Aanvullend luchthavenreglement Midden Zeeland

[Regeling vervallen per 01-07-2013.]
Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-11-2009 t/m 30-06-2013

Regeling houdende voorschriften met betrekking tot de orde en veiligheid op het luchtvaartterrein Midden Zeeland (Aanvullend luchthavenreglement luchthaven Midden Zeeland)

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a. dienstwegen: de wegen, gelegen buiten het landingsterrein;

  • b. exploitant: Zeeland Airport B.V.;

  • c. motorvoertuigen: alle gelede en ongelede voertuigen, behalve bromfietsen en invalidevoertuigen uitgerust met een motor, bestemd om anders dan langs spoorstaven te worden voortbewogen uitsluitend of mede door een mechanische kracht op of aan dit voertuig zelf aanwezig;

  • d. randwegen: de wegen gelegen langs de platformen;

  • e. voertuigen: alle gelede en ongelede motorvoertuigen, fietsen en andere rij- of voertuigen, met uitzondering van die welke bestemd zijn om langs spoorstaven te worden voortbewogen, waaronder tevens is begrepen al het rijdend of rollend verplaatsbaar, al dan niet gemotoriseerd, materieel, dat als hulpmiddel bij de afhandeling van vliegtuigen en passagiers wordt gebruikt.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

Dit reglement is van toepassing op het aangewezen luchtvaartterrein Midden Zeeland.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

Een ieder die zich op het luchtvaartterrein bevindt is verplicht:

  • a. zich overeenkomstig de bepalingen van dit reglement te gedragen;

  • b. de aan hem door of namens de havenmeester dan wel de exploitant door middel van woorden, gebaren of tekens gegeven aanwijzingen direct gevolg te geven;

  • c. de door of namens de exploitant ingevolge dit reglement aan hem gevraagde inlichtingen te verschaffen.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

Het is verboden om zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de exploitant op het luchtvaartterrein:

  • a. bedrijfs- of beroepsmatige activiteiten uit te oefenen dan wel te doen of te laten verrichten of een standplaats voor verhuur of verkoop in te nemen;

  • b. te venten of te colporteren.

Hoofdstuk 2. Niet voor het publiek toegankelijke gedeelte van het luchtvaartterrein

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

  • 1 Het is verboden om zonder voorafgaande toestemming van de exploitant de niet voor het publiek toegankelijke gedeelten van het luchtvaartterrein te betreden.

  • 2 Het is verboden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de exploitant niet voor het publiek toegankelijke wegen of gedeelten daarvan te betreden.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

  • 1 Voor de toegang tot het landingsterrein is per keer de uitdrukkelijke voorafgaande toestemming vereist van de havenmeester.

  • 2 Personen aan wie toestemming is verleend voor toegang in het landingsterrein melden zich af, nadat zij het landingsterrein hebben verlaten, bij de havenmeester.

  • 3 De havenmeester is te allen tijde bevoegd de verleende toestemming in te trekken en personen te gelasten zich uit het landingsterrein te verwijderen.

Artikel 7

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

  • 1 Bij invallende duisternis of bij afnemend zicht en na beëindiging van de werkzaamheden, wordt het landingsterrein onmiddellijk verlaten, tenzij met de exploitant anders is overeengekomen.

  • 2 Het is, behoudens toestemming van de exploitant, verboden om brandgevaarlijke werkzaamheden te verrichten binnen een afstand van 20 meter van een luchtvaartuig of van een opslagplaats voor vliegtuig- en andere brandstoffen.

  • 3 Degenen die door de exploitant zijn belast met het toezicht op de goede orde en veiligheid op het luchtvaartterrein kunnen, indien de goede orde en veiligheid zulks vereisen, te allen tijde een activiteit laten onderbreken of stopzetten.

  • 4 Beschadiging van het terreinoppervlak, de daarop geplaatste installaties of voorzieningen, waardoor enig gevaar of schade voor luchtvaartuigen kan ontstaan, wordt onverwijld door of vanwege de veroorzaker ter kennis van de exploitant gebracht.

Artikel 8

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

  • 1 Degenen, die zijn belast met de afhandeling van passagiers, zien erop toe, dat de passagiers zich slechts in aaneengesloten groepen en onder begeleiding van ten minste één employé van 18 jaar of ouder van de betrokken afhandelingsmaatschappij of de betrokken luchtvaartmaatschappij veilig over het platform begeven.

  • 2 Passagiers worden onder toezicht van en over de kortst mogelijke afstand door de in het eerste lid bedoelde personen naar of van het luchtvaartuig begeleid.

Artikel 9

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

  • 1 Voertuigen hebben slechts toegang tot het landingsterrein, de platformen en de onmiddellijk daaraan grenzende wegen, indien daartoe door de exploitant toestemming is verleend.

  • 2 Voertuigen, waarvan de motor in werking is gesteld, worden niet onbeheerd in het landingsterrein, op het platform en de daaraan grenzende wegen achtergelaten.

Artikel 10

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

  • 1 Alle roerende zaken die bij de afhandeling van een luchtvaartuig zijn betrokken en die niet aanstonds ten behoeve van een luchtvaartuig behoeven te worden gebruikt, worden onverwijld door of vanwege de gebruiker naar de daarvoor door de exploitant aangewezen plaats gebracht.

  • 2 Roerende zaken worden slechts opgeslagen of geplaatst op de daarvoor door of met toestemming van de exploitant bestemde of aangewezen locaties.

Artikel 11

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

  • 1 Het opstellen, parkeren en stallen van, alsmede het verrichten van reparaties aan luchtvaartuigen, is slechts na van de exploitant verkregen toestemming toegestaan op of in de daarvoor bestemde of aangewezen locaties.

  • 2 Door de exploitant kan worden gelast dat geparkeerde of gestalde luchtvaartuigen worden verplaatst indien hij dit uit het oogpunt van goede orde en veiligheid noodzakelijk acht.

  • 3 De afstand tussen geparkeerde luchtvaartuigen en de grens van het voor publiek toegankelijke terreingedeelte bedraagt tenminste 7 meter, met dien verstande, dat deze afstand zodanig moet worden vergroot, dat nergens op het voor publiek toegankelijke terreingedeelte de luchtsnelheid, veroorzaakt door in werking zijnde voortstuwingsinstallaties, 50 km/uur (15 m/sec) te boven kan gaan.

Artikel 12

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

  • 1 Proefdraaien van vliegtuigmotoren geschiedt slechts op daarvoor door de exploitant aangewezen plaatsen.

  • 2 De exploitant kan het proefdraaien gedurende bepaalde uren of dagen verbieden en kan aan het proefdraaien nadere voorwaarden verbinden.

  • 3 Het proefdraaien op een platform is verboden, behoudens tevoren verkregen toestemming van de exploitant.

Hoofdstuk 3. Voertuigen

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

Artikel 13

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

  • 1 Voertuigen worden geparkeerd of gestald conform de door de exploitant gegeven aanwijzingen.

  • 2 Het parkeren van voertuigen op andere dan op de daarvoor bestemde parkeerplaatsen, is verboden, tenzij daarvoor schriftelijke toestemming is verleend door de exploitant.

  • 3 Het is verboden om elders dan op de daartoe door de exploitant aangewezen plaatsen, goederen over te laden en voertuigen te reinigen of te repareren.

  • 4 Zonder toestemming van de exploitant is het gebruik van voertuigen in gebouwen verboden.

  • 5 In geval van overtreding van het in de vorige leden bepaalde, dan wel wanneer de goede orde of veiligheid zulks vereisen, kan het betreffende voertuig door de exploitant worden verplaatst naar een daartoe door hem aangewezen terreingedeelte.

Artikel 14

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

  • 2 In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan de exploitant op de niet voor het publiek opengestelde gedeelten van het luchtvaartterrein een andere maximum snelheid vaststellen.

  • 3 Op de niet voor het publiek toegankelijk gestelde gedeelten van het luchtvaartterrein worden de verkeersbesluiten genomen door de exploitant.

  • 4 Het is een ieder verboden zich op de niet voor het publiek toegankelijk gestelde gedeelten van het luchtvaartterrein zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd.

  • 5 Indien een overtreding van een verbod krachtens dit artikel wordt begaan door een bij de ontdekking daarvan onbekend gebleven bestuurder van een motorvoertuig, kan de eigenaar of houder van het motorvoertuig voor het feit worden gestraft voor zover deze niet reeds naast de bestuurder voor dat feit aansprakelijk is.

Artikel 15

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

  • 1 De bestuurders van voertuigen die aan het verkeer op de niet voor het publiek toegankelijke gedeelten van het luchtvaartterrein deelnemen, voldoen aan door de exploitant te stellen eisen van terreinkennis, radiotelefonieprocedures en rijvaardigheid.

  • 2 De bestuurders van voertuigen die aan het verkeer op de niet voor het publiek toegankelijke gedeelten van het luchtvaartterrein deelnemen, houden zich aan door de exploitant vastgestelde rijroutes.

Artikel 16

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

De exploitant kan verplicht stellen dat bestuurders van voertuigen, welke worden gebruikt in het landingsterrein, voorzien zijn van verbindingsmiddelen. Bestuurders van deze voertuigen brengen, voordat het landingsterrein wordt ingereden, tweezijdige verbinding tot stand en luisteren in het landingsterrein voortdurend op de daarvoor toegewezen frequentie uit.

Hoofdstuk 4. Vervoer en opslag van gevaarlijke stoffen; tanken en aanverwante handelingen

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

Artikel 17

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

Vliegtuigen met explosieven aan boord worden geparkeerd op de daartoe door de exploitant aangewezen plaatsen.

Artikel 18

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

  • 1 Alle direct met het tanken verband houdende werkzaamheden vinden plaats onder leiding van een hiervoor verantwoordelijk en ter zake kundig persoon.

  • 2 De maatschappijen die het leveren, vervoeren en tanken van vliegtuigbrandstoffen verrichten, zien erop toe dat hun personeelsleden de bepalingen van dit hoofdstuk stipt naleven.

Artikel 19

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

Het is verboden:

  • a. te tanken met passagiers aan boord, wanneer het betreffende vleugelvliegtuig een capaciteit heeft van minder dan 20 passagiers;

  • b. te tanken over de vleugel van het betreffende vliegtuig heen, terwijl er zich passagiers aan boord bevinden;

  • c. kerosine Jet B, AVGAS of MOGAS te tanken met passagiers aan boord.

Artikel 20

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

Het is verboden hefschroefvliegtuigen te tanken:

  • a. met passagiers aan boord;

  • b. met draaiende rotors;

  • c. met draaiende motor(en), behoudens verkregen toestemming door de exploitant.

Artikel 21

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

  • 1 Bij het tanken wordt elke handeling nagelaten die brand kan veroorzaken of het gevaar daarvoor kan vergroten.

  • 2 Het tanken geschiedt op een zodanige wijze dat geen brandstof wordt gemorst.

  • 3 Van het eventueel lekken of morsen van olie of brandstof wordt onmiddellijk de exploitant in kennis gesteld.

  • 4 Gemorste olie en brandstof wordt onmiddellijk, in overleg met de exploitant, verwijderd.

  • 5 Wanneer bij of uit een vliegtuig brandstoflekkage wordt geconstateerd, vindt het starten of opnieuw starten van de motoren niet eerder plaats, dan na overleg met de exploitant.

Hoofdstuk 5. Gebruik van het luchtvaartterrein

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

Artikel 22

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

Het uitvoeren van circuit- en oefenvluchten kan door de exploitant worden beperkt tot bepaalde delen van de dag of tot bepaalde dagen van de week.

Artikel 23

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

  • 1 Luchtvaartuigen landen of stijgen op van de daartoe bestemde en als zodanig door de exploitant beschikbaar gestelde baan of banen, gelegen binnen het in gebruik zijnde deel van het landingsterrein.

  • 2 Luchtvaartuigen taxiën op de daarvoor bestemde rijbanen of daartoe bestemde gedeelten van het landingsterrein, zoals deze zijn gepubliceerd in de betreffende luchtvaartpublicaties (A.I.P., NOTAM).

  • 3 Het verplaatsen en parkeren van luchtvaartuigen geschiedt overeenkomstig de door de exploitant of de luchtverkeersleidingsdienst gegeven aanwijzingen.

  • 4 Taxiën en slepen van luchtvaartuigen is slechts toegestaan nadat hiertoe per keer uitdrukkelijke toestemming is verleend door de havenmeester.

  • 5 Buiten de in de vorige leden genoemde terreindelen is het verplaatsen van luchtvaartuigen op het luchtvaartterrein slechts toegestaan op de daartoe door de exploitant beschikbaar gestelde terreindelen.

Artikel 24

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

Gebruikers van het luchtvaartterrein en organisaties die op het luchtvaartterrein werkzaamheden verrichten ten aanzien van de vlucht- of vliegtuigafhandeling zijn verplicht om incidenten op het luchtvaartterrein en defecten en gebreken die van aanmerkelijk belang zijn in relatie met de veiligheid onverwijld te melden bij de dienstdoende functionaris van de havendienst.

Artikel 25

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

Indien zich tijdens het opstijgen, landen, slepen of taxiën een incident of ongeval voordoet mag de gezagvoerder of de bestuurder van een voertuig, het luchtvaartuig dan wel voertuig eerst weer verplaatsen nadat daartoe toestemming is verleend door de bevoegde instanties en na verkregen toestemming van de dienstdoende functionaris van de havendienst.

Hoofdstuk 6. Reclamesleepactiviteiten

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

Artikel 26

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

  • 1 Het opnemen en afwerpen van een sleepnet dient te geschieden op een door de exploitant aangewezen plaats binnen het landingsterrein.

  • 2 De functionaris belast met de voorbereidingen voor het opnemen van een sleepnet maakt, voordat hij zich in het landingsterrein begeeft, een afspraak met de havenmeester over orde en veiligheid terzake.

  • 3 Voordat bedoelde functionaris zich in het landingsterrein begeeft met enig voertuig is er radioverbinding gemaakt met de havendienst en wordt er voortdurend uitgeluisterd op de havendienstfrequentie totdat het landingsterrein verlaten wordt.

  • 4 Het betreffende reclamebedrijf mag met maximaal twee terzake kundige personen en met één voertuig in het landingsterrein voorbereidende werkzaamheden uitvoeren.

  • 5 De beide in het vorige lid genoemde personen en het door hen gebruikte voertuig bevinden zich bij het opnemen of afwerpen van een sleepnet minstens 30 meter buiten de vliegbaan van het sleepvliegtuig.

  • 6 Onmiddellijk na het opnemen of afwerpen wordt dat materiaal, wat niet noodzakelijk nodig is bij het uitvoeren van werkzaamheden, uit het landingsterrein verwijderd.

  • 7 Alvorens een sleep af te werpen overtuigt de vlieger er zich van dat dit kan geschieden zonder schade aan te brengen aan personen of eigendommen van derden.

  • 8 Het afgooien van een sleep geschiedt op een zodanige plaats dat de vlieger van het sleepvliegtuig te allen tijde in de gelegenheid is het vliegverkeer in het circuit en de plaats waar de sleep moet worden afgeworpen volledig te overzien.

  • 9 Van alle gevallen en voorvallen die buiten de normale routine vallen wordt onverwijld melding gemaakt aan de havenmeester.

  • 10 Bij het niet naleven van deze voorschriften en opdrachten van de havenmeester kan door de havenmeester het reclamevliegen worden onderbroken of worden stopgezet.

Hoofdstuk 7. Zweefvliegactiviteiten

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

Artikel 27

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

  • 1 Zweefvliegactiviteiten vinden plaats na toestemming van de havenmeester.

  • 2 Voor aanvang van de zweefvliegactiviteiten wordt de markering ter onderscheid van de zweefvliegbaan en de motorvliegbaan in overeenstemming met de vigerende voorschriften geplaatst.

  • 3 De opstelplaats en de startbaan van het zweefvliegbedrijf worden uitsluitend bereikt langs de uiterste grens van het landingsterrein.

  • 4 Ten behoeve van de zweefvliegactiviteiten zijn maximaal twee voertuigen toegestaan in het landingsterrein.

  • 5 Met betrekking tot het rollend materieel kan de havenmeester bij aanvang of beëindiging van de zweefvliegactiviteiten toestemming verlenen een afwijkende route te volgen.

  • 6 De start- of landingsplaats bevindt zich op tenminste 50 meter afstand van de opstelplaats van zweefvliegtuigen.

  • 7 Indien tijdens de zweefvliegactiviteiten, luchtvaartuigen laten blijken te willen starten of landen, zorgt de havenmeester ervoor dat gedurende deze tijd geen sleep/zweefcombinatie zal starten.

  • 8 Het afwerpen van een sleepkabel geschiedt op een zodanige plaats dat de vlieger van het sleepvliegtuig te allen tijde in de gelegenheid is het vliegverkeer in het circuit en de plaats waar de kabel moet worden afgeworpen volkomen te overzien.

  • 9 Direct na beëindiging van de zweefvliegactiviteiten wordt het vliegend en ander materieel uit het landingsterrein verwijderd en worden verplaatste markeringen terug geplaatst volgens de vigerende voorschriften.

  • 10 Alle gevallen en voorvallen die buiten de normale routine vallen worden onverwijld gemeld aan de havenmeester.

  • 11 Indien de omstandigheden daartoe nopen kan door of namens de havenmeester de zweefvliegactiviteit worden onderbroken of stopgezet.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

Artikel 29

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 30

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

Deze regeling wordt aangehaald als: Aanvullend luchthavenreglement Midden Zeeland.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Staatssecretaris

van Verkeer en Waterstaat,

M.H. Schultz van Haegen

Naar boven