Uitvoeringregeling ex artikel 2 en 6 Subsidieregeling programma technologie en samenleving

[Regeling vervallen per 07-06-2003.]
Geraadpleegd op 24-04-2024.
Geldend van 06-06-2002 t/m 06-06-2003

Uitvoeringregeling ex artikel 2 en 6 Subsidieregeling programma technologie en samenleving

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op de artikelen 2, tweede lid, en 6, eerste en derde lid, van de Subsidieregeling programma technologie en samenleving;

Besluit:

Artikel 1

[Regeling vervallen per 07-06-2003]

Als deelprogramma's als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Subsidieregeling programma technologie en samenleving worden voor 2002 vastgesteld:

  • a. het deelprogramma criminaliteitspreventie, opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 1A;

  • b. het deelprogramma preventie van arbeidsuitval, opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 1B;

  • c. het deelprogramma archeologie, opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 1C;

  • d. het deelprogramma sociale integratie, opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 1D.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 07-06-2003]

  • 1 Aanvragen om subsidie in het kader van de in artikel 1, onder a en b, genoemde deelprogramma's moeten zijn ontvangen in de periode van 13 tot en met 28 juni 2002.

  • 2 Aanvragen om subsidie in het kader van de in artikel 1, onder c en d, genoemde deelprogramma's moeten zijn ontvangen in de periode van 9 september tot en met 11 oktober 2002.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 07-06-2003]

  • 1 De subsidieplafonds voor het verlenen van subsidies op aanvragen die in de in artikel 2, eerste lid, bedoelde periode zijn ontvangen bedragen voor:

    • criminaliteitspreventie: € 340 000,00

    • preventie van arbeidsuitval: € 600 000,00.

  • 2 De subsidieplafonds voor het verlenen van subsidies op aanvragen die in de in artikel 2, tweede lid, bedoelde periode zijn ontvangen bedragen voor:

    • archeologie: € 225 000,00

    • sociale integratie: € 450 000,00.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 07-06-2003]

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 31 mei 2002

De

Minister

van Economische Zaken,

A. Jorritsma-Lebbink

Bijlage 1A

[Regeling vervallen per 07-06-2003]

Deelprogramma criminaliteitspreventie

[Regeling vervallen per 07-06-2003]

Dit deelprogramma beoogt te bevorderen dat technologieën op een innovatieve wijze worden toegepast om criminaliteitspreventie en -beheersing en veiligheid thuis en in openbare ruimten te bevorderen. Voorstellen voor projecten moeten binnen één van de volgende aandachtsgebieden passen:

  • Sociaal veilig ontwerpen

    Onderzoek toont een verband aan tussen de inrichting van de gebouwde omgeving en bepaalde vormen van onveiligheid, zoals vandalisme, inbraak in gebouwen en auto's, diefstal, openbaar geweld en buurtoverlast. Naast daadwerkelijke onveiligheid kan de inrichting van de omgeving ook leiden tot gevoelens van onveiligheid. Het voorkómen van onveilige situaties begint op de tekentafel met het zogeheten `sociaal veilig ontwerpen'.

  • Beveiligingssystemen

    De techniek biedt mogelijkheden om bestaande beveiligingssystemen te verfijnen, uit te breiden en te miniaturiseren. De totale kwaliteit van een beveiligingssysteem is sterk afhankelijk van de keuzes die gemaakt worden voor de schakels in de beveiligingsketen. Deze keten is opgebouwd uit het beveiligingsadvies, de apparatuur, de installatie en de alarmering.

  • Identificatie

    Er zijn twee vormen van identificatie te onderscheiden: preventieve en repressieve identificatie. Preventieve identificatie richt zich erop te voorkomen dat ongewenste personen toegang krijgen tot zaken die niet voor hen bestemd zijn, zoals banksaldo's, gebouwen en computerbestanden. Personen die toegang wensen, moeten aantonen dat zij geautoriseerd zijn. Hulpmiddelen voor identificatie zijn onder meer (biometrische) identificatiekaarten en (elektronische) handtekeningen. Bij repressieve identificatie gaat het om het opsporen van daders en gestolen goederen. Beelden uit bijvoorbeeld bewakingsvideo's kunnen hierbij een rol spelen. Ook het aanbrengen van herkenningstekens en detectiemateriaal kan het opsporen van gestolen goederen ten goede komen.

  • Communicatie met de politie

    De overheid is voorstander van een integrale aanpak van criminaliteit. Dit betekent dat de politie geacht wordt steeds meer samen te werken met de gemeente en het bedrijfsleven, maar nadrukkelijk ook met de burger. Voor de communicatie en de algehele informatiehuishouding binnen de politieorganisatie wordt steeds vaker een beroep gedaan op elektronische communicatievormen.

  • Persoonlijke veiligheid

    Uit onderzoek is gebleken dat vrouwen, ouderen en minderheidsgroeperingen zich buitenshuis vaak onveiliger en kwetsbaarder voelen dan andere groeperingen. Ook jongeren voelen zich echter in toenemende mate onveilig. Door gevoelens van onveiligheid durven sommige mensen 's avonds hun huis niet meer te verlaten. Het is vanuit maatschappelijk oogpunt zeer ongewenst dat een steeds grotere groep burgers zich in hun bewegingsvrijheid beperkt voelt, omdat ze bang zijn slachtoffer te worden van criminaliteit. Technologie kan een deeloplossing bieden voor het probleem van persoonlijke veiligheid.

Deze aandachtsgebieden zijn ontleend aan het document `Dieptescan Criminaliteitspreventie' (Senter, 1998, ISBN 90-76250-04-9).

Van een goed project is de organisatorische inbedding en het financiële draagvlak van tevoren goed beschreven en wordt ook al in het projectplan duidelijk aangegeven hoe het na afloop verder geïntegreerd wordt in de reguliere activiteiten van de meest betrokken actoren. Het project moet dus kunnen rekenen op commitment van de meest betrokken (beleids)actoren.

Een project dient voorts te voldoen aan de volgende eisen:

  • Het project dient gericht te zijn op een herkenbaar extern gericht product of dienst. Het zwaartepunt mag dus niet liggen op bedrijfs- en/of organisatie-interne processen.

  • Het project dient een goede aanvulling te zijn op de overige, reeds lopende of afgeronde projecten in dit deelprogramma.

Het deelprogramma wordt begeleid door een projectgroep waaraan de Ministeries van Economische Zaken, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie deelnemen. Daarnaast participeren ook de Regiecommissie Standaardisatie Politiële Informatievoorziening en het Nederlands Politie Instituut.

Bijlage 1B

[Regeling vervallen per 07-06-2003]

Deelprogramma preventie van arbeidsuitval

[Regeling vervallen per 07-06-2003]

Het doel van dit deelprogramma is een bijdrage te leveren aan het voorkomen of verminderen van blijvende schade die mensen oplopen bij het uitvoeren van hun werk. Een ander doel is te stimuleren dat mensen met een functiebeperking weer hun werk kunnen uitvoeren.

Het gaat om arbeidsrisico's waarmee een groot deel van de beroepsbevolking te maken heeft en die omvangrijke dan wel ernstige gevolgen hebben in termen van gezondheidsklachten, medische consumptie, ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid.

Om dit doel te bereiken is in dit deelprogramma ervoor gekozen de risico's in het arbeidsproces te verkleinen of de inzet van arbeidsgehandicapten te vergroten door middel van technologische vernieuwingen. Dat kan zijn door a.) de ontwikkeling of verbetering van bedrijfsmiddelen en materiële aanpassingen en b.) de verbetering van arbo-onvriendelijke productieprocessen. In beide gevallen wordt gebruik gemaakt van technologie. Het gaat veelal om technologie die elders reeds beschikbaar is en die met relatief beperkte middelen geschikt kan worden gemaakt voor nieuwe toepassingen. Projecten dienen zich te richten op arbeidsrisico's die veroorzaakt worden door:

  • overbelasting van het menselijk bewegingsapparaat, in het bijzonder bij het tillen;

  • repeterende bewegingen (met mogelijk RSI, Repetitive Strain Injury, als gevolg);

  • schadelijk geluid;

  • stof (zoals hout-, meel- en kwartsstof);

  • oplosmiddelen (met mogelijk OPS, OrganoPsychoSyndroom, als gevolg).

Oplossingen voor eventuele andere arbeidsrisico's worden niet uitgesloten.

Geschikte projecten dienen te resulteren in een innovatieve oplossing (product- of procesverbetering), die substantieel bijdraagt aan het voorkomen of aanzienlijk verminderen van één van de genoemde arbeidsrisico's of de (re)integratie van arbeidsgehandicapten. Innovatief houdt daarbij in dat een soortgelijke oplossing (nog) niet verkrijgbaar is en ook (nog) niet in ontwikkeling is. De voorgestelde oplossing moet:

  • effecten op `langetermijngezondheid' hebben;

  • de schade zoveel mogelijk aan de bron bestrijden (bijvoorbeeld het geluidsarm maken van een machine is beter dan het werken met oorbeschermers);

  • praktisch bruikbaar zijn; de ontwikkelaar dient oog te hebben voor de gebruikssituatie; een gebruikerstest zal in vele gevallen onderdeel van het project uitmaken;

  • economisch rendabel zijn. Maak de kosten en baten (b.v. efficiency) voor de gebruikers zo goed mogelijk inzichtelijk. Hieruit valt af te leiden of de oplossing economisch rendabel is;

  • bij voorkeur overdraagbaar zijn naar andere bedrijven en bedrijfstakken.

De projectaanvrager dient bij het formuleren van een voorstel verder rekening met de volgende aandachtspunten:

  • Klachten. Maak een goede analyse van de klachten en arboproblemen die worden aangepakt. Een belangrijke randvoorwaarde is dat het probleem erkend wordt door de potentiële eindgebruikers én afnemers.

  • Zichtbaar. De voordelen van een nieuw bedrijfsmiddel moeten zichtbaar zijn voor de gebruikers. Formuleer zoveel mogelijk meetbare doelstellingen aan de hand waarvan de effectiviteit of de haalbaarheid van de oplossing gemeten kan worden.

  • Gebruiksonderzoek wordt gezien als een essentiële stap om een goed, daadwerkelijk arbovriendelijk bedrijfsmiddel te maken. Reserveer in een project financiële middelen voor gebruikersonderzoek en verschillende gebrui-kerstesten in een praktijksituatie.

Het deelprogramma wordt begeleid door een projectgroep waarin naast de Ministeries van Economische Zaken (EZ) en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) ook andere organisaties vertegenwoordigd zijn, zoals vertegenwoordigers van werkgevers- en werknemersorganisaties en van arbodiensten.

Bijlage 1C

[Regeling vervallen per 07-06-2003]

Deelprogramma archeologie

[Regeling vervallen per 07-06-2003]

Het doel van dit deelprogramma is het ontwikkelen van nieuwe technologieën of van nieuwe toepassingen van (bestaande) technologieën die een bijdrage kunnen leveren aan het beter ontsluiten en beheren van het archeologisch erfgoed in Nederland.

Voorstellen voor projecten moeten binnen één van de volgende aandachtsgebieden passen:

  • Opsporingsmethoden

    Archeologische vindplaatsen moeten op een zorgvuldige, non-destructieve wijze opgespoord en geïnventariseerd worden. De technieken die daarvoor beschikbaar zijn, schieten tekort. De beperking wordt vaak veroorzaakt door de omstandigheden van een bepaald gebied. Bijvoorbeeld de samenstelling van de bodem. Specifieke omstandigheden vereisen methoden en technieken die helemaal zijn toegesneden op de situatie. Voor het tijdig opsporen, inventariseren en waarderen van archeologisch erfgoed moeten dus nieuwe technische oplos-singen worden ontwikkeld. Of bestaande technieken worden aangepast. Buiten het archeologische werkveld bestaan namelijk al wel diverse technieken die ingezet kunnen worden. Maar deze moeten nog vertaald worden naar de archeologische praktijk.

  • Archeologische conservering in de bodem

    Een zo groot mogelijk deel van het bodemarchief moet in de bodem bewaard blijven. Ook hier geldt dat uitbreiding van technieken, in dit geval conserveringstechnieken, gewenst is. Tot nu toe blijft de kennis over de ontwikkeling van het bodemarchief op een te laag niveau. Zo is bijvoorbeeld onvoldoende bekend wat de degradatiesnelheid is van de verschillende componenten van een vindplaats onder verschillende bodemcondities. Het ondergronds meten van degradatieprocessen bij artefacten is niet alleen technisch nauwelijks mogelijk, maar ook erg kostbaar. Daar komt bij dat de informatie die wel beschikbaar is, niet actief wordt verzameld of beheerd.

Geschikte projecten dienen te resulteren in een innovatief product, een innovatieve dienst of procesverbetering die substantieel bijdraagt aan de verbetering van de opsporing en conservering van archeologisch erfgoed in de bodem. Innovatief houdt hierbij in dat een soortgelijk(e) product, dienst of procesverbetering (nog) niet verkrijgbaar is en ook (nog) niet in ontwikkeling is. Er kan zowel van bestaande als van nieuwe technologie gebruik gemaakt worden. Het kan hierbij gaan om technologie die elders - bijvoorbeeld in een aanverwant vakgebied - reeds beschikbaar is en die met relatief beperkte middelen geschikt kan worden gemaakt voor de archeologie. Het eindresultaat moet een werkend prototype zijn dat praktisch bruikbaar is.

Om een goede afstemming van vraag en aanbod te waarborgen is het van belang dat het probleem (de behoefte) erkend is door de archeologische gebruikers. Aanbevolen wordt bij het project meerdere voor het onderwerp relevante partijen - zowel de vraag- als de aanbodkant - te betrekken of te raadplegen of samen te werken met aanpalende disciplines. Aansluiting bij (bestaande) initiatieven waarbij opsporing en conservering aandachtspunten zijn, kan synergie bewerkstelligen en het effect versterken.

Het voorgestelde project moet duidelijk de doelen omschrijven en hoe deze worden vertaald naar maatschappelijke en economische resultaten. De aanvrager dient de kosten en baten voor de gebruikers zo goed mogelijk inzichtelijk te maken. Hieruit valt af te leiden of de oplossing economisch rendabel is.

Om een goede match te waarborgen tussen probleem en technische oplossing (de gebruikssituatie) dient een gebruikerstest van het prototype in een praktijksituatie deel uit te maken van de projectactiviteiten.

Het deelprogramma zal worden begeleid door een projectgroep waarin de Ministeries van Economische Zaken (EZ) en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCenW) zijn vertegenwoordigd. Daarnaast participeren ook andere organisaties, zoals universiteiten en bedrijven, op archeologisch of aanverwant gebied.

Bijlage 1D

[Regeling vervallen per 07-06-2003]

Deelprogramma sociale integratie

[Regeling vervallen per 07-06-2003]

Dit deelprogramma beoogt de ontwikkeling en toepassing van technologie te stimuleren die bijdraagt aan sociale integratie van doelgroepen van sociaal beleid. Kernbegrippen daarbij zijn sociale participatie, sociale cohesie en sociale kwaliteit. Voorstellen voor projecten moeten binnen één van de volgende aandachtsgebieden passen:

  • De communicerende burger

    De zelfstandigheid en mondigheid van de burger is een belangrijk aspect van de sociale kwaliteit van elke samenleving. Door de toename in informatiemedia zijn de mogelijkheden op het gebied van informatiever-schaffing en -verwerving enorm toegenomen, met nieuwe kansen voor de individuele burger en groepen in de samenleving. Informatie- en communicatietechnologie biedt de burger nieuwe mogelijkheden zich te laten 'horen' en zo een zinvolle bijdrage te leveren aan zaken die hemzelf en zijn buurt betreffen. Het doel is een actieve wisselwerking tussen de burger en zijn maatschappelijke context te realiseren, waarbij de sociale behoeften van de burger (mede) bepalend zijn. Dit sluit aan bij het streven van de overheid naar meer vraagsturing. Projecten binnen dit aandachtsgebied richten zich op de stimulering van die actieve sociale betrokkenheid.

  • Leefbaarheid van buurten

    De leefbaarheid is gebaat bij een goed onderhouden, veilige en bedrijvige buurt met een lage werkloosheid. Verbetering van de leefbaarheid op zowel fysiek, economisch als sociaal vlak leidt tot een aantrekkelijke omgeving voor bedrijven, werknemers en klanten. De bewoners beschikken over voldoende koopkracht en onderhouden onderling een goed sociaal contact. Projecten binnen dit aandachtsgebied richten zich op de versterking van de sociale binding van de bewoners met hun buurt. De behoeften van de wijk en haar bewoners moeten daarbij centraal worden gesteld en een actieve inbreng van de bewoners dient te worden nagestreefd.

Voor beide aandachtsgebieden geldt dat de projecten zich moeten richten op de oplossing van maatschappelijke knelpunten, waarbij de behoeften van de doelgroep centraal staan. Om voor subsidie in aanmerking te komen dienen voorgestelde projecten dan ook duidelijk te specificeren wie de doelgroep is, welke doelen worden nagestreefd en hoe deze worden vertaald naar meetbare maatschappelijke en economische resultaten. Een goed draagvlak bij alle belanghebbende partijen is daarbij essentieel. Dit deelprogramma wil daartoe bedrijven en maatschappelijke organisaties aansporen om, in publiek-private samenwerking, projecten op te zetten die met behulp van inventief gebruik van technologie een bijdrage leveren aan de verbetering van de sociale kwaliteit.

De projecten moeten nadrukkelijk een voorbeeldfunctie hebben en in principe overdraagbaar zijn naar andere situaties. Ze laten zien dat met de inventieve inzet van technologie de beoogde maatschappelijke en economische resultaten behaald kunnen worden. Aansluiting bij (bestaande) initiatieven waarbij sociale kwaliteit eveneens een aandachtspunt is, kan synergie bewerkstelligen en het effect versterken.

Het deelprogramma zal worden begeleid door een projectgroep waarin de Ministeries van Economische Zaken (EZ) en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) deelnemen. Daarnaast zijn ook andere organisaties en functionarissen vertegenwoordigd, die op diverse manieren betrokken zijn bij (de uitvoering van) sociaal beleid, zoals gemeenten, maatschappelijke ondernemingen, uitvoerende instellingen en bedrijfsleven.

Naar boven