Rijkswet van 22 juni 2001 tot goedkeuring van de op 26 mei 1997 te Brussel totstandgekomen
Overeenkomst, opgesteld op basis van artikel K.3, lid 2, onder c, van het Verdrag
betreffende de Europese Unie, ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van
de Europese Gemeenschappen of van de lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn
(Trb. 1997, 249), van het op 19 juni 1997 te Brussel totstandgekomen Tweede Protocol,
opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij
de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese
Gemeenschappen (Trb. 1997, 251), van het op 27 januari 1999 te Straatsburg totstandgekomen
Verdrag inzake de strafrechtelijke bestrijding van corruptie (Trb. 2000, 130) en van
het op 5 mei 1998 te Straatsburg totstandgekomen Statuut betreffende de Groep van
Staten tegen corruptie (Trb. 2000, 131) (Goedkeuring van enkele verdragen inzake de
bestrijding van fraude en corruptie II)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de op 26 mei 1997 te Brussel totstandgekomen
Overeenkomst, opgesteld op basis van artikel K.3, lid 2, onder c, van het Verdrag
betreffende de Europese Unie, ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van
de Europese Gemeenschappen of van de lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn,
het op 19 juni 1997 te Brussel totstandgekomen Tweede Protocol, opgesteld op grond
van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst
aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen
alsmede het op 27 januari 1999 te Straatsburg totstandgekomen Verdrag inzake de strafrechtelijke
bestrijding van corruptie en het op 5 mei 1998 te Straatsburg totstandgekomen Statuut
betreffende de Groep van Staten tegen corruptie ingevolge artikel 91, eerste lid, van de Grondwet de goedkeuring van de Staten-Generaal behoeven, alvorens het Koninkrijk daaraan kan
worden gebonden;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, de bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen
zijnde, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: