Vreemdelingencirculaire 2000 (C)

Geraadpleegd op 30-10-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 23-07-2024.
Geldend van 23-07-2024 t/m 24-07-2024

Vreemdelingencirculaire 2000 (C)

C1. Asiel algemeen

1. Inleiding

In dit hoofdstuk zijn beleidsregels opgenomen die een aanvulling zijn op of een uitwerking zijn van de artikelen 29, 30, 30a, 30b, 30c, 36, 37 Vw en van de artikelen 3.107b tot en met 3.121 Vb.

Vertrouwelijkheid van de informatie

De IND behandelt de informatie die de vreemdeling verstrekt op grond van artikel 31, tweede lid Vw strikt vertrouwelijk met inachtneming van de AVG en de privacyreglementen voor de geautomatiseerde informatiesystemen, waarin de vreemdeling is geregistreerd. De IND verstrekt geen informatie over de vreemdeling aan derden, anders dan op grond van wettelijke verplichtingen of met de uitdrukkelijke toestemming van de vreemdeling.

De IND verzoekt de vreemdeling om toestemming om het dossier van de vreemdeling door te zenden naar de Officier van Justitie, in ieder geval als:

  • de vreemdeling vanuit eigen ondervinding en eigen waarneming kan getuigen over in het land van herkomst begane oorlogsmisdrijven of misdrijven tegen de menselijkheid en de verklaringen van de vreemdeling hierover geloofwaardig zijn;

  • er aanwijzingen zijn dat de potentiële verdachte zich in Nederland bevindt;

  • in het land van herkomst van de getuige sprake is van een (burger)oorlogssituatie; en

  • er sprake is van strafbare feiten door derden.

Geen aantekeningen

De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen maakt op grond van artikel 4.29 Vb geen aantekeningen in het reis- en identiteitspapier van een vreemdeling over de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van de vreemdeling. Dit geldt in ieder geval voor de vreemdeling:

  • van wie de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de IND is afgewezen; of

  • die zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingetrokken.

De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen mag een aantekening maken in het reis- en identiteitspapier van een vreemdeling over de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als de vreemdeling geen asielprocedure meer doorloopt, en zich ten minste één van de volgende situaties voordoet:

  • de vreemdeling heeft Nederland verlaten en is nadien naar Nederland teruggekeerd;

  • de vreemdeling heeft een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.

2. Aanvraagprocedures

2.1. De aanmeldfase

In artikel 3.108d Vb is de aanmeldfase beschreven.

Aanmelding

De vreemdeling geeft in persoon bij de aanmeldunit van de AVIM of bij de KMar tijdens het MTV, het grenstoezicht of andere werkzaamheden te kennen dat hij een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wil indienen. De AVIM/KMar registreert dit verzoek binnen het aantal werkdagen zoals bepaald in artikel 3.107b Vb. Als de vreemdeling al is geïdentificeerd door de AVIM of KMar of al eerder een procedure bij de IND heeft doorlopen, kan de registratie ook worden verricht door de IND in het aanmeldcentrum Ter Apel of Budel.

De vreemdeling vult na aanmelding bij de aanmeldunit van de AVIM of bij de KMar een aanmeldformulier in.

Onderzoek tijdens de aanmeldfase

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen (KMar/AVIM) verricht tijdens de aanmeldfase in ieder geval onderzoek naar:

  • de identiteit, nationaliteit en reisroute van de vreemdeling;

  • de vingerafdrukken van de vreemdeling; en

  • documenten, bescheiden en gegevensdragers van de vreemdeling.

Dit onderzoek kan doorlopen in de rust- en voorbereidingstermijn of nog tijdens de rust- en voorbereidingstermijn worden opgestart.

Indiening van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

De vreemdeling of zijn wettelijke vertegenwoordiger dient de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in bij de AVIM in het aanmeldcentrum Ter Apel of bij de KMar op de brigade, waar de vreemdeling zich bij KMar heeft gemeld. Als de vreemdeling al is geïdentificeerd door de AVIM of KMar of al eerder een procedure bij de IND heeft doorlopen, kan de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ook bij de IND in het aanmeldcentrum Ter Apel of Budel ondertekend worden.

De IND kan in een individueel geval een van de andere aanmeldcentra of een andere locatie, niet zijnde een aanmeldcentrum, aanwijzen. De vreemdeling dient de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd conform artikel 3.108c Vb zo snel mogelijk in nadat hij op de in artikel 3.108 Vb voorgeschreven wijze kenbaar heeft gemaakt deze aanvraag te willen indienen en de AVIM/KMar de handelingen in het kader van de vaststelling van de identiteit en nationaliteit heeft verricht.

In afwijking van de regel over het indienen van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gelden aparte beleidsregels voor de vreemdeling:

  • die aan de buitengrens heeft aangegeven een aanvraag te willen indienen en aan wie het besluit omtrent de toegangsweigering is uitgesteld (zie paragraaf C1/2.5 Vc); of

  • die een tweede of volgende aanvraag wil indienen (zie paragraaf C1/2.9 Vc); of

  • die een lastminuteaanvraag wil indienen (zie paragraaf C1/2.9 Vc); of

  • die vanuit vreemdelingenbewaring een aanvraag indient (zie paragraaf C1/2.10 Vc).

De IND merkt de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die op een ander dan het door de IND aangewezen moment of locatie of op een andere dan de hierboven beschreven wijze wordt ingediend, aan als een onvolledige aanvraag. Een onvolledige aanvraag doet de termijnen van de rust- en voorbereidingstermijn en de algemene asielprocedure niet aanvangen.

Zodra de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is ingediend, verstrekt de IND aan de vreemdeling:

  • de informatiebrochure ‘Deel A: Informatie over de Dublinverordening voor personen die om internationale bescherming verzoeken’, conform artikel 4 van Verordening (EU) nr. 604/2013; en

  • de informatiebrochure over de aanmeldfase.

De IND maakt aan de hand van het onderzoek van de AVIM/KMar en de gegevens op het aanmeldformulier een inschatting van de procedure die voor de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zal worden gevolgd:

Onderzoek en inname van documenten

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen (AVIM) neemt originele documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten van de vreemdeling in voor onderzoek naar de authenticiteit van de documenten. De vreemdeling ontvangt:

  • een bewijs van ontvangst waarin de ingenomen documenten staan benoemd;

  • een kopie van de ingenomen documenten; en

  • een informatiebrochure over de gevolgen voor de vreemdeling van het innemen van de documenten.

Als de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van de vreemdeling wordt ingewilligd, geeft de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen (KMar/AVIM) de documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten terug aan de vreemdeling. Deze ambtenaar stelt een rapportage over de authenticiteit van de documenten ter beschikking aan de vreemdeling.

Als de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen (KMar/AVIM) heeft geconcludeerd dat de documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten vals of vervalst zijn, geeft deze ambtenaar deze documenten niet terug aan de vreemdeling. Valse of vervalste documenten worden definitief aan het rechtsverkeer onttrokken.

Als de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van de vreemdeling wordt afgewezen, duurt de grondslag voor het innemen en onder zicht houden van de ingenomen documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten als bedoeld in artikel 4.23, eerste lid aanhef en onder d, Vb voort tot het moment waarop de vreemdeling daadwerkelijk vertrekt. Onder daadwerkelijk vertrek in de zin van artikel 52, tweede lid, Vw wordt verstaan het metterdaad verlaten van het Schengengebied. In dat geval worden de documenten de vreemdeling ter beschikking gesteld op de Luchthaven Schiphol waar hij het document direct voor uitreis kan ophalen.

Als de vreemdeling door het overleggen van een vliegtuigticket aantoont dat hij op het punt staat om te vertrekken uit het Schengengebied via een luchthaven die buiten Nederland is gelegen, of hij vertrekt naar een plaats in het Schengengebied waar zijn verblijf rechtmatig is, worden de ingenomen documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten hem ter beschikking gesteld op het moment dat de vreemdeling Nederland verlaat, tenzij er aanknopingspunten zijn dat de vreemdeling niet te goeder trouw handelt.

Als de vreemdeling aannemelijk maakt dat hij het document nodig heeft om zijn vertrek voor te bereiden of voor een andere handeling in het Nederlandse rechtsverkeer die zich verhoudt met zijn verblijfsstatus, wordt hij gefaciliteerd door de DT&V. Dit kan betekenen dat een medewerker van de DT&V de vreemdeling vergezelt. Op verzoek wordt de vreemdeling een kopie van de ingenomen documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten ter beschikking gesteld.

Als de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen (KMar/AVIM) andere bewijsmiddelen bij de vreemdeling heeft aangetroffen dan documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten, verstrekt hij deze aan de IND. De IND onderzoekt de authenticiteit van deze documenten.

De IND verstrekt de vreemdeling, van wie bewijsmiddelen worden ingenomen:

  • een bewijs van ontvangst, waarin de ingenomen bewijsmiddelen staan benoemd;

  • een kopie van de ingenomen bewijsmiddelen; en

  • een informatiefolder.

De IND neemt een kopie van deze bewijsmiddelen op in het dossier van de vreemdeling.

De IND geeft de bewijsmiddelen terug aan de vreemdeling nadat het onderzoek is afgerond met een rapportage over de authenticiteit van de onderzochte bewijsmiddelen.

De IND geeft de bewijsmiddelen niet terug aan de vreemdeling als de IND heeft geconcludeerd dat de bewijsmiddelen vals of vervalst zijn.

De IND zendt de resultaten van onderzoek zo snel mogelijk na ontvangst aan de vreemdeling of zijn gemachtigde.

Aanmeldcentra

Waar in het Vreemdelingenbesluit wordt gesproken over het ‘Aanmeldcentrum′, wordt gedoeld op de volgende locaties die door de IND zijn ingericht als aanmeldcentrum:

  • Aanmeldcentrum Ter Apel

  • Aanmeldcentrum Budel

  • Aanmeldcentrum Den Bosch

  • Aanmeldcentrum Zevenaar

  • Aanmeldcentrum Schiphol (gevestigd in het Justitieel Complex Schiphol)

  • Aanmeldcentrum West

Beschikbaarheid tijdens de asielprocedure

De IND verstrekt aan de vreemdeling met het oog op zijn beschikbaarheid tijdens de asielprocedure (inclusief de Dublinprocedure) een aanwijzing door middel van model M117-C, waarin staat aangegeven in welke plaats of locatie hij zich gedurende die periode dient op te houden. De IND licht de aanwijzing mondeling toe. Voor de Dublinprocedure wordt de aanwijzing door middel van model M117-C verstrekt op de dag dat de IND een gehoor afneemt in de zin van artikel 3.109c, vierde lid, Vb.

De IND beoordeelt op verzoek van de vreemdeling of de beschikbaarheid van de vreemdeling tijdens de asielprocedure nog langer nodig is. De beschikbaarheid van de vreemdeling is niet meer nodig als de IND geen processtappen meer voorziet waarvoor de aanwezigheid van de vreemdeling noodzakelijk is.

Antecedentenverklaring

De IND vraagt aan elke vreemdeling van 12 jaar en ouder om bij zijn asielaanvraag de antecedentenverklaring (conform bijlage 12 VV 2000) in te vullen en te ondertekenen. De vreemdeling verklaart daarin onder meer of hij voor een strafbaar feit is veroordeeld en of hij op het moment van zijn aanvraag niet aan een strafvervolging is onderworpen. Daarnaast dient de vreemdeling te verklaren zich niet schuldig te hebben gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, en dat er in een andere Europese lidstaat nooit een inreisverbod aan hem is opgelegd. Als de vreemdeling deze vragen niet wil beantwoorden, zal de IND hier gevolgen aan verbinden. Hier zal de vreemdeling dan onder meer uitvoerig over bevraagd worden. Als blijkt dat de vreemdeling de verklaring feitelijk onjuist heeft ingevuld, doordat hij bijvoorbeeld ooit is veroordeeld, of schuldig is aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, terwijl hij daar op de antecedentenverklaring geen melding van heeft gemaakt, dan staat vast dat hij deze verklaring onjuist heeft ingevuld en daarmee onjuiste gegevens heeft verstrekt (zie ook paragraaf C1/4 Vc inzake het verstrekken van onjuiste gegevens).

Onderzoek naar de toepasbaarheid van Verordening (EU) 604/2013 (Dublin)

Na indiening van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd start de IND conform artikel 20, eerste lid van Verordening (EU) 604/2013 met het onderzoek welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van die aanvraag.

Voor dit onderzoek verricht de IND, de AVIM en/of de ambtenaar belast met de grensbewaking onderzoek naar de vingerafdrukken van de vreemdeling in EU VIS en Eurodac.

Als de IND de aanvraag vermoedelijk niet in behandeling zal nemen op grond van artikel 30 Vw, behandelt de IND de aanvraag conform artikel 3.109c Vb in de Dublinprocedure. De IND neemt een gehoor af als bedoeld in artikel 3.109c, vierde lid, Vb. Dit gehoor wordt aangeduid als een Dublin gehoor.

Zie voor het verdere verloop van de Dublinprocedure paragraaf C1/2.6 VC.

Onderzoek of de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst, EU onderdaan is of reeds internationale bescherming geniet

Wanneer de aanvraag vermoedelijk kennelijk ongegrond of niet-ontvankelijk zal worden verklaard vanwege één van de in artikel 3.109ca, eerste lid, Vb genoemde gronden, neemt de IND, na het indienen van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, een gehoor als bedoeld in artikel 3.109ca, vierde lid, Vb af. Zie paragraaf C1/2.7 Vc voor de verdere procedure.

Het aanmeldgehoor

Wanneer de IND inschat dat de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zal worden behandeld in de algemene asielprocedure, neemt de IND een aanmeldgehoor af als bedoeld in artikel 3.108d, zesde lid, Vb. De IND neemt ook een aanmeldgehoor af bij niet alleenstaande minderjarige vreemdelingen vanaf vijftien jaar (die zelfstandig een aanvraag hebben ingediend) en bij alleenstaande minderjarige vreemdelingen vanaf twaalf jaar.

De vragen die de IND tijdens het aanmeldgehoor stelt, betreffen onder andere vragen over:

  • de personalia van de vreemdeling;

  • de geboorteplaats en geboortedatum;

  • de nationaliteit, religie en etnische afkomst;

  • de datum van vertrek uit het land van herkomst;

  • de datum van de aankomst in Nederland;

  • eventueel verblijf in derde landen;

  • het bezit van een paspoort en identiteitsdocumenten;

  • de reisroute;

  • genoten opleiding;

  • militaire dienst;

  • werkzaamheden in land van herkomst;

  • leefomgeving/levensloop en gezins- en familieleden.

Daarnaast vraagt de IND naar een korte opgave van de asielmotieven.

De IND kan bij alleenstaande minderjarige vreemdelingen jonger dan twaalf jaar een aanmeldgehoor afnemen. De IND vraagt in dat geval uitsluitend naar de volgende gegevens:

  • personalia (naam, voornamen, geboortedatum en -plaats);

  • nationaliteit;

  • spreekta(a)l(en);

  • laatste adres in het land van herkomst;

  • etnische afkomst;

  • religie;

  • gezins- of familieleden woonachtig in Nederland;

  • gezinssamenstelling in het land van herkomst (de namen van de vader, de moeder en eventuele (half-)broers en (half-)zussen, en eventuele overige familieleden); en

  • schoolopleiding en naam van de school.

Opgave van asielmotieven tijdens de aanmeldfase

De IND vraagt de vreemdeling conform artikel 3.108, vierde lid, Vb tijdens de aanmeldfase naar een korte opgave van de asielmotieven. Doel van het kort informeren naar asielmotieven is het bevorderen van een efficiënte en zorgvuldige afhandeling van de asielaanvraag. De IND vraagt hiernaar in het aanmeldformulier en/of tijdens het aanmeldgehoor. De IND stelt tijdens het aanmeldgehoor geen verdiepende vragen naar aanleiding van de opgegeven asielmotieven. De IND betrekt de afgelegde verklaringen over de asielmotieven zoals vermeld in het aanmeldformulier en/of tijdens het aanmeldgehoor niet bij de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Dit is wel mogelijk als de verklaringen betrekking hebben op daden als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, andere zware strafbare feiten of relevant zijn in het kader van de bescherming van de nationale veiligheid. De IND kan de overige tijdens de aanmeldfase afgelegde verklaringen wel betrekken bij de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Na afronding van het aanmeldgehoor, eindigt de aanmeldfase. De IND verstrekt een afschrift van het rapport van aanmeldgehoor aan de gemachtigde. De vreemdeling mag schriftelijk op het rapport van aanmeldgehoor reageren door het indienen van correcties en aanvullingen.

Leeftijdsschouw

Bij een alleenstaande minderjarige vreemdeling die zijn minderjarigheid niet met authentieke identiteitsdocumenten kan aantonen, vindt tijdens de aanmeldfase een leeftijdsschouw plaats. De leeftijdsschouw bestaat uit twee sessies die de volgende samenstelling hebben:

  • een sessie met één ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en één sessie met twee medewerkers van de IND, dan wel;

  • een sessie met twee ambtenaren belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en één sessie met één medewerker van de IND.

De medewerkers beoordelen per sessie onafhankelijk van de andere sessie of er sprake is van:

  • evidente meerderjarigheid op basis van uiterlijke kenmerken en verklaringen van de vreemdeling die stelt minderjarig te zijn;

  • evidente minderjarigheid op basis van uiterlijke kenmerken en verklaringen van de vreemdeling die stelt meerderjarig te zijn, of;

  • twijfel over de opgegeven leeftijd.

Per sessie zien de ambtenaren de vreemdeling apart van de andere sessie en elke sessie trekt een eigen conclusie. Er dient unaniem, dat wil zeggen door beide sessies, geoordeeld te zijn om tot evidente meerder- of minderjarigheid te kunnen concluderen. De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en de medewerker van de IND zorgen ervoor dat de conclusie dat een vreemdeling evident meerderjarig, evident minderjarig is of dat er twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd, wordt opgenomen in het dossier van de vreemdeling.

Bij de beoordeling worden alle volgende aspecten van de vreemdeling betrokken:

  • uiterlijke kenmerken;

  • het gedrag;

  • de verklaringen;

  • eventuele andere relevante omstandigheden.

De IND kan de vreemdeling een leeftijdsonderzoek aanbieden als uit de leeftijdsschouw niet blijkt dat de vreemdeling evident meerderjarig- of minderjarig is. Zie paragraaf C1/2.2 Vc.

2.2. De rust- en voorbereidingstermijn

In artikel 3.109 Vb is de rust- en voorbereidingstermijn beschreven. De rust- en voorbereidingstermijn start op de dag volgend op het einde van de aanmeldfase.

De IND verstrekt tijdens de rust- en voorbereidingstermijn aan de vreemdeling een W-document, als bedoeld in artikel 4.21 Vb.

Uitzonderingen op de rust- en voorbereidingstermijn

De rust- en voorbereidingstermijn van een vreemdeling stopt als de vreemdeling op grond van de artikelen 3.109, zesde lid; 3.109b, tweede lid; 3.109c, eerste lid; of artikel 3.109ca, eerste lid, Vb, niet (meer) in aanmerking komt of wenst te komen voor de rust- en voorbereidingstermijn. De IND start de algemene asielprocedure van de vreemdeling zo snel mogelijk als de vreemdeling niet (meer) in aanmerking komt voor de rust en voorbereidingstermijn.

Op grond van artikel 3.109, zesde lid, Vb komt een vreemdeling onder andere niet in aanmerking voor de rust- en voorbereidingstermijn als de vreemdeling:

  • a. een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid;

  • b. overlast veroorzaakt in een opvangvoorziening of in de omgeving daarvan;

  • c. rechtens de vrijheid is ontnomen op grond van artikel 59b Vw dan wel op grond van een niet-vreemdelingrechtelijke titel;

  • d. niet naar waarheid gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit, herkomst of etniciteit en het vermoeden bestaat dat de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd mede daarom kan worden afgewezen.

Ad a.

De IND beslist of een vreemdeling die te kennen heeft gegeven een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te willen dienen een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid. Voor de beoordeling of de vreemdeling in deze gevallen een gevaar vormt voor de openbare orde, wordt aangesloten bij de artikelen 3.77, eerste lid, aanhef en onder c; 3.78 Vb en bij paragraaf B1/4.4 Vc. De veroordeling hoeft niet onherroepelijk te zijn. Voor de beoordeling of de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid wordt verwezen naar paragraaf B1/4.4 Vc.

Ad b.

Er is in ieder geval sprake van overlast, als bedoeld in 3.109, zesde lid, aanhef en onder b, Vb als de vreemdeling:

  • andere vreemdelingen die in de opvangvoorziening of het aanmeldcentrum verblijven lastigvalt, of ruzie met hen maakt;

  • de medewerkers in de opvangvoorziening of het aanmeldcentrum lastigvalt, of ruzie met hen maakt;

  • een niet hanteerbaar verslavingsprobleem heeft;

  • een niet hanteerbaar psychiatrisch probleem heeft;

  • personen of bedrijven lastigvalt of ruzie met hen maakt in de omgeving van de opvangvoorziening (waaronder ook het openbaar vervoer) of het aanmeldcentrum.

  • strafbare feiten pleegt in de opvangvoorziening, het aanmeldcentrum of in de omgeving van het aanmeldcentrum.

Ad c.

Een vreemdeling komt niet in aanmerking voor de rust- en voorbereidingstermijn ingeval de vreemdeling:

  • tijdens zijn strafrechtelijke detentie te kennen geeft een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te willen dienen;

  • na het indienen van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op strafrechtelijke gronden de vrijheid wordt ontnomen;

  • de vrijheid is ontnomen ter fine van uit- of overlevering;

  • onder verantwoordelijkheid van de in Nederland gevestigde Internationale Hoven en Tribunalen valt en van wie de vrijheid is ontnomen;

  • de toegang tot Nederland is geweigerd en op strafrechtelijke gronden de vrijheid is ontnomen;

Ook de vreemdeling wiens asielaanvraag in vreemdelingenbewaring wordt afgehandeld, komt niet in aanmerking voor de rust- en voorbereidingstermijn.

Ad d.

Het betreft vreemdelingen die bij de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd onjuiste informatie of valse dan wel vervalste documenten met betrekking tot hun identiteit, nationaliteit, herkomst of etniciteit hebben verstrekt. Ook betreft het vreemdelingen die informatie of documenten hebben achtergehouden of vernietigd welke informatie of documenten een negatieve invloed op de beslissing op de aanvraag zouden hebben gehad.

De grensprocedure en lastminuteaanvragen kennen afwijkende regels, die beschreven worden in de paragrafen C1/2.5 en C1/2.9 Vc.

Leeftijdsonderzoek

De IND biedt een alleenstaande minderjarige vreemdeling uitsluitend een leeftijdsonderzoek als bedoeld in artikel 3.109d, tweede lid Vb aan als:

  • de vreemdeling zijn gestelde minderjarigheid niet met bewijsmiddelen kan aantonen;

  • de vreemdeling zijn gestelde minderjarigheid niet anderszins aannemelijk kan maken;

  • de uitslag relevant is voor het onderzoek naar welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, of voor de vraag of een alleenstaande minderjarige vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel of regulier voor bepaalde tijd of opvangvoorzieningen van het COA; en

  • uit de leeftijdsschouw niet blijkt dat de vreemdeling evident meerderjarig- of minderjarig is.

Bij het leeftijdsonderzoek worden röntgenopnamen gemaakt van de groeischijven in het hand/polsgebied en van de sleutelbeenderen. Vervolgens wordt door een arts bepaald of de mate van uitrijping van deze groeischijven past bij de door de vreemdeling opgegeven leeftijd. De uitslag van het leeftijdsonderzoek levert een bewijsmiddel op waarmee de vreemdeling zijn gestelde minderjarigheid kan aantonen.

Het leeftijdsonderzoek kan tijdens of na de rust- en voorbereidingstermijn worden aangeboden en uitgevoerd.

Voorlichting

VluchtelingenWerk Nederland verzorgt:

  • de voorlichting van de vreemdeling over het vervolg van de asielprocedure, als bedoeld in artikel 3.109, vierde lid, Vb; en

  • de verstrekking aan de vreemdeling van de informatie als bedoeld in artikel 3.108c, tweede lid, Vb, voor zover deze informatie niet al in een eerder stadium aan de vreemdeling is verstrekt.

Bijstand en voorbereiding door een rechtsbijstandverlener

De rechtsbijstandverlener van de vreemdeling zorgt voor de voorbereiding op de asielprocedure als bedoeld in artikel 3.109, vierde lid, Vb. Deze voorbereiding vindt plaats in het kantoor van de rechtsbijstandverlener. De rechtsbijstandverlener en de vreemdeling kunnen hierover andere afspraken maken.

Het COA verstrekt aan de vreemdelingen vervoersbewijzen en een routebeschrijving naar het kantoor van de rechtsbijstandverlener.

Wanneer de rust- en voorbereidingstermijn wordt onthouden, vindt de voorbereiding door een rechtsbijstandverlener plaats op een passend moment voorafgaand aan het nader gehoor.

Medisch advies

De vreemdeling ontvangt tijdens de rust- en voorbereidingstermijn op grond van artikel 3.109 vijfde lid, Vb een uitnodiging voor een medisch advies. Wanneer daartoe naar het oordeel van de IND aanleiding bestaat, kan de IND ook een medisch advies aanbieden in die gevallen waarin de rust- en voorbereidingstermijn wordt onthouden op grond van artikel 3.109, zesde lid, Vb. Dit kan bijvoorbeeld wanneer uit het aanmeldgehoor of uit andere relevante informatie blijkt dat sprake is van dusdanige (medische) problematiek dat een medisch advies noodzakelijk wordt geacht voordat het nader gehoor wordt afgenomen. Deelname aan het medisch advies is vrijwillig. De vreemdeling verleent schriftelijk toestemming voor deelname aan het medisch advies.

Het medisch advies maakt onderdeel uit van de beoordeling door de IND van de vraag of de vreemdeling bijzondere procedurele waarborgen nodig heeft als bedoeld in artikel 24 van de Procedurerichtlijn (zie artikel 3.108b Vb).

De IND bepaalt op welke wijze passende steun als bedoeld in artikel 3.108b Vb wordt geboden en op welke wijze rekening gehouden wordt met de conclusies uit het medisch advies. Op grond van de inhoud van het medisch advies zijn in ieder geval de volgende situaties mogelijk:

  • er is geen bijzondere actie noodzakelijk (de algemene asielprocedure kan starten);

  • het nader gehoor van de vreemdeling vindt niet plaats in de algemene asielprocedure (zie paragraaf C1/2.3 Vc);

  • de start van de algemene asielprocedure wordt uitgesteld;

  • de IND treft bijzondere voorzieningen tijdens het nader gehoor in de algemene asielprocedure (zie paragraaf C1/2.3 Vc);

  • de IND besluit voorafgaand aan de start van de algemene asielprocedure dat deze verlengd wordt (zie paragraaf C1/2.3 Vc);

  • een combinatie van twee of drie van de laatstgenoemde situaties.

Het medisch advies kan aanleiding geven te besluiten de parallelle procedure toe te passen (zie paragraaf A3/7.3 Vc).

De behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van de vreemdeling start zonder medisch advies als de vreemdeling geen schriftelijke toestemming heeft verleend voor het medisch advies. De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet af op grond van de weigering van de vreemdeling deel te nemen aan het medisch advies.

De IND mag op een later moment dan tijdens de algemene asielprocedure een medisch advies aanvragen als tijdens de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd alsnog relevante medische problematiek bij de vreemdeling naar voren komt. De vreemdeling moet schriftelijk toestemming geven voor dit medisch advies.

Einde van de rust- en voorbereidingstermijn

Naast de situaties zoals hiervoor beschreven onder ‘Uitzonderingen op de rust- en voorbereidings- termijn’, eindigt de rust- en voorbereidingstermijn van rechtswege met de start van de algemene asielprocedure.

De IND beslist na overleg met de Raad voor Rechtsbijstand en het COA op welke datum de algemene asielprocedure van de vreemdeling start. De IND deelt de vreemdeling schriftelijk mede op welke datum de algemene asielprocedure van de vreemdeling start.

2.3. De algemene asielprocedure

De algemene asielprocedure

Het verloop van de algemene asielprocedure is geregeld in de artikelen 42 Vw en 3.110 tot en met 3.116 Vb.

De IND behandelt een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene asielprocedure als geen tijdrovend onderzoek noodzakelijk is voor de beoordeling van de aanvraag.

Tijdrovend onderzoek is onderzoek waarbij de resultaten van het onderzoek niet tijdens de algemene asielprocedure verwacht worden.

De IND beoordeelt of de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene asielprocedure of verlengde asielprocedure plaatsvindt, nadat in de algemene asielprocedure een nader gehoor van de vreemdeling is afgenomen en de IND de vreemdeling de dag erna in de gelegenheid heeft gesteld correcties en aanvullingen op het nader gehoor in te dienen.

Op deze regel zijn enkele uitzonderingen van toepassing, die zijn beschreven in paragraaf C1/2.4 Vc.

Het niet nakomen van de aanwijzingen

Als de vreemdeling zonder voorafgaande kennisgeving niet op zijn afspraak is verschenen en/of zich niet heeft gehouden aan de aanwijzingen uit het model M117-C, dan neemt de IND hierover contact op met de vreemdeling of diens gemachtigde om navraag te doen naar de redenen hiervoor. Indien de vreemdeling niet bereikbaar is en/of diens verblijfsplaats niet bekend is, dan brengt de IND een voornemen tot buiten behandeling stelling uit (zie paragraaf C2/8 Vc) onder gelijktijdige verlenging van de algemene asielprocedure (zie paragraaf C1/2.3 Vc onder ‘verlenging van de asielprocedure’ en ‘verdwenen of zonder toestemming vertrokken’). De IND trekt het voornemen tot buiten behandeling stelling in indien de vreemdeling zich binnen de in het voornemen gestelde termijn opnieuw meldt bij het aanmeldcentrum en zich beschikbaar stelt voor een voortzetting van de behandeling van de aanvraag in de algemene asielprocedure.

Termijnen in de algemene asielprocedure

Het Vreemdelingenbesluit bevat diverse procedurele bepalingen waarin is vastgelegd welke handelingen de IND dan wel de vreemdeling op een dag verrichten. Onder een dag wordt verstaan een kalenderdag die loopt van 0.00 uur tot 24.00 uur.

De termijnen als bedoeld in artikel 3.110 Vb, 3.113 tot en met 3.115 Vb en 3.118b zesde, zevende en achtste lid, Vb, zijn bindend voor de IND en de vreemdeling.

De IND behandelt de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde asielprocedure, als de IND de termijnen van de algemene asielprocedure heeft overschreden.

De IND behandelt de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene asielprocedure, als de vreemdeling de termijnen van de algemene asielprocedure heeft overschreden.

Verlenging van de algemene asielprocedure voorafgaand aan de start van het onderzoek

In de in artikel 3.115, eerste lid, Vb beschreven situaties kan de IND de termijn van de algemene asielprocedure op voorhand met drie dagen verlengen. Het gaat hierbij om aanvragen waarvan, naar het oordeel van de IND, de behandeling vermoedelijk meer tijd zal vergen.

De IND kan de termijnen van de algemene asielprocedure in ieder geval verlengen op grond van artikel 3.115, eerste lid aanhef en onder a of b, Vb, als:

  • Er sprake is van meerdere, los van elkaar staande en/of complexe asielmotieven waardoor het nader gehoor vermoedelijk niet in één dag kan worden afgerond;

  • Uit het medisch advies dan wel andere informatie volgt dat de vreemdeling dusdanige procedurele waarborgen behoeft dat het gehoor vermoedelijk niet in één dag kan worden afgerond.

Bij de beslissing over het op voorhand verlengen van de algemene asielprocedure kan zowel informatie uit de aanmeldfase (bijvoorbeeld de verklaringen tijdens het aanmeldgehoor) als de rust- en voorbereidingstermijn (bijvoorbeeld het medisch advies) worden betrokken. De vreemdeling wordt geïnformeerd over de reden van de verlenging en het einde van de termijn van de algemene asielprocedure.

Verlenging van de algemene asielprocedure na de start van het onderzoek

De IND maakt terughoudend gebruik van de mogelijkheid in artikel 3.115, tweede lid Vb, om de termijnen van de algemene asielprocedure te verlengen.

De IND houdt bij verlenging van de termijnen van de algemene asielprocedure de gebruikelijke volgorde van processtappen binnen de algemene asielprocedure aan.

De IND kan besluiten de eerdere processtappen van de algemene asielprocedure opnieuw uit te voeren, als de vreemdeling zijn verklaringen op essentiële onderdelen wijzigt of aanvult.

De IND mag de termijnen in de algemene asielprocedure meerdere keren verlengen, zolang de IND het besluit op de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd volgens artikel 3.115, negende lid, Vb uiterlijk op de achttiende, twintigste of zesentwintigste dag van de algemene asielprocedure uitreikt aan de vreemdeling.

Wanneer ook sprake is van verlenging van de algemene asielprocedure voorafgaand aan de start van het onderzoek, dan wordt de beschikking uiterlijk de eenentwintigste, drieëntwintigste of negenentwintigste dag bekendgemaakt.

De IND past deze beleidsregels bij verlenging van de termijnen op grond van artikel 3.118b, zevende lid, Vb overeenkomstig toe, met dien verstande dat de IND de beschikking uiterlijk op de twaalfde, de veertiende of de twintigste dag van de algemene asielprocedure uitreikt.

Niet toerekenbare termijnoverschrijding/verzoek met redenen omkleed

De IND kan de termijnen van de algemene asielprocedure in ieder geval verlengen op grond van artikel 3.115, tweede, lid aanhef en onder a of b, Vb, als:

  • een tolk onverwacht ziek wordt en er, ondanks inspanningen van de IND en de Raad voor Rechtsbijstand, geen andere tolk beschikbaar is;

  • de vreemdeling een bezoek moet brengen aan een dokter in het kader van curatieve zorg;

  • de vreemdeling aan wie op grond van artikel 6, 6a of 59a of 59b Vw een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd of die in bewaring is gesteld voor de rechtbank moet verschijnen; of

  • de vreemdeling die tijdens de rust- en voorbereidingstermijn geen toestemming heeft verleend voor een medisch advies, alsnog een medisch advies als bedoeld in artikel 3.109, vijfde lid, Vb krijgt.

De vreemdeling dient het verzoek om verlenging van de termijnen van de algemene asielprocedure schriftelijk bij de IND in, onder vermelding van de redenen van het verzoek.

Als de IND besluit het verzoek van de vreemdeling om verlenging van de termijnen van de algemene asielprocedure niet te honoreren, krijgt de vreemdeling mondeling bericht van de IND.

De IND motiveert in het voornemen of in het besluit op de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, waarom geen aanleiding bestaat om de verlenging van de termijnen van de algemene asielprocedure toe te staan.

Nader onderzoek naar de identiteit of nationaliteit van de vreemdeling

De IND kan de termijnen van de algemene asielprocedure in ieder geval verlengen op grond van artikel 3.115, tweede lid, aanhef en onder c, Vb, als:

  • de vreemdeling tijdens de algemene asielprocedure een andere identiteit of nationaliteit opgeeft dan tijdens de aanmeldfase of de rust- en voorbereidingstermijn;

  • er op basis van het nader gehoor van de vreemdeling twijfels rijzen over de leeftijd die de vreemdeling heeft opgegeven en er aanleiding bestaat om een leeftijdsonderzoek aan de vreemdeling aan te bieden (zie paragraaf C1/2.2 Vc);

  • er tijdens de algemene asielprocedure (alsnog) reis- of identiteitsdocumenten door de vreemdeling worden overgelegd en de IND van oordeel is dat nader onderzoek naar deze documenten moet plaatsvinden.

Essentiële wijziging of aanvulling van eerder afgelegde verklaringen

De IND kan de termijnen van de algemene asielprocedure verlengen op grond van artikel 3.115, tweede lid, aanhef en onder d, Vb, als de IND door de gewijzigde verklaringen van de vreemdeling:

  • de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd opnieuw moet beoordelen;

  • de vreemdeling opnieuw een nader gehoor moet afnemen;

  • zonder verlenging van de termijnen van de algemene asielprocedure de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet kan afwijzen op grond van de omstandigheid dat het asielrelaas van de vreemdeling ongeloofwaardig wordt geacht.

Medisch onderzoek als bedoeld in artikel 3.109e Vb

De IND kan de termijnen van de algemene asielprocedure in ieder geval verlengen op grond van artikel 3.115, tweede lid, aanhef en onder f, Vb, als het medisch onderzoek als bedoeld in artikel 3.109e Vb naar verwachting binnen die verlengde termijnen kan worden afgerond.

Verdwenen of zonder toestemming vertrokken

De IND kan de termijnen van de algemene asielprocedure in ieder geval verlengen op grond van artikel 3.115, tweede lid, aanhef en onder g, Vb, als de vreemdeling zich niet heeft gehouden aan de aanwijzingen in model M117-C en/of zonder voorafgaande kennisgeving niet op zijn afspraak in het aanmeldcentrum is verschenen (zie ook paragraaf C1/2.1 Vc onder ‘Beschikbaarheid tijdens de asielprocedure’ en paragraaf C1/2.3 Vc onder ‘Het niet nakomen van de aanwijzingen’).

Openbare orde

Indien de vreemdeling strafrechtelijk wordt vervolgd wegens een (bijzonder) ernstig misdrijf, verwijst de IND de vreemdeling naar de verlengde asielprocedure. De verlenging van de beslistermijnen staan beschreven in paragraaf C1/2.13 Vc. De IND verlengt de termijnen van de asielprocedure op grond van artikel 42, vijfde lid, Vw juncto artikel 42, vierde lid, Vw nogmaals met maximaal drie maanden als het strafrechtelijk vonnis nog niet is gewezen.

2.4. De verlengde asielprocedure

Het nader gehoor vindt niet plaats in de algemene asielprocedure

De IND beoordeelt op basis van het medisch advies (zie paragraaf C1/2.2 Vc) of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3.113, zesde lid, aanhef en onder a, Vb.

De IND behandelt de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van een alleenstaande minderjarige vreemdeling jonger dan twaalf jaar op grond van artikel 3.113, zesde lid, aanhef en onder b, Vb in de verlengde asielprocedure, nadat in het aanmeldcentrum eventueel een kort aanmeldgehoor heeft plaatsgevonden.

Verstrekking van het W-document

De IND verstrekt een nieuw W-document, indien de IND aan de vreemdeling een nieuwe geboortedatum heeft toegekend. De vreemdeling moet het oude W-document bij de IND inleveren.

2.5. De Grensprocedure

Het verloop van de grensprocedure is geregeld in artikel 3, derde tot en met zevende lid, Vw en artikel 3.109b Vb. In de grensprocedure worden de artikelen 3.109 en 3.113 tot en met 3.115 Vb overeenkomstig toegepast, tenzij anders is bepaald.

De vreemdeling geeft in persoon bij de ambtenaar belast met de grensbewaking te kennen dat hij een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wil indienen. De ambtenaar belast met de grensbewaking registreert dit verzoek binnen de termijnen als bedoeld in artikel 3.107b Vb.

In artikel 3.108d Vb (inzake de aanmeldfase) is bepaald dat dit artikel niet van toepassing is in de grensprocedure. Wel vult de vreemdeling een aanmeldformulier in en vindt voorafgaand aan het nader gehoor een aanmeldgehoor plaats. De artikelen 3.108, vierde en vijfde lid, Vb zijn van overeenkomstige toepassing.

De rust- en voorbereidingstermijn

In artikel 3.109 Vb is de rust- en voorbereidingstermijn beschreven. Conform artikel 3.109b, tweede lid, Vb kan in de grensprocedure een kortere rust- en voorbereidingstermijn dan zes dagen gelden. De vreemdeling neemt het initiatief hiertoe, waarna in samenspraak met de IND de duur van de rust- en voorbereidingstermijn wordt bepaald. De IND heeft een inspanningsverplichting om volgens het verzoek van de vreemdeling te handelen.

De rust- en voorbereidingstermijn is niet van toepassing in de in artikel 3.109, zesde lid, Vb genoemde gevallen (zie paragraaf C1/2.2 Vc).

Voortzetting grensprocedure

De IND toetst tijdens de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd voortdurend of de aanvraag conform artikel 3, derde lid, Vw binnen de grensprocedure kan worden behandeld. Het uitgangspunt is dat de IND uiterlijk na het nader gehoor, op basis van volledige informatie, aan de vreemdeling kenbaar maakt indien zijn aanvraag niet in de grensprocedure verder kan worden behandeld. Hiervan kan worden afgeweken indien in een eerder of later stadium de relevante informatie voorhanden is.

In ieder geval in de volgende situaties zal reeds na het aanmeldgehoor geconcludeerd worden dat zijn aanvraag niet binnen de grensprocedure (verder) zal worden behandeld.

Indien na het aanmeldgehoor de identiteit, nationaliteit en herkomst van de vreemdeling met voldoende zekerheid is vastgesteld:

  • waarbij geconcludeerd wordt dat de vreemdeling onder de werking van een besluit- of vertrekmoratorium valt, en er geen sprake is van contra-indicaties of 1F indicaties.

