Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een nieuwe regeling inzake het lidmaatschap van het koninklijk huis krachtens artikel 39 Grondwet vast te stellen alsmede enkele voorzieningen inzake de daaraan verbonden titels en namen te treffen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Met de Koning als hoofd van het koninklijk huis zijn daarvan lid:
a. zij die krachtens de Grondwet de Koning kunnen opvolgen en deze niet verder bestaan dan in de tweede graad van bloedverwantschap;
b. de vermoedelijke opvolger van de Koning;
c. de Koning die afstand van het koningschap heeft gedaan.
2 Voor hen die het lidmaatschap van het koninklijk huis bezaten als echtgenote of echtgenoot, blijft dit lidmaatschap gedurende hun staat van weduwe of weduwnaar behouden, zolang de overleden echtgenote of echtgenoot bij leven ingevolge artikel 1 lid van het koninklijk huis zou zijn geweest.
3 Op hen die als echtgenoten het lidmaatschap van het koninklijk huis bezaten, is artikel 2, tweede lid, van toepassing.
Het lidmaatschap van het koninklijk huis kan bij een koninklijk besluit waarover de Raad van State is gehoord worden verleend aan:
Het lidmaatschap van het koninklijk huis eindigt door ontslag verleend bij een koninklijk besluit waarover de Raad van State is gehoord.
Het lidmaatschap van het koninklijk huis wordt niet verkregen bij gemis van het Nederlanderschap en eindigt bij verlies van het Nederlanderschap.
De vermoedelijke opvolger van de Koning draagt de titel van Prins (Prinses) van Oranje.
Degenen die titels en namen dragen krachtens de koninklijke besluiten van 26 oktober 1937 (Stb. 1937, nr. 5) en 2 januari 1967 (Stb. 1967, nr. 1), behouden deze.
De koninklijke besluiten bedoeld in deze wet, worden genomen op voordracht van Onze Minister-President, Minister van Algemene Zaken, Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister van Justitie en in het Staatsblad geplaatst.
[Red: Wijzigt de Wet op de adeldom.]
Deze wet wordt aangehaald als: Wet lidmaatschap koninklijk huis.
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.