Bijlage Stofomschrijving nieuw thema als onderdeel van het centraal examen geschiedenis
vwo en havo 2005 en 2006
[Regeling vervallen per 01-08-2007]
'Dekolonisatie en koude oorlog in Vietnam'
Verantwoording
Het nieuwe thema, dat onderdeel van het centraal examen geschiedenis vwo en havo voor
de examenjaren 2005 en 2006 is, moet worden afgeleid van het subdomein 'Internationale
betrekkingen en oorlogvoering'. De stofomschrijvingscommissie heeft als thema gekozen
voor de oorlog in Vietnam. Deze oorlog uit het recente verleden wordt over het algemeen
beschouwd als één de meest gezichtsbepalende conflicten in de Koude Oorlog. De Amerikaanse
bemoeienis en militaire interventie in de regio, die uiteindelijk de tot op heden
langstdurende oorlog in de Amerikaanse geschiedenis tot gevolg had, is indertijd gerechtvaardigd
door deze te plaatsen binnen de kaders van de Koude Oorlog en wordt in het geschiedenisonderwijs
over de 20e eeuw ook meestal in deze context behandeld. Daarmee is tevens de Koude
Oorlog tot een belangrijk onderdeel van het thema gemaakt. Daarnaast kan het dekolonisatieproces
niet buiten beschouwing worden gelaten. Concentratie op de Vietnamoorlog biedt echter
de mogelijkheid deze beide andere thema's exemplarisch, samenhangend en daardoor betekenisvoller
te behandelen.
Voor de westerse wereld is 'Vietnam' synoniem geworden voor een slepend conflict met
een open einde waarin de ogenschijnlijk sterkste tegenstander er maar niet in slaagt
de overwinning binnen te halen. Als zodanig heeft een 'Vietnamsyndroom' lange tijd
invloed gehad op de buitenlandse politiek van westerse landen. Daarmee is duidelijk
dat het conflict in Vietnam een sprekend voorbeeld is van veranderingen in de internationale
betrekkingen onder invloed van ontwikkelingen en processen op het gebied van vrede
en veiligheid en oorlogvoering. Tenslotte kan 'Vietnam' gelden als een schoolvoorbeeld
van de relatie tussen conflicten enerzijds en ideologische, economische en machtspolitieke
belangen anderzijds. Zonder de tegenstelling tussen kapitalisme en communisme, zonder
de perceptie van het strategisch belang van Zuid-Oost-Azië in de Koude Oorlog, zou
de oorlog in Vietnam vermoedelijk niet zo geëscaleerd zijn.
De commissie heeft het thema 'Dekolonisatie en Koude Oorlog in Vietnam' genoemd en gekozen voor de volgende hoofdvragen:'
-
Waarom gingen de VS over tot militair ingrijpen in Vietnam?
-
Waarom liet deze Vietnamoorlog diepe sporen na in de Amerikaanse samenleving en in de internationale verhoudingen? (cursief deel: alleen vwo).
Daarmee heeft de commissie gekozen voor één thema voor havo en vwo, met daarbinnen
een differentiatie tussen beide afdelingen. Gezien het geringe aantal uren geschiedenis
in de bovenbouw van het havo en de complexiteit van het onderwerp heeft de commissie
gemeend er verstandig aan te doen het thema voor havo-leerlingen te beperken. In de
praktijk betekent dit dat de Vietnamoorlog voor de havo-leerlingen vooral wordt bekeken
vanuit het perspectief van de Verenigde Staten en Vietnam. Van de vwo-leerlingen worden
daarnaast verwacht dat zij de oorlog, na bestudering, in een breder internationaal
perspectief kunnen plaatsen. Dit heeft geresulteerd in een basistekst voor beide afdelingen,
met uitbreidingen uitsluitend voor vwo. Deze uitbreidingen zijn in de tekst cursief weergegeven.
Voor zowel havo als vwo geldt dat leerlingen na het bestuderen van dit onderwerp begrijpen
hoe deze oorlog, die niemand wilde, kon ontstaan en zich zo lang kon voortslepen.
Ook wordt in beide stofomschrijvingen aandacht besteed aan de beeldvorming van de
verschillende partijen en de uiteenlopende betrokkenheid van burgers, op grond van
etniciteit, sociaal-economische verschillen en leeftijdsverschillen. De commissie
heeft er voor gekozen de verschillen in betrokkenheid tussen de seksen noch voor de
Vietnamese, noch voor de Amerikaanse kant nader uit te werken, deels omdat deze verschillen
evident zijn, deels omdat het uitwerken van deze verschillen niet veel zou bijdragen
tot een beter begrip van dit domein. Ook het humanitair oorlogsrecht komt in geen
van beide uitwerkingen aan de orde. Weliswaar hadden alle partijen beloofd zich aan
de op dat moment geldende wetten te houden, maar er is, anders dan bij de conflicten
in Ruanda en voormalig Joegoslavië, geen officieel erkend tribunaal gekomen waar de
schendingen van dat recht zijn bestraft. Wel is het humanitair oorlogsrecht in 1977
uitgebreid met een verbod op het aanbrengen van milieuschade. In de uitwerking voor
het vwo wordt wel aandacht besteed aan het internationaal rechtskader dat door de
oprichting van de VN tot stand kwam en waaraan de VS als ondertekenaar getoetst kan
worden.
Beide thema's beginnen met een historisch kader waarin de context van het conflict
wordt aangegeven. Deze informatie is bedoeld voor beter begrip van wat volgt en behoort
- voor zover het niet in de hoofdstukken terugkomt - niet tot de examenstof. De opzet
van het thema is in grote lijnen chronologisch. Daarbinnen wordt regelmatig gewisseld
tussen de gebeurtenissen in Vietnam en de reacties daarop van de VS en, voor het vwo,
de reacties van andere landen en organisaties. Daarbij hebben we getracht de meest
recente historische gegevens te verwerken, en ook ruimte te laten voor verschillende
interpretaties. In de epiloog wordt beschreven hoe het conflict na 1975 nog heeft
doorgewerkt; ook deze informatie behoort niet tot de stof voor het examen.
Historische namen en begrippen zijn in de tekst daar vetgedrukt waar zij de grootste
betekenis hebben, dus niet noodzakelijk de eerste keer dat zij in de tekst genoemd
worden. De naam van een persoon is vetgedrukt wanneer deze persoon binnen het thema
een rol van betekenis speelde, of wanneer aan de hand van deze persoon een bepaald
aspect van het thema meer perspectief kon krijgen. Historische begrippen zijn vetgedrukt
wanneer zij binnen de gegeven context een betekenisvol aspect vertegenwoordigen, dat
het thema verheldert en bijdraagt tot beantwoording van de vraagstelling.
Over de beschikbaarheid van literatuur had de commissie bij dit onderwerp uit het
recente verleden bepaald niet te klagen. In de bijgevoegde literatuurlijst staat de
aanbevolen secundaire literatuur vermeld. Daarbij hadden recente boeken onze voorkeur,
omdat hierin ook informatie uit onlangs ontsloten archieven verwerkt is. Daarnaast
zijn er op het internet zeer veel sites te vinden met daarop verslagen van de oorlog
en ooggetuigenverslagen, over het algemeen van Amerikaanse zijde. Wij hopen dat deze
direct toegankelijke bronnen voor leerlingen een extra dimensie aan het onderwerp
zullen geven.
Dekolonisatie en Koude Oorlog in Vietnam
Hoofdvragen
-
Waarom gingen de VS over tot militair ingrijpen in Vietnam?
-
Waarom liet deze Vietnamoorlog diepe sporen na in de Amerikaanse samenleving en in de internationale verhoudingen? (cursief deel: alleen vwo)
Historisch kader
Vietnam ligt in Zuid-Oost-Azië en telt ongeveer 77 miljoen inwoners. Het land heeft
een tropisch klimaat en bezit geen bodemschatten van betekenis, maar is erg vruchtbaar,
vooral in het zuiden. Het laagland van Vietnam wordt gekenmerkt door twee grote rivierdelta's,
de Rode Delta in het noorden en de Mekongdelta in het zuiden. Dankzij irrigatie en
bedijking is rijstverbouw hier een belangrijk bestaansmiddel. Meer landinwaarts is
het noorden en midden van Vietnam erg bergachtig; de omstandigheden voor landbouw
zijn hier moeilijker. In het noorden grenst Vietnam aan China. Dit feit heeft het
verloop van de Vietnamese geschiedenis sterk bepaald. Vaak was er sprake van Chinese
overheersing in Vietnam en hoewel de Vietnamese en de Chinese cultuur daardoor veel
overeenkomsten vertonen, is de verhouding tussen beide volkeren altijd gevoelig gebleven.
Ook in de 20e eeuw balanceerde met name het Noorden van Vietnam tussen samenwerking
met de Volksrepubliek China en het voorkomen van een te veel aan Chinese invloed in
eigen land. In de Vietnamoorlog is de ligging nabij en de relatie met deze grote communistische
mogendheid waarschijnlijk van doorslaggevende betekenis geweest.
De 20e eeuw zag de opkomst van drie grote mogendheden, waarvan twee, de Verenigde
Staten en de Sovjet Unie, vanaf de Tweede Wereldoorlog de wereldpolitiek gingen bepalen.
