Regeling aanwijzing filminvesteringen 2005

[Regeling vervallen per 06-05-2006 met terugwerkende kracht tot en met 08-04-2006.]
Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-01-2005 t/m 07-04-2006

Regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Financiën van 5 juli 2005, nr. WJZ/2005/26190(1558) tot aanwijzing van filminvesteringen als bedoeld in artikel XXXIa van de Wet van 16 december 2004, houdende wijziging van enkele belastingwetten (Belastingplan 2005) (Stb. 653), in verbinding met artikel 3.33 en omtrent de verklaringen, bedoeld in de artikelen 3.37 en 3.42b van de Wet inkomstenbelasting 2001, zoals deze artikelen luidden op 31 december 2003 (Regeling aanwijzing filminvesteringen 2005)

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Financiën,

Gelet op artikel XXXIA van de wet van 16 december 2004, Stb. 653, tot wijziging van enkele belastingwetten (Belastingplan 2005), in verbinding met de artikelen 3.33, tweede lid, 3.37, eerste lid, 3.38 en 3.42b, zesde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, zoals deze artikelen luidden op 31 december 2003;

Besluiten:

Artikel 2

[Regeling vervallen per 06-05-2006 met terugwerkende kracht tot en met 08-04-2006]

In deze regeling wordt verstaan onder:

Artikel 3

[Regeling vervallen per 06-05-2006 met terugwerkende kracht tot en met 08-04-2006]

Als een filminvestering, bedoeld in artikel 3.33 van de wet, wordt aangewezen een investering in een film die primair is bestemd voor vertoning in bioscopen, doch niet een reclamefilm of voorlichtingsfilms betreffend, aan de voortbrenging waarvan een projectvoorstel ten grondslag ligt, bestaande uit:

  • a. het scenario, inclusief synopsis, van de film, ter zake waarvan wordt aangetoond dat de exclusieve verfilmingsrechten, of in ieder geval een optierecht daarop, in handen zijn van de filmonderneming, dan wel van de aanvrager die deze rechten aan de filmonderneming zal overdragen;

  • b. een gespecificeerde projectbegroting uit welker specificatie onder meer blijkt dat de voortbrengingskosten een totaal bedrag van € 15.000.000 niet overstijgen;

  • c. een gespecificeerd financieringsplan waaruit blijkt dat tenminste 50% van de voortbrengingskosten, zoals opgenomen in de projectbegroting, reeds is gedekt door bijdragen van derden die ofwel schriftelijk zijn toegezegd als garantieopbrengst ofwel schriftelijk zijn toegezegd als subsidie, lening of investering ter dekking van de projectbegroting.

  • d. een gespecificeerd verkoop- en exploitatieplan, uit welker specificatie onder meer blijkt:

    • 1. een schatting van de opbrengsten, en;

    • 2. dat de schriftelijk toegezegde garantieopbrengsten tenminste 25% van de voortbrengingskosten, zoals opgenomen in de projectbegroting, bedragen;

  • e. een gespecificeerd marketing- en promotieplan.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 06-05-2006 met terugwerkende kracht tot en met 08-04-2006]

  • 1 Op filminvesteringen mag alleen willekeurig worden afgeschreven, indien door de minister op een door of namens de belastingplichtige gedaan verzoek een verklaring als bedoeld in artikel 3.37, eerste lid, van de wet, is afgegeven.

  • 2 De Minister geeft slechts een in het eerste lid bedoelde verklaring af, indien de filminvesteringen voldoen aan de vereisten, bedoeld in artikel 3.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 06-05-2006 met terugwerkende kracht tot en met 08-04-2006]

De minister geeft op een door of namens de belastingplichtige gedaan verzoek een verklaring af als bedoeld in artikel 3.42b, eerste lid, van de wet, indien de filminvesteringen voldoen aan de vereisten, bedoeld in artikel 3, en toekenning van de filminvesteringsaftrek terzake past binnen het hiervoor in de rijksbegroting opgenomen bedrag.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 06-05-2006 met terugwerkende kracht tot en met 08-04-2006]

De verklaring, bedoeld in artikel 5 wordt afgegeven onder de voorwaarde dat:

  • a. binnen 3 maanden na afgifte van de verklaring een met de rijksbelastingdienst gesloten vaststellingsovereenkomst ter zake van de filminvesteringen aan SenterNovem te Zwolle is overgelegd, waarin onder meer is overeengekomen dat het verlies van de filmonderneming slechts toerekenbaar is aan medegerechtigden in die onderneming tot het beloop van hun inbreng, en

  • b. binnen 6 maanden na afgifte van de onder a bedoelde verklaring aan SenterNovem te Zwolle schriftelijk opgave is verstrekt van de gegevens betreffende de belastingplichtigen die vanwege hun medegerechtigheid in de filmonderneming aanspraak zullen maken op filminvesteringsaftrek, en van het bedrag aan filminvesteringen waarvoor deze belastingplichtigen aanspraak zullen maken op filminvesteringsaftrek.

Artikel 7

[Regeling vervallen per 06-05-2006 met terugwerkende kracht tot en met 08-04-2006]

De minister kan een verklaring als bedoeld in de artikelen 4 en 5 intrekken

  • a. op verzoek van de aanvrager zelf;

  • b. omdat niet aan de voorwaarden, waaronder de verklaring is afgegeven, is voldaan, of;

  • c. indien de aan de minister verstrekte gegevens of bescheiden zodanig onjuist of onvolledig zijn geweest dat op het verzoek een andere beslissing zou zijn genomen, indien bij de beoordeling daarvan de juiste gegevens en bescheiden volledig bekend zouden zijn geweest en de onjuistheid of onvolledigheid van de gegevens of bescheiden de minister niet bekend was of redelijkerwijs niet bekend had kunnen zijn.

Artikel 8

[Regeling vervallen per 06-05-2006 met terugwerkende kracht tot en met 08-04-2006]

  • 1 Het formulier voor het indienen van een verzoek ter verkrijging van een verklaring als bedoeld in de artikelen 4 en 5, wordt vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde formulier dient juist en volledig te worden ingevuld en, vergezeld van de gevraagde bijlagen, schriftelijk te worden ingediend bij SenterNovem te Zwolle.

  • 3 Een verzoek ter verkrijging van een verklaring als bedoeld in de artikelen 4 en 5, wordt niet behandeld, indien:

    • a. een eerder gedaan verzoek voor die film nog in behandeling is, of;

    • b. voor de filminvestering al eerder een verklaring als bedoeld in de artikelen 4 en 5 is afgegeven en deze niet is ingetrokken op grond van artikel 7, onderdeel a;

    • c. voor de filminvestering al eerder een verklaring als bedoeld in de artikelen 4 en 5, is afgegeven en deze is ingetrokken op grond van artikel 7, onderdeel b of c;

    • d. het verzoek per fax of per e-mail is ingediend.

  • 4 Verzoeken ter verkrijging van een verklaring als bedoeld in de artikelen 4 en 5, worden in volgorde van ontvangst behandeld, met dien verstande dat, indien de belastingplichtige of zijn gemachtigde niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van het verzoek en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad het verzoek aan te vullen, de dag waarop het verzoek voldoet aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot de behandeling als datum van ontvangst geldt.

Artikel 9

[Regeling vervallen per 06-05-2006 met terugwerkende kracht tot en met 08-04-2006]

De periode, bedoeld in artikel 3.38 van de wet, wordt gesteld op vijf jaren met ingang van de dag waarop de dagtekening van de in artikel 4 bedoelde verklaring is gesteld.

Artikel 11

[Regeling vervallen per 06-05-2006 met terugwerkende kracht tot en met 08-04-2006]

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop artikel XXXIA van de Wet van 16 december 2004, houdende wijziging van enkele belastingwetten (Belastingplan 2005) ingevolge artikel XXXIII, zevende lid, van die wet in werking treedt.

Artikel 12

[Regeling vervallen per 06-05-2006 met terugwerkende kracht tot en met 08-04-2006]

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling aanwijzing filminvesteringen 2005.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Staatssecretaris

van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M.C. van der Laan

De

Staatssecretaris

van Financiën,

J.G. Wijn

Naar boven