Regeling geprivilegieerde post jeugdigen

Geraadpleegd op 16-04-2024.
Geldend van 01-09-2001 t/m heden

Regeling geprivilegieerde post jeugdigen

De Minister van Justitie,

Gelet op artikel 42, derde lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen;

Gezien het advies van het College van advies voor de justitiële Kinderbescherming van 30 mei 2000, nr. 503290/00/TH/JMO;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. wet:

de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen;

b. brief:

een brief of een ander poststuk;

c. envelop:

een envelop of een daarmee vergelijkbare verpakking.

Artikel 2

De directeur is uitsluitend bevoegd de enveloppen van brieven als bedoeld in artikel 42, eerste lid, van de wet, te openen ter controle op bijgesloten voorwerpen, op de wijze als hieronder bepaald.

Artikel 3

  • 1 De afzender, genoemd in artikel 42, eerste lid, van de wet, doet de brief in een aan de betrokken jeugdige geadresseerde envelop. De afzender sluit de envelop en voegt deze in een andere envelop als bijlage bij een brief aan de directeur van de desbetreffende inrichting, waarin hij deze verzoekt de bijlage aan de betrokken jeugdige uit te reiken. Daarbij dient voor de directeur duidelijk kenbaar te zijn in welke hoedanigheid de afzender zich tot de jeugdige richt

  • 2 Indien de directeur met het oog op de aanwezigheid van bijgesloten voorwerpen het noodzakelijk acht de binnenste envelop van de voor een jeugdige bestemde brief te openen, dan doet hij dit in het bijzijn van de jeugdige.

  • 3 In het geval dat een brief kennelijk afkomstig is van een afzender genoemd in artikel 42, eerste lid, van de wet, maar niet een dubbele envelop is gebruik, dan wordt, indien de directeur het noodzakelijk oordeelt de envelop te openen, dezelfde procedure toegepast als vermeld in het tweede lid.

  • 4 In het geval de brief niet herkenbaar is als afkomstig van een afzender genoemd in artikel 42, eerste lid, van de wet, is de directeur niet gehouden aan het hierboven bepaalde in het tweede en derde lid.

Artikel 4

  • 1 In het geval een jeugdige een brief verzendt aan een geadresseerde genoemd in artikel 42, eerste lid, van de wet, dient voor de directeur duidelijk kenbaar te zijn aan welke persoon in welke hoedanigheid of aan welke instantie de brief gericht is.

  • 2 Indien de directeur met het oog op de controle op de aanwezigheid van bijgesloten voorwerpen het noodzakelijk vindt een brief als bedoeld in het eerste lid van dit artikel te openen, doet hij dit in de aanwezigheid van de jeugdige.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Justitie,

A.H. Korthals

Naar boven