Heffing van omzetbelasting met betrekking tot film- en videoproducties en met betrekking tot enkele aangelegenheden op het terrein van de omroep

[Regeling vervallen per 01-01-2015.]
Geraadpleegd op 24-04-2024.
Geldend van 01-01-2002 t/m 31-12-2014

Heffing van omzetbelasting met betrekking tot film- en videoproducties en met betrekking tot enkele aangelegenheden op het terrein van de omroep

De Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Dit besluit is een herziene versie van het besluit van 1 juli 1996, nr. VB 96/237. Het besluit is herzien in verband met de vervanging van de gulden door de euro per 1 januari 2002. Daarbij is de inleiding geactualiseerd. Paragraaf 6 heeft zijn belang verloren en is vervallen.

1. Inleiding

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

In de inmiddels ingetrokken resoluties van 18 maart 1970, nr. B70/2117, OB/BTW-223, van 11 december 1972, nr. B72/27864, OB/BTW-399, en van 29 juli 1974, nr. B74/10000, OB/BTW-495, werden richtlijnen gegeven over de omzetbelasting-consequenties op het gebied van film- en videoproducties. De richtlijnen hadden met name betrekking op de toepassing van de zgn. printprijsregeling, zijnde een bijzondere regeling op het terrein van de maatstaf van heffing als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (verder: de Wet). Ingevolge het besluit van 1 juli 1996, nr. VB 96/237, wordt de toepassing van de printprijsregeling voorshands gecontinueerd, zij het dat de regeling wordt toegesneden op de ontwikkelingen die zich ter zake in de praktijk hebben voorgedaan.

2. Werkingssfeer printprijsregeling

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

De printprijsregeling als omschreven in de onder § 1 genoemde resoluties komt er in grote lijnen op neer dat ter zake van de levering en de invoer van kopieën van films kan worden volstaan met een heffing van omzetbelasting over de zgn. printprijs. Naderhand is de regeling uitgebreid tot voor professionele afspeelapparatuur bestemde video-tapes. De printprijs is een (veelal) lagere maatstaf dan de wettelijke maatstaf van heffing en stelt een bedrag – uitgedrukt in een prijs per meter film – voor van aan de desbetreffende productie toe te rekenen kosten. Uit praktische overwegingen zijn voor de diverse soorten films, al naar gelang de bandbreedte en het soort kopie, de daarbij behorende printprijzen algemeen en uniform vastgesteld.

2.1. Nadere aanwijzingen over de printprijsregeling

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Ter verduidelijking, aanpassing en/of wijziging van de werkingssfeer van de printprijsregeling wil ik de volgende punten onder de aandacht brengen. Daarbij zal tevens worden ingegaan op enkele met de printprijsregeling samenhangende onderwerpen die specifiek op het terrein van de omroep zijn gelegen.

  • a. De printprijsregeling is uitsluitend van toepassing op de prestatie, bestaande in het in opdracht, eventueel in samenwerking met de opdrachtgever, vervaardigen van een film- of videoproductie die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend is bestemd voor gebruik door de opdrachtgever zelf. Bij het verkrijgen door de opdrachtgever van een aldus vervaardigde productie uit het buitenland (bijvoorbeeld via invoer) kan ook worden volstaan met heffing van omzetbelasting overeenkomstig de printprijsregeling. Een opdracht in de hier bedoelde zin moet meer behelzen dan het enkel financieren, bijvoorbeeld op een zgn. pre-sale-basis, van de productie.

    In gevallen waarin sprake is van een samenwerking die zich uit in enige reële (inhoudelijke) inbreng van de kant van de opdrachtgever, kan worden aangenomen dat bij de opdrachtgever, zo deze een niet-aftrekgerechtigde ondernemer is, een integratieheffing in de zin van artikel 3, lid 1, onderdeel h, van de Wet plaatsvindt, ter zake waarvan de printprijsregeling ook toepassing kan vinden. Dit geldt eveneens in het geval dat een niet-aftrekgerechtigd ondernemer, bijvoorbeeld een zendgemachtigde, in eigen beheer een film- of videoprogramma produceert. De integratieheffing moet in al die gevallen zo worden toegepast dat per saldo om en nabij dezelfde omzetbelasting-druk wordt verkregen als in het geval dat de desbetreffende productie volledig door de resp. een producent zou zijn verzorgd.

