Toepassing van de belastingheffing over in Nederland gevestigde visserijondernemingen die onder Belgische vlag vissen

Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 14-09-2006 t/m heden

Toepassing van de belastingheffing over in Nederland gevestigde visserijondernemingen die onder Belgische vlag vissen

De Directeur-generaal voor Fiscale Zaken heeft namens de Minister van Financiën in overeenstemming met de bevoegde autoriteiten van België het volgende besloten:

Inleiding

Op grond van artikel 26 van het Nederlands-Belgische belastingverdrag van 19 oktober 1970 en artikel 28 van het Nederlands-Belgische belastingverdrag van 5 juni 2001 heeft tussen de Nederlandse en Belgische bevoegde autoriteiten overleg plaatsgevonden over de belastingheffing van Nederlandse visserij-ondernemingen en de aan boord van de schepen van die ondernemingen werkzame personen, die de visvangst beoefenen op schepen die onder Belgische vlag varen.

Het overleg heeft plaatsgevonden in verband met de dubbele belasting over de winst die is ontstaan doordat de Nederlandse visserijondernemingen vanwege de invoering van vangstquota hun visserijactiviteiten – in de regel via een nieuw opgerichte BVBA of NV naar Belgisch recht – voor een deel vanuit België zijn gaan verrichten. In het bijgevoegde memorandum van overeenstemming is aangegeven op welke wijze deze dubbele belasting, afhankelijk van de plaats waar de feitelijke leiding van de BVBA of NV en het zwaartepunt van de visserijactiviteiten zijn gelegen, ongedaan wordt gemaakt. Hierbij wordt opgemerkt dat in het memorandum van overeenstemming uitsluitend wordt gesproken over naar Belgisch recht opgerichte BVBA of een NV. In voorkomend geval wordt hieronder tevens begrepen een naar Nederlands recht opgerichte BV of NV.

Tevens wordt in het memorandum van overeenstemming ingegaan op de verdeling van de heffingsbevoegdheid over de beloning van bemanningsleden die aan boord van de schepen van deze visserijondernemingen werkzaam zijn. Een bijzonderheid daarbij betreft de positie van zogenoemde deelvissers. Naar Nederlandse fiscale maatstaven worden zij onder voorwaarden als ondernemer beschouwd, terwijl zij naar Belgische fiscale maatstaven altijd als werknemer kwalificeren.

Ingangsdatum

Volgens § 6 van het memorandum van overeenstemming is de overeengekomen regeling van toepassing voor belastingjaren en belastingtijdvakken die aanvangen op of na 1 januari 1999 en waarvan de aanslagen op de dag van publicatie ervan niet onherroepelijk vaststaan. Voor wat Nederland betreft geldt daarbij de volgende aanvulling.

Gelet op de omstandigheid dat het onderhavige overleg lange tijd heeft geduurd, heeft de inspecteur in veel gevallen over jaren vanaf 1999 een aanslag opgelegd op basis van de veronderstelling dat Nederland het exclusieve heffingsrecht heeft over de met de visserijactiviteiten behaalde winst respectievelijk over de beloning van de bemanningsleden. Voor die gevallen keur ik, voor zover nodig, goed dat de onherroepelijk vaststaande aanslagen met inachtneming van de regeling ambtshalve worden verminderd.

Een complicerende factor daarbij kan zijn dat België niet de mogelijkheid heeft om onherroepelijk vaststaande aanslagen ambtshalve te verminderen. Voor die gevallen keur ik goed dat de inspecteur voor de Nederlandse belastingheffing uitgaat van de feiten en omstandigheden waarop de Belgische aanslag is gebaseerd. Indien de Belgische aanslag bijvoorbeeld is gebaseerd op de veronderstelling dat de feitelijke leiding van de BVBA én het zwaartepunt van de visserijactiviteiten in België zijn gelegen, dan geldt hetzelfde voor de Nederlandse belastingheffing (de omstandigheid dat de feitelijke leiding van de BVBA en het zwaartepunt van de visserijactiviteiten in Nederland zijn gelegen is dan niet van belang).

Laatstbedoelde goedkeuring geldt overigens alleen indien belanghebbende over de jaren die het betreft, bescheiden overlegt waaruit blijkt dat de Belgische aanslagen niet in overeenstemming met de onderhavige regeling ambtshalve verminderd kunnen worden.

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met de belastingjaren en belastingtijdvakken die aanvangen op of na 1 januari 1999.

Dit besluit zal in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 5 september 2006

De

Minister

van Financiën,
namens deze:
de

Directeur-Generaal voor Fiscale Zaken

,

M. Brabers

Memorandum van overeenstemming inzake de belastingheffing over in Nederland gevestigde visserij-ondernemingen onder Belgische vlag

§ 1. Inleiding

Op grond van artikel 26 van het Nederlands-Belgische belastingverdrag van 19 oktober 1970 en artikel 28 van het Nederlands-Belgische belastingverdrag van 5 juni 2001 zijn tussen de Nederlandse en Belgische bevoegde autoriteiten overlegprocedures gevoerd over de belastingheffing van visserij-ondernemingen en de aan boord van de schepen van die ondernemingen werkzame personen.

De overlegprocedures hadden betrekking op Nederlandse visserij-ondernemingen die door de contigenteringsregelingen van de Europese Unie met één of meerdere schepen onder de Belgische in plaats van Nederlandse vlag zijn gaan varen. De visserij-ondernemingen worden in de regel in de vorm van een naar Belgisch recht opgerichte BVBA of NV gedreven. Doordat schepen van deze visserij-ondernemingen onder Belgische vlag varen, kunnen zij gebruik maken van een Belgisch vangstquotum. De feitelijke activiteiten van de ondernemingen zijn echter in veel gevallen niet of nagenoeg niet gewijzigd, waardoor het zwaartepunt van de activiteiten van deze visserijondernemingen in Nederland is gelegen, van waaruit de visserij-activiteiten worden verricht.

§ 2. Belastingheffing van visserijondernemingen

Tussen Nederland en België is het volgende afgesproken. Als de onderneming wordt gedreven in de vorm van een BVBA of NV, moet in de eerste plaats worden onderzocht in welk land de feitelijke leiding van de BVBA of NV is gelegen. Vervolgens dient te worden vastgesteld in welk land het zwaartepunt van de activiteiten van de onderneming zich bevindt.

§ 2.1

Als de feitelijke leiding van de BVBA of NV en het zwaartepunt van haar visserij-activiteiten in België zijn gelegen, gelden voor de belastingheffing over de winst van de onderneming van de BVBA of NV de normale regels die in de Nederlands-Belgische belastingverdragen van 1970 en van 2001 zijn neergelegd. In die gevallen komt aan Nederland slechts een recht tot belastingheffing toe met betrekking tot de winst die op grond van artikel 7 van die verdragen is toe te rekenen aan een eventueel in Nederland gelegen vaste inrichting van de Belgische onderneming. Dezelfde normale regels voor de winsttoerekening aan hoofdhuis en vaste inrichting gelden eveneens voor alle andere gevallen behoudens de hierna in § 2.2. en § 2.3. beschreven situaties.

§ 2.2

Als de feitelijke leiding van de BVBA of NV in België is gelegen, terwijl het zwaartepunt van de visserij-activiteiten van haar onderneming in Nederland is gelegen, geldt dat de betrokken lichamen geacht zullen worden hun onderneming te drijven met behulp van een vaste inrichting in Nederland in de zin van artikel 5 van de Nederlands-Belgische belastingverdragen van 19 oktober 1970 en van 5 juni 2001. Afgesproken is dat in deze laatstgenoemde gevallen de winsttoerekening zal plaatsvinden door middel van een splitsing van de netto winst van de totale visserij-onderneming (volgens de zogenoemde ‘profit split’ methode), waarbij aan de vaste inrichting in Nederland 80% en aan het Belgische hoofdhuis 20% van de totale netto winst van de gehele onderneming wordt toegerekend. De aldus te verdelen totale netto winst van de visserij-onderneming wordt vastgesteld naar Nederlandse maatstaven.

§ 2.3

Als de feitelijke leiding van de BVBA of NV en het zwaartepunt van haar visserij-activiteiten in Nederland zijn gelegen, geldt dat de betrokken lichamen bij wijze van fictie worden geacht hun onderneming te drijven met behulp van een vaste inrichting in België in de zin van artikel 5 van de Nederlands-Belgische belastingverdragen van 19 oktober 1970 en van 5 juni 2001. Afgesproken is dat in dit laatstgenoemde geval de winsttoerekening zal plaatsvinden door middel van een splitsing van de netto winst van de totale visserij-onderneming (volgens de zogenoemde ‘profit split’ methode), waarbij aan het Nederlandse hoofdhuis 80% en aan de Belgische vaste inrichting 20% van de totale netto winst van de gehele onderneming wordt toegerekend. De aldus te verdelen totale netto winst van de visserij-onderneming wordt vastgesteld naar Nederlandse maatstaven.

§ 3. Maatschappen

In geval een visserijonderneming wordt gedreven in een maatschap of vennootschap onder firma zal hetgeen hiervoor is opgemerkt met betrekking tot de belastingheffing van visserijondernemingen, die worden gedreven in de vorm van een BVBA of NV, zoveel mogelijk in overeenkomstige zin en naar rato worden toegepast ten aanzien van de vennoten in de maatschap of vennootschap onder firma. Als in een zodanige maatschap of vennootschap onder firma zowel vennoten uit België als Nederland of uit derde landen deelnemen, dan zullen de bevoegde autoriteiten van Nederland en België zonodig in onderling overleg vaststellen op welke wijze de winsttoerekening aan de onderscheiden vennoten en de belastingheffing over de toegerekende winsten dient plaats te vinden. De in § 4 bedoelde bemanningsleden worden niet beschouwd als vennoten in de zin van deze regeling.

§ 4. Belastingheffing van bemanningsleden van vissersschepen

Met betrekking tot de fiscale positie van de personen die werkzaam zijn aan boord van de schepen van de hiervoor bedoelde visserij-ondernemingen, zijn de Nederlandse en Belgische belastingautoriteiten het volgende overeengekomen. De hier bedoelde bemanningsleden verrichten hun werkzaamheden doorgaans in de internationale wateren, en niet binnen het territoir van Nederland of België. De bemanningsleden kunnen worden verdeeld in drie groepen.

De eerste groep bestaat uit de zogenoemde deelvissers. Deze personen kunnen in Nederland kwalificeren als ondernemer, mits zij aan de daarvoor gestelde voorwaarden voldoen. België beschouwt deelvissers echter niet als ondernemers, maar als werknemers.

Als tweede groep bemanningsleden kunnen worden onderscheiden de personen die geen maatschapcontract hebben gesloten maar normaal in dienstbetrekking zijn bij de visserij-ondernemingen.

De derde groep bemanningsleden wordt gevormd door losse arbeidskrachten, de zogeheten opstappers.

Teneinde mogelijke verschillen in interpretatie, en daarmee mogelijkheden van dubbele belasting, zoveel mogelijk te vermijden heeft Nederland zich aangesloten bij de Belgische visie dat deelvissers voor de toepassing van het Nederlands-Belgische belastingverdrag zullen worden beschouwd als werknemers.

§ 4.1. Belastingheffing ingevolge het Nederlands-Belgische belastingverdrag van 2001

De bevoegdheid tot belastingheffing over alle voordelen, die worden behaald door de hiervoor genoemde bemanningsleden met hun werkzaamheden aan boord van visserijschepen, wordt met ingang van 1 januari 2003 op grond van artikel 15, § 3, van het Nederlands-Belgische belastingverdrag van 5 juni 2001 toegewezen aan de staat waar de werkelijke leiding van de onderneming, die het visserijschip exploiteert, zich bevindt.

§ 4.2. Belastingheffing ingevolge het Nederlands-Belgische belastingverdrag van 1970

Voor de belastingjaren tot en met 2002 geldt dat de bevoegdheid tot belastingheffing over de voordelen van de in deze paragraaf bedoelde werknemers voortvloeit uit het bepaalde in artikel 15, eerste en tweede lid, van het Nederlands-Belgische belastingverdrag van 19 oktober 1970. In het geval deze personen als bemanningsleden aan boord van visserijschepen doorgaans werkzaam zijn in de internationale wateren, komt het recht tot belastingheffing over hun inkomsten uit die dienstbetrekking ter belastingheffing toe aan de staat waarin zij wonen.

§ 5. Uitwisseling van inlichtingen

Ten behoeve van de belastingheffing over de winsten van de visserijonderneming in de gevallen die bedoeld zijn in § 2.2., § 2.3. en § 3 zullen de Nederlandse belastingautoriteiten op basis van artikel 27 van het Nederlands-Belgische belastingverdrag van 1970 respectievelijk artikel 29 van het Nederlands-Belgische belastingverdrag van 2001 spontaan mededeling doen aan de Belgische bevoegde autoriteiten van de bedragen die aan het hoofdhuis of vaste inrichtingen in België zijn toe te rekenen. De verstrekking van de inlichtingen zal namens Nederland geschieden door de Belastingdienst FIOD/ECD te Haarlem.

De inlichtingen zullen worden verstrekt aan:

Ministerie van Financiën

AOIF – Centrale Diensten – directie III/1A

North Galaxytoren

Koning Albert-II laan 33

1030 BRUSSEL

§ 6. Ingangsdatum

Dit besluit is van toepassing voor belastingjaren en belastingtijdvakken die aanvangen op of na 1 januari 1999 en waarover de verschuldigde belastingen op de dag van publicatie van dit besluit nog niet onherroepelijk vaststaan.

Voor de Federale overheidsdienst Financiën, Koninkrijk België,

Brussel, 28 juli 2005.

De Adjunct-Administrateur-Generaal,

P. Neckebroeck.

Voor het Ministerie van Financiën, Koninkrijk der Nederlanden,

Den Haag, 24 juni 2005.

Wnd. plv. directeur Internationale Fiscale Zaken,

L.G. Zuliani.

Naar boven