Besluit RVC's, regionaal zorgbudget en praktijkscholen met declaratiebekostiging

[Regeling vervallen per 01-01-2016.]
Geraadpleegd op 10-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-08-2005.
Geldend van 01-08-2005 t/m 07-03-2006

Besluit van 27 mei 2003, houdende regels inzake regionale verwijzingscommissies, een regionaal zorgbudget en praktijkscholen met declaratiebekostiging in het voortgezet onderwijs en houdende wijzigingen van besluiten in verband met onder meer de bekostiging van leerwegondersteunend en praktijkonderwijs (Besluit RVC's, regionaal zorgbudget en praktijkscholen met declaratiebekostiging)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, mede namens de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, van 21 november 2002, nr. WJZ/2002/53213 (3726), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op de Wet op het voortgezet onderwijs, artikel VI, derde lid, van de wet van 25 mei 1998, Stb. 337, de artikelen 4, derde en vierde lid, 5, vierde lid, en 6, vierde en vijfde lid, van de Les- en cursusgeldwet, de artikelen 17, 25, eerste en derde lid, 70, 117, eerste en elfde lid, van de Wet op de expertisecentra, de artikelen 69, tweede en vierde lid, 120, eerste en tweede lid, 122, eerste en vierde lid, 125, eerste en derde lid, en 186, vijfde lid, van de Wet op het primair onderwijs, de Wet geluidhinder, de artikelen 25 en 76, eerste lid, onderdeel a, van de Luchtvaartwet, de artikelen 15.13 en 21.8 van de Wet milieubeheer, en de artikelen 8, derde lid, en 22 van de Financiële-verhoudingswet;

De Raad van State gehoord (advies van 10 februari 2003, nr. W05.02.0527/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 21 mei 2003, nr. WJZ/2003/17516 (3726), directie Wetgeving en Juridische Zaken, mede namens de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemeen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 1. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • bevoegd gezag: bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1 van de wet;

  • indicatiestelling: beoordeling of een leerling toelaatbaar is tot praktijkonderwijs of is aangewezen op leerwegondersteunend onderwijs;

  • intelligentiequotiënt: quotiënt dat de cognitieve capaciteiten van een leerling uitdrukt, vastgesteld op basis van scores op verbaal en op niet-verbaal gebied;

  • leerachterstand: achterstand van een leerling in de domeinen technisch lezen, spellen, begrijpend lezen en inzichtelijk rekenen, gemeten op basis van didactische leeftijdseenheden (DLE) in relatie tot de didactische leeftijd (DL) op het moment van toetsing;

  • leerling-dossier: dossier dat over een leerling de gegevens bevat, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdelen a tot en met e;

  • leerwegondersteunend onderwijs: onderwijs als bedoeld in artikel 10e van de wet;

  • m.a.v.o.: middelbaar algemeen voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 9 van de wet;

  • Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap of, voorzover het betreft het landbouwonderwijs, Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

  • ouders: ouders, voogden of verzorgers;

  • praktijkonderwijs: onderwijs als bedoeld in artikel 10f van de wet;

  • regionaal zorgbudget: budget als bedoeld in artikel 77, vierde lid, van de wet;

  • regionale verwijzingscommissie: regionale verwijzingscommissie als bedoeld in artikel 10g van de wet;

  • samenwerkingsverband: samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 10h van de wet;

  • school: school of scholengemeenschap als bedoeld in artikel 10h van de wet;

  • sociaal-emotionele problematiek: problematiek als gevolg van het sociaal-emotioneel functioneren van een leerling waardoor het onderwijsleerproces substantieel wordt belemmerd;

  • v.b.o.: voorbereidend beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 10a van de wet;

  • v.m.b.o.: voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 21 van de wet, en

  • wet: Wet op het voortgezet onderwijs.

Hoofdstuk 2. Regionale verwijzingscommissies

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2. Samenstelling regionale verwijzingscommissie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Een regionale verwijzingscommissie bestaat uit een voorzitter, die tevens lid is, en ten minste twee andere leden. Tot de leden behoren in ieder geval een diagnostisch geschoold psycholoog of diagnostisch geschoold orthopedagoog en een deskundige op het terrein van v.b.o., m.a.v.o. en v.m.b.o..

  • 2 De leden van een regionale verwijzingscommissie behoren niet tot het bevoegd gezag van een school voor praktijkonderwijs, van een school met een afdeling praktijkonderwijs dan wel van een school waaraan leerwegondersteunend onderwijs wordt verzorgd waarvoor de commissie beschikkingen opstelt en zijn niet werkzaam bij of voor een dergelijke school.

  • 3 Een regionale verwijzingscommissie wordt bijgestaan door een secretaris.

Artikel 3. Werkwijze van en gegevensverstrekking aan RVC; informatie aan ouders

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Het bevoegd gezag dient de aanvraag voor indicatiestelling voor een leerling die rechtstreeks afkomstig is van een school of instelling als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs of de Wet op de expertisecentra of van het eerste leerjaar van een school voor voortgezet onderwijs in bij de regionale verwijzingscommissie die werkzaam is voor het samenwerkingsverband waarvan de school deel uitmaakt.

  • 2 Het bevoegd gezag maakt bij de aanvraag gebruik van een door de regionale verwijzingscommissie ter beschikking gesteld aanmeldingsformulier en voegt bij de aanvraag een leerling-dossier.

  • 3 Het bevoegd gezag verstrekt een afschrift van het bij de regionale verwijzingscommissie ingediende aanmeldingsformulier en een mondelinge toelichting daarop aan de ouders van de leerling.

  • 4 Bij de samenstelling van het leerling-dossier hanteert het bevoegd gezag voor de gegevens, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdelen b tot en met d, de jaarlijks voor 1 oktober bij ministeriële regeling op voorstel van de voorzitters van de regionale verwijzingscommissies vastgestelde screenings- of testinstrumenten. De testinstrumenten voor de gegevens, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdelen c en d, worden toegepast onder verantwoordelijkheid van een diagnostisch geschoold psycholoog of diagnostisch geschoold orthopedagoog.

  • 5 De regionale verwijzingscommissie deelt binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag schriftelijk aan het bevoegd gezag mee of de aanvraag volledig is. Bij de beoordeling of de aanvraag volledig is, wordt de vraag betrokken of de school de in het vierde lid bedoelde screenings- en testinstrumenten heeft toegepast.

  • 6 Indien het leerling-dossier niet volledig is, vermeldt de regionale verwijzingscommissie in de mededeling, bedoeld in het vijfde lid, welke gegevens ontbreken en stelt zij het bevoegd gezag eenmaal in de gelegenheid het leerling-dossier binnen een in de mededeling genoemde termijn te completeren. Voor aanvragen die betrekking hebben op leerlingen die vanuit het primair onderwijs of het speciaal of voortgezet speciaal onderwijs instromen in het eerste leerjaar van het voortgezet onderwijs en welke aanvragen zijn ontvangen in de periode vanaf 1 september tot 1 oktober, is de in de eerste volzin bedoelde termijn één week na ontvangst van de mededeling, bedoeld in het vijfde lid.

  • 7 Indien het leerling-dossier volledig is, registreert de regionale verwijzingscommissie de voor de indicatiestelling relevante gegevens.

  • 8 Voor het afgeven van een beschikking omtrent de indicatiestelling wordt het leerling-dossier beoordeeld door ten minste drie leden van de regionale verwijzingscommissie.

  • 10 De regionale verwijzingscommissie zendt nadat de beschikking op de aanvraag is gegeven en aan de informatieplicht jegens de inspectie van het onderwijs is voldaan, alle bescheiden die zij ten behoeve van de uitoefening van haar taak heeft ontvangen terug aan het desbetreffende bevoegd gezag.

Artikel 4. Beoordelingscriteria regionale verwijzingscommissie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Een regionale verwijzingscommissie baseert per aanvraag als bedoeld in artikel 3 de beschikking over de indicatiestelling uitsluitend op:

    • a. de door het bevoegd gezag gegeven motivering die gebaseerd is op ervaringen met de leerling in het onderwijsleerproces, zoals die onder meer blijken uit het onderwijskundig rapport, bedoeld in artikel 10e, vierde lid, en 10g, tweede lid, van de wet,

    • b. de leerachterstand van de leerling,

    • c. het intelligentiequotiënt van de leerling, en

    • d. indien dat noodzakelijk is voor het vormen van een oordeel, de resultaten van een of meer persoonlijkheidsonderzoeken met betrekking tot prestatiemotivatie, faalangst en emotionele instabiliteit die een beeld geven van de sociaal-emotionele problematiek van de leerling in relatie tot de leerprestaties, en

    • e. indien het een aanvraag voor praktijkonderwijs betreft: de zienswijze van de ouders.

  • 2 De leerachterstand van de leerling is de uitkomst van 1 minus (DLE/DL), waarin DLE de afkorting is van didactische leeftijdseenheden en het aantal maanden onderwijs is dat behoort bij het niveau dat de leerling feitelijk heeft bereikt en DL de afkorting is van didactische leeftijd en het aantal maanden is dat een leerling vanaf groep 3 in de perioden van september tot en met juni was ingeschreven bij een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs of de Wet op de expertisecentra.

  • 3 De regionale verwijzingscommissie wijst de aanvraag voor praktijkonderwijs uitsluitend toe, indien de leerling:

    • a. een intelligentiequotiënt heeft binnen de bandbreedte van 55 tot en met 80, en

    • b. een leerachterstand heeft op tenminste twee van de vier domeinen inzichtelijk rekenen, begrijpend lezen, technisch lezen en spellen, ten minste één van deze twee domeinen inzichtelijk rekenen of begrijpend lezen betreft en deze leerachterstand gelijk is aan of groter is dan 0,5.

  • 4 De regionale verwijzingscommissie wijst de aanvraag voor leerwegondersteunend onderwijs uitsluitend toe, indien de leerling:

    • a.

      • 1°. een intelligentiequotiënt heeft binnen de bandbreedte 75 tot en met 90, en

      • 2°. een leerachterstand heeft op tenminste twee van de vier domeinen inzichtelijk rekenen, begrijpend lezen, technisch lezen en spellen, ten minste één van deze twee domeinen inzichtelijk rekenen of begrijpend lezen betreft en deze leerachterstand is gelegen binnen de bandbreedte van 0,25 tot 0,5, of

    • b.

      • een intelligentiequotiënt heeft binnen de bandbreedte 91 tot en met 120, en

      • 2°. een leerachterstand heeft op tenminste twee van de vier domeinen inzichtelijk rekenen, begrijpend lezen, technisch lezen en spellen, ten minste één van deze twee domeinen inzichtelijk rekenen of begrijpend lezen betreft en deze leerachterstand is gelegen binnen de bandbreedte van 0,25 tot 0,5, en

      • 3°. een sociaal-emotionele problematiek heeft als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d.

  • 5 Voor een leerling die wat intelligentiequotiënt of leerachterstand betreft, voldoet aan de vereisten voor indicatiestelling voor praktijkonderwijs en die wat de overige vereisten betreft voldoet aan de vereisten voor indicatiestelling voor leerwegondersteunend onderwijs, kan een beschikking omtrent indicatiestelling voor praktijkonderwijs of voor leerwegondersteunend onderwijs worden afgegeven, afhankelijk van de door het bevoegd gezag gegeven motivering, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.

Artikel 4a. Aanvragen en beschikkingen t.b.v. bijzondere groepen van leerlingen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Op grond van artikel 10g, vijfde lid, van de wet kan het bevoegd gezag van een school voor praktijkonderwijs of van een school met een afdeling voor praktijkonderwijs een aanvraag tot indicatiestelling bij een regionale verwijzingscommissie indienen voor een leerling voor wie naar het oordeel van dat bevoegd gezag het zorg- en onderwijsaanbod van het praktijkonderwijs het beste aansluit bij de behoeften van deze leerling en die:

    • a. het voorbereidend beroepsonderwijs of het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs bezoekt en op leerwegondersteunend onderwijs is aangewezen, met:

      • 1°. scores op de criteria, bedoeld in artikel 4, in het grensvlak van het leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs,

      • 2°. naar het oordeel van het bevoegd gezag een toegenomen problematiek nadat de beslissing is genomen dat de leerling op leerwegondersteunend onderwijs is aangewezen, of

      • 3°. naar het oordeel van het bevoegd gezag een stapeling van andersoortige problematiek dan wordt beoordeeld in het onderzoek of de leerling is aangewezen op leerwegondersteunend onderwijs of praktijkonderwijs, dan wel

    • b. beschikt over een positieve indicatie van de commissie voor de indicatiestelling, bedoeld in artikel 28c van de Wet op de expertisecentra, voor toelating tot het speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs dan wel leerlinggebonden financiering en die:

      • 1°. voldoet aan het intelligentiequotiëntcriterium of leerachterstandscriterium voor toelating tot het praktijkonderwijs, bedoeld in artikel 4, derde lid, blijkens gegevens die gebaseerd zijn op screenings- of testinstrumenten als bedoeld in artikel 3, vierde lid, of

      • 2°. naar het oordeel van het bevoegd gezag, ongeacht een dergelijk intelligentiequotiënt of een dergelijke leerachterstand, een zodanige problematiek heeft dat indicatiestelling voor praktijkonderwijs geboden is.

  • 2 Het bevoegd gezag dient een aanvraag tot indicatiestelling voor praktijkonderwijs voor een leerling als bedoeld in het eerste lid in bij de regionale verwijzingscommissie.

  • 3 De regionale verwijzingscommissie baseert de beschikking over de indicatiestelling uitsluitend op de volgende, bij de aanvraag gevoegde, gegevens:

    • a. een kopie van de beslissing dat de leerling is aangewezen op leerwegondersteunend onderwijs, of een kopie van de positieve indicatie van de commissie voor de indicatiestelling, bedoeld in artikel 28c van de Wet op de expertisecentra,

    • b. de op schrift gestelde zienswijze en instemming van de ouders,

    • c. een advies van de permanente commissie leerlingenzorg van het samenwerkingsverband waar de verwijzende school voor voorbereidend beroepsonderwijs of voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs aan deelneemt, of van het samenwerkingsverband van de school of afdeling voor praktijkonderwijs voor leerlingen die niet afkomstig zijn van het voorbereidend beroepsonderwijs of als middelbaar algemeen voortgezet onderwijs,

    • d. een motivering waaruit blijkt dat de leerling behoort tot een doelgroep bedoeld in het eerste lid, en

    • e. een leerlingdossier.

  • 4 Het leerlingdossier bevat in elk geval:

    • 1°. het handelingsplan of de onderwijskundige rapportage over de leerling,

    • 2°. een beschrijving van de activiteiten van het verwijzende bevoegd gezag in het kader van de begeleiding van de leerling, en van de resultaten van die activiteiten,

    • 3°. een document dat aangeeft welke externe deskundigen voor advies of hulp zijn ingeschakeld bij de begeleiding van de leerling,

    • 4°. een beschrijving van de risico’s die zich naar verwachting zullen voordoen indien de leerling voorbereidend beroepsonderwijs, middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs blijft volgen, en

    • 5°. mogelijk relevante test- en toetsgegevens.

Artikel 5. Subsidie regionale verwijzingscommissie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Voor de werkzaamheden van een regionale verwijzingscommissie verstrekt Onze Minister een subsidie bestaande uit een vast bedrag per regionale verwijzingscommissie en een bedrag dat wordt berekend aan de hand van het aantal leerlingen. Het vaste bedrag en het bedrag per leerling worden jaarlijks bij ministeriële regeling vastgesteld.

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde aantal leerlingen is het aantal leerlingen, bedoeld in artikel 7 van het Bekostigingsbesluit W.V.O., die op 1 oktober voorafgaand aan het kalenderjaar waarvoor de subsidie wordt verstrekt, staan ingeschreven voor het derde en vierde leerjaar v.b.o., m.a.v.o. of v.m.b.o. van de scholen behorend tot de samenwerkingsverbanden waarvoor de regionale verwijzingscommissie werkzaam is. Een leerling telt slechts eenmaal mee bij de berekening van de subsidie.