Zij vertegenwoordigden twee ideologisch geïnspireerde systemen, die elkaar wederzijds
uitsloten: een samenleving waarin het individu centraal staat en die is gebaseerd
op westerse waarden als vrijheid en democratie en een samenleving waarin het collectief
centraal staat en waarden als gelijkheid en solidariteit. Beide systemen hadden globalistische
aspiraties - bij het communisme gold lange tijd de 'wereldrevolutie' als een van de
belangrijkste uitgangspunten - die zij met deze idealen rechtvaardigden. Onduidelijk
was echter steeds waar idealisme ophield en eigenbelang begon. De 20e eeuw zag ook
de afbraak van de grote koloniale rijken die West-Europese mogendheden in de voorafgaande
eeuwen hadden opgebouwd in Azië en Afrika. De dekolonisatie die na de Tweede Wereldoorlog
z'n beslag kreeg, was in Azië in de jaren twintig en dertig al zichtbaar in de vorm
van een toenemend zelfbewustzijn van gekoloniseerde volkeren en nationalistische bewegingen.
Het communistische gedachtegoed, waarin het einde van zowel het kapitalisme als het
kolonialisme werd voorzien, sloot goed aan bij het streven naar onafhankelijkheid
en veel nationalistische bewegingen waren - mede - communistisch geïnspireerd. Het
is dan ook niet verwonderlijk dat de Koude Oorlog met name werd uitgevochten in wat
later de 'Derde Wereld' zou gaan heten.
In de onafhankelijkheidsstrijd van veel koloniën werden nationalistische en Koude
Oorlogsmotieven vermengd. Toen het Franse koloniale bewind in Indochina zich niet
langer zelfstandig kon handhaven, schoten de VS te hulp. De Koude Oorlog vereiste
volgens de toenmalige opvattingen van beleidsmakers in de VS vervolgens een blijvende
Amerikaanse aanwezigheid in de regio. Uiteindelijk werden de drie grote mogendheden,
die alle beschikten over kernwapens, bij het conflict betrokken. De oorlog had voor
Vietnam zelf rampzalige gevolgen, maar escaleerde ondanks het diepe wantrouwen dat
in deze Koude Oorlogsjaren de verhoudingen tussen de wereldmachten kenmerkte, niet
tot een wereldwijd of nucleair conflict.
Tot circa 1960 hadden veel Amerikanen nog nooit van Vietnam gehoord. Vanaf dat jaar
ging de strijd in dat land het nieuws in de VS steeds meer beheersen. De Amerikaanse
betrokkenheid in de strijd tussen Noord- en Zuid-Vietnam werd 'de Vietnamoorlog',
waar bijna iedereen in de westerse wereld op den duur een mening over had. Het werd
het langstdurende conflict waar Amerikanen ooit bij betrokken waren en resulteerde
in circa 58.000 doden aan Amerikaanse zijde en twee tot drie miljoen aan Vietnamese.
De oorlog kostte de VS circa 150 miljard dollar en werd uiteindelijk niet door hen
gewonnen. Op Vietnam werden meer bommen gegooid dan het totale aantal gebruikt in
de Tweede Wereldoorlog. De oorlog verwoestte grote delen van de Vietnamese ecologische
en sociaal-economische structuur. Nogal wat Amerikaanse soldaten konden na hun terugkeer
wegens psychosociale en fysieke problemen hun draai in de samenleving niet meer vinden.
Veel Amerikanen vroegen zich daarom naderhand af waarom de VS ooit aan dit 'avontuur'
waren begonnen.
Hoofdstuk 1. Koude Oorlog en dekolonisatie in Indochina
[Regeling vervallen per 01-08-2007]
Waarom raakten de VS betrokken bij de dekolonisatie van Indochina?
1.1. Nieuwe internationale verhoudingen na 1945
Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog gingen de belangrijkste overwinnaars, de
Verenigde Staten (VS) en de Sovjet-Unie (SU) de wereldpolitiek beheersen. Deze twee
'supermachten' vertegenwoordigden twee tegenover elkaar staande systemen. Het ene
was gebaseerd op kapitalistisch vrij ondernemerschap en democratische politieke besluitvorming,
het andere op communistische partijdictatuur en economische almacht van de staat.
De Koude Oorlog begon als conflict tussen deze beide landen met als inzet de politieke
toekomst van Europa, maar ontwikkelde zich tot een wereldwijd conflict. Beide partijen
vreesden namelijk dat de ander bezig was met uitbreiding en consolidatie van haar
invloedssfeer.
Het door de oorlog verzwakte Europa viel in 1945 in twee delen uiteen; geen van beide
supermachten slaagde erin Europa geheel te bevrijden. De SU had de Duitse legers vanuit
het oosten teruggedrongen en beheerste aan het einde van de oorlog vrijwel geheel
Oost-Europa. De Russische leider Stalin was zich, sinds de inval van Nazi-Duitsland
in zijn land, pijnlijk bewust van de kwetsbaarheid van de westgrens en wilde toekomstige
invasies voorkomen. Een veiligheidscordon van satellietstaten langs de westgrens zou
daarvoor moeten zorgen. In deze Oost-Europese landen vestigde de SU communistische,
'sovjet-vriendelijke' regimes. Democratieën en economieën volgens westers kapitalistisch
model konden alleen in het door de westelijke geallieerden bevrijde deel van Europa
tot stand komen. Beide supermachten bleven in 'hun' deel van Europa militair sterk
aanwezig. De deling van Europa in een kapitalistische en een communistische invloedssfeer,
door een 'ijzeren gordijn' van elkaar gescheiden, kreeg door het toenemende wederzijdse
wantrouwen tussen de kapitalistische en de communistische landen een blijvend karakter.
De spanningen tussen de twee supermachten werden verhevigd door de nucleaire dreiging.
In 1945 hadden de VS de Tweede Wereldoorlog beëindigd met twee atoombommen op Japan;
in 1949 bleek dat de SU ook kernwapens kon produceren. Een wapenwedloop was het gevolg,
waarin steeds krachtiger wapensystemen werden ontwikkeld. De totale wederzijdse vernietiging
die hierdoor mogelijk werd, leidde echter tot wederzijdse afschrikking en had, omdat
geen van beide kernmachten bereid bleek deze wapens in te zetten, uiteindelijk een
stabiliserend effect. In de jaren zestig richtte de SU zich op een ver-houding van
vreedzame coëxistentie met de VS. Hoewel het wantrouwen bleef, kon in Europa tijdens
de Koude Oorlog om die reden de vrede bewaard blijven.
De spanning in de wereld maakte een gereguleerde vorm van internationaal overleg noodzakelijk.
Om toekomstige internationale conflicten te voorkomen en om de internationale gemeenschap
in staat te stellen tijdig en adequaat op conflictsituaties te reageren, werd in 1945
de Verenigde Naties opgericht. De aangesloten landen, verenigd in de Algemene Vergadering,
spraken af de territoriale integriteit en politieke onafhankelijkheid van alle andere
staten te zullen respecteren en wezen geweld of het dreigen daarmee in de internationale
betrekkingen af. Geweld van een land tegen een ander land was slechts toelaatbaar
wanneer uit zelfverdediging werd gehandeld, acties van de VN zelf zonder resultaat
waren gebleven en behoorde dan proportioneel te worden ingezet. Om snel in actie te
kunnen komen werd de Veiligheidsraad ingesteld, bestaande uit vijf permanente, de
VS, de SU, Groot-Brittannië, Frankrijk en China, en tien niet-permanente leden. Door
middel van het vetorecht konden de permanente leden belangrijke beslissingen blokkeren.
Tijdens de Koude Oorlog werd vaak van dit recht gebruik gemaakt, waardoor een effectief
optreden van de VN Veiligheidsraad nauwelijks mogelijk was. Na 1949 ontstond er bovendien
discussie over het lidmaatschap van China. Omdat de VS de Volksrepubliek China weigerden
te erkennen, bezette Taiwan, als 'nationalistisch China', tot 1972 de permanente zetel
in de Veiligheidsraad
1.2. Vijandbeelden
In de Koude Oorlog kwam het niet tot een rechtstreekse gewapende confrontatie tussen
beide mogendheden, maar een voortdurende onzekerheid hierover bleef voor spanning
zorgen. Beide supermachten ontwikkelden een vijandbeeld ter legitimatie van hun optreden.
Zowel ideologische propaganda als reële belangentegenstellingen werkten de vrees voor
de ander in de hand.
De Amerikanen vreesden de communistische wereldrevolutie: ze waren bang dat de communisten
de strijd tussen kapitalisme en communisme uiteindelijk op gewelddadige wijze zouden
winnen. Zij zouden dan hun systeem van onvrijheid ook aan de VS opleggen. De Russische
overheersing van Oost-Europa kon worden gezien als een eerste stap in de richting
van die communistische wereldrevolutie. Uitgangspunt van het Amerikaanse buitenlandse
beleid werd daarom de containmentpolitiek. Aanvankelijk was deze vooral gericht op
het indammen van de communistische invloed in Europa. Als gevolg van het dekolonisatieproces
en de communistische machtsovername in China, werd deze politiek spoedig ook het richtsnoer
in de rest van de wereld.
De Sovjet-Unie, en na 1949 ook China, beschouwde en betitelde de containmentpolitiek
als een voorbeeld van westers imperialisme. In het communistische vijandbeeld was
de buitenlandse politiek van de VS niets meer dan een imperialistische politiek in
een nieuw jasje. Niet door middel van koloniën maar door economische en politieke
invloed in grote delen van de wereld te verkrijgen, trachtten de VS afzetmarkten en
grondstoffen te veroveren. De communistische grote mogendheden wilden voorkomen dat
gedekoloniseerde gebieden ondergeschikt bleven aan westerse kapitalistische belangen.
De strategie van de VS was voor een belangrijk deel gebaseerd op de aanname dat de
twee communistische grootmachten één groot machtsblok vormden tegenover het Westen.
