Hybride financierings- en rechtsvormen; geven van zekerheid vooraf

[Regeling vervallen per 29-12-2016.]
Geraadpleegd op 25-04-2024.
Geldend van 01-04-2001 t/m 28-12-2016

Hybride financierings- en rechtsvormen; geven van zekerheid vooraf

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

Dit besluit is de herziene versie van het besluit van 26 april 2000, DB99/3582M. In paragraaf 3 is opgenomen dat verzoeken voor bindend advies dienen te worden voorgelegd aan het APA-/ATR-team van de Belastingdienst/Grote ondernemingen te Rotterdam. In het vervallen besluit was opgenomen dat verzoeken ter beoordeling moesten worden voorgelegd aan de Belastingdienst/Directie Grote ondernemingen te Amsterdam.

1. Inleiding

[Regeling vervallen per 29-12-2016]

Mij is de vraag voorgelegd of zekerheid vooraf kan worden gegeven ten aanzien van het gebruik van zogenoemde hybride financierings- en rechtsvormen.

De voorgelegde financieringsstructuren hebben als gemeenschappelijke kenmerken dat gebruik wordt gemaakt van kwalificatieverschillen in internationale verhoudingen, waarbij tevens aannemelijk is dat belastingbesparing de enige dan wel de doorslaggevende beweegreden voor de gekozen vorm is (fiscale grensverkenning).

Overeenkomstig het Besluit van 26 januari 1998, AFZ97/4609 is in deze gevallen het standpunt ingenomen dat op de voorgelegde structuren geen zekerheid vooraf wordt gegeven.

2. Beschrijving van enkele hybride financieringsvormen

[Regeling vervallen per 29-12-2016]

Ter verduidelijking geef ik hierna een beknopte beschrijving van de gevallen waarin de zekerheid vooraf is onthouden.

Door een Nederlandse rechtspersoon worden aan een dochtervennootschap in het buitenland gelden verstrekt. De gelden zijn bestemd voor de middellijke financiering van een verhanging van een andere dochtermaatschappij binnen het concern. Civielrechtelijk geschiedt de geldverstrekking in de vorm van een geldlening. In verband met de voorwaarden waaronder de lening wordt verstrekt (winstafhankelijke rente, achterstelling bij alle overige crediteuren, geen vaste looptijd) stelt de moedermaatschappij dat – met een beroep op BNB1998/208 – fiscaal sprake is van een kapitaalverstrekking en op grond van Nederlands fiscaal recht de voordelen zijn te rangschikken onder de deelnemingsvrijstelling. In het buitenland laat men de civielrechtelijke vorm prevaleren, zodat de ‘rente’ verschuldigd aan de Nederlandse rechtspersoon aldaar in beginsel aftrekbaar is van de winst.

Door een Nederlandse rechtspersoon (de rechtspersoon) is een financieringsstructuur voorgelegd die het mogelijk maakt tegen lage kosten gelden van een Amerikaanse bank aan te trekken. Daartoe wordt door de rechtspersoon een VOF aangegaan met een dochtervennootschap van de betreffende Amerikaanse bank. De Amerikaanse bank verstrekt vervolgens aan de VOF een zgn. ‘hybride’ lening. Naar Amerikaans recht is sprake van een kapitaaldeelname in de VOF. De voorwaarden waaronder het kapitaal aan de VOF wordt verstrekt zijn echter zodanig dat – met een beroep op BNB1998/208 – naar Nederlands recht fiscaal sprake zou kunnen zijn van een lening. Daarbij is de winstverdeling van de VOF zo geregeld dat het negatieve resultaat van de VOF vrijwel volledig ten laste komt van de rechtspersoon. De gelden worden door de VOF gestort in een, in Nederland aan de heffing van vennootschapsbelasting onderworpen, open commanditaire vennootschap en door deze vervolgens uitgeleend aan Nederlandse vennootschappen. De structuur heeft tot gevolg dat de Amerikaanse bank uiteindelijk over de opbrengst (vrijwel) geen belasting verschuldigd is door de aanspraak op een tax-credit die de bank maakt in verband met bij de commanditaire vennootschap geheven vennootschapsbelasting. De facto vindt in Nederland echter geen heffing plaats.

Daarnaast is geen zekerheid vooraf gegeven ten aanzien van het verstrekken van preferent aandelenkapitaal onder zodanige voorwaarden, dat met een beroep op eerder genoemd arrest in de visie van de verzoeker naar Nederlands recht sprake is van het verstrekken van een lening. Het beoogde gevolg is dat in Nederland een rentelast ontstaat die in het desbetreffende buitenland wordt aangemerkt als een onbelast deelnemingsdividend.

3. Coördinatie

[Regeling vervallen per 29-12-2016]

In de beschreven gevallen was aannemelijk dat belastingbesparing de doorslaggevende reden was voor de gekozen structuur; aan belanghebbende is dan ook door de inspecteur geen zekerheid vooraf gegeven.

Ik acht het uit het oogpunt van een gecoördineerde aanpak van de uitvoeringspraktijk gewenst dat inspecteurs die geconfronteerd worden met soortgelijke verzoeken, deze verzoeken voor bindend advies voorleggen aan de het APA-/ATR-team van Belastingdienst/Grote Ondernemingen te Rotterdam.

Ik merk daarbij op dat de bedoelde kwalificatieverschillen niet beperkt hoeven te blijven tot de hiervoor beschreven financieringsvormen maar ook betrekking kunnen hebben op structuren waarbij gebruik gemaakt wordt van bepaalde hybride rechtsvormen. Daarvan is sprake in de situatie waarin wordt deelgenomen in een samenwerkingsverband waarbij land X dit samenwerkingsverband als juridische entiteit kwalificeert, terwijl land Y datzelfde samenwerkingsverband als transparant beschouwt.

Zekerheid vooraf wordt niet gegeven indien aannemelijk is dat het bereiken van belastingbesparing zo niet de enige dan toch de doorslaggevende beweegreden is voor de gekozen vorm.

Naar boven