  • 3 De op grond van het eerste en tweede lid berekende subsidie wordt in april van het desbetreffende kalenderjaar, via de rekening van de schoolbegeleidingsdienst waaraan de regionale verwijzingscommissie is gekoppeld, betaalbaar gesteld. Onze Minister verstrekt een voorschot op de subsidie ter grootte van het op grond van het eerste en tweede lid berekende bedrag in april van het kalenderjaar waarop de subsidie betrekking heeft.

  • 4 De regionale verwijzingscommissie zendt Onze Minister voor 1 juli volgend op het kalenderjaar waarvoor de subsidie wordt verstrekt een financieel verslag waarin de werkelijke uitgaven worden verantwoord. Het financieel verslag gaat vergezeld van een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, waaruit de rechtmatigheid van de bestedingen blijkt.

  • 5 Na de vaststelling van de subsidie worden niet rechtmatig bestede gelden teruggevorderd.

  • 6 Verrekening van niet bestede gelden en overschotten vindt niet plaats gedurende de doorlopende periode waarin Onze Minister een subsidie ten behoeve van de regionale verwijzingscommissie verstrekt. Na afloop van deze periode worden niet bestede gelden of overschotten opgenomen in de eindafrekening als schuld aan Onze Minister.

Hoofdstuk 3. Regionaal zorgbudget

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 6. Berekening van het regionaal zorgbudget

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Het regionaal zorgbudget wordt berekend door een jaarlijks bij ministeriële regeling te bepalen bedrag te vermenigvuldigen met het aantal leerlingen, bedoeld in artikel 7 van het Bekostigingsbesluit W.V.O., dat op 1 oktober voorafgaand aan het kalenderjaar waarvoor het budget wordt verstrekt, staat ingeschreven voor het derde en vierde leerjaar v.b.o., m.a.v.o. en v.m.b.o. van de scholen binnen het samenwerkingsverband. Een leerling telt slechts eenmaal mee voor de berekening van de bekostiging.

Artikel 7. Betaling van het regionaal zorgbudget

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Onze Minister betaalt het regionaal zorgbudget aan een door de bevoegde gezagsorganen van de scholen binnen een samenwerkingsverband daartoe uit hun midden aangewezen school.

  • 2 De betaling per kalenderjaar vindt plaats in twee termijnen.

  • 3 De op grond van het eerste lid aangewezen school verdeelt het zorgbudget over de scholen binnen het samenwerkingsverband overeenkomstig het in artikel 10h, vijfde lid, van de wet bedoelde zorgplan.

  • 4 De op grond van het derde lid aan de scholen toegekende bedragen worden herkenbaar als baten opgenomen in de jaarrekening van de desbetreffende scholen. De daarmee samenhangende lasten worden verantwoord binnen de daarvoor bestemde posten in de desbetreffende jaarrekening. Onrechtmatig bestede gelden worden teruggevorderd.

  • 5 Verrekening van niet bestede gelden en overschotten vindt niet plaats gedurende de doorlopende periode waarin Onze Minister een zorgbudget aan het desbetreffende samenwerkingsverband verstrekt. Na afloop van deze periode worden niet bestede gelden en overschotten door de deelnemende scholen opgenomen in de eindafrekening als schuld aan Onze Minister.

Artikel 8. Aanvraag van het regionaal zorgbudget

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Door of namens de bevoegde gezagsorganen van de scholen behorend tot een samenwerkingsverband wordt voor 1 januari van het desbetreffende kalenderjaar door middel van het daarvoor bestemde formulier een aanvraag om bekostiging als bedoeld in artikel 6 ingediend bij Onze Minister. Onze Minister zendt dit formulier in oktober voorafgaand aan het desbetreffende kalenderjaar aan de bevoegde gezagsorganen van de scholen behorend tot een samenwerkingsverband. Een afschrift van het ingevulde formulier wordt gezonden aan de inspecteur die met het toezicht op het samenwerkingsverband is belast.

  • 2 Onze Minister beslist uiterlijk 1 april van het desbetreffende kalenderjaar op de aanvraag.

Hoofdstuk 4. Praktijkscholen met declaratiebekostiging

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Titel 1. Algemeen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 9. Aanwijzing scholen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Dit hoofdstuk is uitsluitend van toepassing op de door Onze Minister aangewezen scholen voor praktijkonderwijs die zijn ontstaan uit het speciaal voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel III of VII van de wet van 25 mei 1998, Stb. 337.

Titel 2. Rechtspositie en georganiseerd overleg

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 10. Buiten toepassing verklaarde artikelen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De artikelen 38a, 40 en 40a van de wet en het Kaderbesluit rechtspositie VO zijn niet van toepassing op de scholen voor praktijkonderwijs, bedoeld in artikel 9.

Artikel 11. Rechtspositie personeel

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent de rechten en verplichtingen van het personeel van deze scholen.

Artikel 12. Decentraal georganiseerd overleg

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Over aangelegenheden van algemeen belang voor de bijzondere rechtstoestand van het personeel wordt door of namens het bevoegd gezag volgens bij ministeriële regeling te stellen regels overleg gevoerd met de daarvoor in aanmerking komende organisaties. Het overleg is gericht op het bereiken van overeenstemming.

  • 2 Het bevoegd gezag en de personeelsorganisaties, bedoeld in het eerste lid, kunnen gezamenlijk beslissen dat het overleg over de in dat lid bedoelde aangelegenheden, voor zover dit betrekking heeft op een of meer door het bevoegd gezag in stand gehouden scholen, wordt gevoerd met de personeelsgeleding van de medezeggenschapsraad van de desbetreffende school of scholen volgens de regels, bedoeld in de Wet medezeggenschap onderwijs 1992. Het bevoegd gezag en de personeelsorganisaties bepalen daarbij onder welke voorwaarden in dat overleg beslissingen over de in de eerste volzin bedoelde aangelegenheden kunnen worden genomen.

  • 3 Indien het overleg, bedoeld in het tweede lid, niet leidt tot afronding overeenkomstig de op grond van dat lid vastgestelde voorwaarden, wordt alsnog over de desbetreffende aangelegenheden het overleg, bedoeld in het eerste lid, gevoerd.

Artikel 13. Geschillencommissie georganiseerd overleg bij scholen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Elke school is aangesloten bij een geschillencommissie georganiseerd overleg, bestaande uit drie leden en drie plaatsvervangende leden. Een lid en een plaatsvervangend lid worden benoemd door de besturen van de aangesloten scholen en een lid en een plaatsvervangend lid door de personeelsorganisaties, bedoeld in artikel 12, eerste lid. De beide in de tweede volzin bedoelde leden kiezen het derde lid, tevens voorzitter, en diens plaatsvervanger.

  • 2 Een geschillencommissie kan tevens werkzaam zijn voor scholen en instellingen als bedoeld in de Wet op de expertisecentra. Een geschillencommissie strekt haar werkzaamheden uit over ten minste 50 scholen en instellingen. Onze Minister kan het in de tweede volzin genoemde aantal lager stellen.

  • 3 De leden en de plaatsvervangende leden mogen geen deel uitmaken van het betrokken bevoegd gezag dan wel bestuurslid zijn van de personeelsorganisaties, bedoeld in artikel 12, eerste lid, of deelnemer zijn aan het overleg, bedoeld in dat artikellid.

  • 4 Indien het overleg, bedoeld in artikel 12, eerste lid, niet heeft geleid tot overeenstemming, neemt het bevoegd gezag geen beslissing behorend tot de in dat artikellid bedoelde aangelegenheden dan nadat gebleken is dat

    • a. er geen geschil inzake de desbetreffende voorgenomen beslissing aanhangig is gemaakt bij de geschillencommissie, bedoeld in het eerste lid, dan wel

    • b. indien een geschil inzake de desbetreffende voorgenomen beslissing bij die commissie aanhangig is gemaakt, een advies ingevolge het zesde lid tot stand is gekomen.

