kwartaal wordt vastgesteld en in rekening gebracht, is deze termijn ten hoogste gelijk aan een jaar en voldoet de werkgever uiterlijk binnen een maand na afloop van elk kwartaal een vierde gedeelte van de door hem op basis van zijn eigen bijdrage verschuldigde jaarpremie op basis van een schatting van de pensioenuitvoerder en de op het loon van de werknemer ingehouden werknemerspremie, aan de pensioenuitvoerder; en

  • c. de totale jaarpremie, bestaande uit de werkgeverspremie en de werknemerspremies, wordt uiterlijk binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar voldaan aan de pensioenuitvoerder.

Artikel 27. Premiebetaling bij beëindiging deelneming

De in artikel 26 genoemde termijnen gelden niet indien sprake is van een beëindiging van de deelneming. In dat geval wordt de ten tijde van de beëindiging nog verschuldigde premie binnen dertien weken voldaan.

Artikel 28. Melding door pensioenfonds inzake premieachterstand

  • 1 Een pensioenfonds informeert elk kwartaal schriftelijk het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan en, bij het ontbreken daarvan, de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden wanneer sprake is van een premieachterstand ter grootte van 5% van de totale door het pensioenfonds te ontvangen jaarpremie.

  • 2 Gedurende de in het eerste lid bedoelde situatie informeert een pensioenfonds tevens elk kwartaal de ondernemingsraad van de onderneming die nog premie aan het pensioenfonds verschuldigd is.

  • 3 Bij een algemeen pensioenfonds worden de voorgaande twee leden toegepast per afgescheiden vermogen.

Artikel 29. Melding door verzekeraar bij premieachterstand en gevolgen van premieachterstand

  • 1 Een verzekeraar informeert de deelnemers en de werkgever wanneer de premieachterstand het noodzakelijk maakt de opbouw van pensioenaanspraken te beëindigen door premievrijmaking of pensioenaanspraken zonder premievrije waarde te laten vervallen.

  • 2 Een verzekeraar kan de in het eerste lid bedoelde mededeling aan de deelnemers pas doen indien hij zich aantoonbaar heeft ingespannen om de achterstallige premie te innen.

  • 3 De verzekeraar kan op zijn vroegst drie maanden na de in het eerste lid bedoelde mededeling de opbouw van pensioenaanspraken beëindigen door premievrijmaking of pensioenaanspraken zonder premievrije waarde laten vervallen.

  • 4 De premievrijmaking, bedoeld in het derde lid, vindt op zijn vroegst plaats per de datum die vijf maanden voor het tijdstip van informeren van de deelnemers is gelegen.

  • 5 De dekking van het arbeidsongeschiktheidsrisico of het overlijdensrisico blijft volledig in stand tot drie maanden na de in het eerste lid bedoelde mededeling.

  • 6 Bij de premievrijmaking wordt de verzekering premievrij voortgezet zonder verrekening van premie en rente met de pensioenaanspraken. Kosten, voor zover voortvloeiend uit het premievrij maken, worden evenmin verrekend met de pensioenaanspraken.

  • 7 Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een premiepensioeninstelling.

Artikel 30. Toepasselijk recht

In een uitvoeringsovereenkomst met een verzekeraar met zetel buiten Nederland waarin bij de totstandkoming of op een later tijdstip wordt gekozen voor ander dan Nederlands recht, wordt de volgende clausule opgenomen:

Ongeacht het gekozen rechtsstelsel is ten aanzien van deze uitvoeringsovereenkomst in ieder geval de Pensioenwet van toepassing.

§ 3.3. Overig

Artikel 31. Verbod verpanding en andere handelingen

Verpanding van de uit de uitvoeringsovereenkomst voortvloeiende rechten door de werkgever of andere handelingen die door hem worden verricht waardoor aan anderen dan de aanspraak- of pensioengerechtigden rechten worden verleend, is nietig.

Hoofdstuk 4. Algemene bepalingen met betrekking tot de pensioenuitvoerder

§ 4.1. Taken pensioenuitvoerder

Artikel 32. Algemene taak

Een pensioenuitvoerder heeft tot taak een pensioenovereenkomst uit te voeren op basis van een uitvoeringsovereenkomst of een uitvoeringsreglement.

Artikel 33. Waarborging goed bestuur

  • 1 Een pensioenuitvoerder richt zijn organisatie zodanig in dat een goed bestuur is gewaarborgd waardoor er in ieder geval:

    • a. verantwoording wordt afgelegd aan de aanspraak- en pensioengerechtigden en de werkgever; en

    • b. intern toezicht is.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot het eerste lid regels worden gesteld. Die regels kunnen in het bijzonder betrekking hebben op de naleving van in die algemene maatregel van bestuur aan te wijzen principes voor goed pensioenfondsbestuur.

Artikel 34. Uitbesteding

  • 1 Indien een pensioenuitvoerder werkzaamheden uitbesteedt aan een derde draagt hij er zorg voor dat deze derde de bij of krachtens deze wet gestelde regels, die van toepassing zijn op de uitbestedende pensioenuitvoerder, naleeft.

  • 2 Door de pensioenuitvoerder mogen de volgende werkzaamheden niet worden uitbesteed:

    • a. taken en werkzaamheden van personen die het dagelijks beleid bepalen, daaronder mede verstaan het vaststellen van beleid en het afleggen van verantwoording over het gevoerde beleid;

    • b. het opstellen van en toezien op het strategisch beleid ten aanzien van vermogensbeheer;

    • c. werkzaamheden waarvan uitbesteding de verantwoordelijkheid van de uitvoerder voor de organisatie en beheersing van bedrijfsprocessen en het toezicht daarop kan ondermijnen;

    • d. indien de uitbesteding een belemmering kan vormen voor een adequaat toezicht op de naleving van het bij of krachtens de Pensioenwet bepaalde.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen:

    • a. werkzaamheden worden aangewezen die niet mogen worden uitbesteed;

    • b. regels worden gesteld met betrekking tot de uitbesteding in verband met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde; en

    • c. regels worden gesteld met betrekking tot de beheersing van risico’s die verband houden met de uitbesteding.

Artikel 35. Opstellen en inhoud pensioenreglement

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2021. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 De pensioenuitvoerder stelt een pensioenreglement vast in overeenstemming met de pensioenovereenkomst en de uitvoeringsovereenkomst of het uitvoeringsreglement.

  • 2 In het pensioenreglement worden in ieder geval bepalingen opgenomen betreffende:

    • a. de wijze waarop de pensioenuitvoerder omgaat met inkomende waarden in het kader van waardeoverdracht;

    • b. de hoogte van de ruilvoet en de opbouwkeuzevoet, bedoeld in artikel 60 en 61, en de afkoopvoet, bedoeld in artikel 66;

    • c. de kortingsregel, bedoeld in artikel 134;

    • d. de regels en procedures die gelden ten aanzien van de solidariteitsreserve of de risicodelingsreserve;

    • e. de risicohouding;

    • f. de toedelingsregels; en

    • g. het projectierendement.

Artikel 36. Registreren deelnemingsjaren

  • 1 De pensioenuitvoerder registreert de deelnemingsjaren van de deelnemers en verstrekt hierover informatie aan de deelnemers en gewezen deelnemers.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid, waaronder de perioden die in aanmerking komen als deelnemingsjaren.

Artikel 37. Melding arbeidsongeschiktheid

  • 1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen meldt de arbeidsongeschiktheid van een deelnemer aan de pensioenuitvoerder.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld ten aanzien van het eerste lid.

Artikel 38. Verstrekken informatie aan deelnemers jaarlijks

  • 1 De pensioenuitvoerder verstrekt de deelnemer jaarlijks:

    • a. een opgave van de verworven pensioenaanspraken;

    • b. een opgave van de aan het voorafgaande kalenderjaar toe te rekenen waardeaangroei van pensioenaanspraken overeenkomstig artikel 3.127 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de daarop berustende bepalingen;

    • c. voor zover van toepassing, informatie over toeslagverlening;

    • d. voor zover van toepassing, informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 134;

    • e. voor zover van toepassing, informatie over de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve;

    • f. informatie over de reglementaire pensioenleeftijd;

    • g. een opgave van de reglementair te bereiken pensioenaanspraken, waarbij deze gegevens voor zover het ouderdomspensioen betreft, tevens weergegeven worden op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario, met de waarschuwing dat de projecties kunnen verschillen van de definitieve hoogte van de te ontvangen pensioenuitkeringen;

    • h. informatie over de werkgeverspremie en werknemerspremie;

    • i. informatie over garanties;

    • j. informatie over het land waar het pensioen is ondergebracht en de toezichthouder waar het pensioen onder valt;

    • k. voor zover van toepassing, informatie over de dekkingsgraad naar Nederlandse maatstaf;

    • l. informatie over de ingehouden kosten;

    • m. de totaal ingelegde pensioenpremies die zijn ingelegd op grond van een solidaire premieovereenkomst, flexibele premieovereenkomst of premie-uitkeringsovereenkomst;

    • n. de totaal behaalde beleggingsrendementen per deelnemer die op grond van een solidaire premieovereenkomst, flexibele premieovereenkomst of premie-uitkeringsovereenkomst zijn behaald; en

    • o. andere per algemene maatregel van bestuur bepaalde vereiste informatie.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde opgaven en informatie en de wijze waarop deze worden verstrekt.

Artikel 39. Verstrekken informatie aan deelnemers bij beëindiging deelneming

  • 1 Voor zover van toepassing verstrekt de pensioenuitvoerder de deelnemer bij beëindiging van de deelneming:

    • a. een opgave van de opgebouwde pensioenaanspraken op grond van artikel 55;

    • b. informatie over toeslagverlening;

    • c. informatie die voor de deelnemer specifiek in het kader van de beëindiging relevant is;

    • d. informatie over omstandigheden die betrekking hebben op het functioneren van de pensioenuitvoerder; en

    • e. informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 134.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde opgave en informatie en de wijze waarop deze worden verstrekt.

Artikel 40. Verstrekken informatie aan gewezen deelnemers jaarlijks

  • 1 De pensioenuitvoerder verstrekt de gewezen deelnemer jaarlijks:

    • a. een opgave van zijn opgebouwde pensioenaanspraken, waarbij deze gegevens voor zover het ouderdomspensioen betreft, tevens weergegeven worden op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario, met de waarschuwing dat de projecties kunnen verschillen van de definitieve hoogte van de te ontvangen pensioenuitkeringen;

    • b. voor zover van toepassing, informatie over toeslagverlening;

    • c. voor zover van toepassing, informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 134;

    • d. voor zover van toepassing, informatie over de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve;

    • e. informatie over de reglementaire pensioenleeftijd;

    • f. informatie over garanties;

    • g. informatie over het land waar het pensioen is ondergebracht en de toezichthouder waar het pensioen onder valt;

    • h. voor zover van toepassing, informatie over de dekkingsgraad naar Nederlandse maatstaf; en

    • i. informatie over de ingehouden kosten.

  • 2 De pensioenuitvoerder informeert de gewezen deelnemer binnen drie maanden na een voor hem relevante wijziging in het pensioenreglement over die wijziging en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen bij de pensioenuitvoerder.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde informatie kan in afwijking van dat lid door de pensioenuitvoerder op zijn website ter beschikking worden gesteld, mits de informatie ten minste een keer in de vijf jaar met inachtneming van artikel 49 wordt verstrekt. Artikel 46a, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing bij het op de website ter beschikking stellen van de informatie.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde opgave en informatie en de wijze waarop deze worden verstrekt.

Artikel 41. Verstrekken informatie aan gewezen partner bij scheiding

  • 1 De pensioenuitvoerder verstrekt degene die gewezen partner wordt en een aanspraak verkrijgt op bijzonder partnerpensioen:

    • a. een opgave van de opgebouwde pensioenaanspraak op partnerpensioen;

    • b. voor zover van toepassing, informatie over toeslagverlening;

    • c. informatie die voor de gewezen partner specifiek van belang is; en

    • d. voor zover van toepassing, informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 134.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde opgave en informatie en de wijze waarop deze worden verstrekt.

Artikel 42. Verstrekken informatie aan gewezen partner periodiek

  • 1 De pensioenuitvoerder verstrekt de gewezen partner met aanspraak op bijzonder partnerpensioen ten minste een keer in vijf jaar:

    • a. een opgave van de opgebouwde aanspraak op partnerpensioen;

    • b. voor zover van toepassing, informatie over toeslagverlening; en

    • c. voor zover van toepassing, informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 134.

  • 2 De pensioenuitvoerder informeert de gewezen partner binnen drie maanden na een wijziging van het toeslagbeleid over die wijziging.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde opgave en informatie en de wijze waarop deze worden verstrekt.

Artikel 43. Verstrekken informatie voorafgaand aan of bij de pensioeningang

  • 1 De pensioenuitvoerder verstrekt degene die pensioengerechtigde wordt:

    • a. een opgave van zijn pensioenrecht;

    • b. een opgave van de opgebouwde aanspraken op nabestaandenpensioen wanneer de pensioenregeling daarin voorziet;

    • c. voor zover van toepassing, informatie over toeslagverlening;

    • d. voor zover van toepassing, informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 134; en

    • e. informatie die voor degene die pensioengerechtigde wordt specifiek in het kader van de pensioeningang van belang is.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde opgaven en informatie en de wijze waarop deze worden verstrekt.

Artikel 44. Verstrekken informatie aan pensioengerechtigden jaarlijks

  • 1 De pensioenuitvoerder verstrekt de pensioengerechtigde jaarlijks:

    • a. een opgave van zijn pensioenrecht;

    • b. een opgave van de opgebouwde aanspraken op nabestaandenpensioen wanneer de pensioenregeling daarin voorziet;

    • c. voor zover van toepassing, informatie over toeslagverlening;

    • d. voor zover van toepassing, informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 134;

    • e. informatie over garanties; en

    • f. informatie over het land waar het pensioen is ondergebracht en de toezichthouder waar het pensioen onder valt.

  • 2 De pensioenuitvoerder informeert de pensioengerechtigde binnen drie maanden na een voor hem relevante wijziging in het pensioenreglement over die wijziging en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen bij de pensioenuitvoerder.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde opgaven en informatie en de wijze waarop deze worden verstrekt.

Artikel 44a. Verstrekken informatie over variabele uitkering

  • 1 De pensioenuitvoerder die bereid is op te treden als ontvangende pensioenuitvoerder informeert degene die het uit een flexibele premieovereenkomst of premie-uitkeringsovereenkomst voortvloeiende kapitaal op de pensioendatum wenst aan te wenden voor een variabele uitkering over de voor hem relevante gevolgen en risico’s bij een variabele uitkering waaronder een opgave van de hoogte van de variabele uitkeringen en een opgave van de hoogte van de vastgestelde uitkeringen indien het kapitaal daarvoor zou worden aangewend. Deze opgaven worden, voor zover het ouderdomspensioen betreft, tevens weergegeven op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario. De pensioenuitvoerder die een spreidingsperiode van langer dan vijf jaar aanbiedt, informeert de deelnemer expliciet over de voor hem relevante gevolgen en risico’s daarvan.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer de te verstrekken informatie, de rekenregels en de wijze waarop de informatie wordt verstrekt.

Artikel 45. Verstrekken informatie aan deelnemers inzake vrijwillige pensioenregeling

  • 1 De pensioenuitvoerder informeert een deelnemer voorafgaand aan de deelneming in de vrijwillige pensioenregeling over:

    • a. de inhoud van de vrijwillige pensioenregeling;

    • b. een opgave van de reglementair te bereiken pensioenaanspraken uit hoofde van de vrijwillige pensioenregeling;

    • c. voor zover van toepassing, de toeslagverlening;

    • d. voor zover van toepassing, vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 134;

    • e. voor zover van toepassing, informatie over beleggingsresultaten; en

    • f. voor zover van toepassing, informatie over de structuur van de kosten die door deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden worden gedragen.

  • 2 De opgave van de reglementair te bereiken pensioenaanspraken wordt, voor zover het ouderdomspensioen betreft, tevens weergegeven op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer de te hanteren rekenregels.

Artikel 45a. Informatie over uitvoeringskosten

  • 1 Een pensioenfonds neemt in zijn bestuursverslag informatie op over de uitvoeringskosten over het verslagjaar, waarbij worden onderscheiden: administratieve uitvoeringskosten, de kosten van vermogensbeheer en transactiekosten.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 46. Informatie op verzoek

  • 1 De pensioenuitvoerder verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer, de gewezen partner of de pensioengerechtigde op verzoek:

    • a. informatie over de gehanteerde aannamen bij de weergave van ouderdomspensioen op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario;

    • b. de voor hem relevante informatie over beleggingen; en

    • c. informatie over andere bij algemene maatregel van bestuur te bepalen onderwerpen.

  • 2 De pensioenuitvoerder verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer of de gewezen partner op verzoek informatie die specifiek voor hem relevant is waaronder een indicatie van het mogelijk te bereiken kapitaal op de pensioendatum bij flexibele premieovereenkomsten of premie-uitkeringsovereenkomsten en een indicatie van de hoogte van de in te kopen periodieke uitkeringen bij aanwending van het mogelijk te bereiken kapitaal bij flexibele premieovereenkomsten en bij premie-uitkeringsovereenkomsten.

  • 3 De indicaties, bedoeld in het tweede lid, worden, voor zover het ouderdomspensioen betreft, tevens weergegeven op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario.

  • 5 De pensioenuitvoerder verstrekt de pensioengerechtigde op verzoek een opgave van zijn pensioenrecht, waarbij deze gegevens voor zover het ouderdomspensioen betreft, tevens weergegeven worden op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer de te hanteren rekenregels.

Artikel 46a. Beschikbare informatie

  • 1 De pensioenuitvoerder stelt op zijn website voor in ieder geval de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde beschikbaar:

    • a. informatie over de pensioenregeling als bedoeld in artikel 21;

    • b. verdere informatie over de pensioenregeling;

    • c. informatie over uitvoeringskosten; en

    • d. het bestuursverslag en de jaarrekening.

  • 2 Voor zover van toepassing stelt de pensioenuitvoerder op zijn website voor de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde beschikbaar:

    • a. informatie over de gevolgen van significante wijzigingen in de technische voorzieningen;

    • b. informatie over het financieel crisisplan;

    • c. informatie over het herstelplan of geactualiseerd herstelplan;

    • d. informatie over de beleggingen en het beleggingsbeleid;

    • e. het pensioenreglement; en

    • f. de uitvoeringsovereenkomst of het uitvoeringsreglement.

  • 3 Voor zover van toepassing stelt de pensioenuitvoerder op zijn website voor een ieder de verklaring inzake beleggingsbeginselen beschikbaar.

  • 4 In het bestuursverslag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, neemt een pensioenfonds informatie op over de haalbaarheidstoets en de reële dekkingsgraad. Een pensioenuitvoerder neemt in het bestuursverslag informatie op over de totale waarde en de bestemming van de pensioenaanspraken die vervallen, bedoeld in artikel 55, zesde lid.

  • 5 Indien de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde hierom verzoekt verstrekt de pensioenuitvoerder de in het eerste tot en met derde lid bedoelde informatie en stukken elektronisch of schriftelijk.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer het opnemen van gegevens over de vergelijkbaarheid van onderdelen van de pensioenregeling.

Artikel 47. Verstrekken informatie bij vertrek naar een andere lidstaat

  • 1 De pensioenuitvoerder verstrekt deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden die zich in een andere lidstaat vestigen informatie over hun pensioenaanspraken en pensioenrechten en over de mogelijkheden die hun op grond van de pensioenregeling worden geboden.

  • 2 De informatie die op grond van het eerste lid wordt verstrekt is ten minste overeenkomstig de informatie die wordt verstrekt aan deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden die in Nederland blijven.

Artikel 47a. Zorgplicht voorafgaand aan waardeoverdracht pensioendatum

  • 1 Voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst inzake een pensioenuitkering stelt een verzekeraar die bereid is op te treden als ontvangende pensioenuitvoerder, op basis van informatie die verstrekt is door de betrokkene die het uit een flexibele premieovereenkomst en premie-uitkeringsovereenkomst voortvloeiende kapitaal op de pensioendatum wenst aan te wenden voor een pensioenuitkering, de wensen en behoeften van de betrokkene vast en verstrekt hij de betrokkene informatie over overeenkomsten inzake een pensioenuitkering om hem in staat te stellen met kennis van zaken een beslissing te nemen.

  • 2 Een door de verzekeraar voorgestelde pensioenuitkering is in overeenstemming met de wensen en behoeften van de betrokkene.

  • 3 De verzekeraar neemt op zorgvuldige wijze de gerechtvaardigde belangen van de betrokkene in acht.

  • 4 De Autoriteit Financiële Markten geeft met betrekking tot het derde lid slechts toepassing aan artikel 171 bij evidente misstanden die het vertrouwen in de verzekeraar of in de financiële markten kunnen schaden.

Artikel 47b. Informatieverstrekking voorafgaand aan waardeoverdracht pensioendatum

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de informatieverstrekking door een verzekeraar over een overeenkomst inzake een pensioenuitkering en de dienstverlening.

Artikel 47c. Advies voorafgaand aan waardeoverdracht pensioendatum

Indien een verzekeraar de betrokkene adviseert over een overeenkomst inzake een pensioenuitkering, licht de verzekeraar de overwegingen toe die ten grondslag liggen aan zijn advies voor zover dit nodig is voor een goed begrip van zijn advies.

Artikel 48. Eisen aan informatieverstrekking

  • 1 De informatie die de pensioenuitvoerder verstrekt of beschikbaar stelt is correct, duidelijk en evenwichtig. De informatie wordt tijdig verstrekt of beschikbaar gesteld.

  • 2 De pensioenuitvoerder bevordert dat persoonlijke informatie aansluit bij de informatiebehoefte en kenmerken van de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde.

  • 3 De pensioenuitvoerder bevordert dat de informatie de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde inzicht geeft in de keuzemogelijkheden die er zijn in de pensioenregeling, de gevolgen van belangrijke gebeurtenissen voor het pensioen en de gevolgen van een keuze of combinatie van keuzes voor het pensioen.

  • 4 De pensioenuitvoerder bevordert dat de informatie de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde aanzet tot relevante actie.

  • 5 De informatie, bedoeld in de artikelen 38, eerste lid, 40, eerste lid, 42, eerste lid, en 44, eerste lid, wordt verstrekt door middel van een uniform pensioenoverzicht. In het uniform pensioenoverzicht wordt een verwijzing opgenomen naar de website van de pensioenuitvoerder, de website waarop het pensioenregister te raadplegen is en wordt gewezen op de mogelijkheden die artikel 46 biedt.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 48a. Keuzebegeleiding

De pensioenuitvoerder begeleidt de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde op een adequate wijze bij het maken van een keuze binnen de pensioenovereenkomst, zorgt voor de inrichting van de keuzeomgeving en stelt de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde daarmee in staat om een passende keuze te maken.

Artikel 48b. Klachten- en geschillenprocedure

  • 1 Een pensioenuitvoerder draagt zorg voor een adequate behandeling van klachten van deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden of pensioengerechtigden. Hiertoe beschikt de pensioenuitvoerder over een interne klachten- en geschillenprocedure.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 48c. Geschilleninstantie

  • 1 Een pensioenuitvoerder is aangesloten bij een door Onze Minister aangewezen instantie tot beslechting van geschillen tussen deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden of pensioengerechtigden enerzijds en pensioenuitvoerders anderzijds, tenzij een dergelijke instantie er niet is. Van een besluit tot aanwijzing of intrekking van een aangewezen instantie wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant. De Implementatiewet buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten is van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19 en 20, met dien verstande dat voor «consument» telkens wordt gelezen: deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde en dat voor «ondernemer» telkens wordt gelezen: pensioenuitvoerder.

  • 2 In aanvulling op de bij de Implementatiewet buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten gestelde regels, worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld met betrekking tot de aan de geschilleninstantie te stellen eisen en de geschillenprocedure, alsmede regels met betrekking tot de door de geschilleninstantie aan Onze Minister te verstrekken informatie.

Artikel 49. Wijze van informatieverstrekking

  • 1 De pensioenuitvoerder verstrekt de informatie elektronisch, schriftelijk of via een website, waarbij informatieverstrekking via een website wordt gecombineerd met persoonlijk attenderen als er nieuwe of gewijzigde informatie op de website staat.

  • 2 Indien de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde niet heeft bepaald op welke wijze hij informatie wil ontvangen, verstrekt de pensioenuitvoerder de informatie schriftelijk, elektronisch of via een website. Bij verstrekking via een website wordt de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde persoonlijk geattendeerd op deze website en op de mogelijkheid te kiezen voor een andere wijze van informatieverstrekking. De pensioenuitvoerder meldt op de website dat informatie ook elektronisch of schriftelijk kan worden verstrekt en biedt op de website de mogelijkheid om de wijze van informatieverstrekking te regelen. Het persoonlijk attenderen gebeurt elektronisch, indien het email adres bij de pensioenuitvoerder bekend is, of schriftelijk.

  • 3 Er wordt ten hoogste een maal per jaar gewisseld in de wijze waarop informatie wordt verstrekt.

  • 4 Indien de pensioenuitvoerder de deelnemer of de gewezen deelnemer elektronisch of via een website informatie verstrekt, is hij verplicht de elektronisch of via een website verstrekte informatie te bewaren tot één jaar na het overlijden van de pensioengerechtigde dan wel tot één jaar na het aflopen van de uitkering aan de nabestaanden. De deelnemer of de gewezen deelnemer kan ten hoogste eenmaal per jaar de elektronisch of via een website verstrekte informatie opvragen.

  • 5 De pensioenuitvoerder verstrekt de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde aan wie de informatie elektronisch of via een website wordt verstrekt, op verzoek een papieren afschrift van de informatie.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 50. Verstrekken informatie door pensioenuitvoerder

  • 1 De pensioenuitvoerder kan zich voor het schriftelijk verstrekken van de informatie, bedoeld in de artikelen 38 tot en met 44, houden aan het laatst hem bekende adres van de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of gewezen partner.

  • 2 Indien dit adres onjuist blijkt te zijn, raadpleegt de pensioenuitvoerder de basisregistratie personen over het adres van de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of gewezen partner.

  • 3 Indien de pensioenuitvoerder kosten maakt in verband met werkzaamheden die voortvloeien uit het feit dat de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of gewezen partner verzuimd heeft de pensioenuitvoerder omtrent een wijziging van adres te informeren, kan de pensioenuitvoerder deze kosten bij deze in rekening brengen, maar kunnen deze kosten niet direct in mindering worden gebracht op de uitkering.

  • 4 Indien het bij de pensioenuitvoerder bekende adres voor de elektronische verstrekking van informatie onjuist blijkt, biedt de pensioenuitvoerder de mogelijkheid het juiste adres voor elektronische verstrekking van informatie op te geven.

Artikel 51. Pensioenregister

  • 1 Er is een pensioenregister, ingericht en in stand gehouden door de pensioenuitvoerders. Dit pensioenregister heeft de volgende doelen:

    • a. op duidelijke wijze de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde in de gelegenheid stellen gegevens over zijn pensioenaanspraken en pensioenrechten te raadplegen, waarbij deze gegevens, voor zover het ouderdomspensioen betreft, tevens weergegeven worden op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario, en waarbij onder pensioenaanspraken en pensioenrechten in de zin van dit artikel mede worden verstaan aanspraken op ouderdomspensioen en recht op ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet;

    • b. inzicht geven in de hoogte van het te bereiken pensioen, de keuzes ten aanzien van het pensioen, en de gevolgen van deze keuzes en van belangrijke gebeurtenissen op het pensioen van de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde; en

    • c. een melding te geven indien er geen ouderdomspensioen wordt opgebouwd.

  • 2 Het pensioenregister heeft mede tot doel op verzoek:

    • a. de pensioenuitvoerder te informeren bij welke andere pensioenuitvoerder een gewezen deelnemer pensioenaanspraken opbouwt ten behoeve van de toepassing van artikel 70a; en

    • b. van de deelnemer, de gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde de gegevens aan een door de deelnemer, de gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde aan te wijzen pensioenuitvoerder te verstrekken ten behoeve van de toepassing van artikel 48a, voor zover deze aangewezen uitvoerder daarmee heeft ingestemd.

  • 3 De pensioenuitvoerder verstrekt op verzoek van de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde tijdig zijn gegevens met betrekking tot pensioenaanspraken en pensioenrechten door middel van het pensioenregister.

  • 5 De gegevens die op grond van het derde en vierde lid worden verstrekt door middel van het pensioenregister worden in dat kader uitsluitend gebruikt voor het in het eerste en tweede lid omschreven doel.

  • 6 Een door Onze Minister aan te wijzen instelling ontwikkelt en beheert het pensioenregister en draagt zorg voor de tijdige verwerking van de gegevens, bedoeld in het derde en vierde lid, en het goed functioneren van het pensioenregister.

  • 8 De instelling, bedoeld in het zesde lid, stelt in verband met haar rol als verwerker als bedoeld in het zevende lid een reglement vast waarin regels worden gesteld met betrekking tot het ontwikkelen en beheren van het pensioenregister. Dit reglement bevat in ieder geval regels over de gegevens die verstrekt worden, de wijze waarop deze gegevens verstrekt worden en de bekostiging en beveiliging van het pensioenregister.

  • 9 Het reglement alsmede elke wijziging daarvan behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

  • 10 Hetgeen bij of krachtens hoofdstuk 7 van toepassing is bij het toezicht op de uitvoering van dit artikel door pensioenuitvoerders is van overeenkomstige toepassing op de uitvoering van dit artikel door de instelling, bedoeld in het zesde lid.

  • 11 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer de gegevensverstrekking aan de aangewezen pensioenuitvoerder, de scenario’s, de actualisatie van de te verstrekken gegevens, het opnemen van gegevens met betrekking tot de keuzes ten aanzien van het pensioen en de gevolgen van deze keuzes en van belangrijke gebeurtenissen op het pensioen en de fasering van het opnemen van deze gegevens.

Artikel 51a. Gebruikersorgaan pensioenregister

  • 1 De instelling, bedoeld in artikel 51, zesde lid, stelt een gebruikersorgaan in samengesteld uit gebruikers van het pensioenregister. Het gebruikersorgaan overlegt met en adviseert het bestuur van de instelling over voorgenomen besluitvorming over opzet, bestaan en werking van het pensioenregister, waaronder in ieder geval wordt verstaan de functionaliteiten en ontwikkeling van het pensioenregister alsmede de wijze waarop het pensioenregister invulling geeft aan haar wettelijke taak.

  • 2 De instelling stelt een regeling vast voor samenstelling, werkwijze, taken en bevoegdheden van het gebruikersorgaan.

  • 3 Het bestuur van de instelling en het gebruikersorgaan komen ten minste twee maal per kalenderjaar in vergadering bijeen. Tijdens deze vergaderingen worden de aangelegenheden aan de orde gesteld waarover het bestuur of het gebruikersorgaan overleg wenselijk acht.

  • 4 De instelling verstrekt desgevraagd aan het gebruikersorgaan tijdig alle inlichtingen en gegevens die deze redelijkerwijs nodig heeft voor de vervulling van de taak.

  • 5 De instelling deelt het gebruikersorgaan onderbouwd mee waarom het een advies niet of niet geheel volgt.

Artikel 52. Zorgplicht bij flexibele premieovereenkomsten en premie-uitkeringsovereenkomsten met beleggingsvrijheid

  • 1 Bij de uitvoering van een flexibele premieovereenkomst met beleggingsvrijheid in de opbouwfase en een premie-uitkeringsovereenkomst voor zover de premie wordt belegd met beleggingsvrijheid in de opbouwfase is de pensioenuitvoerder verantwoordelijk voor de beleggingen en handelt daarbij overeenkomstig artikel 135.

  • 2 De pensioenuitvoerder biedt de deelnemer of gewezen deelnemer in een flexibele premieovereenkomst of in een premie-uitkeringsovereenkomst tot het moment dat het opgebouwde kapitaal of de beschikbaar gestelde premie geheel of gedeeltelijk wordt aangewend voor een aanspraak op een vastgestelde uitkering vanaf de pensioendatum, de mogelijkheid om de verantwoordelijkheid voor de beleggingen over te nemen.

  • 3 Indien de deelnemer of de gewezen deelnemer de verantwoordelijkheid voor de beleggingen heeft overgenomen, adviseert de pensioenuitvoerder de deelnemer of de gewezen deelnemer over de spreiding van de beleggingen in relatie tot de duur van de periode tot pensioendatum, waarbij het beleggingsrisico kleiner wordt naarmate de pensioendatum nadert.

  • 4 De pensioenuitvoerder onderzoekt ten minste een keer per jaar of de beleggingen van de deelnemer of gewezen deelnemer zich binnen de op basis van het derde lid gestelde grenzen bevinden en informeert de deelnemer en de gewezen deelnemer hierover.

  • 5 Bij de uitvoering, bedoeld in het eerste lid, handelt de pensioenuitvoerder in het belang van de deelnemer of gewezen deelnemer.

  • 6 Ten behoeve van het advies, bedoeld in het derde lid, wint de pensioenuitvoerder informatie in over de financiële positie, kennis, ervaring, doelstellingen en risicobereidheid van de deelnemer of gewezen deelnemer, voor zover dit redelijkerwijs relevant is voor het advies. Het advies wordt, voor zover redelijkerwijs mogelijk, mede op deze informatie gebaseerd.

  • 7 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels gesteld worden met betrekking tot dit artikel.

Artikel 52a. Zorgplicht bij premieovereenkomsten zonder beleggingsvrijheid en variabele uitkeringen

  • 1 Bij de uitvoering van een premieovereenkomst in de opbouwfase, een premie-uitkeringsovereenkomst voor zover de premie wordt belegd of een variabele uitkering is de pensioenuitvoerder verantwoordelijk voor de beleggingen en voert een beleggingsbeleid overeenkomstig artikel 135. Bij de uitvoering van dit beleggingsbeleid wordt rekening gehouden met de risicohouding van de deelnemers, gewezen deelnemers of pensioengerechtigden.

  • 2 Bij de uitvoering, bedoeld in het eerste lid, handelt de pensioenuitvoerder in het belang van de deelnemer, gewezen deelnemer of pensioengerechtigde.

  • 3 Indien de pensioenuitvoerder bij uitvoering van een variabele uitkering verschillende beleggingsprofielen hanteert, wordt voor de pensioengerechtigde een beleggingsprofiel toegepast dat passend is gezien zijn risicoprofiel. De pensioenuitvoerder informeert de pensioengerechtigde over het vastgestelde risicoprofiel en het beleggingsprofiel.

  • 4 De pensioenuitvoerder toetst periodiek het risicoprofiel van de pensioengerechtigde. Indien een wijziging in het risicoprofiel daartoe aanleiding geeft past de pensioenuitvoerder een ander, passend, beleggingsprofiel toe en informeert de pensioengerechtigde hierover.

  • 5 Ten behoeve van het risicoprofiel, bedoeld in het derde en vierde lid, wint de pensioenuitvoerder informatie in over de financiële positie, kennis, ervaring, doelstellingen en risicobereidheid van de pensioengerechtigde, voor zover dit redelijkerwijs relevant is voor het beleggingsprofiel.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer de uitvoering van het beleggingsbeleid.

Artikel 52b. Risicohouding

  • 1 De pensioenuitvoerder, bedoeld in artikel 52a, baseert zijn beleggingsbeleid en de toedelingsregels voor het beleggingsrisico op de risicohouding van de deelnemers, gewezen deelnemers of pensioengerechtigden. Bij het vaststellen van de risicohouding wordt in ieder geval onderscheid gemaakt naar leeftijdscohorten en wordt per leeftijdscohort een risicohouding vastgesteld.

  • 2 De risicohouding wordt door de pensioenuitvoerder vastgesteld en periodiek getoetst, waarbij gebruik wordt gemaakt van onderzoek naar de risicopreferentie van de deelnemers, gewezen deelnemers of pensioengerechtigden, wetenschappelijke inzichten en deelnemerskenmerken. De resultaten hiervan worden door een pensioenfonds beoordeeld na overleg met de andere organen van het pensioenfonds. De toetsing van de risicohouding vindt plaats ten minste eenmaal in vijf jaar en bij een ingrijpende wijziging.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over dit artikel.

Artikel 53. Verstrekken uitkeringen (in andere lidstaten)

De pensioenuitvoerder betaalt de uitkering uit hoofde van een pensioenrecht op verzoek van de pensioengerechtigde in een andere lidstaat van de Europese Unie dan de lidstaat waar die pensioenuitvoerder is gevestigd, waarbij transactiekosten op de uitkering uit hoofde van het pensioenrecht in mindering kunnen worden gebracht.

Artikel 54. Uitvoeren vrijwillige voortzetting

  • 1 Een pensioenuitvoerder kan voor de deelnemer die gewezen werknemer wordt een vrijwillige voortzetting van de pensioenregeling uitvoeren indien de vrijwillige voortzetting gedurende ten hoogste drie jaar vanaf de beëindiging van de dienstbetrekking voortduurt.

  • 2 In afwijking van het eerste lid geldt een termijn van tien jaar voor zover de genoemde gewezen werknemer, aansluitend aan de beëindiging van de dienstbetrekking, gedurende die periode winst uit onderneming geniet als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

  • 3 Van de in het eerste lid genoemde termijn kan worden afgeweken indien:

    • a. de deelnemer ten tijde van de beëindiging van de dienstbetrekking arbeidsongeschikt is. De periode waarin sprake kan zijn van vrijwillige voortzetting is dan ten hoogste drie jaar of de duur van de arbeidsongeschiktheid indien deze langer is; of

    • b. de deelnemer na de beëindiging van de dienstbetrekking een periodieke uitkering ontvangt ter vervanging van in verband met de beëindiging van de dienstbetrekking gederfde inkomsten op grond van een tussen één of meer werkgevers en één of meer werknemers afgesproken regeling. De periode waarin sprake kan zijn van vrijwillige voortzetting is dan ten hoogste drie jaar of de periode waarin de uitkering wordt ontvangen indien deze langer is.

  • 4 De deelnemer die vrijwillig wil voortzetten doet binnen negen maanden vanaf de beëindiging van de dienstbetrekking een verzoek daartoe bij de pensioenuitvoerder. De vrijwillige voortzetting begint uiterlijk vijftien maanden na beëindiging van de dienstbetrekking. Artikel 14, tweede lid, is niet van toepassing op de periode vanaf de beëindiging van de dienstbetrekking tot het begin van de vrijwillige voortzetting.

  • 5 Voor zover de pensioenregeling daar in voorziet kan, in afwijking van het vierde lid, de gewezen werknemer, bedoeld in het tweede lid, die vrijwillig wil voortzetten een verzoek daartoe doen bij de pensioenuitvoerder uiterlijk binnen drie jaar vanaf de beëindiging van de dienstbetrekking. De vrijwillige voortzetting begint uiterlijk zes maanden na het verzoek daartoe. Artikel 14, tweede lid, is niet van toepassing op de periode vanaf de beëindiging van de dienstbetrekking tot het begin van de vrijwillige voortzetting.

§ 4.2. Behoud aanspraak

Artikel 55. Behoud aanspraak op pensioen bij beëindiging deelneming

  • 1 Bij een solidaire premieovereenkomst of een flexibele premieovereenkomst wordt bij beëindiging van de deelneming het tot op dat moment ontstane voor pensioenuitkering bestemd vermogen of kapitaal voortvloeiend uit de tot de beëindiging beschikbaar gestelde premies belegd in overeenstemming met de afspraken hierover in de pensioenregeling.

  • 2 Bij een premie-uitkeringsovereenkomst wordt bij beëindiging van de deelneming het tot op dat moment ontstane kapitaal voortvloeiend uit de tot de beëindiging beschikbaar gestelde premies belegd in overeenstemming met de afspraken hierover in de pensioenregeling. Indien de gewezen deelnemer voor beëindiging van de deelneming de premie of het uit de premie voortvloeiende kapitaal heeft aangewend voor aanspraak op een vastgestelde uitkering vanaf de pensioendatum behoudt de gewezen deelnemer deze pensioenaanspraak. Deze pensioenaanspraak dient volledig gefinancierd te zijn op het moment van beëindiging. In geval van premievrijmaking op grond van artikel 29, vierde lid, wordt daarmee bij de vaststelling van de opgebouwde aanspraken rekening gehouden.

  • 3 Deelnemers en andere aanspraakgerechtigden die na beëindiging van de deelneming aan een pensioenregeling naar een andere lidstaat van de Europese Unie verhuizen behouden hun pensioenaanspraak in dezelfde mate als deelnemers en andere aanspraakgerechtigden die na beëindiging van de deelneming in Nederland blijven.

  • 4 Indien de pensioenovereenkomst voorziet in een nabestaandenpensioen op risicobasis wordt de dekking uit hoofde van het nabestaandenpensioen voortgezet, waarbij voor de hoogte van de dekking wordt uitgegaan van de situatie op de dag voor beëindiging van de deelneming:

    • a. gedurende de periode dat de gewezen deelnemer direct na beëindiging van de deelneming recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet of een werkloosheidsuitkering van zijn woonland en de uitkering ontvangt, waarbij voor de hoogte van de dekking rekening wordt gehouden met de omvang van de werkloosheid;

    • b. gedurende de periode dat de gewezen deelnemer direct aansluitend op de voortzetting van het nabestaandenpensioen op grond van onderdeel a recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet en deze uitkering ontvangt;

    • c. gedurende de periode dat de gewezen deelnemer direct aansluitend op de voortzetting van het nabestaandenpensioen op grond van onderdeel b recht heeft op een uitkering als bedoeld in onderdeel a en de uitkering ontvangt, waarbij voor de hoogte van de dekking rekening wordt gehouden met de omvang van de werkloosheid;

    • d. gedurende de periode dat de gewezen deelnemer direct na de beëindiging van de deelneming recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet en de uitkering ontvangt; of

    • e. gedurende de periode dat de gewezen deelnemer direct aansluitend op de voortzetting van het nabestaandenpensioen op grond van onderdeel d recht heeft op een uitkering als bedoeld in onderdeel a en deze uitkering ontvangt, waarbij voor de hoogte van de dekking rekening wordt gehouden met de omvang van de werkloosheid; dan wel

    • f. gedurende een periode van drie maanden, tenzij in de pensioenovereenkomst een periode van zes maanden is opgenomen, rechtstreeks na beëindiging van de deelneming indien er geen sprake is van een aansluitend dienstverband of een uitkering als bedoeld in onderdeel a, b, c, d of e doch uiterlijk tot het moment dat sprake is van een nieuw dienstverband dan wel de ingangsdatum van het ouderdomspensioen.

  • 5 In afwijking van het eerste en tweede lid en artikel 134 vervallen de pensioenaanspraken van een deelnemer bij beëindiging van de deelneming, indien op basis van de tot het tijdstip van beëindiging opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen de uitkering van het ouderdomspensioen op jaarbasis op de reguliere ingangsdatum niet meer zal bedragen dan € 2,– per jaar. De eerste zin is niet van toepassing indien de deelnemer verhuist naar een andere lidstaat en hij de pensioenuitvoerder daarover bij beëindiging van de deelneming heeft geïnformeerd.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 56. Behoud aanspraak op partnerpensioen bij verlof

Indien de pensioenovereenkomst voorziet in een partnerpensioen is het opnemen van onbetaald verlof tot een maximum van 18 maanden door de deelnemer tijdens de deelneming niet van invloed op de dekking uit hoofde van het partnerpensioen.

Artikel 57. Behoud aanspraak in geval van scheiding

  • 1 Indien de partnerrelatie van een deelnemer eindigt door scheiding verkrijgt de gewezen partner van de deelnemer een zodanige aanspraak op partnerpensioen als de deelnemer ten behoeve van die gewezen partner zou hebben behouden indien op het tijdstip van scheiding zijn deelneming zou zijn geëindigd.

  • 2 Indien de partnerrelatie van een gewezen deelnemer eindigt door scheiding, en de gewezen deelnemer ten behoeve van die partner een aanspraak op partnerpensioen heeft behouden bij beëindigen van de deelneming, gaat de aanspraak over op de gewezen partner van de gewezen deelnemer.

  • 3 Indien de partnerrelatie van een gepensioneerde eindigt door scheiding, en de gepensioneerde ten behoeve van die partner een aanspraak op partnerpensioen heeft behouden bij het ingaan van het ouderdomspensioen, gaat die aanspraak over op de gewezen partner van de gepensioneerde.

  • 4 Het eerste, tweede en derde lid vindt geen toepassing indien de partners bij voorwaarden in verband met de partnerrelatie of een schriftelijk gesloten overeenkomst met betrekking tot de scheiding anders overeenkomen. Deze voorwaarden of overeenkomst zijn respectievelijk is slechts geldig indien de pensioenuitvoerder zich bereid heeft verklaard hiermee in te stemmen en bereid is een uit de afwijking voortvloeiend risico te dekken dan wel het niveau van de uitkering aan te passen.

  • 5 Een gewezen partner met een recht op bijzonder partnerpensioen als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, heeft het recht dit te vervreemden aan een eerdere of latere partner van de overleden deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde, mits:

    • a. de pensioenuitvoerder bereid is een eventueel uit die overdracht voortvloeiende wijziging van het risico te dekken;

    • b. de vervreemding onherroepelijk is; en

    • c. dit wordt overeengekomen bij notarieel verleden akte.

  • 6 Indien na toepassing van het eerste of tweede lid de gewezen partner overlijdt voordat de deelnemer of gewezen deelnemer overlijdt, maakt de aanspraak op het partnerpensioen vanaf het moment van overlijden van de gewezen partner weer deel uit van de pensioenaanspraken van de deelnemer of gewezen deelnemer, bedoeld in het eerste en tweede lid, voor zover dit in de betrokken pensioenregeling is bepaald.

Artikel 58. Gelijke behandeling bij toeslagen

  • 1 Indien een ouderdomspensioenrecht van een gepensioneerde die geen gewezen deelnemer is geweest wordt verhoogd door middel van een toeslag, wordt het ouderdomspensioenrecht van een gepensioneerde die wel gewezen deelnemer is geweest in dezelfde mate verhoogd indien zij in dezelfde pensioenregeling hebben deelgenomen.

  • 2 Indien een recht op partnerpensioen van de partner van een overleden gepensioneerde die geen gewezen deelnemer is geweest wordt verhoogd door middel van een toeslag, worden de partnerpensioenrechten:

    • a. ten behoeve van de partners van overleden gepensioneerden die gewezen deelnemer zijn geweest;

    • b. ten behoeve van de partners van overleden gewezen deelnemers;

    • c. ten behoeve van de partners van overleden deelnemers; en

    • d. van de gewezen partners met een bijzonder partnerpensioen;

    in dezelfde mate verhoogd, mits deze rechten voortvloeien uit een pensioenovereenkomst die gebaseerd is op dezelfde pensioenregeling als die van de overleden gepensioneerde die geen gewezen deelnemer is geweest.

  • 3 Indien een ouderdomspensioenrecht wordt verhoogd door middel van een toeslag, wordt de aanspraak op ouderdomspensioen van een gewezen deelnemer die in dezelfde pensioenregeling heeft deelgenomen in dezelfde mate verhoogd.

  • 4 Indien een aanspraak op partnerpensioen van een gepensioneerde die geen gewezen deelnemer is geweest wordt verhoogd door middel van een toeslag, worden de partnerpensioenaanspraken:

    • a. ten behoeve van de partner van een gepensioneerde die wel gewezen deelnemer is geweest;

    • b. ten behoeve van de partner van een gewezen deelnemer; en

    • c. van de gewezen partner van de gewezen deelnemer met een bijzonder partnerpensioen;

    in dezelfde mate verhoogd, mits deze aanspraken voortvloeien uit een pensioenovereenkomst die is gebaseerd op dezelfde pensioenregeling als die van de gepensioneerde die geen gewezen deelnemer is geweest.

  • 5 Bij de verlening van toeslagen op partnerpensioen wordt geen onderscheid gemaakt tussen partners.

Artikel 59. Geen verjaring ten gunste van de pensioenuitvoerder

Een rechtsvordering tegen een pensioenuitvoerder tot het doen van een uitkering verjaart niet bij leven van de pensioengerechtigde.

§ 4.3. Beschikken over pensioen

Artikel 60. Keuzerecht hoger of eerder ingaand ouderdomspensioen

  • 1 Indien een pensioenregeling op basis van een pensioenovereenkomst voorziet in de opbouw van een ouderdomspensioen en een partnerpensioen, biedt de pensioenregeling aan de deelnemer of gewezen deelnemer met betrekking tot perioden van opbouw vanaf 1 januari 2002, ongeacht zijn burgerlijke staat, het recht in elk geval met ingang van de datum waarop het ouderdomspensioen ingaat of kan ingaan, in plaats van partnerpensioen te kiezen voor één van de volgende wijzigingen van het ouderdomspensioen:

    • a. een hoger ouderdomspensioen;

    • b. een eerder ingaand ouderdomspensioen; of

    • c. een hoger en een eerder ingaand ouderdomspensioen.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op de aanspraak op bijzonder partnerpensioen van de gewezen partner.

  • 3 Indien er in de pensioenovereenkomst geen recht op de keuzemogelijkheid als bedoeld in het eerste lid is opgenomen heeft de deelnemer of gewezen deelnemer het recht om te kiezen voor één van deze mogelijkheden.

  • 4 De pensioenuitvoerder waarborgt dat bij gebruikmaking van het keuzerecht geen onderscheid gemaakt wordt tussen mannen en vrouwen door vaststelling van een ruilvoet of opbouwkeuzevoet.

  • 5 De pensioenuitvoerder waarborgt bij de vaststelling van een ruilvoet of opbouwkeuzevoet dat voldaan wordt aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid hetgeen inhoudt dat de collectieve actuariële waarde van het ouderdomspensioen, bedoeld in het eerste lid, dat wordt gekozen in plaats van het partnerpensioen, bedoeld in het eerste lid, ongeacht de datum waarop de keuze wordt gemaakt, ten minste gelijkwaardig is aan de op dezelfde grondslagen berekende collectieve actuariële waarde van dat partnerpensioen.

  • 6 Bij de keuze, bedoeld in het eerste of derde lid, is de toestemming vereist van de partner die begunstigde is voor het in het eerste lid bedoelde partnerpensioen.

  • 7 Voorzover het bij de toepassing van het eerste lid pensioenaanspraken betreft die als gevolg van een premievrije voortzetting van die pensioenaanspraken worden opgebouwd, is het eerste lid van toepassing indien het recht op die premievrije voortzetting is ontstaan op of na 1 januari 2002.

  • 8 Elk beding strijdig met dit artikel is nietig.

  • 9 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het eerste tot en met het vijfde lid.

Artikel 61. Keuzerecht uitruil ouderdomspensioen in partnerpensioen op opbouwbasis

  • 1 Indien een pensioenovereenkomst voorziet in een ouderdomspensioen heeft de deelnemer of gewezen deelnemer met ingang van de datum waarop het ouderdomspensioen ingaat of kan ingaan het recht om in plaats van een deel van het ouderdomspensioen te kiezen voor partnerpensioen op opbouwbasis, onder de voorwaarde dat de hoogte van het partnerpensioen maximaal 70% bedraagt van het ouderdomspensioen dat na de uitruil resteert.

  • 2 De pensioenuitvoerder biedt de deelnemer of gewezen deelnemer in het laatste jaar voor ingang van het ouderdomspensioen standaard de mogelijkheid, genoemd in het eerste lid, aan.

  • 3 De pensioenuitvoerder waarborgt dat bij gebruikmaking van het keuzerecht geen onderscheid gemaakt wordt tussen mannen en vrouwen door vaststelling van een ruilvoet of opbouwkeuzevoet.

  • 4 De pensioenuitvoerder waarborgt bij de vaststelling van een ruilvoet of opbouwkeuzevoet dat voldaan wordt aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid hetgeen inhoudt dat de collectieve actuariële waarde van het partnerpensioen, bedoeld in het eerste lid, dat wordt gekozen in plaats van het ouderdomspensioen, bedoeld in het eerste lid, ongeacht de datum waarop de keuze wordt gemaakt, ten minste gelijkwaardig is aan de op dezelfde grondslagen berekende collectieve actuariële waarde van dat ouderdomspensioen.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de inhoud van de keuzemogelijkheid, de wijze waarop de keuzemogelijkheid wordt geboden en de collectieve actuariële gelijkwaardigheid, bedoeld in het vierde lid.

  • 7 Indien de deelnemer of gewezen deelnemer niet binnen de door de pensioenuitvoerder gestelde termijn reageert op de keuzemogelijkheid die hem ingevolge het tweede lid in het laatste jaar voor de ingang van het ouderdomspensioen is aangeboden, gaat de pensioenuitvoerder over tot het uitruilen van het ouderdomspensioen in partnerpensioen indien:

    • a. de pensioenovereenkomst niet voorziet in een aanspraak op partnerpensioen vanaf de datum waarop het ouderdomspensioen ingaat; en

    • b. de deelnemer of gewezen deelnemer gehuwd is of een geregistreerde partnerrelatie heeft.

  • 8 In de pensioenregeling wordt bepaald wat de verhouding is tussen ouderdomspensioen en partnerpensioen na uitruil als bedoeld in het zevende lid.

  • 9 Indien de uitruil, bedoeld in het zevende lid, ertoe zou leiden dat het ouderdomspensioen op jaarbasis lager wordt dan het op grond van artikel 66 bepaalde bedrag wordt de in het achtste lid bedoelde verhouding tussen ouderdomspensioen en partnerpensioen zodanig aangepast dat het ouderdomspensioen op jaarbasis meer bedraagt dan het op grond van artikel 66 bepaalde bedrag.

Artikel 61a. Keuzerecht uitruil ouderdomspensioen in partnerpensioen op risicobasis

  • 1 Indien een pensioenovereenkomst voorziet in een ouderdomspensioen en een partnerpensioen op risicobasis heeft de gewezen deelnemer na afloop van de periode waarin het nabestaandenpensioen op risicobasis op grond van artikel 55, vierde lid, wordt voortgezet recht om in plaats van ouderdomspensioen of een deel van het ouderdomspensioen te kiezen voor het voortzetten van het partnerpensioen op risicobasis.

  • 2 In afwijking van het eerste lid is er geen recht op uitruil:

    • a. indien de uitruil ertoe zou leiden dat op basis van de opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen de uitkering van het ouderdomspensioen op jaarbasis op de reguliere ingangsdatum minder zou bedragen dan het op basis van artikel 66 bepaalde bedrag;

    • b. indien de pensioenregeling voorziet in een maximale duur voor de vrijwillige voortzetting die langer of gelijk is aan vijftien jaar, bij het bereiken van de maximale duur; of

    • c. voor zover de pensioenregeling voorziet in een maximum voor de omvang van de uitruil bij het bereiken van dat maximum.

  • 3 Indien de gewezen deelnemer gebruik maakt van de keuzemogelijkheid, bedoeld in het eerste lid, informeert de pensioenuitvoerder de gewezen deelnemer jaarlijks over de gevolgen van voortzetting van de uitruil. De uitruil wordt stopgezet indien er niet langer recht op uitruil op grond van het tweede lid is, dan wel indien de gewezen deelnemer aangeeft de uitruil niet te willen voortzetten.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 62. Keuzemogelijkheden andere vormen van uitruil

  • 1 Indien de pensioenovereenkomst de deelnemer of gewezen deelnemer de mogelijkheid biedt:

    • a. in plaats van een bepaald soort pensioen geheel of gedeeltelijk te kiezen voor een ander soort pensioen, dan het pensioen, bedoeld in de artikelen 60, 61 en 61a;

    • b. de ingangsdatum van het ouderdomspensioen te vervroegen of uit te stellen;

    • c. de hoogte van het ouderdomspensioen te laten variëren als bedoeld in artikel 63; of

    • d. tot een keuze anders dan bedoeld in de voorgaande onderdelen;

    waarborgt de pensioenuitvoerder dat bij gebruikmaking van de keuzemogelijkheid geen onderscheid gemaakt wordt tussen mannen en vrouwen door vaststelling van een ruilvoet of opbouwkeuzevoet per keuzerecht die voldoet aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid.

  • 2 Bij gebruikmaking van een in het eerste lid bedoelde keuzemogelijkheid is de toestemming vereist van de partner die begunstigde is voor partnerpensioen indien de hoogte daarvan door gebruikmaking van de keuzemogelijkheid wordt verlaagd.

  • 3 Voorzover het bij de toepassing van het eerste lid pensioenaanspraken betreft die als gevolg van een premievrije voortzetting van die aanspraken worden opgebouwd, is het eerste lid van toepassing indien het recht op die premievrije voortzetting is ontstaan op of na 1 januari 2002.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het eerste lid.

Artikel 63. Variatie hoogte pensioenuitkering

  • 1 De hoogte van een pensioen kan na ingang variëren mits:

    • a. de laagste uitkering niet minder bedraagt dan 75% van de hoogste uitkering; en

    • b. de mate van variatie uiterlijk op de ingangsdatum van het pensioen wordt vastgesteld.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid blijft in de periode tussen de ingangsdatum van het pensioen en het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, van de uitkering buiten aanmerking het gedeelte dat overeenkomt met het bedrag bedoeld in artikel 18d, derde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964. Ingeval de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, na de ingangsdatum van het pensioen wordt verlaagd, wordt voor de toepassing van de eerste zin uitgegaan van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, die van toepassing was voor deze verlaging.

  • 3 In afwijking in zoverre van het eerste lid, onderdeel b, wordt bij een aanpassing van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, na de ingang van het pensioen, de mate van variatie uiterlijk vastgesteld bij het bereiken van de hoogste pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, die op enig moment na de ingangsdatum van het pensioen geldt of heeft gegolden voor de pensioengerechtigde.

  • 4 Voor de toepassing van het eerste lid wordt bij variabele uitkeringen de mate van variatie vastgesteld uitgaande van de rendementsverwachtingen op de ingangsdatum van het pensioen. Bij variabele uitkeringen blijven aanpassingen buiten aanmerking voor zover deze het gevolg zijn van de omstandigheid dat de opgetreden ontwikkeling van de levensverwachting, de behaalde sterfteresultaten of de behaalde beleggingsresultaten tot hogere of lagere uitkeringen leiden dan op de ingangsdatum van het pensioen het uitgangspunt was of sprake is van een periodieke vaste daling of vaste stijging van de uitkering of toepassing van een projectierendement hoger of lager dan de risicovrije rente als bedoeld in artikel 63a, derde lid.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 63a. Variabele uitkering

  • 1 Onverminderd artikel 63 kan de hoogte van een variabele uitkering na de ingangsdatum van het pensioen variëren door de verwerking van financiële mee- of tegenvallers als gevolg van het beleggingsrisico, de ontwikkeling van het sterfteresultaat of de ontwikkeling van de levensverwachting.

  • 2 De hoogte van een variabele uitkering in een flexibele premieovereenkomst of een premie-uitkeringsovereenkomst kan ook variëren door een, uiterlijk op de ingangsdatum van het pensioen vastgestelde, periodieke vaste daling of vaste stijging van de uitkering. De periodieke vaste daling bedraagt ten hoogste 35% van het verschil tussen de parameter voor aandelenrendement en de risicovrije rente op de ingangsdatum van het pensioen en is niet hoger dan consistent met het beleggingsbeleid.

  • 3 De hoogte van een variabele uitkering in een solidaire premieovereenkomst kan ook variëren door inrekenen van een projectierendement op het voor pensioen bestemde vermogen dat hoger of lager is dan de risicovrije rente. Het toepassen van het projectierendement wordt per regeling, uiterlijk op de ingangsdatum van het pensioen, vastgesteld en is van toepassing op alle pensioengerechtigden. Voor het projectierendement mag ten hoogste worden uitgegaan van een risicopremie die 35% bedraagt van het verschil tussen de parameter voor aandelenrendement en de risicovrije rente op de ingangsdatum van het pensioen. Het projectierendement is daarbij niet hoger dan consistent met het beleggingsbeleid en de toedelingsregels voor pensioengerechtigden.

  • 4 De periodieke vaste daling of het projectierendement is zodanig vormgegeven dat er op voorhand geen herverdelingseffecten plaatsvinden.

  • 5 Bij toepassing van een collectief toedelingsmechanisme wordt ten minste een maal per jaar op het niveau van de toedelingskring het financiële resultaat vastgesteld en verwerkt. Bij een collectief toedelingsmechanisme kan een spreidingsperiode worden gehanteerd van maximaal tien jaar. Gedurende de spreidingsperiode worden uitsluitend de uitkeringen en aanspraken van de bij aanvang van de spreidingsperiode tot de toedelingskring behorende personen in gelijke stappen aangepast. Bij de vaststelling van de hoogte van de jaarlijkse aanpassing wordt rekening gehouden met de verwachte resterende levensverwachting van de toedelingskring.

  • 6 Bij toepassing van een collectief toedelingsmechanisme voor het beleggingsrisico wordt de projectierente gebaseerd op de risicovrije rente.

  • 7 Bij verwerking van financiële mee- of tegenvallers door middel van individuele toedeling in de flexibele premieovereenkomst of de premie-uitkeringsovereenkomst wordt de projectierente gebaseerd op de risicovrije rente. Bij individuele toedeling wordt ten minste een maal per jaar het financiële resultaat vastgesteld en verwerkt, waarbij een spreidingsperiode van maximaal tien jaar kan worden gehanteerd. Bij de vaststelling van de omvang van de periodieke aanpassing van de uitkeringshoogte gedurende de spreidingsperiode wordt rekening gehouden met de verwachte resterende levensverwachting van de pensioengerechtigde.

  • 8 Bij toepassing van toedelingsregels in de solidaire premieovereenkomst wordt het financiële resultaat ten minste een maal per jaar vastgesteld en verwerkt, waarbij een spreidingsperiode kan worden gehanteerd van maximaal tien jaar in het voor de pensioenuitkering bestemd vermogen. Bij de verwerking van het financiële resultaat kunnen het projectierendement of de toedeling van rendementen worden aangepast voor zover dat nodig is om gelijke aanpassingen van de pensioenuitkeringen te realiseren.

  • 9 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over dit artikel over onder meer de vaste daling en het projectierendement.

Artikel 63b. Keuzerecht variabele of vaste uitkering

  • 1 Bij een flexibele premieovereenkomst of een premie-uitkeringsovereenkomst die voorziet in uitkering van een aan te wenden kapitaal op de pensioendatum, legt de pensioenuitvoerder de deelnemer of gewezen deelnemer in elk geval voorafgaand aan de datum waarop het ouderdomspensioen ingaat of kan ingaan de keuze voor tussen een vastgestelde uitkering of een variabele uitkering.

  • 2 Bij het bieden van de keuze verstrekt de pensioenuitvoerder de deelnemer of gewezen deelnemer de voor hem relevante informatie over de gevolgen en risico’s bij deze keuze waaronder een opgave van de hoogte van de vastgestelde uitkeringen en een opgave van de hoogte van de variabele uitkeringen. Deze opgaven worden tevens weergegeven op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario.

  • 3 Een pensioenuitvoerder die niet zowel vastgestelde als variabele uitkeringen uitvoert meldt dit aan de deelnemer of gewezen deelnemer. De pensioenuitvoerder verstrekt de in het tweede lid bedoelde informatie voor de uitkering die hij uitvoert en wijst de deelnemer of gewezen deelnemer op de mogelijkheden tot waardeoverdracht, bedoeld in de artikelen 80, 81, en 81a, tweede lid.

  • 4 Indien de deelnemer of gewezen deelnemer niet binnen de door de pensioenuitvoerder gestelde termijn reageert op de keuzemogelijkheid die hem ingevolge het eerste lid is geboden, gaat de pensioenuitvoerder die vastgestelde uitkeringen uitvoert op de ingangsdatum van het pensioen over tot verstrekking van een vastgestelde uitkering. In afwijking van de eerste zin kunnen de partijen die betrokken zijn bij de vaststelling, wijziging of intrekking van de pensioenovereenkomst overeenkomen dat de pensioenuitvoerder op de ingangsdatum van het pensioen overgaat tot verstrekking van een variabele uitkering aan een deelnemer of gewezen deelnemer die niet binnen de door de pensioenuitvoerder gestelde termijn reageert op de keuzemogelijkheid die hem ingevolge het eerste lid is geboden.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer de te verstrekken informatie, de rekenregels en de wijze waarop de informatie wordt verstrekt.

Artikel 63c. Uitvoering variabele uitkering

De toezichthouder kan een pensioenuitvoerder die een variabele uitkering uitvoert de verplichting opleggen om binnen een door de toezichthouder te stellen termijn over te gaan tot verzekering bij een verzekeraar, overdracht aan een verzekeraar of onderbrenging bij een pensioenfonds indien dit naar het oordeel van de toezichthouder noodzakelijk is in verband met de actuariële en bedrijfstechnische risico’s met betrekking tot deze variabele uitkering.

Artikel 64. Verbod van vervreemding en mogelijkheid van volmacht

  • 1 Vervreemding of elke andere handeling, waardoor de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde enig recht op zijn pensioenaanspraken of pensioenrechten aan een ander toekent is nietig, tenzij:

    • a. verpanding plaatsvindt voor het verlenen van zekerheid voor het verkrijgen van uitstel van betaling als bedoeld in artikel 25, vijfde lid, van de Invorderingswet 1990;

    • b. vervreemding plaatsvindt op grond van artikel 57, vijfde lid;

    • c. verevening plaatsvindt op basis van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding;

    • d. in het kader van een verrekening van pensioenrechten bij scheiding in plaats van de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde diens gewezen partner respectievelijk diens partner wordt aangewezen als begunstigde voor het geheel of een deel van het ouderdomspensioen, mits de pensioenuitvoerder hiermee instemt; of

    • e. in het kader van een verrekening van pensioenrechten bij scheiding de waarde van het geheel of een deel van het ouderdomspensioen van de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde bij dezelfde pensioenuitvoerder wordt aangewend voor een ouderdomspensioen op het leven van diens gewezen partner respectievelijk diens partner, mits de pensioenuitvoerder hiermee instemt.

  • 2 Een volmacht tot invordering van uitkeringen uit hoofde van een pensioenrecht, onder welke vorm of welke benaming ook verleend, is steeds herroepelijk.

Artikel 65. Afkoop

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2021. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 2 Elk beding strijdig met dit artikel is nietig.

Artikel 66. Afkoop klein ouderdomspensioen

  • 1 De pensioenuitvoerder heeft het recht om bij de ingang van het ouderdomspensioen een aanspraak op ouderdomspensioen en andere aanspraken ten behoeve van de gepensioneerde of zijn nabestaanden af te kopen, indien:

    • a. de uitkering van het ouderdomspensioen op de ingangsdatum minder bedraagt dan € 592,51 per jaar; en

    • b. de gepensioneerde geen bezwaar maakt tegen de afkoop indien de deelneming is geëindigd voor 1 januari 2007 of de gepensioneerde instemt met de afkoop indien de deelneming is geëindigd vanaf 1 januari 2007.

  • 2 De pensioenuitvoerder heeft het recht om pensioenaanspraken van een gewezen deelnemer af te kopen, indien:

    • a. op basis van de tot het tijdstip van beëindiging van de deelneming opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen de uitkering van het ouderdomspensioen op jaarbasis op de reguliere ingangsdatum, getoetst per 1 januari van dat jaar, minder zal bedragen dan het in het eerste lid, onderdeel a, genoemde bedrag;

    • b. de gewezen deelnemer geen bezwaar maakt tegen de afkoop indien de deelneming is geëindigd voor 1 januari 2007 of de gewezen deelnemer instemt met de afkoop indien de deelneming is geëindigd vanaf 1 januari 2007; en

    • c. in geval de deelneming is geëindigd vanaf 1 januari 2018, de pensioenuitvoerder na beëindiging van de deelneming ten minste vijf maal tevergeefs heeft gepoogd de overdrachtswaarde van de pensioenaanspraken van een gewezen deelnemer over te dragen als bedoeld in artikel 70a en na de beëindiging van de deelneming of, indien de deelneming is geëindigd tussen 1 januari 2018 en 1 januari 2019, na 1 januari 2019, ten minste vijf jaar is verstreken.

  • 3 Onverminderd het eerste en tweede lid, heeft de pensioenuitvoerder het recht tot afkoop indien:

    • a. er sprake is van beëindiging van de verwerving van pensioenaanspraken bij de pensioenuitvoerder;

    • b. wordt voldaan aan het eerste of tweede lid, met dien verstande dat in plaats van beëindiging van de deelneming wordt gelezen beëindiging van de verwerving; en

    • c. geen sprake is van een pensioenaanspraak bij een verzekeraar in de vorm van een vastgestelde uitkering vanaf de pensioendatum.

  • 4 De pensioenuitvoerder die gebruik wil maken van het in het eerste lid bedoelde recht informeert de gepensioneerde over zijn besluit hierover voor de ingang van het pensioen en gaat over tot uitbetaling van de afkoopwaarde binnen zes maanden na de ingang van het pensioen. Dit lid is van overeenkomstige toepassing bij afkoop bij ingang van het ouderdomspensioen op grond van het derde lid.

  • 5 De pensioenuitvoerder stelt de afkoopwaarde ter beschikking aan de gepensioneerde dan wel de gewezen deelnemer, met uitzondering van de afkoopwaarde van een bijzonder partnerpensioen, die ter beschikking wordt gesteld aan de gewezen partner.

  • 6 De pensioenuitvoerder betaalt de uitkering op de dag dat de aanspraken of rechten vervallen in verband met de afkoop.

  • 7 Het in het eerste lid, onderdeel a, genoemde bedrag wordt telkens gewijzigd met ingang van 1 januari op basis van de consumentenprijsindex Alle Huishoudens, zoals berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek. De wijziging wordt bepaald door de procentuele wijziging die dat indexcijfer over de maand oktober, voorafgaand aan de aanpassing, heeft ondergaan ten opzichte van de maand oktober van het daaraan voorafgaande jaar. Het gewijzigde bedrag wordt door of namens Onze Minister meegedeeld in de Staatscourant.

  • 8 De pensioenuitvoerder waarborgt bij de vaststelling van de afkoopwaarde door vaststelling van een afkoopvoet dat geen onderscheid gemaakt wordt tussen mannen en vrouwen waarbij voldaan wordt aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid.

  • 9 Elk beding strijdig met dit artikel is nietig.

  • 10 Indien de pensioenuitvoerder wil afkopen op of na de reguliere ingangsdatum van het ouderdomspensioen en het moment waarop de pensioenuitvoerder wil afkopen ligt voor of op de datum waarop het ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet ingaat, dan heeft de betrokkene het recht ervoor te kiezen dat het ouderdomspensioen waarop de afkoop betrekking heeft, ingaat op de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop het ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet ingaat. De pensioenuitvoerder koopt af op het moment dat het ouderdomspensioen waarop de afkoop betrekking heeft ingaat. Artikel 62, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 11 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over het vaststellen van de afkoopwaarde.

Artikel 67. Afkoop klein partnerpensioen of wezenpensioen bij ingang

  • 1 De pensioenuitvoerder heeft jegens de nabestaanden het recht om een recht op partnerpensioen of wezenpensioen ten behoeve van de nabestaanden van dezelfde deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde af te kopen, indien de uitkering van het partnerpensioen of wezenpensioen op jaarbasis op de ingangsdatum minder bedraagt dan het op basis van artikel 66 bepaalde bedrag, tenzij dit recht op afkoop in de pensioen- en uitvoeringsovereenkomst is beperkt of uitgesloten.

  • 2 De pensioenuitvoerder die gebruik maakt van het in het eerste lid bedoelde recht informeert de nabestaande hierover binnen zes maanden na de ingangsdatum en gaat binnen die termijn over tot uitbetaling van de afkoopwaarde aan de nabestaande.

  • 3 De pensioenuitvoerder kan na de in het tweede lid bedoelde termijn het partnerpensioen of wezenpensioen afkopen indien:

    • a. de nabestaande daarmee instemt; en

    • b. indien de hoogte van het partnerpensioen of wezenpensioen op jaarbasis per 1 januari van dat jaar lager is dan het op basis van artikel 66 bepaalde bedrag.

Artikel 68. Afkoop klein bijzonder partnerpensioen bij scheiding

  • 1 De pensioenuitvoerder heeft jegens de gewezen partner het recht om een aanspraak op bijzonder partnerpensioen af te kopen indien de uitkering van het partnerpensioen op jaarbasis op de ingangsdatum minder zal bedragen dan het op basis van artikel 66 bepaalde bedrag, tenzij dit recht op afkoop in de pensioen- en uitvoeringsovereenkomst is beperkt of uitgesloten.

  • 2 De pensioenuitvoerder die gebruik maakt van het in het eerste lid bedoelde recht informeert de gewezen partner hierover binnen zes maanden na de melding van de scheiding en gaat binnen die termijn over tot uitbetaling van de afkoopwaarde aan de gewezen partner.

  • 3 De pensioenuitvoerder kan na de in het tweede lid bedoelde termijn afkopen indien:

    • a. de gewezen partner daarmee instemt; en

    • b. indien de hoogte van het partnerpensioen op jaarbasis per 1 januari van dat jaar lager is dan het op basis van artikel 66 bepaalde bedrag.

Artikel 69. Afkoop van fiscaal bovenmatig pensioen

  • 2 Een pensioenuitvoerder heeft jegens de gerechtigde tot een nettopensioen het recht om een aanspraak op nettopensioen af te kopen indien:

    • a. de gerechtigde tot het nettopensioen een gewezen deelnemer is of de opbouw van nettopensioen anderszins beëindigd is;

    • b. op basis van de opgebouwde aanspraak op nettopensioen de uitkering van het nettopensioen op jaarbasis op de reguliere ingangsdatum minder zal bedragen dan het op basis van artikel 66 bepaalde bedrag; en

    • c. de gerechtigde tot het nettopensioen instemt met de afkoop.

  • 4 De afkoopwaarde wordt door de pensioenuitvoerder aan de deelnemer of gewezen deelnemer ter beschikking gesteld, met uitzondering van de afkoopwaarde voor een bijzonder partnerpensioen die ter beschikking wordt gesteld aan de gewezen partner.

  • 5 De pensioenuitvoerder waarborgt bij de vaststelling van de afkoopwaarde door vaststelling van een afkoopvoet dat geen onderscheid gemaakt wordt tussen mannen en vrouwen waarbij voldaan wordt aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid.

  • 6 Elk beding strijdig met dit artikel is nietig.

  • 7 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen er regels worden gesteld aan het vaststellen van de afkoopwaarde.

Artikel 69a. Afkoop deel aanspraken op ouderdomspensioen

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 70. Begrip en reikwijdte waardeoverdracht

  • 2 Bij regeling van Onze Minister kunnen instellingen worden aangewezen jegens wie een pensioenuitvoerder een verplichting tot waardeoverdracht heeft.

Artikel 70a. Recht op waardeoverdracht klein ouderdomspensioen

  • 1 De pensioenuitvoerder heeft het recht om na beëindiging van de deelneming de overdrachtswaarde van de pensioenaanspraken van een gewezen deelnemer over te dragen indien:

    • a. op basis van de opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen de uitkering van het ouderdomspensioen op jaarbasis op de reguliere ingangsdatum minder zal bedragen dan het op basis van artikel 66 bepaalde bedrag;

    • b. de pensioenuitvoerder bij de toepassing van dit lid niet een lager maximum hanteert dan het in onderdeel a bedoelde bedrag;

    • c. de opgebouwde aanspraak geen nettopensioen betreft; en

    • d. de waardeoverdracht ertoe strekt het de gewezen deelnemer mogelijk te maken pensioenaanspraken te verwerven bij de ontvangende pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever of de beroepspensioenregeling.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, heeft de pensioenuitvoerder het recht de overdrachtswaarde van de pensioenaanspraken van de aanspraakgerechtigde over te dragen indien:

    • a. er geen sprake meer is van verwerving van pensioenaanspraken bij de pensioenuitvoerder;

    • b. wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c;

    • c. de waardeoverdracht ertoe strekt pensioenaanspraken te verwerven bij de ontvangende pensioenuitvoerder waarbij de aanspraakgerechtigde als deelnemer pensioen verwerft; en

    • d. er geen sprake is van een pensioenaanspraak bij een verzekeraar in de vorm van een vastgestelde uitkering vanaf de pensioendatum.

  • 3 De ontvangende pensioenuitvoerder is verplicht de overdrachtswaarde aan te wenden ter verwerving van pensioenaanspraken voor de deelnemer.

  • 4 De ontvangende pensioenuitvoerder waarborgt dat de actuariële waarde van de door de deelnemer te verwerven pensioenaanspraken ten minste gelijk is aan de op dezelfde grondslagen berekende waarde van de over te dragen pensioenaanspraken.

  • 5 De overdragende en ontvangende pensioenuitvoerder brengen in het kader van de waardeoverdracht geen kosten in rekening bij de gewezen deelnemer.

  • 6 Elk beding strijdig met dit artikel is nietig.