  • waarbij in het betreffende landgebonden beleid is opgenomen dat er sprake is van een meest en minder uitzonderlijke situatie van willekeurig geweld vanwege een internationaal gewapend conflict als bedoeld in artikel 15c van richtlijn 2011/95/EU en de vreemdeling daardoor waarschijnlijk in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, en er geen sprake is van contra-indicaties of 1F indicaties.

  • waarbij geconcludeerd wordt dat dit om overige redenen bepalend is voor het inwilligen van de asielaanvraag, en er geen sprake is van contra-indicaties of 1F indicaties.

Indien de IND concludeert dat de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet binnen de grensprocedure verder kan worden behandeld, dan wordt van rechtswege de toegang verleend en de vrijheidsontnemende maatregel bedoeld in artikel 6, derde lid Vw, opgeheven. De IND meldt de vreemdeling uiterlijk om 18.00 uur aan bij het COA ten behoeve van de uitplaatsing. De behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zal in dit geval worden opgeschort en verder worden behandeld in de algemene asielprocedure of de verlengde asielprocedure. De IND bepaalt in overleg met de gemachtigde van de vreemdeling, wanneer de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zal worden voortgezet. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de opschorting een week duurt.

Verlenging van de algemene asielprocedure voorafgaand aan de start van het onderzoek

De in paragraaf C1/2.3 Vc opgenomen beleidsregels zijn van overeenkomstige toepassing in de grensprocedure. In aanvulling daarop geldt dat de aanvraag binnen de in artikel 3, zesde lid, Vw genoemde termijn moet worden afgedaan.

Afwijken van de AA-termijnen binnen de grensprocedure

De IND bepaalt tijdens de grensprocedure of de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verder wordt behandeld binnen de grensprocedure onder voortzetting van de vrijheidsontnemende maatregel bedoeld in artikel 6 Vw.

Als de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet afgerond kan worden binnen de termijnen van de algemene asielprocedure, kan de IND de behandeling voortzetten indien het vermoeden bestaat dat de aanvraag zal worden afgedaan met toepassing van artikel 30, 30a en 30b, Vw en de behandeling naar verwachting binnen de termijn als bedoeld in artikel 3, zesde lid, Vw kan worden afgerond. In artikel 3.118, tweede lid, Vb is bepaald dat de termijn voor het indienen van een zienswijze in dit geval een week bedraagt.

Dit doet zich onder andere voor indien er nader onderzoek noodzakelijk is naar:

  • 1. De identiteit, nationaliteit of reisroute van de vreemdeling.

  • 2. Mogelijk misbruik van de asielprocedure of naar mogelijke fraude.

  • 3. De mogelijkheid om de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd af te wijzen op grond van artikel 1F Vluchtelingenverdrag, op grond van openbare orde of op grond van nationale veiligheid.

Ad. 1

Dit kan onder andere door middel van:

  • nader onderzoek naar de documenten van de vreemdeling op echtheid of authenticiteit.

  • taalanalyse of een ander onderzoek naar de herkomst van de vreemdeling.

  • onderzoek naar de leeftijd van de vreemdeling.

De IND moet de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de grensprocedure voortvarend behandelen.

Indien duidelijk is dat de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet binnen de termijn zoals bedoeld in artikel 3, zesde lid, Vw kan worden afgedaan, wordt de vreemdeling toegang verleend tot Nederland en wordt de vrijheidsontnemende maatregel ex. artikel 6, derde lid, Vw opgeheven.

Toepassing van de procedure voor vreemdelingen afkomstig uit een veilig land van herkomst, EU-onderdanen of vreemdelingen die reeds internationale bescherming genieten

In de grensprocedure kan tevens de procedure als bedoeld in artikel 3.109ca Vb worden toegepast. Dit betekent dat de vreemdeling geen rust- en voorbereidingstermijn krijgt en dus evenmin een medisch onderzoek wordt aangeboden. In uitzonderlijke gevallen kan de IND ervoor kiezen toch een medisch onderzoek aan te bieden. Dit is bijvoorbeeld aan de orde als blijkt dat sprake is van dusdanige (medische) problematiek dat de IND een medisch advies noodzakelijk acht voordat het gehoor als bedoeld in artikel 3.109ca, vierde lid, Vb wordt afgenomen.

Intrekking van de asielaanvraag in de grensprocedure

Indien de vreemdeling de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd intrekt, neemt de ambtenaar belast met de grensbewaking zo spoedig mogelijk een besluit omtrent weigering van de toegang als bedoeld in artikel 14 juncto artikel 6 SGC (model M17). Na het nemen van dit besluit, legt de bevoegde ambtenaar middels beschikking model M19 of M19A een nieuwe vrijheidsontnemende maatregel op krachtens artikel 6, eerste en tweede lid Vw dan wel artikel 6a Vw. Het nemen van een besluit omtrent weigering van de toegang en het opleggen van deze nieuwe maatregel dient plaats te vinden binnen twee dagen na intrekking van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Voortzetting van detentie na de grensprocedure en daarop volgende toegangsweigering

Nadat de in paragraaf A5/3.1 Vc onder Vrijheidsontneming op grond van artikel 6, derde lid, Vw onder a tot en met e genoemde situaties niet langer aan de orde zijn, neemt de ambtenaar belast met de grensbewaking zo spoedig mogelijk een besluit omtrent weigering van de toegang. Daarnaast legt de bevoegde ambtenaar middels model M19 of M19A een nieuwe vrijheidsontnemende maatregel op krachtens artikel 6, eerste en tweede lid juncto het zesde lid, Vw dan wel artikel 6a, eerste lid, Vw.

Het nemen van een besluit omtrent weigering van de toegang en opleggen van de nieuwe maatregel dient plaats te vinden binnen twee dagen nadat de in paragraaf A5/3.1 Vc onder Vrijheidsontneming op grond van artikel 6, derde lid, Vw onder a tot en met e genoemde situaties niet langer aan de orde zijn. De IND motiveert in de beschikking model M19 of M19A:

  • dat een (significant) risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken, of de vreemdeling de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert;

  • of op de vreemdeling een afdoende minder dwingende maatregel doeltreffend is toe te passen;

  • of de maatregel ten aanzien van de vreemdeling onevenredig bezwarend is, en

  • er zicht op uitzetting dan wel overdracht bestaat.

Inbewaringstelling op grond van artikel 59b Vw na grensprocedure

Indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid, terwijl de aanvraag niet binnen de termijn zoals bedoeld in artikel 3, zesde lid, Vw kan worden afgedaan, stelt de bevoegde ambtenaar van de IND of de ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen, zijnde de hulpofficier van justitie, de vreemdeling aansluitend in bewaring op grond van artikel 59b, Vw. Hiervan is in ieder geval sprake indien de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd mogelijk met toepassing van artikel 1F Vluchtelingenverdrag kan worden afgewezen (zie paragraaf A5/6.3 Vc).

2.6. De Dublinprocedure

Artikel 30, tweede lid, Vw en artikel 3.109c Vb regelen het verloop van de Dublinprocedure. Deze paragraaf bevat een verdere uitwerking van deze artikelen.

In deze paragraaf wordt gesproken over ‘verzoek om internationale bescherming’, omdat Verordening (EU) nr. 604/2013 deze terminologie gebruikt (zie artikel 2, onder b, Verordening (EU) nr. 604/2013).

Als er concrete aanwijzingen zijn (zie paragraaf C1/2.1 Vc onder Onderzoek naar de toepasbaarheid van Verordening (EU) 604/2013 (Dublin) dat een ander land verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, dan wordt de aanvraag behandeld in de Dublinprocedure tenzij dit om proceseconomische redenen niet opportuun is (zie paragraaf C2/5 Vc).

Dit geldt eveneens als de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd of als de vreemdeling in bewaring is gesteld.

Zodra er concrete aanwijzingen zijn dat een ander land verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, verstrekt de IND aan de vreemdeling de informatiebrochure ‘Deel B: De Dublinprocedure-informatie voor personen die om internationale bescherming verzoeken en zich in een Dublinprocedure bevinden, conform artikel 4 van Verordening (EU) Nr. 604/2013’. Als de folder tijdens het gehoor wordt uitgereikt, wordt de vreemdeling in de gelegenheid gesteld de brochure te lezen.

De IND neemt tijdens de Dublinprocedure een zogenaamd Dublin gehoor af als bedoeld in artikel 3.109c, vierde lid, Vb. Tijdens het Dublin gehoor biedt de IND de vreemdeling de mogelijkheid om de volgens artikel 4 Verordening (EU) 604/2013 aan hem verstrekte informatie juist te begrijpen; stelt de IND in ieder geval vragen in het kader van Verordening (EU) 604/2013; en informeert de IND de vreemdeling over de resultaten van het onderzoek naar de vingerafdrukken van de vreemdeling. De IND stelt aan de vreemdeling vragen over de resultaten van het onderzoek in Eurodac en EU VIS als hiertoe aanleiding is. Wanneer de vreemdeling de toegang is geweigerd of in bewaring is gesteld, kan de AVIM of de ambtenaar belast met de grensbewaking het gehoor afnemen als bedoeld in artikel 5, eerste lid, Verordening (EU) 604/2013.

De IND vraagt de vreemdeling tijdens het Dublin gehoor of hij, als een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn verzoek om internationale bescherming, bereid is zelfstandig te vertrekken, met behulp van DT&V wenst te vertrekken of dat hij niet wenst mee te werken aan zijn vertrek naar die lidstaat. De IND informeert de vreemdeling over de gevolgen hiervan.

Het rapport van gehoor wordt uiterlijk tegelijkertijd met het voornemen bekend gemaakt aan de vreemdeling.

Als deze concrete aanwijzingen dat een ander land verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming pas tijdens de aanmeldfase, de rust- en voorbereidingstermijn of na de start van de algemene asielprocedure of op enig ander moment naar voren komen, dan zet de IND de behandeling van de aanvraag voort in de Dublinprocedure. Een reeds gestart aanmeldgehoor kan worden voortgezet als een Dublin gehoor. Ook verstrekt de IND aan de vreemdeling de informatiebrochure ‘Deel B: De Dublinprocedure-informatie voor personen die om internationale bescherming verzoeken en zich in een Dublinprocedure bevinden, conform artikel 4 van Verordening (EU) Nr. 604/2013’.

Als het aanmeldgehoor niet is voortgezet als Dublin gehoor of als pas na de aanmeldfase blijkt van concrete aanknopingspunten dat een ander land verantwoordelijk is voor de aanvraag, nodigt de IND de vreemdeling uit voor een Dublingehoor.

Als een Dublin gehoor heeft plaatsgevonden maar daarna nieuwe feiten en omstandigheden naar voren komen die onderzoek of een aanvullend Dublin gehoor behoeven, neemt de IND waar nodig (schriftelijk) contact op met de vreemdeling en/of nodigt de IND de vreemdeling waar nodig uit voor een aanvullend Dublin gehoor.

Als de vreemdeling, zonder voorafgaande kennisgeving en zonder verschoonbare reden, niet verschijnt voor het Dublin gehoor wordt aangenomen dat hij geen bezwaren heeft tegen de overdracht naar het land dat verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming.

Mocht de vreemdeling desondanks bezwaren hebben tegen de overdracht naar de verantwoordelijke lidstaat, kan hij deze bezwaren in de zienswijze naar voren brengen.

Als er na de aanmeldfase een Dublingehoor plaatsvindt, dan maakt de IND het rapport van Dublingehoor uiterlijk tegelijkertijd met het voornemen bekend aan de vreemdeling.

De vreemdeling kan eventuele correcties en aanvullingen op het rapport van Dublin gehoor gelijk met zijn zienswijze op het voornemen om de aanvraag niet in behandeling te nemen indienen (zie ook 3.109c, achtste lid Vb). Paragraaf C1/2.12 Vc onder Uitstel voor het indienen van de zienswijze is van overeenkomstige toepassing.

De IND verleent geen uitstel indien aan de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd, of indien de vreemdeling in bewaring is gesteld.

Als tijdens de Dublinprocedure wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, dan wordt een rust- en voorbereidingstermijn gegeven, waarna de behandeling van de aanvraag wordt voortgezet in de algemene asielprocedure. Indien nodig kan voorafgaand aan de rust- en voorbereidingstermijn een aanmeldgehoor worden gehouden. Wanneer de vreemdeling (nog) geen (volledige) rust- en voorbereidingstermijn heeft doorlopen, dan moet hij eerst de rust- en voorbereidingstermijn doorlopen. Wanneer de vreemdeling na behandeling in de algemene asielprocedure, is behandeld in de Dublin procedure waarin wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, dan wordt de behandeling van de aanvraag voortgezet in de verlengde asielprocedure. De IND geeft hierbij ook aan op welk moment de beslistermijn in de zin van artikel 42, zesde lid, Vw is aangevangen.

De Dublin beschikking

De IND maakt de beschikking bekend door uitreiking aan de vreemdeling of door toezending aan gemachtigde (zie artikel 3.109c, twaalfde lid, Vb).

Als het verzoek om internationale bescherming niet in behandeling wordt genomen op grond van artikel 30, Vw, neemt de IND in ieder geval in de meeromvattende beschikking op:

Paragraaf C1/2.13 Vc onder ‘Wijze van bekendmaken’ en ‘De beschikking in de verlengde asielprocedure’ is van overeenkomstige toepassing.

De overdracht

Als de vreemdeling tijdens het Dublingehoor heeft aangegeven op eigen initiatief zelfstandig te zullen vertrekken naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn verzoek om internationale bescherming, biedt de IND hem een termijn van ten hoogste tien werkdagen na het bekendmaken van de beschikking om zijn vertrek te realiseren. Indien deze termijn is verstreken zonder dat de vreemdeling is vertrokken is er sprake van een zware grond voor inbewaringstelling als bedoeld in artikel 5.1b, derde lid onder l, Vb.

Als de vreemdeling aangeeft mee te zullen werken aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn verzoek om internationale bescherming, zal de DT&V de overdracht ter hand nemen.

Als de vreemdeling aangeeft niet te zullen meewerken aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn verzoek om internationale bescherming, is er sprake van een zware grond voor inbewaringstelling als bedoeld in artikel 5.1b, derde lid onder k, Vb. De DT&V zal de gedwongen overdracht ter hand nemen.

Als een overdracht onmiddellijk of op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn verzoek om internationale bescherming, kan de IND het stellen van een termijn voor zelfstandig vertrek achterwege laten. De IND verleent evenmin een termijn om het vertrek zelfstandig te realiseren, indien aan de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd of indien de vreemdeling in bewaring is gesteld (zie ook paragraaf A3/6.9 Vc).

Artikel 29, tweede lid, Verordening (EU) 604/2013 geeft de IND de mogelijkheid om de overdrachtsdatum tot maximaal 18 maanden te verlengen als de vreemdeling zich aan de overdracht aan de andere lidstaat onttrekt en daarmee onderduikt. Het is belangrijk dat de vreemdeling in kennis wordt gesteld van zijn verplichting om mee te werken aan de overdracht. Ook moet hij geïnformeerd worden over de gevolgen van het niet meewerken hieraan. Als de vreemdeling op de hoogte was van zijn verplichtingen, en vervolgens (tijdelijk) buiten bereik van de autoriteiten is, dan neemt de IND in ieder geval aan dat de vreemdeling zich aan de uitvoering van de overdracht heeft onttrokken. De IND stelt de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn verzoek om internationale bescherming hier tijdig van op de hoogte. De IND verlengt de uiterste overdrachtsdatum niet als er sprake is geweest van verschoonbare feiten en omstandigheden of als de vreemdeling niet is ingelicht over de verplichtingen die dienaangaande op hem rusten.

2.7. De procedure voor vreemdelingen afkomstig uit een veilig land van herkomst, EU-onderdanen of vreemdelingen die reeds internationale bescherming genieten

Artikel 3.109ca Vb regelt het verloop van de procedure wanneer de vreemdeling vermoedelijk:

  • in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet;

  • internationale bescherming geniet in Nederland doordat aan de vreemdeling reeds een verblijfsvergunning is verleend op grond van artikel 29, eerste lid;

  • bescherming is verleend door een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, of door Zwitserland;

  • afkomstig is uit een veilig land van herkomst;

  • onderdaan is van een lidstaat van de Europese Unie.

Deze paragraaf bevat een verdere uitwerking van deze procedure.

Wanneer er aanwijzingen zijn dat de vreemdeling behoort tot één van de hierboven genoemde categorieën en de algemene asielprocedure is op dat moment nog niet is aangevangen, dan wordt de aanvraag behandeld in de procedure zoals beschreven in artikel 3.109ca Vb. De IND verstrekt aan de vreemdeling de informatiebrochure ‘De vereenvoudigde asielprocedure: U komt uit een veilig land of u hebt al internationale bescherming’.

De vreemdeling kan eventuele correcties en aanvullingen op het rapport van gehoor in de zin van artikel 3.109ca, vierde lid Vb de dag na het gehoor dan wel gelijktijdig met zijn zienswijze op het voornemen tot afwijzing van de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indienen.

Paragraaf C1/2.12 Vc onder Uitstel voor het indienen van de zienswijze is van toepassing.

Paragraaf C1/2.13 Vc onder Het geven van de beschikking is van overeenkomstige toepassing.

2.8. Bijzondere procedurele bepalingen bij een aanzienlijke toename van het aantal asielaanvragen

2.8.1. De procedure bij voorzienbare inwilliging

Indien Onze Minister vanwege een aanzienlijke toename van het aantal asielaanvragen heeft besloten dat artikel 3.123a Vb van toepassing is, gelden er bijzondere procedurele bepalingen welke het mogelijk maken in een vereenvoudigde procedure als omschreven in artikel 3.123b Vb een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen. De Minister zal in dat verband bepalen op welke nationaliteit(en) of groepen vreemdelingen deze procedure zoals beschreven in artikel 3.123b Vb toeziet.

De asielaanvraag kan slechts volgens deze procedure worden behandeld indien de vreemdeling (echte en onvervalste) identiteits- en/of nationaliteitsdocumenten heeft overgelegd en de IND ook overigens geen reden heeft te twijfelen aan diens identiteit en/of nationaliteit.

Wanneer er aanwijzingen zijn dat de vreemdeling tot deze doelgroep (artikel 3.123b Vb) behoort, en de algemene asielprocedure op dat moment nog niet met een nader gehoor is aangevangen, wordt de aanvraag in de procedure zoals beschreven in artikel 3.123b Vb behandeld. De IND verstrekt aan de vreemdeling de informatiebrochure ‘De vereenvoudigde asielprocedure: voorzienbare inwilliging’.

Indien de IND op enig moment gedurende de procedure toch twijfelt aan de gestelde identiteit, nationaliteit en/of herkomst, dan wordt de aanvraag verder behandeld in de bijzondere vervolgprocedure (zie paragraaf C1/2.8.2 Vc).

Paragraaf C1/2.13 Vc onder Het geven van de beschikking is van overeenkomstige toepassing.

Wanneer de aanvraag is ingewilligd in de procedure als beschreven in artikel 3.123b Vb en de vreemdeling in die procedure niet is bijgestaan door een rechtshulpverlener, zullen eventuele fouten, onvolkomenheden of misverstanden in het rapport van gehoor die daardoor in eerste instantie onopgemerkt waren gebleven, niet in een vervolgprocedure worden tegengeworpen. Bij vervolgprocedures wordt met name gedacht aan procedures inzake nareis en intrekking van de verleende vergunning.

De vreemdeling moet onderbouwen dat discrepanties tussen zijn verklaringen in de vervolgprocedure en het eerdere rapport van gehoor het gevolg zijn van fouten, onvolkomenheden of misverstanden in het rapport van gehoor en dat daarvoor verschoonbare redenen zijn. De IND neemt minder snel aan dat sprake is van geloofwaardige verschoonbare redenen, als het aspecten betreft waarover de vreemdeling tijdens de eerdere asielprocedure uitgebreid en consistent heeft verklaard.

2.8.2. Bijzondere vervolgprocedure

Indien de vreemdeling valt onder de doelgroep van artikel 3.123a Vb en de in artikel 3.123b Vb beschreven procedure niet gevolgd of vervolgd kan worden omdat nader onderzoek naar de identiteit, nationaliteit of het behoren tot een bepaalde groep noodzakelijk is, wordt de procedure gevolgd zoals beschreven in artikel 3.123c Vb.

Nader onderzoek naar de identiteit, nationaliteit en/of het behoren tot een bepaalde groep is noodzakelijk indien:

  • de vreemdeling geen of onvoldoende documenten ter staving van zijn identiteit, nationaliteit of herkomst heeft overgelegd; of

  • de vreemdeling onjuiste documenten ter staving van zijn identiteit, nationaliteit of herkomst heeft overgelegd; of

  • de IND andere redenen heeft om te twijfelen aan de door de vreemdeling gestelde identiteit, nationaliteit en/of herkomst.