  • 5 Geschillen inzake voorgenomen beslissingen van het bevoegd gezag, behorend tot de in artikel 12, eerste lid, bedoelde aangelegenheden, kunnen worden voorgelegd aan de geschillencommissie georganiseerd overleg door een of meer van de personeelsvertegenwoordigers in het overleg. In de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 12, eerste lid, worden tevens voorschriften gegeven omtrent de procedure inzake de vaststelling dat er sprake is van een geschil, voorschriften omtrent de bevoegdheid om een geschil aan de commissie voor te leggen, alsmede voorschriften omtrent de werkwijze van de commissie.

  • 6 De geschillencommissie georganiseerd overleg beoordeelt of het bevoegd gezag bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid de voorgenomen beslissing tot uitvoering kan brengen. De commissie verstrekt het bevoegd gezag een bindend advies. De geschillencommissie neemt bij haar advies, voor zover het bijzonder onderwijs betreft, de grondslag en het doel van de school in acht.

  • 7 Indien het overleg, bedoeld in artikel 12, eerste lid, door de bevoegde gezagsorganen van twee of meer scholen gezamenlijk wordt gevoerd, zijn deze scholen aangesloten bij dezelfde geschillencommissie georganiseerd overleg.

Artikel 14. Georganiseerd overleg

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Over aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van het personeel wordt volgens bij ministeriële regeling te stellen regels overleg gevoerd met de daarvoor in aanmerking komende personeelsorganisaties en, indien en voor zover zij daarbij belang hebben, organisaties van gemeente- en schoolbesturen. De ministeriële regeling bepaalt tevens de gevallen waarin in dat overleg overeenstemming met de personeelsorganisaties dient te worden bereikt.

Titel 3. Bekostiging materiële instandhouding en personeel

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 15. Buiten toepassing verklaarde artikelen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De artikelen 84 tot en met 85 en 85b, 86 en 96d, eerste lid, 96d.2, 96m tot en met 96r en 99, derde, vierde en zesde lid, van de wet zijn niet van toepassing op de scholen voor praktijkonderwijs, bedoeld in artikel 9.

Artikel 16. Grondslag bekostiging materiële instandhouding en personeel

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De uitgaven voor de materiële instandhouding en het personeel worden door het Rijk bekostigd volgens de bepalingen van deze titel. De bedragen die de gemeente krachtens de wet en dit besluit in aanvulling op de rijksbekostiging verstrekt, blijven ten laste van de gemeente.

  • 2 Bij ministeriële regeling worden nadere voorschriften gegeven ter uitvoering van het eerste lid. Deze ministeriële regeling bevat in elk geval een regeling omtrent:

    • a. de termijnen binnen welke besluiten moeten worden genomen,

    • b. de verstrekking van voorschotten op de bekostiging, en

    • c. de verrekening van het bedrag van de bekostiging met de voorschotten.

  • 3 De ministeriële regeling bedoeld in het tweede lid, bevat tevens:

    • a. een regeling omtrent de betaling van de bedragen van de bekostiging voor de materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding voortvloeiende uit het gebruik door een school van voorzieningen die voor meer dan een school of voor andere doeleinden zijn bestemd, en

    • b. een financiële regeling tussen het Rijk en de bevoegde gezagsorganen die personeel in dienst hebben dat niet door het Rijk wordt bekostigd ter zake van een korting op de bekostiging ter compensatie van de kosten van de voor dat personeel geldende rechtspositionele voorzieningen, voor zover deze ten laste van 's Rijks kas komen.

Artikel 17. Aanvullende middelen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Onze Minister kan onder nader te stellen voorwaarden aanvullende middelen ter beschikking stellen die niet strekken tot bekostiging van het onderwijs aan de scholen, bedoeld in dit hoofdstuk, en de schoolbegeleiding ten behoeve daarvan, maar die direct of indirect dienstig zijn voor de uitvoering van het onderwijs of voor verhoging van de mogelijkheid tot deelname aan het onderwijs. Voor zover toepassing van de eerste volzin het verstrekken van subsidie betreft, zijn de artikelen 4 tot en met 19 van de Wet overige OCenW-subsidies van toepassing.

Paragraaf 2. Bekostiging materiële instandhouding

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 18. Vaststelling programma's van eisen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Bij ministeriële regeling worden voor de scholen eenmaal in de vijf jaar voor 1 oktober programma's van eisen vastgesteld die de grondslag vormen voor de bekostiging van de voorzieningen, bedoeld in het derde lid. De programma's van eisen gelden voor de vijf jaar volgend op het jaar van vaststelling. Elk programma van eisen omvat:

    • a. een omschrijving van de in aanmerking genomen componenten waaruit de voorzieningen zijn opgebouwd,

    • b. de daarvoor noodzakelijk geachte bedragen, en

    • c. de wijze waarop de voor elke voorziening vast te stellen bekostiging wordt berekend.

  • 2 De programma's van eisen voldoen aan de redelijke behoeften van een in normale omstandigheden verkerende school, onverminderd het vierde tot en met negende lid, en houden rekening met de bruto vloeroppervlakten die op grond van de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 76c, tweede lid, van de wet worden voorgeschreven.

  • 3 Programma's van eisen worden vastgesteld voor de materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding van de scholen, daaronder niet begrepen de ruimten voor het onderwijs in lichamelijke oefening.

  • 4 Bij ministeriële regeling worden jaarlijks voor 1 oktober de overeenkomstig het zesde lid, aangepaste bedragen vastgesteld. De aldus vastgestelde bedragen zijn de definitieve bedragen, geldend voor het jaar volgend op het jaar waarin de vaststelling dient plaats te vinden.

  • 5 Onze Minister kan bij de vaststelling van de ministeriële regeling, bedoeld in het vierde lid, wijzigingen in de programma's van eisen aanbrengen indien de toestand van 's Rijks schatkist of onderwijskundige ontwikkelingen dat noodzakelijk maken. Aan de eerste volzin kan slechts toepassing worden gegeven indien de ministeriële regeling, bedoeld in het vierde lid, voor de in dat lid bedoelde datum wordt vastgesteld.

  • 6 De aanpassing, bedoeld in het vierde lid, vindt plaats door de bedragen op basis van de werkelijke prijsontwikkeling voor het tweede jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de bedragen worden vastgesteld, aan te passen overeenkomstig de prijsmutatie van de netto materiële consumptie, zoals opgenomen in de Macro Economische Verkenning, die naar verwachting zal optreden tussen het prijsniveau in het eerstbedoelde jaar en het prijsniveau in het daaropvolgende jaar, alsmede aan te passen overeenkomstig de prijsmutatie van de netto materiële consumptie, zoals opgenomen in de Macro Economische Verkenning, die naar verwachting zal optreden tussen het prijsniveau in het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de bedragen worden vastgesteld en het jaar waarvoor de bedragen worden vastgesteld.

  • 7 De ministeriële regelingen, bedoeld in het eerste en vierde lid, worden binnen 4 weken na de vaststelling, bedoeld in het eerste en vierde lid, gezamenlijk bekendgemaakt in het officiële publicatieblad van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, onder gelijktijdige overlegging aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Van de bekendmaking wordt mededeling gedaan in de Staatscourant. De ministeriële regelingen treden niet in werking dan nadat 4 weken zijn verstreken na het overleggen aan de Tweede Kamer en gedurende die termijn niet door of namens de Kamer de wens tot overleg over de ministeriële regelingen te kennen wordt gegeven dan wel met de Tweede Kamer overleg is gevoerd.

  • 8 Naar aanleiding van het overleg met de Tweede Kamer kunnen wijzigingen in de programma's van eisen en de wijzigingen daarvan, bedoeld in het vijfde lid, worden aangebracht. De wijzigingen worden bekendgemaakt in het officiële publicatieblad van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Van de bekendmaking wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 19. Onderverdeling programma's van eisen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De programma's van eisen, bedoeld in artikel 18, derde lid, worden onderverdeeld in programma's van eisen omtrent:

  • a. onderhoud,

  • b. energie- en waterverbruik,

  • c. publiekrechtelijke heffingen, met uitzondering van de belastingen ter zake van onroerende zaken,

  • d. middelen, en

  • e. administratie, beheer en bestuur.