  • 7 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over dit artikel onder meer over de berekening van de overdrachtswaarde.

Artikel 71. Plicht tot waardeoverdracht op verzoek gewezen deelnemer bij wisseling van werkgever of toetreding tot een beroepspensioenregeling

  • 1 De pensioenuitvoerder is verplicht om na een verzoek van de gewezen deelnemer tot waardeoverdracht de overdrachtswaarde van diens pensioenaanspraken over te dragen indien:

    • a. er sprake is van een individuele beëindiging van de dienstbetrekking dan wel individuele beëindiging van de deelneming; en

    • b. die waardeoverdracht ertoe strekt het de gewezen deelnemer mogelijk te maken pensioenaanspraken te verwerven bij de ontvangende pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever of de beroepspensioenregeling;

      tenzij sprake is van een van de in de artikelen 72, 72a en 73 omschreven situaties of het pensioenaanspraken betreft waarvoor de pensioenuitvoerder artikel 70a toepast.

    Indien het verzoek van de gewezen deelnemer tot waardeoverdracht partnerpensioen betreft is voor de waardeoverdracht van dit partnerpensioen tevens vereist dat de partner die begunstigde is voor het partnerpensioen met de waardeoverdracht instemt. Indien het verzoek van de gewezen deelnemer tot waardeoverdracht nettopensioen betreft is voor de waardeoverdracht van dit nettopensioen tevens vereist dat de ontvangende pensioenuitvoerder een regeling voor nettopensioen uitvoert.

  • 2 De ontvangende pensioenuitvoerder is verplicht om na een verzoek tot waardeoverdracht van een deelnemer de overdrachtswaarde aan te wenden ter verwerving van pensioenaanspraken voor die deelnemer.

  • 3 De plicht van de overdragende pensioenuitvoerder om de waarde rechtstreeks over te dragen en de plicht van de ontvangende pensioenuitvoerder om de waarde aan te wenden ontstaat indien de deelnemer na aanvang van de verwerving van pensioenaanspraken in de door de ontvangende pensioenuitvoerder uitgevoerde pensioenregeling een opgave heeft gevraagd van zijn pensioenaanspraken aan de ontvangende pensioenuitvoerder en daarna het verzoek tot waardeoverdracht doet aan de ontvangende pensioenuitvoerder.

  • 4 De ontvangende pensioenuitvoerder waarborgt dat de actuariële waarde van de door de deelnemer te verwerven pensioenaanspraken ten minste gelijk is aan de op dezelfde grondslagen berekende waarde van de over te dragen pensioenaanspraken.

  • 5 De overdragende en de ontvangende pensioenuitvoerder brengen in het kader van de waardeoverdracht geen kosten in rekening bij de gewezen deelnemer.

  • 6 Elk beding strijdig met dit artikel is nietig.

  • 7 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld ten aanzien van nadere aan de waardeoverdracht te stellen voorwaarden en eisen, de berekening van de overdrachtswaarde, de waarde van met de overdrachtswaarde te verwerven pensioenaanspraken alsmede de in acht te nemen procedures.

Artikel 71a. Uitzondering op de plicht tot waardeoverdracht in verband met afkoop

De in artikel 71 genoemde plicht tot waardeoverdracht geldt niet indien na de waardeoverdracht de voor de bedrijfspensioenvoorziening geldende wetgeving van een andere staat dan Nederland op de overgedragen pensioenaanspraken van toepassing is en de mogelijkheden tot afkoop van de waarde van de overgedragen pensioenaanspraken na de waardeoverdracht ruimer zijn dan op basis van deze wet.

Artikel 72. Uitzondering op de plicht tot waardeoverdracht in verband met financiële positie pensioenuitvoerder of werkgever

De in artikel 71 genoemde plicht tot waardeoverdracht geldt niet zolang:

  • a. de overdragende of ontvangende pensioenuitvoerder een pensioenfonds is waarbij gezien de beleidsdekkingsgraad de technische voorzieningen niet meer volledig door waarden worden gedekt;

  • b. de overdragende of ontvangende pensioenuitvoerder een verzekeraar is:

    • 1°. ten aanzien waarvan een besluit als bedoeld in artikel 3A:85 van de Wet op het financieel toezicht is genomen; of

    • 2°. die failliet is; of

  • c. de overdragende pensioenuitvoerder een verzekeraar is en aanvullende bijdragen van de werkgever noodzakelijk zijn maar de financiële toestand van die werkgever blijkens een schriftelijke verklaring van een niet aan de onderneming van de werkgever verbonden registeraccountant of accountant-administratieconsulent die aanvullende bijdragen niet toelaat.

Artikel 72a. Uitzondering op de plicht tot waardeoverdracht in verband met bijbetaling

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de tijdelijke inperking van de in artikel 71 genoemde plicht tot waardeoverdracht in verband met aanvullende bijdragen van de oude of de nieuwe werkgever.

  • 2 De voordracht voor een krachtens het eerste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 73. Uitzondering op plicht tot waardeoverdracht in verband met datum

De in artikel 71 genoemde plicht tot waardeoverdracht geldt niet met betrekking tot pensioenaanspraken ondergebracht bij:

  • a. een pensioenfonds, indien de deelneming is geëindigd vóór 8 juli 1994;

  • b. een verzekeraar, indien de dienstbetrekking van de gewezen deelnemer is geëindigd vóór 8 juli 1994.

Artikel 74. Herleving van de plicht tot waardeoverdracht bij wisseling van werkgever of toetreding tot een beroepspensioenregeling

  • 1 Indien de in artikel 72 genoemde omstandigheden niet meer van toepassing zijn, herleven de in artikel 71 bedoelde plichten van de overdragende pensioenuitvoerder en de ontvangende pensioenuitvoerder.

  • 2 Een overdragende pensioenuitvoerder die in de periode waarin de in artikel 72 bedoelde omstandigheden op hem van toepassing zijn verzoeken tot waardeoverdracht heeft gekregen, informeert, wanneer deze omstandigheden niet meer van toepassing zijn, alle deelnemers die in die periode gewezen deelnemer zijn geworden en de betrokken ontvangende pensioenuitvoerders over de mogelijkheid alsnog waarde over te dragen.

  • 3 Een ontvangende pensioenuitvoerder die in de periode waarin de in artikel 72 genoemde omstandigheden op hem van toepassing zijn verzoeken tot waardeoverdracht heeft gekregen, informeert wanneer deze omstandigheden niet meer van toepassing zijn, alle deelnemers die in die periode een verzoek tot waardeoverdracht hebben gedaan en de betrokken overdragende pensioenuitvoerders over de mogelijkheid alsnog waarde over te dragen.

Artikel 75. Bevoegdheid tot waardeoverdracht op verzoek gewezen deelnemer bij wisseling werkgever of toetreding tot een beroepspensioenregeling

  • 1 Indien in de in artikel 71 bedoelde situatie geen plicht tot waardeoverdracht bestaat omdat:

    • a. de deelnemer niet voldaan heeft aan een in de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 71, zevende lid, opgenomen voorwaarde om binnen een termijn een opgave te vragen; of

    • b. sprake is van de in artikel 73 bedoelde situatie;

     is de pensioenuitvoerder bevoegd tot waardeoverdracht indien voldaan wordt aan de in artikel 71, eerste en vierde lid, genoemde voorwaarden.

  • 2 Indien in de in artikel 71 bedoelde situatie geen plicht tot waardeoverdracht bestaat, omdat er geen sprake is van een individuele beëindiging, is de pensioenuitvoerder bevoegd tot waardeoverdracht indien:

    • a. wordt voldaan aan de in artikel 71, eerste lid, onderdeel b, tweede en derde zin, en vierde lid, genoemde voorwaarden;

    • b. de overdragende en de ontvangende pensioenuitvoerders aan wie door een groep gewezen deelnemers verzoeken tot waardeoverdracht worden gedaan, dit schriftelijk hebben gemeld aan de toezichthouder; en

    • c. de toezichthouder binnen drie maanden na de melding geen verbod tot waardeoverdracht heeft opgelegd aan een van beide pensioenuitvoerders.

  • 3 Indien de financiering van de aanspraken van de gewezen deelnemer bij de overdragende pensioenuitvoerder nog niet is voltooid overeenkomstig artikel 55 kan de pensioenuitvoerder ondanks de lagere waarde en de daaruit bij de ontvangende pensioenuitvoerder resulterende lagere pensioenaanspraken de waarde overdragen indien de gewezen deelnemer en zijn partner schriftelijk hiermee instemmen en mits sprake is van de in artikel 72, onderdeel c, of de in artikel 73 bedoelde situatie.

  • 4 Indien in de in artikel 71 bedoelde situatie geen plicht tot waardeoverdracht bestaat omdat sprake is van de in artikel 72a bedoelde situatie is de pensioenuitvoerder bevoegd tot waardeoverdracht indien:

    • a. voldaan wordt aan de in artikel 71, eerste en vierde lid, genoemde voorwaarden; en

    • b. de oude of nieuwe werkgever bereid is de aanvullende bijdragen te betalen.

Artikel 76. Plicht tot waardeoverdracht op verzoek deelnemer bij andere pensioenovereenkomst met dezelfde werkgever

  • 1 De pensioenuitvoerder is verplicht om na een verzoek van de gewezen deelnemer tot waardeoverdracht de overdrachtswaarde van diens pensioenaanspraken over te dragen indien:

    • a. sprake is van een individuele beëindiging van de deelneming bij een nieuwe of voortgezette dienstbetrekking bij dezelfde werkgever; en

    • b. die waardeoverdracht ertoe strekt het de gewezen deelnemer mogelijk te maken pensioenaanspraken te verwerven bij de ontvangende pensioenuitvoerder;

     tenzij de overdragende en ontvangende pensioenuitvoerder niet identiek zijn en sprake is van de in artikel 72 omschreven situaties.

    Indien het verzoek van de gewezen deelnemer tot waardeoverdracht partnerpensioen betreft is voor de waardeoverdracht van dit partnerpensioen tevens vereist dat de partner die begunstigde is voor het partnerpensioen met de waardeoverdracht instemt.

  • 2 De ontvangende pensioenuitvoerder is verplicht om na een verzoek tot waardeoverdracht van een deelnemer de overdrachtswaarde aan te wenden ter verwerving van pensioenaanspraken voor die deelnemer.

  • 3 De plicht van de overdragende pensioenuitvoerder om de waarde rechtstreeks over te dragen en de plicht van de ontvangende pensioenuitvoerder om de waarde aan te wenden ontstaat indien de deelnemer binnen zes maanden na aanvang van de verwerving van pensioenaanspraken in de door de ontvangende pensioenuitvoerder uitgevoerde pensioenregeling een opgave heeft gevraagd van zijn pensioenaanspraken aan de ontvangende pensioenuitvoerder en daarna het verzoek tot waardeoverdracht doet aan de ontvangende pensioenuitvoerder.

  • 4 De overdrachtswaarde wordt door de overdragende pensioenuitvoerder zodanig vastgesteld dat de voor mannen en vrouwen te verwerven pensioenrechten gelijk zijn waarbij aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid op basis van dezelfde grondslagen wordt voldaan.

  • 5 De overdragende en de ontvangende pensioenuitvoerder brengen in het kader van de waardeoverdracht geen kosten in rekening bij de gewezen deelnemer.

  • 6 Elk beding strijdig met dit artikel is nietig.

  • 7 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de berekening van de overdrachtswaarde, de waarde van met de overdrachtswaarde te verwerven pensioenaanspraken alsmede de in acht te nemen procedures.

Artikel 77. Herleving van de plicht tot waardeoverdracht bij andere pensioenovereenkomst met zelfde werkgever

Indien in de in artikel 76 bedoelde situatie de in artikel 72 genoemde omstandigheden niet meer van toepassing zijn herleeft de plicht tot waardeoverdracht overeenkomstig artikel 74.

Artikel 78. Bevoegdheid tot waardeoverdracht op verzoek deelnemer bij andere pensioenovereenkomst met zelfde werkgever

  • 1 Indien in de in artikel 76 bedoelde situatie geen plicht tot waardeoverdracht bestaat omdat de deelnemer niet voldaan heeft aan de in artikel 76, derde lid, omschreven verplichting om binnen zes maanden een opgave te vragen, is de pensioenuitvoerder bevoegd tot waardeoverdracht indien voldaan wordt aan de in artikel 76, eerste en vierde lid, opgenomen voorwaarden.

  • 2 Indien in de in artikel 76 bedoelde situatie geen plicht tot waardeoverdracht bestaat omdat er geen sprake is van een individuele beëindiging, is de pensioenuitvoerder bevoegd tot waardeoverdracht indien:

    • a. wordt voldaan aan de in artikel 76, eerste lid, onderdeel b en tweede zin, en vierde lid, genoemde voorwaarden;

    • b. de overdragende en de ontvangende pensioenuitvoerders aan wie door een groep gewezen deelnemers verzoeken tot waardeoverdracht worden gedaan niet identiek zijn hetgeen zij schriftelijk hebben gemeld aan de toezichthouder; en

    • c. de toezichthouder binnen drie maanden na de melding geen verbod tot waardeoverdracht heeft opgelegd aan een van beide pensioenuitvoerders.

Artikel 78a. Bevoegdheid waardeoverdracht op verzoek van gewezen deelnemer bij andere pensioenregeling gewezen werkgever

De pensioenuitvoerder is bevoegd om na een verzoek van de gewezen deelnemer tot waardeoverdracht de overdrachtswaarde van diens pensioenaanspraken over te dragen indien:

  • a. sprake is van een nieuwe pensioenregeling bij de gewezen werkgever;

  • b. de nieuwe pensioenregeling in de mogelijkheid voorziet voor gewezen deelnemers van de oude pensioenregeling van de gewezen werkgever om waarde over te dragen; en

  • c. wordt voldaan aan de in artikel 76, eerste lid, met uitzondering van onderdeel a, en vierde lid, genoemde voorwaarden.

Artikel 79. Plicht tot waardeaanwending bij keuzerecht of keuzemogelijkheid

  • 1 De pensioenuitvoerder is verplicht om op verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer de waarde van diens pensioenaanspraken aan te wenden in het kader van het keuzerecht overeenkomstig de artikelen 10c, 60, 61 en 61a of de keuzemogelijkheden overeenkomstig artikel 62 of 63b.

  • 2 De pensioenuitvoerder brengt in het kader van de waardeoverdracht geen kosten in rekening bij de deelnemer of gewezen deelnemer.

Artikel 80. Waardeoverdracht door pensioenfondsen bij bereiken pensioendatum op grond van de pensioenovereenkomst

  • 1 Een pensioenfonds is bevoegd om op verzoek van de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde de waarde van zijn pensioenaanspraken welke voortvloeien uit een flexibele premieovereenkomst per de pensioendatum rechtstreeks over te dragen aan een andere pensioenuitvoerder indien:

    • a. de pensioenovereenkomst hierin voorziet;

    • b. de overdrachtswaarde zodanig door het overdragende pensioenfonds wordt vastgesteld dat de voor mannen en vrouwen te verwerven pensioenrechten gelijk zijn waarbij aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid op basis van dezelfde grondslagen wordt voldaan; en

    • c. indien de ontvangende pensioenuitvoerder een pensioenfonds is, de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde reeds pensioenaanspraken heeft jegens dat pensioenfonds.

    Indien het verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer tot waardeoverdracht partnerpensioen betreft is voor de waardeoverdracht van dit partnerpensioen tevens vereist dat de partner die begunstigde is voor het partnerpensioen met de waardeoverdracht instemt.

  • 2 In afwijking van het eerste lid is een pensioenfonds verplicht op verzoek van de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde de waarde van zijn pensioenaanspraken als bedoeld in het eerste lid, per de pensioendatum rechtstreeks over te dragen aan een andere pensioenuitvoerder indien voldaan wordt aan de in het eerste lid, onderdelen b en c en tweede zin, genoemde voorwaarden en:

    • a. het pensioenfonds uitsluitend variabele uitkeringen uitvoert en het pensioenkapitaal na de overdracht wordt aangewend voor een vastgestelde uitkering; of

    • b. het pensioenfonds uitsluitend vastgestelde uitkeringen uitvoert en het pensioenkapitaal na de overdracht wordt aangewend voor een variabele uitkering.

    Dit lid wordt bij een algemeen pensioenfonds toegepast per collectiviteitkring.

  • 3 Elk beding strijdig met dit artikel is nietig.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld aan het vaststellen van de overdrachtswaarde.

Artikel 81. Verplichting tot waardeoverdracht voor verzekeraars bij bereiken pensioendatum

  • 1 De verzekeraar is verplicht om op verzoek van de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde de waarde van zijn pensioenaanspraken welke voortvloeien uit een flexibele premieovereenkomst of een premie-uitkeringsovereenkomst die voorziet in de uitkering van een aan te wenden kapitaal op de pensioendatum, per de pensioendatum rechtstreeks over te dragen aan een andere pensioenuitvoerder indien:

    • a. de overdrachtswaarde zodanig door de overdragende verzekeraar wordt vastgesteld dat de voor mannen en vrouwen te verwerven pensioenrechten gelijk zijn waarbij aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid op basis van dezelfde grondslagen wordt voldaan; en

    • b. indien de ontvangende pensioenuitvoerder een pensioenfonds is, de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde reeds pensioenaanspraken heeft jegens dat pensioenfonds.

    Indien het verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer tot waardeoverdracht partnerpensioen betreft is voor de waardeoverdracht van dit partnerpensioen tevens vereist dat de partner die begunstigde is voor het partnerpensioen met de waardeoverdracht instemt.

  • 2 Elk beding strijdig met dit artikel is nietig.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld aan het vaststellen van de overdrachtswaarde.

Artikel 81a. Verplichting tot waardeoverdracht voor premiepensioeninstellingen op datum van omzetting in pensioenuitkering dan wel bereiken pensioendatum

  • 1 De premiepensioeninstelling is verplicht de waarde van de pensioenaanspraken van de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde welke voortvloeien uit een flexibele premieovereenkomst of een premie-uitkeringsovereenkomst per de pensioendatum voor omzetting van de aanspraken in een vastgestelde pensioenuitkering rechtstreeks over te dragen aan een door de premiepensioeninstelling aan te wijzen verzekeraar.

  • 2 In afwijking van het eerste lid is de premiepensioeninstelling verplicht op verzoek van de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde de waarde van zijn pensioenaanspraken welke voortvloeien uit een flexibele premieovereenkomst of een premie-uitkeringsovereenkomst per de pensioendatum rechtstreeks over te dragen aan een pensioenuitvoerder die door de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde is aangewezen. Daarbij gelden de volgende voorwaarden:

    • a. indien de door de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde aangewezen pensioenuitvoerder een pensioenfonds is, de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde al pensioenaanspraken heeft jegens dat pensioenfonds; en

    • b. de ontvangende pensioenuitvoerder hanteert dezelfde methode als de premiepensioeninstelling om aan het vereiste van gelijke behandeling van mannen en vrouwen te voldoen.

    Indien het verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer tot waardeoverdracht partnerpensioen betreft, is voor de waardeoverdracht van dit partnerpensioen tevens vereist dat de partner die begunstigde is voor het partnerpensioen met de waardeoverdracht instemt.

  • 3 De overdrachtswaarde wordt door de premiepensioeninstelling zodanig vastgesteld dat de voor mannen en vrouwen te verwerven pensioenrechten gelijk zijn waarbij aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid op basis van dezelfde grondslagen wordt voldaan.

  • 4 Elk beding strijdig met dit artikel is nietig.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld aan het vaststellen van de overdrachtswaarde.

Artikel 81b. Verplichting tot waardeoverdracht voorafgaand aan de pensioendatum voor premiepensioeninstellingen bij premie-uitkeringsovereenkomst

  • 1 De premiepensioeninstelling is verplicht op verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer in de laatste vijftien jaar voor de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet de waarde van zijn pensioenaanspraken welke voortvloeien uit een premie-uitkeringsovereenkomst over te dragen aan een verzekeraar voor een aanspraak op een vastgestelde uitkering vanaf de pensioendatum. Indien het verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer tot waardeoverdracht partnerpensioen betreft is voor de waardeoverdracht van dit partnerpensioen tevens vereist dat de partner die begunstigde is voor het partnerpensioen met de waardeoverdracht instemt.

Artikel 82. Overdracht pensioenkapitaal op pensioendatum

  • 1 In geval van overdracht van pensioenkapitaal op de pensioendatum ten behoeve van aankoop van een periodieke pensioenuitkering, draagt de overdragende pensioenuitvoerder het pensioenkapitaal over:

    • a. aan de door de deelnemer of gewezen deelnemer aangewezen ontvangende pensioenuitvoerder op de pensioendatum of binnen acht weken na het verzoek hiertoe van de deelnemer of gewezen deelnemer indien deze dat verzoek minder dan acht weken voor de pensioendatum heeft gedaan;

    • b. aan de door de aanspraakgerechtigde, niet zijnde de deelnemer of gewezen deelnemer, aangewezen ontvangende pensioenuitvoerder binnen acht weken na het verzoek hiertoe van die aanspraakgerechtigde.

  • 2 De overdragende pensioenuitvoerder is verplicht tot vergoeding van de schade die de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde ondervindt ten gevolge van de aan die pensioenuitvoerder toerekenbare niet tijdige overdracht; de schade is ten minste gelijk aan de wettelijke rente op het over te dragen pensioenkapitaal.

Artikel 83. Bevoegdheid tot collectieve waardeoverdracht

  • 1 De pensioenuitvoerder is op verzoek van de werkgever of, bij bedrijfstakpensioenfondsen, de partijen die de pensioenregeling zijn overeengekomen bevoegd tot collectieve waardeoverdracht indien:

    • a. de waardeoverdracht ertoe strekt in verband met de beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst tussen de werkgever en de overdragende pensioenuitvoerder de waarde onder te brengen bij de ontvangende pensioenuitvoerder met wie de werkgever een uitvoeringsovereenkomst heeft gesloten;

    • b. de werkgever wordt overgenomen als gevolg van een overgang van een onderneming als bedoeld in artikel 662 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, en de overnemende onderneming een uitvoeringsovereenkomst heeft gesloten of gaat sluiten met een andere pensioenuitvoerder of dezelfde pensioenuitvoerder;

    • c. de waardeoverdracht ertoe strekt in verband met een collectieve wijziging van de pensioenovereenkomsten de waarde van pensioenaanspraken of pensioenrechten aan te wenden bij dezelfde pensioenuitvoerder overeenkomstig die gewijzigde pensioenovereenkomsten; of

    • d. de waardeoverdracht ertoe strekt de waarde onder te brengen in een andere collectiviteitkring bij hetzelfde algemeen pensioenfonds.

  • 2 Bij een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in het eerste lid wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a. de deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners of de pensioengerechtigden hebben geen bezwaren jegens de pensioenuitvoerder kenbaar gemaakt tegen de waardeoverdracht nadat zij over het voornemen zijn geïnformeerd;

    • b. de overdrachtswaarde wordt door de overdragende pensioenuitvoerder zodanig vastgesteld dat de voor mannen en vrouwen te verwerven pensioenrechten gelijk zijn waarbij aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid op basis van dezelfde grondslagen wordt voldaan; en

    • c. het voornemen tot waardeoverdracht aan een pensioenuitvoerder wordt door de overdragende pensioenuitvoerder uiterlijk drie maanden voor de beoogde datum van waardeoverdracht schriftelijk gemeld aan de toezichthouder en de toezichthouder heeft binnen die periode geen verbod tot waardeoverdracht opgelegd.

  • 3 Elk beding strijdig met dit artikel is nietig.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld aan het vaststellen van de overdrachtswaarde en over collectieve waardeoverdracht in de situatie dat de onderneming van de werkgever heeft opgehouden te bestaan.

Artikel 84. Verplichting tot collectieve waardeoverdracht bij liquidatie van de pensioenuitvoerder

  • 1 De pensioenuitvoerder is verplicht tot waardeoverdracht aan een andere pensioenuitvoerder bij liquidatie van de eerstgenoemde pensioenuitvoerder. Het algemeen pensioenfonds is verplicht tot waardeoverdracht aan een andere pensioenuitvoerder of een andere collectiviteitkring bij beëindiging van een collectiviteitkring.

  • 2 In geval van een waardeoverdracht als bedoeld in het eerste lid gelden de volgende voorwaarden:

    • a. het voornemen tot waardeoverdracht aan een pensioenuitvoerder wordt door de overdragende pensioenuitvoerder uiterlijk drie maanden voor de beoogde datum van waardeoverdracht schriftelijk gemeld aan de toezichthouder en de toezichthouder heeft binnen die periode geen verbod tot waardeoverdracht opgelegd;

    • b. de overdrachtswaarde wordt zodanig door de overdragende pensioenuitvoerder vastgesteld dat de voor mannen en vrouwen te verwerven pensioenrechten gelijk zijn, waarbij aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid op basis van dezelfde grondslagen wordt voldaan.

  • 3 Elk beding strijdig met dit artikel is nietig.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld aan het vaststellen van de overdrachtswaarde.

Artikel 85. Plicht tot waardeoverdracht aan een pensioeninstelling uit een andere lidstaat of verzekeraar met zetel buiten Nederland op verzoek gewezen deelnemer

  • 1 De pensioenuitvoerder is verplicht om na een verzoek van de gewezen deelnemer tot waardeoverdracht de overdrachtswaarde van diens pensioenaanspraken over te dragen aan een pensioeninstelling uit een andere lidstaat of een verzekeraar met een zetel buiten Nederland als bedoeld in artikel 23, eerste lid, indien voldaan wordt aan de in artikel 71 genoemde voorwaarden, met dien verstande dat de in artikel 72 gestelde eis inzake de ontvangende pensioenuitvoerder niet van toepassing is, en mits:

    • a. de tot verevening gerechtigde echtgenoot, bedoeld in artikel 2 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, met de waardeoverdracht instemt; en

    • b. de mogelijkheden tot afkoop van de waarde van de overgedragen pensioenaanspraken na de waardeoverdracht niet ruimer zijn dan op basis van deze wet.

  • 2 Indien op grond van de in artikel 72 genoemde omstandigheden tijdelijk geen plicht tot waardeoverdracht bestaat, maar deze plicht overeenkomstig artikel 74 herleeft, is artikel 74, derde lid, niet van toepassing.

  • 3 De overdragende pensioenuitvoerder brengt in het kader van de waardeoverdracht geen kosten in rekening bij de gewezen deelnemer.

Artikel 86. Plicht tot waardeoverdracht aan een andere lidstaat van de Europese Unie of aangewezen instelling

  • 1 De pensioenuitvoerder is verplicht om na een verzoek van de gewezen deelnemer tot waardeoverdracht de overdrachtswaarde van diens pensioenaanspraken over te dragen aan een andere lidstaat van de Europese Unie of aan een op grond van artikel 70, tweede lid, door Onze Minister aangewezen instelling, indien:

    • a. er sprake is van beëindiging van de dienstbetrekking dan wel beëindiging van de deelneming;

    • b. die waardeoverdracht ertoe strekt het de gewezen deelnemer mogelijk te maken pensioenaanspraken te verwerven bij een andere lidstaat van de Europese Unie of de aangewezen genoemde instelling;

    • c. de waarde rechtstreeks wordt overgedragen aan de betrokken lidstaat van de Europese Unie of de aangewezen instelling; en

    • d. de tot verevening gerechtigde echtgenoot, bedoeld in artikel 2 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, met de waardeoverdracht instemt.

    Indien het verzoek van de gewezen deelnemer tot waardeoverdracht partnerpensioen betreft is voor de waardeoverdracht van dit partnerpensioen tevens vereist dat de partner die begunstigde is voor het partnerpensioen met de waardeoverdracht instemt.

  • 2 De overdragende pensioenuitvoerder brengt in het kader van de waardeoverdracht geen kosten in rekening bij de gewezen deelnemer.

  • 3 De op grond van artikel 71, zevende lid, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regels ten aanzien van de berekening van de overdrachtswaarde zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 87. Bevoegdheid tot waardeoverdracht aan een andere instelling

  • 1 De pensioenuitvoerder die een verzoek tot waardeoverdracht ontvangt van een gewezen deelnemer waarbij beoogd wordt de waarde over te dragen aan een buitenlandse instelling, meldt dit aan de toezichthouder.

  • 2 Waardeoverdracht aan een buitenlandse instelling is alleen mogelijk wanneer ten genoegen van de toezichthouder wordt aangetoond dat:

    • a. voldaan wordt aan de in artikel 71, eerste lid, genoemde voorwaarden;

    • b. de in artikel 72 bedoelde omstandigheden op de overdragende pensioenuitvoerder niet van toepassing zijn;

    • c. de buitenlandse instelling de pensioenregeling uitvoert van de nieuwe werkgever;

    • d. de buitenlandse instelling in het land van vestiging is onderworpen aan een vorm van overheidstoezicht;

    • e. de vermogens van de instelling en de werkgever juridisch zijn gescheiden door het bestaan van een aparte juridische entiteit van de instelling, door een speciale preferentieregeling ten gunste van pensioengerechtigden of anderszins;

    • f. de mogelijkheden tot afkoop van de overgedragen pensioenaanspraken na de waardeoverdracht niet ruimer zijn dan op basis van deze wet; en

    • g. de tot verevening gerechtigde echtgenoot, bedoeld in artikel 2 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, met de waardeoverdracht instemt.

Artikel 88. Bevoegdheid tot waardeoverdracht aan een pensioeninstelling uit een andere lidstaat of verzekeraar met zetel buiten Nederland op verzoek gewezen deelnemer bij wisseling werkgever of toetreding tot een beroepspensioenregeling

De pensioenuitvoerder is bevoegd om op verzoek van de gewezen deelnemer de waarde van zijn pensioenaanspraken over te dragen aan een pensioeninstelling uit een andere lidstaat of een verzekeraar met zetel buiten Nederland als bedoeld in artikel 23, eerste lid, indien wordt voldaan aan de in artikel 75 opgenomen voorwaarden, en mits:

  • a. de tot verevening gerechtigde echtgenoot, bedoeld in artikel 2 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, met de waardeoverdracht instemt; en

  • b. de mogelijkheden tot afkoop van de waarde van de overgedragen pensioenaanspraken na de waardeoverdracht niet ruimer zijn dan op basis van deze wet.

Artikel 89. Bevoegdheid tot waardeoverdracht aan een pensioeninstelling uit een andere lidstaat of een verzekeraar met zetel buiten Nederland bij bereiken pensioendatum op grond van de pensioenovereenkomst

De pensioenuitvoerder is bevoegd om op verzoek van de deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde de waarde van zijn pensioenaanspraken welke voortvloeien uit een flexibele premieovereenkomst of een premie-uitkeringsovereenkomst per de pensioendatum rechtstreeks over te dragen aan een pensioeninstelling uit een andere lidstaat of een verzekeraar met zetel buiten Nederland als bedoeld in artikel 23, eerste lid, indien wordt voldaan aan de in de artikelen 80, 81 of 81a opgenomen voorwaarden, en mits:

  • a. de tot verevening gerechtigde echtgenoot, bedoeld in artikel 2 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, met de waardeoverdracht instemt; en

  • b. de mogelijkheden tot afkoop van de waarde van de overgedragen pensioenaanspraken na de waardeoverdracht niet ruimer zijn dan op basis van deze wet.

Artikel 90. Collectieve waardeoverdracht naar pensioeninstelling uit een andere lidstaat of verzekeraar met zetel buiten Nederland

  • 1 De pensioenuitvoerder is bevoegd om op verzoek van de werkgever over te gaan tot collectieve waardeoverdracht overeenkomstig artikel 83 indien de werkgever een uitvoeringsovereenkomst heeft gesloten met een pensioeninstelling uit een andere lidstaat of een verzekeraar met zetel buiten Nederland als bedoeld in artikel 23, eerste lid.

  • 2 Aan de in artikel 84 geformuleerde verplichting tot waardeoverdracht in geval van liquidatie kan ook worden voldaan door waardeoverdracht aan een pensioeninstelling uit een andere lidstaat of een verzekeraar met zetel buiten Nederland als bedoeld in artikel 23, eerste lid, in plaats van aan een pensioenuitvoerder.

Artikel 90a. Collectieve waardeoverdracht van een pensioenfonds of premiepensioeninstelling naar een pensioeninstelling uit een andere lidstaat

  • 1 Een pensioenfonds of premiepensioeninstelling is met inachtneming van artikel 90 slechts bevoegd over te gaan tot collectieve waardeoverdracht naar een pensioeninstelling uit een andere lidstaat, indien de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de pensioeninstelling uit de andere lidstaat haar zetel heeft, goedkeuring hebben verleend voor de collectieve waardeoverdracht.

  • 2 Ten behoeve van een aanvraag tot goedkeuring van een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in het eerste lid:

    • a. stelt het pensioenfonds of de premiepensioeninstelling de informatie over de aan de voorgenomen collectieve waardeoverdracht verbonden voorwaarden tijdig ter beschikking aan de betrokken deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden, waarbij de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden tevens worden geïnformeerd over het goedkeuringsrecht, bedoeld in onderdeel b, onder 1°; en

    • b. is vereist dat:

      • 1°. een tweederdemeerderheid van de deelnemers en gewezen deelnemers en een tweederdemeerderheid van de pensioengerechtigden die hebben gereageerd op een daartoe strekkend schriftelijk verzoek het voorgenomen besluit met betrekking tot de collectieve waardeoverdracht hebben goedgekeurd; en

      • 2°. indien van toepassing, de werkgever het voorgenomen besluit met betrekking tot de collectieve waardeoverdracht heeft goedgekeurd.

  • 3 De bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de pensioeninstelling uit de andere lidstaat haar zetel heeft kunnen alleen goedkeuring verlenen voor de collectieve waardeoverdracht indien de toezichthouder die bevoegde autoriteiten heeft meegedeeld toestemming te verlenen voor de collectieve waardeoverdracht. De artikelen 83, tweede lid, onderdeel c, en 84, tweede lid, onderdeel a, zijn niet van toepassing.

  • 4 De toezichthouder verleent alleen toestemming voor de collectieve waardeoverdracht, indien:

    • a. in geval van een gedeeltelijke collectieve waardeoverdracht de langetermijnbelangen van de deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden van het resterende deel van de pensioenregeling afdoende worden beschermd;

    • b. de individuele pensioenaanspraken en pensioenrechten van de deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden na de collectieve waardeoverdracht minstens gelijk blijven; en

    • c. de met de over te dragen pensioenregeling overeenkomende activa toereikend en passend zijn om de over te dragen passiva, technische voorzieningen en andere verplichtingen en rechten te dekken.

  • 5 De toezichthouder deelt de resultaten van zijn beoordeling binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag tot goedkeuring met de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de pensioeninstelling uit de andere lidstaat haar zetel heeft.

  • 6 Indien de collectieve waardeoverdracht in een grensoverschrijdende activiteit resulteert, informeert de toezichthouder de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de pensioeninstelling uit de andere lidstaat haar zetel heeft binnen vier weken na ontvangst van het besluit waarmee goedkeuring wordt verleend voor de collectieve waardeoverdracht over de bepalingen van de Nederlandse sociale en arbeidswetgeving die van toepassing zijn op de pensioenregeling waarvan de waarde is overgedragen. De artikelen 200, tweede lid, 201 en 202 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 7 De kosten van de collectieve waardeoverdracht komen niet ten laste van de bij het pensioenfonds of de premiepensioeninstelling resterende deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden.

  • 8 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 91. Verplichting tot medewerking aan inbreng van waarde

  • 1 Indien een pensioenuitvoerder het verzoek krijgt om in het kader van waardeoverdracht een waarde van een pensioeninstelling uit een andere lidstaat of een verzekeraar met zetel buiten Nederland aan te nemen die verband houdt met een pensioenovereenkomst waarop deze wet tot het tijdstip van waardeoverdracht niet van toepassing is, is de pensioenuitvoerder gehouden daarvoor als ontvangende pensioenuitvoerder op te treden, mits:

    • a. die waardeoverdracht ertoe strekt het de verzoekende werknemer mogelijk te maken pensioenaanspraken te verwerven bij de ontvangende pensioenuitvoerder;

    • b. op de pensioenuitvoerder de in artikel 72 genoemde omstandigheden niet van toepassing zijn; en

    • c. aan de pensioenuitvoerder geen voorwaarden in verband met de waardeoverdracht worden gesteld die in strijd zijn met deze wet.

    Indien het verzoek tot waardeoverdracht partnerpensioen betreft is voor de waardeoverdracht van dit partnerpensioen tevens vereist dat de partner die begunstigde is voor het partnerpensioen met de waardeoverdracht instemt.

  • 2 De ontvangende pensioenuitvoerder brengt in het kader van de waardeoverdracht geen kosten in rekening bij de deelnemer.

Artikel 92. Bevoegdheid tot medewerking aan inbreng van waarde

Indien een pensioenuitvoerder het verzoek krijgt om in het kader van waardeoverdracht een waarde van een buitenlandse instelling aan te nemen die verband houdt met een pensioenovereenkomst waarop deze wet tot het tijdstip van waardeoverdracht niet van toepassing is, is de pensioenuitvoerder bevoegd daarvoor als ontvangende pensioenuitvoerder op te treden, mits:

  • a. die waardeoverdracht ertoe strekt het de verzoekende werknemer mogelijk te maken pensioenaanspraken te verwerven bij de ontvangende pensioenuitvoerder;

  • b. op de pensioenuitvoerder de in artikel 72 genoemde omstandigheden niet van toepassing zijn; en

  • c. aan de pensioenuitvoerder geen voorwaarden in verband met de waardeoverdracht worden gesteld die in strijd zijn met deze wet.

Indien het verzoek tot waardeoverdracht partnerpensioen betreft is voor de waardeoverdracht van dit partnerpensioen tevens vereist dat de partner die begunstigde is voor het partnerpensioen met de waardeoverdracht instemt.

Artikel 92a. Medewerking aan collectieve waardeoverdracht van een pensioeninstelling uit een andere lidstaat naar een pensioenfonds of een premiepensioeninstelling

  • 1 Een pensioenfonds of premiepensioeninstelling is bevoegd een collectieve waardeoverdracht van een pensioeninstelling uit een andere lidstaat aan te nemen, mits de toezichthouder goedkeuring heeft verleend voor de collectieve waardeoverdracht.

  • 2 Het pensioenfonds of de premiepensioeninstelling dient de aanvraag tot goedkeuring van een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in het eerste lid in bij de toezichthouder.

