Stcrt. 2011, 8111, datum inwerkingtreding 12-05-2011, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2011.
5 Het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld op de som van:
-
a. 1,5% van het voor het kalenderjaar beschikbare netto persoonsgebonden budget, maar
ten minste op € 250 en ten hoogste op € 1250, en
-
b. het restant van het voor het kalenderjaar beschikbare netto persoonsgebonden budget:
-
1°. voor zover er betalingen mee zijn verricht als bedoeld in artikel 2.6.9, eerste lid, onderdeel a,
-
2°. voor zover deze betalingen betrekking hebben op kosten die niet hoger zijn dan € 62
per uur, € 57 per dagdeel, of, voor zover het bemiddelingskosten betreft, € 250 per
jaar indien het verleende bruto persoonsgebonden budget op jaarbasis € 25 000 of minder
bedraagt en € 500 per jaar indien het verleende bruto persoonsgebonden budget op jaarbasis
meer dan € 25 000 bedraagt, en
-
3°. voor zover het aantal door de zorgverlener voor de verzekerde gewerkte uren niet afwijkt
van het Arbeidstijdenbesluit dan wel artikel 2.6.9, eerste lid, onderdeel i.
6 In afwijking van het vijfde lid, onderdeel b, subonderdeel 2°, is voor zorg waarvoor
de Nederlandse Zorgautoriteit op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg een
hoger tarief heeft vastgesteld dan € 62 per uur of € 57 per dagdeel dat hogere tarief
van toepassing.
7 Indien de verzekerde geen betalingen heeft gedaan als bedoeld in artikel 2.6.9, eerste lid, onderdeel a, dan wordt de subsidie, in afwijking van het vijfde lid, vastgesteld op nihil.
8 Indien een subsidieperiode met ingang van een andere dag dan 1 januari van een kalenderjaar
aanvangt of op een andere dag dan 31 december eindigt, worden de bedragen, genoemd
in het vijfde lid, voor dat kalenderjaar vermenigvuldigd met een breuk waarvan de
teller bestaat uit het aantal dagen van de subsidieperiode in het desbetrefende kalenderjaar
en de noemer uit het aantal dagen in dat kalenderjaar.