In werkelijkheid waren de betrekkingen tussen de SU en China weinig hartelijk. De
Chinese leider Mao Zedong distantieerde zich steeds meer van de Russische vreedzame
coëxistentiepolitiek, die onder Stalins opvolger Chroestsjov was ingezet. De steeds
onverzoenlijker houding van China ten opzichte van de 'imperialistische hoofdvijand'
de VS en de rivaliteit tussen de SU en China om het leiderschap van de internationale
communistische beweging, leidden in 1960 tot een breuk tussen beide landen. China
kwam in een internationaal isolement terecht. In de VS veranderde deze onenigheid
tussen de SU en China weinig aan het vijandbeeld.
1.3. Dekolonisatie in Zuid-OostAzië
Grote delen van met name Zuid-Oost-Azië waren voor de Tweede Wereldoorlog koloniale
bezittingen van Groot Brittannië, Nederland en Frankrijk. In veel koloniën groeide
in de jaren twintig en dertig het verzet tegen de Europese koloniale overheersing.
Tijdens de oorlog werden de koloniën in Azië door Japan bezet. Dit gezichts- en machtsverlies
van de westerse koloniale overheden stimuleerde het reeds sluimerende nationalisme
onder de inheemse bevolking. Na de Japanse capitulatie ontstond in veel koloniën een
machtsvacuüm, waardoor de kracht van de nationalistische bewegingen toenam. In veel
koloniën brak een strijd voor onafhankelijkheid uit. De West-Europese landen, verzwakt
door de Tweede Wereldoorlog en oorlogsmoe, bleken geen van alle in staat hun koloniale
rijken op de korte of langere termijn te behouden. Zodoende werden in betrekkelijk
korte tijd veel staten in Azië onafhankelijk.
Aangezien het onzeker was welke positie deze nieuwe staten zouden gaan innemen in
de Koude Oorlog, hielden de supermachten dit dekolonisatieproces nauwlettend in de
gaten. De SU wilde greep krijgen op onafhankelijkheidsbewegingen in de koloniën en
toenadering van deze naties-in-wording tot de groeiende communistische wereld bewerkstelligen.
De VS wilde dit laatste voorkomen opdat de nieuwe staten zich zouden openstellen voor
handel met de VS en investeringen van Amerikaanse bedrijven. Dekolonisatie en Koude
Oorlog gingen elkaar op deze wijze wederzijds beïnvloeden.
4. Azië raakt bij de Koude Oorlog betrokken
De dekolonisatie van Zuid-Oost-Azië, waarin zowel nationalistische als communistische
groeperingen een rol speelden, kreeg pas de volledige aandacht van de Amerikaanse
regering na de communistische machtsovername in China in 1949 onder leiding van Mao
Zedong. De Amerikaanse regering vreesde door deze machtsovername een enorm verlies
van westerse invloed in Azië.
In 1950 raakten in Oost-Azië het communistische Noord-Korea en het westerse georiënteerde
Zuid-Korea als gevolg van een Noord-Koreaanse inval in het Zuiden met elkaar in conflict.
De Veiligheidsraad van de VN, op dat moment geboycot door de SU vanwege de Taiwan-kwestie, besloot troepen te sturen om Zuid-Korea te verdedigen. Onder Amerikaans bevel slaagden
deze troepen erin Noord-Korea terug te dringen. Een aarzelende SU verleende materiële
steun aan de Noord-Koreanen. De tegenaanval van de VN-troepen op Noord-Korea riep
interventie van Chinese troepen op. In het westen zag men in de ontwikkelingen in
China, Korea en Indochina (zie H. 2) drie voorbeelden van communistische expansiedrang.
Voor de communistische landen bleek de Korea-oorlog een misrekening; er werd geen
terreinwinst geboekt en de Amerikanen hielden na afloop van de oorlog in 1953 troepen
in Zuid-Korea gestationeerd.
De Amerikaanse regering kon haar belangen in Zuid-OostAzië met economische, politieke
en militaire middelen behartigen:
-
1. het geven van economische hulp, waardoor de Amerikaanse invloed in de regio zou toenemen
-
2. het steunen of eventueel in het leven roepen van 'marionettenregeringen'
-
3. militaire steun en eventueel militaire interventie.
De VS maakten in de jaren vijftig en zestig in Azië van al deze mogelijkheden gebruik.
Het aantal Amerikaanse militaire bases werd uitgebreid en de sterkte van het Amerikaanse
leger werd verdubbeld. In Zuid-Oost-Azië werd de steun aan de Franse strijd in Indochina
uitgebreid door het sturen van oorlogsmaterieel en militaire adviseurs. Op aandrang
van de VS bouwde Frankrijk in het zuiden van Vietnam een Vietnamese strijdkracht op,
gericht tegen de communisten in het Noorden. De angst voor olievlekwerking van het
communisme in een bepaalde regio, door de Amerikanen de domino-theorie genoemd, bepaalde
jarenlang de Zuid-Oost-Azië-politiek van de VS.
Hoofdstuk 2. Kolonisatie en dekolonisatie van Vietnam
[Regeling vervallen per 01-08-2007]
Op welke wijze voltrok het dekolonisatieproces zich in Vietnam?
2.1. Het Franse koloniale bestuur
Vietnam werd, samen met Laos en Cambodja, in de 19e eeuw Frans Indochina. Om exploitatie
van Vietnam te vergemakkelijken, trachtte het Franse bestuur de economie enigszins
te moderniseren, met name in het zuiden. Er kwamen bescheiden verbeteringen op het
gebied van infrastructuur, het onderwijs en de gezondheidszorg. In het overwegend
boeddhistische land ontstond een kleine rooms-katholieke, opgeleide, stedelijke Vietnamese
elite.
In de Mekongdelta kwam door de bouw van dammen en dijken nieuwe landbouwgrond beschikbaar.
Deze grond kwam in handen van grootgrondbezitters, die deze exploiteerden met behulp
van Vietnamese pachtboeren. Hun plantages produceerden rijst, rubber en delfstoffen
voor Franse (export)handelaren. In de dorpen bestond een grote afstand tussen deze
elite en de pachtboeren. In het minder vruchtbare midden en noorden van het land,
waar de omstandigheden voor de landbouw moeilijker waren, was de grond gelijkmatiger
verdeeld onder kleine boeren. Vooral hier bleef in de koloniale tijd veel verzet bestaan
tegen het Franse bestuur.
2.2. Nationalisme, communisme en dekolonisatie in Vietnam
In de jaren twintig en dertig keerden nationalistische groeperingen zich herhaaldelijk
tegen het koloniale bewind van de Fransen. Zij vonden aanhangers onder zowel de boeren,
de plantage- en fabrieksarbeiders als de stedelijke elite. Hun leider werd Ho Chi
Minh. Tijdens zijn verblijf in Europa kwam hij in aanraking met de socialistische
en anti-imperialistische denkbeelden van het communisme, die goed aansloten bij zijn
strijd voor een onafhankelijk Vietnam. Eind jaren twintig richtte hij de Indochinese
Communistische partij op. Om tijdens de Tweede Wereldoorlog het verzet tegen de Japanse
bezetting te bundelen, richtte Ho Chi Minh de Vietminh op, een militante organisatie
waarin alle nationalistische krachten werden verenigd onder leiding van de Vietnamese
communisten. In 1945 maakte Ho Chi Minh gebruik van het machtsvacuüm dat na de Japanse
capitulatie ontstond en riep de onafhankelijke Democratische Republiek Vietnam uit.
Zijn machtsbasis beperkte zich echter tot het noordelijke deel van het land en de
republiek werd internationaal nauwelijks erkend. Bij zijn machtsovername verwachtte
Ho Chi Minh dat de VS, gezien hun traditioneel antikolonialistische houding, hem in
zijn strijd tegen de Fransen zouden steunen. De V.S ondersteunden en financierden
na de Tweede Wereldoorlog echter de koloniale strijd van de Fransen, die zij als bondgenoot
in de Koude Oorlog nodig dachten te hebben. Omdat erkenning van de VS en andere westerse
landen uitbleef, wendde Ho Chi Minh zich voor steun tot de SU en na 1949 ook tot China.
In het Zuiden werd het Franse koloniale bewind hersteld. Binnen een jaar raakten Franse
troepen in conflict met de Vietminh. In 1954 versloeg de Vietminh de Franse troepen
bij Dien Bien Phoe.
2.3. De Akkoorden van Genève
Na de Franse nederlaag bij Dien Bien Phoe werd op de Conferentie van Genève in 1954
de toekomst van Vietnam besproken. Frankrijk en de Vietminh sloten een onmiddellijke
wapenstilstand. Het regime van Ho Chi Minh in Noord-Vietnam werd hiermee de facto
erkend. De discussie spitste zich toe op de toekomst van het Zuiden. De Noord-Vietnamezen
wilden het land zo snel mogelijk verenigen. De VS wilden voorkomen dat Zuid-Vietnam
ook communistisch zou worden. Uiteindelijk werd besloten tot de volgende regeling:
-
1. het land werd tijdelijk verdeeld langs de 17e breedtegraad
-
2. geen van beide delen mochten zich aansluiten bij militaire bondgenootschappen of militaire
bases van andere landen op zijn grondgebied toelaten
-
3. in 1956 zouden nationale verkiezingen worden gehouden, waarna het land zou worden
verenigd.
-
Om toe te zien op naleving van het akkoord werd een Internationale Commissie van Toezicht
bestaande uit diplomaten uit Polen, Canada en India ingesteld.