  • 3 De aanvraag tot goedkeuring bevat de volgende gegevens:

    • a. de schriftelijke overeenkomst tussen het pensioenfonds of de premiepensioeninstelling en de pensioeninstelling uit de andere lidstaat met de voorwaarden van de voorgenomen collectieve waardeoverdracht;

    • b. een beschrijving van de belangrijkste kenmerken van de over te dragen pensioenregeling;

    • c. een beschrijving van de over te dragen passiva of technische voorzieningen en andere verplichtingen en rechten, en de overeenkomstige activa of de geldwaarde daarvan;

    • d. de naam, alsmede de plaats van vestiging van het hoofdbestuur, van het pensioenfonds of de premiepensioeninstelling en de pensioeninstelling uit de andere lidstaat en de lidstaten waar deze instellingen zijn geregistreerd of een vergunning hebben verkregen;

    • e. de naam, alsmede de plaats van vestiging van het hoofdbestuur, van de bijdragende onderneming;

    • f. een bewijs dat een, op basis van het recht van de lidstaat waar de pensioeninstelling uit de andere lidstaat haar zetel heeft, vastgestelde meerderheid van de betrokken deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden of, in voorkomend geval, een meerderheid van hun vertegenwoordigers, de overdracht heeft goedgekeurd en, in voorkomend geval, de bijdragende onderneming; en

    • g. in voorkomend geval, de namen van de lidstaten waarvan de geldende sociale en arbeidswetgeving van toepassing is op de betrokken pensioenregeling.

  • 4 De toezichthouder stuurt de aanvraag tot goedkeuring, bedoeld in het tweede lid, na ontvangst onverwijld aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de pensioeninstelling uit de andere lidstaat haar zetel heeft.

  • 5 Na ontvangst van de beoordeling van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de pensioeninstelling uit de andere lidstaat haar zetel heeft, neemt de toezichthouder een besluit omtrent het verlenen of weigeren van goedkeuring voor de collectieve waardeoverdracht, met dien verstande dat:

    • a. indien de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de pensioeninstelling uit de andere lidstaat haar zetel heeft geen toestemming hebben verleend voor de collectieve waardeoverdracht een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag tot goedkeuring van de collectieve waardeoverdracht door de toezichthouder achterwege kan blijven en goedkeuring voor de collectieve waardeoverdracht wordt geweigerd;

    • b. indien de bevoegde autoriteiten toestemming hebben verleend voor de collectieve waardeoverdracht, de toezichthouder goedkeuring verleent voor de collectieve waardeoverdracht, mits:

      • 1°. de aanvraag tot goedkeuring de gegevens, bedoeld in het derde lid, bevat;

      • 2°. de administratieve structuur, de financiële positie van het pensioenfonds of de premiepensioeninstelling en de goede reputatie of de beroepskwalificaties of beroepservaring van de personen die het pensioenfonds of de premiepensioeninstelling besturen met de voorgenomen collectieve waardeoverdracht verenigbaar zijn;

      • 3°. de langetermijnbelangen van de deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden van het pensioenfonds of de premiepensioeninstelling en het overgedragen deel van de pensioenregeling tijdens en na de collectieve waardeoverdracht afdoende worden beschermd;

      • 4°. de technische voorzieningen van het pensioenfonds of de premiepensioeninstelling op het moment van de collectieve waardeoverdracht volledig door kapitaal zijn gedekt, indien de collectieve waardeoverdracht in een grensoverschrijdende activiteit resulteert; en

      • 5°. de over te dragen activa toereikend en passend zijn om de over te dragen passiva, technische voorzieningen en andere verplichtingen en rechten te dekken.

  • 6 De toezichthouder deelt het besluit tot het verlenen of weigeren van goedkeuring voor de collectieve waardeoverdracht binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag tot goedkeuring mee aan het pensioenfonds of de premiepensioeninstelling.

  • 7 De toezichthouder deelt de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de pensioeninstelling uit de andere lidstaat haar zetel heeft het in het zesde lid bedoelde besluit mee, binnen twee weken nadat het is genomen.

  • 8 De toezichthouder deelt informatie over de toepasselijke bepalingen van sociale en arbeidswetgeving ontvangen van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de pensioeninstelling uit de andere lidstaat haar zetel heeft binnen een week na ontvangst mee aan het pensioenfonds of de premiepensioeninstelling.

  • 9 De kosten van de collectieve waardeoverdracht komen niet ten laste van de bij het pensioenfonds of de premiepensioeninstelling bestaande deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden.

  • 10 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

§ 4.4. Rechten van de pensioenuitvoerder in het kader van de uitvoering

Artikel 93. Informatie uit de basisregistratie personen

Inlichtingen uit de basisregistratie personen en inlichtingen en uittreksels uit de registers van de burgerlijke stand, die de pensioenuitvoerder nodig heeft met het oog op de uitvoering van zijn taak, zijn vrij van leges.

Artikel 94. Burgerservicenummer

  • 1 Het burgerservicenummer kan door de pensioenuitvoerder bij het verwerken van persoonsgegevens worden gebruikt.

  • 2 De pensioenuitvoerder gebruikt dit burgerservicenummer uitsluitend:

    • a. in het verkeer met de persoon op wie het nummer betrekking heeft; of

    • b. in contacten met personen en instanties voor zover deze zelf bevoegd zijn gebruik te maken van het burgerservicenummer bij het verwerken van persoonsgegevens.

§ 4.5. Overige bepalingen

Artikel 95. Voorwaardelijke toeslagverlening

  • 1 Bij voorwaardelijke toeslagverlening door een verzekeraar dient er een consistent geheel te zijn tussen de gewekte verwachtingen, de financiering en het realiseren van voorwaardelijke toeslagen.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister wordt invulling gegeven aan de consistentie, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Een toeslag is alleen voorwaardelijk indien in de pensioenovereenkomst, de uitvoeringsovereenkomst, het pensioenreglement, de opgaven op grond van de artikelen 21, 38 tot en met 46a alsmede in de overige, persoonlijke, informatieverstrekking over toeslagverlening door de pensioenuitvoerder een voorwaardelijkheidsverklaring is opgenomen.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld over de inhoud van de voorwaardelijkheidsverklaring.

Artikel 96. Informatie in bestuursverslag over dwangsommen en bestuurlijke boeten

Een pensioenuitvoerder vermeldt in zijn bestuursverslag of in het afgelopen boekjaar:

  • a. aan de pensioenuitvoerder dwangsommen en bestuurlijke boeten zijn opgelegd, en zo ja, hoeveel deze in totaal hebben bedragen;

  • b. een aanwijzing als bedoeld in artikel 171 aan de pensioenuitvoerder is gegeven;

  • c. een bewindvoerder als bedoeld in artikel 173 is aangesteld;

  • d. een herstelplan als bedoeld in artikel 138 of artikel 139 van toepassing is;

  • e. de beëindiging van de situatie, bedoeld in artikel 172, waarin de bevoegdheidsuitoefening van alle of bepaalde organen van een pensioenfonds is gebonden aan toestemming van de toezichthouder.

Artikel 97. Deelneming tijdens detachering

  • 1 Een gedetacheerde werknemer kan tijdens de detachering blijven deelnemen aan de pensioenregeling.

  • 2 Indien tijdens detachering in Nederland de betaling van bijdragen in een andere lidstaat wordt voortgezet, worden de in Nederland gedetacheerde werknemer en diens werkgever vrijgesteld van de verplichting tot het betalen van bijdragen in Nederland.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn van toepassing op detacheringen die op of na 25 juli 2001 zijn aangevangen.

Artikel 98. Overlijden ten gevolge van een uitgesloten oorzaak

Overlijdt een deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde ten gevolge van een van het risico uitgesloten oorzaak en betrof het een partnerpensioen op opbouwbasis, dan keert de pensioenuitvoerder aan de partner een periodieke uitkering van partnerpensioen uit die gebaseerd is op de premievrije waarde berekend naar de dag voorafgaande aan het overlijden.

Artikel 98a. Uitvoering buitenlandse pensioenregeling

De Nederlandse sociale en arbeidswetgeving is niet van toepassing voor zover een pensioenuitvoerder een pensioenregeling uitvoert waarop de voor de bedrijfspensioenvoorziening geldende regels van een andere staat dan Nederland van toepassing zijn.

Hoofdstuk 5. Algemene bepalingen met betrekking tot pensioenfondsen

§ 5.1. Pensioenfondsen algemeen

Artikel 99. Bestuur pensioenfondsen

Een pensioenfonds heeft een paritair, een onafhankelijk of een gemengd bestuur. Indien een pensioenfonds een gemengd bestuur heeft, dan is dit een paritair gemengd bestuur, een onafhankelijk gemengd bestuur of een omgekeerd gemengd bestuur.

Artikel 100. Samenstelling paritair bestuur

  • 1 In het paritaire bestuur van een bedrijfstakpensioenfonds zijn de belanghebbenden op een zo evenwichtig mogelijke wijze vertegenwoordigd met dien verstande dat de vertegenwoordigers van werknemersverenigingen in de betrokken bedrijfstak of bedrijfstakken en de vertegenwoordigers van pensioengerechtigden tezamen ten minste evenveel zetels bezetten als de vertegenwoordigers van werkgeversverenigingen in de betrokken bedrijfstak of bedrijfstakken.

    Vertegenwoordigers van pensioengerechtigden bezetten, zo nodig in afwijking van artikel 102, eerste lid, niet meer dan 25% van het aantal zetels dat door vertegenwoordigers van werkgeversverenigingen, vertegenwoordigers van werknemersverenigingen en vertegenwoordigers van pensioengerechtigden tezamen wordt bezet.

  • 2 In het paritaire bestuur van een ondernemingspensioenfonds zijn de belanghebbenden op een zo evenwichtig mogelijke wijze vertegenwoordigd met dien verstande dat de werknemersvertegenwoordigers en vertegenwoordigers van pensioengerechtigden tezamen ten minste evenveel zetels bezetten als de werkgeversvertegenwoordigers.

    Vertegenwoordigers van pensioengerechtigden bezetten, zo nodig in afwijking van artikel 102, eerste lid, niet meer dan 25% of, indien sprake is van de in artikel 102, tweede lid, bedoelde situatie 50%, van het aantal zetels dat door werknemersvertegenwoordigers, werkgeversvertegenwoordigers en vertegenwoordigers van pensioengerechtigden tezamen wordt bezet.

  • 3 In het paritaire bestuur van een algemeen pensioenfonds is het eerste lid van overeenkomstige toepassing voor zover het algemeen pensioenfonds een pensioenregeling uitvoert voor een of meer bedrijfstakken of delen van een bedrijfstak; is het tweede lid van overeenkomstige toepassing voor zover het algemeen pensioenfonds een pensioenregeling uitvoert voor een onderneming of groep en is artikel 109 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling van overeenkomstige toepassing voor zover het algemeen pensioenfonds een beroepspensioenregeling uitvoert als bedoeld in artikel 1 van die wet.

  • 4 Indien de statuten van een pensioenfonds voorzien in stemgerechtigde vertegenwoordigers in het paritaire bestuur van anderen dan werknemersverenigingen dan wel werknemers, werkgeversverenigingen dan wel de werkgever of pensioengerechtigden, worden die vertegenwoordigers voor de toepassing van het eerste, tweede en derde lid gelijkgesteld met vertegenwoordigers van pensioengerechtigden.

  • 5 Het tweede tot en met vierde lid is niet van toepassing voor zover een onderneming of groep waaraan het ondernemingspensioenfonds was verbonden heeft opgehouden te bestaan.

  • 6 Aan het paritaire bestuur van een pensioenfonds kunnen maximaal twee bestuurders worden toegevoegd die niet directe vertegenwoordigers zijn van de belanghebbenden bij het pensioenfonds. Het vierde lid is niet van toepassing op deze bestuurders.

  • 7 Het bestuur stelt een profielschets op voor leden van het bestuur. Het bestuur kan een kandidaat bestuurder afwijzen indien deze niet aan de profielschets voldoet.

Artikel 101. Samenstelling onafhankelijk bestuur

  • 1 Het onafhankelijke bestuur van een pensioenfonds bestaat uit ten minste twee bestuurders. De bestuurders zijn niet directe vertegenwoordigers van de belanghebbenden bij het pensioenfonds.

  • 2 Het bestuur stelt een profielschets op voor leden van het bestuur. Het bestuur kan een kandidaat bestuurder afwijzen indien deze niet aan de profielschets voldoet.

Artikel 101a. Samenstelling en taakverdeling gemengd bestuur

  • 1 Het gemengd bestuur van een pensioenfonds bestaat uit uitvoerende bestuurders en niet uitvoerende bestuurders.

  • 2 Voor de samenstelling, zetelverdeling en benoeming van de uitvoerende bestuurders bij een paritair gemengd bestuur zijn de artikelen 100 en 102 van overeenkomstige toepassing. Voor de samenstelling van de uitvoerende bestuurders bij een onafhankelijk gemengd bestuur is artikel 101 van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Het gemengd bestuur heeft ten minste drie natuurlijke personen als niet uitvoerende bestuurders. De niet uitvoerende bestuurders zijn niet directe vertegenwoordigers van de belanghebbenden bij het pensioenfonds.

  • 4 Bij de statuten van een pensioenfonds met een gemengd bestuur wordt bepaald dat de bestuurstaken worden verdeeld over niet uitvoerende bestuurders en uitvoerende bestuurders. Artikel 104, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op de taken van de niet uitvoerende bestuurders. De taak om toezicht te houden op de taakuitoefening door bestuurders kan niet door een taakverdeling worden ontnomen aan niet uitvoerende bestuurders. Het voorzitterschap van het bestuur, het doen van voordrachten voor benoeming van een bestuurder en het vaststellen van de bezoldiging van uitvoerende bestuurders kan niet aan een uitvoerende bestuurder worden toebedeeld.

  • 5 De uitvoerende bestuurders nemen niet deel aan de besluitvorming over het vaststellen van de bezoldiging van uitvoerende bestuurders.

  • 6 Bij of krachtens de statuten kan worden bepaald dat een of meer bestuurders rechtsgeldig kunnen besluiten over zaken die tot zijn respectievelijk hun taak behoren. Bepaling krachtens de statuten geschiedt schriftelijk.

  • 7 In afwijking van het tweede en derde lid kan een omgekeerd gemengd bestuur worden gevormd waarbij voor de samenstelling van de uitvoerende bestuurders artikel 101 van overeenkomstige toepassing is en waarbij voor de samenstelling, zetelverdeling en benoeming van de niet uitvoerende bestuurders de artikelen 100 en 102 van overeenkomstige toepassing zijn.

  • 8 Een omgekeerd gemengd bestuur heeft een onafhankelijke voorzitter die geen vertegenwoordiger is van de belanghebbenden bij het pensioenfonds.

  • 9 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de bevoegdheden van de onafhankelijk voorzitter, bedoeld in het achtste lid, de samenstelling van een omgekeerd gemengd bestuur en over de taakverdeling in en organisatie van dit bestuur.

Artikel 102. Zetelverdeling en benoeming pensioengerechtigden en werknemers in paritair bestuur

  • 1 De verdeling van de zetels van vertegenwoordigers van werknemersverenigingen of werknemersvertegenwoordigers en vertegenwoordigers van pensioengerechtigden in het paritaire bestuur van een pensioenfonds vindt plaats op basis van de onderlinge getalsverhoudingen, met dien verstande dat de vertegenwoordigers van pensioengerechtigden ten hoogste de helft van het aantal zetels in het paritaire bestuur van een pensioenfonds bezetten dat vertegenwoordigers van werknemersverenigingen of werknemersvertegenwoordigers en vertegenwoordigers van pensioengerechtigden gezamenlijk bezetten. Van deze verdeling kan worden afgeweken indien de betrokken partijen daarmee akkoord zijn.

  • 2 In het paritaire bestuur van een ondernemingspensioenfonds kunnen, in afwijking van het eerste lid, vertegenwoordigers van pensioengerechtigden meer zetels bezetten dan werknemersvertegenwoordigers, indien het aantal deelnemers minder bedraagt dan 10% van de som van het aantal deelnemers en pensioengerechtigden.

  • 3 De benoeming van de werknemersvertegenwoordigers in het paritaire bestuur van een ondernemingspensioenfonds vindt plaats:

    • a. na verkiezing van de vertegenwoordigers door de deelnemers;

    • b. op voordracht van de vertegenwoordigers van de deelnemers in het verantwoordingsorgaan, bedoeld in artikel 115;

    • c. op voordracht van de ondernemingsraad; of

    • d. op een andere wijze, mits de ondernemingsraad heeft ingestemd met deze benoemingswijze.

  • 4 De benoeming van de vertegenwoordigers van pensioengerechtigden in het paritaire bestuur van een pensioenfonds vindt plaats:

    • a. na verkiezing van de vertegenwoordigers door de pensioengerechtigden; of

    • b. op voordracht van de vertegenwoordigers van de pensioengerechtigden in het verantwoordingsorgaan, bedoeld in artikel 115, mits deze vertegenwoordigers na verkiezing zijn benoemd.

  • 5 Het tweede en derde lid is van overeenkomstige toepassing voor zover een algemeen pensioenfonds met een paritair bestuur een pensioenregeling uitvoert voor een onderneming of groep.

Artikel 102a. Doelstellingen en uitgangspunten

  • 1 Het bestuur van een pensioenfonds draagt na overleg met de overige organen van het pensioenfonds zorg voor de vastlegging van de doelstellingen en beleidsuitgangspunten, waaronder de risicohouding, van het pensioenfonds. De organen van het pensioenfonds gebruiken deze doelstellingen en uitgangspunten bij de toetsing van de opdrachtaanvaarding van de door vertegenwoordigers van werkgevers of werkgeversverenigingen en werknemers of werknemersverenigingen overeengekomen pensioenregelingen, en bij de besluitvorming, de verantwoording, de advisering, en het toezicht binnen het pensioenfonds.

  • 2 Het bestuur van een pensioenfonds streeft er naar van de vertegenwoordigers, bedoeld in het eerste lid, zo veel mogelijk duidelijkheid te verkrijgen over de doelstellingen die ten grondslag liggen aan de pensioenregelingen die de vertegenwoordigers als opdracht in uitvoering aan het pensioenfonds geven.

  • 3 Het bestuur van een pensioenfonds draagt zorg voor de formele opdrachtaanvaarding van de door de vertegenwoordigers, bedoeld in het eerste lid, aan het pensioenfonds opgedragen pensioenregelingen. Het bestuur toetst bij de opdrachtaanvaarding voor het pensioenfonds als geheel en voor de relevante beleidsgebieden aan de doelstellingen en uitgangspunten, bedoeld in het eerste lid.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer de vastlegging van de doelstellingen en beleidsuitgangspunten en het proces van opdrachtaanvaarding.

Artikel 103. Intern toezicht pensioenfondsen

  • 1 Het intern toezicht bij een bedrijfstakpensioenfonds met een paritair of onafhankelijk bestuur wordt uitgeoefend door een raad van toezicht, tenzij het bedrijfstakpensioenfonds volledig is verzekerd bij een verzekeraar. In dat geval kan het intern toezicht ook worden uitgeoefend door jaarlijkse visitatie door een visitatiecommissie.

  • 2 Het intern toezicht bij een ondernemingspensioenfonds met een paritair of onafhankelijk bestuur wordt uitgeoefend door:

    • a. een raad van toezicht of jaarlijkse visitatie door een visitatiecommissie indien het ondernemingspensioenfonds volledig is verzekerd bij een verzekeraar of een beheerd vermogen heeft van niet meer dan € 1 miljard; of

    • b. een raad van toezicht indien het ondernemingspensioenfonds een beheerd vermogen heeft van meer dan € 1 miljard, tenzij het ondernemingspensioenfonds volledig verzekerd is bij een verzekeraar in welk geval het intern toezicht ook kan worden uitgeoefend door jaarlijkse visitatie als bedoeld in onderdeel a.

  • 3 Het intern toezicht bij een algemeen pensioenfonds met een paritair of onafhankelijk bestuur wordt uitgeoefend door een raad van toezicht.

  • 4 Het intern toezicht bij een pensioenfonds met een gemengd bestuur wordt uitgeoefend door de niet uitvoerende bestuurders.

  • 5 Voor de toepassing van het tweede lid:

    • a. heeft een ondernemingspensioenfonds een beheerd vermogen van niet meer dan € 1 miljard indien het ondernemingspensioenfonds op twee opeenvolgende balansdata, zonder onderbreking nadien op twee opeenvolgende balansdata, een vermogen van niet meer dan € 1 miljard heeft; en

    • b. wordt het intern toezicht bij een ondernemingspensioenfonds dat een raad van toezicht heeft ingesteld omdat het ondernemingspensioenfonds een beheerd vermogen van meer dan € 1 miljard heeft, ten minste vier jaar uitgeoefend door een raad van toezicht ook indien het beheerd vermogen in deze periode € 1 miljard of minder wordt.

Artikel 104. Samenstelling en taken raad van toezicht en visitatiecommissie

  • 1 De raad van toezicht of de visitatiecommissie bestaat uit ten minste drie natuurlijke personen. De leden van de raad van toezicht of de visitatiecommissie zijn onafhankelijk en laten dit tot uiting komen in het toezicht.

  • 2 De raad van toezicht heeft tot taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in het pensioenfonds. De raad van toezicht is ten minste belast met het toezien op adequate risicobeheersing en evenwichtige belangenafweging door het bestuur en legt verantwoording af over de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden aan het verantwoordingsorgaan en de werkgever, het belanghebbendenorgaan en in het bestuursverslag. De raad van toezicht staat het bestuur met raad ter zijde. Artikel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is van overeenkomstige toepassing op de leden van de raad van toezicht.

  • 3 Aan de goedkeuring van de raad van toezicht zijn onderworpen de besluiten van het bestuur tot vaststelling van:

    • a. het bestuursverslag en de jaarrekening;

    • b. de profielschets voor bestuurders;

    • c. het beleid inzake beloningen, met uitzondering van de beloning van de raad van toezicht;

    • d. gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van het pensioenfonds of de overname van verplichtingen door het pensioenfonds;

    • e. liquidatie, fusie of splitsing van het pensioenfonds;

    • f. het beleid inzake het aangaan en beëindigen van uitvoeringsovereenkomsten en het opstellen en beëindigen van uitvoeringsreglementen; en

    • g. het omzetten van het pensioenfonds in een andere rechtsvorm, bedoeld in artikel 18 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 4 De statuten voorzien in een regeling voor geschillen over goedkeuring van besluiten door de raad van toezicht. Het ontbreken van de goedkeuring van de raad van toezicht op een besluit als bedoeld in het derde lid tast de vertegenwoordigingsbevoegdheid van bestuur of bestuurders niet aan.

  • 5 De raad van toezicht meldt disfunctioneren van het bestuur aan het verantwoordingsorgaan, het belanghebbendenorgaan en aan de partij die bevoegd is tot benoeming van het bestuur. Indien de partij die bevoegd is tot benoeming van het bestuur naar aanleiding van de melding niet binnen een redelijke termijn, naar tevredenheid van de raad van toezicht, handelt, meldt de raad van toezicht het disfunctioneren van het bestuur aan De Nederlandsche Bank N.V.

  • 6 De raad van toezicht stelt een profielschets op voor leden van de raad van toezicht.

  • 7 Het bestuur van het pensioenfonds en de raad van toezicht komen ten minste tweemaal per kalenderjaar in vergadering bijeen.

  • 8 De visitatiecommissie heeft tot taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in het pensioenfonds. De visitatiecommissie is ten minste belast met het toezien op adequate risicobeheersing en evenwichtige belangenafweging door het bestuur en legt verantwoording af over de uitvoering van de taken aan het verantwoordingsorgaan en de werkgever, het belanghebbendenorgaan en in het bestuursverslag.

  • 9 Het pensioenfonds verstrekt desgevraagd aan de raad van toezicht of de visitatiecommissie tijdig alle inlichtingen en gegevens, die deze voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig heeft. De inlichtingen worden desgevraagd schriftelijk verstrekt.

  • 10 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld inzake dit artikel die onder meer betrekking hebben op de bevoegdheden van de raad van toezicht ten aanzien van benoeming en ontslag van bestuurders.

Artikel 105. Eisen ten aanzien van beleid

  • 1 Ten minste twee natuurlijke personen bepalen het dagelijks beleid van een pensioenfonds.

  • 2 De personen die het beleid van een pensioenfonds bepalen of mede bepalen richten zich bij de vervulling van hun taak naar de belangen van de bij het pensioenfonds betrokken deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, de pensioengerechtigden en de werkgever en zorgen ervoor dat dezen zich door hen op evenwichtige wijze vertegenwoordigd kunnen voelen.

  • 3 Iedere bestuurder van een pensioenfonds is bevoegd een deskundige te raadplegen, of zich krachtens een bestuursbesluit, waarbij ten minste één vierde van de bestuurders zich daarvoor heeft uitgesproken, ter vergadering door een deskundige te laten bijstaan.

Artikel 106. Geschiktheid en betrouwbaarheid

  • 1 Het beleid van een pensioenfonds wordt bepaald of mede bepaald door personen die geschikt zijn in verband met de uitoefening van het bedrijf van het pensioenfonds.

  • 2 Het intern toezicht van een pensioenfonds door een visitatiecommissie wordt uitgeoefend door personen die geschikt zijn voor de uitoefening van dit toezicht.

  • 3 De risicobeheerfunctie, interne auditfunctie en actuariële functie bij een pensioenfonds worden uitgeoefend door personen die geschikt zijn voor de uitoefening van deze functies.

  • 4 Het beleid van een pensioenfonds wordt bepaald of mede bepaald door personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat. Het intern toezicht van een pensioenfonds door een visitatiecommissie en de risicobeheerfunctie, interne auditfunctie en actuariële functie bij een pensioenfonds worden uitgeoefend door personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat.

  • 5 Het bestuur van het pensioenfonds meldt elke wijziging in de samenstelling van de personen die het beleid van het pensioenfonds bepalen of mede bepalen vooraf aan de toezichthouder.

  • 6 Een wijziging als bedoeld in het vijfde lid wordt niet doorgevoerd indien:

    • a. de toezichthouder binnen zes weken na ontvangst van de melding van de wijziging aan het pensioenfonds bekend maakt dat hij niet met de voorgenomen wijziging instemt; of

    • b. de toezichthouder om nadere gegevens of inlichtingen heeft verzocht en binnen zes weken na ontvangst van die gegevens of inlichtingen aan het pensioenfonds bekend maakt dat hij niet met de voorgenomen wijziging instemt.

  • 7 Indien zich een wijziging voordoet van de antecedenten die van invloed is op de betrouwbaarheid van de personen die het beleid van het pensioenfonds bepalen of mede bepalen stelt het pensioenfonds de toezichthouder daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.

  • 8 De betrouwbaarheid van een persoon staat buiten twijfel wanneer dat eenmaal door de toezichthouder voor de toepassing van deze wet is vastgesteld, zolang niet een wijziging in de relevante feiten of omstandigheden een redelijke aanleiding geeft tot een nieuwe beoordeling.

  • 9 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel. Die regels hebben onder meer betrekking op de misdrijven die, indien begaan door een persoon als bedoeld in het vierde lid, met het oog op de belangen die de wet beoogt te beschermen, tot de vaststelling leiden dat de betrouwbaarheid van die persoon niet buiten twijfel staat.

Artikel 106a. Tijdsbeslag

Bestuurders en leden van de raad van toezicht van een pensioenfonds hebben voldoende tijd beschikbaar om hun functie naar behoren uit te oefenen. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld. De artikelen 132a, 142a, 242a, 252a, 297a en 297b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zijn niet van toepassing.

Artikel 107. Diversiteit

In het bestuursverslag van een pensioenfonds wordt gerapporteerd over de samenstelling naar leeftijd en geslacht van het verantwoordingsorgaan, het belanghebbendenorgaan en het bestuur en over de inspanningen die zijn verricht om diversiteit in de organen van het pensioenfonds te bevorderen.

Artikel 108. Bescherming leden pensioenfondsbestuur, verantwoordingsorgaan en belanghebbendenorgaan

  • 1 De werkgever draagt er zorg voor dat de werknemers die staan of gestaan hebben op een kandidatenlijst voor het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan alsmede de leden en de gewezen leden van het pensioenfondsbestuur, het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan niet uit hoofde van hun kandidaatstelling voor of hun lidmaatschap van het pensioenfondsbestuur, het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan worden benadeeld in hun positie als werknemer.

  • 2 Indien het pensioenfonds in zijn hoedanigheid als werkgever aan het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan een secretaris heeft toegevoegd is het eerste lid op die secretaris van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Het verantwoordingsorgaan, het belanghebbendenorgaan en een werknemer als bedoeld in het eerste en tweede lid kunnen de kantonrechter verzoeken te bepalen dat de werkgever gevolg dient te geven aan hetgeen in deze leden is bepaald.

  • 4 De werkgever kan de arbeidsovereenkomst niet opzeggen met de werknemer die lid is van het bestuur van een pensioenfonds, een verantwoordingsorgaan of een belanghebbendenorgaan. Indien de werkgever aan het bestuur van een pensioenfonds, een verantwoordingsorgaan of een belanghebbendenorgaan een secretaris heeft toegevoegd, is de eerste zin op die secretaris van overeenkomstige toepassing.

  • 5 De werkgever kan de arbeidsovereenkomst niet opzeggen met een werknemer die geplaatst is op een kandidatenlijst voor het bestuur van een pensioenfonds, een verantwoordingsorgaan of een belanghebbendenorgaan of die korter dan twee jaar geleden lid is geweest van het bestuur van een pensioenfonds, een verantwoordingsorgaan of een belanghebbendenorgaan.

  • 6 Het vierde en vijfde lid zijn niet van toepassing bij een opzegging gedurende de proeftijd, wegens een dringende reden, indien de werknemer schriftelijk met de opzegging instemt of indien de opzegging geschiedt wegens de beëindiging van de werkzaamheden van de onderneming of van het onderdeel van de onderneming, waarin de werknemer uitsluitend of in hoofdzaak werkzaam is.

Artikel 109. Verbod leeftijdgrens

Iedere bepaling die het lidmaatschap van het bestuur, de raad van toezicht, de visitatiecommissie, het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan onmogelijk maakt op grond van het bereikt hebben van een bepaalde leeftijd is nietig.

Artikel 110. Goedkeuringsrecht

Iedere bepaling die een goedkeuringsrecht inhoudt van een partij, die geen orgaan is van het pensioenfonds, inzake een besluit of voorgenomen besluit van het pensioenfonds is nietig, tenzij in deze wet anders is bepaald.

Artikel 111. Statuten

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2010. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 In de statuten van een pensioenfonds worden in ieder geval bepalingen opgenomen betreffende:

    • a. het doel van het pensioenfonds, waaronder een omschrijving van de werkingssfeer;

    • b. de bestemming van de middelen van het pensioenfonds;

    • c. het beheer van het pensioenfonds;

    • d. de inkomsten van het pensioenfonds;

    • e. de belegging van de gelden;

    • f. het bestuursmodel van het pensioenfonds, bedoeld in artikel 99;

    • g. de wijze waarop de bestuurders worden benoemd en ontslagen;

    • h. de wijze waarop het intern toezicht is georganiseerd;

    • i. de wijze waarop de leden van de raad van toezicht dan wel de visitatiecommissie worden benoemd en ontslagen;

    • j. de wijze waarop de leden van het verantwoordingsorgaan dan wel het belanghebbendenorgaan worden benoemd en ontslagen;

    • k. de wijziging van de statuten;

    • l. de liquidatie van het pensioenfonds, waaronder begrepen de verplichtingen van de liquidateuren en de bestemming van de bezittingen van het pensioenfonds; en

    • m. de toepassing van artikel 105, derde lid.

  • 2 De omschrijving van de werkingssfeer, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, vindt ten aanzien van een bedrijfstakpensioenfonds plaats door het omschrijven van de bedrijfsactiviteiten van de bedrijfstak.

  • 3 Een bedrijfstakpensioenfonds dat aan werkgevers de mogelijkheid biedt om zich vrijwillig aan te sluiten bepaalt in zijn statuten onder welke voorwaarden deze vrijwillige aansluiting mogelijk is.

Artikel 112. Melding oprichting van een ondernemingspensioenfonds of bedrijfstakpensioenfonds

  • 1 De oprichters melden de voorgenomen oprichting van een ondernemingspensioenfonds of bedrijfstakpensioenfonds uiterlijk zes weken voor de beoogde datum van oprichting aan de toezichthouder.

  • 2 Het ondernemingspensioenfonds of bedrijfstakpensioenfonds meldt binnen drie maanden na zijn oprichting deze oprichting aan de toezichthouder.

  • 3 Bij de melding, bedoeld in het tweede lid, worden gevoegd:

    • a. een authentiek afschrift van de akte van oprichting van het pensioenfonds;

    • b. een door het bestuur gewaarmerkt exemplaar van het reglement of de reglementen van het pensioenfonds;

    • c. een door het bestuur gewaarmerkt afschrift van de uitvoeringsovereenkomst;

    • d. een actuariële en bedrijfstechnische nota als bedoeld in artikel 145; en

    • e. een eventuele overeenkomst tot verzekering, overdracht of onderbrenging.

Artikel 112a. Vergunning en weerstandsvermogen algemeen pensioenfonds

  • 1 Het is verboden zonder een daartoe door de toezichthouder verleende vergunning in Nederland het bedrijf van een algemeen pensioenfonds uit te oefenen.

  • 3 De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

  • 4 Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden en beperkingen worden gesteld met het oog op de belangen die deze wet beoogt te beschermen.

  • 5 De toezichthouder kan de door hem verleende vergunning wijzigen of intrekken.

  • 6 De vergunning is persoonlijk en niet overdraagbaar.

  • 7 Een algemeen pensioenfonds meldt binnen drie maanden aan de toezichthouder:

    • a. dat gestart is met het gebruikmaken van de vergunning; en

    • b. het aanhouden van een nieuw afgescheiden vermogen.

    Artikel 112, derde lid, is van overeenkomstige toepassing bij deze meldingen.

  • 8 Een algemeen pensioenfonds beschikt over voldoende weerstandsvermogen.

  • 9 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel die onder meer betrekking hebben op de aanvraag, de procedure, de omstandigheden die kunnen leiden tot het wijzigen of intrekken van de vergunning en het weerstandsvermogen.

Artikel 112b. Fusie of splitsing pensioenfonds

  • 1 Een pensioenfonds meldt een voorgenomen fusie of splitsing van het pensioenfonds uiterlijk drie maanden voor de beoogde datum van de fusie of splitsing aan de toezichthouder.

  • 2 De toezichthouder kan tot die beoogde datum een verbod tot fusie of splitsing opleggen.

Artikel 113. Toezending wijziging officiële stukken

Het pensioenfonds zendt:

  • a. een authentiek afschrift van de akte houdende wijziging van de statuten;

  • b. een door het bestuur gewaarmerkt exemplaar van wijziging van de reglementen;

  • c. een door het bestuur gewaarmerkt afschrift van de wijzigingen in de uitvoeringsovereenkomst;

  • d. een door het bestuur gewaarmerkt afschrift van de wijzigingen in de actuariële en bedrijfstechnische nota, bedoeld in artikel 145; en

  • e. een door het bestuur gewaarmerkt afschrift van de wijzigingen in de eventuele overeenkomst tot verzekering, overdracht of onderbrenging;

binnen twee weken na totstandkoming van die wijziging aan de toezichthouder.

Artikel 114. Omzetting pensioenfonds

  • 1 Voor omzetting van een pensioenfonds in een andere rechtsvorm als bedoeld in artikel 18 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is een verklaring van geen bezwaar van de toezichthouder vereist. De toezichthouder verleent de verklaring indien hij van oordeel is dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, de pensioengerechtigden en de werkgever voldoende gewaarborgd zijn.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van het eerste lid.

§ 5.2. Verantwoordingsorgaan en belanghebbendenorgaan

Artikel 115. Het verantwoordingsorgaan

  • 1 Een ondernemingspensioenfonds of een bedrijfstakpensioenfonds met een paritair bestuur of een paritair gemengd dan wel omgekeerd gemengd bestuur stelt een verantwoordingsorgaan in. Een algemeen pensioenfonds met een paritair bestuur of een paritair gemengd dan wel omgekeerd gemengd bestuur stelt een verantwoordingsorgaan in voor elke collectiviteitkring.

  • 2 In het verantwoordingsorgaan zijn de deelnemers en de pensioengerechtigden evenredig op basis van onderlinge getalsverhoudingen vertegenwoordigd. Bij een algemeen pensioenfonds wordt het voorgaande beoordeeld aan de hand van de onderlinge getalsverhoudingen binnen de collectiviteitkring waarvoor het verantwoordingsorgaan is ingesteld. De leden van het verantwoordingsorgaan vormen een zo evenwichtig mogelijke afspiegeling van de betreffende geleding. De werkgever kan vertegenwoordigd zijn in het verantwoordingsorgaan, indien de werkgever of de deelnemers en pensioengerechtigden dit wensen.

  • 3 Indien een verantwoordingsorgaan van een algemeen pensioenfonds bij een collectiviteitkring hoort die bestaat uit meer dan een onderneming of groep, bedrijfstak of beroepspensioenregeling als bedoeld in artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling dan wel een combinatie hiervan, wordt iedere onderneming of groep, bedrijfstak dan wel beroepspensioenregeling door ten minste een deelnemer en een pensioengerechtigde vertegenwoordigd in het verantwoordingsorgaan.

  • 4 Op grond van door het bestuur van het pensioenfonds vast te stellen criteria kunnen naast de in het tweede lid bedoelde vertegenwoordigers ook één of meer vertegenwoordigers van gewezen deelnemers in het verantwoordingsorgaan zitting hebben.

  • 5 In geval van verkiezing van leden van het verantwoordingsorgaan door deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden kunnen kandidaten worden voorgedragen door verenigingen en door individuele deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden.

  • 6 Voor zover geen verkiezing door de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden plaatsvindt, maar de leden worden benoemd door verenigingen, zijn deze verenigingen evenredig aan hun ledenaantallen binnen hun geleding binnen het pensioenfonds vertegenwoordigd in het verantwoordingsorgaan. Bij een algemeen pensioenfonds wordt het voorgaande beoordeeld aan de hand van de ledenaantallen binnen de collectiviteitkring waarvoor het verantwoordingsorgaan is ingesteld.

  • 7 Een vereniging als bedoeld in het vijfde en zesde lid bezit volledige rechtsbevoegdheid; haar statutair doel omvat mede het behartigen van de belangen van haar leden als belanghebbenden bij een pensioenfonds.

  • 8 Het bestuur van het pensioenfonds gaat over tot verkiezing van de leden van het verantwoordingsorgaan die de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden vertegenwoordigen:

    • a. op eigen initiatief van het pensioenfonds; of

    • b. indien dit wordt verzocht door ten minste 1% van de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden of door ten minste 500 deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden.

