Heffing van omzetbelasting met betrekking tot fondswervende activiteiten

[Regeling vervallen per 29-06-2007.]
Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-01-2002 t/m 28-06-2007

Heffing van omzetbelasting met betrekking tot fondswervende activiteiten

De Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Dit besluit is een herziene versie van het besluit van 4 augustus 1999, nr. VB 99/1303. Het besluit is herzien in verband met de vervanging van de gulden door de euro per 1 januari 2002. De in onderdeel 2.b. in de noot vermelde bedragen hebben uitsluitend betrekking op de periode tot en met 31 december 2001, en zijn daarom niet omgezet naar eurobedragen. De passage in deze noot over de ten aanzien van ondernemers met een gebroken boekjaar te hanteren omzetgrens bij wijziging van die grens (aan het begin van een kalenderjaar) is overgebracht naar de tekst zelf. Daarbij is het voorbeeld, dat betrekking had op de verhoging van de omzetgrens voor fondswervende diensten in 1999, niet meer opgenomen. De vermelding in punt 7 van de bij het thans herziene besluit ingetrokken besluiten is overgebracht naar een noot.

1. Inleiding

[Regeling vervallen per 29-06-2007]

Op grond van artikel 13, A, lid 1, onderdeel o, van de Zesde Richtlijn verlenen de Lid-Staten, onder de voorwaarden die zij vaststellen om een juiste en eenvoudige toepassing te verzekeren en alle fraude, ontwijking en misbruik te voorkomen, vrijstelling voor diensten en leveringen door lichamen waarvan de handelingen overeenkomstig het bepaalde sub b, g, h, i, l, m en n, zijn vrijgesteld, in samenhang met activiteiten welke zijn bestemd ter verkrijging van financiële steun en die uitsluitend ten bate van hen zelf zijn georganiseerd, mits deze vrijstelling niet tot concurrentievervalsing kan leiden. De Lid-Staten kunnen alle nodige beperkingen invoeren, met name ten aanzien van het aantal activiteiten of het bedrag van de opbrengsten waarvoor recht op vrijstelling bestaat.

Blijkens een oriëntatie van het BTW-Comité moet de passage ‘... in samenhang met activiteiten welke zijn bestemd ter verkrijging van financiële steun ...’ beperkt worden uitgelegd en kan de vrijstelling dan ook uitsluitend betrekking hebben op een beperkt aantal handelingen per jaar, die noch doorlopend, noch langdurig zijn, terwijl de vrijstelling voorts, in uitzonderlijke omstandigheden, kan worden toegepast op de exploitatie van een kantine (de verstrekking van spijzen en dranken) door bepaalde verenigingen en instellingen.

Voor de toepassing van de hierna in onderdeel 2.a genoemde en in de onderdelen 2.b en 3 verleende vrijstellingen voor fondswervende activiteiten moet deze communautaire begrenzing steeds in ogenschouw worden genomen.

Artikel 13, A, lid 1, onderdeel o, van de Zesde Richtlijn, is, met ingang van 1 januari 1979, in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in artikel 11, lid 1, onderdeel v, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (de Wet). Naast deze wettelijke vrijstelling bestaat een aantal goedkeurende regelingen op het gebied van fondswervende prestaties, te weten:

  • voor kantine-activiteiten: het besluit van 27 juni 1980, nr. 080-1088, BTW-27 (de ‘kantineregeling’), opgenomen in onderdeel 2.00.27 van de boekwerk Omzetbelasting 1968 Besluiten,

  • voor muziekverenigingen: punt 6 van het besluit van 21 augustus 1992, nr. VB 92/1599, BTW-327 (de ‘artiestenregeling’), opgenomen in onderdeel 2.03.27 van het boekwerk Omzetbelasting 1968 Besluiten,

  • voor carnavalsverenigingen: zie de bijlage bij de hiervoor vermelde kantineregeling, en

  • voor sportverenigingen: het besluit van 12 oktober 1982, nr. 282-12955, BTW-81, opgenomen in onderdeel 2.00.81 van het boekwerk Omzetbelasting 1968 Besluiten.

De in de volgende onderdelen van dit besluit vervatte regeling is dan ook niet van toepassing op fondswervende prestaties door of ten behoeve van de hiervoor genoemde muziekverenigingen, carnavalsverenigingen en sportverenigingen.

