Memorandum van overeenstemming inzake de belastingheffing over in Nederland gevestigde
visserij-ondernemingen onder Belgische vlag
§ 1. Inleiding
Op grond van artikel 26 van het Nederlands-Belgische belastingverdrag van 19 oktober
1970 en artikel 28 van het Nederlands-Belgische belastingverdrag van 5 juni 2001 zijn
tussen de Nederlandse en Belgische bevoegde autoriteiten overlegprocedures gevoerd
over de belastingheffing van visserij-ondernemingen en de aan boord van de schepen
van die ondernemingen werkzame personen.
De overlegprocedures hadden betrekking op Nederlandse visserij-ondernemingen die door
de contigenteringsregelingen van de Europese Unie met één of meerdere schepen onder
de Belgische in plaats van Nederlandse vlag zijn gaan varen. De visserij-ondernemingen
worden in de regel in de vorm van een naar Belgisch recht opgerichte BVBA of NV gedreven.
Doordat schepen van deze visserij-ondernemingen onder Belgische vlag varen, kunnen
zij gebruik maken van een Belgisch vangstquotum. De feitelijke activiteiten van de
ondernemingen zijn echter in veel gevallen niet of nagenoeg niet gewijzigd, waardoor
het zwaartepunt van de activiteiten van deze visserijondernemingen in Nederland is
gelegen, van waaruit de visserij-activiteiten worden verricht.
§ 2. Belastingheffing van visserijondernemingen
Tussen Nederland en België is het volgende afgesproken. Als de onderneming wordt gedreven
in de vorm van een BVBA of NV, moet in de eerste plaats worden onderzocht in welk
land de feitelijke leiding van de BVBA of NV is gelegen. Vervolgens dient te worden
vastgesteld in welk land het zwaartepunt van de activiteiten van de onderneming zich
bevindt.
§ 2.1
Als de feitelijke leiding van de BVBA of NV en het zwaartepunt van haar visserij-activiteiten
in België zijn gelegen, gelden voor de belastingheffing over de winst van de onderneming
van de BVBA of NV de normale regels die in de Nederlands-Belgische belastingverdragen
van 1970 en van 2001 zijn neergelegd. In die gevallen komt aan Nederland slechts een
recht tot belastingheffing toe met betrekking tot de winst die op grond van artikel
7 van die verdragen is toe te rekenen aan een eventueel in Nederland gelegen vaste
inrichting van de Belgische onderneming. Dezelfde normale regels voor de winsttoerekening
aan hoofdhuis en vaste inrichting gelden eveneens voor alle andere gevallen behoudens
de hierna in § 2.2. en § 2.3. beschreven situaties.
§ 2.2
Als de feitelijke leiding van de BVBA of NV in België is gelegen, terwijl het zwaartepunt
van de visserij-activiteiten van haar onderneming in Nederland is gelegen, geldt dat
de betrokken lichamen geacht zullen worden hun onderneming te drijven met behulp van
een vaste inrichting in Nederland in de zin van artikel 5 van de Nederlands-Belgische
belastingverdragen van 19 oktober 1970 en van 5 juni 2001. Afgesproken is dat in deze
laatstgenoemde gevallen de winsttoerekening zal plaatsvinden door middel van een splitsing
van de netto winst van de totale visserij-onderneming (volgens de zogenoemde ‘profit
split’ methode), waarbij aan de vaste inrichting in Nederland 80% en aan het Belgische
hoofdhuis 20% van de totale netto winst van de gehele onderneming wordt toegerekend.
De aldus te verdelen totale netto winst van de visserij-onderneming wordt vastgesteld
naar Nederlandse maatstaven.
§ 2.3
Als de feitelijke leiding van de BVBA of NV en het zwaartepunt van haar visserij-activiteiten
in Nederland zijn gelegen, geldt dat de betrokken lichamen bij wijze van fictie worden
geacht hun onderneming te drijven met behulp van een vaste inrichting in België in
de zin van artikel 5 van de Nederlands-Belgische belastingverdragen van 19 oktober
1970 en van 5 juni 2001. Afgesproken is dat in dit laatstgenoemde geval de winsttoerekening
zal plaatsvinden door middel van een splitsing van de netto winst van de totale visserij-onderneming
(volgens de zogenoemde ‘profit split’ methode), waarbij aan het Nederlandse hoofdhuis
80% en aan de Belgische vaste inrichting 20% van de totale netto winst van de gehele
onderneming wordt toegerekend. De aldus te verdelen totale netto winst van de visserij-onderneming
wordt vastgesteld naar Nederlandse maatstaven.