    Het pensioenfonds verleent medewerking aan ieder initiatief van deelnemers, gewezen deelnemers of pensioengerechtigden tot het organiseren van verkiezingen op grond van de vorige volzin, aanhef en onderdeel b. Bij een algemeen pensioenfonds wordt dit lid toegepast per verantwoordingsorgaan

  • 9 Een verantwoordingsorgaan van een algemeen pensioenfonds heeft uitsluitend de taken en bevoegdheden van het verantwoordingsorgaan voor zover ze betrekking hebben op de collectiviteitkring waarvoor het verantwoordingsorgaan is ingesteld. Het verantwoordingsorgaan stelt in overleg met het bestuur van het algemeen pensioenfonds een regeling vast ten aanzien van deze taken en bevoegdheden.

  • 10 Het verantwoordingsorgaan heeft recht op overleg met het intern toezicht.

  • 11 Het bestuur van het pensioenfonds en het verantwoordingsorgaan komen ten minste tweemaal per kalenderjaar in vergadering bijeen. Tijdens deze vergaderingen worden de aangelegenheden aan de orde gesteld waarover het bestuur van het pensioenfonds of het verantwoordingsorgaan overleg wenselijk acht.

  • 12 Het pensioenfonds verstrekt desgevraagd aan het verantwoordingsorgaan tijdig alle inlichtingen en gegevens, die deze voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijze nodig heeft. De inlichtingen worden desgevraagd schriftelijk verstrekt.

  • 13 Indien een leeftijdscohort voorafgaand aan het vaststellen van de risicohouding ondervertegenwoordigd is in het verantwoordingsorgaan, vraagt het pensioenfonds bij het uitvragen van de risicohouding de leden van dit leeftijdscohort actief zich aan te melden voor het verantwoordingsorgaan.

Artikel 115a. Taken verantwoordingsorgaan

  • 1 Het bestuur van het pensioenfonds legt verantwoording af aan het verantwoordingsorgaan over het beleid en de wijze waarop het is uitgevoerd.

  • 2 Het verantwoordingsorgaan heeft de bevoegdheid een oordeel te geven over het handelen van het bestuur aan de hand van het bestuursverslag, de jaarrekening en andere informatie, waaronder de bevindingen van het intern toezicht, over het door het bestuur uitgevoerde beleid, evenals over beleidskeuzes voor de toekomst waaronder de keuzes die van invloed zijn op de uitvoeringskosten. Dit oordeel wordt, samen met de reactie van het bestuur daarop, bekend gemaakt en in het bestuursverslag opgenomen. Het oordeel omvat in ieder geval een oordeel over de gemaakte uitvoeringskosten.

  • 3 Het pensioenfonds stelt het verantwoordingsorgaan in de gelegenheid advies uit te brengen over:

    • a. het beleid inzake beloningen;

    • b. de vorm en inrichting van het intern toezicht;

    • c. de profielschets voor leden van de raad van toezicht;

    • d. het vaststellen en wijzigen van een interne klachten- en geschillenprocedure;

    • e. het vaststellen en wijzigen van het communicatie- en voorlichtingsbeleid;

    • f. gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van het pensioenfonds of de overname van verplichtingen door het pensioenfonds;

    • g. liquidatie, fusie of splitsing van het pensioenfonds;

    • h. het sluiten, wijzigen of beëindigen van een uitvoeringsovereenkomst of het vaststellen, wijzigen of beëindigen van een uitvoeringsreglement; en

    • i. het omzetten van het pensioenfonds in een andere rechtsvorm, bedoeld in artikel 18 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 4 Het verantwoordingsorgaan adviseert het bestuur naar aanleiding van de melding van disfunctioneren van het bestuur, bedoeld in artikel 104, vijfde lid.

  • 5 Het advies van het verantwoordingsorgaan wordt op een zodanig tijdstip gevraagd dat het van wezenlijke invloed kan zijn op de in het derde lid bedoelde besluiten.

  • 6 Bij het vragen van advies wordt aan het verantwoordingsorgaan een overzicht verstrekt van de beweegredenen voor het besluit en van de gevolgen die het besluit naar verwachting voor de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden zal hebben.

Artikel 115b. Het belanghebbendenorgaan

  • 1 Een ondernemingspensioenfonds of een bedrijfstakpensioenfonds met een onafhankelijk bestuur of een onafhankelijk gemengd bestuur stelt een belanghebbendenorgaan in. Een algemeen pensioenfonds met een onafhankelijk of onafhankelijk gemengd bestuur stelt een belanghebbendenorgaan in voor elke collectiviteitkring. In een algemeen pensioenfonds met meerdere belanghebbendenorganen kunnen belanghebbendenorganen worden samengevoegd indien de betrokken belanghebbendenorganen hiermee instemmen.

  • 2 Voor de samenstelling van het belanghebbendenorgaan zijn de artikelen 100, eerste tot en met vijfde lid, en 102 van overeenkomstige toepassing. Bij een belanghebbendenorgaan voor een collectiviteitkring waarvan de pensioenregeling is beëindigd kan worden afgezien van vertegenwoordiging door de werkgever, indien de betrokken belanghebbenden in het belanghebbendenorgaan daarmee instemmen.

  • 3 Een belanghebbendenorgaan van een algemeen pensioenfonds heeft uitsluitend de taken en bevoegdheden van het belanghebbendenorgaan voor zover ze betrekking hebben op de collectiviteitkring waarvoor het belanghebbendenorgaan is ingesteld. Indien belanghebbendenorganen zijn samengevoegd tot één belanghebbendenorgaan heeft dit belanghebbendenorgaan de taken en bevoegdheden van de afzonderlijke belanghebbendenorganen. Het belanghebbendenorgaan stelt in overleg met het bestuur van het algemeen pensioenfonds een regeling vast ten aanzien van deze taken en bevoegdheden.

  • 4 Het belanghebbendenorgaan heeft recht op overleg met het intern toezicht.

  • 5 Het bestuur van het pensioenfonds en het belanghebbendenorgaan komen ten minste tweemaal per kalenderjaar in vergadering bijeen. Tijdens deze vergaderingen worden de aangelegenheden aan de orde gesteld waarover het bestuur van het pensioenfonds of het belanghebbendenorgaan overleg wenselijk acht.

  • 6 Het pensioenfonds verstrekt desgevraagd aan het belanghebbendenorgaan tijdig alle inlichtingen en gegevens, die deze voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijze nodig heeft. De inlichtingen worden desgevraagd schriftelijk verstrekt.

Artikel 115c. Taken belanghebbendenorgaan

  • 1 Het belanghebbendenorgaan adviseert het pensioenfonds desgevraagd of uit eigen beweging over aangelegenheden die het pensioenfonds betreffen.

  • 2 Het pensioenfonds stelt het belanghebbendenorgaan in ieder geval in de gelegenheid advies uit te brengen over elk voorgenomen besluit van het pensioenfonds met betrekking tot:

    • a. het nemen van maatregelen van algemene strekking;

    • b. wijziging van de statuten en reglementen van het pensioenfonds;

    • c. vaststelling van het bestuursverslag, de jaarrekening en de actuariële en bedrijfstechnische nota, bedoeld in artikel 145;

    • d. het sluiten, wijzigen of beëindigen van een uitvoeringsovereenkomst of het vaststellen, wijzigen of beëindigen van een uitvoeringsreglement;

    • e. een overeenkomst van uitbesteding;

    • f. het beleid inzake beloningen;

    • g. de vorm en inrichting van het intern toezicht;

    • h. de profielschets voor leden van de raad van toezicht;

    • i. het vaststellen en wijzigen van een interne klachten- en geschillenprocedure; en

    • j. het vaststellen en wijzigen van het communicatie- en voorlichtingsbeleid.

  • 3 Het advies van het belanghebbendenorgaan wordt op een zodanig tijdstip gevraagd dat het van wezenlijke invloed kan zijn op de in het tweede lid bedoelde besluiten.

  • 4 Het belanghebbendenorgaan adviseert het bestuur naar aanleiding van de melding van disfunctioneren van het bestuur, bedoeld in artikel 104, vijfde lid.

  • 5 Bij het vragen van advies wordt aan het belanghebbendenorgaan een overzicht verstrekt van de beweegredenen voor het besluit en van de gevolgen die het besluit naar verwachting voor de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden zal hebben.

  • 6 Het bestuur van het pensioenfonds legt verantwoording af aan het belanghebbendenorgaan over het beleid en de wijze waarop het is uitgevoerd.

  • 7 Het belanghebbendenorgaan heeft de bevoegdheid een oordeel te geven over het handelen van het bestuur aan de hand van het bestuursverslag, de jaarrekening en andere informatie, waaronder de bevindingen van het intern toezicht, over het door het bestuur uitgevoerde beleid, evenals over beleidskeuzes voor de toekomst waaronder de keuzes die van invloed zijn op de uitvoeringskosten. Dit oordeel wordt, samen met de reactie van het bestuur daarop, bekend gemaakt en in het bestuursverslag opgenomen. Het oordeel omvat in ieder geval een oordeel over de gemaakte uitvoeringskosten.

  • 8 Besluiten van het bestuur kunnen bij of krachtens de statuten worden onderworpen aan de goedkeuring van het belanghebbendenorgaan, voor zover uit de wet niet anders voortvloeit. De statuten voorzien in een regeling voor geschillen over goedkeuring van besluiten door het belanghebbendenorgaan. Bij het vragen van goedkeuring is het vijfde lid van overeenkomstige toepassing.

  • 9 Het bestuur heeft in ieder geval goedkeuring nodig van het belanghebbendenorgaan voor elk voorgenomen besluit met betrekking tot:

    • a. gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van het pensioenfonds of de overname van verplichtingen door het pensioenfonds;

    • b. liquidatie, fusie of splitsing van het pensioenfonds;

    • c. het omzetten van het pensioenfonds in een andere rechtsvorm, bedoeld in artikel 18 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

    • d. wijziging van de collectiviteitkring;

    • e. het strategische beleggingsbeleid;

    • f. de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve;

    • g. de toedelingsregels;

    • h. het vaststellen en wijzigen van het toeslagbeleid;

    • i. vaststelling van een herstelplan als bedoeld in artikel 138 of artikel 139;

    • j. het terugstorten van premie, bedoeld in artikel 129; en

    • k. vermindering van de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten indien toepassing wordt gegeven aan artikel 134.

    De goedkeuring wordt niet onthouden dan nadat het bestuur in de gelegenheid is gesteld het besluit te heroverwegen.

  • 10 Het ontbreken van de goedkeuring van het belanghebbendenorgaan op een besluit als bedoeld in het achtste of negende lid tast de vertegenwoordigingsbevoegdheid van bestuur of bestuurders niet aan.

Artikel 115d. Verdere bevoegdheden verantwoordingsorgaan of belanghebbendenorgaan

In de statuten van het pensioenfonds kunnen aan het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan verdere bevoegdheden dan de in deze wet genoemde worden toegekend.

Artikel 115e. Informatie omtrent advies

Het pensioenfonds deelt het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan zo spoedig mogelijk schriftelijk mee, of het een advies niet of niet geheel volgt, waarbij tevens wordt meegedeeld waarom van het advies of van een daarin vervat minderheidsadvies wordt afgeweken.

Artikel 115f. Informatie aan het verantwoordingsorgaan of belanghebbendenorgaan

Een pensioenfonds informeert het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan onverwijld schriftelijk over:

  • a. de verplichting tot opstelling van een herstelplan als bedoeld in artikel 138 of artikel 139;

  • b. de aanstelling van een bewindvoerder als bedoeld in artikel 173; en

  • c. de beëindiging van de situatie, bedoeld in artikel 172, waarin de bevoegdheiduitoefening van alle of bepaalde organen van een pensioenfonds is gebonden aan toestemming van een of meer door de toezichthouder aangewezen personen.

Artikel 115g. Voorzieningen verantwoordingsorgaan of belanghebbendenorgaan

  • 1 Een pensioenfonds staat de leden van het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan het gebruik toe van de voorzieningen waarover het kan beschikken, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taken nodig is.

Artikel 115h. Informatie over werknemersvereniging of vereniging van pensioengerechtigden

Een pensioenfonds is gehouden om op verzoek van werknemers of een werknemersvereniging mee te werken aan de verstrekking van informatie aan de werknemers van het fonds over het voornemen tot oprichting, of over het bestaan, van een werknemersvereniging. Een pensioenfonds is tevens gehouden om op verzoek van pensioengerechtigden of een vereniging van pensioengerechtigden mee te werken aan de verstrekking van informatie aan de pensioengerechtigden van het fonds over het voornemen tot oprichting, of over het bestaan, van een vereniging van pensioengerechtigden.

§ 5.3. Taakafbakening

Artikel 116. Verbod van nevenactiviteiten

  • 1 Een pensioenfonds verricht slechts activiteiten in verband met pensioen en werkzaamheden die daarmee verband houden.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ter zake van activiteiten die door pensioenfondsen kunnen worden verricht.

Artikel 117. Uitvoering vrijwillige pensioenregeling

  • 1 Een pensioenfonds kan uitsluitend een vrijwillige pensioenregeling uitvoeren indien dit een aanvulling op een door datzelfde pensioenfonds uitgevoerde basispensioenregeling betreft.

  • 2 Een pensioenfonds kan een fiscaal bovenmatige pensioenregeling uitsluitend uitvoeren als vrijwillige pensioenregeling.

  • 5 Bij een algemeen pensioenfonds kan de vrijwillige pensioenregeling die in aanvulling op de basispensioenregeling wordt uitgevoerd deel uitmaken van een ander afgescheiden vermogen dan deze basispensioenregeling.

  • 6 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het bepaalde in het vijfde lid.

  • 7 De voordracht voor een krachtens het zesde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 117a. Uitvoering nettopensioen door pensioenfonds

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de uitvoering van een nettopensioen door een pensioenfonds.

  • 2 De voordracht voor een krachtens het eerste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 120. Eisen premieovereenkomsten

  • 1 Voor een basispensioenregeling in de vorm van een premieovereenkomst welke wordt uitgevoerd door een pensioenfonds geldt dat de werkgeverspremie ten minste 10 procent van de premie van de basispensioenregeling bedraagt.

  • 2 Voor een vrijwillige pensioenregeling in de vorm van een premieovereenkomst welke wordt uitgevoerd door een pensioenfonds geldt:

    • a. dat de werkgever ten minste 10 procent van de premie van de vrijwillige pensioenregeling bijdraagt; of

    • b. dat op de vrijwillige pensioenregeling in beginsel dezelfde regels en voorwaarden van toepassing zijn als op de basispensioenregeling en de basispensioenregeling een solidaire premieovereenkomst betreft of een flexibele premieovereenkomst met een risicodelingsreserve.

  • 3 Indien de vrijwillige pensioenregeling voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, deelt het pensioenfonds dit schriftelijk mee aan de deelnemers en de toezichthouder.

  • 4 Het eerste lid is niet van toepassing op een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds.

Artikel 121. Vrijwillige aansluiting bij een bedrijfstakpensioenfonds

Een bedrijfstakpensioenfonds kan een uitvoeringsovereenkomst sluiten met een werkgever die niet onder de werkingssfeer van het bedrijfstakpensioenfonds valt, maar die zich op vrijwillige basis bij het bedrijfstakpensioenfonds wil aansluiten, indien:

  • a. de loonontwikkeling bij deze werkgever ten minste gelijk is aan die in een bedrijfstak waarin het bedrijfstakpensioenfonds werkzaam is en de werkgever deelneemt in de sociale fondsen van dezelfde bedrijfstak;

  • b. er sprake is van een groepsverhouding tussen de werkgever die zich vrijwillig wil aansluiten en een andere werkgever die onder de werkingssfeer van het bedrijfstakpensioenfonds valt; of

  • c. dit aansluitend gebeurt aan een periode waarin de werkgever wel onder de werkingssfeer van het bedrijfstakpensioenfonds viel.

Artikel 121a. Uitbreiding werkingssfeer verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds

Artikel 121 is van overeenkomstige toepassing bij uitbreiding van de werkingssfeer van een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds met een bedrijfstak of deel van een bedrijfstak waarbij deelneming aan het bedrijfstakpensioenfonds voor in die bedrijfstak werkzame personen niet verplicht is gesteld.

Artikel 122. Beëindiging verbondenheid met groep

Indien een onderneming niet langer deel uitmaakt van een groep waaraan een ondernemingspensioenfonds verbonden is, of een groep die valt onder de werkingssfeer van een bedrijfstakpensioenfonds, kan dit pensioenfonds blijven optreden als pensioenuitvoerder voor deze onderneming, tenzij de onderneming onder de werkingssfeer van een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds valt.

Artikel 123. Uitvoeren van meerdere pensioenregelingen en rangregeling

  • 1 Indien een ondernemingspensioenfonds of een bedrijfstakpensioenfonds meerdere pensioenregelingen uitvoert vormen deze pensioenregelingen financieel een geheel, tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 150l, zevende lid. Een algemeen pensioenfonds houdt een afgescheiden vermogen aan voor iedere collectiviteitkring, waarbij ten aanzien van een collectiviteitkring toepassing kan worden gegeven aan artikel 150l, zevende lid.

  • 2 De werkingssfeer van de collectiviteitkring, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgelegd in de statuten door omschrijving van de pensioenregelingen en vermelding van de uitvoeringsovereenkomsten of uitvoeringsreglementen die onderdeel uitmaken van de collectiviteitkring.

  • 3 Het vermogen voor een collectiviteitkring is een afgescheiden vermogen dat, onverminderd artikel 129 en het vijfde lid, uitsluitend dient tot voldoening van vorderingen die voortvloeien uit:

    • a. kosten die verband houden met de uitvoering van de pensioenregeling die volgens de uitvoeringsovereenkomst of het uitvoeringsreglement ten laste kunnen worden gebracht van het vermogen; en

    • b. pensioenaanspraken en pensioenrechten van deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden bij dat vermogen.

  • 4 Indien het afgescheiden vermogen bij vereffening ontoereikend is voor voldoening van de vorderingen, dient het vermogen ter voldoening van de vorderingen in de volgorde van het derde lid.

  • 5 In geval van een faillietverklaring van een algemeen pensioenfonds worden de boedelschulden, overeenkomstig de bepalingen van de Faillissementswet, al naar gelang de aard van de betrokken boedelschuld hetzij omgeslagen over ieder deel van de boedel, hetzij uitsluitend van een bepaalde bate van de boedel afgetrokken.

Artikel 124. Inkoop van pensioenopbouw

Een pensioenfonds kan de mogelijkheid bieden tot verhoging van de pensioenaanspraken indien het deel van de pensioenaanspraken dat voortvloeit uit deze inkoop overeenkomstig de pensioenaanspraken op grond van de basispensioenregeling wordt behandeld.

Artikel 124a. Aanstelling van een pensioenbewaarder

  • 1 Een pensioenfonds draagt de eigendom van een pensioenvermogen slechts over aan een pensioenbewaarder nadat hij met deze een overeenkomst inzake het beheer en de bewaring van het pensioenvermogen heeft gesloten.

  • 2 Het pensioenfonds treft maatregelen opdat de pensioenbewaarder slechts met zijn medewerking over de bestanddelen van het pensioenvermogen zal beschikken.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de inhoud van de overeenkomst, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 125. Vergunning en kennisgeving grensoverschrijdende activiteit

  • 1 Het is een pensioenfonds verboden bijdragen te ontvangen van een bijdragende onderneming die zetel heeft in een andere lidstaat dan Nederland:

    • a. zonder een daartoe door de toezichthouder verleende vergunning; en

    • b. zonder de toezichthouder van het voornemen daartoe in kennis te hebben gesteld, op de wijze, bedoeld in artikel 194, en met inachtneming van artikel 196.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid, artikel 138, vierde lid, artikel 140, tweede lid, en de paragrafen 7.4.2 en 7.4.3 wordt onder het ontvangen van bijdragen verstaan het ontvangen van bijdragen voor de uitvoering van een pensioenregeling die afkomstig is uit een andere lidstaat dan de lidstaat waar het pensioenfonds gevestigd is.

Hoofdstuk 6. Financieel toetsingskader inzake pensioenfondsen

Artikel 125a. Financieel toetsingskader bij afgescheiden vermogens

Indien een algemeen pensioenfonds afgescheiden vermogens aanhoudt, wordt hetgeen bij of krachtens de artikelen 126, 129 tot en met 142, 143, voor zover het de haalbaarheidstoets betreft, 145, 147, 149 en 150 is bepaald, toegepast per afgescheiden vermogen.

Artikel 126. Vaststelling technische voorzieningen

  • 1 Een pensioenfonds stelt toereikende technische voorzieningen vast met betrekking tot het geheel van pensioenverplichtingen.

  • 2 De berekening wordt uitgevoerd met inachtneming van de volgende beginselen:

    • a. de technische voorzieningen worden berekend op basis van marktwaardering;

    • b. de voor de berekening van de technische voorzieningen gebruikte grondslagen inzake overlijden of arbeidsongeschiktheid en levensverwachting worden gebaseerd op prudente beginselen; en

    • c. de methode en de grondslag van de berekening van de technische voorzieningen blijven van boekjaar tot boekjaar ongewijzigd, tenzij wijzigingen daarin gerechtvaardigd zijn als gevolg van een verandering van de juridische, demografische of economische omstandigheden die aan de hypothesen ten grondslag liggen.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de wijze van berekening van het minimum bedrag van de technische voorzieningen, de daarbij in acht te nemen voorzichtigheidsmarges en kunnen regels worden gesteld over de frequentie waarmee de technische voorzieningen worden berekend.

Artikel 127. Financiering ouderdomspensioen

Ouderdomspensioen wordt gefinancierd op basis van kapitaaldekking.

Artikel 129. Terugstorting

  • 1 Een pensioenfonds kan uitsluitend terugstorten indien:

    • a. gezien de beleidsdekkingsgraad ten aanzien van de pensioenverplichtingen wordt voldaan aan de artikelen 126, 132 en 133;

    • b. de voorwaardelijke toeslagen zowel met betrekking tot de voorgaande tien jaar zijn verleend als ook in de toekomst kunnen worden verleend; en

    • c. de korting op de pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 134 in de voorgaande tien jaar gecompenseerd is.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 130. Vermelding premie in jaarrekening en bestuursverslag

[Vervallen per 01-07-2023]

Artikel 131. Minimaal vereist eigen vermogen

  • 1 Een pensioenfonds beschikt over een minimaal vereist eigen vermogen, tenzij:

    • a. een pensioenfonds tot volledige overdracht of onderbrenging is overgegaan; en

    • b. de toezichthouder heeft ingestemd met het feit dat het pensioenfonds daarom niet beschikt over een minimaal vereist eigen vermogen.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden de omvang en de samenstelling van het minimaal vereist eigen vermogen bepaald.

Artikel 132. Vereist eigen vermogen

  • 1 Een pensioenfonds beschikt over een vereist eigen vermogen.

  • 2 Een pensioenfonds stelt het vereist eigen vermogen zodanig vast dat met een zekerheid van 971/2 procent wordt voorkomen dat het pensioenfonds binnen een periode van één jaar over minder waarden beschikt dan de hoogte van de technische voorzieningen.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld inzake de berekening en de samenstelling van het vereist eigen vermogen, bedoeld in het eerste lid, en het bepaalde in het tweede lid.

Artikel 133. Dekking door waarden

De technische voorzieningen en de aan het pensioenfonds verstrekte leningen worden volledig door waarden gedekt.

Artikel 133a. Beleidsdekkingsgraad

  • 1 De beleidsdekkingsgraad van een pensioenfonds is de gemiddelde dekkingsgraad van de 12 maanden voorafgaand aan het moment van vaststelling.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de beleidsdekkingsgraad en het moment van vaststelling van de beleidsdekkingsgraad.

Artikel 133b. Melding reële dekkingsgraad aan toezichthouder

  • 1 Een pensioenfonds is verplicht om jaarlijks de hoogte van de reële dekkingsgraad van het pensioenfonds aan de toezichthouder te melden.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld over de reële dekkingsgraad.

Artikel 134. Korting pensioenaanspraken en pensioenrechten door pensioenfonds

  • 1 Een pensioenfonds kan verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten uitsluitend verminderen indien:

    • a. het pensioenfonds gezien de beleidsdekkingsgraad niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 131 gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen of de bij of krachtens artikel 132 gestelde eisen ten aanzien van het vereist eigen vermogen;

    • b. het pensioenfonds niet in staat is binnen een redelijke termijn te voldoen aan artikel 131 of artikel 132 zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de werkgever onevenredig worden geschaad; en

    • c. alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet in het herstelplan, bedoeld in artikel 138 of artikel 139.

  • 2 Een pensioenfonds informeert de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en de werkgever onverwijld over het besluit tot vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten.

  • 3 De vermindering, bedoeld in het eerste lid, kan op zijn vroegst drie maanden nadat de pensioengerechtigden hierover zijn geïnformeerd en een maand nadat de deelnemers, gewezen deelnemers, werkgever en toezichthouder hierover zijn geïnformeerd, worden gerealiseerd.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 135. Eisen ten aanzien van beleggingen

  • 1 Een pensioenfonds voert een beleggingsbeleid dat in overeenstemming is met de prudent-person regel en met name gebaseerd is op de volgende uitgangspunten:

    • a. de waarden worden belegd in het belang van aanspraak- en pensioengerechtigden;

    • b. beleggingen in de bijdragende onderneming worden beperkt tot ten hoogste 5% van de portefeuille als geheel, en ingeval de bijdragende onderneming tot een groep behoort, worden beleggingen in de ondernemingen die tot dezelfde groep als de bijdragende onderneming behoren, beperkt tot ten hoogste 10% van de portefeuille. Wanneer een groep van ondernemingen aan het pensioenfonds premies betaalt, geschieden beleggingen in deze bijdragende ondernemingen prudent, waarbij rekening wordt gehouden met de noodzaak van een behoorlijke diversificatie;

    • c. de beleggingen worden gewaardeerd op basis van marktwaardering; en

    • d. de blootstelling aan beleggingsrisico is niet hoger dan 150%.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden ter waarborging van het prudente beleggingsbeleid nadere regels gesteld.

  • 3 De eisen die zijn opgenomen in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, en de regels die op grond van het tweede lid worden gesteld ten aanzien van de diversificatie van waarden zijn niet van toepassing op beleggingen in staatsobligaties.

  • 4 Een pensioenfonds vermeldt in zijn bestuursverslag op welke wijze in het beleggingsbeleid rekening wordt gehouden met milieu en klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen.

Artikel 136. Leningen

  • 1 Een pensioenfonds gaat geen leningen aan, tenzij de lening tijdelijk wordt aangegaan voor liquiditeitsdoelstellingen en treedt niet namens derde partijen op als garant.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van het eerste lid met betrekking tot de tijdelijkheid van de lening en de liquiditeitsdoelstellingen.

Artikel 137. Voorwaardelijke toeslagverlening

  • 1 Voor zover van toepassing stelt een pensioenfonds beleid vast met betrekking tot de voorwaardelijke toeslagverlening.

  • 2 Voor een pensioenfonds geldt bij de voorwaardelijke toeslagverlening het volgende:

    • a. bij een beleidsdekkingsgraad onder een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen niveau wordt geen toeslag verleend;

    • b. er wordt niet meer toeslag verleend dan naar verwachting in de toekomst te realiseren is; en

    • c. incidentele toeslagverlening om in het verleden niet toegekende toeslag of in het verleden doorgevoerde vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten te compenseren kan worden verleend indien die toeslagverlening geen gevolgen heeft voor de toeslagverlening in de toekomst overeenkomstig onderdeel b, de beleidsdekkingsgraad het niveau van het vereist eigen vermogen, bedoeld in artikel 132, behoudt en in enig jaar ten hoogste een vijfde van het vermogen dat voor deze toeslagverlening beschikbaar is, wordt aangewend.

  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing indien:

    • a. een pensioenfonds volledig verzekerd is bij een verzekeraar;

    • b. de werkgever een onvoorwaardelijke verplichting heeft tot het verstrekken van bijdragen aan een pensioenfonds zodanig dat dit pensioenfonds steeds voldoet aan de bij of krachtens artikel 131 gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen en daarbij sprake is van onvoorwaardelijke toeslagverlening voor deelnemers conform minimaal de groeivoet van het prijsindexcijfer; of

    • c. anderszins sprake is van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen bijzondere omstandigheden.

  • 4 Pensioenfondsen kunnen de voorwaardelijke toeslagverlening financieren door:

    • a. het creëren van technische voorzieningen;

    • b. het creëren van eigen vermogen boven het vereist eigen vermogen ten behoeve van de toeslagverlening;

    • c. het putten uit het eigen vermogen boven het vereist eigen vermogen ten behoeve van de toeslagverlening;

    • d. het hanteren van een opslag op de premie; of

    • e. overrendement.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 138. Herstelplan

  • 1 Wanneer de beleidsdekkingsgraad van een pensioenfonds per het einde van een kalenderkwartaal is komen te liggen onder de bij of krachtens artikel 132 gestelde eisen ten aanzien van het vereist eigen vermogen, meldt het pensioenfonds dit onverwijld aan de toezichthouder. Wanneer de beleidsdekkingsgraad van een pensioenfonds, waarvan het minimaal vereist eigen vermogen hoger is dan het vereist eigen vermogen, per het einde van een kalenderkwartaal is komen te liggen onder de bij of krachtens artikel 131 gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen, meldt het pensioenfonds dit onverwijld aan de toezichthouder.

  • 2 In de in de eerste zin van het eerste lid bedoelde situatie dient het pensioenfonds binnen drie maanden of zoveel eerder als de toezichthouder bepaalt ter instemming bij de toezichthouder een concreet en haalbaar herstelplan in, tenzij het pensioenfonds gezien de beleidsdekkingsgraad op dat moment weer voldoet aan artikel 132. In het herstelplan werkt het pensioenfonds uit hoe het uiterlijk binnen tien jaar zal voldoen aan artikel 132.

  • 3 In afwijking van het tweede lid kan de toezichthouder, in verband met de specifieke situatie van het pensioenfonds en in het belang van de aanspraak- en pensioengerechtigden, bepalen dat voor het herstelplan een kortere termijn geldt dan tien jaar.

  • 4 Een pensioenfonds dat bijdragen ontvangt van een in een andere lidstaat gevestigde bijdragende onderneming en een beleidsdekkingsgraad heeft die ligt onder de bij of krachtens artikel 131 gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen werkt in het herstelplan tevens uit hoe het binnen een jaar zal voldoen aan artikel 131.

  • 5 Het herstelplan vertoont een in beginsel tijdsevenredig herstel. In afwijking hiervan kan het herstelplan een meer dan tijdsevenredig herstel vertonen in de eerste helft van de looptijd van het herstelplan.

  • 6 Het herstelplan gaat uiterlijk zes maanden nadat de beleidsdekkingsgraad is komen te liggen onder de bij of krachtens artikel 132 gestelde eisen in. Het pensioenfonds handelt onverwijld overeenkomstig het herstelplan.

  • 7 Het pensioenfonds stelt jaarlijks de beleidsdekkingsgraad vast op het moment waarop een situatie als bedoeld in het eerste lid is vastgesteld. Zo nodig in afwijking van de vorige zin kan het pensioenfonds de beleidsdekkingsgraad jaarlijks vaststellen per het einde van het vierde kalenderkwartaal, door de eerste vaststelling van de beleidsdekkingsgraad na het moment waarop een situatie als bedoeld in het eerste lid, is vastgesteld te vervroegen.

  • 8 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel die onder meer betrekking hebben op de periode tot het herstelplan ingaat.

Artikel 139. Actualisatie herstelplan

  • 1 Wanneer de beleidsdekkingsgraad die op grond van artikel 138, zevende lid, is vastgesteld ligt onder de bij of krachtens artikel 132 gestelde eisen ten aanzien van het vereist eigen vermogen, dient het pensioenfonds binnen drie maanden of zoveel eerder als de toezichthouder bepaalt ter instemming bij de toezichthouder een concreet en haalbaar geactualiseerd herstelplan in.

  • 2 In het in het eerste lid bedoelde herstelplan werkt het pensioenfonds uit hoe het in dezelfde termijn als de termijn die het pensioenfonds bij het herstelplan op grond van artikel 138, tweede lid, heeft gebruikt, zal voldoen aan artikel 132. Het pensioenfonds kan, rekening houdend met de specifieke situatie van het pensioenfonds en in het belang van aanspraak- en pensioengerechtigden, een andere termijn hanteren voor het geactualiseerd herstelplan indien de toezichthouder daarmee instemt.

  • 3 Artikel 138, vierde tot en met achtste lid, is van toepassing op de geactualiseerde herstelplannen. Op het moment dat het geactualiseerde herstelplan ingaat vervangt dit een eerder vastgesteld herstelplan of geactualiseerd herstelplan.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 140. Maatregel minimaal vereist eigen vermogen

  • 1 Indien de beleidsdekkingsgraad in een situatie als bedoeld in artikel 138, eerste lid, of vastgesteld op grond van artikel 138, zevende lid, zes maal opeenvolgend ligt onder de bij of krachtens artikel 131 gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen en de dekkingsgraad bij die laatste vaststelling ook onder dat niveau ligt neemt het pensioenfonds binnen zes maanden maatregelen waardoor de dekkingsgraad van het pensioenfonds direct voldoet aan artikel 131. Voor zover het bij de maatregelen vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten betreft worden deze direct in de technische voorzieningen verwerkt en ofwel direct doorgevoerd, ofwel in beginsel evenredig gespreid in de tijd gedurende maximaal de termijn die wordt gebruikt voor het herstelplan dat is opgesteld na constatering van de situatie, bedoeld in de eerste zin.

  • 2 Voor een pensioenfonds dat bijdragen ontvangt van een in een andere lidstaat gevestigde bijdragende onderneming geldt in plaats van het in het eerste lid genoemde aantal van zes een aantal van twee.

  • 3 Indien een pensioenfonds in de situatie, bedoeld in het eerste lid, maatregelen heeft genomen waardoor de dekkingsgraad direct voldoet aan artikel 131, begint voor de volgende toepassing van het eerste lid een nieuwe termijn. Indien een pensioenfonds in de situatie, bedoeld in het eerste lid, geen maatregelen heeft genomen omdat bij de laatste vaststelling van de beleidsdekkingsgraad de dekkingsgraad niet onder het minimaal vereist eigen vermogen lag, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing bij iedere volgende vaststelling van de beleidsdekkingsgraad op grond van artikel 138, zevende lid, totdat de beleidsdekkingsgraad ligt op of boven het niveau van het minimaal vereist eigen vermogen of de beleidsdekkingsgraad en de dekkingsgraad liggen onder dat niveau.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 141. Mogelijkheid tot ontheffing

  • 1 De toezichthouder kan, rekening houdend met de specifieke situatie van het pensioenfonds en in het belang van de aanspraak- en pensioengerechtigden, op aanvraag van een pensioenfonds geheel of gedeeltelijk, ontheffing verlenen van het bij of krachtens de artikelen 131, 132, 134, eerste lid, onderdeel a, 137, 138, 139 en 140 bepaalde, indien het pensioenfonds aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die deze artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld waaraan de houder van een ontheffing dient te voldoen en met betrekking tot het verlenen van de ontheffing.

Artikel 142. Vrijstelling bij uitzonderlijke situatie

Bij regeling van Onze Minister, na overleg met de toezichthouder, kan vrijstelling worden verleend van de in artikel 138 genoemde termijn van tien jaar en het in artikel 140 genoemde aantal van zes, indien er sprake is van een uitzonderlijke economische situatie waardoor een groot aantal pensioenfondsen niet kan voldoen aan de bij of krachtens deze wet gestelde vereisten inzake het vereist eigen vermogen en het minimaal vereist eigen vermogen.

Artikel 143. Beheerste en integere bedrijfsvoering

  • 1 Een pensioenfonds richt zijn organisatie zodanig in dat deze een beheerste en integere bedrijfsvoering waarborgt.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het eerste lid. De regels hebben in ieder geval betrekking op:

    • a. het beheersen van bedrijfsprocessen en bedrijfsrisico’s;

    • b. integriteit;

    • c. de soliditeit van het pensioenfonds, waaronder wordt verstaan:

      • 1°. het beheersen van financiële risico’s; en

      • 2°. het beheersen van andere risico’s die de soliditeit van het pensioenfonds kunnen aantasten;

    • d. het beheersen van de financiële positie over de lange termijn door periodiek een haalbaarheidstoets te maken.

Artikel 143a. Sleutelfuncties

  • 1 Een pensioenfonds beschikt over een risicobeheerfunctie, interne auditfunctie en actuariële functie.

  • 2 De houders van de risicobeheerfunctie, interne auditfunctie of actuariële functie rapporteren materiële bevindingen en aanbevelingen op het gebied dat onder hun verantwoordelijkheid valt aan het bestuur van het pensioenfonds. Indien de houder van de risicobeheerfunctie, interne auditfunctie of actuariële functie tevens bestuurder is van het pensioenfonds worden de materiële bevindingen en aanbevelingen ook gerapporteerd aan de raad van toezicht of de visitatiecommissie.

  • 3 De houders van de risicobeheerfunctie, interne auditfunctie of actuariële functie melden het de toezichthouder zo spoedig mogelijk indien het bestuur van het pensioenfonds niet tijdig passende corrigerende maatregelen treft, nadat het bestuur op grond van het tweede lid op de hoogte is gesteld van:

    • a. een substantieel risico dat het pensioenfonds niet aan een bij of krachtens de wet gesteld vereiste van significante betekenis zal voldoen en dit ernstige gevolgen kan hebben voor de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden of pensioengerechtigden; of

    • b. een significante inbreuk op de voor het pensioenfonds en haar activiteiten geldende bij of krachtens de wet gestelde vereisten.

  • 4 Het pensioenfonds draagt er zorg voor dat de houder van de risicobeheerfunctie, interne auditfunctie of actuariële functie die op grond van het derde lid te goeder trouw en naar behoren een melding heeft gedaan bij de toezichthouder als gevolg van deze melding niet wordt benadeeld.

  • 5 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 143b. Stresstest

De toezichthouder kan een pensioenfonds de verplichting opleggen om een stresstest uit te voeren.