In het besluit van 16 april 1969, nr. D69/3462, OB/BTW-100, en, in aansluiting daarop, in het besluit van 12 januari 1970, nr. B70/615, OB/BTW-206, waren onder meer regels gegeven voor fondswervende activiteiten. Voor zover bepaalde passages uit deze beide besluiten nog van belang zijn en deze niet reeds in andere besluiten zijn opgenomen, zijn zij in dit besluit verwerkt.

2. Fondswervende activiteiten

[Regeling vervallen per 29-06-2007]

a. Wettelijke vrijstelling

Verenigingen en instellingen wier primaire activiteiten zijn vrijgesteld op grond van artikel 11, lid 1, onderdelen c, d, e, f, o, 1°, of t, van de Wet, die leveringen en diensten van bijkomstige aard verrichten, zijn, voor zover die leveringen en diensten voortvloeien uit activiteiten ter verkrijging van financiële steun voor deze verenigingen en instellingen, met inachtneming van de bij of krachtens artikel 11, lid 1, onderdeel v, van de Wet gestelde beperkingen, terzake vrijgesteld. Artikel 11, lid 1, onderdeel v, van de Wet stelt in dit verband de voorwaarde dat de ontvangsten ter zake van leveringen niet méér bedragen dan € 68.067 per jaar en ter zake van diensten niet méér dan € 22.689 per jaar, met dien verstande dat laatstgenoemd bedrag voor op grond van artikel 11, lid 1, onderdeel e, van de Wet, vrijgestelde sportorganisaties € 31.765 bedraagt. Van de bevoegdheid om, in verband met het voorkomen van een ernstige verstoring van de concurrentieverhoudingen, bij ministeriële regeling bepaalde leveringen en diensten uit te sluiten van de vrijstelling, is nog geen gebruik gemaakt. Een voorbeeld van een fondswervende dienst is het maken van reclame voor ondernemers (in het kader van ‘sponsoring’ door het bedrijfsleven of door het opnemen van advertenties in ‘ledenbladen’). Daarnaast kan, in de gevallen waarin de desbetreffende vereniging of instelling geen beroep kan doen op toepassing van de kantineregeling, ook de verstrekking van spijzen en dranken voor gebruik ter plaatse als ‘normale nevenactiviteit’ worden aangemerkt als een fondswervende dienst.

b. Vrijstelling bij wijze van goedkeuring

Verenigingen en instellingen wier primaire activiteiten zijn vrijgesteld op andere gronden dan die welke in onderdeel 2.a zijn genoemd, of wier primaire activiteiten niet worden belast, kunnen een vrijstelling toepassen op leveringen en diensten van bijkomstige aard, voor zover die leveringen en diensten voortvloeien uit activiteiten ter verkrijging van financiële steun voor die primaire activiteiten, mits het totaal van de ontvangsten ter zake van de fondswervende leveringen niet méér bedraagt dan € 68.067 per jaar en ter zake van fondswervende diensten niet méér dan € 22.689 per jaar. Bij de hiervoor bedoelde verenigingen en instellingen gaat het om niet-commerciële verenigingen en instellingen die werkzaam zijn op sociaal, recreatief of cultureel terrein. Voor verenigingen en instellingen waarvan het boekjaar niet samenvalt met het kalenderjaar geldt, indien de omzetgrens gedurende het boekjaar wijzigt, een omzetbedrag dat wordt berekend op basis van beide in het boekjaar geldende bedragen naar tijdsgelang.

Bij toepassing van deze goedkeuring kan terzake geen voorbelasting in aftrek worden gebracht.

Bij de fondswervende diensten die op grond van de eerste alinea van dit onderdeel worden vrijgesteld, kan onder meer worden gedacht aan door verenigingen geheven entreegelden (bijv. voor uitvoeringen van amateurtoneelverenigingen of voor tentoonstellingen door kleindierenverenigingen die de door de leden gefokte dieren tentoonstellen). Tot deze entreegelden behoren ook de bijdragen van leden en donateurs, die in wezen geacht moeten worden de vergoeding te zijn voor het verlenen van toegang tot uitvoeringen enz. Een voorbeeld van een fondswervende dienst is het maken van reclame voor ondernemers (in het kader van ‘sponsoring’ door het bedrijfsleven of door het opnemen van advertenties in ‘ledenbladen’). Daarnaast kan, in de gevallen waarin de desbetreffende vereniging of instelling geen beroep kan doen op toepassing van de kantineregeling, ook de verstrekking van spijzen en dranken voor gebruik ter plaatse als ‘normale nevenactiviteit’ worden aangemerkt als een fondswervende dienst.