Wanneer er aanwijzingen zijn dat de vreemdeling tot deze doelgroep behoort (artikel 3.123c Vb), en de algemene asielprocedure op dat moment nog niet met een nader gehoor is aangevangen, wordt de aanvraag in de procedure zoals beschreven in de artikelen 3.123c Vb behandeld. De IND verstrekt aan de vreemdeling de informatiebrochure ‘De vereenvoudigde asielprocedure: bijzondere vervolgprocedure’.

Paragraaf C1/2.12 Vc onder Uitstel voor het indienen van de zienswijze is van toepassing.

Paragraaf C1/2.13 Vc onder Het geven van de beschikking is van overeenkomstige toepassing.

2.9. De procedure bij een tweede of volgende aanvraag

De ééndagstoets asiel

Artikel 3.118b Vb regelt het verloop van de asielprocedure als een tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt ingediend. De procedure als beschreven in artikel 3.118b, tweede en derde lid, Vb wordt aangeduid als de ééndagstoets asiel.

De vreemdeling, of diens wettelijk vertegenwoordiger, die een tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wil indienen, dient deze aanvraag in op werkdagen tussen 08:00 en 16:00 uur op het aanmeldcentrum Ter Apel. De in artikel 3.50 VV genoemde gevallen zijn hiervan uitgezonderd. Een tweede of volgende aanvraag die niet in persoon is ingediend op het aanmeldcentrum Ter Apel geldt als onvolledige aanvraag waarbij de vreemdeling in verzuim is omdat hij niet voldoet aan het wettelijk voorschrift voor het indienen van de aanvraag. De vreemdeling krijgt dan een termijn van één week om de aanvraag in persoon in te dienen en het verzuim te herstellen, bij gebreke waarvan de aanvraag buiten behandeling wordt gesteld op grond van artikel 4:5 Awb.

De vreemdeling die een tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wil indienen, dient daarvoor, behoudens de in artikel 3.50 VV genoemde gevallen, gebruik te maken van het model M35-O. De vreemdeling geeft op het model M35-O aan op grond van welke nieuwe feiten en omstandigheden hij een tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wil indienen, onderbouwt dit en voegt bewijsmiddelen als bijlage bij. Indien het model M35-O niet of niet volledig is ingevuld, of als informatie ontbreekt die relevant is voor de beslissing op de aanvraag, handelt de IND overeenkomstig de in paragraaf C2/8 Vc beschreven werkwijze.

Als de IND de bijlage met bewijsmiddelen heeft ontvangen, verstrekt de IND aan de vreemdeling een bewijs van ontvangst, waarin staat beschreven welke bewijsmiddelen de IND heeft ontvangen. Voor wat betreft de teruggave van bewijsmiddelen door de IND zijn de beleidsregels in paragraaf C1/2.2 Vc onder het kopje ‘Onderzoek in de rust- en voorbereidingstermijn’ van overeenkomstige toepassing.

De IND start na ontvangst van het volledig ingevulde en complete model M35-O op basis van de daarmee verstrekte informatie en bewijsmiddelen met het onderzoek naar de inwilligbaarheid van de aanvraag.

De IND of de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen mag na ontvangst van het model M35-O een onderzoek starten. Paragraaf C1/2.1 Vc onder ‘Onderzoek in de aanmeldfase’ is in dat geval van overeenkomstige toepassing.

De IND beslist na ontvangst van een volledige aanvraag en, indien nodig, na overleg met de Raad voor Rechtsbijstand en het COA op welke datum de ééndagstoets asiel van de vreemdeling start. De ééndagstoets asiel vangt aan met het gehoor als bedoeld in artikel 3.118b, tweede lid, aanhef en onder a, Vb, tenzij de IND de kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen die nodig is voor het kunnen nemen van de beschikking, kan vergaren zonder gehoor. In de gevallen waarin de IND afziet van het houden van een gehoor, vangt de ééndagstoets asiel aan met het voornemen als bedoeld in artikel 3.118b, tweede lid, aanhef en onder c, Vb. De IND kan onder meer besluiten om af te zien van een gehoor in de situatie dat de vreemdeling:

  • zich beroept op hetzelfde asielrelaas als in een eerdere procedure zonder dat er nieuwe elementen of bevindingen zijn, dan wel zonder horen kan worden vastgesteld dat de nieuwe elementen of bevindingen niet relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag;

  • een beroep doet op (nieuwe) informatie of stukken waarvan zonder horen kan worden vastgesteld dat ze niet leiden tot een ander oordeel dan in de eerdere procedure(s);

  • een beroep doet op de gestelde verslechterde algemene veiligheidssituatie in zijn land van herkomst en de IND de beoordeling kan doen op grond van informatie die uit openbare bronnen beschikbaar is;

  • een opvolgende asielaanvraag hoofdzakelijk baseert op stukken die zijn medische situatie betreffen;

  • een opvolgende aanvraag doet voor een afgeleide asielvergunning (artikel 29, tweede lid, Vw);

  • een opvolgende aanvraag indient die afhankelijk is van de aanvraag van een familie- of gezinslid;

  • valse of vervalste documenten overlegt;

  • een beroep doet op (nieuw) beleid waar hij evident niet onder valt dan wel in aanmerking wenst te komen voor verblijf op niet asiel gerelateerde gronden;

  • afkomstig is uit een veilig land van herkomst of reeds in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet, of

  • valt onder de werking van de Dublinverordening.

In gevallen waarin zich een van de hiervoor benoemde situaties voordoet maar individuele omstandigheden in de betreffende zaak ertoe leiden dat door het achterwege laten van het gehoor niet zorgvuldig kan worden beslist, wordt gehoord. De IND maakt geen gebruik van de mogelijkheid om af te zien van een gehoor bij de in artikel 40, zesde lid van de Procedurerichtlijn benoemde gevallen waarin weliswaar sprake is van een tweede of volgende aanvraag maar de vreemdeling voor het eerst zelfstandig en op eigen naam een (opvolgende) aanvraag indient.

Indien er aanleiding bestaat om in gevallen waarin is afgezien van een gehoor op grond van nieuwe elementen of bevindingen of een andere beoordeling van reeds bekende elementen of bevindingen alsnog de vreemdeling te horen, vangt de ééndagstoets asiel opnieuw aan. Dit geldt ook als de IND al gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om het onderzoek voort te zetten in het aanmeldcentrum als bedoeld in artikel 3.118b, vijfde lid, Vb.

Als de vreemdeling zonder voorafgaande mededeling niet verschijnt voor het gehoor als bedoeld in artikel 3.118b, tweede lid, aanhef en onder a, Vb wordt gehandeld overeenkomstig artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder onder b, Vw en paragraaf C2/8 Vc.

Voor de termijnen in de ééndagstoets asiel zijn de beleidsregels in C1/2.3 Vc onder Termijnen in de algemene asielprocedure van overeenkomstige toepassing.

De IND behandelt de tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de procedure als beschreven in artikel 3.118b, zesde lid, Vb, of in de Dublinprocedure als het voornemen tot afwijzing niet volgens artikel 3.118b, tweede lid, aanhef en onder onder c, Vb, op de eerste dag aan de vreemdeling is toegezonden of uitgereikt.

Een toerekenbare overschrijding van de termijnen als bedoeld in artikel 3.118b, tweede lid, Vb door de vreemdeling is geen reden voor verlenging van de termijnen.

De IND behandelt de tweede of volgende aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene asielprocedure (zie paragraaf C1/2.3 Vc), als de vreemdeling op grond van artikel 3.118b, tiende lid, Vb, juncto artikel 3.50 VV is uitgezonderd van de ééndagstoets asiel of in de Dublinprocedure in geval artikel 3.50 onder d, VV van toepassing is.

Wanneer het een alleenstaande minderjarige vreemdeling betreft, kan de tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de ééndagstoets asiel alleen niet-ontvankelijk worden verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, onder d, Vw of kennelijk ongegrond worden verklaard op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder onder b, j of k, Vw. Dit vloeit voort uit artikel 25, zesde lid onder a van de Procedurerichtlijn. In alle overige gevallen neemt de IND eerst een beslissing op de tweede of volgende aanvraag na doorzending naar de Dublinprocedure, de algemene asielprocedure of de verlengde asielprocedure.

Bekendmaking van het voornemen en de beschikking in de ééndagstoets asiel

Paragraaf C1/2.13 Vc onder ‘Wijze van bekendmaken’ is van overeenkomstige toepassing.

De IND zendt het voornemen en de beschikking aan de gemachtigde van de vreemdeling. Indien bij de IND geen gemachtigde bekend is en de vreemdeling aanwezig is op het aanmeldcentrum reikt de IND het voornemen en de beschikking in persoon uit aan de vreemdeling. Als bij de IND geen gemachtigde van de vreemdeling bekend is en de vreemdeling is niet aanwezig op het aanmeldcentrum dan is de laatste alinea van paragraaf C1/2.13 Vc onder ‘De beschikking in de algemene asielprocedure’ van overeenkomstige toepassing.

Lastminuteaanvragen

Als de vreemdeling aangeeft een opvolgende aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te willen dienen, pas nadat er concrete handelingen zijn verricht in het kader van het effectueren van zijn vertrek, zoals dat hij door de DT&V is geïnformeerd over de datum van de vlucht ten fine van zijn verwijdering (zie artikel 3.50 VV), merkt de IND deze aanvraag aan als een lastminuteaanvraag.

Zodra de vreemdeling aangeeft een lastminuteaanvraag te willen indienen, beoordeelt de IND of het mogelijk is deze aanvraag vóór de geplande uitzetting of overdracht te behandelen binnen de termijnen van de algemene asielprocedure, de ééndagstoets asiel of de Dublinprocedure. De IND betrekt bij die beoordeling mede de tijd die nodig is om de vreemdeling over te kunnen brengen naar Aanmeldcentrum Schiphol.

Als het niet mogelijk is om de opvolgende aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te behandelen vóór de geplande uitzetting of overdracht, dan beoordeelt de IND eerst of het indienen van die aanvraag tot gevolg heeft dat de uitzetting of overdracht volgens artikel 3.1 Vb achterwege blijft, of dat de uitzetting of overdracht op grond een van de uitzonderingen als genoemd in artikel 3.1, tweede lid, Vb doorgang kan vinden.

In dat geval bepaalt de IND waar en op welke wijze de vreemdeling (in afwijking van de normale wijze) zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan indienen. Na de indiening van de aanvraag neemt de IND zo spoedig mogelijk een nader gehoor af. De IND neemt dit nader gehoor in de regel af op de locatie waar de vreemdeling zich op dat moment bevindt. Tijdens het nader gehoor stelt de IND de vreemdeling in de gelegenheid om nieuwe elementen en bevindingen naar voren te brengen en vraagt de vreemdeling naar de redenen voor de late indiening van de aanvraag. De IND beoordeelt op basis van het nader gehoor en de overige omstandigheden van het geval, waaronder informatie van de DT&V, of de uitzetting of overdracht achterwege blijft of doorgang kan vinden. Als de uitzetting of overdracht niet achterwege blijft, wordt een beslissing hieromtrent kenbaar gemaakt aan de vreemdeling en diens gemachtigde.

De procedure na uitzetting of overdracht

Na de uitzetting of overdracht van de vreemdeling behandelt de IND de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde asielprocedure zoals beschreven in paragraaf C1/2.4 Vc. Het voornemen en de beschikking worden uitgereikt door middel van verzending aan gemachtigde.

De procedure als de uitzetting of overdracht achterwege blijft

Als de geplande uitzetting of overdracht van de vreemdeling wordt geannuleerd, vindt de (verdere) behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd plaats in de algemene asielprocedure, de verlengde asielprocedure, de ééndagstoets of de Dublinprocedure. Als aan de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel of de maatregel tot inbewaringstelling is opgelegd, wordt deze in beginsel voortgezet of opnieuw (op een andere grondslag) opgelegd.

2.10. De procedure bij een aanvraag vanuit vreemdelingenbewaring

Artikel 3.117 Vb regelt het verloop van de asielprocedure vanuit vreemdelingenbewaring. Deze paragraaf bevat een verdere uitwerking van dit artikel.

Als een vreemdeling van wie op grond van artikel 59, 59a of 59b Vw een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd aangeeft een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te willen indienen, dient de vreemdeling deze aanvraag in in het aanmeldcentrum Schiphol of op de locatie waar de vrijheidsontnemende maatregel ten uitvoer wordt gelegd. De IND kan besluiten deze aanvraag in de algemene asielprocedure in het aanmeldcentrum Schiphol te behandelen. De IND beoordeelt in overleg met de DT&V, de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen of de vreemdeling voor de behandeling van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt overgeplaatst naar aanmeldcentrum Schiphol. Het uitgangspunt bij de beoordeling is dat de vreemdeling wordt overgeplaatst naar aanmeldcentrum Schiphol voor behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De IND weegt bij deze beoordeling in ieder geval de volgende omstandigheden mee:

  • de mogelijkheid van een spoedige uitzetting na een eventuele afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd;

  • de beschikbaarheid van tolken in aanmeldcentrum Schiphol;

  • de mogelijkheden tot vervoer van de vreemdeling van de plaats waar de vrijheidsontneming ten uitvoer wordt gelegd naar aanmeldcentrum Schiphol; en

  • de omstandigheden gelegen in de persoon van de vreemdeling.

De IND verleent aan de vreemdeling van wie de vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd in afwijking van C1/2.12, onder a tot en met e, Vc geen uitstel voor het indienen van de zienswijze.

De aanmeldfase zoals beschreven in artikel 3.108d Vb is niet van toepassing. Wel vindt voorafgaand aan het nader gehoor een aanmeldgehoor plaats en zijn de artikelen 3.108d, vierde en vijfde lid, Vb van overeenkomstige toepassing.

In artikel 3.109, zesde lid, Vb is bepaald dat geen rust- en voorbereidingstermijn wordt gegeven indien de vreemdeling rechtens zijn vrijheid is ontnomen op grond van artikel 59b Vw. Dit betekent dat de vreemdeling geen medisch onderzoek wordt aangeboden. De IND kan er voor kiezen om toch een medisch onderzoek aan te bieden, bijvoorbeeld wanneer uit het aanmeldgehoor of andere feiten of omstandigheden blijkt dat sprake is van dusdanige (medische) problematiek dat de IND een medisch advies noodzakelijk acht voordat het nader gehoor wordt afgenomen. Verder geldt dat, zoals ook in paragraaf C1/2.2 Vc is opgenomen, de voorbereiding door een rechtsbijstandverlener plaatsvindt op een passend moment voorafgaand aan het nader gehoor.

De in paragraaf C1/2.3 Vc opgenomen beleidsregels (Verlenging van de algemene asielprocedure voorafgaand aan de start van het onderzoek) zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de aanvraag binnen de in artikel 59b, tweede lid, Vw genoemde termijn moet worden afgedaan.

Bij een asielaanvraag vanuit vreemdelingenbewaring kan tevens de procedure als bedoeld in artikel 3.109c of 3.109ca, Vb worden toegepast.

2.11. Het (nader) gehoor

Algemeen

In artikel 3.109a, eerste lid, Vb is beschreven dat de vreemdeling gebruik kan maken van de diensten van een tolk tijdens de gehoren en op andere momenten waarop dat noodzakelijk is om zijn zaak voor te leggen, indien een goede communicatie zonder die diensten niet kan worden gewaarborgd. In artikel 38 Vw staat beschreven dat de vreemdeling wordt gehoord in een taal waaraan de vreemdeling de voorkeur geeft, tenzij er een andere taal kan worden gebruikt die hij begrijpt en waarin hij helder kan communiceren. De IND hanteert hierbij het uitgangspunt dat de vreemdeling wordt gehoord in een taal waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de vreemdeling die kan verstaan. Dit geldt ook voor het aanmeldgehoor.

De IND beschouwt als talen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de vreemdeling die kan verstaan in ieder geval:

  • de officiële taal of één van de officiële talen van het gestelde land van herkomst van de vreemdeling;

  • één van de lokale voertalen waarin in het gestelde land van herkomst van de vreemdeling onderwijs wordt gegeven;

  • een taal die in de gestelde streek van herkomst van de vreemdeling feitelijk door een meerderheid van de bevolking wordt gesproken; en

  • een voertaal of handelstaal die in het gestelde land van herkomst van de vreemdeling op nationaal of regionaal niveau feitelijk tussen sprekers van verschillende talen wordt gebruikt.

Als een vreemdeling stelt tot een minderheid in het land van herkomst te behoren, veronderstelt de IND dat hij naast ten minste één taal die valt onder de hierboven genoemde soorten talen, ook de lokale taal of het dialect van de gestelde minderheid verstaat.

Een vreemdeling kan de IND verzoeken door een vrouwelijke of mannelijke ambtenaar van de IND en met behulp van een vrouwelijke of mannelijke tolk gehoord te worden. De IND heeft een inspanningsverplichting met betrekking tot een dergelijk verzoek.

De gemachtigde van de vreemdeling mag als waarnemer bij het nader gehoor aanwezig zijn. De gemachtigde mag de aanvang en het verloop van het gehoor niet ophouden.

De IND verstrekt een rapport van nader gehoor niet aan de gemachtigde van de vreemdeling als de vreemdeling heeft aangegeven hier bezwaar tegen te hebben. Dit geldt ook voor het rapport van het aanmeldgehoor, het rapport van het Dublin gehoor dan wel, indien van toepassing, voor het rapport van aanvullend gehoor in zin van artikel 30, tweede lid, Vw.

Het nader gehoor

Tijdens het nader gehoor stelt de IND de vreemdeling in de gelegenheid om de gronden van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan te dragen.

De IND neemt bij een alleenstaande minderjarige vreemdeling vanaf zes jaar een nader gehoor af. Dit gebeurt zo veel mogelijk in aanwezigheid van de voogd.

De IND hoort alleenstaande minderjarige vreemdelingen jonger dan twaalf jaar in een speciale daarvoor ingerichte, kindvriendelijke ruimte. Als uit een pedagogisch of psychologisch onderzoek blijkt dat een vreemdeling jonger dan twaalf jaar problemen heeft die een nader gehoor belemmeren, zoekt de IND naar een wijze waarop het nader gehoor kan worden afgenomen, dan wel naar een andere passende oplossing.

Een minderjarig kind vanaf vijftien jaar dat begeleid wordt door een ouder of een wettelijke vertegenwoordiger, dient een eigen aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in en krijgt een eigen nader gehoor. Een minderjarig kind tussen twaalf en vijftien jaar namens wie een ouder of wettelijke vertegenwoordiger een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indient, krijgt in principe geen nader gehoor. De IND maakt hierop een uitzondering als de vreemdeling of een ouder of een wettelijk vertegenwoordiger hierom verzoekt of als er naar het oordeel van de IND een goede reden is om de vreemdeling te horen. Als de vreemdeling aangeeft los van zijn ouders zelfstandige asielmotieven te hebben, kan dit voor de IND reden zijn om het kind tussen twaalf en vijftien jaar hierover te horen.

De IND houdt bij het horen van minderjarigen rekening met de leeftijd, het ontwikkelingsniveau en de belasting van de minderjarige.

De IND geeft de vreemdeling een termijn van twee weken om schriftelijk op het rapport van nader gehoor te reageren, als het nader gehoor is afgenomen in de verlengde asielprocedure.

Paragraaf C1/2.10 Vc is van toepassing op een verzoek van de vreemdeling aan de IND om uitstel voor het indienen van een reactie op het rapport van nader gehoor.

Als de vreemdeling in vreemdelingenbewaring zit, hanteert de IND een afwijkende werkwijze.

Als de vreemdeling in vreemdelingenbewaring zit en de aanvraag niet in de algemene asielprocedure wordt behandeld, overhandigt de IND het rapport van nader gehoor tegelijkertijd met het voornemen aan de vreemdeling. De reactietermijn op het rapport van nader gehoor is dan gelijk aan de reactietermijn op het voornemen, te weten twee weken. Paragraaf C1/2.10 Vc is van toepassing op een verzoek om uitstel voor het indienen van een reactie op het rapport van nader gehoor.

In artikel 3.113, vijfde en zesde lid, Vb is opgenomen dat de vreemdeling wordt verzocht uiterlijk op de vierde dag schriftelijk te bevestigen dat de inhoud van het verslag een correcte afspiegeling is van het nader gehoor. Deze termijn wordt in het verslag van het nader gehoor vermeld. Aan de vreemdeling wordt een formulier verzonden, waarin wordt gevraagd of hij kan bevestigen dat de inhoud van het verslag een correcte afspiegeling is van het nader gehoor. Indien de vreemdeling weigert te bevestigen dat de inhoud van het verslag een correcte afspiegeling van het nader gehoor vormt, kan hij redenen aangeven waarom hij dit weigert. De redenen voor deze weigering worden in zijn dossier opgenomen, samen met de correcties en aanvullingen op het nader gehoor. Die weigering belet de IND niet om een beslissing op de aanvraag te nemen. De IND gaat in het besluit in op de door de vreemdeling aangevoerde redenen voor zijn weigering.