Artikel 144. Parameters

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur worden, ten behoeve van de berekeningen noodzakelijk voor de uitvoering van een pensioenregeling, regels gesteld over:

    • a. het minimale percentage van het gemiddelde loon- of prijsindexcijfer;

    • b. het maximaal te hanteren gemiddelde rendement op vastrentende waarden;

    • c. de maximaal te hanteren risicopremies op onder andere aandelen en onroerend goed; en

    • d. een uniforme set met economische scenario’s.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde regels worden uiterlijk iedere vijf jaren getoetst, rekening houdend met financieel-economische ontwikkelingen in het verleden en realistische inzichten ten aanzien van toekomstige financieel-economische verwachtingen.

  • 3 Ten behoeve van de toetsing, bedoeld in het tweede lid, stelt Onze Minister een commissie in met toepassing van artikel 6 van de Kaderwet adviescolleges. Onze Minister kan tevens het oordeel van de commissie vragen over de toepassing van de rentetermijnstructuur bij rentes met een lange looptijd.

  • 4 De voordracht voor een krachtens het eerste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 145. Actuariële en bedrijfstechnische nota

  • 1 Het pensioenfonds stelt een actuariële en bedrijfstechnische nota vast waarin in elk geval een omschrijving is opgenomen van de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het bij of krachtens de artikelen 25, 126 tot en met 137 en 143 bepaalde en de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de regels ten aanzien van de solidariteitsreserve of de risicodelingsreserve, de toedelingsregels, het projectierendement of de vaste daling en de risicohouding. De actuariële en bedrijfstechnische nota bevat voorts een verklaring inzake beleggingsbeginselen.

  • 2 De actuariële en bedrijfstechnische nota van een pensioenfonds bevat verder:

    • a. een beschrijving van de wijze waarop het pensioenfonds voorkomt dat de voor pensioen bestemde vermogens, de solidariteitsreserve of de risicodelingsreserve negatief kunnen worden;

    • b. een financieel crisisplan waarin het pensioenfonds beschrijft welke maatregelen ingezet kunnen worden in de situatie dat niet aan de vereisten gesteld bij of krachtens artikel 132 zal worden voldaan en welke maatregelen ingezet kunnen worden in de situatie, bedoeld in artikel 140, eerste lid;

    • c. het niveau van de beleidsdekkingsgraad vanaf welke premiekortingen en terugstortingen als bedoeld in artikel 129 zijn toegestaan; en

    • d. een beschrijving van de overige sturingsmiddelen.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld ten aanzien van de actuariële en bedrijfstechnische nota.

  • 4 Voorzover risico’s zijn overgedragen, verzekerd of ondergebracht kan de omschrijving, bedoeld in het eerste lid, beperkt blijven tot een verwijzing naar hetgeen daarover in de betreffende overeenkomsten is opgenomen.

  • 5 De verklaring inzake beleggingsbeginselen wordt om de drie jaren en voorts onverwijld na iedere belangrijke wijziging van het beleggingsbeleid herzien.

Artikel 146. Jaarrekening en bestuursverslag

  • 2 Een algemeen pensioenfonds beschrijft ieder afgescheiden vermogen afzonderlijk in de jaarrekening en het bestuursverslag.

Artikel 147. Staten

  • 1 Een pensioenfonds doet het boekjaar gelijk lopen met het kalenderjaar.

  • 2 Een pensioenfonds verstrekt periodiek binnen de daartoe vastgestelde termijnen staten aan de toezichthouder die de toezichthouder nodig heeft voor de juiste uitoefening van zijn taak, bedoeld in artikel 151.

  • 3 De actuariële staten zijn gewaarmerkt door een bevoegd actuaris. Bij de actuariële staten hoort een actuarieel verslag voorzien van een verklaring van een actuaris.

  • 4 Met zijn verklaring bedoeld in het derde lid bevestigt de actuaris dat hij zich ervan heeft overtuigd dat voldaan is aan de artikelen 126 tot en met 140, de correcte toepassing van de toedelingsregels en de regels ten aanzien van de risicohouding. Hij is bevoegd zijn verklaring nader toe te lichten of op enig punt een voorbehoud te maken.

  • 5 De staten zijn periodiek voorzien van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een accountant. Ten bewijze dat de staten door hem zijn onderzocht, waarmerkt de accountant de staten.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke staten worden verstrekt en worden regels gesteld met betrekking tot de inhoud en de modellen van de staten en de wijze, de periodiciteit en de termijnen van de verstrekking.

Artikel 148. Onafhankelijkheid actuaris

  • 1 De bevoegde actuaris die het actuarieel verslag waarmerkt, is onafhankelijk van het pensioenfonds en verricht geen andere werkzaamheden voor het pensioenfonds.

  • 2 Het is de waarmerkende actuaris niet toegestaan de werkzaamheden, bedoeld in artikel 147, vierde lid, uit te oefenen voor een pensioenfonds wanneer een andere actuaris of andere deskundige die behoort tot dezelfde organisatie als de waarmerkende actuaris, andere werkzaamheden verricht voor hetzelfde pensioenfonds, tenzij de organisatie van de waarmerkende actuaris een door de toezichthouder goedgekeurde gedragscode heeft over de onafhankelijkheid van de waarmerkende actuaris.

  • 3 In afwijking van het eerste lid kan de waarmerkende actuaris andere werkzaamheden voor het pensioenfonds verrichten, voor zover het gaat om werkzaamheden van de actuariële functie.

Artikel 148a. Verbod kapitaalcontracten

Een pensioenfonds kan niet overgaan tot verzekering bij een verzekeraar indien de verzekering gebaseerd is op een kapitaalcontract. Een kapitaalcontract is een overeenkomst tussen een pensioenfonds en een verzekeraar waarbij geldt dat:

  • a. risico’s van het pensioenfonds gedurende de contractsperiode worden verzekerd;

  • b. de daarbij behorende pensioenaanspraken en pensioenrechten na afloop van de contractsperiode niet op verzoek van het pensioenfonds premievrij bij de verzekeraar achter kunnen worden gelaten; en

  • c. de waarden die behoren bij het ouderdomspensioen of nabestaandenpensioen op kapitaalbasis gedurende de contractsperiode geheel of gedeeltelijk in juridisch eigendom van de verzekeraar zijn.

Artikel 149. Verplichting tot overdracht, verzekering of onderbrenging

De toezichthouder kan een pensioenfonds de verplichting opleggen om binnen een door de toezichthouder te stellen termijn over te gaan tot verzekering bij een verzekeraar, overdracht aan een verzekeraar of onderbrenging bij een pensioenfonds indien dit naar het oordeel van de toezichthouder noodzakelijk is in verband met:

  • a. de actuariële en bedrijfstechnische opzet van het pensioenfonds; of

  • b. de deskundigheid en betrouwbaarheid van het bestuur.

Artikel 150. Overdracht, verzekering of onderbrenging bij eindigen pensioenregeling

Wanneer een pensioenregeling eindigt en er geen sprake meer is van verwerving van pensioen tijdens een periode waarin de beleidsdekkingsgraad van het pensioenfonds ligt onder de bij of krachtens artikel 131 gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen:

  • a. stelt het pensioenfonds de toezichthouder hiervan op de hoogte;

  • b. gaat het pensioenfonds binnen een door de toezichthouder te stellen termijn over tot het verzekeren bij een verzekeraar, overdragen aan een verzekeraar of onderbrengen bij een pensioenfonds van de pensioenverplichtingen op basis van een procedure welke ter kennis en instemming van de toezichthouder wordt gebracht; en

  • c. stelt het pensioenfonds een algemeen overzicht van de procedure, bedoeld in onderdeel b, beschikbaar voor de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden of de vertegenwoordigers van de genoemde personen in overeenstemming met het vertrouwelijkheidbeginsel.

Hoofdstuk 6a. Experimenteerbepaling zelfstandigen

Artikel 150a. Experimenten

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kan bij wijze van experiment, met het oog op het onderzoeken van de effecten van de mogelijkheid om een pensioenregeling aan zelfstandigen aan te bieden ten einde het sparen voor de oude dag onder zelfstandigen te stimuleren, worden afgeweken van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 65, 70, 117 en 120 van deze wet. Bij toepassing van de eerste zin wordt bij algemene maatregel van bestuur geregeld op welke wijze en gedurende welke periode van welke artikelen van de wet wordt afgeweken.

  • 2 Een experiment als bedoeld in het eerste lid duurt ten hoogste vijf jaar. Indien, voor een experiment is afgelopen, een voorstel van wet is ingediend bij de Staten-Generaal om het experiment om te zetten in een structurele wettelijke regeling, kan het experiment worden verlengd tot het tijdstip waarop het voorstel van wet in werking treedt dan wel tot het tijdstip waarop duidelijk is dat het voorstel van wet niet in werking treedt. Het eerste lid, tweede zin, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Onverminderd het eerste lid is deze wet met uitzondering van de artikelen 7 en 9 van overeenkomstige toepassing op de zelfstandige die deelneemt in een pensioenregeling die wordt uitgevoerd in het kader van een experiment als bedoeld in het eerste lid.

  • 4 Bij de uitvoering van een experiment als bedoeld in het eerste lid kan de pensioenuitvoerder persoonsgegevens van gewezen deelnemers uitsluitend voor het in het eerste lid omschreven doel verwerken.

  • 5 Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de uitvoering van een experiment en voorzieningen worden getroffen voor zich gedurende een experiment voordoende onvoorziene gevallen.

  • 6 Onze Minister zendt uiterlijk negen maanden voor het einde van de werkingsduur van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het experiment in de praktijk alsmede een standpunt inzake de voortzetting ervan anders dan als experiment.

  • 7 De voordracht voor een krachtens dit artikel vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Hoofdstuk 6b. Specifieke voorschriften tijdens transitieperiode

§ 6b.1. Toepassingsgebied en vaststelling scenario’s

Artikel 150b. Toepassingsgebied en vaststelling scenario’s

  • 1 Dit hoofdstuk is van toepassing, indien:

    • a. op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen een pensioenovereenkomst gold;

    • b. de pensioenovereenkomst wordt gewijzigd met als doel om te voldoen aan het nieuwe kader zoals geïntroduceerd met de Wet toekomst pensioenen; en

    • c. er geen gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht, bedoeld in artikel 220e.

  • 2 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder werkgever mede verstaan de partijen die de wijziging van de pensioenregeling overeenkomen of zijn overeengekomen.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de risico-neutrale economische scenario’s die worden gebruikt bij de berekening van de transitie-effecten, bedoeld in artikel 150e, vijfde lid, en de collectieve waardeoverdracht indien gebruik wordt gemaakt van de vba-methode, bedoeld in artikel 150n. Voordat de voordracht van de algemene maatregel van bestuur wordt gedaan vraagt Onze Minister het oordeel van de commissie, bedoeld in artikel 144, derde lid. De voordracht voor deze algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

  • 4 Artikel 144, eerste lid, is van toepassing op de berekeningen, bedoeld in dit hoofdstuk met uitzondering van de berekeningen waarvoor de risico-neutrale scenario’s worden gebruikt, bedoeld in het derde lid.

§ 6b.2. Mijlpalen

Artikel 150c. Mijlpalen in transitieperiode

  • 1 Ten behoeve van de wijziging van de pensioenovereenkomst en de uitvoering daarvan door een pensioenfonds wordt voldaan aan de volgende mijlpalen:

    • a. de werkgever zendt de gewijzigde pensioenovereenkomst en het transitieplan aan het pensioenfonds;

    • b. het pensioenfonds dient het implementatieplan met inbegrip van het communicatieplan in bij de toezichthouder.

  • 2 Ten behoeve van de wijziging van de pensioenovereenkomst en de uitvoering daarvan door een verzekeraar of premiepensioeninstelling wordt voldaan aan de volgende mijlpalen:

    • a. de werkgever zendt de gewijzigde pensioenovereenkomst en het transitieplan aan de verzekeraar of de premiepensioeninstelling;

    • b. de verzekeraar of premiepensioeninstelling dient het implementatieplan met inbegrip van het communicatieplan in bij de toezichthouder.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld voor de tijdstippen waarin voldaan is aan de mijlpalen.

§ 6b.3. Pensioenovereenkomst en transitieplan

Artikel 150d. Transitieplan

  • 1 In het transitieplan legt de werkgever de keuzes, overwegingen en berekeningen die ten grondslag liggen aan de wijziging van de pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten schriftelijk vast, alsmede de verantwoording waarom sprake is van een evenwichtige transitie.

  • 2 Het transitieplan bevat in ieder geval de volgende onderdelen:

    • a. het karakter van de gewijzigde pensioenovereenkomst, bedoeld in artikel 10, tweede lid;

    • b. de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten;

    • c. de effecten van de wijziging van de pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten voor deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden berekend op de wijze vastgelegd in artikel 150e;

    • d. de gemaakte afspraken over compensatie;

    • e. indien afspraken zijn gemaakt over compensatie in de vorm van het toekennen van extra pensioenaanspraken aan deelnemers, het financieringsplan voor deze compensatie waarbij inzichtelijk wordt gemaakt in welke mate elke bron ingezet zal worden; en

    • f. voor zover van toepassing, de gemaakte afspraken over de initiële vulling van de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve.

  • 3 De werkgever zendt het transitieplan binnen twee weken na de afronding aan de pensioenuitvoerder. De pensioenuitvoerder stelt het transitieplan op zijn website beschikbaar voor de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner en pensioengerechtigde.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 150e. Berekenen transitie-effecten

  • 1 De transitie-effecten van de wijziging van de pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten worden in ieder geval berekend door:

    • a. het netto profijt van het ongewijzigd voortzetten van de pensioenovereenkomst af te zetten tegen het netto profijt van het wijzigen van de pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten; en

    • b. de pensioenverwachting bij ongewijzigd voortzetten van de pensioenovereenkomst te vergelijken met de pensioenverwachting bij wijziging van de pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten, waarbij de pensioenverwachting, voor zover het ouderdomspensioen betreft, wordt weergegeven op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario.

  • 2 Het netto profijt is het verschil tussen de marktwaarde van de te verwachten pensioenuitkeringen en de marktwaarde van de toekomstige premie-inleg.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, worden de effecten van de wijziging van de pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten berekend door het bruto profijt van het ongewijzigd voortzetten van de pensioenovereenkomst af te zetten tegen het bruto profijt van het wijzigen van de pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten, indien:

    • a. de pensioenovereenkomst voor de wijziging het karakter heeft van een premieovereenkomst of een kapitaalovereenkomst als bedoeld in artikel 1, zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen;

    • b. de pensioenovereenkomst na de wijziging het karakter heeft van een flexibele premieovereenkomst zonder risicodelingsreserve of een premie-uitkeringsovereenkomst; en

    • c. geen gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht, bedoeld in artikel 220e.

  • 4 Het bruto profijt is de contante waarde van de toekomstige premie-inleg.

  • 5 De pensioenuitvoerder stelt op de website een kwalitatieve toelichting op de transitie-effecten beschikbaar en verstrekt de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner en pensioengerechtigde op verzoek een berekening van de transitie-effecten per leeftijdscohort.

  • 6 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.

  • 7 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen kwantitatieve voorwaarden worden gesteld met betrekking tot de transitie-effecten, bedoeld in het eerste en derde lid.

  • 8 De voordracht voor een krachtens het zevende lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 150f. Afspraken compensatie pensioenovereenkomst

  • 1 Indien een pensioenovereenkomst afspraken bevat over compensatie in de vorm van het toekennen van extra pensioenaanspraken, wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a. de werknemer heeft recht op compensatie als voor het leeftijdscohort waartoe de werknemer behoort compensatie is overeengekomen in de pensioenovereenkomst, waarbij niet is vereist dat de werknemer bij aanvang van de compensatieperiode reeds werkzaam was bij de werkgever;

    • b. de compensatie wordt tijdsevenredig aan de werknemer toegekend over de compensatieperiode, die aanvangt op de ingangsdatum van de gewijzigde pensioenovereenkomst en uiterlijk 31 december 2036 eindigt; en

    • c. de compensatie is gefinancierd op het moment dat de compensatie onvoorwaardelijk wordt toegekend.

  • 2 In aanvulling op de artikelen 38, eerste lid, en 39, eerste lid, verstrekt de pensioenuitvoerder voor zover van toepassing de deelnemer jaarlijks en bij beëindiging van de deelneming informatie over de compensatieperiode en de mogelijke effecten voor compensatie bij beëindiging van de deelneming en het aangaan van een nieuwe pensioenovereenkomst. De pensioenuitvoerder stelt deze informatie tevens op zijn website beschikbaar voor de deelnemer.

  • 3 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de gewezen werknemer die op grond van de pensioenovereenkomst recht heeft op premievrije voortzetting.

Artikel 150g. Hoorrecht vereniging van gewezen deelnemers of pensioengerechtigden bij uitvoering door pensioenfonds

  • 1 Indien de pensioenovereenkomst is ondergebracht bij een pensioenfonds stelt de werkgever, voor zover van toepassing, een vereniging van gewezen deelnemers die aantoont een substantieel gedeelte van alle gewezen deelnemers van het pensioenfonds te vertegenwoordigen of een vereniging van pensioengerechtigden die aantoont een substantieel gedeelte van alle pensioengerechtigden van het pensioenfonds te vertegenwoordigen in de gelegenheid een oordeel uit te spreken over het transitieplan. Het oordeel wordt op een zodanig tijdstip gevraagd dat het van invloed kan zijn op de inhoud van het transitieplan en de daarin verantwoorde keuzes. Indien een oordeel gegeven wordt, geeft de werkgever aan wat met het oordeel gedaan is.

  • 2 Onverminderd artikel 115h is een pensioenfonds gehouden om op verzoek van gewezen deelnemers of een vereniging van gewezen deelnemers mee te werken aan de verstrekking van informatie aan de gewezen deelnemers van het fonds over het voornemen tot oprichting, of over het bestaan, van een vereniging van gewezen deelnemers.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over in ieder geval de voorwaarde dat een vereniging van gewezen deelnemers dan wel vereniging van pensioengerechtigden een substantieel gedeelte van de gewezen deelnemers respectievelijk pensioengerechtigden dient te vertegenwoordigen.

Artikel 150h. Transitiecommissie

  • 1 Er is een onafhankelijke transitiecommissie.

  • 2 De transitiecommissie heeft tot taak het bemiddelen tussen partijen die een pensioenovereenkomst sluiten, indien deze partijen daartoe gezamenlijk een verzoek doen.

  • 3 De transitiecommissie heeft tot taak het adviseren van partijen die een pensioenovereenkomst sluiten, indien deze partijen daartoe gezamenlijk een verzoek doen en zij overeenkomen zich te binden aan het advies van de transitiecommissie.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel, waarbij onder meer wordt geregeld voor welk tijdstippen een verzoek wordt gedaan.

§ 6b.4. Taken en bevoegdheden pensioenuitvoerder en uitvoeringsovereenkomst

Artikel 150i. Implementatieplan

  • 1 In het implementatieplan legt de pensioenuitvoerder schriftelijk vast op welke wijze voorbereidingen worden getroffen voor de uitvoering van de gewijzigde pensioenovereenkomst en invulling zal worden gegeven aan de uitvoering van de gewijzigde pensioenovereenkomst, alsmede de wijze waarop zal worden omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten.

  • 2 Het implementatieplan bevat in ieder geval de volgende onderdelen:

    • a. de technische uitvoerbaarheid van de pensioenovereenkomst;

    • b. de kosten die verband houden met de uitvoering van de pensioenovereenkomst;

    • c. de risico’s die verband houden met de uitvoering van de pensioenovereenkomst;

    • d. de risicobeheersmaatregelen die worden getroffen in verband met de uitvoering van de pensioenovereenkomst;

    • e. de wijze waarop zal worden omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten;

    • f. de wijze waarop uitvoering zal worden gegeven aan de pensioenovereenkomst met inachtneming van de toepasselijke wet- en regelgeving, waaronder de gelijkebehandelingswetgeving;

    • g. een communicatieplan; en

    • h. indien van toepassing, de effecten van het toepassen van het financieel toetsingskader tijdens de transitie en van toeslagverlening tussen 1 juli 2022 en de aanvang van de transitie op grond van de verwachting dat zal worden overgegaan tot een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 150m.

  • 3 Indien het implementatieplan wordt opgesteld door een pensioenfonds legt het pensioenfonds tevens vast, voor zover van toepassing, op welke wijze voorbereidingen worden getroffen voor en invulling zal worden gegeven aan de uitvoering van een besluit als bedoeld in artikel 150n.

  • 4 De pensioenuitvoerder stelt per pensioenregeling een implementatieplan op. In afwijking van de eerste zin kan een implementatieplan zich uitstrekken tot meerdere pensioenregelingen, voor zover de pensioenregelingen:

    • a. bij uitvoering door een pensioenfonds: behoren tot hetzelfde financieel geheel; en

    • b. bij uitvoering door verzekeraars of premiepensioeninstellingen: dezelfde karakteristieken hebben en gebaseerd zijn op hetzelfde producttype.

  • 5 De pensioenuitvoerder dient het implementatieplan binnen twee weken na de afronding in bij de toezichthouder. De pensioenuitvoerder stelt het implementatieplan op zijn website beschikbaar voor de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner en pensioengerechtigde.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 150j. Communicatieplan

  • 1 In het communicatieplan, bedoeld in artikel 150i, tweede lid, onderdeel g, legt de pensioenuitvoerder schriftelijk vast dat en op welke wijze de informatieverstrekking aan deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden wordt ingevuld, en gaat daarbij ten minste in op de voor deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden relevante gevolgen van de wijziging van de pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten.

  • 2 Het communicatieplan bevat in ieder geval de wijze waarop deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden, voor zover van toepassing, worden geïnformeerd over:

    • a. de hoogte van het reglementair te bereiken pensioen, de opgebouwde pensioenaanspraken of het pensioenrecht met en zonder wijziging van de pensioenovereenkomst, waarbij bij de informatie over de hoogte met wijziging van de pensioenovereenkomst rekening is gehouden met de effecten van de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten. Voor zover de informatie betrekking heeft op het reglementair te bereiken ouderdomspensioen voor deelnemers of de opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen voor gewezen deelnemers, wordt deze informatie tevens weergegeven op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario;

    • b. de mate waarin het verwacht scenario voor het reglementair te bereiken ouderdomspensioen voor deelnemers of de opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen voor gewezen deelnemers zich na ingang kan ontwikkelen op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario; en

    • c. indien afspraken zijn gemaakt over compensatie in de vorm van het toekennen van extra pensioenaanspraken aan deelnemers, de inhoud van deze afspraken en het financieringsplan voor de compensatie waarbij inzichtelijk wordt gemaakt in welke mate welke bron ingezet zal worden.

  • 3 De pensioenuitvoerder verstrekt de informatie, bedoeld in het tweede lid, en de overige relevante informatie bij de transitie, aan deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden voorafgaand aan het tijdstip, bedoeld in artikel 220i, tweede lid, op basis van een zo nauwkeurig mogelijke prognose en verstrekt na dit tijdstip de informatie, bedoeld in het tweede lid, zoals die definitief is vastgesteld, waarbij de pensioenuitvoerder de verschillen tussen de prognose en de vastgestelde informatie toelicht.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 150k. Afspraken compensatie uitvoeringsovereenkomst

In aanvulling op artikel 25 wordt in de uitvoeringsovereenkomst, voor zover overeengekomen, een regeling opgenomen met betrekking tot de toekenning en financiering van de compensatie aan deelnemers door het toekennen van extra pensioenaanspraken.

§ 6b.5. Bevoegdheid pensioenfonds collectieve waardeoverdracht en aanwenden vermogen

Artikel 150l. Standaard invaarpad

  • 1 De wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten als bedoeld in artikel 150d, tweede lid, onderdeel b, houdt voor pensioenfondsen in dat na de collectieve wijziging van de pensioenovereenkomsten door collectieve waardeoverdracht de waarde van de pensioenaanspraken en pensioenrechten wordt aangewend bij het pensioenfonds overeenkomstig de gewijzigde pensioenovereenkomsten, tenzij dit onevenredig ongunstig zou zijn voor deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, pensioengerechtigden of de werkgever.

  • 2 Het besluit van de werkgever om het pensioenfonds niet te verzoeken over te gaan tot collectieve waardeoverdracht moet evenwichtig zijn en alle relevante belangen moeten in acht zijn genomen. De onderbouwing van dit besluit wordt opgenomen in het transitieplan.

  • 3 Het pensioenfonds meldt de werkgever of de analyse en de onderbouwing voor het afzien van collectieve waardeoverdracht wordt gedeeld en informeert het verantwoordingsorgaan, het belanghebbendenorgaan of de raad van toezicht.

  • 4 Indien de werkgever een verzoek tot collectieve waardeoverdracht doet, wijst het pensioenfonds het verzoek van de werkgever alleen af indien:

    • a. sprake is van strijd met wettelijke voorschriften;

    • b. de effecten van de voorgenomen wijzigingen ten aanzien van het pensioen als geheel tot onevenwichtig nadeel zou leiden voor deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden of pensioengerechtigden; of

    • c. de waardeoverdracht niet uitvoerbaar is binnen de grenzen van een beheerste en integere bedrijfsvoering.

  • 6 Indien de wijziging van de pensioenovereenkomsten betekent dat een pensioenfonds overgaat van uitvoering van een pensioenovereenkomst die het karakter heeft van een uitkeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 1, zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, naar uitvoering van een flexibele premieovereenkomst, legt het pensioenfonds binnen een jaar na de collectieve waardeoverdracht, bedoeld in artikel 150m, gepensioneerden de keuze voor tussen een vastgestelde of variabele uitkering. In afwijking van artikel 70, derde lid, is artikel 80 van overeenkomstige toepassing. De artikelen 44a, 47a, 47b, 47c en 63b zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 7 Voor zover een pensioenfonds niet overgaat tot een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 150m, worden de pensioenaanspraken en pensioenrechten die voortvloeien uit de pensioenovereenkomsten zoals die luidden voor de wijziging van deze pensioenovereenkomsten aangemerkt als een te onderscheiden financieel geheel. Artikel 125a is van overeenkomstige toepassing.

  • 8 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 150m. Interne collectieve waardeoverdracht pensioenfondsen bij transitie

  • 1 Een pensioenfonds is op verzoek van de werkgever bevoegd tot collectieve waardeoverdracht indien de waardeoverdracht ertoe strekt in verband met een collectieve wijziging van de pensioenovereenkomsten de waarde van pensioenaanspraken of pensioenrechten aan te wenden bij het pensioenfonds overeenkomstig die gewijzigde pensioenovereenkomsten.

  • 2 Het voornemen tot waardeoverdracht wordt door het pensioenfonds, onverwijld nadat het besluit tot waardeoverdracht is genomen maar uiterlijk zes maanden voor de beoogde datum van waardeoverdracht, elektronisch gemeld aan de toezichthouder. De toezichthouder kan binnen die periode een verbod tot waardeoverdracht opleggen. De toezichthouder kan de termijn van zes maanden gemotiveerd verlengen met maximaal twee maal drie maanden. De toezichthouder richt een proces in voor de melding van de interne collectieve waardeoverdracht en schrijft voor welke stukken daarvoor benodigd zijn.

  • 3 Het intern toezicht bij een pensioenfonds houdt toezicht op de voorgenomen interne collectieve waardeoverdracht met inbegrip van het aanwenden van het vermogen en legt hierover verantwoording af in het bestuursverslag.

  • 4 Het pensioenfonds stelt het verantwoordingsorgaan in de gelegenheid advies uit te brengen over de voorgenomen collectieve waardeoverdracht met inbegrip van het aanwenden van het vermogen van het pensioenfonds bij de collectieve waardeoverdracht. Ten aanzien van dit advies zijn de artikelen 115a, vijfde en zesde lid, 115e en 217 van overeenkomstige toepassing.

  • 5 Indien het verantwoordingsorgaan of een geleding binnen het verantwoordingsorgaan negatief adviseert over de voorgenomen collectieve waardeoverdracht, informeert het pensioenfonds de werkgever die het verzoek tot collectieve waardeoverdracht heeft gedaan hierover en vraagt de werkgever het verzoek tot waardeoverdracht te heroverwegen met inachtneming van het advies van het verantwoordingsorgaan of een geleding van het verantwoordingsorgaan. De werkgever onderbouwt het resultaat van de heroverweging.

  • 6 Het pensioenfonds heeft de goedkeuring nodig van het belanghebbendenorgaan voor elk voorgenomen besluit met betrekking tot de collectieve waardeoverdracht met inbegrip van het aanwenden van het vermogen van het pensioenfonds bij de collectieve waardeoverdracht. Artikel 115c, vijfde, achtste, negende en tiende lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 7 Het pensioenfonds heeft de goedkeuring nodig van de raad van toezicht voor elk voorgenomen besluit met betrekking tot de collectieve waardeoverdracht met inbegrip van het aanwenden van het vermogen bij de collectieve waardeoverdracht. Artikel 104, vierde, achtste en negende lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 8 Bij de collectieve waardeoverdracht wordt de overdrachtswaarde door het pensioenfonds zodanig vastgesteld dat de voor mannen en vrouwen te verwerven pensioenrechten gelijk zijn waarbij aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid op basis van dezelfde grondslagen wordt voldaan.

  • 9 Elk beding strijdig met dit artikel is nietig.

  • 10 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 150n. Omrekenmethoden en aanwenden vermogen pensioenfonds

  • 1 Voor de waardering van pensioenaanspraken en pensioenrechten bij een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 150m en het aanwenden van het vermogen maakt een pensioenfonds gebruik van de standaardmethode.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan een pensioenfonds gebruik maken van de vba-methode indien deze methode beter de bijzondere kenmerken van de pensioenregeling en het pensioenfonds modelleert en het pensioenfonds het toepassen van de vba-methode onderbouwt in het implementatieplan.

  • 3 Bij toepassing van de standaardmethode wordt voor de waardering van pensioenaanspraken en pensioenrechten gebruik gemaakt van de standaardregel.

  • 4 Bij toepassing van de vba-methode is per cohort de inclusieve marktwaarde van de opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten na de collectieve waardeoverdracht minimaal gelijk aan de inclusieve marktwaarde van de opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten voor de collectieve waardeoverdracht.

  • 5 Bij toepassing van de standaardmethode kan een pensioenfonds na toepassing van de standaardregel afwijken van de uitkomsten voor zover dit nodig is om gelijke aanpassingen van pensioenuitkeringen mogelijk te maken en de verschuiving van vermogen daarvoor binnen de groep pensioengerechtigden blijft.

  • 6 Bij toepassing van de standaardmethode kan een pensioenfonds met een dekkingsgraad waarbij de technische voorzieningen voor meer dan 110% door waarden worden gedekt, na toepassing van de standaardregel afwijken van de uitkomsten mits de waarde van de pensioenaanspraak of het pensioenrecht van iedere deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde tenminste 95% bedraagt van de uitkomst van de standaardregel, na de initiële vulling van een solidariteitsreserve, een risicodelingsreserve of een compensatiedepot. Bij dekkingsgraden tussen 105% en 110% mag 5% van het vermogen verschoven worden, mits deze verschuiving bijdraagt aan de evenwichtigheid van de transitie.

  • 7 Een pensioenfonds is bij de collectieve waardeoverdracht bevoegd om op verzoek van de werkgever het vermogen, met uitzondering van het minimaal vereist eigen vermogen, van het pensioenfonds aan te wenden voor de initiële vulling van een solidariteitsreserve of risicodelingsreserve of de compensatie van deelnemers door het toekennen van extra pensioenaanspraken, mits:

    • a. bij toepassing van de standaardmethode: voor de initiële vulling van een solidariteitsreserve of risicodelingsreserve of de compensatie van deelnemers alleen het vermogen wordt aangewend dat op het moment van de collectieve waardeoverdracht niet strekt ter dekking van de technische voorzieningen;

    • b. bij toepassing van de vba-methode: voor het aanwenden van het vermogen ten behoeve van de compensatie van deelnemers reeds zonder toedeling van de compensatie aan de in het vierde lid genoemde voorwaarde is voldaan; en

    • c. voor zover het vermogen wordt aangewend voor de compensatie van deelnemers, de verdelingsregels van het vermogen dat hiervoor wordt benut vastliggen.

  • 8 Met inachtneming van het zevende lid, aanhef, kan, in afwijking van het zevende lid, onderdeel a of b, een pensioenfonds dat op het tijdstip van de collectieve waardeoverdracht een dekkingsgraad heeft waarbij de technische voorzieningen voor minder dan 105% door waarden worden gedekt, ten hoogste 5% van de waarde van de opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten aanwenden voor de initiële vulling van een solidariteitsreserve of risicodelingsreserve, de compensatie van deelnemers door het toekennen van extra pensioenaanspraken of het toekennen van extra pensioenrechten aan pensioengerechtigden tot maximaal hun technische voorziening mits:

    • a. de aanwending is opgenomen in het transitieplan, bedoeld in artikel 150d; en

    • b. het pensioenfonds advies dan wel goedkeuring heeft verkregen van het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan op grond van artikel 150m, vierde en zesde lid.

  • 9 Een pensioenfonds kan na de collectieve waardeoverdracht een solidariteitsreserve of risicodelingsreserve hebben die, in afwijking van de artikelen 10d of 10e, een omvang heeft van meer dan 15% van het geheel voor pensioen gereserveerd vermogen of kapitaal inclusief de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve. Voor deze reserve geldt de eis van de maximale omvang van 15% op 1 januari 2037 of zoveel eerder als de omvang van de reserve maximaal 15% is gaan bedragen. Voor het uitdelen uit de reserve boven de maximale omvang van 15% kan worden afgeweken van de artikelen 10d, derde lid, of 10e, derde lid.

  • 10 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over in ieder geval de standaardmethode en de vba-methode.

Artikel 150o. Grenzen aanwenden vermogen bij collectieve waardeoverdracht

  • 1 Een pensioenfonds dat over wil gaan tot een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 150m en een dekkingsgraad heeft waarbij de technische voorzieningen voor minder dan 90% door waarden worden gedekt, neemt tijdig maatregelen die ten tijde van de collectieve waardeoverdracht in de technische voorzieningen zijn verwerkt en doorgevoerd, waardoor de technische voorzieningen van het pensioenfonds bij de collectieve waardeoverdracht ten minste voor 90% door waarden zijn gedekt.

  • 2 Zo nodig in afwijking van artikel 150n, derde en vierde lid, is bij een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 150m, de waarde van de pensioenaanspraak of het pensioenrecht van iedere deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde tenminste 95% van de uitkomst van de toepassing van de standaardregel, tenzij de technische voorziening voor de pensioenaanspraak of het pensioenrecht van de deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde lager is, dan bedraagt de waarde tenminste de technische voorziening.

  • 3 Indien bij een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 150m de waarde van de pensioenaanspraak of het pensioenrecht van een deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde minder bedraagt dan de technische voorziening, kan de waarde voor een andere deelnemer, gewezen deelnemer, aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde niet meer bedragen dan de technische voorziening, tenzij het meerdere een gevolg is van compensatie door het toekennen van extra pensioenaanspraken.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 150oa. Ontheffing van regels invaren

  • 1 De toezichthouder kan op aanvraag van een pensioenfonds, geheel of gedeeltelijk, ontheffing verlenen van het bij of krachtens de artikelen 150n, achtste lid, of 150o bepaalde, indien het pensioenfonds aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.

§ 6b.6. Financieel toetsingskader pensioenfondsen tijdens transitie

Artikel 150p. Financieel overbruggingsplan tijdens transitie

  • 1 Een pensioenfonds dat naar verwachting zal overgaan op een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 150m, kan in de periode tot die collectieve waardeoverdracht plaatsvindt, in afwijking van de artikelen 138, 139, of 140, eerste en derde lid, afzien van het jaarlijks indienen van een herstelplan en kan in plaats daarvan jaarlijks een concreet en haalbaar overbruggingsplan indienen dat voldoet aan de daarvoor gestelde voorwaarden.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan een pensioenfonds dat op 1 juli 2025 geen implementatieplan heeft ingediend bij de toezichthouder geen overbruggingsplan indienen voor de jaren 2025 en 2026.

  • 3 In het overbruggingsplan beschrijft het pensioenfonds de financiële situatie van het pensioenfonds in de periode tot het pensioenfonds overgaat tot collectieve waardeoverdracht maar uiterlijk op 1 januari 2027. Het uitgangspunt voor de beschrijving is de dekkingsgraad van het pensioenfonds op 31 december van enig jaar.

  • 4 Een pensioenfonds:

    • a. onderbouwt in het overbruggingsplan:

      • 1°. waarom het vanuit het belang van deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden een overbruggingsplan indient;

      • 2°. hoe de invaardekkingsgraad is vastgesteld;

      • 3°. hoe de premiedekkingsgraad bijdraagt aan de financiële positie van het pensioenfonds;

      • 4°. hoe zal worden voldaan aan de vereisten van het minimaal vereist eigen vermogen en het vereist eigen vermogen indien het pensioenfonds niet of niet meer gebruik maakt van de regeling voor overbruggingsplannen; en

      • 5°. hoe het rekening heeft gehouden met generatie-effecten in termen van netto-profijt die ontstaan door het indienen van een overbruggingsplan, waarbij deze onderbouwing alleen wordt opgenomen in het eerste overbruggingsplan dat wordt ingediend voor het implementatieplan is ingediend en vervolgens in het eerste overbruggingsplan nadat het implementatieplan is ingediend; en

    • b. stelt informatie over het overbruggingsplan en de onderbouwing daarvan tijdig ter beschikking van de deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden of verstrekt deze informatie tijdig.

  • 5 Het pensioenfonds stelt het verantwoordingsorgaan in de gelegenheid advies uit te brengen over de vaststelling van het overbruggingsplan. Ten aanzien van dit advies zijn de artikelen 115a, vijfde en zesde lid, 115e en 217 van overeenkomstige toepassing.

  • 7 Voor de toepassing van artikel 140 telt de vaststelling van een beleidsdekkingsgraad in de periode dat op grond van dit artikel geen herstelplan wordt ingediend mee voor de bepaling hoe veel maal opeenvolgend sprake is van een beleidsdekkingsgraad onder het minimaal vereist eigen vermogen.

  • 8 Artikel 137, tweede lid, onderdeel a en b, is niet van toepassing zolang een pensioenfonds een overbruggingsplan indient. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld voor de toeslagverlening in die situatie.

  • 9 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de overbruggingsplannen.

Artikel 150q. Verdere uitwerking overbruggingsplan

  • 1 Een pensioenfonds dat na een of meer jaren overbruggingsplannen te hebben ingediend, in een jaar in plaats van een overbruggingsplan een herstelplan indient bij toezichthouder, doet dit binnen drie maanden na de in het tweede lid, onderdeel b of c, genoemde tijdstippen.