De goedkeuring is niet van toepassing op de verstrekking van spijzen en dranken ter gelegenheid van in de persoonlijke sfeer van derden of individuele leden gelegen evenementen, zoals bijvoorbeeld bruiloften, feesten en jubilea (deze evenementen leiden als ‘niet-normale’ nevenactiviteiten ook tot het vervallen van de mogelijkheid om de kantineregeling toe te passen) De goedkeuring ziet evenmin op de verstrekking van spijzen en dranken ter gelegenheid van en het verlenen van toegang tot evenementen die worden georganiseerd voor een ruimere kring van bezoekers dan de leden van de vereniging of degenen die aan de instelling verbonden zijn (en hun familie) of evenementen waarvoor artiesten worden aangetrokken om het evenement op te luisteren, zoals dorpsfeesten, muziek- en volksdansfestivals enz. (het gaat hier om dezelfde evenementen als bedoeld in onderdeel 11 van de kantineregeling).

Bij overschrijding van de omzetgrens van € 68.067 (voor fondswervende leveringen) respectievelijk € 22.689 (voor fondswervende diensten) dient onverkort, overeenkomstig de geldende voorschriften, omzetbelasting over de gehele omzet te worden voldaan.

Ter zake van de wederverkoop van loten, zoals loten voor de Grote-Clubactie of krasloten, worden verenigingen en instellingen wier fondswervende prestaties, op grond van artikel 11, lid 1, onderdeel v, van de Wet of op grond van dit besluit van omzetbelasting zijn vrijgesteld, ongeacht de omvang van de hiermee behaalde opbrengst, niet in de heffing van omzetbelasting betrokken, mits terzake geen voorbelasting in aftrek wordt gebracht. De opbrengst van de wederverkoop van deze loten blijft ook buiten beschouwing bij de beoordeling of de omzetgrens voor fondswervende prestaties door de desbetreffende vereniging of instelling wordt overschreden.

3. Fondswervende activiteiten ten behoeve van andere verenigingen of instellingen

[Regeling vervallen per 29-06-2007]

Goedgekeurd wordt dat niet-commerciële organisaties (bijvoorbeeld een ‘steunstichting’ bij een vereniging of de ‘Stichting Vrienden van ...’), die zelf veelal niet werkzaam zijn op sociaal, recreatief of cultureel terrein en die (mede) door middel van verkoop van allerlei goederen of door middel van het verrichten van diensten financiële steun verkrijgen voor de activiteiten van een vereniging of instelling die werkzaam is op sociaal, recreatief of cultureel terrein, onder de hierna vermelde voorwaarden, een vrijstelling toepassen. Deze voorwaarden zijn:

  • a. de verkoop van de goederen en het verrichten van de diensten dient op ‘het publiek’ te zijn gericht en is niet doorlopend of langdurig;

  • b. de verkoop van goederen en het verrichten van diensten – veelal gekenmerkt doordat daaraan in meerdere of mindere mate belangeloze medewerking wordt gegeven – dient ten doel te hebben het verwerven van gelden om een specifiek aangeduide, van omzetbelasting vrijgestelde of anderszins niet-belaste, activiteit op sociaal, recreatief of cultureel terrein te financieren;

  • c. de verkoop van goederen en het verrichten van diensten dient onder zodanige omstandigheden plaats te vinden dat het publiek er zich van bewust is dat de opbrengst bestemd is voor het in onderdeel b bedoelde doel;

  • d. de begunstigde vereniging of instelling zou ter zake van het verrichten van de fondswervende prestaties zelf ook een vrijstelling hebben kunnen toepassen. Deze voorwaarde houdt in dat als de begunstigde vereniging of instelling zelf de vrijstelling voor fondswervende activiteiten volledig benut, er, ter voorkoming van een opeenstapeling van fiscale faciliteiten, geen ruimte is om fondswervende activiteiten verricht door derden ten bate van deze begunstigde vereniging of instelling vrij te stellen. Benut de begunstigde vereniging of instelling de eigen vrijstelling voor fondswervende activiteiten niet of niet volledig, dan kunnen de door derden verrichte fondswervende prestaties worden vrijgesteld voor zover de omzet van de fondswervende activiteiten die de begunstigde vereniging of instelling zelf behaalt tezamen met de omzet van de fondswervende activiteiten die de fondswervende organisatie (steunstichting) behaalt, blijft beneden het vrijstellingsbedrag dat geldt voor de begunstigde vereniging of instelling.

