3. Overgangsbepalingen
[Regeling vervallen per 04-02-2007 met terugwerkende kracht tot en met 25-01-2007]
Met betrekking tot leasetermijnen die vóór 1 mei 1999 vervallen, blijft de regeling,
neergelegd in Infobulletin 93/69, van toepassing. Op de bedragen aan BPM welke overeenkomstig
die regeling zijn doorberekend, wordt niet teruggekomen.
Met betrekking tot leaseovereenkomsten die zijn aangegaan vóór 1 mei 1999, dient het
bedrag van de door te berekenen BPM voor het na die datum vallende gedeelte van de
leaseperiode vastgesteld te worden overeenkomstig het bepaalde in § 2, met dien verstande
dat bij de berekening wordt gerekend alsof de lease op 1 mei 1999 is aangevangen.
Hetzelfde geldt voor de herrekening bij de beëindiging van de lease. Bij die herrekening
dienen de doorberekende bedragen die betrekking hebben op de periode vóór 1 mei 1999,
buiten beschouwing gelaten te worden.
De eenmalige extra vermindering van de aan de auto toerekenbare BPM welke het gevolg
is van de wijziging van artikel 10 van de Wet BPM per 1 mei 1999 (de zogeheten afschrijvingssprong),
heeft derhalve noch direct, noch indirect gevolgen voor de omzetbelasting.
Voorbeeld
Dit voorbeeld speelt geheel in de periode vóór de vervanging van de gulden door de
euro. De vermelde bedragen luiden daarom in guldens. Bij beëindiging van de lease
na 31 december 2001 zullen onderstaande bedragen alsdan moeten worden omgerekend naar
eurobedragen.
Een auto waarvoor aan BPM ƒ 10.000 geheven is, wordt met ingang van 1 januari 1998
geleasd voor 41 maanden (tot 1 juni 2001). Bij de aanvang van het contract is de auto
nog niet in gebruik genomen. Het bij de auto behorende bedrag aan BPM bedraagt aan
het begin van de leaseperiode ƒ 10.000, op 1 mei 1999 63% daarvan = ƒ 6.300 en aan
het eind van de overeengekomen looptijd 43% = ƒ 4.300. Voor de termijnen die vóór
1 mei 1999 vervallen geldt, dat volgens de tot dat tijdstip geldende regeling per
maand 1% van ƒ 10.000 = ƒ 100 als doorlopende post mag worden doorberekend. Voor de
resterende 25 maanden bedraagt de doorlopende post (ƒ 6.300 – ƒ 4.300) / 25 = ƒ 80
per maand.
Als de lease op 1 maart 2001 voortijdig beëindigd wordt, wordt de volgende herrekening
gemaakt: Bij de beëindiging van de lease bedraagt het bij de auto behorende bedrag
aan BPM 43% van ƒ 10.000 = ƒ 4.300. In totaal kan dus over de periode na 1 mei 1999
worden doorberekend: ƒ 6.300 – ƒ 4.300 = ƒ 2.000. Over die periode is reeds doorberekend:
22 x ƒ 80 = ƒ 1.760. Er is dus ƒ 240 te weinig doorberekend. Op de factuur voor de
laatste termijn kan de doorlopende post worden verhoogd tot ƒ 320.
Het ontmoet bij leaseovereenkomsten die zijn aangegaan vóór 1 mei 1999 geen bezwaar,
dat de in dit besluit gegeven regeling ook wordt toegepast ingeval het kenteken is
gesteld op naam van de leasemaatschappij, mits aan de overige in § 1 genoemde voorwaarden
is voldaan.