  • 2 Het pensioenfonds dient het overbruggingsplan ter instemming in bij de toezichthouder nadat het pensioenfonds de dekkingsgraad heeft vastgesteld op 31 december van enig jaar. Indien een pensioenfonds voor het jaar 2023 een overbruggingsplan indient, terwijl het pensioenfonds voor het jaar 2023 al een herstelplan heeft waarmee de toezichthouder heeft ingestemd, vervangt dit overbruggingsplan als het is vastgesteld het herstelplan. Het pensioenfonds dient het overbruggingsplan in:

    • a. in het jaar 2023: uiterlijk 1 september 2023;

    • b. in de jaren 2024 en 2025: uiterlijk 1 juli 2024 respectievelijk 2025; en

    • c. in het jaar 2026: uiterlijk 1 april 2026.

  • 3 Het overbruggingsplan heeft steeds een looptijd tot het tijdstip waarop het pensioenfonds verwacht over te gaan tot collectieve waardeoverdracht maar uiterlijk 1 januari 2027.

  • 4 Indien het pensioenfonds op 31 december van enig jaar een dekkingsgraad heeft waarbij de technische voorzieningen voor minder dan 90% door waarden worden gedekt, neemt het binnen drie maanden na het tijdstip waarop het overbruggingsplan moet zijn ingediend maatregelen waardoor de dekkingsgraad van het pensioenfonds direct zodanig wordt dat de technische voorzieningen voor 90% door waarden worden gedekt.

  • 5 Indien een pensioenfonds dat nog geen implementatieplan heeft ingediend een dekkingsgraad heeft waarbij de technische voorzieningen voor minder dan 95% door waarden worden gedekt, werkt het, eventueel in aanvulling op het vierde lid, in het overbruggingsplan uit hoe het in de looptijd van het overbruggingsplan zal komen tot een invaardekkingsgraad waarbij de technische voorzieningen minimaal voor 95% door waarden worden gedekt.

  • 6 In de overbruggingsplannen die worden ingediend nadat het pensioenfonds het implementatieplan heeft ingediend werkt het pensioenfonds, eventueel in aanvulling op het vierde lid, onderbouwd uit hoe het zal komen tot een specifieke invaardekkingsgraad voor het pensioenfonds. De invaardekkingsgraad is de dekkingsgraad die een pensioenfonds nodig heeft om te komen tot een verantwoorde, uitlegbare en evenwichtige overstap naar de uitvoering van de gewijzigde pensioenovereenkomsten en is een financiële uitwerking van de besluitvorming over de gewijzigde pensioenovereenkomsten en de compensatie.

  • 7 Voor zover het bij de maatregelen die in het overbruggingsplan zijn opgenomen een vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten betreft, worden deze voor zover het betreft een vermindering die betrekking heeft op:

    • a. het vierde lid: direct in de technische voorzieningen verwerkt en direct ofwel in beginsel evenredig gespreid in de tijd doorgevoerd gedurende maximaal de termijn die wordt gebruikt voor het overbruggingsplan, waarbij de eerste termijn wordt doorgevoerd in het jaar waarin het overbruggingsplan is ingediend;

    • b. het vijfde lid in het overbruggingsplan voor het jaar 2023 of 2024: evenredig gespreid in de tijd gedurende maximaal de termijn die wordt gebruikt voor het overbruggingsplan, waarbij de eerste termijn direct in de technische voorzieningen wordt verwerkt en doorgevoerd in het jaar waarin het overbruggingsplan is ingediend; en

    • c. het zesde lid in de overbruggingsplannen voor de jaren 2024, 2025 of 2026: direct in de technische voorzieningen verwerkt en direct doorgevoerd in het jaar waarin het overbruggingsplan is ingediend.

§ 6b.7. Aanvullende maatregelen transitieperiode voor pensioenfondsen

Artikel 150r. Opschorting individuele waardeoverdracht

  • 1 De in artikel 71 genoemde plicht tot waardeoverdracht geldt niet zolang:

    • a. bij het overdragende pensioenfonds geen waardeoverdracht als bedoeld in artikel 150m heeft plaatsgevonden, maar bij het ontvangende pensioenfonds wel; of

    • b. bij het ontvangende pensioenfonds geen waardeoverdracht als bedoeld in artikel 150m heeft plaatsgevonden, maar bij het overdragende pensioenpensioenfonds wel.

  • 2 Het eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing indien het overdragende pensioenfonds bij de opdrachtaanvaarding, bedoeld in artikel 102a, heeft aangegeven geen gebruik te maken van de mogelijkheid tot waardeoverdracht als bedoeld in artikel 150m.

  • 3 Het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing indien het ontvangende pensioenfonds bij de opdrachtaanvaarding, bedoeld in artikel 102a, heeft aangegeven geen gebruik te maken van de mogelijkheid tot waardeoverdracht als bedoeld in artikel 150m.

  • 4 De in artikel 71 genoemde plicht tot waardeoverdracht herleeft zodra zowel bij het ontvangende als het overdragende pensioenfonds waardeoverdracht als bedoeld in artikel 150m heeft plaatsgevonden, dan wel indien er sprake is van een situatie als bedoeld in het tweede of derde lid.

Hoofdstuk 7. Toezicht, handhaving en overige taken toezichthouder

§ 7.1. De toezichthouder

Artikel 151. Toezichthouders

  • 1 De Stichting Autoriteit Financiële Markten is belast met het gedragstoezicht.

  • 2 Gedragstoezicht is toezicht gericht op de naleving van de normen ten aanzien van voorlichting in ruime zin aan en zorgvuldige bejegening in ruime zin door pensioenuitvoerders van deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden en de normen ten aanzien van de advisering van de deelnemer of gewezen deelnemer bij de uitvoering van premieovereenkomsten met beleggingsvrijheid waarbij de deelnemer of gewezen deelnemer de verantwoordelijkheid voor de beleggingen heeft overgenomen.

  • 3 De Nederlandsche Bank N.V. is belast met het prudentieel toezicht en het materieel toezicht.

  • 4 Prudentieel toezicht is toezicht gericht op de normen ten aanzien van de financiële soliditeit van pensioenfondsen, het bijdragen aan de financiële stabiliteit van de sector van pensioenfondsen en het beschermen van de rechten van deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden.

  • 5 Materieel toezicht is toezicht gericht op alle normen in deze wet die geen onderdeel uitmaken van gedrags- of prudentieel toezicht.

  • 6 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn de bij besluit van de toezichthouder aangewezen personen belast. Van een besluit als bedoeld in de eerste volzin wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

  • 7 Bij algemene maatregel van bestuur:

    • a. worden regels gesteld omtrent de toedeling van de taken en bevoegdheden met betrekking tot het prudentieel toezicht, het gedragstoezicht en het materieel toezicht van deze wet aan de toezichthouders;

    • b. worden regels gesteld over de wijze waarop de toezichthouders samenwerken; en

    • c. worden eisen gesteld aan de toezichthouders, waaronder voorschriften gericht op een zodanige besluitvorming binnen de toezichthouder dat een onafhankelijke vervulling van de uit deze wet voortvloeiende taken en bevoegdheden is gewaarborgd.

Artikel 152. Geen beoordeling individuele gevallen

  • 1 De toezichthouder treedt bij de uitoefening van het toezicht op de naleving van deze wet niet in de beoordeling van de individuele rechtsverhouding tussen:

    • a. een werkgever en een werknemer;

    • b. een pensioenuitvoerder en een werkgever; en

    • c. een pensioenuitvoerder en een aanspraak- of pensioengerechtigde.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op de uitvoeringsovereenkomst en het pensioenreglement.

Artikel 153. Algemene beginselen van het toezicht

  • 2 De toezichthouder hanteert bij de uitoefening van zijn taak een vooruitziende en risicogebaseerde benadering.

  • 3 De toezichthouder neemt bij de uitoefening van zijn taak de gevolgen in overweging die zijn besluiten, met name in noodsituaties, kunnen hebben voor de stabiliteit van het financiële stelsel van alle andere betrokken lidstaten, uitgaande van de op het desbetreffende tijdstip beschikbare informatie.

  • 4 Het toezicht omvat een passende combinatie van werkzaamheden op afstand en controles ter plaatse.

§ 7.2. Rekening en verantwoording

[Vervallen per 01-01-2013]

Artikel 162. Uitsluiting beroep

[Vervallen per 01-01-2013]

[Vervalt op nader te bepalen datum; bekendgemaakt in 2012. Zie het overzicht van wijzigingen]

§ 7.3. Bevoegdheden Onze Minister

Artikel 163. Uitvoeringstoezicht

Onze Minister houdt toezicht op:

  • a. de rechtmatigheid van de uitvoering van deze wet door de toezichthouder;

  • b. de doeltreffendheid van de uitvoering van deze wet door de toezichthouder.

Artikel 164. Verstrekking informatie ten behoeve van toezicht door Onze Minister

  • 1 Indien Onze Minister de toezichthouder gegevens of inlichtingen vraagt die naar zijn oordeel nodig zijn voor een onderzoek naar de wijze waarop de toezichthouder de uit deze wet voortvloeiende taken en bevoegdheden uitvoert of heeft uitgevoerd, geschiedt de verstrekking daarvan met inachtneming van dit artikel.

  • 2 De toezichthouder verstrekt kosteloos aan Onze Minister de in het eerste lid bedoelde gegevens of inlichtingen. Indien Onze Minister de toezichthouder vraagt bepaalde gegevens of inlichtingen te verstrekken die op grond van deze wet omtrent afzonderlijke pensioenuitvoerders, werkgevers of natuurlijke personen zijn verstrekt of zijn verkregen, is de toezichthouder niet verplicht deze gegevens of inlichtingen te verstrekken, indien deze betrekking hebben op of herleidbaar zijn tot een afzonderlijke pensioenuitvoerder, werkgever of natuurlijke persoon, met uitzondering van gegevens of inlichtingen die betrekking hebben op of herleidbaar zijn tot een pensioenuitvoerder of werkgever ten aanzien waarvan surséance van betaling is verleend, die in staat van faillissement is verklaard of op grond van een rechterlijke uitspraak is ontbonden.

  • 3 Onze Minister kan een derde opdragen de gegevens of inlichtingen die hem ingevolge het tweede lid zijn verstrekt te onderzoeken en aan hem verslag uit te brengen. Tevens kan Onze Minister de derde die in zijn opdracht handelt, machtigen namens hem gegevens of inlichtingen in te winnen, in welk geval het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing zijn.

  • 4 Onze Minister gebruikt de gegevens of inlichtingen die hij ingevolge het tweede of derde lid heeft verkregen uitsluitend voor het vormen van zijn oordeel over de toereikendheid van deze wet of de wijze waarop de toezichthouder de bij of krachtens deze wet opgedragen taken en toegekende bevoegdheden uitoefent of heeft uitgeoefend.

  • 5 Onze Minister en degenen die in zijn opdracht handelen zijn verplicht tot geheimhouding van de op grond van het tweede lid, tweede volzin, ontvangen gegevens of inlichtingen.

  • 6 Niettegenstaande het vierde en vijfde lid kan Onze Minister de aan de gegevens of inlichtingen ontleende bevindingen en de daaruit getrokken conclusies aan de Staten-Generaal mededelen en de conclusies in algemene zin uit het onderzoek openbaar maken.

  • 7 De Wet open overheid en de Wet Nationale ombudsman zijn niet van toepassing met betrekking tot de in dit artikel bedoelde gegevens of inlichtingen die Onze Minister of de in zijn opdracht werkende derde onder zich heeft.

Artikel 165. Aanwijzing door Onze Minister

  • 1 Onze Minister kan aan de toezichthouder een aanwijzing geven over de uitoefening van de aan de toezichthouder bij of krachtens deze wet opgedragen taken en toegekende bevoegdheden wanneer de toezichthouder hierin naar het oordeel van Onze Minister tekort schiet. Onze Minister treedt daarbij niet in individuele gevallen.

  • 2 De toezichthouder is gehouden overeenkomstig de aanwijzing te handelen.

Artikel 166. Taakverwaarlozing

De bevoegdheid om de noodzakelijke voorzieningen te treffen, genoemd in artikel 23, eerste lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, alsmede de verplichtingen, genoemd in artikel 23, tweede en derde lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, worden ten aanzien van ernstige verwaarlozing door de toezichthouder van de bij of krachtens deze wet opgedragen taken uitgeoefend dan wel uitgevoerd door Onze Minister.

Artikel 166a. Beleidsregels door Onze Minister

Onze Minister kan beleidsregels vaststellen ten aanzien van de toepassing door de toezichthouders van Hoofdstuk 7.

§ 7.4. Handhaving

§ 7.4.1. Algemeen – in Nederland zetel hebbende pensioenuitvoerders

Artikel 167. Kosteloze informatieverstrekking

De pensioenuitvoerder, de werkgever, de accountant en de actuaris verstrekken aan de toezichthouder kosteloos de door deze gevorderde inlichtingen, gegevens en bescheiden.

Artikel 168. Inlichtingenbevoegdheid toezichthouder

  • 1 De toezichthouder kan ten behoeve van het toezicht op de naleving van deze wet van een ieder inlichtingen vorderen.

  • 4 Voorzover de toezichthouder voor het uitoefenen van het gedragstoezicht ten aanzien van pensioenfondsen waaraan de andere toezichthouder een vergunning heeft verleend of welke in het register is opgenomen, gegevens nodig heeft over aspecten van de bedrijfsvoering, bedoeld in artikel 143, tweede lid, onderdeel a en b, vordert de eerstgenoemde toezichthouder geen inlichtingen, dan nadat de andere toezichthouder is verzocht deze gegevens te verstrekken en is gebleken dat de andere toezichthouder niet aan dit verzoek tegemoet kan komen.

  • 5 Van het vierde lid kan, na overleg met de andere toezichthouder, worden afgeweken indien sprake is van een redelijk vermoeden van een overtreding van de regels bij of krachtens deze wet gesteld en onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

Artikel 169. Bewaarplicht gegevens ten behoeve van toezichthouder

  • 1 De pensioenuitvoerder en de werkgever zijn verplicht de zakelijke gegevens en bescheiden die betrekking hebben op pensioenregelingen en andere bij of krachtens deze wet geregelde onderwerpen in Nederland beschikbaar te hebben en deze gedurende ten minste zeven jaren na het boekjaar waarop ze betrekking hebben beschikbaar te houden.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op een verzekeraar met zetel in een andere lidstaat van de Europese Unie.

Artikel 170. Informatie- en meldingsverplichting accountant en actuaris

  • 1 Een accountant die het onderzoek naar de staten, bedoeld in artikel 147, vijfde lid, uitvoert meldt de toezichthouder zo spoedig mogelijk elke omstandigheid waarvan hij bij de uitvoering van het onderzoek kennis heeft gekregen en die:

    • a. in strijd is met deze wet;

    • b. de nakoming van de door het pensioenfonds aangegane verplichtingen bedreigt; of

    • c. leidt tot de weigering van het afgeven van de verklaring omtrent de getrouwheid of tot het maken van voorbehouden.

  • 2 Het eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, is van overeenkomstige toepassing op de actuaris die het onderzoek naar de staten, bedoeld in artikel 147, vierde lid, uitvoert.

  • 3 De accountant of actuaris verstrekt zo spoedig mogelijk kosteloos alle inlichtingen aan de toezichthouder die deze redelijkerwijs nodig heeft voor het toezicht op de naleving van deze wet. De toezichthouder stelt het betrokken pensioenfonds in de gelegenheid aanwezig te zijn bij het verstrekken van inlichtingen door de accountant of actuaris.

  • 4 De accountant of actuaris biedt desgevraagd de toezichthouder inzicht in zijn controlewerkzaamheden.

  • 5 De accountant of actuaris die op grond van dit artikel tot een melding of het verstrekken van inlichtingen aan de toezichthouder is overgegaan, is niet aansprakelijk voor schade die een derde als gevolg daarvan lijdt, tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat, gelet op alle feiten en omstandigheden, in redelijkheid niet tot melding of het verstrekken van inlichtingen had mogen worden overgegaan.

Artikel 171. Aanwijzing

  • 1 De toezichthouder kan een pensioenuitvoerder die niet voldoet aan hetgeen bij of krachtens deze wet is bepaald, door middel van het geven van een aanwijzing verplichten om binnen een door de toezichthouder gestelde redelijke termijn ten aanzien van in de aanwijzingsbeschikking aangegeven punten een bepaalde gedragslijn te volgen.

  • 2 De toezichthouder kan een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid eveneens aan een pensioenfonds geven indien hij tekenen ontwaart van een ontwikkeling die het eigen vermogen, de solvabiliteit, de liquiditeit of de bedrijfsvoering van het pensioenfonds in gevaar kunnen brengen.

Artikel 172. Benoeming curator

  • 1 De toezichthouder kan besluiten een of meer personen te benoemen als curator ten aanzien van alle of bepaalde organen van het pensioenfonds indien dat pensioenfonds niet voldoet aan hetgeen ingevolge deze wet is bepaald.

  • 2 Het besluit ingevolge het eerste lid wordt slechts genomen:

    • a. nadat door het pensioenfonds niet of niet volledig binnen de gestelde termijn aan een aanwijzing als bedoeld in artikel 171 gevolg is gegeven;

    • b. indien de in het eerste lid bedoelde overtreding een adequate functionering van het pensioenfonds ernstig in gevaar brengt en dat pensioenfonds voorafgaand in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen over het voorgenomen besluit; of

    • c. indien de in het eerste lid bedoelde overtreding de belangen van de aanspraak- en pensioengerechtigden ernstig in gevaar brengt en dat pensioenfonds voorafgaand in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen over het voorgenomen besluit.

  • 3 Onverminderd het eerste en tweede lid kan de toezichthouder besluiten een of meer personen te benoemen als curator ten aanzien van alle of bepaalde organen of vertegenwoordigers van een pensioenfonds indien hij bij dat pensioenfonds tekenen ontwaart van een ontwikkeling die het eigen vermogen, de solvabiliteit, of de liquiditeit van dat pensioenfonds in gevaar kunnen brengen.

  • 4 Het benoemingsbesluit bevat onder meer een beschrijving van de belangen waardoor de curator zich dient te laten leiden. De toezichthouder benoemt de curator voor ten hoogste twee jaren, met de mogelijkheid om deze termijn telkens voor ten hoogste een jaar te verlengen; de verlenging wordt terstond van kracht. Met ingang van het tijdstip waarop het besluit tot benoeming van de curator aan het pensioenfonds is bekendgemaakt mogen de desbetreffende organen of vertegenwoordigers hun bevoegdheden slechts uitoefenen na goedkeuring door de curator en met inachtneming van de opdrachten van de curator.

  • 5 Na de benoeming van een curator:

    • a. verlenen de organen en de vertegenwoordigers van het pensioenfonds de curator alle medewerking;

    • b. kan de toezichthouder de betrokken organen of vertegenwoordigers van het pensioenfonds toestaan bepaalde rechtshandelingen zonder goedkeuring te verrichten;

    • c. kan de toezichthouder te allen tijde de door hem aangewezen curator vervangen;

    • d. is voor schade ten gevolge van handelingen, die zijn verricht in strijd met een besluit als bedoeld in het eerste of derde lid, elke persoon die deel uitmaakt van het orgaan van het pensioenfonds dat deze handelingen verrichtte, hoofdelijk aansprakelijk tegenover het pensioenfonds, tenzij het verrichten van deze handelingen niet aan hem is te verwijten en hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen daarvan af te wenden;

    • e. zijn de handelingen, bedoeld in onderdeel d, voorzover deze rechtshandelingen zijn, vernietigbaar, indien de wederpartij wist of behoorde te weten dat de vereiste goedkeuring ontbrak.

  • 6 Zodra de omstandigheid, bedoeld in het eerste of derde lid niet langer aanwezig is, trekt de toezichthouder het besluit tot benoeming van de curator in. De toezichthouder maakt het besluit tot intrekking onverwijld bekend aan het pensioenfonds.

  • 7 De toezichthouder kent aan een op grond van het eerste lid aangewezen persoon een bezoldiging toe. De bezoldiging komt ten laste van:

    • a. het pensioenfonds of, wanneer de financiële omstandigheden van het pensioenfonds dit niet toestaan;

    • b. de werkgever of, wanneer de financiële omstandigheden van de werkgever dit niet toestaan;

    • c. de toezichthouder.

  • 8 De curator is niet aansprakelijk voor schade veroorzaakt door een handelen of nalaten in de uitoefening van de taak op grond van dit artikel, tenzij deze schade in belangrijke mate het gevolg is van een opzettelijk onbehoorlijke taakuitoefening of een opzettelijk onbehoorlijke uitoefening van bevoegdheden of in belangrijke mate te wijten is aan grove schuld.

Artikel 173. Bewindvoerder over een pensioenfonds

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2016. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Op verzoek van de toezichthouder kan de ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam over een pensioenfonds een bewindvoerder aanstellen, indien:

    • a. een pensioenfonds blijk geeft van een zodanig wanbeleid dat de belangen van de aanspraak- en pensioengerechtigden een onmiddellijke voorziening vereisen; of

    • b. het bestuur is komen te ontbreken.

  • 2 De toezichthouder dient zijn verzoekschrift tot aanstelling van een bewindvoerder in tweevoud in. De griffier doet een exemplaar van het verzoekschrift onverwijld aan het pensioenfonds toekomen.

  • 3 Indien de ondernemingskamer het verzoek toewijst, bepaalt zij de duur waarvoor de bewindvoerder wordt aangesteld. Zij kan deze duur op verzoek van de toezichthouder of van de bewindvoerder verlengen dan wel verkorten. De ondernemingskamer kent de bewindvoerder een bezoldiging toe ten laste van:

    • a. het pensioenfonds of, wanneer de financiële omstandigheden van het pensioenfonds dit niet toestaan;

    • b. de werkgever of, wanneer de financiële omstandigheden van de werkgever dit niet toestaan;

    • c. de toezichthouder.

  • 4 De bewindvoerder treedt in de plaats van het bestuur of een of meerdere door de ondernemingskamer aangewezen leden van het bestuur van het pensioenfonds.

  • 5 De voorlopige tenuitvoerlegging van de beschikking tot aanstelling van een bewindvoerder kan worden bevolen, indien het verzoek daartoe is gedaan op een van de gronden, genoemd in het eerste lid, onderdelen a en b.

Artikel 174. Onbevoegd verklaring accountant of actuaris

  • 1 Indien een accountant of actuaris niet of niet meer de nodige waarborgen biedt dat deze zijn taak met betrekking tot het pensioenfonds naar behoren zal kunnen vervullen, kan de toezichthouder ten aanzien van deze accountant of actuaris bepalen dat hij niet langer bevoegd is de in deze wet bedoelde verklaringen met betrekking tot dat pensioenfonds af te leggen.

  • 2 De toezichthouder doet mededeling van het besluit, bedoeld in het eerste lid, aan het pensioenfonds.

Artikel 175. Last onder dwangsom

  • 1 De toezichthouder kan een last onder dwangsom opleggen ter zake van een overtreding van de voorschriften, gesteld bij of krachtens deze wet.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld ter zake van de uitoefening van de bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom.

Artikel 176. Bestuurlijke boete

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2021. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 179. Hoogte bestuurlijke boete

  • 1 Het bedrag van de bestuurlijke boete wordt bepaald bij algemene maatregel van bestuur, met dien verstande dat de bestuurlijke boete voor een afzonderlijke overtreding ten hoogste € 4 000 000 bedraagt. Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert het opleggen van een bestuurlijke boete aan de overtreder ter zake van eenzelfde overtreding, wordt het bedrag van de bestuurlijke boete, bedoeld in de eerste volzin, voor een afzonderlijke overtreding verdubbeld.

  • 2 De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, bepaalt bij elke daarin omschreven overtreding het bedrag van de deswege op te leggen bestuurlijke boete. De overtredingen worden gerangschikt in categorieën naar zwaarte van de overtreding met de daarbij behorende basisbedragen, minimumbedragen en maximumbedragen. Daarbij wordt de volgende indeling gebruikt:

    Categorie

    Basisbedrag

    Minimumbedrag

    Maximumbedrag

    1

    € 10 000,–

    € 0,–

    € 10 000,–

    2

    € 500 000,–

    € 0,–

    € 1 000 000,–

    3

    € 2 000 000,–

    € 0,–

    € 4 000 000,–

  • 3 In afwijking van het eerste en tweede lid kan de toezichthouder de hoogte van de bestuurlijke boete vaststellen op ten hoogste twee keer het bedrag van het voordeel dat de overtreder door de overtreding heeft verkregen indien diens voordeel groter is dan € 2 000 000.

Artikel 184. Schorsende werking bij bestuurlijke boete

  • 1 Indien tegen een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete bezwaar of beroep wordt aangetekend, schorst dit de verplichting tot betaling van de bestuurlijke boete totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.

  • 2 De schorsing van een verplichting tot betaling schorst niet de berekening van de wettelijke rente.

Artikel 185. Openbaarmaking bestuurlijke sancties

  • 1 De toezichthouder maakt een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie openbaar. De openbaarmaking geschiedt zodra het besluit onherroepelijk is geworden. Indien tegen het besluit bezwaar, beroep of hoger beroep is ingesteld, maakt de toezichthouder de uitkomst daarvan tezamen met het besluit openbaar.

  • 3 De toezichthouder kan besluiten openbaarmaking uit te stellen, er niet toe over te gaan of het in een zodanige vorm te doen dat het besluit niet herleidbaar is tot een individuele rechtspersoon of een natuurlijk persoon, indien:

    • a. de openbaarmaking van de identiteit van de rechtspersoon of van de identiteit of de persoonlijke gegevens van een natuurlijk persoon onevenredig wordt geacht;

    • b. de openbaarmaking de stabiliteit van de financiële markten in gevaar brengt; of

    • c. de openbaarmaking een lopend strafrechtelijk onderzoek of een lopend onderzoek door de toezichthouder naar mogelijke overtredingen ondermijnt.

  • 4 In afwijking van het derde lid blijft openbaarmaking van een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete slechts achterwege, indien openbaarmaking de stabiliteit van de financiële markten in gevaar zou brengen.

Artikel 188. Mogelijkheid van openbaarmaking

  • 1 De toezichthouder kan met het oog op de bescherming van de belangen van de pensioen- of aanspraakgerechtigden ter openbare kennis brengen, indien nodig onder vermelding van de overwegingen die tot die kennisgeving hebben geleid:

    • a. overtreding van de verbodsbepalingen uit deze wet en de overtredingen, bedoeld in artikel 201;

    • b. het feit ter zake waarvan een aanwijzing als bedoeld in artikel 171, tweede lid, is gegeven, het feit dat de aanwijzing is gegeven en de door de pensioenfonds te volgen gedragslijn, alsmede de naam, het adres en de vestigingsplaats van de pensioenfonds aan wie de aanwijzing is gegeven;

    • c. het feit dat een herstelplan als bedoeld in artikel 138 of artikel 140 is ingediend, alsmede de naam, het adres en de vestigingsplaats van het pensioenfonds dat het herstelplan heeft ingediend.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld ter zake van de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 189. Besluit tot openbaarmaking

Alvorens over te gaan tot openbaarmaking op grond van artikel 185, eerste lid, of artikel 188, eerste lid, neemt de toezichthouder een besluit tot openbaarmaking. Dit besluit bevat de openbaar te maken gegevens, alsmede de wijze waarop en de termijn waarna de openbaarmaking zal plaatsvinden.

Artikel 190. Moment van openbaarmaking

  • 1 De toezichthouder gaat pas over tot openbaarmaking op grond van artikel 185, eerste lid, of artikel 188, eerste lid, nadat vijf werkdagen zijn verstreken na de dag waarop het besluit tot openbaarmaking, bedoeld in artikel 189, aan de belanghebbende is bekendgemaakt.

Artikel 190a. Beëindigen openbaar beschikbaar houden

  • 1 De toezichthouder beëindigt het openbaar beschikbaar houden van informatie onverwijld indien het besluit tot openbaarmaking, bedoeld in artikel 189, wordt ingetrokken of door de bestuursrechter onherroepelijk is vernietigd.

  • 2 In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, biedt de toezichthouder de belanghebbende aan de intrekking of de vernietiging openbaar te maken.

Artikel 191. Verplichting tot openbaarmaking

De toezichthouder maakt een besluit tot het aanstellen van een bewindvoerder ingevolge deze wet na bekendmaking openbaar, tenzij de openbaarmaking van het besluit in strijd is of zou kunnen komen met het doel van het door de toezichthouder uit te oefenen toezicht op de naleving van deze wet.

§ 7.4.2. Vergunningverlening en toezicht grensoverschrijdende activiteiten van in Nederland zetel hebbende pensioenfondsen

Artikel 192. Vergunningverlening

De vergunning, bedoeld in artikel 125, eerste lid, onderdeel a, wordt op aanvraag door de toezichthouder verleend wanneer het pensioenfonds:

Artikel 193. Nadere voorschriften en intrekking vergunning

De toezichthouder kan de vergunning, bedoeld in artikel 125, eerste lid, onderdeel a, geheel of gedeeltelijk intrekken of daaraan nadere voorschriften verbinden wanneer:

  • a. het pensioenfonds niet langer voldoet aan artikel 192;

  • b. de bij de aanvraag verstrekte gegevens onjuist of onvolledig zijn en de verstrekking van de juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot verlening van de vergunning zou hebben geleid;

  • c. de verlening van de vergunning anderszins onjuist was en het fonds dit wist of behoorde te weten; of

  • d. van de vergunning gedurende twee jaren, na de dagtekening van de beschikking waarbij de vergunning is verleend, geen gebruik is gemaakt.

Artikel 194. Kennisgeving voornemen grensoverschrijdende activiteit

  • 1 Een pensioenfonds stelt de toezichthouder in kennis van een voornemen bijdragen te gaan ontvangen van een bijdragende onderneming met zetel in een andere lidstaat dan Nederland.

  • 2 De kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van een opgave van:

    • a. de lidstaat waarvan de voor bedrijfspensioenvoorziening geldende sociale en arbeidswetgeving van toepassing is op de rechtsverhouding tussen de bijdragende onderneming en de werknemers of op de zelfstandige, die in voorkomend geval wordt opgegeven door de bijdragende onderneming;

    • b. de naam van de bijdragende onderneming en de plaats waar de bijdragende onderneming haar hoofdbestuur heeft; en

    • c. de voornaamste kenmerken van de pensioenregeling die voor die onderneming zal worden uitgevoerd.

Artikel 195. Toetsing en mededeling van kennisgeving

  • 1 De toezichthouder doet binnen drie maanden na ontvangst van de gegevens, bedoeld in artikel 194, tweede lid, mededeling van deze gegevens aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarvan de voor bedrijfspensioenvoorziening geldende sociale en arbeidswetgeving van toepassing is op de rechtsverhouding tussen de bijdragende onderneming en de werknemers, tenzij het pensioenfonds niet beschikt over de vergunning, bedoeld in artikel 125, of de toezichthouder reden heeft te betwijfelen dat de administratieve structuur of de financiële positie van het pensioenfonds, of de deskundigheid en betrouwbaarheid van de personen die het fonds besturen met de in die lidstaat voorgenomen activiteiten verenigbaar zijn.

  • 2 De toezichthouder doet gelijktijdig mededeling aan het fonds van de verstrekking van de gegevens aan de bevoegde autoriteiten, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 De toezichthouder doet mededeling aan het fonds van informatie over de toepasselijke bepalingen van sociale en arbeidswetgeving, ontvangen van de bevoegde autoriteiten, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 196. Uitvoering grensoverschrijdende activiteit

  • 1 Een pensioenfonds kan na ontvangst van de mededeling, bedoeld in artikel 195, derde lid, dan wel nadat zes weken zijn verstreken na ontvangst van de mededeling, bedoeld in artikel 195, tweede lid, beginnen met het uitvoeren van de voorgenomen pensioenregeling.

  • 2 Het pensioenfonds neemt bij de uitvoering van de pensioenregeling de op bedrijfspensioenvoorziening toepasselijke sociale en arbeidswetgeving en de voorschriften die krachtens titel IV van richtlijn 2016/2341/EU moeten worden nageleefd, in acht. De Nederlandse sociale en arbeidswetgeving is niet van toepassing op de uitvoering van de pensioenregeling.

Artikel 197. Verbod uitvoering grensoverschrijdende activiteit

  • 1 De toezichthouder verbiedt een pensioenfonds bijdragen te ontvangen van een onderneming met een zetel in een andere lidstaat wanneer de toezichthouder reden heeft tot twijfel als bedoeld in artikel 195, eerste lid. Het verbod wordt uitgevaardigd binnen drie maanden na ontvangst van de gegevens, bedoeld in artikel 194, tweede lid.

  • 2 De toezichthouder kan een fonds verbieden nog langer bijdragen te ontvangen van een bijdragende onderneming met zetel in een andere lidstaat wanneer door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarvan de voor bedrijfspensioenvoorziening geldende sociale en arbeidswetgeving van toepassing is, melding heeft gemaakt van een door het fonds gemaakte inbreuk op de toepasselijke sociale en arbeidswetgeving.

  • 3 De toezichthouder legt een verbod als bedoeld in dit artikel op in de vorm van een aanwijzing als bedoeld in artikel 171.

Artikel 198. Maatregelen tegen inbreuk sociale en arbeidswetgeving

De toezichthouder neemt, in coördinatie met de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarvan de voor bedrijfspensioenvoorziening geldende sociale en arbeidswetgeving van toepassing is op de pensioenregeling, de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat een pensioenfonds een einde maakt aan een vastgestelde inbreuk op de toepasselijke regelgeving.

§ 7.4.3. Toezicht grensoverschrijdende activiteiten pensioeninstellingen uit andere lidstaat

Artikel 199. Voorwaarden uitvoering Nederlandse pensioenregeling

Het is een pensioeninstelling uit een andere lidstaat verboden bijdragen te aanvaarden van een in Nederland zetel hebbende bijdragende onderneming zonder:

  • a. een daartoe verleende vergunning van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de pensioeninstelling uit een andere lidstaat haar zetel heeft; en

  • b. de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de pensioeninstelling zetel heeft in kennis te hebben gesteld van het voornemen een pensioenregeling uit te voeren voor een in Nederland gevestigde bijdragende onderneming.

Artikel 199a. Toepasselijke sociale en arbeidswetgeving

Een pensioeninstelling uit een andere lidstaat neemt bij de uitvoering van een pensioenregeling waarop de Nederlandse sociale en arbeidswetgeving van toepassing is deze wetgeving in acht.

Artikel 200. Informatie over toepasselijke sociale en arbeidswetgeving

  • 1 De toezichthouder informeert, binnen zes weken na de datum van ontvangst van gegevens als bedoeld in artikel 194, tweede lid, de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de pensioeninstelling uit een andere lidstaat haar zetel heeft en die deze gegevens hebben verstrekt, over de bepalingen van de Nederlandse sociale en arbeidswetgeving die van toepassing zijn op de pensioenregeling waaraan wordt bijgedragen door de in Nederland zetel hebbende bijdragende onderneming.

  • 2 De toezichthouder stelt de bevoegde autoriteiten, bedoeld in het eerste lid, in kennis van elke significante wijziging in de op de pensioenregeling toepasselijke sociale en arbeidswetgeving die gevolgen kan hebben voor de kenmerken van de pensioenregeling.

Artikel 201. Niet-naleving toepasselijke regelgeving

Wanneer de toezichthouder blijkt dat een pensioeninstelling uit een andere lidstaat bij de uitvoering van een pensioenregeling waaraan wordt bijgedragen door een in Nederland zetel hebbende bijdragende onderneming in strijd met de Nederlandse sociale en arbeidswetgeving handelt, stelt de toezichthouder de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de pensioeninstelling haar zetel heeft hiervan onverwijld in kennis, onder mededeling van deze kennisgeving aan de pensioeninstelling uit een andere lidstaat.

Artikel 202. Handhavingsbevoegdheden

  • 1 Indien een pensioeninstelling uit een andere lidstaat inbreuk blijft maken op de op de pensioenregeling toepasselijke Nederlandse sociale en arbeidswetgeving, in weerwil van de door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de pensioeninstelling uit een andere lidstaat haar zetel heeft getroffen maatregelen of omdat die bevoegde autoriteiten geen passende maatregelen hebben getroffen, kan de toezichthouder, na die bevoegde autoriteiten daarvan in kennis te hebben gesteld, passende maatregelen nemen om de inbreuk op de toepasselijke regelgeving door de pensioeninstelling te beëindigen en, voorzover zulks volstrekt noodzakelijk is, de pensioeninstelling te beletten activiteiten te verrichten voor de Nederlandse bijdragende onderneming.

  • 2 De toezichthouder kan, ter uitvoering van het eerste lid, de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 171, 175 en 176 toepassen.

  • 3 De toezichthouder kan, na toepassing van artikel 201, de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 171, 175 en 176 toepassen wanneer een pensioeninstelling uit een andere lidstaat artikel 199 niet naleeft.

§ 7.5. Overige taken en bevoegdheden

Artikel 203. Verstrekken, verzamelen en bewerken van beleidsmatige informatie

  • 1 De toezichthouder verstrekt op verzoek, kosteloos, aan Onze Minister alle gegevens en inlichtingen die voor het door Onze Minister te voeren beleid inzake pensioen en het onderzoek naar de toereikendheid van deze wet noodzakelijk zijn.

  • 2 De toezichthouder beheert ten behoeve van de uitvoering van de in het eerste lid bedoelde taak een databank, stelt een informatieplan en een beheersplan op en zendt deze plannen aan Onze Minister. De toezichthouder zendt wijzigingen in het informatieplan en het beheersplan aan Onze Minister.

  • 3 Pensioenuitvoerders en werkgevers verstrekken de toezichthouder desgevraagd en kosteloos alle gegevens en inlichtingen die deze nodig heeft voor het vervullen van de in het eerste lid beschreven taak.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de in de databank op te nemen gegevens en inlichtingen, de wijze waarop de gegevens en inlichtingen worden verwerkt en beheerd en de instellingen aan wie gegevens uit de databank worden verstrekt.

Artikel 204. Geheimhoudingsplicht

  • 1 Het is een ieder die uit hoofde van de toepassing van deze wet of van ingevolge deze wet genomen besluiten enige taak vervult of heeft vervuld, verboden van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen die ingevolge deze wet dan wel ingevolge afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht zijn verstrekt of verkregen of van een persoon of instantie als bedoeld in artikel 203, derde lid, onderscheidenlijk 205, eerste lid, zijn ontvangen, verder of anders gebruik te maken of daaraan verder of anders bekendheid te geven dan voor de uitvoering van zijn taak of door deze wet wordt geëist.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de toezichthouder met gebruikmaking van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitvoering van zijn taak op grond van deze wet, mededelingen doen, indien deze niet kunnen worden herleid tot afzonderlijke personen.

