Fiscale gevolgen van Belgische en Duitse uitkeringen

[Regeling vervallen per 24-04-2009 met terugwerkende kracht tot en met 07-04-2009.]
Geraadpleegd op 25-04-2024.
Geldend van 01-01-2001 t/m 06-04-2009

Fiscale gevolgen van Belgische en Duitse uitkeringen

De Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

In dit besluit wordt een overzicht gegeven van de belastbaarheid van bepaalde Belgische en Duitse sociale zekerheidsuitkeringen voor de toepassing van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). Tevens wordt, voorzover nodig, een verdragskwalificatie gegeven. De kwalificatie van de uitkering kan van belang zijn voor binnenlandse belastingplichtigen en voor buitenlandse belastingplichtigen die kiezen voor behandeling als binnenlandse belastingplichtige als bedoeld in artikel 2.5 van de Wet IB 2001. Achtereenvolgens wordt ingegaan op:

  • Belgische gezinsbijslag

  • Duits Kindergeld

  • Duits Erziehungsgeld

  • Duitse Altersteilzeitregelung

  • Belgische hospitalisatieverzekering

Voor de fiscale gevolgen van de Duitse Rentenversicherung der Arbeiter, de Belgische RSZ (Rijksbijdrage Sociale Zekerheid) en de Belgische bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid verwijs ik naar mijn besluit van 9 januari 2001, nr. CPP2000/2593 M, Infobulletin 2001/605.

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2001.

Belgische gezinsbijslag

[Regeling vervallen per 24-04-2009 met terugwerkende kracht tot en met 07-04-2009]

De Belgische kinderbijslag behoort met ingang van 1 januari 2001 ingevolge artikel 3.104, onderdeel i, Wet IB 2001 niet tot de te belasten inkomsten. Aangezien het Belgische kraamgeld, alsmede de Belgische adoptiepremie, en de Belgische kinderbijslag (tezamen aangeduid als gezinsbijslag) in onderling verband staan en als zodanig een bepaald geheel vormen, geldt de onbelastbaarheid ook ten aanzien van het kraamgeld en de adoptiepremie. Gevolg van de onbelastbaarheid is dat op grond van artikel 6.14, eerste lid, onderdeel a, Wet IB 2001 geen recht bestaat op aftrek van uitgaven voor levensonderhoud van kinderen waarvoor Belgische gezinsbijslag wordt ontvangen.

Duits Kindergeld

[Regeling vervallen per 24-04-2009 met terugwerkende kracht tot en met 07-04-2009]

Het Duitse Kindergeld behoort met ingang van 1 januari 2001 ingevolge artikel 3.104, onderdeel i, Wet IB 2001 niet tot de te belasten inkomsten. Gevolg van de onbelastbaarheid is dat op grond van artikel 6.14, eerste lid, onderdeel a, Wet IB 2001 geen recht bestaat op aftrek van uitgaven voor levensonderhoud van kinderen waarvoor het Duitse Kindergeld wordt ontvangen.

Duits Erziehungsgeld

[Regeling vervallen per 24-04-2009 met terugwerkende kracht tot en met 07-04-2009]

Het Duitse Erziehungsgeld is een betaling die gedurende maximaal 24 maanden wordt verstrekt als een ouder zelf voor zijn kind zorgt. De hoogte van de betaling is afhankelijk van het inkomen en wordt alleen verstrekt als niet meer dan een vastgesteld aantal uur per week wordt gewerkt. Wie Arbeitslosengeld ontvangt heeft geen recht op Erziehungsgeld. Op grond van vorenstaande kenmerken kan het Duitse Erziehungsgeld niet worden aangemerkt als een buitenlandse uitkering die ingevolge artikel 3.104, onderdeel i, Wet IB 2001 naar aard en strekking overeenkomt met uitkeringen op grond van de Algemene Kinderbijslagwet. Ingevolge artikel 3.100, eerste lid, onderdeel a, Wet IB 2001 en artikel 3.101, eerste lid, onderdeel a, Wet IB 2001 wordt het Duitse Erziehungsgeld als belastbare publiekrechtelijke periodieke uitkering in het belastbare inkomen uit woning en werk van de genieter begrepen. Op grond van artikel 16 van het Nederlands-Duitse belastingverdrag van 16 juni 1959, zoals gewijzigd bij de Protocollen van 13 maart 1980 en 21 mei 1991, is het heffingsrecht over het Duitse Erziehungsgeld dat wordt betaald aan een inwoner van Nederland toegewezen aan Nederland.

Duitse Altersteilzeitregelung

[Regeling vervallen per 24-04-2009 met terugwerkende kracht tot en met 07-04-2009]

De Duitse Altersteilzeitregelung is een regeling uit het Duitse Sozialgesetzbuch welke tot doel heeft om oudere werknemers voorafgaand aan pensionering in de gelegenheid te stellen gedurende een vastgestelde periode deeltijdwerk (50%) te verrichten en zodoende de herintreding van werkloze werknemers mogelijk te maken of de plaats in te laten nemen door een schoolverlater. De werknemer ontvangt ten minste 70% van het laatste verdiende loon en de premie voor de Rentenversicherung wordt tot ten minste 90% aangevuld door de werkgever. De werkgever wordt voor deze extra loonkosten (gedeeltelijk) gecompenseerd door een vergoeding van het Arbeitsamt. De regeling kan ook worden toegepast door in de eerste helft van de periode een volledige dagtaak te verrichten en in de tweede helft van de periode van werk te zijn vrijgesteld. Het loon dat wordt verkregen op grond van de Altersteilzeitregeluing wordt, evenals andere loonbestanddelen, voor de toepassing van het Nederlands-Duitse belastingverdrag van 1959 (het Verdrag) aangemerkt als inkomsten waarvoor het artikel inzake niet-zelfstandige arbeid (artikel 10) geldt. Het deel van het loon waarvoor door de werkgever een vergoeding van het Arbeitsamt wordt ontvangen valt namelijk niet onder de toepassing van artikel 12, derde lid, onderdeel 1, van het Verdrag omdat er geen sprake is van een uitkering die krachtens de wettelijke sociale verzekering wordt betaald.

In de situatie dat de regeling wordt toegepast door in de eerste helft van de periode een volledige dagtaak te verrichten en in de tweede helft van de periode van werk te zijn vrijgesteld, geldt dat het heffingsrecht ter zake van het in de tweede periode uitbetaalde loon wordt bepaald door het causaal verband tussen het in de tweede periode uitbetaalde loon en de in de eerste periode extra gewerkte uren. Met andere woorden: het heffingsrecht over het in de tweede periode uitbetaalde loon volgt het heffingsrecht ter zake van de in de eerste periode extra gewerkte uren.

Als de Altersteilzeitregelung wordt toegepast voor Duitse ambtenaren die in Nederland wonen dan geldt hiervoor dat het heffingsrecht over het loon op grond van artikel 11, eerste lid, van het Verdrag is toegewezen aan Duitsland als kasstaat.

Belgische hospitalisatieverzekering

[Regeling vervallen per 24-04-2009 met terugwerkende kracht tot en met 07-04-2009]

De Belgische hospitalisatieverzekering is een aanvullende verzekering voor kosten ter zake van ziekenhuisopname en bepaalde kosten voorafgaand of volgend op ziekenhuisopname. Bij sommige ziekenfondsen zijn er mogelijkheden tot verdere uitbreiding van de dekking van ziektekostenrisico’s. De verzekering kan zowel door de werkgever als door de werknemer worden afgesloten. De inhoud van de verzekering kan in overleg met de verzekeringnemer en de verzekeraar worden bepaald. De premie voor de hospitalisatieverzekering die door de werknemer wordt betaald is niet aftrekbaar. Wel kunnen premies en bijdragen voor de hospitalisatieverzekering in aanmerking worden genomen bij de bepaling van de uitgaven wegens ziekte, invaliditeit en bevalling zoals bedoeld in artikel 6.17 van de Wet IB 2001, voorzover het gezamenlijke bedrag betrekking heeft op een tijdvak van hoogstens twaalf maanden. De premie voor de hospitalisatieverzekering die door de werkgever wordt betaald is eveneens niet aftrekbaar. De aanspraak van de werknemer op de hospitalisatieverzekering valt op grond van artikel 10 van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964) onder het loon. Artikel 11, eerste lid, onderdeel l, Wet LB 1964 is daarbij niet van toepassing. Bij de berekening van het loonbestanddeel dient rekening te worden gehouden met de toepassing van artikel 58 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001. Bij de bepaling van de uitgaven wegens ziekte, invaliditeit en bevalling zoals bedoeld in artikel 6.17 van de Wet IB 2001 kunnen de premies dan wel de aanspraak in aanmerking worden genomen, voorzover het gezamenlijke bedrag betrekking heeft op een tijdvak van hoogstens twaalf maanden.

Naar boven