§ 3. Maatschappen
In geval een visserijonderneming wordt gedreven in een maatschap of vennootschap onder
firma zal hetgeen hiervoor is opgemerkt met betrekking tot de belastingheffing van
visserijondernemingen, die worden gedreven in de vorm van een BVBA of NV, zoveel mogelijk
in overeenkomstige zin en naar rato worden toegepast ten aanzien van de vennoten in
de maatschap of vennootschap onder firma. Als in een zodanige maatschap of vennootschap
onder firma zowel vennoten uit België als Nederland of uit derde landen deelnemen,
dan zullen de bevoegde autoriteiten van Nederland en België zonodig in onderling overleg
vaststellen op welke wijze de winsttoerekening aan de onderscheiden vennoten en de
belastingheffing over de toegerekende winsten dient plaats te vinden. De in § 4 bedoelde
bemanningsleden worden niet beschouwd als vennoten in de zin van deze regeling.
§ 4. Belastingheffing van bemanningsleden van vissersschepen
Met betrekking tot de fiscale positie van de personen die werkzaam zijn aan boord
van de schepen van de hiervoor bedoelde visserij-ondernemingen, zijn de Nederlandse
en Belgische belastingautoriteiten het volgende overeengekomen. De hier bedoelde bemanningsleden
verrichten hun werkzaamheden doorgaans in de internationale wateren, en niet binnen
het territoir van Nederland of België. De bemanningsleden kunnen worden verdeeld in
drie groepen.
De eerste groep bestaat uit de zogenoemde deelvissers. Deze personen kunnen in Nederland
kwalificeren als ondernemer, mits zij aan de daarvoor gestelde voorwaarden voldoen.
België beschouwt deelvissers echter niet als ondernemers, maar als werknemers.
Als tweede groep bemanningsleden kunnen worden onderscheiden de personen die geen
maatschapcontract hebben gesloten maar normaal in dienstbetrekking zijn bij de visserij-ondernemingen.
De derde groep bemanningsleden wordt gevormd door losse arbeidskrachten, de zogeheten
opstappers.
Teneinde mogelijke verschillen in interpretatie, en daarmee mogelijkheden van dubbele
belasting, zoveel mogelijk te vermijden heeft Nederland zich aangesloten bij de Belgische
visie dat deelvissers voor de toepassing van het Nederlands-Belgische belastingverdrag
zullen worden beschouwd als werknemers.
§ 4.1. Belastingheffing ingevolge het Nederlands-Belgische belastingverdrag van 2001
De bevoegdheid tot belastingheffing over alle voordelen, die worden behaald door de
hiervoor genoemde bemanningsleden met hun werkzaamheden aan boord van visserijschepen,
wordt met ingang van 1 januari 2003 op grond van artikel 15, § 3, van het Nederlands-Belgische
belastingverdrag van 5 juni 2001 toegewezen aan de staat waar de werkelijke leiding
van de onderneming, die het visserijschip exploiteert, zich bevindt.
§ 4.2. Belastingheffing ingevolge het Nederlands-Belgische belastingverdrag van 1970
Voor de belastingjaren tot en met 2002 geldt dat de bevoegdheid tot belastingheffing
over de voordelen van de in deze paragraaf bedoelde werknemers voortvloeit uit het
bepaalde in artikel 15, eerste en tweede lid, van het Nederlands-Belgische belastingverdrag
van 19 oktober 1970. In het geval deze personen als bemanningsleden aan boord van
visserijschepen doorgaans werkzaam zijn in de internationale wateren, komt het recht
tot belastingheffing over hun inkomsten uit die dienstbetrekking ter belastingheffing
toe aan de staat waarin zij wonen.
§ 5. Uitwisseling van inlichtingen
Ten behoeve van de belastingheffing over de winsten van de visserijonderneming in
de gevallen die bedoeld zijn in § 2.2., § 2.3. en § 3 zullen de Nederlandse belastingautoriteiten
op basis van artikel 27 van het Nederlands-Belgische belastingverdrag van 1970 respectievelijk
artikel 29 van het Nederlands-Belgische belastingverdrag van 2001 spontaan mededeling
doen aan de Belgische bevoegde autoriteiten van de bedragen die aan het hoofdhuis
of vaste inrichtingen in België zijn toe te rekenen. De verstrekking van de inlichtingen
zal namens Nederland geschieden door de Belastingdienst FIOD/ECD te Haarlem.
De inlichtingen zullen worden verstrekt aan:
Ministerie van Financiën
AOIF – Centrale Diensten – directie III/1A
North Galaxytoren
Koning Albert-II laan 33
1030 BRUSSEL
§ 6. Ingangsdatum
Dit besluit is van toepassing voor belastingjaren en belastingtijdvakken die aanvangen
op of na 1 januari 1999 en waarover de verschuldigde belastingen op de dag van publicatie
van dit besluit nog niet onherroepelijk vaststaan.
Voor de Federale overheidsdienst Financiën, Koninkrijk België,
Brussel, 28 juli 2005.
De Adjunct-Administrateur-Generaal,
P. Neckebroeck.
Voor het Ministerie van Financiën, Koninkrijk der Nederlanden,
Den Haag, 24 juni 2005.
Wnd. plv. directeur Internationale Fiscale Zaken,
L.G. Zuliani.