  • 3 In afwijking van het eerste lid publiceert de toezichthouder geaggregeerde statistische gegevens over de voornaamste aspecten van de toepassing van het prudentieel kader.

  • 4 In afwijking van het eerste lid kan de toezichthouder met gebruikmaking van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitvoering van zijn taak op grond van deze wet, vergelijkbare, niet geaggregeerde statistische gegevens van pensioenfondsen publiceren, teneinde inzicht te geven in de financiële situatie van deze pensioenfondsen.

  • 5 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de gegevens die door de toezichthouder gepubliceerd kunnen worden, over de procedure bij publicatie en de te hanteren termijnen voorafgaand daaraan.

Artikel 205. Verstrekking gegevens of inlichtingen aan andere toezichthouders

  • 1 De toezichthouder kan, in afwijking van artikel 204, eerste lid, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitvoering van zijn taak op grond van deze wet, verstrekken aan de andere toezichthouder of een toezichthoudende instantie, tenzij:

    • a. het doel waarvoor de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen zullen worden gebruikt onvoldoende bepaald is;

    • b. het beoogde gebruik van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen niet past in het kader van het toezicht op pensioenuitvoerders;

    • c. de verstrekking van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen zich niet zou verdragen met de Nederlandse wet of de openbare orde;

    • d. de geheimhouding van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen niet in voldoende mate is gewaarborgd;

    • e. de verstrekking van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen redelijkerwijs in strijd is of zou kunnen komen met de belangen die deze wet beoogt te beschermen; of

    • f. onvoldoende is gewaarborgd dat de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen niet zullen worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze worden verstrekt.

  • 2 Voorzover de gegevens of inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, zijn verkregen van een toezichthoudende instantie, verstrekt de toezichthouder deze niet aan de andere toezichthouder of aan een andere toezichthoudende instantie, tenzij de toezichthoudende instantie waarvan de gegevens of inlichtingen zijn verkregen uitdrukkelijk heeft ingestemd met de verstrekking van de gegevens of inlichtingen en in voorkomend geval heeft ingestemd met het gebruik voor een ander doel dan waarvoor de gegevens of inlichtingen zijn verstrekt.

  • 3 Indien een toezichthoudende instantie aan de toezichthouder die de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen op grond van het eerste of tweede lid heeft verstrekt, verzoekt om die vertrouwelijke gegevens of inlichtingen te mogen gebruiken voor een ander doel dan waarvoor zij zijn verstrekt, willigt de toezichthouder dat verzoek slechts in:

    • a. indien het beoogde gebruik niet in strijd is met het eerste of tweede lid; of

    • b. voorzover die toezichthoudende instantie op een andere wijze dan in deze wet voorzien vanuit Nederland met inachtneming van de daarvoor geldende wettelijke procedures voor dat andere doel de beschikking over die gegevens of inlichtingen zou kunnen verkrijgen; en

    • c. na overleg met Onze Minister van Veiligheid en Justitie indien het in de aanhef bedoelde verzoek betrekking heeft op een onderzoek naar strafbare feiten.

  • 4 De Autoriteit Financiële Markten dan wel het organisatieonderdeel van de Nederlandsche Bank N.V. dat is belast met de in artikel 151, derde lid, genoemde taak kan vertrouwelijke informatie of gegevens verstrekken aan het organisatieonderdeel van de Nederlandsche Bank N.V. dat is belast met het vervullen van haar monetaire taak, voorzover de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen dienstig zijn voor de uitoefening van die taak.

  • 5 Het eerste tot en met derde lid is van overeenkomstige toepassing op het uitwisselen van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen tussen de met verschillende taken belaste organisatieonderdelen van de toezichthouder.

Artikel 205a. Informatieverstrekking aan Europese toezichthouders

De toezichthouder kan, in afwijking van artikel 204, eerste lid, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitvoering van zijn taak op grond van deze wet, verstrekken aan het Europees Comité voor systeemrisico’s, de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen, de Europese Bankautoriteit en de Europese Autoriteit voor effecten en markten, voor zover de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen dienstig zijn voor de uitoefening van hun respectieve taken. Artikel 205, eerste tot en met derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 205b. Informatieverstrekking aan de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen

  • 1 De toezichthouder deelt de gegevens uit het register, bedoeld in artikel 210, mee aan de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen.

  • 2 De toezichthouder stelt de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen in kennis van een besluit om de activiteiten van een pensioenfonds te verbieden of beperken.

  • 3 De toezichthouder neemt bij de uitvoering van haar taak op grond van de wet artikel 32, derde lid, Richtlijn 2016/97 van het Europees Parlement en de Raad van 20 januari 2016 betreffende verzekeringsdistributie (herschikking) (PbEU 2016, L 26) in acht.

Artikel 205c. Informatieverstrekking aan tijdelijke enquêtecommissie van het Europees Parlement

De toezichthouder verstrekt, in afwijking van artikel 204, eerste lid, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitvoering van zijn taak op grond van deze wet, aan een tijdelijke enquêtecommissie van het Europees Parlement, bedoeld in artikel 226 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Artikel 206. Verstrekking aan anderen met taak op grond van deze wet

  • 2 De toezichthouder verstrekt geen vertrouwelijke gegevens of inlichtingen als bedoeld in het eerste lid:

    • a. indien de verstrekking van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen redelijkerwijs in strijd is of zou kunnen komen met de belangen die deze wet beoogt te beschermen;

    • b. indien de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen zijn verkregen van de andere toezichthouder of een toezichthoudende instantie, en deze andere toezichthouder of die toezichthoudende instantie niet instemt met het verstrekken van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen.

  • 3 De curator die is aangesteld in het faillissement van een pensioenuitvoerder kan, in afwijking van artikel 204, eerste lid, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen als bedoeld in het eerste lid verstrekken aan de rechtbank, voorzover die geen betrekking hebben op een onderneming die betrokken is of betrokken is geweest bij een poging de pensioenuitvoerder in staat te stellen zijn activiteiten voort te zetten.

  • 4 Artikel 204, eerste lid, laat onverlet de toepasselijkheid van de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering welke betrekking hebben op het als getuige of als partij in een comparitie van partijen dan wel als deskundige in burgerlijke zaken afleggen van een verklaring omtrent gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van zijn ingevolge deze wet opgedragen taak, voorzover het gaat om vertrouwelijke gegevens of inlichtingen omtrent een pensioenuitvoerder die in staat van faillissement is verklaard of op grond van een rechterlijke uitspraak is ontbonden. De vorige volzin is niet van toepassing op vertrouwelijke gegevens of inlichtingen die betrekking hebben op een onderneming die betrokken is of betrokken is geweest bij een poging de desbetreffende pensioenuitvoerder in staat te stellen zijn activiteiten voort te zetten.

Artikel 207. Informatieverstrekking ten behoeve van strafvorderlijk onderzoek

  • 1 De toezichthouder kan, in afwijking van artikel 204, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitvoering van de hem ingevolge deze wet opgedragen taak, verstrekken aan een instantie die is belast met de uitoefening van strafvorderlijke bevoegdheden of aan een deskundige die door een dergelijke instantie met een opdracht is belast, voor zover de verlangde gegevens of inlichtingen noodzakelijk zijn voor de uitvoering van die opdracht.

  • 2 Indien de instantie, bedoeld in het eerste lid, het voornemen heeft toepassing te geven aan de bevoegdheid tot het bij de toezichthouder vorderen van de uitlevering van een voor inbeslagneming vatbaar voorwerp of aan de bevoegdheid tot het vorderen van de inzage of een afschrift van bescheiden als bedoeld in artikel 96a, 105 of 126a van het Wetboek van Strafvordering, of artikel 18 of 19 van de Wet op de economische delicten, en de vordering betreft vertrouwelijke gegevens of inlichtingen als bedoeld in artikel 204, eerste lid, stelt die instantie voorafgaand aan de uitoefening van haar bevoegdheid de toezichthouder in de gelegenheid zijn zienswijze hierover kenbaar te maken.

Artikel 208. Verstrekking aan anderen

  • 1 De toezichthouder kan, in afwijking van artikel 204, eerste lid, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van de hem ingevolge deze wet opgedragen taak, verstrekken aan:

    • a. een accountant die het onderzoek naar de staten uitvoert, bedoeld in artikel 147, vijfde lid, of die is belast met de wettelijke controle van de jaarrekening van een pensioenuitvoerder, voorzover de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen betrekking hebben op die pensioenuitvoerder en noodzakelijk zijn voor de controle;

    • b. een actuaris die het onderzoek naar de staten uitvoert, bedoeld in artikel 147, vierde lid, of die is belast met de wettelijke controle van een pensioenuitvoerder, voorzover de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen betrekking hebben op die pensioenuitvoerder en noodzakelijk zijn voor de controle; of

    • c. de Europese Centrale Bank, een buitenlandse nationale centrale bank of een andere buitenlandse instantie die is belast met een soortgelijke taak, handelend in haar hoedanigheid van monetaire autoriteit, voor zover de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen dienstig zijn voor de uitoefening van haar wettelijke taken, waaronder de monetaire taak en de daarmee samenhangende beschikbaarstelling van liquide middelen, de uitoefening van toezicht op betalings- clearing- en afwikkelsystemen en de waarborging van de stabiliteit van het financiële stelsel, of voor de taakuitoefening van een andere buitenlandse instantie die is belast met het toezicht op betalingssystemen.

  • 2 De toezichthouder verstrekt geen vertrouwelijke gegevens of inlichtingen op grond van het eerste lid indien:

    • a. het doel waarvoor de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen zullen worden gebruikt onvoldoende bepaald is;

    • b. het beoogde gebruik van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen niet past in het kader van het toezicht op pensioenuitvoerders;

    • c. de verstrekking van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen zich niet zou verdragen met de Nederlandse wet of de openbare orde;

    • d. de geheimhouding van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen niet in voldoende mate is gewaarborgd;

    • e. de verstrekking van de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen redelijkerwijs in strijd is of zou kunnen komen met de belangen die deze wet beoogt te beschermen; of

    • f. onvoldoende is gewaarborgd dat de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen niet zullen worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze worden verstrekt.

  • 3 Voorzover de gegevens of inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, zijn verkregen van een toezichthoudende instantie, verstrekt de toezichthouder deze niet aan de andere toezichthouder of aan een andere toezichthoudende instantie, tenzij de toezichthoudende instantie waarvan de gegevens of inlichtingen zijn verkregen uitdrukkelijk heeft ingestemd met de verstrekking van de gegevens of inlichtingen en in voorkomend geval heeft ingestemd met het gebruik voor een ander doel dan waarvoor de gegevens of inlichtingen zijn verstrekt.

  • 4 Indien een instantie of persoon als bedoeld in het eerste lid aan de toezichthouder die de vertrouwelijke gegevens of inlichtingen op grond van dat lid heeft verstrekt, verzoekt om die vertrouwelijke gegevens of inlichtingen te mogen gebruiken voor een ander doel dan waarvoor zij zijn verstrekt, willigt de toezichthouder dat verzoek slechts in:

    • a. indien het beoogde gebruik niet in strijd is met het eerste, tweede of derde lid; of

    • b. voorzover die instantie of persoon op een andere wijze dan in deze wet voorzien met inachtneming van de daarvoor geldende wettelijke procedures voor dat andere doel de beschikking over die gegevens of inlichtingen zou kunnen verkrijgen; en

    • c. na overleg met Onze Minister van Veiligheid en Justitie indien het in de aanhef bedoelde verzoek betrekking heeft op een onderzoek naar strafbare feiten.

Artikel 208a. Verstrekking aan Algemene Rekenkamer

  • 1 De toezichthouder verstrekt, in afwijking van artikel 204, eerste lid, vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitvoering van de hem ingevolge deze wet opgedragen taak, aan de Algemene Rekenkamer, voor zover de gegevens of inlichtingen naar het oordeel van de Algemene Rekenkamer noodzakelijk zijn voor de uitoefening van haar wettelijke taak op grond van artikel 7.24 van de Comptabiliteitswet 2016. Artikel 208, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2 De Algemene Rekenkamer is verplicht tot geheimhouding van de op grond van het eerste lid ontvangen vertrouwelijke gegevens of inlichtingen en kan die slechts openbaar maken indien deze niet herleid kunnen worden tot afzonderlijke personen.

Artikel 208b. Verstrekking ten behoeve van parlementaire enquête

  • 2 De commissie, bedoeld in het eerste lid, is verplicht tot geheimhouding van de op grond van het eerste lid ontvangen vertrouwelijke gegevens of inlichtingen en kan die slechts openbaar maken indien deze niet te herleiden zijn tot afzonderlijke personen.

Artikel 209. Periodiek overleg met belanghebbenden

De toezichthouder organiseert ten minste één keer per jaar een overleg met belanghebbenden aangaande pensioenen.

Artikel 210. Beheren register pensioenfondsen

De toezichthouder beheert een register waarin alle pensioenfondsen met zetel in Nederland worden ingeschreven. In het register wordt, indien van toepassing, vermeld in welke lidstaten een fonds pensioenregelingen uitvoert.

Artikel 211. Samenwerking met toezichthouders andere lidstaten en Europese Commissie

De toezichthouder is verplicht nauw samen te werken met de Europese Commissie en de bevoegde autoriteiten uit andere lidstaten dan Nederland, overeenkomstig richtlijn 2016/2341/EU.

Artikel 212. Ontheffing

  • 1 De toezichthouder kan desgevraagd in bijzondere gevallen van het bepaalde bij of krachtens artikel 147, eerste en tweede lid, ontheffing verlenen, indien hij van oordeel is, dat de belangen van de personen die betrokken zijn bij een pensioenregeling voldoende gewaarborgd zijn.

  • 2 De toezichthouder kan desgevraagd in bijzondere gevallen van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 99 tot en met 102, 115, eerste lid, en 115b, eerste lid ontheffing verlenen, indien het pensioenfonds ook pensioenregelingen uitvoert waarop de sociale en arbeidswetgeving van een andere lidstaat van toepassing is.

  • 3 De ontheffing wordt verleend bij beschikking.

Artikel 213. Nadere voorschriften inzake ontheffing

  • 1 De ontheffing kan onder beperkingen worden verleend.

  • 2 Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 3 De ontheffing kan worden ingetrokken wanneer:

    • a. een of meer van de redenen waarom zij is verleend is of zijn vervallen;

    • b. na de verlening zich zodanige feiten of omstandigheden hebben voorgedaan of zijn gebleken dat, indien deze ook ten tijde van de verlening bekend waren geweest, de ontheffing niet of niet in die vorm zou zijn verleend;

    • c. een of meer van de daaraan verbonden voorschriften niet wordt nageleefd.

  • 4 De toezichthouder stelt beleidsregels vast over de verlening van ontheffing.

§ 7.6. Overige bepalingen

Artikel 214. Informatievoorziening Staten-Generaal

  • 2 De verplichting om elke vijf jaar een verslag aan beide kamers der Staten-Generaal te zenden ten behoeve van de beoordeling van de doelmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren van een zelfstandig bestuursorgaan, bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, berust ten aanzien van het functioneren van de toezichthouder op grond van deze wet bij Onze Minister.

Artikel 215. Strafrechtelijke sanctionering

  • 2 Met een geldboete van de tweede categorie wordt gestraft overtreding van voorschriften, krachtens deze wet bij algemene maatregel van bestuur gegeven, voor zover uitdrukkelijk als strafbaar feit in de zin dezer wet aangeduid.

  • 3 De in of krachtens dit artikel strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.

Hoofdstuk 8. Gerechtelijke procedures

§ 8.1. Burgerrechtelijke geschillen

Artikel 216. Burgerrechtelijke geschillen in het algemeen

Zaken betreffende vorderingen uit hoofde van een pensioenovereenkomst, een uitvoeringsovereenkomst, een uitvoeringsreglement of een pensioenreglement worden door de kantonrechter behandeld en beslist.

Artikel 217. Beroep verantwoordingsorgaan of belanghebbendenorgaan bij ondernemingskamer

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2016. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan kan bij de ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam beroep instellen tegen een besluit betreffende een aangelegenheid als bedoeld in artikel 115a, derde lid onderscheidenlijk artikel 115c, eerste lid, indien:

    • a. het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan met betrekking tot dat besluit niet voorafgaand in de gelegenheid is gesteld advies uit te brengen;

    • b. dat besluit niet in overeenstemming is met het advies van het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan; of

    • c. feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die, waren zij aan het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan bekend geweest ten tijde van het uitbrengen van zijn advies, aanleiding zouden kunnen zijn geweest om dat advies niet uit te brengen zoals het is uitgebracht.

  • 2 Het beroep wordt ingediend bij verzoekschrift, binnen acht weken nadat het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan van het besluit in kennis is gesteld.

  • 3 Het pensioenfonds wordt van het ingestelde beroep in kennis gesteld.

  • 4 Het verzoek is niet-ontvankelijk indien met betrekking tot dezelfde aangelegenheid een aanwijzing is gegeven door de toezichthouder.

  • 5 Het beroep kan uitsluitend worden ingesteld terzake dat het pensioenfonds bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen.

  • 6 De ondernemingskamer behandelt het verzoek met de meeste spoed. Alvorens te beslissen kan zij, ook ambtshalve, deskundigen, alsmede bij het pensioenfonds werkzame personen horen. Indien de ondernemingskamer het beroep gegrond bevindt, kan zij, indien het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan daarom heeft verzocht, een of meer van de volgende voorzieningen treffen:

    • a. het opleggen van de verplichting aan het pensioenfonds om het besluit geheel of ten dele in te trekken, alsmede om aan te wijzen gevolgen van dat besluit ongedaan te maken;

    • b. het opleggen van een verbod aan het pensioenfonds om handelingen te verrichten of te doen verrichten ter uitvoering van het besluit of onderdelen daarvan.

  • 7 Het pensioenfonds moet aan de getroffen voorziening voldoen; een voorziening kan door derden verworven rechten echter niet aantasten.

  • 8 De ondernemingskamer kan haar beslissing op een verzoek tot het treffen van voorzieningen voor een door haar te bepalen termijn aanhouden, indien beide partijen daar om verzoeken, dan wel indien het pensioenfonds op zich neemt het besluit waartegen beroep is ingesteld, in te trekken of te wijzigen, of bepaalde gevolgen van het besluit ongedaan te maken.

  • 9 Nadat het verzoekschrift is ingediend kan de ondernemingskamer, zo nodig onverwijld, voorlopige voorzieningen treffen. De derde zin van het zesde lid en het zevende lid zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 10 Van een beschikking van de ondernemingskamer staat uitsluitend beroep in cassatie open.

  • 11 De kosten van het voeren van rechtsgedingen door het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan komen ten laste van het pensioenfonds indien zij redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de vervulling van de taak van het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan en het pensioenfonds van de te maken kosten vooraf in kennis is gesteld. In rechtsgedingen tussen het pensioenfonds en het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan kan het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan niet in de proceskosten worden veroordeeld.

Artikel 218. Beroep minderheid deelnemersraad bij ondernemingskamer

[Vervallen per 07-08-2013]

Artikel 219. Enquêterecht

  • 3 De kosten die verband houden met het indienen van het in het eerste lid bedoelde verzoek komen ten laste van het pensioenfonds indien zij redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de vervulling van de taak van het verantwoordingsorgaan, het belanghebbendenorgaan of de raad van toezicht en het pensioenfonds van de te maken kosten vooraf in kennis is gesteld.

Hoofdstuk 9. Overige- en slotbepalingen

Artikel 220a. Overgangsrecht

  • 1 Indien een pensioenfonds voor de datum van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel E, van de Verzamelwet pensioenen 2012 is overgegaan tot verzekering bij een verzekeraar op basis van een kapitaalcontract als bedoeld in artikel 148a geldt het verbod tot verzekering op basis van een kapitaalcontract, bedoeld in artikel 148a, na afloop van het contract of een verlenging daarvan doch uiterlijk vijf jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel E, van de Verzamelwet pensioenen 2012.

  • 6 Een pensioenfonds dat in het eerste jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel P, van de Wet aanpassing financieel toetsingskader niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 132 gestelde eisen, dient een herstelplan in op grond van artikel 138, waarbij het pensioenfonds, in afwijking van artikel 138, tweede lid, uitwerkt hoe het binnen 12 jaar zal voldoen aan artikel 132. Een pensioenfonds dat in het tweede jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel P, van de Wet aanpassing financieel toetsingskader niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 132 gestelde eisen dient een herstelplan in op grond van artikel 138 of artikel 139, waarbij het pensioenfonds, in afwijking van artikel 138, tweede lid, of artikel 139, tweede lid, uitwerkt hoe het binnen 11 jaar zal voldoen aan artikel 132. Indien een pensioenfonds een herstelplan heeft vastgesteld met een termijn van 12 of 11 jaar is artikel 139, tweede lid, voor zover het betreft het hanteren van een gelijke termijn voor herstelplannen, van toepassing vanaf het vierde jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel P, van de Wet aanpassing financieel toetsingskader.

  • 8 Artikel 51 is vanaf een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip van toepassing op pensioengerechtigden die vanaf dat tijdstip pensioengerechtigd geworden zijn.

  • 10 Een voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A, onder 3, van de Wet algemeen pensioenfonds bestaand pensioenfonds dat op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A, onder 3, van de Wet algemeen pensioenfonds niet voldoet aan de definitie van pensioenfonds, bedoeld in artikel 1, omdat het geen stichting is, wordt gelijkgesteld met een pensioenfonds als bedoeld in artikel 1.

  • 11 Indien een andere pensioenuitvoerder een algemeen pensioenfonds wordt is artikel 84 van overeenkomstige toepassing.

  • 13 Artikel 46a, eerste lid, onderdelen a en b, en tweede lid, onderdelen e en f, is niet van toepassing op informatie en stukken met betrekking tot tijdvakken gelegen voor 1 juli 2016. Indien de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde hierom verzoekt verstrekt de pensioenuitvoerder deze informatie en stukken schriftelijk of elektronisch. Artikel 46a, eerste en tweede lid, is voor gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden van toepassing, indien de werknemer of gewezen werknemer op of na 1 juli 2016 deelnemer was.

  • 14 Indien een verzekeraar en een pensioengerechtigde ter zake van een pensioen waarvan de ingangsdatum is gelegen tussen 1 januari 2014 en 8 juli 2015 en dat is gebaseerd op een premieovereenkomst of een kapitaalovereenkomst, zijn overeengekomen dat de pensioenuitkering wordt omgezet in een kapitaal dat wordt aangewend voor een variabele uitkering, is, in afwijking van artikel 70, derde lid, de verzekeraar die geen variabele uitkeringen uitvoert, verplicht om op verzoek van de pensioengerechtigde het kapitaal over te dragen aan een andere pensioenuitvoerder ten behoeve van de aankoop van een variabele uitkering.

Artikel 220b. Overgangsrecht Wet waardeoverdracht klein pensioen

  • 2 Indien de deelneming is geëindigd voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel E, van de Wet waardeoverdracht klein pensioen heeft de pensioenuitvoerder het recht om pensioenaanspraken van een gewezen deelnemer te laten vervallen indien op basis van de tot het tijdstip van beëindiging opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen de uitkering van het ouderdomspensioen op jaarbasis op de reguliere ingangsdatum niet meer zal bedragen dan € 2,– per jaar. De pensioenuitvoerder die gebruik maakt van het recht, bedoeld in de eerste zin, informeert de gewezen deelnemers hierover.

  • 3 Artikel 70a is van toepassing indien de deelneming is geëindigd of eindigt vanaf 1 januari 2018.

  • 5 Het derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing indien de verwerving van pensioen is geëindigd om andere redenen dan beëindiging van de deelneming.

Artikel 220ca. Overgangsrecht toetredingsleeftijd

Werknemers van 18 jaar of ouder die op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen Ca en H, eerste en derde onderdeel, van de Wet toekomst pensioenen niet in de pensioenregeling van hun werkgever deelnemen, omdat zij jonger zijn dan de op basis van de pensioenregeling gehanteerde toetredingsleeftijd, verwerven pensioenaanspraken vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen Ca en H, eerste en derde onderdeel, van de Wet toekomst pensioenen.

Artikel 220d. Overgangsrecht uitzendovereenkomsten

In afwijking van artikel 14, tweede lid, verwerft een werknemer die werkzaam is in een uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 690 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en die op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel H, van de Wet toekomst pensioenen in minder dan 26 weken arbeid heeft verricht, ouderdomspensioenaanspraken vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel H, van de Wet toekomst pensioenen. Voor de berekening van de termijn van 26 weken is artikel 691, vierde en vijfde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing.

Artikel 220e. Overgangsrecht progressieve premie

  • 1 In afwijking van artikel 17 mag de door of voor een deelnemer verschuldigde premie tot het moment van beëindiging van de deelneming een met de leeftijd oplopend percentage van het loon dat voor de pensioenberekening in aanmerking wordt genomen bedragen, mits:

    • a. op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen sprake was van een premieovereenkomst met een met de leeftijd oplopend premiepercentage of een uitkeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 1, zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, met een met de leeftijd oplopend premiepercentage ondergebracht bij een verzekeraar;

    • b. de deelneming van de deelnemer reeds was aangevangen waarbij de deelnemer pensioenaanspraken opbouwt, op de dag voordat voor nieuwe deelnemers een pensioenovereenkomst geldt waarbij de premie conform artikel 17 voor alle deelnemers een gelijk percentage van het loon dat voor de pensioenberekening in aanmerking wordt genomen bedraagt, doch uiterlijk op 31 december 2026; en

    • c. de pensioenovereenkomst niet het karakter heeft van een solidaire premieovereenkomst.

  • 2 In aanvulling op de artikelen 38, eerste lid, en 39, eerste lid, verstrekt de pensioenuitvoerder de deelnemer jaarlijks en bij beëindiging van de deelneming informatie over het hanteren van een met de leeftijd oplopend premiepercentage en de mogelijke effecten bij beëindiging van de deelneming en het aangaan van een nieuwe pensioenovereenkomst. De pensioenuitvoerder stelt deze informatie tevens op zijn website beschikbaar voor de deelnemer.

  • 3 Indien op of na 1 januari 2027 de pensioenovereenkomst zodanig wordt gewijzigd dat de door of voor een deelnemer verschuldigde premie niet langer een met de leeftijd oplopend premiepercentage bedraagt maar een voor alle deelnemers gelijk premiepercentage maakt de werkgever de effecten van de wijziging van de pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten voor deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden per leeftijdscohort inzichtelijk.

  • 4 Indien de pensioenovereenkomst na de wijziging, bedoeld in het derde lid, het karakter heeft van een solidaire premieovereenkomst of een flexibele premieovereenkomst met risicodelingsreserve worden de effecten van de wijziging van de pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten, in ieder geval berekend door:

    • a. het netto profijt van het ongewijzigd voortzetten van de pensioenovereenkomst af te zetten tegen het netto profijt van het wijzigen van de pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten, waarbij het netto profijt het verschil is tussen de marktwaarde van de te verwachten pensioenuitkeringen en de marktwaarde van de toekomstige premie-inleg; en

    • b. de pensioenverwachting bij ongewijzigd voortzetten van de pensioenovereenkomst te vergelijken met de pensioenverwachting bij wijziging van de pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten, waarbij de pensioenverwachting, voor zover het ouderdomspensioen betreft, wordt weergegeven op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario.

  • 5 Indien de pensioenovereenkomst na de wijziging, bedoeld in het derde lid, het karakter heeft van een flexibele premieovereenkomst zonder risicodelingsreserve of een premie-uitkeringsovereenkomst, dan worden de effecten van de wijziging van de pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten, in ieder geval berekend door:

    • a. het bruto profijt van het ongewijzigd voortzetten van de pensioenovereenkomst af te zetten tegen het bruto profijt van het wijzigen van de pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten, waarbij het bruto profijt de contante waarde van de toekomstige premie-inleg is; en

    • b. de pensioenverwachting bij ongewijzigd voortzetten van de pensioenovereenkomst te vergelijken met de pensioenverwachting bij wijziging van de pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten, waarbij de pensioenverwachting, voor zover het ouderdomspensioen betreft, wordt weergegeven op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 220f. Overgangsrecht gelijke behandeling m/v

  • 1 De artikelen 60, vierde en vijfde lid, en 62, eerste lid, zijn met betrekking tot pensioenaanspraken opgebouwd in:

    • a. premieovereenkomsten van toepassing op pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2005 zijn opgebouwd; en

    • b. uitkeringsovereenkomsten en kapitaalovereenkomsten, zoals gedefinieerd in artikel 1, zoals dat artikel luidde op de dag voor de datum van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, van toepassing op pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2002 zijn opgebouwd.

  • 4 Artikel 69, vijfde lid, is van toepassing op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd vanaf 1 januari 2015 en kan van toepassing zijn op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd voor 1 januari 2015 indien dit in de pensioenovereenkomst is overeengekomen.

  • 5 De artikelen 76, vierde lid, 83, tweede lid, onderdeel b, 84, tweede lid, onderdeel b, en 150m, achtste lid, zijn met betrekking tot pensioenaanspraken die zijn opgebouwd in:

    • a. premieovereenkomsten van toepassing op pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2005 zijn opgebouwd;

    • b. kapitaalovereenkomsten, zoals gedefinieerd in artikel 1, zoals dat artikel luidde op de dag voor de datum van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, van toepassing op pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2005 zijn opgebouwd; en

    • c. uitkeringsovereenkomsten, zoals gedefinieerd in artikel 1, zoals dat artikel luidde op de dag voor de datum van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, van toepassing op pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2002 zijn opgebouwd.

  • 6 Artikel 76, vierde lid, kan van toepassing zijn op pensioenaanspraken die voor de in het vijfde lid genoemde data zijn opgebouwd indien dit is overeengekomen in de pensioenovereenkomst.

  • 8 Voor de toepassing van de artikelen 83, 84 en 150m is op pensioenaanspraken die voor de in het vijfde lid genoemde data zijn opgebouwd de eis van individuele actuariële gelijkwaardigheid, bedoeld in artikel 71, vierde lid, van toepassing, tenzij in de pensioenovereenkomst is overeengekomen dat de voorwaarden, bedoeld in de artikelen 83, tweede lid, onderdeel b, 84, tweede lid, onderdeel b, of 150m, achtste lid, van toepassing zijn.

  • 9 Voor zover het bij de toepassing van de artikelen 80, eerste lid, 81, eerste lid, 81a, eerste en tweede lid, 83, eerste lid, 84, eerste lid, of 150m, eerste lid, pensioenaanspraken betreft die als gevolg van een premievrije voortzetting van die pensioenaanspraken worden opgebouwd zijn de artikelen 80, eerste lid, onderdeel b, 81, eerste lid, onderdeel a, 81a, derde lid, 83, tweede lid, onderdeel b, 84, tweede lid, onderdeel b, of 150m, achtste lid, van toepassing indien het recht op die premievrije voortzetting is ontstaan op of na 1 januari 2002.

Artikel 220g. Overgangsrecht nabestaandenpensioen

  • 1 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder overgangstijdstip verstaan: het tijdstip waarop de pensioenuitvoerder overgaat op uitvoering van een gewijzigde pensioenovereenkomst om te voldoen aan de regels omtrent het nabestaandenpensioen zoals geïntroduceerd met de Wet toekomst pensioenen maar uiterlijk 1 januari 2027.

  • 2 Een persoon die vóór het overgangstijdstip kwalificeerde als partner zoals gedefinieerd in artikel 1, zoals dat artikel luidde op de dag voor de datum van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A, van de Wet toekomst pensioenen blijft als partner in de zin van deze wet aangemerkt zo lang de betreffende relatie tussen de persoon en de werknemer of gewezen werknemer wordt voortgezet.

  • 3 Een persoon die voor het overgangstijdstip als partner aanspraakgerechtigde was voor partnerpensioen op opbouwbasis blijft aanspraakgerechtigde voor de tot het overgangstijdstip opgebouwde aanspraak op partnerpensioen, met inachtneming van artikel 57.

  • 4 Een partner of gewezen partner in de zin van de pensioenovereenkomst komt niet in aanmerking voor een partnerpensioen of, zo nodig in afwijking van artikel 57, een bijzonder partnerpensioen op basis van partnerpensioen dat is opgebouwd voor het overgangstijdstip in een pensioenregeling zonder partnerpensioen voor partners in de zin van de pensioenovereenkomst of in een pensioenregeling met een partnerbegrip waaraan deze partner of gewezen partner niet voldeed of zou hebben voldaan.

  • 5 Artikel 16, eerste lid, onderdeel d, is niet van toepassing op een wezenpensioen waarvan de ingangsdatum ligt voor het overgangstijdstip of dat is opgebouwd voor het overgangstijdstip.

  • 7 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 220h. Overgangsrecht premievrije voorzetting bij gesloten pensioenfonds

  • 1 In afwijking van artikel 10 kan opbouw van pensioenaanspraken op grond van een uitkeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 1, zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, ook vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen worden voortgezet indien:

    • a. de uitkeringsovereenkomst wordt uitgevoerd door een pensioenfonds dat een beëindigde pensioenregeling uitvoert en de onderneming van de werkgever heeft opgehouden te bestaan;

    • b. het pensioenaanspraken voor ouderdomspensioen betreft die als gevolg van een premievrije voortzetting van die pensioenaanspraken worden opgebouwd; en

    • c. het recht op de premievrije voortzetting is ontstaan voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen.

  • 2 Indien sprake is van premievrije voortzetting in de omstandigheden, bedoeld in het eerste lid, kan, in afwijking van artikel 16 en artikel 220g, de regeling van het nabestaandenpensioen ongewijzigd worden voortgezet.

Artikel 220ha. Overgangsrecht premievrije voorzetting verzekeraar

  • 1 Indien het verwerven van pensioenaanspraken op grond van een uitkeringsovereenkomst, kapitaalovereenkomst of premieovereenkomst als bedoeld in artikel 1, zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, wordt uitgevoerd door een verzekeraar, dan kan de verwerving vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen worden voortgezet indien voldaan wordt aan de voorwaarden uit het tweede lid. Bij toepassing van de eerste zin kan van artikel 10 worden afgeweken.

  • 2 Het verwerven van pensioenaanspraken, bedoeld in het eerste lid, kan worden voortgezet indien:

    • a. de pensioenaanspraken worden verworven als gevolg van premievrije voortzetting vanwege arbeidsongeschiktheid van de werknemer of gewezen werknemer, waarop recht bestaat na afloop van de periode, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Ziektewet of, indien de werknemer of gewezen werknemer een uitkering uit hoofde van de Ziektewet ontvangt, na afloop van de periode, bedoeld in artikel 29, vijfde en tiende lid, van de Ziektewet; en

    • b. het recht op premievrije voortzetting vanwege arbeidsongeschiktheid is ingegaan:

      • 1°. voor het tijdstip dat de verzekeraar overgaat op uitvoering van een gewijzigde pensioenovereenkomst als bedoeld in artikel 220i; of

      • 2°. nadat de deelneming vanwege een individuele beëindiging van de dienstbetrekking voor afloop van de periode, bedoeld in onderdeel a, is beëindigd waarbij op het moment van einde deelneming de verzekeraar nog niet is overgegaan op uitvoering van een gewijzigde pensioenovereenkomst als bedoeld in artikel 220i en het recht op premievrije voortzetting uiterlijk op 31 december 2028 is ontstaan.

  • 3 Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de opbouw van pensioenaanspraken in een premieovereenkomst als bedoeld in artikel 1, zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, uitgevoerd door een premiepensioeninstelling waarbij premievrije voortzetting van deze opbouw vanwege arbeidsongeschiktheid van de werknemer of gewezen werknemer is verzekerd bij een verzekeraar.

    Bij deze verzekerde premievrije voortzetting voldoet de verzekeraar de verschuldigde premie aan de premiepensioeninstelling indien voldaan wordt aan de voorwaarden, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 220hb. Overgangsrecht vrijwillige voortzetting

In afwijking van artikel 54, tweede lid, geldt een termijn van vijftien jaar, voor de deelnemer die gewezen werknemer is geworden voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, en die gedurende die termijn winst uit onderneming geniet als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

Artikel 220i. Overgangsrecht Wet toekomst pensioenen

  • 1 De Pensioenwet, zoals die luidde op de dag voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, blijft van toepassing tot het tijdstip dat de pensioenuitvoerder overgaat op uitvoering van een gewijzigde pensioenovereenkomst, maar uiterlijk tot 1 januari 2027. In afwijking van de vorige zin zijn vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen A, B, eerste en derde onderdeel, Ca, H, K, L, X, Y, Z, AA, BB, CC, FFa, ZZ, BBB, BBBa, CCC, DDD, NNN, RRR, SSS, QQQ en UUU van de Wet toekomst pensioenen van toepassing:

    • a. de artikelen 1, voor zover relevant voor de in dit lid genoemde artikelen en hoofdstukken, 2, voor zover het betreft de nadere duiding van de pensioenovereenkomst, 8, 14, 19, 20, 48, 48a, 48b, 48c, 49, 50, 51, 51a, 54, 102a, 112b, 115, 115a, voor zover het betreft het toevoegen van adviesrecht voor reglementen, de bevoegdheid een oordeel te geven over de keuzes die van invloed zijn op de uitvoeringskosten en het oordeel dat de gemaakte uitvoeringskosten bevat, 115c, met dien verstande dat er zowel goedkeuringsrecht is voor de premie als de solidariteitsreserve, 144, 151, 176, voor zover relevant voor de in dit lid genoemde artikelen en hoofdstukken, 220ca, 220d, 220e, 220f, voor zover het betreft het overgangsrecht voor artikel 150m, 220g, 220h, 220ha en 220hb en dit artikel; en

    • b. de hoofdstukken 6a en 6b.

  • 2 De pensioenuitvoerder vermeldt het tijdstip van overgang op uitvoering van een gewijzigde pensioenovereenkomst op zijn website en meldt het aan de toezichthouder.

  • 3 Bij uitvoering van een pensioenregeling waarop de Nederlandse sociale en arbeidswetgeving van toepassing is door een pensioeninstelling uit een andere lidstaat, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing voor zover het de Nederlandse sociale en arbeidswetgeving betreft en is het tweede lid van overeenkomstige toepassing voor zover het betreft de vermelding van het tijdstip van overgang op de website.

Artikel 221. Evaluatiebepaling

Onze Minister zendt binnen drie jaar na inwerkingtreding van de Wet verbeterde premieregeling aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van die wet in de praktijk.

Artikel 222. Inwerkingtreding

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te ’s-Gravenhage, 7 december 2006

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus

Uitgegeven de tweeëntwintigste december 2006

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven