Vennootschapsbelasting, betalingskorting, belastbaarheid

[Regeling vervallen per 14-12-2007.]
Geraadpleegd op 25-04-2024.
Geldend van 15-09-2003 t/m 13-12-2007

Vennootschapsbelasting, betalingskorting, belastbaarheid

De Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Inleiding

[Regeling vervallen per 14-12-2007]

Bij de uitvoering van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 kwam een vraag op over de betalingskorting, die onder omstandigheden wordt verleend bij de betaling van vennootschapsbelasting. De vraag en het gegeven antwoord zijn hierna opgenomen.

Vraag

[Regeling vervallen per 14-12-2007]

Betaling ineens van een voorlopige aanslag vennootschapsbelasting die in termijnen mag worden betaald, geeft onder omstandigheden recht op een zogenoemde betalingskorting (op grond van artikel 27a, eerste lid, van de Invorderingswet 1990).

Is de betalingskorting die in aanmerking wordt genomen bij de betaling van een aanslag vennootschapsbelasting onderdeel van de winst van de betaler, en is deze korting dus belastbaar voor de vennootschapsbelasting?

Antwoord

[Regeling vervallen per 14-12-2007]

Ja, de betalingskorting die in aanmerking wordt genomen bij de betaling van een aanslag vennootschapsbelasting is onderdeel van de winst van de betaler en is dus belastbaar voor de vennootschapsbelasting.

Deze conclusie stoelt op de volgende overwegingen.

De belastbaarheid van de betalingskorting vindt grond in de wetshistorie, in artikel 2, vijfde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna de Wet), vindt steun in de wetsystematiek en artikel 10, eerste lid, onderdeel e, van de Wet verhindert belastbaarheid niet.

Wetshistorie

Over de bedoeling van de wetgever kan geen twijfel bestaan. De betalingskorting is belast (voor de vennootschapsbelasting). Bij de totstandkoming van de regeling is dit herhaaldelijk en uitdrukkelijk aangegeven. (Zie o.a. Kamerstuk 1996–1997, 25051, nr. 3, nr. 7 en nr. 10, Tweede Kamer.)

Artikel 2, vijfde lid, van de Wet

Voor bepaalde lichamen kan daarenboven nog worden verwezen naar artikel 2, vijfde lid, van de Wet voor de belastbaarheid van de betalingskorting. In dit artikel is bepaald dat de daar opgesomde lichamen geacht worden hun onderneming te drijven met behulp van hun gehele vermogen. Voor deze lichamen is elke opbrengst, en dus ook de betalingskorting, een bedrijfsopbrengst en dus winst (zie o.a. Hoge Raad, 13 maart 1957, BNB 1957/141).

Wetssystematiek

In artikel 10, eerste lid, onderdeel e, van de Wet is geregeld dat de vennootschapsbelasting de fiscale winst niet beïnvloedt. Met vennootschapsbelasting wordt hier bedoeld het bedrag aan belasting dat wordt vastgesteld in de heffingssfeer. De betalingskorting valt hier niet onder. De betalingskorting is een regeling in de invorderingssfeer en wijzigt de aanslag vennootschapsbelasting niet. Hij wordt daarmee slechts verrekend.

Voor een extensieve interpretatie van artikel 10, eerste lid, onderdeel e, van de Wet op basis van het arrest van de Hoge Raad van 29 april 1953, BNB 1953/157, is op grond van hetgeen hiervoor is beschreven over de wetshistorie, artikel 2, vijfde lid, van de Wet en de wetssystematiek dan ook geen aanleiding.

Daarbij kan nog worden opgemerkt dat de betalingskorting in zekere zin complementair is aan invorderingsrente. De door een belastingschuldigde betaalde invorderingsrente is aftrekbaar en ontvangen invorderingsrente is belast. Een eventuele onbelastbaarheid van de betalingskorting ligt dan ook niet voor de hand.

Naar boven