In Genève werd niet tot een verenigd en onafhankelijk Vietnam besloten, uit vrees
dat dan de hele staat communistisch zou worden. In het Zuiden kwam daarom met Amerikaanse
steun een westers georiënteerd, kapitalistisch regime tot stand. Na de Franse terugtrekking
uit Zuid-Vietnam in 1956 besloten de VS voorts Zuid-Vietnam bij te staan bij de opbouw
van het Zuid-Vietnamese leger.
De eerste bepaling van de Geneefse Akkoorden betekende dat Franse en Zuid-Vietnamese
troepen in het Zuiden werden geconcentreerd en de Vietminh aanzienlijke terreinwinst
in het Zuiden moest opgeven. De derde bepaling, de belofte van nationale verkiezingen,
die de Noord-Vietnamezen verwachtten te zullen winnen, deed de Vietminh evenwel toch
akkoord gaan. De slotverklaring, waarin de datum voor de verkiezingen was gespecificeerd,
werd door de VS en door de regering van Zuid-Vietnam, die officieel geen partij waren
op de conferentie, niet ondertekend.
De derde bepaling, waarin sprake was van nationale verkiezingen en vereniging van
Vietnam, werd niet uitgevoerd. De algemene verwachting was dat Ho Chi Minh de verkiezingen
zou winnen. Een verenigd Vietnam zou dus een communistisch Vietnam worden. Voor de
VS was een communistische overwinning in het licht van de dominotheorie onacceptabel
en betekende bovendien gezichtsverlies, gezien de Amerikaanse betrokkenheid bij Zuid-Vietnam.
Ook de communistische staten drongen niet aan op naleving van de akkoorden. China
had geen haast met een verenigd Vietnam: men vreesde verdere expansie van Noord-Vietnam,
richting Laos en Cambodja. De SU was niet bereid voor Vietnam de relatie met de VS
op scherp te stellen. China en de SU wilden, na het Koreaanse 'avontuur', bovendien niet het risico lopen
dat er ook in Zuid-Vietnam Amerikaanse troepen gelegerd zouden worden.
In 1954 werd ook de ZOAVO opgericht, een losse, defensieve alliantie, om verdere communistische
expansie te voorkomen en Amerikaanse invloed in Azië veilig te stellen. De intenties
van de ZOAVO stonden op gespannen voet met de neutraliteitsclausule, een belangrijke
onderdeel van de tweede bepaling van de Geneefse akkoorden. Hoewel de VS de neutraliteitsclausule
van de Geneefse Akkoorden naar de letter respecteerden, poogden zij Zuid-Vietnam bij
dit bondgenootschap te betrekken.
Hoofdstuk 3. Noord en Zuid-Vietnam na 1954
[Regeling vervallen per 01-08-2007]
Waarom kwam het opnieuw tot een oorlog in Vietnam?
3.1. Noord-Vietnam: Het regime van Ho Chi Minh
In de Democratische Republiek Vietnam was de politieke macht in handen van Ho Chi
Minh en de Vietnamese Communistische Partij. De eerste jaren van het communistische
bewind stonden in het teken van de 'interne revolutie'. Om kapitaalvlucht tegen te
gaan werd geleidelijk een communistische economie ingevoerd, waarbij privé-bezit van
grond aanvankelijk gerespecteerd werd. Wel kwam er een politiek van landverdeling
en werden voormalige Franse bedrijven en plantages genationaliseerd. Als gevolg daarvan
ging de rijstproductie zodanig omhoog dat deze in de behoeften van het land kon voorzien.
Halverwege de jaren vijftig radicaliseerde het Noord-Vietnamese bewind onder Chinese
invloed. Noord-Vietnam kreeg een planeconomie en ging over tot een ingrijpende politiek
van landhervormingen met als doel de landbouwproductie verder te verhogen en de macht
van de overige grootgrondbezitters te breken. Hierbij vielen veel slachtoffers en
veel kapitaalkrachtige Vietnamezen weken uit naar het Zuiden om de repressie te ontvluchten.
Een vijfjarenplan, dat voorzag in de ontwikkeling van zware industrie, werd niet gerealiseerd
als gevolg van Amerikaanse bombardementen.
De Noord-Vietnamezen hielden ook na 1954 vast aan het ideaal van een verenigd Vietnam
onder communistische leiding. Dit vereiste de val van het regime-Diem en een beëindiging
van de Amerikaanse aanwezigheid in het Zuiden. Deze 'externe revolutie' kreeg vorm
vanaf 1959, toen de Noord-Vietnamezen in toenemende mate in het Zuiden infiltreerden
De groeiende impopulariteit van het regime-Diem legde de voedingsbodem voor het georganiseerde
verzet in het Zuiden.
3.2. Zuid-Vietnam: het regime van Ngo Dinh Diem
Als tegenhanger van het communistische regime van Ho Chi Minh in het Noorden, werd
met Amerikaanse steun in Zuid-Vietnam een anticommunistische staat opgebouwd. De Vietnamese
politicus Ngo Dinh Diem, afkomstig uit de Vietnamese bestuurlijke elite en lid van
de rooms-katholieke minderheid, had zowel sterk anticommunistische als antikolonialistische
opvattingen en was daarmee in de ogen van de VS geschikt om van Zuid-Vietnam een democratische
staat naar westers kapitalistisch model te maken. Naast politieke leverden de VS Zuid-Vietnam
ook economische en militaire steun.
Het regime van Diem riep veel verzet op. Boeren verzetten zich tegen gedwongen verhuizing
naar versterkte dorpen ('strategic hamlets'), waar zij tegen communistische infiltratie
beschermd zouden zijn, maar ook beter gecontroleerd konden worden. De plattelandsbevolking
sympathiseerde over het algemeen meer met de communisten, die een veel ruimhartiger
landverdelingspolitiek voorstonden, dan met Diem, die hen liet betalen voor grond
en de aanleg van de dorpen, waarbij het geld vaak ten goede kwam aan Diems corrupte
familie- en vriendenkring. De gedwongen verhuizingen waren bovendien onverenigbaar
met de Vietnamese cultuur van voorouderverering, die de plattelandsbevolking aan hun
grond bond. In de steden verenigden radicale Boeddhisten, intellectuelen en communisten
zich in hun verzet tegen Diem en tegen de Amerikaanse invloed, die zij beschouwden
als een nieuwe poging Vietnam te koloniseren. Door Diems regering werden de zaken
echter positiever voorgestelde dan ze waren, waardoor de impopulariteit van zijn regime
lange tijd niet doordrong tot de Amerikaanse regering.
De oppositie tegen Diem verenigde zich in het Nationaal Bevrijdings Front (NLF). De
gewapende arm hiervan, het Volksbevrijdingsleger, werd door de Zuid-Vietnamezen ook
wel Vietcong genoemd. Het Bevrijdingsfront bestond uit Zuid-Vietnamezen, maar werd
gesteund en gestuurd vanuit Noord-Vietnam. Diem wist weinig anders tegenover de groeiende
oppositie te stellen dan uitbreiding van de repressie, waardoor Zuid-Vietnam eerder
op een politiestaat dan op een democratie ging lijken. Hierdoor nam ook de kritiek
vanuit de VS toe. De Amerikanen slaagden er echter niet in van Diem een volgzame marionet
te maken. In 1963 staken enkele Boeddhistische monniken zich uit protest tegen het
regime van Diem in brand. Foto's daarvan verschenen in de internationale pers en leidden
tot verontwaardigde reacties. Spoedig daarna gaf president John F. Kennedy toestemming
voor een machtsovername. Maar ook Diems opvolgers slaagden er niet in de oppositie
in het eigen land de baas te worden en voerden een autoritair bewind.
3.3. Noord en Zuid-Vietnam in het krachtenveld van de Koude Oorlog
De Amerikaanse steun aan Zuid-Vietnam bestond naast oorlogsmaterieel uit militaire
adviseurs, die het Zuid-Vietnamese leger adviseerden en trainden. Het Zuid-Vietnamese
leger functioneerde slecht; de legerleiding was als gevolg van politieke benoemingen,
onderlinge rivaliteit en corruptie betrouwbaar noch capabel. Toen in 1960 veel Noord-Vietnamese
legereenheden naar het zuiden trokken om het Bevrijdingsfront te versterken, besloten
de VS hun militaire steun drastisch uit te breiden. In 1961 stuurde president Kennedy
helikopters en liep het aantal militaire 'adviseurs' op tot circa 10.000. Hoewel de
Amerikaanse regering van mening was dat de strijd tegen de Vietcong door het Zuid-Vietnamese
leger zelf gevoerd diende te worden, raakten de militaire adviseurs geleidelijk aan
bij de gevechtshandelingen betrokken.
De Noord-Vietnamezen werden financieel en materieel gesteund door de SU en na 1949
ook door de Volksrepubliek China. De SU bleef eerst terughoudend in haar steun om
de vreedzame coëxistentie met de VS niet op het spel te zetten. Na de breuk met China
in 1960 haalden de sovjetleiders de banden met Noord-Vietnam weer aan uit angst anders
te veel terrein aan de Chinezen te verliezen.
Na 1964 was ook het klimaat in de oost-west verhoudingen gewijzigd: in de VS was Lyndon
B. Johnson de vermoorde Kennedy opgevolgd en in de SU was de naar vreedzame coëxistentie
strevende Chroesjtsjov afgezet. De nieuwe leiders van de grote mogendheden stonden
een hardere lijn voor, hetgeen ook tot uitdrukking kwam in hun Vietnampolitiek. Toch
bleef de invloed van de SU en van China op het buitenlandse beleid van Noord-Vietnam
beperkt. Het Noord-Vietnamese regime speelde beide landen behendig tegen elkaar uit
en profiteerde van de hulp zonder al te veel van de eigen zelfstandigheid prijs te
geven. Ho Chi Minh werd door zowel nationalistische als communistische denkbeelden
geïnspireerd. Of hij de belichaming van een agressief, op expansie gericht, communisme
was die de Amerikanen in hem zagen, is de vraag.
Hoofdstuk 4. Een supermacht verliest een oorlog (1964-1973)
[Regeling vervallen per 01-08-2007]
Waardoor bleef een militaire overwinning voor de VS in de oorlog in Vietnam uit?
4.1. Uitgangspunten van de Amerikaanse strategie
Kennedy's opvolger Johnson richtte zich vooral op de grote binnenlandse problemen
van de VS: de armoede in de grote steden en de rassenproblematiek. Johnsons programma,
de 'Great Society', behelsde overheidsmaatregelen die de ongelijkheid in de Amerikaanse
samenleving moesten tegengaan. De overheidsuitgaven zouden hierdoor toenemen. De oorlog
in Vietnam diende derhalve zo spoedig mogelijk gewonnen te worden.
De Amerikaanse regering had in 1964 ten aanzien van Vietnam globaal drie mogelijkheden:
de VS konden zich terugtrekken, nucleaire middelen inzetten of gevechtseenheden sturen.
De eerste twee mogelijkheden waren in de ogen van de Amerikanen niet reëel: terugtrekken
betekende gezichtsverlies in de internationale politiek en een nucleaire strategie
bracht het risico van een derde wereldoorlog met zich mee; actief militair ingrijpen
bleef dus over. De Amerikaanse strategie steunde bij dit ingrijpen op de volgende
uitgangspunten:
-
1. zo weinig mogelijk Amerikaanse slachtoffers
-
2. de oorlog winnen met conventionele middelen
-
3. het oorlogsgebied beperken tot Vietnam
De Amerikaanse militaire leiding ging er vanuit dat de guerrilla-activiteiten van
de Vietcong in het Zuiden geleid en gesteund werden vanuit het Noorden. Centraal in
de militaire aanpak van de VS kwam dus het uitvoeren van bombardementen op Noord-Vietnamese
doelen te staan, terwijl het Zuid-Vietnamese leger in het Zuiden de Vietcong moest
uitschakelen. Door bevoorradingslijnen af te snijden en met de hulp van Amerikaanse
troepen blokkades op te werpen ter hoogte van de 17e breedtegraad moest Noord-Vietnam
van het Zuiden geïsoleerd worden. Amerikaanse militairen werden vooral in de luchtoorlog
ingezet, het Zuid-Vietnamese leger, dat de grondoorlog tegen de Noord-Vietnamese soldaten
en de Vietcong moest uitvechten, moest dus bijna al het eigenlijke werk doen. Omdat
de Amerikaanse militaire leiding het militaire potentieel van het Amerikaanse en het
Zuid-Vietnamese leger veel groter achtte dan dat van de Noord-Vietnamezen en de Vietcong,
was men van mening dat de oorlog op het slagveld, met conventionele middelen, in korte
tijd in het voordeel van de VS en Zuid-Vietnam beslist kon worden.
De oorlog, door de Amerikanen aangeduid als een 'beperkte oorlog' ('limited war'),
zou geen bedreiging voor de wereldvrede vormen, omdat uitsluitend conventionele middelen
werden ingezet en het noordelijk deel van Noord-Vietnam niet gebombardeerd zou worden.
Met China kwamen de VS tot de stilzwijgende overeenkomst het niet tot een direct treffen
tussen de eigen troepen te laten komen: China stuurde geen militairen naar het front,
zolang Amerikaanse troepen zich niet op Noord-Vietnamees grondgebied waagden. China
en de SU zouden dus niet geprovoceerd worden. Aangezien men er van overtuigd was dat
deze aanpak zou slagen, werden er geen alternatieve strategieën ontwikkeld.
4.2. Falende strategie
Het later zeer omstreden Tonkin-incident, de daaruit voortvloeiende Tonkinresolutie
van 1964 en de door Johnson gewonnen presidentsverkiezingen maakten begin 1965 de
weg vrij voor het sturen van Amerikaanse grondtroepen naar Zuid-Vietnam en het systematisch
bombarderen van Noord-Vietnam. Maar Operatie Rolling Thunder had niet het gewenste
effect. Om de SU en vooral China niet te provoceren stond Johnson bombardementen op
de Noord-Vietnamese hoofdstad Hanoi, de havenstad Haiphong, het Chinese grensgebied
en de Rode Delta, ondanks aandringen van de militaire leiding, niet toe. Daarnaast
kon de Ho-Chi-Minhroute, de belangrijkste aanvoerroute vanuit Noord-Vietnam naar het
Zuiden, slechts beperkt worden gebombardeerd, omdat deze route deels door Laos en
Cambodja liep. Zuid-Vietnam kon dus niet van het noorden worden geïsoleerd; de bevoorrading
van de Vietcong vanuit Noord-Vietnam bleef daardoor ononderbroken doorgaan.
Het Zuid-Vietnamese leger verrichtte hoofdzakelijk ondersteunende taken voor de Amerikaanse
militaire operaties en speelde in de daadwerkelijke strijd slechts een zeer beperkte,
aanvullende rol. De Vietcong en de Noord-Vietnamese legereenheden werden geleid door
de inventieve Noord-Vietnamese generaal Vo Nguyen Giap. Hij liet zich niet verleiden
tot grootschalige veldslagen, maar voerde een guerrilla-oorlog. Dankzij het oerwoud
en een uitgestrekt netwerk van tunnels waren de guerrilla's voor hun tegenstanders
een moeilijk te lokaliseren vijand. Amerikaanse en Zuid-Vietnamese troepen bestreden
deze guerrilla-acties met tanks en helikopters om zo veel mogelijk eigen slachtoffers
te voorkomen. Door deze asymmetrie in de oorlogvoering behield de Vietcong gedurende
het hele conflict het initiatief en was zij vaak succesvol in haar aanvallen op Amerikaanse
bases. Vietcong-leden wisten in versterkte dorpen te infiltreren, waar zij niet van
Vietnamese dorpelingen te onderscheiden waren.
Onbedoeld werden deze dorpen daardoor soms militaire doelwitten. De Vietcong beheerste
het Zuid-Vietnamese platteland; de Amerikanen beheersten alleen de stedelijke kernen.
Om de operaties van de Vietcong te bemoeilijken werden ontbladeringsmiddelen als 'agent
orange' en napalm-brandbommen ingezet. Deze middelen makten veel slachtoffers onder
Zuid-Vietnamese burgers, maar konden de steeds terugkerende verrassingsaanvallen van
de Vietnamese guerrilla's niet voorkomen.
4.3. Steun van bondgenoten
De hevige bombardementen op Noord-Vietnam veroorzaakten grote schade aan het irrigatiesysteem,
het stelsel van dammen en dijken in de Rode Delta. De voedselvoorziening in Noord-Vietnam
was voor een belangrijk deel afhankelijk van de rijstproductie in de delta. Speciale
onderhoudsploegen werden permanent ingezet om de schade te herstellen. China stuurde
militaire technici opdat Noord-Vietnamese mannen zo veel mogelijk beschikbaar bleven
voor gevechtstaken. Voedsel en medische hulp ontving Noord-Vietnam van diverse organisaties
uit zowel westerse als communistische landen
Naast technici en militaire adviseurs leverde China vooral grote hoeveelheden wapens.
De SU steunde Noord-Vietnam met de modernste wapensystemen. Russische wapenexperts
deden in Vietnam bovendien kennis op omtrent de door de VS gebruikte wapens, die werden
buitgemaakt. In de oorlog werden door beide mogendheden nieuwe wapens uitgetest. Op
den duur kwam meer dan de helft van alle door de Noord-Vietnamezen gebruikte wapens
uit de SU. Het Russische luchtafweergeschut bleek een effectief wapen tegen de Amerikaanse
luchtaanvallen.
4.4. Het einde van de Amerikaanse interventie in Vietnam
Omdat successen uitbleven verzocht de Amerikaanse opperbevelhebber in Vietnam, generaal
Westmoreland, herhaaldelijk om extra Amerikaanse troepen. Het Amerikaanse leger in
Zuid-Vietnam groeide uit tot ruim een half miljoen manschappen in 1968, maar uitzicht
op een doorbraak ontbrak. De Amerikaanse militairen raakten gedemoraliseerd door de
uitzichtloosheid van de oorlog en de onvoorspelbaarheid van de tegenstander. Er was
geen duidelijk slagveld, noch kon er aantoonbaar terreinwinst worden geboekt. Winst
of verlies kon slechts worden uitgedrukt in aantallen slachtoffers. Het lage moreel
tastte de gevechtskracht van het Amerikaanse leger aan. Het Tet-offensief van januari
1968, waarbij alle Amerikaanse bases in Zuid-Vietnam tegelijk werden aangevallen,
doorbrak de patstelling. Niet alleen werd duidelijk dat de VS Zuid-Vietnam niet onder
controle hadden - de Vietcong bleek zelfs in de steden verzetskernen te hebben opgebouwd
- het toonde eveneens aan dat de Noord-Vietnamezen en de Vietcong niet sterk genoeg
waren om uiteindelijk de oorlog te winnen.
Na het Tet-offensief was het voor beide partijen duidelijk dat onderhandelingen de
enige manier waren om de oorlog te beëindigen. In 1968 begon men daarover in Parijs
verkennende besprekingen. In 1968 werd Richard Nixon tot president gekozen op basis
van de belofte de oorlog met een eervolle vrede te zullen beëindigen. Hij streefde
naar terugtrekking van de Amerikaanse troepen en 'vietnamisering' van de oorlog. Een
combinatie van militaire en diplomatieke offensieven moest de Amerikanen in de gelegenheid
stellen hun troepen zonder gezichtsverlies terug te trekken. Zware bombardementen
op Noord-Vietnamese doelen, Laos en Cambodja moesten de Noord-Vietnamezen naar de
onderhandelingstafel dwingen. De Amerikaanse bevolking protesteerde massaal en tijdens
een vredesdemonstratie in Kent State University vielen zelfs doden.
De in 1969 in Parijs gestarte daadwerkelijke vredesbesprekingen verliepen lange tijd
uiterst stroef, omdat de Noord-Vietnamezen pas wilden onderhandelen als de bombardementen
stopten. De VS zagen in dat een verbeterde relatie met China en de SU de onderhandelingen
zou vergemakkelijken, omdat Noord-Vietnam zich dan niet meer automatisch gesteund
zou weten door haar bondgenoten. In 1972 reisde president Nixon daarom naar Beijing
en Moskou.
Om de druk op Noord-Vietnam op te voeren verbonden Nixon en zijn veiligheidsadviseur
Henry Kissinger het verloop van de vredesbesprekingen in Parijs aan het verloop van
de wapenbeheersingsbesprekingen met de SU. Om de SU te bewegen meer druk op Hanoi
uit te oefenen om akkoord te gaan met een vredesregeling in Vietnam, deden de VS voorstellen
tot wapenvermindering. Daarnaast stelden zij de SU gunstige handelsvoorvaarden in
het vooruitzicht, waaronder Amerikaanse graanleveranties. De SU werd onder druk gezet
deze voorstellen te accepteren door een bewuste Amerikaanse toenaderingspolitiek tot
China in een periode waarin de Chinees-Russische relaties een dieptepunt hadden bereikt.
Met deze driehoeksdiplomatie trachtten de Amerikanen Noord-Vietnam en haar twee communistische
bondgenoten tegen elkaar uit te spelen, hetgeen uiteindelijk moest leiden tot een
soepeler opstelling van de Noord-Vietnamezen bij de vredesonderhandelingen.
Als gevolg van de ingezette détente kon de oorlog echter zonder het risico van escalatie
op grotere schaal worden voortgezet. Onder het Amerikaanse publiek riep dit veel verzet
op en verkiezingen stonden voor de deur. Totale terugtrekking van de Amerikaanse troepen
werd hierdoor voor zowel de VS als Noord-Vietnam de belangrijkste voorwaarde voor
een vredesregeling. De Zuid-Vietnamese president Nguyen Van Thieu verlangde echter
in het licht van het op handen zijnde vertrek van de Amerikanen aanvullende veiligheidsgaranties.
Zowel Zuid- als Noord-Vietnam dreigde hierdoor niet akkoord te gaan met de voorgestelde
vredesregeling. Eind 1972 gingen de VS daarom over tot de zwaarste bombardementen
op Noord-Vietnam van de gehele oorlog, wat hevige internationale protesten opriep.
Onder druk van zware bombardementen, op advies van hun bondgenoten en in de wetenschap
dat de Amerikanen hun aanwezigheid in Vietnam vóór alles wilden beëindigen, gingen
de Noord-Vietnamezen uiteindelijk akkoord. De Zuid-Vietnamezen kregen de toezegging
dat er meer militair materieel achter zou worden gelaten dan aanvankelijk de bedoeling
was. Op 23 januari 1973 werden de Parijse Akkoorden getekend. Deze akkoorden kwamen
vrijwel geheel overeen met de Geneefse Akkoorden van 1954.
Twee jaar later veroverde Noord-Vietnam het Zuiden en werd de Socialistische Republiek
Vietnam, waarin Noord en Zuid verenigd waren, een feit.
Hoofdstuk 5. Gevolgen van de Vietnamoorlog in Vietnam
[Regeling vervallen per 01-08-2007]
Welke gevolgen had de oorlog voor burgers en militairen in Vietnam?
5.1. Gevolgen van de Vietnamoorlog voor de Vietnamese samenleving
Dagelijks bombardeerde het Amerikaanse leger Noord-Vietnamese doelen en Zuid-Vietnamese
gebieden die in handen waren van de Vietcong. De bombardementen noopten de Vietnamezen
tot ingrijpende maatregelen. Ondergronds werden fabrieken, scholen en soms complete
dorpen ingericht, waar de bevolking overdag, bij het licht van een fietsdynamo, moest
leven en werken. Zaaien, oogsten en andere werkzaamheden deed men 's nachts.
In Noord-Vietnam werden kinderen en bejaarden geëvacueerd en verspreid over het platteland
en zorgde men voor collectieve en individuele schuilplaatsen. Er gold militaire dienstplicht
en jaarlijks werden zoveel mogelijk soldaten onder de wapenen geroepen. Vrouwen hielpen
mee om vitale industrieën en openbare diensten in bedrijf te houden. De voedselvoorziening
in Noord-Vietnam werd door de bombardementen in de Rode Delta wel aangetast, maar
het leidde niet tot hongersnoden onder de bevolking. De grootscheepse bombardementen
op Noord-Vietnam sterkten de Vietnamese bevolking in hun verzet. Zij legden een grote
inventiviteit aan de dag om de problemen die de permanente oorlogstoestand met zich
mee bracht op te lossen en voorkwamen daarmee een totale ontwrichting van hun samenleving.
Het dagelijks leven in Zuid-Vietnam stond eveneens in het teken van de oorlog. De
vietnamisering van de oorlog had tot gevolg dat de helft van de Zuid-Vietnamese volwassen
mannen werd ingeschakeld bij de oorlogvoering. De gedwongen bescherming in 'versterkte
dorpen', soms machtsbases van de Vietcong, soms van Zuid-Vietnamese of Amerikaanse
legereenheden, werd door veel inwoners als een bezetting beschouwd. De dorpen lagen
geregeld onder vuur. Veel Zuid-Vietnamezen vluchtten voor het oorlogsgeweld. Een deel
van de vluchtelingen sloot zich aan bij de Vietcong, de overigen trokken naar gebieden
die onder het gezag van de regering in Saigon stonden. De oorlog leidde zo tot een
ontvolking van het Zuid-Vietnamese platteland en een explosieve groei van de steden,
met name van Saigon. De meeste vluchtelingen, die in kampen werden ondergebracht,
vonden geen werk. Misdaad en prostitutie namen zodoende sterk toe in de steden. De
aanwezigheid van grote aantallen Amerikanen ontwrichtte de Zuid-Vietnamese economie.
Terwijl landbouw en industrie werden verwaarloosd ontstond in de steden een door Amerikaanse
dollars geschapen kunstmatige welvaart, waar slechts een kleine groep mensen van profiteerde.
5.2. Gevolgen van de Vietnamoorlog voor Amerikaanse militairen in Vietnam
De jonge Amerikaanse dienstplichtigen, met een gemiddelde leeftijd van negentien jaar,
hadden nauwelijks een idee van wat hen te wachten stond in het verre en aanvankelijk
onbekende Vietnam. Het tropische klimaat verzwaarde de omstandigheden aanzienlijk.
Op guerrilla-tactieken van de Vietcong waren de soldaten materieel noch mentaal voldoende
voorbereid, evenmin op de aanblik van Vietnamese burgerslachtoffers en omgekomen strijdmakkers.
Tijdens verlofdagen kon men in de kroegen en bordelen van Saigon deze oorlogsellende
slechts tijdelijk achter zich laten.
Door het moeizame verloop van de oorlog en de vijandige houding van veel Zuid-Vietnamezen
vroegen veel soldaten zich af waarvoor zij zo ver van huis kwamen vechten. Gevoelens
van angst, verdriet en frustratie resulteerden in drugsgebruik, rassenhaat, oorlogsmisdaden
en desertie. Zo werden zwarte militairen geregeld gediscrimineerd door blanke officieren
of door hun blanke strijdmakkers. In het Zuid-Vietnamese dorp My Lai richtten Amerikaanse
soldaten een bloedbad aan. Hiervoor en voor andere oorlogsmisdaden moesten de betrokkenen
zich later voor Amerikaanse rechtbanken verantwoorden.
Hoofdstuk 6. De oorlog aan het 'thuisfront'
[Regeling vervallen per 01-08-2007]
Welke invloed had de oorlog op de Amerikaanse samenleving en in welke mate beïnvloedde
de Amerikaanse publieke opinie het verdere verloop van de oorlog?
6.1. De rol van de media
Na het sturen van grondtroepen raakten de Amerikanen massaal betrokken bij de oorlog
in Vietnam. Voor het eerst in de geschiedenis kon de oorlog vanuit de huiskamer via
de televisie worden gevolgd. Daarnaast brachten foto's en reportages van verslaggevers
aan het front de oorlogshandelingen onder ieders aandacht De media werd verzocht een
al te kritische toon te vermijden. Aanvankelijk hielden zij hier rekening mee, maar
in de afweging tussen het nationale belang van het ondersteunen van de oorlog enerzijds
en het democratische belang van kritische en onderzoekende journalistiek anderzijds,
kozen de media steeds vaker voor het laatste. Jonge, kritische oorlogsverslaggevers
zetten vraagtekens bij het Amerikaanse ingrijpen. Zij vonden weerklank bij een breed
publiek, maar riepen ook tegengeluiden op. Hierdoor polariseerden de maatschappelijke
verhoudingen sterk.
6.2. De rol van de protesten
Vooral jongeren, die de Tweede Wereldoorlog niet bewust hadden meegemaakt, keerden
zich tegen de oorlog. Deze 'babyboomers' hadden een eigen cultuur ontwikkeld, die
in leefstijl, kleding, muziek en politieke denkbeelden sterk afweek van de 'gevestigde
orde'. Door de dienstplicht, die vanwege de Vietnamoorlog opnieuw was ingevoerd, werden
deze jongeren direct geconfronteerd met een oorlog waar velen van hen niet achter
stonden. Dit verdiepte de kloof tussen de 'protestgeneratie' en de generatie waartoe
hun ouders, hun docenten en de politici behoorden en die het communisme als een reëel
gevaar beschouwden. Op universiteiten werden over zin en noodzaak van de oorlog felle
discussies gevoerd tijdens 'teach-ins' en ook veel opinieleiders uit politiek, wetenschap
en media keerden zich tegen de oorlog. Vanuit universiteiten werden petities naar
de president gestuurd met het verzoek de bombardementen te stoppen. Er werden anti-oorlogsdemonstraties
georganiseerd, waar protestzangers hun hits ten gehore brachten en dienstplichtigen
hun oproepkaarten verbrandden. Veel jongemannen weigerden dienst, anderen probeerden
de dienstplicht te ontduiken. Ook in de rest van de westerse wereld kwam het onder
invloed van de media tot massale protesten
6.3. De rol van de politiek
Van parlementaire controle op het Vietnambeleid was aanvankelijk nauwelijks sprake.
De Tonkin-resolutie, met slechts twee tegenstemmen aangenomen, verleende president
Johnson vergaande volmachten om zelfstandig beslissingen te nemen inzake de oorlog.
Het Vietnam-beleid werd derhalve bepaald door het Witte Huis, het Pentagon en het
ministerie van Buitenlandse Zaken. Johnson wilde voorkomen dat de geldverslindende
oorlog ten koste zou gaan van de uitgaven voor de 'Great Society' en trachtte parlementaire
debatten over de oorlog te voorkomen en Congresleden in persoonlijke gesprekken voor
zijn beleid te winnen. Uit loyaliteit met de president, om niet ervan verdacht te
worden 'soft on communism' te zijn, vanwege daadwerkelijke angst voor het communisme,
of uit loyaliteit met de reeds in Vietnam aanwezige soldaten, stemde het Congres jaarlijks
in met de defensiebegroting, al zetten sommigen wel vraagtekens bij de Amerikaanse
aanwezigheid in Vietnam en bij het democratisch gehalte van het Zuid-Vietnamese regime.
Door het uitblijven van de overwinning en de hevige protesten in binnen- en buitenland
nam de twijfel onder politici over de oorlog toe. In de Senaat vormden zich twee kampen:
voorstanders van een politieke oplossing voor Vietnam, de 'duiven' en voorstanders
van verdergaand militair ingrijpen, de 'haviken'. Senator J. William Fullbright betwijfelde
of de oorlog de belangen van de V.S. wel diende, aangezien zowel binnenlandse als
buitenlandse verhoudingen door de oorlog steeds meer onder druk kwamen te staan. In
1966 leidde hij rechtstreeks op televisie uitgezonden parlementaire hoorzittingen
over het Vietnambeleid. Daarmee werd openbaar dat ook binnen de regering grote meningsverschillen
bestonden over de effectiviteit van de Amerikaanse strategie. De regering zag echter
lange tijd geen alternatieven, zette het beleid voort en kwam steeds verder van de
samenleving af te staan.
De oorlog deed de overheidsuitgaven enorm toenemen en zorgde voor een daling van de
dollarkoers. De economische positie van de VS in de wereld verzwakte en een economische
recessie dreigde. Hierdoor kwam zowel voortzetting van de oorlog als de ontwikkeling
van de 'Great Society' onder druk te staan. De binnenlandse spanningen namen verder
toe. In het verkiezingsjaar 1968 braken grote ongeregeldheden uit tijdens anti-oorlogsdemonstraties.
De verrassende Noord-Vietnamese successen tijdens het Tet-offensief zetten de tot
dat moment gevoerde strategie op losse schroeven. Uiteindelijk besloot president Johnson
tot stopzetting van de bombardementen. De Noord-Vietnamezen verklaarden zich onmiddellijk
bereid tot onderhandelingen. Johnson stelde zich niet herkiesbaar. De Republikein
Richard M. Nixon won de presidentsverkiezingen op basis van zijn belofte van een eervolle
vrede, terugtrekking van Amerikaanse militairen en 'vietnamisering' van de oorlog.
Hoofdstuk 7. De betekenis van de Vietnam-oorlog voor de Amerikaanse samenleving en
voor de internationale verhoudingen (cursief: alleen vwo)
[Regeling vervallen per 01-08-2007]
Waarom liet de oorlog diepe sporen na in de Amerikaanse samenleving en* in de internationale
verhoudingen? (NB: met een*: alleen vwo)
7.1. Sporen in de binnenlandse politieke verhoudingen in de VS*
De Vietnamoorlog heeft duidelijk gemaakt dat politici soms beslissingen namen op grond
van selectieve waarnemingen, onvolledige informatie of onbewezen aannames. Onthullingen
in de media schetsten een onthutsend beeld van de politieke leiding in de VS en schokten
het vertrouwen van veel Amerikaanse burgers in de politiek. De Tonkin-resolutie had
de president een grote vrijheid van handelen verschaft inzake de oorlog. Na verloop
van tijd communiceerde president Johnson nauwelijks meer met het Congres over het
Vietnambeleid. Van de protesterende burgers trok hij zich weinig aan totdat hij uiteindelijk
door de massale protesten in het nauw werd gedreven. In 1971 bleek uit publicaties
als de Pentagon Papers, dat de regering zaken omtrent de oorlog niet altijd conform
de werkelijkheid aan volk en volksvertegenwoordiging had gepresenteerd. Het Tonkin-incident
bleek een manipulatie van legerleiding en regering om het Congres te bewegen de presidentiële
volmachten toe te staan. Ook bleken verkiezingsresultaten van invloed te zijn geweest
op oorlogsbeslissingen. In 1973 beperkte het Congres de bevoegdheden van de president
inzake oorlogvoering door middel van de War Powers Act.
7.2. Sporen in de maatschappelijke verhoudingen *
De Vietnamoorlog bleek een 'working class-war'. In de beginfase van de Amerikaanse
betrokkenheid bij de oorlog was de Amerikaanse politiek vooral bezig met de binnenlandse
problemen van de VS. Rassentegenstellingen, vooral in de zuidelijke staten, leidden
tot ernstige ongeregeldheden en blanke en zwarte burgers eisten oplossingen voor de
sociale problemen in de grote steden. Hoewel de dienstplicht, die voor het eerst sinds
de Tweede Wereldoorlog weer was ingevoerd, in principe elk Amerikaanse gezin met de
oorlog confronteerde, bleek achteraf dat de lagere sociale milieus - en dus relatief
veel zwarte jonge mannen - waren oververtegenwoordigd aan het front. Zij vochten,
net zoals hun vaders dat tijdens de Tweede Wereldoorlog hadden gedaan, zij aan zij
met blanke soldaten. Naast spanningen zorgde dit voor toenadering onder blanke en
zwarte militairen.
De Amerikaanse regering stelde, na hun terugkomst studiebeurzen beschikbaar aan deze
soldaten. Hierdoor konden veel blanke, maar vooral ook zwarte jonge mannen uit achtergestelde
milieus een carrière opbouwen. Beter gesitueerde gezinnen hadden voor hun zoons een
minder risicovolle vervulling van hun dienstplicht trachten te regelen. In politiek
linkse kringen weigerde men dienst, met gevangenisstraf als gevolg. De keuzes die
jonge mannen tijdens hun dienstplichttijd maakten, werkten lang door en achtervolgden
sommigen in hun verdere carrière, vooral als zij politieke ambities hadden.
7.3. Een nationaal trauma*
In de VS werd de Vietnamoorlog in de jaren '70 een nationaal trauma. Het rijkste land
ter wereld met de sterkste defensiemacht had voor het eerst in zijn geschiedenis een
oorlog verloren. Aan de Tweede Wereldoorlog hadden de Amerikanen het imago van 'bevrijder'
ontleend. Hoewel ook de Vietnam-oorlog aanvankelijk in het licht van de verdediging
van westerse waarden als 'vrijheid en 'democratie' werd geplaatst, leidden de onthullingen
in de pers en de schokkende beelden op televisie ertoe dat velen zich afvroegen of,
gezien de militaire middelen die het Amerikaanse leger inzette, nog wel van een 'gerechtvaardigde
strijd' gesproken kon worden. In 1975 toen NoordVietnamese troepen haast zonder slag
of stoot het Zuiden veroverden, bleek dat de Amerikaanse strijd in Vietnam ook nog
zinloos was geweest.
Veel teruggekeerde Vietnam-veteranen konden hun oorlogservaringen nauwelijks verwerken,
voelden zich vaak onbegrepen en niet in staat hun oude leven weer op te pakken. Het
samenstel van psychosociale en fysieke klachten waaraan zij leden, werd het 'Vietnamsyndroom'
genoemd en was lange tijd slecht bespreekbaar in de Amerikaanse samenleving. Verwerking
van het trauma kwam in de jaren '80 op gang. Dit bleek onder andere uit de vele speelfilms
waarin de oorlog een rol speelde. In 1982 werd in Washington het 'Vietnam-Memorial'
onthuld. Dit monument neemt sindsdien een centrale plaats in bij herdenkingen. Tot
op de dag van vandaag houdt de oorlog veteranen en hun organisaties bezig.
7.4. Sporen in de internationale verhoudingen*
De Vietnamoorlog en de noodzaak tot wapenbeheersing leidden uiteindelijk tot een vermindering
van de spanning in de wereld. De bewapeningswedloop en de oorlog in Vietnam hadden
zowel de Russische als de Amerikaanse economie onder zware druk gezet. Rond 1970 was
de achterstand van de SU verdwenen en een bewapeningsevenwicht bereikt.'Bevriezing'
van het niveau van bewapening en aansturen op besprekingen over wederzijdse wapenvermindering
leken te verkiezen boven continuering van de wapenwedloop en bovendien op termijn
een betere garantie voor internationale veiligheid te bieden. Voor de VS bood de toenadering
tussen de drie kernmachten die hiervoor nodig was ook voor de beëindiging van de Vietnamoorlog
de beste perspectieven.
In het klimaat van ontspanning dat door Nixon en Kissinger bewust werd nagestreefd,
kon een aantal kwesties worden opgelost. De toenadering tot China resulteerde in 1972
in een oplossing van de kwestie van de Chinese vertegenwoordiging in de VN Veiligheidsraad
in het voordeel van de Volksrepubliek. De Amerikaans-Russische betrekkingen konden
hierdoor eveneens verbeteren en resulteerden in meer economische samenwerking en de
zogenoemde 'SALT-besprekingen'. De internationale diplomatieke initiatieven van Nixon
en Kissinger leidden zodoende niet alleen tot een vredesregeling in Vietnam. Ze leidden
eveneens tot een begin van een omslag in de internationale betrekkingen, waarbij de
kernmachten in plaats van een wapenwedloop in stand te houden, zich gingen richten
op wapenbeheersing en uiteindelijk op wapenvermindering. Deze onderhandelingen riepen
op hun beurt weer andere gespreksonderwerpen op, zoals de kwestie van de mensenrechten
in de SU waar nu, anders dan voorheen het geval was geweest, westerse invloed op kon
worden uitgeoefend.
De Vietnamoorlog, die de Amerikaanse binnenlandse politieke verhoudingen ernstig had
geschaad en de Amerikaanse economie onder grote druk had gezet, leidde tot een wijziging
in de opstelling van de VS in de internationale politiek. Na de Vietnamoorlog besloten
Amerikaanse regeringen vaker tot een voorzichtiger aanpak waar het ging om actief
ingrijpen en bemoeiden zij zich bij voorkeur niet met internationale conflicten met
een 'open-einde' karakter. Bij internationaal ingrijpen werd voortaan de bewegingsvrijheid
van de pers aan het front beperkt en het oorlogsnieuws gecontroleerd naar buiten gebracht.
Daar staat tegenover dat de Vietnamoorlog het publiek in de westerse wereld waakzamer
heeft gemaakt en een kritischer denken over oorlogvoering heeft bevorderd
Epiloog
[Regeling vervallen per 01-08-2007]
De Parijse Akkoorden hadden de Amerikaanse interventie in Vietnam beëindigd; ze hadden
echter niet voor vrede in de regio gezorgd. In 1975 werd Zuid-Vietnam door Noord-Vietnamese
troepen onder de voet gelopen. Van oorlogshandelingen was nauwelijks sprake. Veel
Zuid-Vietnamezen sloegen op de vlucht. Als bootvluchteling bereikten velen van hen
uiteindelijk Europa of de VS, maar bij deze vluchtpogingen vielen ook slachtoffers.
De oorlog had ook in Laos en Cambodja voor ontwrichting gezorgd. Nadat in Cambodja
door een staatsgreep de communistische dictator Pol Pot aan de macht was gekomen,
werden drie miljoen Cambodjanen vermoord. Noord- en Zuid-Vietnamese troepen verdreven
uiteindelijk dit regime.
Het verenigde Vietnam kreeg een bestuur naar Noord-Vietnamees model, dat voor de enorme
opgave stond het land weer op te bouwen. De Zuid-Vietnamese economie was tijdens de
oorlog door de sterke Amerikaanse aanwezigheid ontwricht geraakt. De door de Amerikanen
gebruikte chemische ontbladeringsmiddelen hadden het ecologische systeem ernstig aangetast
en in de delta's waren de irrigatiesystemen door de bombardementen verwoest. Overal
lagen mijnen. De bevolking had zwaar geleden onder de al decennia durende oorlogen.
Veel families waren incompleet en als gevolg van de oorlog uit elkaar gevallen. Oorlogsverwondingen
leverden blijvend letsel op voor soldaten en burgers. Voor de verzorging van al deze
gewonden waren nauwelijks toereikende voorzieningen.
Als gevolg van de chemische middelen worden nog steeds meer kinderen dan voorheen
geboren met een geestelijke of lichamelijke handicap. Slachtoffers van mijnen vielen
ook jaren nadat de oorlog was beëindigd nog. De economische ontwikkeling van Vietnam
werd extra bemoeilijkt door de Amerikaanse handelsboycot, waaraan ook andere westerse
landen onder druk van de VS deelnamen. De relatie tussen de VS en Vietnam werd lange
tijd belast door het onopgehelderde lot van de vele vermiste Amerikaanse soldaten.
Vanaf 1986 zette Vietnam de eerste stappen om de centraal geleide economie gedeeltelijk
te vervangen door elementen van een vrije markteconomie. In 1993 werd een Amerikaans
veto op hulp aan Vietnam opgeheven, waardoor het land tevens steun kon ontvangen van
organisaties als het IMF en de Wereldbank. Aan het handelsembargo, dat de VS had opgelegd
toen het gehele land communistisch was geworden, kwam in 1994 een einde. Diplomatieke
relaties tussen Vietnam en de VS werden in 1995 hersteld.
Literatuurlijst
[Regeling vervallen per 01-08-2007]
-
Duiker, Duiker, William J., The communist road to power in Vietnam (Boulder 1981). Gedegen geschiedenis van de opkomst van de communistische beweging
in Vietnam tot de uiteindelijke overwinning in 1975.
-
Duiker, William J., Ho Chi Minh (New York 2000). Uitvoerige biografie van een van de hoofdrolspelers in de twintigste-eeuwse
Vietnamese geschiedenis, geschreven door een groot kenner.
-
Gaddis, John Lewis, We now know: rethinking Cold War history (Oxford 1997). Overzicht over de Koude Oorlog door een van de grote overzichtenschrijvers
van die geschiedenis. Zie echter ook: Leffler, Melvyn P., 'The Cold War: what do 'we now know'?', American Historical Review 104 (1999) 501-525.
-
Gaiduk, Ilya V., The Soviet Union and the Vietnam War (Chicago 1996). Een feitelijk verhaal gebaseerd op documenten in Russische archieven.
Belangrijke aanvulling op 'westerse' literatuur.
-
Higgins, Hugh, Vietnam (Londen 19822). Een beknopte inleiding op de Vietnamoorlog,
met aandacht voor de situatie in Noord-Vietnam
-
Kaiser, David, American Tragedy. Kennedy, Johnson, and the origins of the Vietnam War (Cambridge Mass. 2000). Een zeer feitelijk betoog, dat van document tot document
en van dag tot dag de Amerikaanse besluitvorming volgt. Bevat zeer veel materiaal.
-
Kolko, Gabriel, Anatomy of a war. Vietnam, the United States and the modern historical experience (New York 1985). Een zeer gedegen en brede behandeling van de oorlog in Vietnam,
vanuit het perspectief van een linkse tegenstander van die oorlog.
-
Leffler, Melvyn, The specter of communism: the United States and the Origins of the Cold War, 1917-1953 (New York 1994). Competent overzicht dat de politiek van de VS in een
historisch perspectief zet.
-
Logevall, Fredrick, Choosing War. The Lost Chance for Peace and the Escalation (Los Angelos 1999). Een minutieus verslag van Johnsons beleid ten aanzien van Vietnam
tussen augustus 1963 en juli 1965
-
Logevall, Fredrick, The Origins of the Vietnam War (Essex 2001). Een eerste keus voor docenten die een beknopte, up-to-date inleiding
in de Vietnamoorlog willen hebben. Met documenten.
-
MacDonald, Peter, Giap. The Victor in Vietnam (London 1994). Een Brits militair historicus bekijkt in dit boek de strijd in Vietnam
van Noord-Vietnamese kant. Geschikt als aanvulling.
-
Mann, Robert, A Grand Delusion. America's Descent into Vietnam (New York 2001). Een fascinerend verslag van de besluitvorming in Washington ten
aanzien van Vietnam van 1945 tot 1975.
-
Ruane, Kevin, War and revolution in Vietnam, 1930-1975 (Londen 1998), een handig en compact overzicht over de Vietnamoorlog.
-
Westad, Odd Arne (ed.), Reviewing the Cold War. Approaches, interpretations, theory (Londen/Portland Or. 2000), serie artikelen. Van belang zijn bijdragen van Geir Lundestad
over de historiografie van het begin van de Koude Oorlog, van Anders Stephanson over
de Koude Oorlog als ideologie van de Verenigde Staten en van Shu Gunag Zhang over
China's strategische cultuur en de Koude Oorlog.
-
Zubok, Vladislav and Konstantine Pleshakov, Inside the Kremlin's cold war: from Stalin to Khrushchev (Cambridge MA 1996). Boeiende analyse van de Russische buitenlandse politiek in de
Koude Oorlog. Stopt helaas vroeg, maar biedt een uitstekende basis voor het veel feitelijker
boek van Gaiduk.