  • b. Een ondernemer die een onder a bedoelde productie vervaardigt, kan van de printprijsregeling gebruik maken onder de voorwaarde dat de opdrachtgever voor de nationale markt de exclusieve (eerste) uitzend-/gebruiksrechten verkrijgt. Daarbij mag de ondernemer zelf de rechten op bijvoorbeeld idee, formule en verdere – eventuele buitenlandse – exploitatie behouden.

  • c. De printprijsregeling ziet op alle, onder a vermelde, film- en videoproducties ongeacht de bandbreedte, voor zover het gaat om films en videobanden die zijn bestemd om op professionele apparatuur te worden afgespeeld en voor zover de afnemer geen particulier is en de desbetreffende productie overigens geen privé-karakter heeft. Bij een ten behoeve van een zendgemachtigde geproduceerd televisieprogramma mag ervan worden uitgegaan dat steeds aan die voorwaarden is voldaan.

  • d. Het komt voor dat buitenlandse film- of videoproducties ten behoeve van zendgemachtigden naar Nederland worden verzonden en dat die zendgemachtigden het recht krijgen deze producties na bewerking, één keer of enkele keren uit te zenden. Alsdan is de desbetreffende zendgemachtigde ter zake van de verstrekking van de uitzendrechten omzetbelasting verschuldigd op grond van artikel 12, lid 3, van de Wet in samenhang met artikel 6, lid 2, onderdeel d, punt 1, van de Wet. Van de printprijsregeling kan hier, gezien de onder a gestelde criteria, geen gebruik worden gemaakt. Met betrekking tot het geschikt maken van de buitenlandse productie voor uitzending op de Nederlandse televisie zij opgemerkt dat, zo al de daartoe benodigde bewerking leidt tot een levering in de zin van artikel 3, lid 1, onderdeel h, van de Wet, ter zake de printprijsregeling eveneens toepassing mist.

  • e. Een en ander laat onverlet dat de printprijsregeling overeenkomstig het gestelde onder a toepassing vindt als een zendgemachtigde een televisieprogramma, bijvoorbeeld een sport- of actualiteitenprogramma, laat maken of in eigen beheer maakt en daarbij gebruik wordt gemaakt van derden, al dan niet van buiten Nederland, verkregen beeldmateriaal.

  • f. Uit praktische overwegingen heb ik besloten dat in alle gevallen waarin de printprijsregeling van toepassing is, wordt uitgegaan van één printprijs die tot nader order is vastgesteld op € 0,34 (exclusief omzetbelasting) per meter film of videoband. Het eventuele bedrag dat de opdrachtgever naderhand moet betalen voor het mogen herhalen van een programma (zgn. herhalingsrechten) behoeft niet in de heffing van omzetbelasting te worden betrokken.

  • g. Enige jaren geleden is de vrijstelling ingetrokken die het NOB (het Nederlands Omroepproductie Bedrijf), bij wijze van tegemoetkoming, kon toepassen wat betreft de verzorging van televisie-live-uitzendingen ten behoeve van de omroepen. Er is goedgekeurd dat het NOB en ook de andere ondernemingen met betrekking tot de verzorging van dit soort uitzendingen op analoge wijze de printprijsregeling toepassen. Uit praktische overwegingen kan ik mij er in vinden dat toepassing van de printprijsregeling in die gevallen betekent dat de omzetbelasting wordt berekend, uitgaande van een printprijs van € 0,34, over een prijs van € 5 (exclusief omzetbelasting) per uitzend-minuut.

  • h. Bij de verzorging van televisie-live-uitzendingen kan de printprijsregeling enkel worden toegepast door de ondernemer die de desbetreffende productie volledig verzorgt. Van het volledige verzorgen van een televisie-uitzending is ook sprake als de ondernemer daarbij gebruik maakt van uit Nederland of andere landen komend en door een derde verzorgd beeld en geluid, mits dat beeld en geluid wordt gebezigd binnen een overigens door die ondernemer verder verzorgde productie. Een volledig door een ondernemer verzorgde productie wordt in elk geval geacht aanwezig te zijn indien de beelden op basis van reciprociteit via de EBU (European Broadcoasting Union) worden verkregen.

    Teneinde de printprijsregeling ook hier tot haar recht te doen komen, ontmoet het geen bezwaar dat, in gevallen waarin zo'n productie in samenwerking met de opdrachtgever en/of door verschillende ondernemers ten behoeve van de opdrachtgever wordt verzorgd, de desbetreffende opdrachtgever, doorgaans een zendgemachtigde, ter zake van die productie de integratieheffing van artikel 3, lid 1, onderdeel h, van de Wet hanteert. De alsdan verschuldigde omzetbelasting kan eveneens worden berekend over een prijs van € 5 (exclusief omzetbelasting) per uitzend-minuut. Ook hier gelden met betrekking tot de toepassing van de integratie de voorwaarden en restricties zoals die daarvoor onder a zijn uiteengezet.

3. Wijzigingen in het vrijstellingsregime van het NOB

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Per 1 januari 1992 is de zgn. 100%-afname-verplichting van de zendgemachtigden ten opzichte van het NOB waar het gaat om de verzorging van radioprogramma’s komen te vervallen. In verband daarmee is per die datum de vrijstelling die het NOB ter zake van die activiteit bij wijze van tegemoetkoming kon toepassen, ingetrokken voor zover de activiteit normaal gesproken ook door andere bedrijven dan het NOB kan worden uitgevoerd of wordt uitgevoerd. De desbetreffende activiteit wordt op de ‘normale’ wijze in de heffing van omzetbelasting betrokken. Overigens kan een eventuele heffing over zelfvervaardigde radiobanden achterwege blijven.

3.1. Resterende vrijstelling NOB

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Wat het NOB betreft geldt nu nog enkel een vrijstelling voor de opgedragen beheertaken, waaronder begrepen het schakel- en uitzendcentrum, de muziekbibliotheek, de fonotheek, het film- en beeldbandarchief en de omroeporkesten en -koren, zo al ter zake van die activiteiten afzonderlijke voor de heffing van omzetbelasting belastbare prestaties zijn te onderkennen.

4. De productie van geluidsbanden

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Ten overvloede zij er nog op gewezen dat de printprijsregeling niet ziet op de productie van geluidsbanden. Overeenkomstig de in de praktijk gevolgde gedragslijn, valt de prestatie bestaande in het in opdracht produceren van geluidsbanden binnen de reikwijdte van de plaats-van-dienst-regeling van artikel 6, lid 2, onderdeel d, van de Wet.

5. Slotopmerkingen

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

De hiervoor gegeven aanwijzingen gelden vanaf 1 januari 1994.

Het verdient aanbeveling dat productiemaatschappijen zendgemachtigden en anderen die in de praktijk te maken hebben met de printprijsregeling zonodig met de ter zake voor hen bevoegde belastingdiensteenheid contact opnemen, om een praktische invulling te geven aan de dezerzijds gegeven aanwijzingen en om meer gedetailleerde, binnen het bestek van de omzetbelastingwetgeving passende, afspraken te maken. Dit laatste is vooral voor te stellen bij het bepalen van de bij een zendgemachtigde voor aftrek in aanmerking komende voorbelasting.

Ik behoud mij overigens het recht voor om de printprijsregeling in haar geheel dan wel op onderdelen ervan opnieuw in overweging te nemen. Met name ontwikkelingen op Europees niveau kunnen mij nopen tot intrekking of aanpassing van de printprijsregeling.

Naar boven