Bij toepassing van deze goedkeuring kan terzake geen voorbelasting in aftrek worden gebracht.

De goedkeuring is niet van toepassing op de verstrekking van spijzen en dranken ter gelegenheid van in de persoonlijke sfeer van personen gelegen evenementen, zoals bijvoorbeeld bruiloften, feesten en jubilea (deze evenementen leiden als ‘niet-normale’ nevenactiviteiten van verenigingen ook tot het vervallen van de mogelijkheid om de kantineregeling toe te passen). De goedkeuring ziet evenmin op de verstrekking van spijzen en dranken ter gelegenheid van en het verlenen van toegang tot evenementen die worden georganiseerd voor een ruimere kring van bezoekers dan de leden van de vereniging of degenen die aan de instelling verbonden zijn (en hun familie) of evenementen waarvoor artiesten worden aangetrokken om het evenement op te luisteren, zoals dorpsfeesten, muziek- en volksdansfestivals enz. (het gaat hier om dezelfde evenementen als bedoeld in onderdeel 11 van de kantineregeling).

4. Overkoepelende organisaties

[Regeling vervallen per 29-06-2007]

Het ontmoet geen bezwaar dat een overkoepelende organisatie op verzoek aangifte doet en belasting betaalt voor de zelfstandige regionale of plaatselijke organisaties, mits de administratie van die overkoepelende organisatie terzake voldoende gegevens en waarborgen bevat.

5. Ledenbladen

[Regeling vervallen per 29-06-2007]

Het komt voor dat verenigingen of instellingen wier primaire activiteiten zijn vrijgesteld of niet zijn belast, naast de primaire activiteiten, bladen verstrekken ter informatie van de leden of aangeslotenen over de eigen activiteiten van de vereniging of instelling. Goedgekeurd wordt, dat de verstrekking van deze bladen aan de leden buiten de belastingheffing blijft, indien het verstrekken van de informatie een bijkomstige activiteit is in de totaliteit van het verlenen van diensten aan de leden. Uiteraard kan in dit geval de desbetreffende voorbelasting bij de vereniging of instelling niet in aftrek worden gebracht. Het gaat dus niet om de gevallen waarin de activiteiten van de vereniging of instelling voor een belangrijk deel juist gericht zijn op het verstrekken van informatie door middel van bedoelde bladen. Aangezien in laatstbedoelde gevallen moet worden aangenomen, dat de vereniging of instelling ter zake van het verstrekken van de bladen als iedere andere uitgever deelneemt aan het maatschappelijke verkeer, is zij voor de verstrekking van deze bladen uit dien hoofde ondernemer.

6. Wereldwinkels

[Regeling vervallen per 29-06-2007]

Hoewel wereldwinkels niet geheel voldeden aan de voorwaarden die daartoe waren gesteld bij het besluit OB/BTW-206, was bij besluit van 11 september 1974, nr. B74/3761, OB/BTW-499, goedgekeurd dat deze organisaties konden delen in de faciliteit die in het besluit OB/BTW-206 aan fondswervende organisaties was toegekend.

Goedgekeurd wordt dat wereldwinkels terzake de in onderdeel 2.b van dit besluit verleende goedkeuring toepassen. Onder wereldwinkels worden verstaan stichtingen of andere rechtspersonen welke zich, zonder commercieel oogmerk, onder meer bezighouden met de kleinhandel in uit ontwikkelingslanden en dergelijke gebieden afkomstige en aldaar inheems zijnde producten, met het doel de aandacht te vestigen op de speciale problemen van die landen of gebieden.

7. Overgangsregeling

[Regeling vervallen per 29-06-2007]

Het ondernemerschap van organisaties, die in het verleden uitsluitend op grond van besluit OB/BTW-100 als ondernemer zijn aangemerkt, wordt uiterlijk met ingang van 1 januari 2001 beëindigd.

Naar boven