Artikel 20. Hoger stellen van bekostiging

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Bij ministeriële regeling kan voor daarin aangewezen groepen van scholen het bedrag van de bekostiging betreffende de in artikel 18, derde lid, bedoelde voorzieningen hoger worden vastgesteld. De desbetreffende ministeriële regeling vermeldt tevens de grondslag van de bekostiging.

Artikel 21. Grondslag bekostiging voor materiële instandhouding lichamelijke oefening

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De gemeenteraad stelt na overleg met de bevoegde gezagsorganen van de niet door de gemeente in stand gehouden scholen het aantal klokuren per week vast dat per groep leerlingen ten hoogste:

    • a. ter beschikking wordt gesteld in een ruimte voor het onderwijs in lichamelijke oefening, of

    • b. voor bekostiging voor de materiële instandhouding van een ruimte voor het onderwijs in lichamelijke oefening in aanmerking komt.

  • 2 Het aantal klokuren, bedoeld in het eerste lid, wordt ten minste vastgesteld op 2,25.

  • 3 De gemeenteraad stelt de hoogte vast van:

    • a. de bekostiging, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, en

    • b. de bekostiging voor de vaste kosten van de materiële instandhouding van een ruimte voor lichamelijke oefening waarvan de eigendom berust bij het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school.

  • 4 Bij de vaststelling, bedoeld in het derde lid, kan onderscheid worden gemaakt naar gelang de oppervlakte van de ruimte, alsmede tussen ruimten voor de exploitatie waarvan op grond van de onderwijswetgeving bekostiging wordt verleend en ruimten waarvoor dat niet het geval is.

Artikel 22. Materiële instandhouding door eigenaar of bevoegd gezag

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Het bevoegd gezag dat, dan wel de gemeente die eigenaar is van een schoolgebouw, zorgt voor het deel van de materiële instandhouding waarop de programma's van eisen, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdelen a, b en c, betrekking hebben.

  • 2 Het bevoegd gezag van een bijzondere school dat eigenaar is van een schoolgebouw, kan met burgemeester en wethouders overeenkomen dat de gemeente het in het eerste lid bedoelde deel van de materiële instandhouding geheel of gedeeltelijk verzorgt.

  • 3 Het bevoegd gezag, bedoeld in het eerste lid, kan met een bevoegd gezag dat gebruik maakt van de voorziening in de huisvesting van het eerstgenoemde bevoegd gezag, overeenkomen dat het laatstgenoemde bevoegd gezag het in het eerste lid bedoelde deel van de materiële instandhouding geheel of gedeeltelijk verzorgt.

  • 4 Ingeval de gemeente eigenaar is van het schoolgebouw, kan het bevoegd gezag van een bijzondere school met de gemeente overeenkomen dat het bevoegd gezag het in het eerste lid bedoelde deel van de materiële instandhouding geheel of gedeeltelijk verzorgt.

  • 5 Het bevoegd gezag zorgt voor het deel van de materiële instandhouding waarop de programma's van eisen, bedoeld in artikel 19, onderdelen d en e, betrekking hebben.

Paragraaf 3. Bekostiging personeel

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 23. Grondslag formatie personeel

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Bij ministeriële regeling wordt de grondslag vastgesteld voor de omvang van

    • a. de formatie voor de vervulling van reguliere taken van de school met inbegrip van een opslag in verband met formatieve fricties en

    • b. de formatie voor speciale doeleinden, waaronder in ieder geval wordt begrepen de formatie voor de bestrijding van onderwijsachterstanden.

  • 2 De omvang van de formatie, bedoeld in het eerste lid, is:

    • a. voor het onderwijzend personeel afhankelijk van het aantal leerlingen en in de gevallen bij deze ministeriële regeling aan te wijzen, mede van de samenstelling van het leerlingenbestand, en

    • b. voor het onderwijsondersteunend personeel afhankelijk van het aantal leerlingen.

  • 3 De formatie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, is redelijkerwijs voldoende voor het leiden en beheren van de school, voor het geven van onderwijs aan de school en voor de overige werkzaamheden die verband houden met het onderwijs aan de school.

  • 4 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat indien het aantal leerlingen van een school gedurende het schooljaar meer toeneemt boven het aantal leerlingen waarnaar de omvang van de formatie wordt bepaald dan een bij die ministeriële regeling aan te geven aantal, de omvang van de formatie voor het onderwijzend personeel voor die school overeenkomstig het in die ministeriële regeling bepaalde wordt verhoogd.

  • 5 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald in welke gevallen en onder welke voorwaarden meer formatie aan een school wordt toegekend dan op grond van het eerste lid is vastgesteld.

  • 6 Onze Minister kan op verzoek van het bevoegd gezag van een school, in andere gevallen dan bedoeld in het vijfde lid, op grond van bijzondere omstandigheden onder door hem te stellen voorwaarden meer formatie aan een school toekennen dan op grond van het eerste tot en met vijfde lid is vastgesteld. Bij ministeriële regeling kunnen termijnen worden vastgesteld waarbinnen besluiten naar aanleiding van verzoeken als bedoeld in de vorige volzin worden genomen. Onze Minister kan in verband met de in de eerste volzin bedoelde toekenning een bekostigingsplafond instellen. In dat geval worden bij ministeriële regeling regels omtrent de verdeling vastgesteld.

  • 7 Bij ministeriële regeling worden nadere voorschriften gegeven voor de uitvoering van dit artikel.

Artikel 24. Berekening aantal leerlingen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Grondslag voor de berekening van het aantal leerlingen, bedoeld in artikel 23, is het aantal leerlingen op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar.

  • 2 Voor het schooljaar waarin een nieuwe school wordt geopend en voor het daaropvolgende schooljaar wordt als grondslag genomen het aantal leerlingen op 1 oktober, volgende op de opening.

Artikel 25. Formatiebudget; formatierekeneenheden

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De totale omvang van de formatie, bedoeld in artikel 23, die voor een school wordt vastgesteld, is het formatiebudget. Indien krachtens artikel 23, eerste lid, onderdeel b, kan worden voorzien in formatie voor speciale doeleinden, maakt deze formatie uitsluitend deel uit van het formatiebudget indien de desbetreffende formatierekeneenheden worden besteed voor die speciale doeleinden. Het formatiebudget wordt in de vorm van formatierekeneenheden aan het bevoegd gezag van de school toegekend.

  • 2 Bij ministeriële regeling wordt een regeling gegeven omtrent:

    • a. het verbruik van formatierekeneenheden door het bevoegd gezag bij het aanstellen van personeel in de onderscheiden functies,

    • b. de wijziging in het verbruik van de formatierekeneenheden, bedoeld in onderdeel a, op grond van rechtspositionele aanspraken van de personeelsleden,

    • c. de voorwaarden waaronder het bevoegd gezag formatierekeneenheden kan overdragen aan een andere school, een basisschool, een speciale school voor basisonderwijs, dan wel een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of een school of een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra van hetzelfde bevoegd gezag of van een ander bevoegd gezag,

    • d. de voorwaarden waaronder het bevoegd gezag recht heeft op de geldswaarde van niet verbruikte formatierekeneenheden, waarbij in elk geval wordt bepaald tot welk percentage het bevoegd gezag telkens voor de periode van een schooljaar kan besluiten minder formatierekeneenheden te besteden dan voor de school mogelijk zou zijn op grond van het beschikbare formatiebudget, en met dien verstande dat in het overleg, bedoeld in artikel 11, onder door Onze Minister te stellen voorwaarden een hoger percentage kan worden overeengekomen, en

    • e. de verplichte besteding van onderdelen van de formatie.

  • 3 Bij ministeriële regeling wordt jaarlijks de geldswaarde, bedoeld in het tweede lid , onderdeel d, vastgesteld. Bij de vaststelling van het bedrag van de geldswaarde wordt rekening gehouden met de ontwikkeling van de gemiddelde personeelslasten van:

Artikel 26. Grondslag bekostiging kosten van vervanging van personeel, uitkeringen van gewezen personeel en suppleties inzake arbeidsongeschiktheid

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Aan de school wordt in verband met kosten van vervanging van personeel en kosten van werkloosheidsuitkeringen, suppleties inzake arbeidsongeschiktheid alsmede uitkeringen wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid van gewezen personeel anders dan op grond van de Ziektewet een bekostiging verstrekt.

  • 2 De omvang van de in het eerste lid bedoelde bekostiging bedraagt een jaarlijks bij ministeriële regeling vast te stellen percentage van de bekostiging van de salarissen, bedoeld in artikel 31, derde lid, onderdeel a. Bij ministeriële regeling kan het percentage, bedoeld in de eerste volzin, tussentijds worden gewijzigd. De ministeriële regeling kan vaststellen welk deel van de bekostiging van de salarissen wordt gehanteerd bij de berekening, bedoeld in de eerste volzin.

Paragraaf 4. Schoolbudget voor personeels- en arbeidsmarktbeleid

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 27. Schoolbudget voor personeels- en arbeidsmarktbeleid

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Bij ministeriële regeling wordt de grondslag vastgesteld voor de omvang van de bekostiging voor personeels- en arbeidsmarktbeleid. De omvang van de bekostiging is in ieder geval mede afhankelijk van het aantal leerlingen op de teldatum, bedoeld in artikel 24, en de samenstelling van het leerlingenbestand.

  • 2 Met inachtneming van het eerste lid verstrekt het Rijk jaarlijks aan het bevoegd gezag van de openbare en bijzondere scholen bekostiging ten behoeve van personeels- en arbeidsmarktbeleid.

  • 3 De bekostiging, bedoeld in het eerste lid, wordt besteed aan personele uitgaven.

Paragraaf 5. Wijze van bekostiging personeel en materiële instandhouding

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 28. Bekostiging uitgaven voor materiële instandhouding

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Behoudens het tweede lid, verstrekt het Rijk jaarlijks ten behoeve van de scholen aan het bevoegd gezag bekostiging ten behoeve van de materiële instandhouding waarop de programma's van eisen, bedoeld in artikel 18, derde lid, betrekking hebben, waarbij voor het bevoegd gezag geldt dat indien toepassing is gegeven aan artikel 22, tweede lid, dan wel indien geen overeenkomst als bedoeld in artikel 22, derde of vierde lid, tot stand is gekomen, dit bevoegd gezag de bekostiging aan de gemeente dan wel aan het desbetreffende bevoegd gezag overdraagt voor zover deze de materiële instandhouding verzorgt.

  • 2 Grondslag voor de bekostiging van de in het eerste lid bedoelde kosten zijn de voor het desbetreffende jaar vastgestelde bedragen.

  • 3 Grondslag voor de bekostiging ten behoeve van de uitgaven voor de voorzieningen, bedoeld in artikel 18, zijn:

    • a. de schoolgrootte die normatief wordt bepaald op basis van het op grond van de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 16, normatief bepaalde aantal te huisvesten groepen leerlingen naar de maatstaf van het aantal leerlingen op 1 oktober van het jaar voorafgaande aan het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt, en

    • b. het aantal leerlingen op 1 oktober van het jaar voorafgaande aan het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt.

  • 4 Voor nieuwe scholen zijn gedurende de periode van 1 augustus tot 1 januari volgend op de opening, grondslag voor de bekostiging ten behoeve van de uitgaven voor de voorzieningen, bedoeld in artikel 18:

    • a. de schoolgrootte die normatief wordt bepaald op basis van het op grond van de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 16, tweede lid, normatief bepaalde aantal te huisvesten groepen leerlingen naar de maatstaf van het aantal leerlingen op 1 oktober in die periode, en

    • b. het aantal leerlingen op 1 oktober in die periode.

  • 5 Indien op 16 januari van het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt, aanspraak bestond op verhoging van de formatie ingevolge de ministeriële regeling op basis van artikel 23, tweede lid, zijn grondslag voor de bekostiging ten behoeve van de uitgaven voor de voorzieningen, bedoeld in artikel 18:

    • a. de schoolgrootte die normatief wordt bepaald op basis van het op grond van de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 16, tweede lid, normatief bepaalde aantal te huisvesten groepen leerlingen naar de maatstaf van het aantal leerlingen op 16 januari van het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt, en

    • b. het aantal leerlingen op 16 januari van het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt.

  • 6 Ingeval een samenvoeging plaatsvindt tussen 1 januari en 1 oktober daaropvolgend, wordt de bekostiging ten behoeve van de uitgaven voor de voorzieningen, bedoeld in artikel 18 van alle bij de samenvoeging betrokken scholen gehandhaafd tot het einde van het jaar waarin de samenvoeging plaatsvond.

  • 7 Ingeval een samenvoeging plaatsvindt tussen 1 oktober en 1 januari daaropvolgend, wordt de bekostiging ten behoeve van de uitgaven voor de voorzieningen, bedoeld in artikel 18, van alle bij de samenvoeging betrokken scholen gehandhaafd tot het einde van het jaar waarin de samenvoeging plaatsvond, en wordt de bekostiging van de uitgaven voor die voorzieningen voor het jaar volgend op de samenvoeging, gebaseerd op de bekostiging van de uitgaven voor die voorzieningen van alle bij de samenvoeging betrokken scholen, zoals die golden op 1 oktober van het jaar van samenvoeging.

Artikel 29. Verhoging bekostiging uitgaven voor materiële instandhouding bij bijzondere omstandigheden

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Jaarlijks voor 1 maart kan Onze Minister verhoging van de bekostiging worden gevraagd, indien op grond van bijzondere omstandigheden van de school in dat jaar het totale bedrag niet voldoende is voor de noodzakelijke uitgaven van de school.

  • 2 Een verzoek als bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden gedaan door het bevoegd gezag voor zover het betreft de materiële instandhouding waarop de programma's van eisen, bedoeld in artikel 19, eerste lid, betrekking hebben. In afwijking van de vorige volzin kan ingeval artikel 22, tweede, derde of vierde lid, is toegepast, het bevoegd gezag dat dan wel de gemeente die de materiële instandhouding geheel of gedeeltelijk verzorgt, het verzoek indienen.

  • 3 Onze Minister wijst het verzoek in elk geval af indien:

    • a. in het jaar waarvoor de programma's van eisen zijn vastgesteld, het totaal van de noodzakelijke uitgaven voor de materiële instandhouding van de school niet ten minste 5% meer zal bedragen dan het totaal van de uit 's Rijks kas daarvoor te verstrekken inkomsten,

    • b. de bijzondere omstandigheden het gevolg zijn van een bij ministeriële regeling aan te geven omstandigheid of afwijking van de omvang van de componenten van de voorziening ten aanzien waarvan de bijzondere omstandigheden zouden bestaan,

    • c. de bijzondere omstandigheid het gevolg is van een verschil tussen het prijsniveau in enig jaar en de op grond van artikel 18 aangepaste bedragen, of

    • d. het bevoegd gezag dat of de gemeente die het verzoek heeft ingediend, niet aantoont dat het de bijzondere omstandigheden niet op enigerlei wijze had kunnen voorkomen.

  • 5 Onze Minister besluit binnen drie maanden. Indien technisch onderzoek zulks noodzakelijk maakt, kan Onze Minister deze termijn eenmaal met ten hoogste zes maanden verdagen.

  • 6 Onze Minister kan in verband met de in het eerste lid bedoelde verhoging een bekostigingsplafond instellen. In dat geval worden bij ministeriële regeling regels omtrent de verdeling vastgesteld.

Artikel 30. Bekostiging uitgaven voor onderwijs in lichamelijke oefening

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De gemeente verstrekt jaarlijks aan het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school dat eigenaar is van een ruimte voor het onderwijs in lichamelijke oefening op het grondgebied van de gemeente

    • a. een bekostigingsbedrag dat wordt bepaald ingevolge artikel 21 en het derde lid, en

    • b. voor zover het gebruik van die ruimte ontoereikend is een overeenkomstig het tweede lid vast te stellen bekostigingsbedrag.

Artikel 31. Bekostiging van uitgaven voor personeel

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Met inachtneming van de artikelen 23 tot en met 25, bekostigt het Rijk aan het bevoegd gezag van de openbare en bijzondere scholen:

    • a. de uitgaven voor het personeel dat is aangesteld ten laste van het formatiebudget,

    • b. de geldswaarde van de, met inachtneming van het bepaalde krachtens artikel 25, tweede lid, onderdeel d, niet verbruikte formatierekeneenheden, en

    • c. de bekostiging, bedoeld in artikel 26, eerste lid.

  • 2 Indien op grond van artikel 25, tweede lid, onderdeel c, formatierekeneenheden zijn overgedragen, wordt de bekostiging, bedoeld in het eerste lid, verstrekt aan het bevoegd gezag van de school waaraan de formatierekeneenheden zijn overgedragen.

  • 3 De bekostiging van de uitgaven, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, omvat de uitgaven waartoe het bevoegd gezag krachtens wettelijk voorschrift is verplicht, ter zake van:

    • a. salarissen, toelagen, uitkeringen;

    • b. wettelijk verschuldigde en niet verhaalbare premies.

Artikel 32. Aftrekposten bekostiging

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Op de bekostiging van de uitgaven voor het personeel worden in mindering gebracht de salarissen, toelagen, uitkeringen of andere bijdragen waarop aanspraak wordt gemaakt door personeel dat is benoemd met voorbijgaan van personeel dat een gelijksoortige functie uitoefent of heeft uitgeoefend aan een gelijksoortige school van het bevoegd gezag, voor zover laatstbedoeld personeel

    • a. gebruik maakt van een regeling voor onvrijwillige taakvermindering, of

    • b. voor zover zich geen geval voordoet als bedoeld onder a, in het genot is van wachtgeld of van een andere ontslaguitkering en direct aan die ontslaguitkering voorafgaand langer dan een jaar onafgebroken in dienst is geweest van het bevoegd gezag.

    Voor de toepassing van de eerste volzin wordt, indien het betreft openbaar onderwijs, onder «school van het bevoegd gezag» verstaan elke binnen de desbetreffende gemeente gelegen school, met uitzondering van de binnen die gemeente gelegen nevenvestigingen waarvan de hoofdvestiging in een andere gemeente is gelegen.

  • 2 Op de bekostiging van de uitgaven voor het personeel worden eveneens in mindering gebracht de salarissen, toelagen, uitkeringen of andere bijdragen waarop aanspraak wordt gemaakt door personeel dat langer dan 1 jaar anders dan wegens vervanging, dan wel een benoeming met toepassing van artikel 32, derde lid, tweede volzin, van de wet onafgebroken, met een onderbreking van een week of minder, dan wel met een of meer onderbrekingen gedurende een schoolvakantie, in een gelijksoortige functie in tijdelijke dienst verbonden is geweest aan een school van het bevoegd gezag. De termijn van 1 jaar kan ingeval van een of meer ziekteperioden van langer dan 4 weken met deze ziekteperioden worden verlengd.

  • 3 Op de bekostiging worden eveneens in mindering gebracht de kosten van werkloosheidsuitkeringen, suppleties inzake arbeidsongeschiktheid alsmede uitkeringen wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid van gewezen personeel anders dan op grond van de Ziektewet. De eerste volzin is niet toepassing, indien de rechtspersoon, bedoeld in artikel 170 van de Wet op de expertisecentra, op een daartoe strekkend verzoek van het bevoegd gezag, voorafgaand aan het ontslag heeft ingestemd met het ten laste van die rechtspersoon brengen van de kosten van uitkeringen of suppleties als bedoeld in de eerste volzin.

  • 4 Het eerste lid is eveneens van toepassing, indien de benoeming heeft plaatsgevonden in aansluiting op een benoeming in tijdelijke dienst in dezelfde functie.

  • 5 Met gewezen personeel dat in het genot is van wachtgeld of van een andere ontslaguitkering als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt gelijk gesteld personeel aan wie op grond van het leerlingenverloop op of na 1 februari ontslag is of zal worden aangezegd, op grond van welk ontslag recht op wachtgeld of een andere ontslaguitkering zou kunnen ontstaan. In afwijking van de eerste volzin kan voor een periode tot uiterlijk de datum van ingang van het recht op wachtgeld of op een andere ontslaguitkering in een vacature worden voorzien zonder dat de vermindering, bedoeld in het eerste lid, plaatsvindt.

  • 6 Bij ministeriële regeling wordt bepaald in welke gevallen geen vermindering als bedoeld in het eerste en tweede lid plaatsvindt.

  • 7 Onze Minister kan in andere gevallen dan voorzien in de ministeriële regeling bedoeld in het zesde lid, wegens gewichtige redenen op verzoek van het bevoegd gezag besluiten dat de vermindering van de bekostiging, bedoeld in het eerste lid, niet zal plaatsvinden. Onze Minister besluit binnen 4 maanden na ontvangst van het verzoek. Indien het besluit niet binnen 4 maanden kan worden genomen, stelt Onze Minister de verzoeker daarvan in kennis en noemt hij daarbij een redelijke termijn waarop het besluit wel tegemoet kan worden gezien. Uitsluitend op grond van door het bevoegd gezag aangevoerde bijzondere omstandigheden kan Onze Minister bepalen dat de beslissing, bedoeld in de eerste volzin, betrekking heeft of mede betrekking heeft op een periode voorafgaand aan de datum waarop het bevoegd gezag het in de eerste volzin bedoelde verzoek heeft ingediend.

  • 8 Onze Minister kan projecten aanwijzen waarop het tweede lid niet van toepassing is.

Artikel 33. Aftrekpost i.v.m. eigen wachtgelder

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Artikel 32 is van overeenkomstige toepassing indien de rechtspersoon, bedoeld in artikel 53b van de wet, personeel benoemt met voorbijgaan van gewezen personeel als bedoeld in artikel 32, eerste en vijfde lid, van de rechtspersoon of van een bevoegd gezag waarvoor diensten worden verricht, dan wel niet handelt overeenkomstig het bepaalde in laatstgenoemde artikelleden. Van het gewezen personeel, bedoeld in de eerste volzin, is uitgezonderd het personeel van het bevoegd gezag waarvoor diensten worden verricht, waarvan de dienstbetrekking is beëindigd op een tijdstip dat meer dan twee jaar ligt voor de aanvang van de dienstverlening.

  • 2 In geval van toepassing van het eerste lid wordt het in mindering te brengen bedrag in gelijke mate verdeeld over de scholen waarvoor diensten worden verricht.

  • 3 Artikel 32 is eveneens van overeenkomstige toepassing

    • a. indien een bevoegd gezag waarvoor diensten worden verricht, personeel benoemt met voorbijgaan van gewezen personeel van de rechtspersoon, bedoeld in artikel 53b van de wet, en

    • b. indien een bevoegd gezag waarvoor geen diensten meer worden verricht, in het tijdvak van vijf jaar na beëindiging van de dienstverlening personeel benoemt met voorbijgaan van gewezen personeel als bedoeld onder a.

Artikel 34. Besteding bekostiging

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Het bevoegd gezag van een school besteedt de door het Rijk verstrekte bekostiging, voor zover het niet betreft de bekostiging bedoeld in het tweede lid, ten behoeve van die school.

Titel 4. Overige bepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 36. Gemeentelijk beleid en overschrijdingsregeling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 40. Vervangingsfonds en Participatiefonds

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 41. Gebruik ontvangen gelden overeenkomstig bestemming

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Het bevoegd gezag van een bijzondere school is verplicht de uit de overheidskassen ontvangen gelden overeenkomstig de bestemming te gebruiken.

Artikel 42. Boekhoudvoorschriften

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Van de inkomsten en uitgaven wordt volgens bij ministeriële regeling te geven voorschriften nauwkeurig boekgehouden.

Hoofdstuk 5. Wijziging van het Formatiebesluit W.V.O., het Bekostigingsbesluit W.V.O. en het besluit van 22 januari 1999, stb. 44, i.v.m. de bekostiging van leerwegondersteunend en praktijkonderwijs

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 43. Wijziging van het Formatiebesluit W.V.O.

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

[Red: Wijzigt het Formatiebesluit W.V.O.]

Artikel 44. Wijziging van het Bekostigingsbesluit W.V.O.

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

[Red: Wijzigt het Bekostigingsbesluit W.V.O.]

Artikel 45. Wijziging van het Besluit van 22 januari 1999, Stb. 44

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

[Red: Wijzigt het Besluit houdende voorschriften van overgangsrechtelijke aard ivm invoering van de regeling overgangsmaatregelen mavo-vbo.]

Hoofdstuk 6. Wijziging van diverse besluiten onder meer i.v.m. het vervallen van deel II van de WVO

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 46. Wijziging van het Inrichtingsbesluit W.V.O.

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

[Red: Wijzigt het Inrichtingsbesluit W.V.O.]

Artikel 47. Wijziging van het Besluit onderwijsbevoegdheden W.V.O./O.W.V.O.

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

[Red: Wijzigt het Besluit onderwijsbevoegdheden W.V.O./O.W.V.O.]

Artikel 48. Wijziging van het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o.

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

[Red: Wijzigt het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o.]

Artikel 49. Wijziging van het Schoolpracticumbesluit voortgezet onderwijs

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

[Red: Wijzigt het Schoolpracticumbesluit voortgezet onderwijs.]

Artikel 50. Wijziging van het Besluit aanvang bekostiging W.V.O.

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

[Red: Wijzigt het Besluit aanvang bekostiging W.V.O.]

Artikel 51. Wijziging van het Rechtspositiebesluit WPO/WEC

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

[Red: Wijzigt het Rechtspositiebesluit WPO/WEC.]

Artikel 52. Wijziging van het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

[Red: Wijzigt het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel.]

Artikel 53. Wijziging van het Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs en educatie en beroepsonderwijs

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

[Red: Wijzigt het Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs en educatie en beroepsonderwijs.]

Artikel 54. Wijziging van het Besluit experiment vervroegde uittreding onderwijzend personeel

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

[Red: Wijzigt het Besluit experiment vervroegde uittreding onderwijzend personeel.]

Artikel 55. Wijziging van het Besluit tegemoetkoming ziektekosten en inkomenstoeslag onderwijs- en onderzoekpersoneel

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

[Red: Wijzigt het Besluit tegemoetkoming ziektekosten en inkomenstoeslag onderwijs- en onderzoekpersoneel.]

Artikel 56. Wijziging van de Regeling ziektekostenvoorziening onderwijs en onderzoekpersoneel

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

[Red: Wijzigt de Regeling ziektekostenvoorziening onderwijs en onderzoekpersoneel.]

Artikel 57. Wijziging van het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsregeling voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs en educatie en beroepsonderwijs

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

[Red: Wijzigt het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsregeling voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs en educatie en beroepsonderwijs.]

Artikel 58. Wijziging van het Uitvoeringsbesluit Les- en cursusgeldwet 2000

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

[Red: Wijzigt het Uitvoeringsbesluit Les- en cursusgeldwet 2000.]

Artikel 59. Wijziging van het Besluit Participatiefonds

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

[Red: Wijzigt het Besluit Participatiefonds.]

Artikel 60. Wijziging van het Besluit Vervangingsfonds

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

[Red: Wijzigt het Besluit Vervangingsfonds.]

Artikel 61. Wijziging van het Besluit medezeggenschap onderwijs

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

[Red: Wijzigt het Besluit medezeggenschap onderwijs.]

Artikel 62. Wijziging van het Bekostigingsbesluit WEC

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

[Red: Wijzigt het Bekostigingsbesluit WEC.]

Artikel 63. Wijziging van het Formatiebesluit WEC

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

[Red: Wijzigt het Formatiebesluit WEC.]

Artikel 64. Wijziging van het Onderwijskundig besluit WEC

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

[Red: Wijzigt het Onderwijskundig besluit WEC.]

Artikel 65. Wijziging van het Bekostigingsbesluit WPO

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

[Red: Wijzigt het Bekostigingsbesluit WPO.]

Artikel 66. Wijziging van het Formatiebesluit WPO

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

[Red: Wijzigt het Formatiebesluit WPO.]

Artikel 67. Wijziging van het Bevoegdhedenbesluit WPO

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

[Red: Wijzigt het Bevoegdhedenbesluit WPO.]

Artikel 68. Wijziging van het Besluit landelijk beleidskader gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid 2002–2006

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

[Red: Wijzigt het Besluit landelijk beleidskader gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid 2002–2006.]

Artikel 69. Wijziging van het Besluit geluidhinder spoorwegen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

[Red: Wijzigt het Besluit geluidhinder spoorwegen.]

Artikel 70. Wijziging van het Besluit geluidsbelasting grote luchtvaart

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

[Red: Wijzigt het Besluit geluidsbelasting grote luchtvaart.]

Artikel 71. Wijziging van het Besluit geluidsbelasting kleine luchtvaart

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

[Red: Wijzigt het Besluit geluidsbelasting kleine luchtvaart.]

Artikel 72. Wijziging van het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

[Red: Wijzigt het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen.]

Artikel 73. Wijziging van het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

[Red: Wijzigt het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen.]

Artikel 74. Wijziging van het Besluit zonering buitenlands luchtvaartterrein Zuid-Limburg

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

[Red: Wijzigt het Besluit zonering buitenlands luchtvaartterrein Zuid-Limburg.]

Artikel 75. Wijziging van het Besluit zonering buitenlandse luchtvaartterreinen Noord- en Midden-Limburg

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

[Red: Wijzigt het Besluit zonering buitenlandse luchtvaartterreinen Noord- en Midden-Limburg.]

Artikel 76. Wijziging van het Subsidiebesluit openbare lichamen milieubeheer

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

[Red: Wijzigt het Subsidiebesluit openbare lichamen milieubeheer.]

Artikel 77. Wijziging van het Besluit financiële verhouding 2001

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

[Red: Wijzigt het Besluit financiële verhouding 2001.]

Artikel 78. Wijziging van het Rechtspositiebesluit WPO/WEC

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

[Red: Wijzigt het Rechtspositiebesluit WPO/WEC.]

Artikel 80. Wijziging van het Besluit staatsexamens vwo-havo-mavo 2000

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

[Red: Wijzigt het Besluit staatsexamens vwo-havo-mavo 2000.]

Artikel 82. Overgangsbepaling hoofdstukken 2 en 3 Besluit RVC's, regionaal zorgbudget en praktijkscholen met declaratiebekostiging

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De hoofdstukken 2 en 3 van dit besluit vinden ten aanzien van het schooljaar 2003- 2004 toepassing onverminderd de Regeling regionale verwijzingscommissies en zorgbudget voortgezet onderwijs 2003–2004 (Uitleg OCenW-Regelingen 2003, nr.10/11), en met inachtneming van het tweede lid.

  • 2 In afwijking van artikel 8 wordt de daar bedoelde aanvraag om bekostiging ten behoeve van het schooljaar 2003–2004 ingediend voor een bij ministeriële regeling te bepalen datum en beslist Onze Minister op de aanvraag binnen 3 maanden na die datum. In afwijking van artikel 7, tweede lid, betaalt Onze Minister het regionaal zorgbudget voor het schooljaar 2003–2004 wat de eerste termijn betreft in de maand volgend op die waarin Onze Minister gelet op de eerste volzin uiterlijk moet hebben beslist, en wat de tweede termijn betreft, in de vierde maand volgend op die waarin uiterlijk moet zijn beslist.

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 83. Inwerkingtreding

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen en onderdelen van artikelen verschillend kan worden vastgesteld. Indien het koninklijk besluit dat de inwerkingtreding van dit besluit bevat, wordt uitgegeven na 31 juli 2003, kan dat koninklijk besluit bepalen dat dit besluit of de verschillende artikelen en onderdelen van artikelen daarvan, in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het koninklijk besluit wordt geplaatst, en terugwerkt tot en met 1 augustus 2003.

Artikel 84. Citeertitel

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit RVC's, regionaal zorgbudget en praktijkscholen met declaratiebekostiging.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 27 mei 2003

Beatrix

De

Minister

van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

M. J. A. van der Hoeven

De

Minister

van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

C. P. Veerman

Uitgegeven de dertigste juni 2003

Minister

J. P. H. Donner