Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is te regelen dat DNA-onderzoek plaatsvindt bij personen die zijn veroordeeld wegens bepaalde misdrijven, teneinde bij te dragen aan de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van deze personen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
1 De officier van justitie in het arrondissement waarin de rechtbank is gelegen die in eerste aanleg vonnis heeft gewezen, dan wel de officier van justitie die de strafbeschikking heeft uitgevaardigd, beveelt dat van een veroordeelde wegens een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, celmateriaal zal worden afgenomen ten behoeve van het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel, tenzij:
a. van deze persoon reeds een DNA-profiel is verwerkt overeenkomstig het Wetboek van Strafvordering of de Algemene verordening gegevensbescherming;
b. redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
2 Indien het DNA-profiel van een persoon dat is verwerkt overeenkomstig het Wetboek van Strafvordering, zou moeten worden vernietigd, blijft het niettemin verwerkt op grond van het eerste lid, aanhef, indien de persoon is veroordeeld wegens een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, van dat wetboek en de officier van justitie heeft geoordeeld dat het redelijkerwijs aannemelijk is dat het verwerken van zijn DNA-profiel van betekenis kan zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde. Het bevel van de officier van justitie, bedoeld in het eerste lid, aanhef, blijft in dat geval achterwege.
3 Het bevel, de tenuitvoerlegging dan wel de verdere tenuitvoerlegging van het bevel kan achterwege blijven indien zich naar het oordeel van de officier van justitie zwaarwegende redenen voordoen het DNA-onderzoek aan ander celmateriaal van de veroordeelde dan afgenomen celmateriaal te laten plaatsvinden.
4 De officier van justitie die het bevel heeft gegeven, benoemt een deskundige, verbonden aan een van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen laboratoria, met de opdracht een DNA-onderzoek te verrichten en hem een met redenen omkleed verslag uit te brengen.
6 DNA-profielen worden slechts verwerkt voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten en de vaststelling van de identiteit van een lijk. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor het verwerken van DNA-profielen en celmateriaal.
1 Het bevel, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef, is gedagtekend en ondertekend en bevat de plaats waar en de datum en het tijdstip waarop het bevel ten uitvoer zal worden gelegd.
3 Het bevel bevat voorzover mogelijk de naam, voornamen, geboortedatum, geboorteplaats en woon- of verblijfplaats van de veroordeelde.
1 Indien noodzakelijk voor de tenuitvoerlegging van het bevel, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef, kan de officier van justitie de aanhouding van de veroordeelde bevelen. Het bevel tot aanhouding is schriftelijk en bevat de reden van aanhouding. Een afschrift van het bevel wordt de aangehouden veroordeelde onverwijld uitgereikt.
4 Indien de veroordeelde, bedoeld in het derde lid, ontkent de persoon te zijn tegen wie het bevel is gericht, of indien over zijn identiteit twijfel bestaat, is de opsporingsambtenaar bevoegd hem, voor zover dat noodzakelijk is voor de vaststelling van zijn identiteit, aan zijn kleding te onderzoeken, alsmede voorwerpen die hij bij zich draagt of met zich meevoert te onderzoeken. Artikel 55b van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
5 Voor zover noodzakelijk voor de vaststelling van zijn identiteit, kan de aangehouden veroordeelde op bevel van de officier van justitie voor ten hoogste zes uren worden opgehouden, met dien verstande dat de tijd tussen middernacht en negen uur 's morgens niet wordt meegerekend. Het bevel tot ophouding is schriftelijk en bevat de reden van ophouding. Het bevel wijst de aangehouden veroordeelde, aan wie onverwijld een afschrift van het bevel wordt uitgereikt, zo duidelijk mogelijk aan. De officier van justitie kan ten aanzien van de opgehouden persoon maatregelen ter vaststelling van zijn identiteit bevelen. Als zodanige maatregelen worden aangemerkt de maatregelen, bedoeld in artikel 55c, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Indien noodzakelijk voor de vaststelling van de identiteit van de aangehouden veroordeelde, kan de officier van justitie schriftelijk bevelen dat de termijn van zes uren eenmaal met ten hoogste zes uren wordt verlengd.
7 Voor de tenuitvoerlegging van het bevel mag de aangehouden veroordeelde wiens identiteit is vastgesteld, niet langer dan zes uren worden opgehouden, met dien verstande dat de tijd tussen middernacht en negen uur 's morgens niet wordt meegerekend.
1 Het bevel, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef, wordt ten uitvoer gelegd door afname van wangslijmvlies. Indien afname van wangslijmvlies om bijzondere geneeskundige redenen of vanwege het verzet van de veroordeelde onwenselijk is dan wel geen geschikt celmateriaal oplevert, wordt bloed afgenomen of worden haarwortels afgenomen, zo nodig met behulp van de sterke arm of, voorzover de veroordeelde in een inrichting, niet zijnde een psychiatrisch ziekenhuis, verblijft, de functionaris, bedoeld in artikel 1, onder d, van de Penitentiaire beginselenwet, artikel 1, onder h, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden of artikel 1, onder i, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen.
1 Indien de officier van justitie oordeelt dat zich zwaarwegende redenen voordoen om het DNA-onderzoek aan ander celmateriaal van de veroordeelde dan afgenomen celmateriaal te laten plaatsvinden, kan hij een opsporingsambtenaar of de functionaris, bedoeld in artikel 1, onder d, van de Penitentiaire beginselenwet, artikel 1, onder g, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden of artikel 1, onder i, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, opdragen voorwerpen in beslag te nemen waarop vermoedelijk celmateriaal van de veroordeelde aanwezig is.
2 Voorzover noodzakelijk voor de inbeslagneming van voorwerpen waarop vermoedelijk celmateriaal van de veroordeelde aanwezig is, kan de officier van justitie de woning van de veroordeelde zonder toestemming van de bewoner betreden en doorzoeken. Artikel 99, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
1 De veroordeelde kan tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel, binnen veertien dagen na de dag waarop zijn celmateriaal is afgenomen onderscheidenlijk de dag waarop de mededeling, bedoeld in artikel 6, derde lid, is betekend, een bezwaarschrift indienen bij de rechtbank die in eerste aanleg vonnis heeft gewezen, dan wel de rechtbank in het arrondissement waar tegen de strafbeschikking verzet had kunnen worden gedaan. De zesde afdeling van Titel I van het Eerste Boek van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
1 Deze wet is van toepassing op personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet reeds zijn veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, onderdeel 1°, of 77h, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 6, onder a, van het Wetboek van Militair Strafrecht dan wel een vrijheidsbenemende maatregel als bedoeld in artikel 37, 37a juncto 37b, 38m of 77s van het Wetboek van Strafrecht, tenzij zij deze straf of maatregel op dat tijdstip hebben ondergaan of in verband met het misdrijf waarvoor deze straf of maatregel bij onherroepelijke veroordeling is opgelegd, voorlopige hechtenis hebben ondergaan waarvan de duur ten minste gelijk is aan de duur van deze straf of maatregel.
[Red: Wijzigt de Penitentiaire beginselenwet.]
[Red: Wijzigt de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden.]
[Red: Wijzigt de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen.]
[Red: Wijzigt de Penitentiaire beginselenwet, de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden en de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen.]
[Red: Wijzigt het Wetboek van Strafvordering.]
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor veroordeelden wegens verschillende misdrijven verschillend kan worden vastgesteld.
Deze wet wordt aangehaald als: Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden.