Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 26 april 2004, VGB/P&L 2334001, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Onze Minister van Economische Zaken en de Staatssecretarissen van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
Gelet op richtlijn nr. 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (PbEG L 123) en richtlijn nr. 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 31 mei 1999 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (PbEG L 200), de artikelen 3a, eerste lid, 5, vijfde lid en 15, eerste en tweede lid, van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 en de artikelen 5, eerste lid onder c, en 13 van de Warenwet;
De Raad van State gehoord (advies van 1 juni 2004, nummer W13.04.0165/III);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 12 juli 2004, VGB/P&L 2492554, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Onze Minister van Economische Zaken en de Staatssecretarissen van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
Hebben goedgevonden en verstaan: