Procedurele aspecten van het verdrag ter afschaffing van dubbele belasting in geval van winstcorrecties tussen verbonden ondernemingen

[Regeling vervallen per 21-08-2010 met terugwerkende kracht tot en met 13-08-2010.]
Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 01-01-2002 t/m 12-08-2010

Procedurele aspecten van het verdrag ter afschaffing van dubbele belasting in geval van winstcorrecties tussen verbonden ondernemingen

De Directeur-Generaal voor Fiscale Zaken heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Dit besluit is een herziene versie van het Besluit van 28 november 1995, nr. IFZ95/1384M. Het besluit is herzien in verband met de vervanging van de ecu door de euro per 1 januari 2002 en bevat geen inhoudelijke wijzigingen.

Inleiding

[Regeling vervallen per 21-08-2010 met terugwerkende kracht tot en met 13-08-2010]

Het op 23 juli 1990 te Brussel ondertekende Verdrag ter afschaffing van dubbele belasting in geval van winstcorrecties tussen verbonden ondernemingen, Trb. 1990, 173 (hierna: het Verdrag) is op 1 januari 1995 in werking getreden.

In het Verdrag is een aantal punten van praktische aard niet nader geregeld. Het betreft onder andere de plaats waar de raadgevende commissie als bedoeld in artikel 7 van het Verdrag bijeenkomt en haar advies uitbrengt, de Staat die het initiatief neemt tot het oprichten van de raadgevende commissie, de officiële taal of talen waarin de arbitrageprocedure wordt gevoerd, het gebruikelijke aantal onafhankelijke leden in de raadgevende commissie, de vorm van het advies van de raadgevende commissie en de voorwaarden waaronder en de wijze waarop publicatie als bedoeld in artikel 12, tweede lid, van het Verdrag plaatsheeft, alsmede de beloning van de onafhankelijke leden van de raadgevende commissie en de regeling van de kosten van de procedure. Hierna wordt aangegeven hoe naar het inzicht van Nederland aan deze praktische punten invulling zou moeten worden gegeven in de zaken waarbij Nederland betrokken is. Daarbij zij opgemerkt dat het Verdrag geen tussen de Verdragsluitende Staten overeengekomen uitvoeringsregels kent. Het kan dan ook niet worden uitgesloten dat de andere Staat in een zaak waarbij Nederland betrokken is een andere invulling wenst te geven aan deze praktische punten dan Nederland. De bevoegde autoriteiten moeten dan met elkaar in overleg treden, hetgeen kan leiden tot het maken van afwijkende afspraken. Het hierna onder 3 gestelde vormt in dat geval het Nederlandse uitgangspunt.

Hierna wordt tevens ingegaan op de procedure die bij het voorleggen van een zaak in de zin van artikel 6, eerste lid van het Verdrag dient te worden gevolgd. Hiermee wordt voldaan aan de toezegging gedaan tijdens de parlementaire behandeling van de Goedkeuringswet van het Verdrag.

Praktische aspecten van het verdrag

[Regeling vervallen per 21-08-2010 met terugwerkende kracht tot en met 13-08-2010]

Plaats waar de raadgevende commissie bijeenkomt en haar advies uitbrengt

[Regeling vervallen per 21-08-2010 met terugwerkende kracht tot en met 13-08-2010]

Ingevolge artikel 7, eerste lid van het Verdrag dienen de bevoegde autoriteiten een raadgevende commissie op te richten, indien zij er binnen twee jaar gerekend vanaf de vroegste datum waarop de zaak aan een der bevoegde autoriteiten is voorgelegd overeenkomstig artikel 6, eerste lid van het Verdrag niet in slagen tot een regeling te komen waardoor een einde wordt gemaakt aan de dubbele belasting. Het Verdrag bevat geen voorschriften met betrekking tot de plaats waar deze raadgevende commissie bijeenkomt en haar advies uitbrengt. Nederland is van oordeel dat het in beginsel aan de betrokken bevoegde autoriteiten is om deze plaats te bepalen. Indien de bevoegde autoriteiten echter geen overeenstemming bereiken over deze plaats, dan dient deze door de raadgevende commissie zelf te worden bepaald. In het Verdrag wordt overigens niet voorgeschreven dat deze plaats op het grondgebied van een van de betrokken Staten moet liggen. Het is dus mogelijk dat de commissieprocedure op het grondgebied van een derde Staat wordt gevoerd.

De Staat die het initiatief neemt tot het oprichten van de raadgevende commissie

[Regeling vervallen per 21-08-2010 met terugwerkende kracht tot en met 13-08-2010]

Artikel 7, eerste lid van het Verdrag schrijft voor wanneer de betrokken bevoegde autoriteiten een raadgevende commissie moeten oprichten, maar het Verdrag bepaalt niet welke van de betrokken bevoegde autoriteiten het initiatief moet nemen tot het oprichten van de raadgevende commissie. Hierdoor zou een situatie kunnen ontstaan waarin de betrokken bevoegde autoriteiten op elkaar gaan zitten wachten. Om deze situatie zoveel mogelijk te voorkomen, zal Nederland het initiatief nemen tot het oprichten van de raadgevende commissie in zaken die ingevolge artikel 6, eerste lid van het Verdrag aan Nederland zijn voorgelegd. Indien Nederland is ingelicht over een zaak die aan de bevoegde autoriteit van een andere Verdragsluitende Staat is voorgelegd, dan gaat Nederland er in beginsel van uit dat die andere Staat het initiatief zal nemen tot het oprichten van de raadgevende commissie.

Het talenregime van de commissieprocedure

[Regeling vervallen per 21-08-2010 met terugwerkende kracht tot en met 13-08-2010]

Het Verdrag bevat geen regels inzake het talenregime van de commissieprocedure. Nederland is van oordeel dat de procedure in ieder geval dient te worden gevoerd in de officiële taal of officiële talen van de bij de zaak betrokken Staten, tenzij de betrokken bevoegde autoriteiten gezamenlijk anders besluiten. De betrokken bevoegde autoriteiten dienen hierbij rekening te houden met de wensen van de raadgevende commissie. Zo kan het bij voorbeeld voorkomen dat de onafhankelijke leden van de raadgevende commissie de taal of talen van de betrokken Staten niet machtig zijn. In dat geval zou het mogelijk moeten zijn om een of meer talen toe te voegen aan het talenregime of de procedure te voeren in een voor alle partijen begrijpelijke ‘lingua franca’. Nederland is van oordeel dat de raadgevende commissie de bevoegdheid heeft om de partij die stukken indient of documenten aandraagt op te dragen deze te vertalen in de taal of talen van de procedure.

Het aantal onafhankelijke leden in de raadgevende commissie

[Regeling vervallen per 21-08-2010 met terugwerkende kracht tot en met 13-08-2010]

Ingevolge artikel 9, eerste lid van het Verdrag bestaat de raadgevende commissie behalve uit de onafhankelijke voorzitter uit twee vertegenwoordigers van elke betrokken bevoegde autoriteit (dit aantal kan in onderling overleg tussen de bevoegde autoriteiten tot één worden beperkt) en een even aantal onafhankelijke personen. Wat Nederland betreft zal het aantal onafhankelijke leden (exclusief de voorzitter) gewoonlijk twee bedragen. De betrokken bevoegde autoriteiten kunnen echter in onderling overleg voor een hoger even aantal onafhankelijke leden kiezen, bij voorbeeld omdat de complexiteit van een zaak daartoe noopt.

Het advies van de raadgevende commissie

[Regeling vervallen per 21-08-2010 met terugwerkende kracht tot en met 13-08-2010]

Het Verdrag geeft niet aan uit welke elementen het advies van de raadgevende commissie moet bestaan. Nederland is van oordeel dat het advies van de raadgevende commissie ten minste de volgende elementen moet omvatten:

  • a. de namen van de leden van de raadgevende commissie;

  • b. het verzoek waarin de zaak is voorgelegd aan de bevoegde autoriteit;

  • c. een samenvatting van de beraadslagingen van de raadgevende commissie;

  • d. de overwegingen en methoden die aan het advies ten grondslag liggen;

  • e. het eigenlijke advies;

  • f. de plaats waar het advies is uitgebracht;

  • g. de datum waarop het advies is uitgebracht; en

  • h. de handtekeningen van de leden van de raadgevende commissie.

De kosten van de commissieprocedure

[Regeling vervallen per 21-08-2010 met terugwerkende kracht tot en met 13-08-2010]

In artikel 11, derde lid van het Verdrag wordt bepaald dat de kosten van de commissieprocedure, voor zover het niet de door de verbonden ondernemingen gemaakte kosten betreft, gelijkelijk over de betrokken Staten worden verdeeld. Het Verdrag geeft niet aan om welke kosten het gaat. Nederland is van oordeel dat dit de administratieve kosten van de raadgevende commissie zijn en de kosten die verband houden met de beloningen en de eventuele onkostenvergoedingen van de onafhankelijke leden.

Wat betreft de beloning van de onafhankelijke leden zal Nederland in beginsel streven naar een beloning van € 1000 per volledige werkdag besteed aan de zaak. Wat betreft de beloning van de voorzitter streeft Nederland naar een beloning die 10% hoger ligt dan de beloning van de overige onafhankelijke leden. Nederland is van oordeel dat in totaal per zaak niet meer dan € 100.000 aan beloningen dient te worden verstrekt.

Wat betreft de hoogte van eventuele onkostenvergoedingen van onafhankelijke leden streeft Nederland er naar om aan te sluiten bij de gebruikelijke vergoedingen voor hoge ambtenaren van de Staat die het initiatief heeft genomen tot het oprichten van de raadgevende commissie.

Indien Nederland het initiatief heeft genomen tot het oprichten van de raadgevende commissie, dan acht Nederland zich gehouden tot het feitelijk betalen van de kosten van de commissieprocedure die gelijkelijk over de betrokken Staten worden verdeeld, tenzij de betrokken bevoegde autoriteiten in onderling overleg voor een andere oplossing kiezen.

Verzending en publicatie van het advies van de raadgevende commissie en van het besluit tot afschaffing van de dubbele belasting

[Regeling vervallen per 21-08-2010 met terugwerkende kracht tot en met 13-08-2010]

Indien een zaak ingevolge artikel 6, eerste lid van het Verdrag aan Nederland is voorgelegd, dan zal Nederland een afschrift van het advies van de raadgevende commissie en van het besluit van de bevoegde autoriteiten tot afschaffing van de dubbele belasting toezenden aan de betrokken ondernemingen.

Indien de betrokken bevoegde autoriteiten gezamenlijk van oordeel zijn dat een advies van de raadgevende commissie of een besluit tot afschaffing van de dubbele belasting voor publicatie in aanmerking komt, dan is Nederland van oordeel dat hier niet toe kan worden overgegaan dan nadat de betrokken ondernemingen hiervoor schriftelijk toestemming hebben verleend aan de bevoegde autoriteit aan wie de zaak is voorgelegd. Met toestemming van de betrokken ondernemingen kunnen de betrokken bevoegde autoriteiten voorts overeenkomen dat het advies of het besluit wordt gepubliceerd zonder vermelding van de namen van de betrokken ondernemingen en onder weglating van alle andere gegevens die de identiteit van de betrokken ondernemingen kunnen onthullen.

Procedure bij het voorleggen van een zaak

[Regeling vervallen per 21-08-2010 met terugwerkende kracht tot en met 13-08-2010]

Bij het voorleggen van een zaak aan Nederland ingevolge artikel 6, eerste lid van het Verdrag dient de volgende werkwijze te worden gevolgd.

Een zaak als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Verdrag dient rechtstreeks te worden voorgelegd aan het Ministerie van Financiën, Directie Internationale Fiscale Zaken, postbus 20201, 2500 EE ’s-Gravenhage. De Directie Internationale Fiscale Zaken is aanspreekpunt voor de in Hoofdstuk II, deel 3 van het Verdrag, neergelegde regeling voor onderling overleg en de commissieprocedure.

Bij het voorleggen van een zaak dienen ten minste de volgende gegevens te worden verstrekt:

  • a. de namen en adressen van de desbetreffende ondernemingen;

  • b. de betrokken bevoegde autoriteiten;

  • c. een omschrijving van de feiten en de omstandigheden van de zaak;

  • d. een duidelijk verklaring van hetgeen wordt verzocht;

Naar boven