Artikel 14 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese
Gemeenschappen van 8 april 1965 voorziet in een fictieve woonplaatsbepaling ten aanzien
van de ambtenaren en overige personeelsleden van de Europese Gemeenschappen (hierna
te noemen ‘de personeelsleden van de EG’). Hieronder zijn, voor de toepassing van
dit besluit, mede te verstaan:
-
– de leden van de Commissie (artikel 20 van het Protocol),
-
– de rechters, de griffier’s en de toegevoegde rapporteurs van, alsmede de advocaten-generaal
bij het Hof van Justitie (artikel 21 van het Protocol),
-
– de functionarissen van de Europese Investeringsbank (artikel 22 van het Protocol),
-
– de functionarissen van de Europese Centrale Bank (artikel 23 van het Protocol).
Artikel 14 van het Protocol bepaalt dat: ‘De ambtenaren en overige personeels leden
van de Gemeenschappen, die zich uitsluitend uit hoofde van de uitoefening van hun
ambt in dienst van de Gemeenschappen vestigen op het grondgebied van een andere lidstaat
dan de staat van de fiscale woonplaats, welke zij bezitten op het ogenblik van hun
indiensttreding bij de Gemeenschappen, worden voor de toepassing van de inkomsten-,
vermogens- en successiebelastingen, alsmede van de tussen de lidstaten van de Gemeenschappen
gesloten overeenkomsten ter voorkoming van dubbele belasting, zowel in de staat waar
zij zich gevestigd hebben als in de staat van de fiscale woonplaats, geacht hun woonplaats
te hebben behouden in de laatstgenoemde staat, indien deze lid is van de Gemeenschappen.’
Artikel 14 is eveneens van toepassing op de echtgenoot van de personeelsleden van
de EG voorzover deze geen eigen beroepsbezigheden uitoefent, alsmede op de kinderen
die ten laste zijn en onder toezicht staan van de in artikel 14 genoemde personen.
De competentie van de buiten Nederland verblijf houdende personeelsleden van de EG,
die op grond van het bovengenoemde artikel 14 hun fiscale woonplaats in Nederland
hebben behouden, berust bij de Belastingdienst/Limburg/kantoor Buitenland.
Ik merk hierbij op dat de leden van het Europese Parlement niet als personeelsleden
van de EG kunnen worden aangemerkt.