2.12. Voornemenprocedure

Algemeen

De IND maakt in het voornemen kenbaar:

  • alle gronden van het voornemen tot afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd;

  • een eventueel voornemen tot een ambtshalve besluit om aan de vreemdeling al dan niet een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen;

  • een eventueel voornemen tot een ambtshalve besluit om de uitzetting van de vreemdeling al dan niet achterwege te laten op grond van artikel 64 Vw;

  • een eventueel voornemen tot het opleggen van een inreisverbod.

De IND verstrekt bij het voornemen informatie over de mogelijkheid die de vreemdeling heeft om een zienswijze naar voren te brengen.

De termijnen voor het indienen van de zienswijze worden geregeld in artikel 3.116, tweede lid, Vb.

Voornemen in de algemene asielprocedure

De IND zendt het voornemen aan de gemachtigde van de vreemdeling.

In de volgende situaties reikt de IND het voornemen aan de vreemdeling uit:

  • van de vreemdeling is geen gemachtigde bekend; of

  • de IND heeft wanneer dit nodig is in samenspraak met DT&V, COA, AVIM en/of KMar vastgesteld dat uitreiking in persoon is aangewezen.

Voornemen in de verlengde asielprocedure

De IND zendt het voornemen aan de gemachtigde van de vreemdeling. Als bij de IND geen gemachtigde van de vreemdeling bekend is, stuurt de IND het voornemen aangetekend naar het laatst bekende adres van de vreemdeling.

Als de IND er niet in slaagt het voornemen aan de vreemdeling bekend te maken, geeft de IND in een rapport van bevindingen aan welke handelingen zijn verricht om het voornemen aan de vreemdeling kenbaar te maken.

Uitstel voor het indienen van de zienswijze

Voor het indienen van de zienswijze verleent de IND:

  • a. bij het niet tijdig beschikbaar zijn van een tolk uitstel tot vijf werkdagen na de eerstvolgende datum waarop een tolk in de gewenste taal beschikbaar is;

  • b. bij plotselinge ziekte van de gemachtigde van de vreemdeling uitstel tot vijf werkdagen vanaf datum ziekte voor zaken waarin de reactietermijn gedurende de eerstvolgende vijf werkdagen verloopt;

  • c. bij plotselinge ziekte van de vreemdeling uitstel tot vijf werkdagen na zijn herstel als de ziekte door het verstrekken van een medische verklaring is aangetoond;

  • d. bij overplaatsing van de vreemdeling uitstel tot vijf werkdagen na de overplaatsing als de vreemdeling schriftelijk heeft aangetoond dat de overplaatsing samenviel met de afspraak met de gemachtigde; of

  • e. bij vakantie van de gemachtigde van de vreemdeling uitstel van vijf werkdagen na de vakantie van de gemachtigde als de vakantie ten minste één maand tevoren en met betrekking tot elke betreffende zaak schriftelijk is gemeld aan de IND.

Ad a.

De indiener van het verzoek om uitstel moet schriftelijk aantonen dat binnen drie dagen na ontvangst van het voornemen een tolk is aangevraagd, maar deze niet tijdig beschikbaar is.

De vreemdeling moet een schriftelijke verklaring van de intermediair die tolken levert overleggen waarin staat:

  • op welke datum de vreemdeling een tolk heeft aangevraagd; en

  • op welke eerstvolgende datum een tolk in de gewenste taal beschikbaar is.

De IND verleent geen uitstel als de besproken tolk een afspraak met de vreemdeling of zijn gemachtigde afzegt, tenzij sprake is van overmacht van de zijde van de tolk.

Ad e.

Voor eenmanskantoren bepaalt de IND op uitdrukkelijk verzoek een ruimere termijn.

De IND verleent geen uitstel vanwege wijziging van gemachtigde door de vreemdeling.

Het hierboven genoemde beleid voor het verlenen van uitstel voor het indienen van de zienswijze is van toepassing op verzoeken om uitstel voor het indienen van een reactie op onderzoeksresultaten.

Nieuwe feiten of omstandigheden

Feiten en omstandigheden zoals bedoeld in artikel 3.119 Vb zijn in ieder geval:

  • nieuwe resultaten van onderzoek door of in opdracht van de IND; en

  • feiten en omstandigheden die hetzij door het bekend worden, hetzij door een andere beoordeling naar aanleiding van de zienswijze van de vreemdeling, van invloed kunnen zijn op de beoordeling van de geloofwaardigheid van het relaas van de vreemdeling.

Als het eerder uitgebrachte voornemen op grond van nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 3.119 Vb niet meer alle gronden voor afwijzing van de aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel bevat, brengt de IND een nieuw of aanvullend voornemen uit.

2.13. Het geven van de beschikking

Beslistermijn

De IND neemt binnen zes maanden na indiening van de aanvraag voor verlening of verlenging van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd een beslissing op de aanvraag. Deze termijn kan op grond van artikel 42 Vw worden verlengd.

Met ingang van inwerkingtreding van WBV 2022/22 op 27 september 2022 heeft de IND gebruik gemaakt van de in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, Vw neergelegde bevoegdheid om in asielzaken de termijn met negen maanden te verlengen. Dat betekent dat de IND de wettelijke beslistermijn van alle aanvragen voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met negen maanden heeft verlengd, in zaken waarin de wettelijke beslistermijn van een aanvraag nog niet was verstreken op de datum van inwerkingtreding van WBV 2022/22. Deze verlenging van de beslistermijn geldt voor zaken ingediend voor 1 januari 2023.

Op grond van het WBV 2022/22 is de wettelijke beslistermijn nog niet verstreken, als de asielaanvraag:

  • minder dan zes maanden voor de inwerkingtreding van WBV 2022/22 is ingediend;

  • minder dan zes maanden voor de inwerkingtreding van WBV 2022/22 is opgenomen in de nationale procedure; of

  • langer dan zes maanden geleden is ingediend of opgenomen in de nationale procedure, maar waarvan de beslistermijn nog niet is verlopen vanwege een verlenging van de beslistermijn op grond van artikel 42, vierde lid, Vw, artikel 43 Vw of vanwege opschorting van de beslistermijn op grond van artikel 4:15, tweede lid, onder c, Awb.

Met de publicatie van het WBV 2023/3 geldt de verlenging van de beslistermijn met negen maanden ook voor asielaanvragen die worden ingediend vanaf 1 januari 2023 tot uiterlijk 1 januari 2024.

Door de publicatie van het WBV 2023/26 geldt de verlenging van de beslistermijn met negen maanden ook voor asielaanvragen ingediend vanaf 1 januari 2024 tot uiterlijk 1 januari 2025.

De publicatie van deze gewijzigde paragraaf in de Staatscourant geldt als een algemene kennisgeving dat de beslistermijn is verlengd.

Artikel 42, aanhef en onder a en c, Vw biedt ook de mogelijkheid om de beslistermijn te verlengen. Onder complexe feitelijke en juridische kwesties zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, onder a, Vw kan in ieder geval worden verstaan dat onderzoek moet worden gedaan door of advies moet worden gevraagd aan:

  • een Nederlands ministerie;

  • het Openbaar Ministerie;

  • de autoriteiten van derde landen;

  • de UNHCR;

  • het BMA, voor zover zij voor het onderzoek gebruik maakt van externe deskundigen;

  • Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (Toelt), voor zover zij voor het onderzoek gebruik maakt van externe deskundigen; en

  • het NFI.

Er is ook sprake van een complexe feitelijke en juridische kwestie zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, onder a, Vw als er 1F-indicaties zijn.

De IND neemt in de verlengde asielprocedure in ieder geval aan dat de vertraging van de behandeling van de aanvraag aan de vreemdeling is toe te schrijven als bedoeld in artikel 42, vierde lid, onder c, Vw, wanneer:

  • het (eventuele) aanvullend gehoor op verzoek of door toedoen van de vreemdeling verzet wordt;

  • er bepaalde omstandigheden in het leven van de vreemdeling spelen, zoals langdurige ziekte;

  • de vreemdeling een contra-expertise laat uitvoeren;

  • of de vreemdeling kort voor het verstrijken van de beslistermijn met omvangrijke nieuwe stukken komt.

Wijze van bekendmaken

In de beschikking vermeldt de IND naast de wettelijk vereiste gegevens, de termijn waarin de vreemdeling Nederland moet verlaten (indien van toepassing).

Als de IND de beschikking aan de vreemdeling bekend maakt vermeldt de IND in de verzendopdracht in INDIGO of op het bij de beschikking gevoegde aanbiedingsformulier:

  • de datum en het tijdstip van bekend maken; en

  • de naam van de ambtenaar die de beschikking uitreikt (indien van toepassing).

De beschikking in de algemene asielprocedure

De IND zendt de beschikking aan de gemachtigde van de vreemdeling.

In de volgende situaties reikt de IND de beschikking aan de vreemdeling uit:

  • van de vreemdeling is geen gemachtigde bekend;

  • indien het een afwijzing van een tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd betreft die binnen de ééndagstoets asiel wordt behandeld, geen gemachtigde van de vreemdeling bekend is en de vreemdeling aanwezig is op het aanmeldcentrum (zie paragraaf C1/2.9);

  • in de afwijzende beschikking wordt tevens een inreisverbod uitgevaardigd met de rechtsgevolgen van artikel 66a, zesde lid, Vw;

  • de DT&V, COA, Vreemdelingenpolitie, Koninklijke Marechaussee en/of IND hebben wanneer dit nodig is in onderlinge samenspraak vastgesteld dat uitreiking in persoon aangewezen is, bijvoorbeeld omdat onmiddellijk vertrek uit Nederland wordt aangezegd.

Als bij de IND geen gemachtigde van de vreemdeling bekend is, en het niet mogelijk is de beschikking in persoon aan de vreemdeling uit te reiken, wordt op de daarvoor bestemde plek in het aanmeldcentrum een melding van terinzagelegging opgehangen. De IND stelt een rapport van bevindingen op waarin wordt vastgelegd welke handelingen zijn verricht om de beschikking bekend te maken.

De beschikking in de verlengde asielprocedure

De IND stuurt de beschikking aan de gemachtigde van de vreemdeling. Als er bij de IND geen gemachtigde van de vreemdeling bekend is, stuurt de IND de beschikking aangetekend naar het laatst bekende adres van de vreemdeling.

Als de IND er niet in slaagt de beschikking aan de vreemdeling kenbaar te maken, geeft de IND in een rapport van bevindingen aan welke handelingen zijn verricht om de beschikking aan de vreemdeling kenbaar te maken.

De inwilliging

Als de IND de aanvraag inwilligt op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw, motiveert de IND waarom niet is ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw. Als de IND de aanvraag inwilligt op grond van artikel 29, tweede lid, Vw, motiveert de IND waarom niet is ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, onder a en b, Vw. De IND beperkt deze motivering tot het benoemen van de (on)geloofwaardige relevante elementen en, indien van toepassing, de redenen waarom deze niet kwalificeren voor vluchtelingenstatus en/of de subsidiaire beschermingsstatus. De IND brengt in deze situatie geen voornemen uit, maar motiveert dit in de inwilligende beschikking.

3. De procedure bij intrekking en verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

In dit hoofdstuk zijn beleidsregels opgenomen die een aanvulling zijn op of een uitwerking zijn van de artikelen 29, 30, 30a, 30b, 30c, 36, 37 Vw en van de artikelen 3.107b tot en met 3.121 Vb.

3.1. De procedure bij intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

3.1.1. Voornemen in de intrekkingsprocedure

Met uitzondering van het onderdeel ‘voornemen in de algemene asielprocedure’ en ‘uitstel voor het indienen van de zienswijze’ is paragraaf C1/2.12 Vc van overeenkomstige toepassing op de voornemenprocedure bij intrekking van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

3.1.2. Zienswijze

De vreemdeling krijgt op grond van artikel 41 Vw in samenhang met artikel 39 Vw en artikel 3.116, tweede lid, onder b, Vb de gelegenheid om binnen een termijn van zes weken schriftelijk zijn zienswijze in te dienen.

3.1.2.1. Uitstel voor het indienen van de zienswijze

De vreemdeling, of diens gemachtigde, kan een verzoek voor uitstel van de zienswijze aanvragen.

De IND verleent in beginsel een termijn van twee weken uitstel als er toereikende redenen zijn om uitstel te verlenen.

3.1.3. Het intrekkingsgehoor

Het gehoor als bedoeld in artikel 41, tweede lid, Vw wordt aangeduid als het intrekkingsgehoor. Paragraaf C1/2.11 Vc onder ‘Algemeen’ is van overeenkomstige toepassing op het intrekkingsgehoor. Dit geldt ook voor andere gehoren die binnen de intrekkingsprocedure kunnen plaatsvinden.

De IND stelt de vreemdeling tijdens het intrekkingsgehoor in de gelegenheid om zijn zienswijze op het voornemen tot intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd mondeling toe te lichten.

Bij het intrekkingsgehoor stelt de IND de vreemdeling ook in de gelegenheid om (zelfstandige) asielgronden naar voren te brengen.

Als de vreemdeling niet in de gelegenheid is om te verschijnen op het geplande intrekkingsgehoor, dan moet hij zo snel mogelijk contact met de IND opnemen om een nieuwe afspraak te maken voor het gehoor. Hierbij moet de vreemdeling of zijn gemachtigde aangeven en onderbouwen, waarom het gehoor niet op het geplande moment kan plaatsvinden.

De IND kan de intrekkingsprocedure zonder intrekkingsgehoor voortzetten, als ten minste één van de onderstaande situaties van toepassing is:

  • de vreemdeling is niet bereikbaar;

  • de verblijfsplaats van de vreemdeling is niet bekend;

  • de vreemdeling heeft geen zienswijze ingediend; of

  • de vreemdeling heeft geen verschoonbare reden voor het niet verschijnen bij een gepland intrekkingsgehoor.

Als de vreemdeling niet verschijnt bij het intrekkingsgehoor, neemt de IND, contact op met de vreemdeling of met zijn gemachtigde om navraag te doen naar de redenen hiervoor.

Als de vreemdeling een verschoonbare reden heeft, dan nodigt de IND de vreemdeling opnieuw uit voor een intrekkingsgehoor. De IND merkt de volgende omstandigheden in beginsel niet aan als verschoonbare redenen voor het niet verschijnen:

  • vakantie of werk van de vreemdeling;

  • detentie van de vreemdeling;

  • nalatigheid; of

  • de vreemdeling heeft de uitnodigingsbrief na ontvangst niet gelezen.

3.1.4. Reactietermijn intrekkingsgehoor

De IND geeft de vreemdeling een termijn van twee weken om schriftelijk op het rapport van het intrekkingsgehoor te reageren. Paragraaf C1/2.12 Vc onder ‘Uitstel voor het indienen van de zienswijze’ is van overeenkomstige toepassing.

3.1.5. Beschikking in de intrekkingsprocedure

Paragraaf C1/2.13 Vc onder ‘wijze van bekendmaken’ en ‘de beschikking in de verlengde asielprocedure’ is van overeenkomstige toepassing.

3.1.6. Intrekking verblijfsvergunning op verzoek

Als de vreemdeling door middel van een ondertekende verklaring aangeeft niet langer in het bezit te willen zijn van zijn verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, dan verzorgt de IND een verkorte intrekkingsprocedure. De IND verzendt een briefbeschikking, waarin staat aangegeven dat de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt ingetrokken op verzoek van betrokkene. Er vindt dan geen inhoudelijke beoordeling plaats als bedoeld in paragraaf C2/10.1.1 tot en met C2/10.1.5 Vc.

3.1.7. Buitenlands adres

Als er slechts een buitenlands adres – van buiten de Europese Unie – bekend is, dan stuurt de IND een ongemotiveerd voornemen dan wel besluit naar dit buitenlandse adres. In verband met de privacy verstuurt de IND geen inhoudelijke voornemens en besluiten naar een buitenlands adres. Voor de zienswijze geldt de termijn zoals neergelegd in paragraaf C1/3.1.2 Vc. Wanneer de vreemdeling zich bij de IND meldt met het verzoek om een gemotiveerd voornemen of besluit te ontvangen, dan stuurt de IND deze alsnog aan de vreemdeling, bij voorkeur naar het adres van een gemachtigde in Nederland. Na verzending van het gemotiveerde voornemen of besluit gaat de zienswijzetermijn respectievelijk beroepstermijn opnieuw lopen.

3.2. De procedure bij aanvraag verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

3.2.1. Indiening aanvraag om verlenging

Als de vreemdeling de aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te vroeg indient, dan stuurt de IND de vreemdeling een brief dat de aanvraag te vroeg is ingediend.

De aanvraag is te vroeg ingediend, als de vreemdeling de aanvraag voor verlenging van de verblijfsvergunning asiel meer dan zes maanden voor afloop van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning heeft ingediend.

De IND doet de zaak dan niet inhoudelijk af, en de vreemdeling moet een nieuwe aanvraag doen, op zijn vroegst zes maanden voordat de geldigheidsduur zal verlopen.

Als de aanvraag wordt ingediend tussen de zes maanden en drie maanden voor afloop van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, dan beoordeelt de IND de aanvraag niet tot drie maanden voor afloop van de verblijfsvergunning.

3.2.2. Ingangsdatum verblijfsvergunning asiel bij niet tijdige aanvraag

In afwijking van artikel 44, vijfde lid, Vw verlengt de IND de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met ingang van de dag waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning verloopt, als de volgende situaties van toepassing zijn:

  • de vreemdeling heeft de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur ingediend na afloop van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd;

  • de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel is verlopen op of na 1 oktober 2018;

  • de IND heeft (nog) geen besluit genomen tot beëindiging van de internationale beschermingsstatus of het besluit tot beëindiging van de internationale beschermingsstatus staat op dat moment nog niet in rechte vast; én

  • de vreemdeling voldoet aan alle voorwaarden voor de verlenging van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

3.2.3. Verlopen verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd

Als de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verlopen en de vreemdeling geen aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd of een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd heeft ingediend, dan beoordeelt de IND of aanleiding bestaat om de internationale beschermingsstatus te beëindigen. Voor deze procedure wordt verwezen naar paragrafen C2/10.1 Vc, C2/10.4 Vc en paragraaf C5/2.1 Vc.

4. Beoordelen van de asielaanvraag

4.1. Volgorde van toetsing

De IND hanteert voor het beoordelen van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd de volgende toetsingsvolgorde:

  • 1. De IND toetst de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan artikel 30 Vw. Als de IND de aanvraag op grond van artikel 30 Vw niet in behandeling neemt, toetst de IND de aanvraag niet verder;

  • 2. Als de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in behandeling neemt, onderzoekt de IND of de aanvraag ontvankelijk is op grond van artikel 30a Vw. Als de IND de aanvraag op grond van artikel 30 Vw niet-ontvankelijk verklaart, toetst de IND de aanvraag niet verder;

  • 3. Als de aanvraag ontvankelijk is, onderzoekt de IND of de vreemdeling zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf of handeling zoals bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag;

  • 4. Als de IND concludeert dat de vreemdeling zich niet schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf of handeling zoals bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, toetst de IND de aanvraag aan artikel 29, eerste en tweede lid, Vw. Vervolgens stelt de IND vast wat het asielmotief is en identificeert de IND de feiten en omstandigheden;

  • 5. In het kader van de toets aan artikel 29, eerste en tweede lid, Vw beoordeelt de IND de geloofwaardigheid van de feiten en omstandigheden die betrekking hebben op de identiteit, nationaliteit, herkomst en de asielmotieven, tenzij de IND reden ziet de feiten en omstandigheden enkel te beoordelen op zwaarwegendheid. In dat geval laat de IND kenbaar de geloofwaardigheid van de feiten en omstandigheden die betrekking hebben op de asielmotieven in het midden, met uitzondering van de feiten en omstandigheden die betrekking hebben op de identiteit, nationaliteit en herkomst;

  • 6. In het kader van de toets aan artikel 29, eerste en tweede lid, Vw beoordeelt de IND de zwaarwegendheid van de geloofwaardig geachte feiten en omstandigheden die ten grondslag liggen aan de asielmotieven of de zwaarwegendheid van de feiten en omstandigheden waarvan de geloofwaardigheid in het midden is gelaten;

  • 7. De IND kan bij de inhoudelijke beoordeling tot de conclusie komen dat de aanvraag gegrond, ongegrond of kennelijk ongegrond is;

  • 8. Als de IND de eerste aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afwijst, beoordeelt de IND op grond van artikel 3.6a Vb ambtshalve, of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd;

  • 9. Als de IND ambtshalve geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleent, beoordeelt de IND op grond van artikel 6.1e Vb ambtshalve, of de vreemdeling in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw (zie ook A3/7.3 Vc).

  • 10. Als de IND de asielaanvraag van een amv afwijst, beoordeelt de IND ambtshalve of de amv in aanmerking komt voor uitstel van vertrek zoals bedoeld in paragraaf A3/6.1.1 Vc.

4.2. Uitgangspunten beoordeling asielverzoek

Uitgangspunt bij de beoordeling van een asielaanvraag is dat de IND eerst de geloofwaardigheid van de feiten en omstandigheden beoordeelt die ten grondslag liggen aan de asielaanvraag (zie verder paragraaf C1/4.3 Vc). Dit zijn feiten en omstandigheden die zowel betrekking hebben op de identiteit, nationaliteit, herkomst en achtergrond van de vreemdeling als diens asielmotieven.

Nadat de geloofwaardigheid is beoordeeld, toetst de IND of de aan de geloofwaardig geachte feiten en omstandigheden ontleende gestelde vrees over wat de vreemdeling bij terugkeer naar zijn land van herkomst te wachten staat aannemelijk zijn. Dit is de zogenaamde risico-inschatting (over de risico-inschatting zie verder paragraaf C1/4.4 Vc).

Als de gestelde vrees van betrokkene bij terugkeer wordt gevolgd, beoordeelt de IND of de vrees zwaarwegend genoeg is en of er daarmee sprake is van vluchtelingschap of ernstige schade (over de zwaarwegendheid zie verder paragraaf C1/4.5 Vc).

4.2.1. Samenwerkverplichting

De vreemdeling moet zijn asielrelaas aannemelijk maken. De stelplicht en bewijslast liggen bij de vreemdeling. Dat betekent dat van de vreemdeling wordt verwacht dat hij alle relevante elementen als bedoeld in artikel 4 Kwalificatierichtlijn, die onder andere betrekking hebben op de identiteit, nationaliteit, herkomst en de asielmotieven zo snel mogelijk naar voren brengt, te weten:

  • alle relevante documentatie die in het bezit is van de vreemdeling;

  • de eigen verklaringen (van de vreemdeling), zoals afgelegd tijdens gehoren en/of schriftelijk ingebracht.

De vreemdeling en de IND hebben op grond van artikel 31, tweede lid, Vw een samenwerkingsverplichting. Het is daarbij aan de vreemdeling om, voor zover redelijk, alle relevante feiten en omstandigheden en de daarmee samenhangende bewijsstukken zo snel mogelijk naar voren te brengen.

In voorkomend geval werkt de IND actief met de vreemdeling samen om de feiten en omstandigheden te bepalen en aan te vullen. De vreemdeling moet daarbij voldoende in de gelegenheid worden gesteld zijn relaas met zijn verklaringen aannemelijk te maken. De samenwerkingsverplichting strekt niet zo ver dat de IND alle ontbrekende onderdelen op basis van eigen onderzoek moet onderbouwen.

De IND moet vervolgens de in samenwerking met de vreemdeling verzamelde feiten en omstandigheden beoordelen. Bij de beoordeling van de geloofwaardigheid houdt de IND rekening met de individuele situatie en omstandigheden van de verzoeker, zoals bijvoorbeeld achtergrond en geslacht van de vreemdeling (het referentiekader).

4.2.2. Het verzamelen van informatie

4.2.2.1. Algemeen

Om het asielverzoek te beoordelen, moet eerst alle relevante informatie verzameld worden. Dit houdt in dat de relevante elementen worden geïdentificeerd en het asielmotief wordt vastgesteld. Relevante elementen bestaan volgens artikel 4, tweede lid, Kwalificatierichtlijn uit: de verklaringen van de verzoeker en alle documentatie over zijn leeftijd, achtergrond (ook die van relevante familieleden), identiteit, nationaliteit(en), land(en) en plaats(en) van eerder verblijf, eerdere asielverzoeken, reisroutes, reisdocumenten en de reden voor het indienen van het asielverzoek.

4.2.2.2. Documenten

Bij de beoordeling van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd betrekt de IND alle documenten die zien op de volgende onderdelen:

  • identiteit;

  • nationaliteit;

  • herkomst;

  • reisroute; en

  • asielmotief van de vreemdeling.

De IND acht al deze documenten in beginsel relevant voor het beoordelen van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel.

Identiteit

Een document met betrekking tot de identiteit van de vreemdeling moet in ieder geval de volgende elementen bevatten:

  • een goedgelijkende pasfoto;

  • de geboorteplaats van de vreemdeling; en

  • de geboortedatum van de vreemdeling.

Een identiteitsdocument kan alleen de identiteit onderbouwen als het authentiek is en op officiële wijze is afgegeven door de bevoegde autoriteiten en in het land van herkomst wordt erkend als identiteitsdocument. Daarnaast is van belang dat het een officieel identiteitsdocument betreft dat in het maatschappelijke verkeer en de contacten met (buitenlandse) autoriteiten wordt gebruikt om de identiteit aan te tonen.

Is er geen sprake van een authentiek identiteitsdocument, dan weegt de IND de verklaringen van de vreemdeling, andere overgelegde documenten en of de verklaringen van de vreemdeling passen in al datgene wat bij de IND bekend is over de situatie in het land van herkomst, mee.

Nationaliteit

Als documenten met betrekking tot de nationaliteit van de vreemdeling gelden in ieder geval:

  • een paspoort; of

  • een ander door de overheid van het land van herkomst van de vreemdeling uitgegeven document met pasfoto (waarop de vreemdeling herkenbaar is) waarin staat aangegeven dat de vreemdeling de nationaliteit van het betreffende land bezit.

Daarnaast is van belang dat het een officieel nationaliteitsdocument betreft dat in het maatschappelijke verkeer en de contacten met (buitenlandse) autoriteiten wordt gebruikt om de nationaliteit aan te tonen.

Reisroute

Als documenten die de reisroute onderbouwen gelden in ieder geval:

  • documenten waarvan de vreemdeling zich bediend heeft bij grenscontroles tijdens de reis naar Nederland; en

  • alle andere bewijsmiddelen op grond waarvan kan worden vastgesteld welke reisroute de vreemdeling heeft gevolgd.

Dit zijn alle documenten die gelden als bewijsmiddelen of indirecte bewijzen in de zin van Verordening (EU) nr. 604/2013 en Verordening (EG) nr.1560/2003/EG.

Asielmotief

Onder documenten met betrekking tot het asielmotief verstaat de IND documenten, die de verklaringen van de vreemdeling onderbouwen.

4.2.2.3. Algemene situatie in het land van herkomst

Een ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken is voor de IND een deskundigenbericht en dus een gewichtige bron van informatie over de situatie in het land van herkomst. De IND kan ook informatie uit andere objectieve bronnen gebruiken voor een oordeel over de situatie in het land van herkomst.

De IND merkt informatie uit andere bronnen en onderzoek door derden aan als deskundigenbericht als op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke manier informatie wordt verschaft, onder aanduiding – voor zover mogelijk en verantwoord – van de bronnen, waaraan deze informatie is ontleend.

Het gewicht dat aan de bron of het onderzoek door derden moet worden gegeven, wordt tevens bepaald door het gezag en reputatie van de opsteller van het rapport, de consistentie van de conclusies en evt. bevestigingen door andere bronnen. Ook komt betekenis toe aan de aanwezigheid van de opsteller van het rapport in het betreffende land van herkomst en de mogelijkheden die de opsteller heeft om aldaar onderzoek te doen.

De IND gaat uit van de juistheid van een deskundigenbericht, tenzij de IND concrete aanknopingspunten heeft voor twijfel aan de juistheid, de volledigheid of de actualiteit van het deskundigenbericht.

De IND stelt nader onderzoek in of laat nader onderzoek instellen om de concrete aanknopingspunten voor de twijfel aan de juistheid, de volledigheid of de actualiteit van een deskundigenbericht te bevestigen of te ontkrachten.

Als de concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid, de volledigheid of de actualiteit van een deskundigenbericht door nader onderzoek bevestigd zijn, betrekt de IND deze informatie bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de verklaringen van de vreemdeling.

De IND beschouwt in ieder geval niet als concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid, de volledigheid of de actualiteit van een deskundigenbericht:

  • een ongemotiveerde of niet nader toegelichte verklaring van de vreemdeling; of

  • een enkel beroep door de vreemdeling op een bron waarnaar in het deskundigenonderzoek niet wordt verwezen, terwijl die bron niet van zodanige strekking en gewicht is dat deze twijfel oproept over de juistheid, de volledigheid of de actualiteit van het deskundigenbericht.

4.2.3. Vaststelling van het asielmotief

Een asielmotief is een onderwerp of verhaallijn in het asielrelaas van een vreemdeling dat verband houdt met of relevant is bij de beoordeling of iemand te vrezen heeft voor vervolging of ernstige schade. Hieronder vallen de feiten en omstandigheden die voor de vreemdeling reden vormen voor het aanvragen van bescherming. De IND beoordeelt enkel de feiten en omstandigheden die betrekking hebben op de gestelde vervolging door autoriteiten of derden, of de feiten en omstandigheden in het verhaal die kunnen wijzen op ernstige schade. De IND betrekt daarom alleen de verklaringen en documenten die hiermee verband houden (zowel in het voordeel als in het nadeel).

Feiten en omstandigheden kunnen zien op gebeurtenissen en op gedragingen. De aangevoerde feiten en omstandigheden kunnen zich in het land van herkomst al voor het vertrek hebben voorgedaan, maar ook na het vertrek van de vreemdeling uit het land van herkomst. Onder gestelde gebeurtenissen worden ook de ‘veronderstellingen’ van de vreemdeling verstaan. Onder ‘veronderstellingen’ verstaat de IND aannames van de vreemdeling die deel uitmaken van de door hem gestelde gebeurtenissen in het verleden.

Een asielverzoek kan gebaseerd zijn op meerdere asielmotieven die los van elkaar staan. Het is echter ook mogelijk dat deze asielmotieven tot op zekere hoogte op elkaar doorwerken of met elkaar samenhangen.

De IND houdt bij het vaststellen van het asielmotief zoveel mogelijk vast aan de door de vreemdeling gestelde persoonlijke gegevens en de door de vreemdeling gestelde gebeurtenissen. Als de vreemdeling een motief tijdens het nader gehoor niet naar voren heeft gebracht en pas later in de procedure aanvoert, dan moet hij goede redenen aandragen, waarom hij dit niet eerder naar voren heeft gebracht. Als de redenen die hij aandraagt niet verschoonbaar zijn, dan wordt dit asielmotief in beginsel ongeloofwaardig geacht.

4.3. Beoordeling van de geloofwaardigheid

Gegevens die zien op de persoon van de vreemdeling in kwestie

Feiten en omstandigheden die zien op de persoon van de vreemdeling worden door de IND als eerste vastgesteld. Dit zijn feiten en omstandigheden die zowel betrekking hebben op de identiteit, nationaliteit, herkomst als achtergrond van de vreemdeling.

De beoordeling van de geloofwaardigheid van deze gegevens, worden op een zelfde wijze vastgesteld als onderzoek van het asielmotief. Hetgeen is opgenomen in deze paragraaf is eveneens van toepassing op de geloofwaardigheidsbeoordeling van deze gegevens.

Asielmotief

Nadat de IND het asielmotief heeft vastgesteld, beoordeelt de IND de geloofwaardigheid van dat asielmotief. Het onderzoek richt zich daarbij op feiten en omstandigheden.

Bij de vaststelling van de geloofwaardigheid van de feiten en omstandigheden die ten grondslag liggen aan het asielmotief beoordeelt de IND steeds of het asielmotief:

  • voldoende is onderbouwd met bewijsmateriaal; of

  • geloofwaardig geacht kan worden op grond van de geloofwaardigheidstoets die volgt uit artikel 31, zesde lid, Vw.

Meerdere asielmotieven

Als de vreemdeling meerdere asielmotieven heeft aangevoerd, dan beoordeelt de IND voor elk asielmotief of het:

  • voldoende is onderbouwd met bewijsmateriaal; of

  • geloofwaardig kan worden geacht op grond van de geloofwaardigheidstoets die volgt uit artikel 31, zesde lid, Vw.

4.3.1. Het onderzoek naar documenten

De IND onderzoekt eerst of de vreemdeling het asielmotief voldoende heeft onderbouwd met bewijsmateriaal. Het gaat hierbij om objectieve documenten, die authentiek zijn en waarvan de echtheid kan worden vastgesteld en die bevestigen wat de vreemdeling heeft verklaard. Ook kan het gaan om objectieve, openbare bronnen die de verklaringen van de vreemdeling bevestigen.

Als blijkt dat de objectieve documenten kunnen worden geaccepteerd als volledige onderbouwing van het asielmotief en er geen sprake is van contra-indicaties, dan heeft de vreemdeling het asielmotief aannemelijk gemaakt en kan het asielmotief waarop deze documenten zien geloofwaardig worden geacht.

Als de vreemdeling een asielmotief niet of onvoldoende heeft onderbouwd met bewijsmateriaal, dan past de IND de geloofwaardigheidstoets als bedoeld in artikel 31, zesde lid, Vw toe. Op deze manier houdt de IND rekening met de omstandigheid dat van een vreemdeling niet altijd verwacht kan worden dat hij zijn asielmotief volledig met bewijsmateriaal staaft.

4.3.2. Geen of onvoldoende onderbouwing asielmotief met documenten

Als de vreemdeling zijn asielmotief niet of onvoldoende heeft onderbouwd met bewijsmateriaal, dan kan de IND de feiten en omstandigheden die aan het asielmotief ten grondslag zijn gelegd (alsnog) als geloofwaardig aanmerken, als de vreemdeling voldoet aan de volgende vijf – cumulatief geformuleerde – voorwaarden van artikel 31, zesde lid, Vw:

4.3.2.1. Artikel 31, zesde lid, aanhef en onder a, Vw

Bij het leveren van oprechte inspanning om zijn aanvraag te staven is onder andere van belang dat de vreemdeling zo volledig mogelijk heeft verklaard, de gestelde vragen naar beste kunnen heeft beantwoord en anderszins zo goed mogelijk heeft meegewerkt aan het vaststellen van de relevante feiten en/of omstandigheden, die ten grondslag liggen aan zijn asielmotief.

4.3.2.2. Artikel 31, zesde lid, aanhef en onder b, Vw

Met het overleggen van alle relevante elementen wordt alle documentatie ter staving van de verschillende relevante feiten en/of omstandigheden bedoeld. Wanneer bepaalde van deze documenten ontbreken, dan wordt de vreemdeling in de gelegenheid gebracht te verklaren waarom de hij deze documenten niet heeft. De IND beoordeelt vervolgens of de verklaring bevredigend is. De vraag of de verklaringen van de vreemdeling over het ontbreken van bewijsmateriaal bevredigend zijn, betreft een individuele toets.

Dit betekent dat tijdens het gehoor gevraagd moet worden naar documenten ter onderbouwing van de relevante feiten en/of omstandigheden. Verwacht mag worden dat een vreemdeling die hier asiel aanvraagt zijn asielrelaas met documenten onderbouwt. De verklaring van de vreemdeling dat hij zijn documenten ter staving van zijn zijn asielmotief onderweg is kwijtgeraakt/niet goed heeft bewaard, wordt door de IND op zichzelf niet gezien als een bevredigende verklaring voor het ontbreken van documenten.

4.3.2.3. Artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c, Vw

Bij de vraag of de verklaringen van de vreemdeling samenhangend en aannemelijk zijn bevonden en niet in strijd zijn met beschikbare algemene en specifieke informatie die relevant is voor zijn aanvraag, geeft de IND een oordeel aan de hand van alles wat de vreemdeling zelf heeft aangedragen, en van alles wat te toetsen is aan de hand van andere bronnen. De IND beoordeelt kenbaar of de verklaringen van de vreemdeling samenhangend en aannemelijk zijn en niet in strijd met beschikbare algemene en specifieke informatie. Deze beoordeling wordt op objectieve, gestructureerde en transparante wijze uitgevoerd. Hierbij kan de IND onder andere betrekken:

  • de mate waarin verklaringen gedetailleerd en specifiek zijn;

  • de interne consistentie van de verklaringen;

  • consistentie met informatie van andere, door de vreemdeling genoemde, getuigen; en

  • consistentie met beschikbare (landen)informatie.

Tegenstrijdigheden tussen verklaringen over het asielmotief afgelegd in het aanmeldgehoor en nader gehoor kunnen hierbij niet zonder meer aan de vreemdeling worden tegengeworpen. De vreemdeling moet in ieder geval in de gelegenheid worden gesteld uitleg te geven over de belangrijkste tegenstrijdigheden. Als de vreemdeling geen goede verklaring kan geven ten aanzien van de tegenstrijdigheid, dan betrekt de IND dit in de beoordeling van het asielmotief.

Komt de vreemdeling in de correcties en aanvullingen terug op eerdere verklaringen, dan mag van hem een deugdelijke verklaring worden verwacht waarom hij daarop terugkomt. Als hij zijn verklaringen aanvult of corrigeert, dan zal hij afdoende moeten verklaren waarom volgens hem het rapport van gehoor niet klopt of onvolledig is.

In bepaalde gevallen kan de door de vreemdeling verstrekte informatie dusdanig innerlijk tegenstrijdig zijn, dat dit het gehele asielmotief aantast. Dit kan zover gaan dat sprake is van ‘verstrekken onjuiste gegevens’.

Tot slot kunnen ook resultaten van onderzoek worden betrokken. Dit kan onder meer zien op documentenonderzoek, taalanalyse en informatie over de situatie in een land van herkomst.

4.3.2.4. Artikel 31, zesde lid, aanhef en onder d, Vw

Van een vreemdeling die stelt te vrezen voor vervolging of voor ernstige schade bij terugkeer mag verlangd worden dat hij zo spoedig mogelijk asiel aanvraagt. Hiervan is in beginsel sprake als een asielaanvraag binnen 48 uur na binnenkomst is ingediend. Als dit niet binnen 48 uur is gebeurd, vraagt de IND naar de reden hiervan. Als de vreemdeling daar geen goede reden voor heeft, wordt niet voldaan aan deze voorwaarde.

4.3.2.5. Artikel 31, zesde lid, aanhef en onder e, Vw

Onder de vraag of vast is komen te staan dat de vreemdeling in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd, vallen feiten en/of omstandigheden die raken aan de algemene geloofwaardigheid van de vreemdeling. Deze feiten en omstandigheden zien dus niet enkel op de vastgestelde feiten en/of omstandigheden die behoren tot het asielmotief. Als de vreemdeling in deze of een andere procedure verklaringen aflegt die dusdanig ongeloofwaardig zijn dat ze de geloofwaardigheid van de vreemdeling in zijn algemeenheid aantasten, kan de vreemdeling worden beschouwd als niet geloofwaardig in grote lijnen. Vaststellingen die zijn gedaan met betrekking tot de voorwaarden genoemd in artikel 31, zesde lid, aanhef en onder a t/m d, Vw kunnen van invloed zijn op de geloofwaardigheid in grote lijnen.

Omstandigheden die in ieder geval kunnen worden betrokken bij de beoordeling of de vreemdeling in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd, zijn:

  • de vreemdeling heeft reeds eerder, onder een andere naam, een aanvraag voor een verblijfsvergunning in Nederland of in een andere lidstaat ingediend;

  • de vreemdeling heeft ter staving van zijn aanvraag valse of vervalste reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden overgelegd en, hoewel daaromtrent ondervraagd, opzettelijk de echtheid daarvan volgehouden, dan wel een onvoldoende verklaring gegeven waarom hij dat heeft gedaan;

  • de vreemdeling heeft ter staving van zijn aanvraag opzettelijk reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden overgelegd die niet op hem betrekking hebben.

Ook als een vreemdeling in het kader van de Dublinprocedure in de nationale procedure is opgenomen en aantoonbaar onjuiste informatie heeft verstrekt of heeft achtergehouden (al dan niet in de andere lidstaat) betrekt de IND dit bij de beoordeling of een vreemdeling in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd.

4.3.2.6. Eindconclusie geloofwaardigheidsbeoordeling

Aan het eind van de beoordeling van de verschillende feiten en omstandigheden trekt de IND een conclusie ten aanzien van de geloofwaardigheid per asielmotief. Als het asielmotief onvoldoende is onderbouwd met bewijsmateriaal en de vreemdeling voldoet niet aan alle voorwaarden uit artikel 31, zesde lid, Vw, is het asielmotief niet geloofwaardig. De IND geeft gemotiveerd aan waarom het asielmotief niet geloofwaardig wordt geacht.

4.4. De risico-inschatting

Nadat de geloofwaardigheid van de feiten en omstandigheden die aan het asielmotief ten grondslag zijn gelegd is vastgesteld, beoordeelt de IND aan de hand van de geloofwaardige feiten en omstandigheden, of de gestelde vrees over wat de vreemdeling bij terugkeer naar zijn land van herkomst te wachten staat, aannemelijk is. Als er geen geloofwaardig geachte feiten en omstandigheden zijn, wordt aan een inschatting van de risico’s van wat de vreemdeling bij terugkeer zal overkomen niet toegekomen.

De risico-inschatting bestaat uit twee onderdelen, namelijk:

  • de door de vreemdeling gestelde, toekomstige gebeurtenissen die zich als reëel risico zullen voordoen bij terugkeer naar het land van herkomst;

  • datgene wat de IND aanneemt wat de vreemdeling kan overkomen bij terugkeer naar zijn land van herkomst.

De risico-inschatting ziet dus op datgene wat de vreemdeling stelt te vrezen bij terugkeer naar zijn land van herkomst.

Bij de beoordeling van de gegrondheid van de gestelde vrees wordt door de IND de aannemelijkheid van de aan de geloofwaardige feiten en omstandigheden ontleende vermoedens beoordeeld. Hierbij wordt bekeken of de vermoedens van de vreemdeling over wat hem bij terugkeer te wachten staat, een aannemelijk gevolg zijn van de geloofwaardige feiten en omstandigheden, afgezet tegen wat op grond van objectieve bronnen bekend is over de situatie in het land van herkomst. In plaats van ‘vermoedens’ kan ook over ‘vrees’ gesproken worden.

De feiten en omstandigheden over de vrees van de vreemdeling over wat hem bij terugkeer te wachten staat, moeten tot de conclusie leiden dat sprake is van een reëel en voorzienbaar risico. Hierbij kan de IND de volgende aspecten meewegen:

  • De vreemdeling is in het verleden reeds blootgesteld aan vervolging of ernstige schade.

    Uit artikel 4, vierde lid, van de Kwalificatierichtlijn volgt dat het feit dat de vreemdeling in het verleden al is blootgesteld aan vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of ernstige schade, of dat hij hiermee rechtstreeks is bedreigd, een duidelijke aanwijzing is dat de vrees van de vreemdeling voor die vervolging of ernstige schade gegrond is, tenzij er goede redenen zijn om aan te nemen dat die vervolging of schending van artikel 3 EVRM zich niet opnieuw zal voordoen. Die goede redenen kunnen bijvoorbeeld zijn dat de eerdere daders van vervolging of ernstige schade niet meer aanwezig zijn in het land van herkomst of dat de situatie in het land van herkomst in aanzienlijke mate is verbeterd. Ook is het mogelijk dat de eerdere vervolging of ernstige schade geen verband houdt met hetgeen de vreemdeling nu vreest. De bewijslast om aan te nemen dat die vervolging of ernstige schade zich niet opnieuw zal voordoen ligt in dat geval bij de IND.

  • Tijdsverloop tussen gebeurtenissen die aanleiding vormden voor vertrek en daadwerkelijk vertrek.

    De verklaringen van de vreemdeling omtrent het tijdsverloop dat is gelegen tussen de gebeurtenissen die aanleiding vormden om het land van herkomst te verlaten en het moment van het daadwerkelijke vertrek moeten betrokken worden bij de vraag of er sprake is van een aannemelijke vrees bij terugkeer. Als de vreemdeling bijvoorbeeld nog lange tijd na de gebeurtenissen probleemloos in zijn land van herkomst heeft verbleven, kan dit afbreuk doen aan de aannemelijkheid van de vrees.

  • Degenen van wie vervolging gevreesd wordt zijn op de hoogte of kunnen op de hoogte geraken

    Bij de beoordeling van de vraag of terugkeer een gegrond vrees voor vervolging of reëel risico op ernstige schade oplevert, wordt tevens betrokken of degenen voor wie vervolging of ernstige schade wordt gevreesd op de hoogte zijn of kunnen geraken van de omstandigheden waarop de vreemdeling zich beroept.

Conclusie

Aan het einde van de beoordeling van de risico’s bij terugkeer, wordt over ieder afzonderlijk vermoeden een duidelijke conclusie getrokken ten aanzien van de aannemelijkheid.

4.5. Beoordeling van de zwaarwegendheid

Als de IND oordeelt dat de vermoedens van de vreemdeling over wat er met hem zal gebeuren bij terugkeer naar het land van herkomst aannemelijk zijn, beoordeelt de IND of de gebeurtenissen die de vreemdeling verwacht, voldoende zwaarwegend zijn om te worden aangemerkt als een rechtsgrond voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 29 Vw.

4.6. Forensisch medisch onderzoek

Als de IND het voor de beoordeling van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel relevant vindt, wordt aan de vreemdeling een forensisch medisch onderzoek aangeboden naar aanwijzingen van vroegere vervolging of ernstige schade. Indien de IND het onderzoek niet relevant vindt, kan de vreemdeling op eigen initiatief en kosten een forensisch medisch onderzoek regelen.

Bij het bepalen of een forensisch medisch onderzoek relevant is, betrekt de IND de volgende omstandigheden:

  • de verklaringen van de vreemdeling omtrent de aanwezigheid van significante fysieke en/of psychische sporen;

  • eventuele door de vreemdeling overgelegde medische stukken waarin gewag wordt gemaakt van significante fysieke en/of psychische sporen;

  • de aanwezigheid van ander bewijsmateriaal ter staving van de stelling dat bij terugkeer vervolging of ernstige schade dreigt;

  • de verklaringen van de vreemdeling over de oorzaak van de fysieke en/of psychische sporen in relatie tot hetgeen openbare bronnen over het land van herkomst melden;

  • de vraag of de uitslag van een forensisch medisch onderzoek van doorslaggevend belang is voor de beslissing op de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Indicaties over de aanwezigheid van littekens, fysieke klachten en/of psychische klachten kunnen onder andere naar voren komen uit:

  • het ‘medisch advies horen & beslissen’;

  • de rapporten van de gehoren; en

  • medische stukken.

De IND kan niet zelf een medische diagnose stellen. De IND kan tijdens de gehoren vragen stellen over de aanwezigheid van littekens, fysieke klachten en/of psychische klachten bij de vreemdeling. De IND vraagt niet aan de vreemdeling of hij littekens en/of fysieke klachten wil laten zien. De enkele stelling van de vreemdeling dat hij psychische klachten heeft is onvoldoende als indicatie voor het opstarten van forensisch medisch onderzoek. In beginsel moeten psychische klachten onderbouwd worden met medische stukken.

Het forensisch medisch onderzoek kan alleen uitgevoerd worden met toestemming van de vreemdeling. De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet af enkel op grond van de weigering van de vreemdeling deel te nemen aan het forensisch medisch onderzoek.

Het forensisch medisch onderzoek is primair op waarheidsvinding gericht. Dit betekent dat het forensisch medisch onderzoek als instrument kan worden ingezet om een bijdrage te leveren aan de geloofwaardigheidsbeoordeling bij een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Het forensisch medisch onderzoek kan bestaan uit drie onderdelen:

  • fysiek onderzoek (uitwendig en/of inwendig);

  • psychisch onderzoek; en

  • psychodiagnostisch onderzoek.

De centrale vraag die gesteld wordt wanneer een forensisch medisch onderzoek wordt opgestart, is: In welke mate is er sprake van causaliteit tussen fysieke en/of psychische sporen enerzijds en de wijze van het ontstaan daarvan anderzijds. Hierbij kan gedacht worden aan fysieke sporen als gevolg van marteling, verkrachting en andere ernstige vormen van geweld of ernstige psychische schade in relatie tot het asielrelaas. Waar mogelijk bestaat het forensisch medisch onderzoek ook uit onderzoek naar letseldatering. Onder letseldatering wordt verstaan het moment waarop het letsel is opgelopen. Het doel van het forensisch medisch onderzoek is niet om de asielmotieven naar voren te brengen of te toetsen. Dit sluit niet uit dat de vreemdeling aan de onderzoekende arts (privacy-/schuld-/schaamtegevoelige) informatie verstrekt die tijdens het gehoor niet of anders benoemd is.

Uitgangspunt is dat het forensisch medisch onderzoek waar mogelijk binnen de Algemene Asielprocedure wordt uitgevoerd. Zie voor de procedurele termijnen C1/2.3 Vc.

De IND weegt het forensisch medisch onderzoek mee in de geloofwaardigheidsbeoordeling en de uiteindelijke beslissing op de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel.

De IND start geen forensisch medisch onderzoek op in het kader van de beoordeling van de mogelijkheid tot intrekking van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd.

4.7. Leeftijdsonderzoek

Het leeftijdsonderzoek kan een van de volgende resultaten opleveren:

  • a. meerderjarigheid kan niet worden aangetoond; of

  • b. de vreemdeling is minstens 18 jaar oud.

Ad a.

Als meerderjarigheid niet kan worden aangetoond, houdt de IND de door de vreemdeling opgegeven geboortedatum aan.

Ad b.

Als uit het leeftijdsonderzoek blijkt dat de vreemdeling minstens 18 jaar oud is, kent de IND de vreemdeling op basis van het onderzoeksresultaat een geboortedatum toe als:

  • deze leeftijd niet overeen komt met de door de vreemdeling gestelde leeftijd; of

  • de vreemdeling heeft verklaard niet te weten hoe oud hij is.

De IND stelt het toe te kennen geboortejaar vast op het jaar waarin het leeftijdsonderzoek is uitgevoerd minus 18 jaar. Als het leeftijdsonderzoek heeft plaatsgevonden tussen 1 januari en 1 juli stelt de IND de geboortedatum op 1 januari van het afgeleide geboortejaar. Als het leeftijdsonderzoek heeft plaatsgevonden tussen 1 juli en 1 januari, stelt de IND de geboortedatum op 1 juli van het afgeleide geboortejaar.

Het Protocol Identificatie en Labeling (PIL) is van toepassing.

4.8. Ambtshalve toets

Bij afwijzing van de eerste aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als (kennelijk) ongegrond beoordeelt de IND volgens artikel 3.6a Vb ambtshalve of de vreemdeling in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op een van de gronden genoemd in het artikel 3.6a, eerste lid, Vb. Bij een tweede of opvolgende aanvraag voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd toetst de IND niet ambtshalve aan artikel 3.6a Vb. De IND beoordeelt bij een tweede of opvolgende aanvraag voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd evenmin ambtshalve of een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op een van de gronden genoemd in artikel 3.6b moet worden verleend.

De IND behandelt een tweede of opvolgende aanvraag voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als een eerste aanvraag in de zin van artikel 3.6a Vb, indien de vorige aanvraag niet in behandeling is genomen op grond van artikel 30 Vw en die afwijzingsgrond niet (meer) van toepassing is. Dit geldt ook als een nieuwe aanvraag wordt ingediend nadat een vorige aanvraag buiten behandeling is gesteld, tenzij de vreemdeling eerder een aanvraag heeft gedaan die is afgewezen (zie artikel 30c, tweede lid, Vw).

Bij de ambtshalve beoordeling of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.6a, eerste lid, onder a, Vb (uitzetting in strijd met artikel 8 EVRM), past de IND paragraaf B7/3.8 Vc (8 EVRM) overeenkomstig toe.

Bij de ambtshalve beoordeling of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.6a, eerste lid onder b, Vb, past de IND paragraaf B8/3.1 Vc onder het kopje Ambtshalve verlening in de asielprocedure toe.

Voor zover daar op grond van artikel 3.6ba Vb en paragraaf B11/2.5 Vc aanleiding toe bestaat, beoordeelt de IND bij een eerste asielaanvraag of er op grond van artikel 3.6ba Vb aanleiding bestaat ambtshalve een verblijfsvergunning te verlenen.

Voor wat betreft de ambtshalve toets op grond van artikel 6.1e Vb wordt verwezen naar paragraaf A3/7.2.3 Vc.

De IND laat de ambtshalve toets als bedoeld in artikel 3.6a Vb achterwege, wanneer aan de vreemdeling al eerder een zwaar inreisverbod (artikel 66a, zevende lid, Vw) of een ongewenstverklaring is opgelegd of wanneer met de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel een zwaar inreisverbod of ongewenstverklaring wordt opgelegd.

4.9. Beoordeling van opvolgende aanvragen tot een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

Als een vreemdeling een opvolgende aanvraag indient, onderzoekt de IND of de aanvraag niet-ontvankelijk kan worden verklaard in de zin van artikel 30a, eerste lid onder d, Vw. Dit onderzoek bestaat uit twee fasen.

In de eerste fase onderzoekt de IND of er sprake is van nieuwe elementen of bevindingen. Dat is het geval als de vreemdeling aan de opvolgende aanvraag elementen of bevindingen ten grondslag legt die niet zijn onderzocht en beoordeeld tijdens de eerdere asielprocedure(s). Is er geen sprake van nieuwe elementen en bevindingen, dan is de aanvraag daarmee niet-ontvankelijk.

Als wel sprake is van nieuwe elementen en bevindingen, onderzoekt de IND in de tweede fase of deze nieuwe elementen en bevindingen relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Zijn de nieuwe elementen en bevindingen niet relevant voor de beoordeling van de aanvraag, dan kan de aanvraag niet-ontvankelijk worden verklaard.

De IND beoordeelt de aanvraag inhoudelijk op inwilligbaarheid als sprake is van nieuwe elementen en bevindingen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

Gegevensdragers die elementen of bevindingen onderbouwen die de vreemdeling in het kader van een eerdere aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingebracht, kunnen nieuwe elementen of bevindingen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag vormen. Bij de toets of de nieuwe elementen en bevindingen relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag, betrekt de IND de redenen voor de afwijzing van de vorige aanvra(a)g(en) en beoordeelt deze redenen in onderlinge samenhang met de nieuwe elementen en bevindingen. Deze gezamenlijke afweging leidt dan tot een conclusie of deze nieuwe elementen en bevindingen relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

De IND wijst een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in ieder geval niet af als niet-ontvankelijk in de volgende situaties:

  • a. Als een vreemdeling tijdens een opvolgende asielaanvraag aangeeft dat hij LHBT is en deze seksuele gerichtheid niet reeds tijdens een voorgaande procedure is gesteld en beoordeeld;

  • b. Als een vreemdeling tijdens een opvolgende asielaanvraag aangeeft dat hij is bekeerd tot een ander geloof en deze bekering niet reeds tijdens een voorgaande procedure is gesteld en beoordeeld;

  • c. Als een vreemdeling waarvan de gestelde nationaliteit in een eerdere procedure ongeloofwaardig is bevonden, tijdens een opvolgende aanvraag authentieke (originele, onvervalste en bevoegd afgegeven) documenten overlegt waaruit volgt dat alsnog van deze nationaliteit dient te worden uitgegaan;

  • d. Als een vreemdeling voor de eerste maal een door het iMMO of vergelijkbare instantie opgestelde medische rapportage naar aanwijzingen van vroegere vervolging of ernstige schade overlegt, tenzij er reeds een onderzoek in de zin van artikel 3.109e Vb heeft plaatsgevonden.

In weerwil van het gestelde onder a tot en met d, wordt de aanvraag als niet-ontvankelijk afgewezen, indien op voorhand vaststaat dat hetgeen de vreemdeling aanvoert niet kan afdoen aan het in de voorgaande procedure genomen besluit.

De IND wijst een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet af als niet-ontvankelijk als sprake is van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende elementen en bevindingen.

Hiervan is in ieder geval sprake indien hetgeen de vreemdeling heeft aangevoerd en/of overgelegd tot het oordeel leidt dat met de uitzetting van de vreemdeling artikel 3 EVRM wordt geschonden.

De IND beschouwt een verzoek om heroverweging als een onvolledige aanvraag van een verblijfsvergunning asiel. Indien de vreemdeling weigert een asielaanvraag in te dienen past de IND artikel 30c Vw toe.

4.10. Hervestigingscriteria

De beoordeling of een te hervestigen vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd vindt plaats voor zijn komst naar Nederland. De hoofdstukken C1 en C2 van de Vc zijn voor deze beoordeling niet van toepassing.

Bij de toetsing of een vreemdeling voor hervestiging in aanmerking komt, maakt de IND een beoordeling op grond van een weging van de volgende factoren:

  • de internationale beschermingsgronden, zoals omschreven onder paragraaf C2/3 Vc;

  • de individueel gemotiveerde voordracht van UNHCR; en

  • het asielbeleid ten aanzien van het land van herkomst van de vreemdeling.

De IND betrekt bij die beoordeling ook of sprake is van de uitsluitingsgronden en contra-indicaties die van toepassing zijn op de internationale beschermingsgronden.

Als onderdeel van het aankomstproces van hervestiging meldt de vreemdeling zich na aankomst in Nederland bij de IND voor het indienen van de aanvraag voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, om in aanmerking te komen voor het verblijfsdocument.

De intrekkingsgronden, zoals opgenomen in paragraaf C2/10 Vc zijn ook van toepassing op een vreemdeling die in het kader van hervestiging een verblijfsvergunning asiel voor Nederland heeft ontvangen. In uitzondering op bovengenoemde regels trekt de IND de verblijfsvergunning niet in of wijst de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur niet af van een hervestigde vreemdeling, als de verleningsgrond is komen te vervallen vanwege een wijziging in de algemene situatie in het land van herkomst (zie paragraaf C2/10.4 Vc in combinatie met artikel 32, eerste lid, sub c, Vw).

Als de hervestigde vreemdeling vrijwillig is teruggekeerd naar het land van herkomst, beoordeelt de IND de gevolgen voor de verblijfsvergunning asiel van een hervestigde vreemdeling vanwege zijn vrijwillige terugkeer naar het land van herkomst aan de hand van paragraaf C2/10.4.5 Vc.

C2. De verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

1. Inleiding

In dit hoofdstuk zijn beleidsregels opgenomen in:

  • paragraaf 2 die een aanvulling zijn op of een uitwerking zijn van artikel 29, eerste en tweede lid, Vw;

  • paragraaf 3 die een aanvulling zijn op of een uitwerking zijn van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, Vw;

  • paragraaf 4 die een aanvulling zijn op of een uitwerking zijn van artikel 29, tweede lid, Vw;

  • paragraaf 5 die een aanvulling zijn op artikel 30, Vw;

  • paragraaf 6 die een aanvulling zijn op artikel 30a, Vw;

  • paragraaf 7 die een aanvulling zijn op artikel 30b, Vw;

  • paragraaf 8 die een aanvulling zijn op artikel 30c, Vw;

  • paragraaf 9 bevat nadere bepalingen over de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd;

  • paragraaf 10 die een aanvulling zijn op of een uitwerking zijn van artikel 32 Vw;

  • paragraaf 11 die een aanvulling zijn op of een uitwerking zijn van artikel 82 Vw en artikel 7.3 Vb.

2. Algemene beleidsregels ten aanzien van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

2.1. Algemeen

Artikel 29, eerste en tweede lid, Vw bevat de gronden waarop de IND een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan verlenen. De IND toetst de toepasselijkheid van deze gronden in de volgorde waarin deze gronden in de Vreemdelingenwet voorkomen.

De beoordeling van de geloofwaardigheid en zwaarwegendheid van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is beschreven in de paragraaf C1/4 Vc.

2.2. Land van herkomst

De IND stelt eerst het land van herkomst van de vreemdeling vast, vóórdat de IND beoordeelt of de vreemdeling gegronde vrees voor vervolging heeft in het land van herkomst. De IND verstaat onder ‘land van herkomst’ het land waarvan de vreemdeling de nationaliteit heeft.

Als geen enkel land de vreemdeling als onderdaan erkent, merkt de IND de vreemdeling aan als staatloze vreemdeling.

De IND merkt het land waar de staatloze vreemdeling voor zijn komst naar Nederland zijn gebruikelijke verblijfplaats (‘country of former habitual residence’) had, aan als land van herkomst van de staatloze vreemdeling. De IND bepaalt de gebruikelijke verblijfplaats van de staatloze vreemdeling, in ieder geval op basis van:

  • de aard van het verblijf van de staatloze vreemdeling in het land;

  • de duur van het verblijf van de staatloze vreemdeling in het land; en

  • de banden, die de staatloze vreemdeling heeft met het land.

2.3. Individualiseringsvereiste

De IND beoordeelt op individuele basis en op basis van de situatie van de vreemdeling zelf of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Dit wordt het individualiseringsvereiste genoemd.

2.4. Risicoprofielen

De staatssecretaris kan op basis van informatie over een land van herkomst risicoprofielen aanwijzen. Dit wordt in het landenbeleid neergelegd. De staatssecretaris kan een groep als risicoprofiel aanwijzen, als sprake is van een meer structurele en minder incidentele wijze waarop een groep in de negatieve aandacht staat van de autoriteiten dan wel derden tegen wie geen (doeltreffende) bescherming door de autoriteiten van het land van herkomst of door internationale organisaties kan worden geboden.

Het aanwijzen als risicoprofiel gebeurt niet op basis van vaste criteria aangezien elk land, elke groep en situatie zijn eigen dynamiek en bijzonderheden kent. In algemene zin kunnen in ieder geval de volgende elementen in onderlinge samenhang worden betrokken:

  • de daden van vervolging of ernstige schade die worden gepleegd tegen een groep;

  • de intensiteit en (geografische) schaal van de gepleegde daden;

  • de frequentie waarmee deze daden worden gepleegd;

  • de cumulatieve impact van de gepleegde daden;

  • de actoren van vervolging of ernstige schade;

  • de mate van bescherming die te verkrijgen valt.

Voor de vreemdeling die behoort tot een groep, waarvoor in algemene zin een risicoprofiel is aangewezen, blijft het individualiseringsvereiste gelden en geldt er geen aangepaste bewijslastverdeling (zie paragraaf C2/2.3 Vc).

Het behoren tot een groep, aangemerkt als risicoprofiel, is op zichzelf dan ook niet voldoende voor vluchtelingschap of subsidiaire bescherming. Als een vreemdeling binnen een risicoprofiel valt, dan beoordeelt de IND de individuele omstandigheden van het geval, afgezet tegen de positie van de groep en algemene (veiligheidssituatie) in het land van herkomst. Aan de hand van de individuele omstandigheden zoals de persoonlijke omstandigheden, de verrichte activiteiten en eventuele eerdere gebeurtenissen, beoordeelt de IND of de vreemdeling een reëel risico op vervolging of ernstige schade loopt of heeft gelopen.

2.5. Afdoeningsgronden

De IND kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op verschillende gronden afwijzen. Deze gronden worden behandeld in de paragrafen C2/5, C2/6, C2/7 en C2/8 van de Vc.

3. Internationale bescherming

3.1. Algemeen

Beoordeling feiten en omstandigheden

De IND beoordeelt de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met in achtneming van artikel 31, Vw.

Daden van vervolging

Artikel 3.36 VV beschrijft wat wordt verstaan onder daden van vervolging.

Actoren van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag en van folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw.

Artikel 3.37a VV beschrijft wat wordt verstaan onder actoren van vervolging.

Actoren van bescherming

Artikel 3.37c VV beschrijft wat wordt verstaan onder actoren van bescherming. De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw, als actoren van bescherming aan de vreemdeling bescherming kunnen of willen bieden.

Binnenlands beschermingsalternatief

Artikel 3.37d VV beschrijft wat wordt verstaan onder een binnenlands beschermingsalternatief. De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw, als artikel 3.37d, VV van toepassing is. Paragraaf C2/3.4 Vc is van toepassing.

3.2. Artikel 29 eerste lid, aanhef en onder a Vw, vluchtelingschap

3.2.1. Algemeen

Artikel 1A Vluchtelingenverdrag geeft aan welke vreemdeling ‘vluchteling’ is. Het Vluchtelingenverdrag kent geen verplichting om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen. Artikel 24 van de Kwalificatierichtlijn bepaalt wel dat een verblijfstitel moet worden verleend. De verplichting om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen is geregeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw in combinatie met artikel 3.105c, Vb.

De IND houdt bij de beoordeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van een alleenstaande minderjarige vreemdeling rekening met de paragrafen 213 tot en met 219 van het Handboek van de UNHCR.

3.2.2. De uitsluitingsgronden van het Vluchtelingenverdrag

Het Vluchtelingenverdrag is niet van toepassing op personen, zoals beschreven in de artikelen 1D tot en met 1F Vluchtelingenverdrag (verder de ‘uitsluitingsgronden’). De IND verleent aan de vreemdeling geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als één van deze uitsluitingsgronden zich voordoet.

3.2.2.1. Artikel 1D Vluchtelingenverdrag

De IND verleent de vreemdeling geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid aanhef en onder a, Vw, als hij onder de reikwijdte van artikel 1D Vluchtelingenverdrag valt.

Artikel 1D Vluchtelingenverdrag is in de huidige praktijk van toepassing op de (staatloze) Palestijnse vreemdeling die onder het mandaat van de United Nations Relief and Works Agency (verder: UNRWA) valt. Als deze vreemdeling daadwerkelijk bescherming of bijstand ontving van deze VN-organisatie kort voor of direct voorafgaand aan de indiening van zijn asielaanvraag, wordt hij uitgesloten van artikel 1A Vluchtelingenverdrag. Dit vloeit direct voort uit de werking van het Verdrag. Wel toetst de IND dan nog altijd door aan artikel 29, eerste lid aanhef en onder b, Vw.

De (staatloze) Palestijn kan onder artikel 1A Vluchtelingenverdrag vallen als zijn vertrek uit het UNRWA-mandaatgebied gerechtvaardigd wordt door redenen buiten zijn invloed en onafhankelijk van zijn wil die hem dwingen dat gebied te verlaten. In dit geval zal hij zonder verdere toetsing moeten worden toegelaten als vluchteling. De IND neemt dit onvrijwillig vertrek in twee situaties aan:

  • a. de UNRWA is opgehouden te bestaan in het betreffende mandaatgebied of het is voor de UNRWA ten aanzien van de individuele (staatloze) Palestijn onmogelijk om levensomstandigheden te bieden die stroken met de opdracht waarmee zij is belast; en/of

  • b. er is sprake van een persoonlijke situatie van ernstige onveiligheid.

Ad a.

De UNRWA is nog altijd operationeel in haar vijf mandaatgebieden. Als een (staatloze) Palestijn stelt dat de UNRWA niet de levensomstandigheden kan bieden die stroken met de opdracht waarmee zij is belast, vindt een individuele beoordeling plaats. Daarbij worden de levensomstandigheden van de (staatloze) Palestijn betrokken, zijn hulpvraag aan de UNRWA en de mate waarin de UNRWA in zijn individuele geval desgevraagd bescherming en bijstand heeft verleend. Als er aanknopingspunten zijn dat de UNRWA ten aanzien van de individuele (staatloze) Palestijn wél voldoende bijstand of bescherming kon bieden werpt de IND dat tegen en is het Vluchtelingenverdrag niet van toepassing.

Ad b.

Een persoonlijke situatie van ernstige onveiligheid kan voortvloeien uit de algemene veiligheidssituatie, met name als sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. Van een persoonlijke situatie van ernstige onveiligheid is daarnaast sprake als de (staatloze) Palestijn te vrezen heeft voor vervolging of artikel 3 EVRM risico en de UNRWA hem niet kan beschermen. Daarbij is van belang dat de UNRWA niet beschikt over een veiligheidsapparaat en daarmee niet kan worden aangemerkt als een actor van bescherming in de zin van artikel 7 van de Kwalificatierichtlijn.

Als één van de hierboven genoemde situaties zich voordoet in het werkgebied van de UNRWA waar de (staatloze) Palestijn vandaan komt, maar er een concrete mogelijkheid bestaat om toegang te krijgen tot een ander werkgebied van de UNRWA en daar veilig te verblijven, kan de IND artikel 1D alsnog tegenwerpen.

De IND oordeelt dat er géén sprake is van opgehouden bescherming of bijstand:

  • op grond van het enkele feit dat de vreemdeling zich buiten het mandaatgebied van de UNRWA bevindt; of,

  • in het geval van vrijwillig vertrek van de (staatloze) Palestijn uit dat gebied.

De omstandigheid dat een (staatloze) Palestijn mogelijk geen toegang kan krijgen tot de sector van het werkgebied van de UNRWA waaruit hij eerder is vertrokken, maakt niet dat hij aanspraak kan maken op een vluchtelingenstatus, als er sprake was van vrijwillig vertrek.

De IND past dan de uitsluitingsgrond artikel 1D toe.

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als de (staatloze) Palestijnse vreemdeling zich schuldig heeft gemaakt aan handelingen als bedoeld in de uitsluitingsgrond van artikel 1F Vluchtelingenverdrag.

3.2.2.3. Artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag

Als er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat een vreemdeling oorlogsmisdrijven of andere ernstige misdrijven heeft gepleegd, dan zijn op grond van artikel 1F de bepalingen van het Vluchtelingenverdrag niet op deze vreemdeling van toepassing.

De IND verleent in dat geval de vreemdeling geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (zie paragraaf C2/7.10.2 Vc).

3.2.3. Groepsvervolging

Er is sprake van groepsvervolging, als in een land van herkomst een groep vreemdelingen systematisch wordt blootgesteld aan vervolging wegens een van de gronden van artikel 1A Vluchtelingenverdrag.

De staatssecretaris kan een groep aanwijzen, waarvoor sprake is van groepsvervolging. Situaties waarin sprake is van groepsvervolging worden opgenomen in het landgebonden beleid.

Ook voor de vreemdeling die zich beroept op groepsvervolging geldt het individualiseringsvereiste. De vreemdeling moet aannemelijk maken dat hij behoort tot de groep vreemdelingen voor wie groepsvervolging wordt aangenomen.

3.2.5. Uitgangspunten beoordeling gronden van vervolging in de zin van artikel 1A Vluchtelingenverdrag

De IND beoordeelt een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met inachtneming van artikel 3.37 VV. Artikel 3.37 VV noemt de volgende gronden:

  • ras;

  • godsdienst;

  • nationaliteit;

  • sociale groep;

  • politieke overtuiging.

De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a Vw, als sprake is van daden van vervolging als bedoeld in artikel 3.36 VV.

3.2.5.1. Godsdienst

De omstandigheid dat de vreemdeling zijn godsdienst in zijn land van herkomst niet op dezelfde wijze kan uitoefenen als in Nederland vormt onvoldoende aanleiding om de vreemdeling in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw.

Niet elke aantasting van het recht op godsdienstvrijheid zal dan ook een daad van vervolging in de zin het Vluchtelingenverdrag vormen. Bij de beoordeling of een aantasting van het recht op godsdienstvrijheid een daad van vervolging vormt, moet de IND, gelet op de persoonlijke situatie van de vreemdeling tegen de achtergrond van hetgeen uit algemene informatie bekend is, onderzoeken of deze om redenen van de uitoefening van die vrijheid in zijn land van herkomst een werkelijk gevaar loopt om te worden vervolgd.

De IND weegt bij de beoordeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in ieder geval mee dat:

  • de vreemdeling, die een godsdienst aanhangt, de uitingen van zijn godsdienst in zijn land van herkomst niet verborgen hoeft te houden, ook niet in de situatie dat de vreemdeling voorafgaand aan zijn vertrek uit het land van herkomst zijn geloof verborgen heeft gehouden;

  • van de vreemdeling niet wordt verwacht dat hij afziet van godsdienstige handelingen, die voor hem persoonlijk bijzonder belangrijk zijn om zijn godsdienstige identiteit te bewaren, om vervolging te voorkomen.

De IND beoordeelt of de maatregelen en sancties die tegen de vreemdeling zullen worden genomen indien hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst bepaalde – voor zijn godsdienstige identiteit bijzondere belangrijke – handelingen verricht voldoende zwaarwegend zijn om te spreken van vervolging.

Ook als de vreemdeling aannemelijk maaktdat hij bij terugkeer zich gedwongen voelt om zijn geloof terughoudend uit te oefenen vanwege de risico’s die hij anders loopt kan sprake zijn van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag.

3.2.5.2. Sociale groep

Zoals in artikel 3.37, eerste lid, aanhef en onder d, VV is opgenomen, wordt bij de beoordeling van de gronden in de zin van het Vluchtelingenverdrag rekening gehouden met de omstandigheid dat sprake is van een sociale groep. Een groep wordt geacht een sociale groep te vormen als leden van een groep in ieder geval aan twee cumulatieve voorwaarden voldoen.

Ten eerste moeten de leden van een sociale groep, aan ten minste, één van de volgende voorwaarden voldoen:

  • een aangeboren kenmerk vertonen;

  • een gemeenschappelijke achtergrond hebben die niet gewijzigd kan worden; of

  • een kenmerk of geloof delen dat voor de identiteit van de betrokkenen dermate fundamenteel is, dat niet mag worden geëist dat zij dit opgeven.

Daarnaast moet de sociale groep een eigen identiteit hebben, omdat zij – in haar directe omgeving – als afwijkend wordt beschouwd.

Daarbij kan, afhankelijk van de landgebonden context, onder meer gedacht worden aan ‘vrouwen’ en aan ‘seksuele gerichtheid’. Het individualiseringsvereiste als opgenomen in paragraaf C2/2.3 Vc is van toepassing.

3.2.5.2.1. Vrouwen

Vrouwen in het algemeen, als ook een beperkte groep vrouwen, die een bepaald gemeenschappelijk kenmerk delen, kunnen, afhankelijk van de omstandigheden in het land van herkomst of in een bepaald gebied in dat land, aangemerkt worden als sociale groep.

De volgende elementen kunnen met name van belang zijn voor de beoordeling of bij vrouwen sprake is van een sociale groep:

  • culturele, religieuze of traditionele normen (zoals genitale verminking, gedwongen sterilisatie of gedwongen abortus);

  • onttrekking van vrouwen aan of weigering van een gedwongen huwelijk of het verbreken van een huwelijk; of

  • het bestaan van huiselijk, seksueel en/of eergerelateerd geweld.

De staatssecretaris kan in de context van specifiek landenbeleid vaststellen of (een groep) vrouwen behoort/behoren tot een sociale groep. Naar gelang van de specifieke situatie kan dat ook opgenomen worden in het landenbeleid van hoofdstuk C7 Vc. Daarbij zal worden beoordeeld of vrouwen door de directe omgeving als afwijkend worden beschouwd of worden gezien als personen met een eigen identiteit.

Voor zover (een beperkte groep) vrouwen behoren tot een sociale groep, dan kan onder andere gendergerelateerd geweld tegen deze vrouwen leiden tot de conclusie dat sprake is van vluchtelingschap als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag, als dat geweld kan worden aangemerkt als daad van vervolging zoals bedoeld in artikel 3.36 VV. Op de vraag of een vrouw als lid van een sociale groep in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw is het individualiseringsvereiste zoals beschreven in paragraaf C2/2 Vc onverkort van toepassing. Op individuele basis zal beoordeeld moeten worden of zij daadwerkelijk te vrezen heeft voor daden van vervolging.

Genitale verminking

De IND verleent een vrouw, die zich beroept op een vrees voor genitale verminking, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, als wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden:

De IND beoordeelt op basis van de individuele verklaringen van de vreemdeling of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder a, Vw vanwege een gegronde vrees op genitale verminking bij vrouwen.

De IND weegt daarbij de algemene informatie over genitale verminking bij vrouwen in het land van herkomst mee. Dit kan bijvoorbeeld blijken uit een ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken.

De IND verleent bij een gegronde vrees voor genitale verminking de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder a, Vw uitsluitend aan:

  • meisjes, waaronder zij die in Nederland zijn geboren, die bij terugkeer naar het land van herkomst een reëel risico lopen op genitale verminking; en

  • de ouder van het meisje aan wie de IND een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder a, Vw heeft verleend.

In afwijking van het voorgaande verleent de IND in ieder geval geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder a, Vw, vanwege een beroep op een vrees voor genitale verminking aan:

  • de ouder die de genitale verminking zelf uitvoert of de uitvoering ervan mogelijk maakt;

  • de ouder die Nederland inreist nadat de dochter vanwege het risico op genitale verminking al in het bezit is gesteld van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder a, Vw; en,

  • andere familieleden.

3.2.5.2.2. Seksuele gerichtheid

De IND merkt een vreemdeling aan als lid van een sociale groep als hij behoort tot de groep die als gemeenschappelijk kenmerk (toegedichte) seksuele gerichtheid heeft. Onder de seksuele gerichtheid verstaat de IND:

  • een lesbische gerichtheid;

  • een homoseksuele gerichtheid;

  • een biseksuele gerichtheid.

In verband met de gendergerelateerde aspecten worden ook transgenders tot deze sociale groep gerekend. Een vreemdeling die behoort tot deze sociale groep wordt hierna LHBTI genoemd.

De omstandigheid dat de vreemdeling zijn seksuele gerichtheid in zijn land van herkomst niet op dezelfde wijze kan uiten als in Nederland vormt op zichzelf onvoldoende aanleiding om de vreemdeling in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw. Niet elke aantasting van het recht op het uiten van de seksuele gerichtheid vormt een daad van vervolging in de zin het Vluchtelingenverdrag.

Voor de beoordeling of een aantasting van dit recht een daad van vervolging vormt, moet de IND onderzoeken of de vreemdeling in zijn land van herkomst een werkelijk gevaar loopt om te worden vervolgd.

De IND verleent met inachtneming van artikel 3.36 VV een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder a, Vw aan een vreemdeling op grond van zijn seksuele gerichtheid, in ieder geval als sprake is van ten minste één van de volgende situaties:

  • de vreemdeling heeft aannemelijk gemaakt dat hij vanwege zijn (toegedichte) seksuele gerichtheid dreigt te worden blootgesteld aan daden van geweld, die zo ernstig zijn dat deze daden van geweld een ernstige schending van de grondrechten van de mens vormen;

  • de autoriteiten van het land van herkomst voeren op grond van de (toegedichte) seksuele gerichtheid maatregelen uit die discriminerend zijn of op een discriminerende wijze worden uitgevoerd en deze maatregelen voldoende ernstig zijn; of

  • in het land van herkomst gelden strafbepalingen op grond van de seksuele gerichtheid, deze strafrechtelijke bepalingen worden in de praktijk door de autoriteiten daadwerkelijk ten uitvoer gelegd en er is sprake van een zeker gewicht van de strafbepaling.

Bij het beoordelen van de geloofwaardigheid betrekt de IND de verklaringen van de vreemdeling zelf, en eventueel aanvullend bewijsmateriaal, zoals bijvoorbeeld verklaringen van partners en niet-seksueel getint (beeld)materiaal.

Bij de beoordeling van de individuele situatie van de vreemdeling geldt het uitgangspunt dat de vreemdeling zijn seksuele gerichtheid in zijn land van herkomst niet verborgen hoeft te houden, ook niet in de situatie dat de vreemdeling voorafgaand aan zijn vertrek uit het land van herkomst zijn gerichtheid verborgen heeft gehouden.

De IND verlangt van de vreemdeling geen terughoudendheid bij de invulling van zijn seksuele gerichtheid en hanteert om die reden, bij de beoordeling van het risico op vervolging, steeds een zekere ‘ondergrens’. De ondergrens houdt in het feitelijk uiten van de eigen geaardheid en relaties aangaan op een manier die niet wezenlijk anders is dan van heteroseksuelen in het betreffende land van herkomst is geaccepteerd. De IND verwacht in die uiting geen terughoudendheid. De IND beoordeelt vervolgens of de uiting conform de ondergrens tot vervolging zou leiden.

Als de vreemdeling aangeeft zijn seksuele gerichtheid te willen uiten op een wijze die verder gaat dan deze ‘ondergrens’ toetst de IND de geloofwaardigheid van deze uiting en toetst de IND de wijze waarop de vreemdeling voornemens is in zijn land van herkomst zijn seksuele gerichtheid te uiten. In de situatie dat de seksuele gerichtheid wel geloofwaardig geacht wordt maar de verdergaande wijze waarop de vreemdeling deze wil uiten niet, gaat de IND na of het invulling geven aan de seksuele gerichtheid conform de ‘ondergrens’ tot vervolging zou leiden. In die situatie kan de vreemdeling in aanmerking komen voor een asielvergunning, ook als een deel van de verklaring (het uiten van de gerichtheid op een wijze die verder gaat dan de ‘ondergrens’) als niet aannemelijk wordt beschouwd.

Voorts gaat de IND er bij de beoordeling van het risico op vervolging vanuit dat de directe omgeving van de vreemdeling op de hoogte is of zou kunnen geraken van de seksuele gerichtheid.

De IND betrekt bij de beoordeling of in het land van herkomst sprake is van discriminatoire behandeling vanwege de seksuele gerichtheid, de aldaar voor zowel hetero- als homoseksuelen geldende normen en zeden. Indien in het land van herkomst sprake is van strafbaarstelling van seksuele gerichtheid of seksuele handelingen beoordeelt de IND hoe daar in de praktijk mee wordt omgegaan en zet dit af tegen de persoonlijke situatie van de vreemdeling.

Bij deze beoordeling betrekt de IND in ieder geval:

  • de schaal waarop strafrechtelijke vervolging vanwege de seksuele gerichtheid voorkomt;

  • de toepassing van opgelegde (gevangenis)straffen;

  • het (voorafgaande) politie- en strafvorderlijk onderzoek; en

  • de gevolgen van de strafbaarstelling voor de maatschappelijke positie van LHBT’s.

Als de seksuele gerichtheid of seksuele handelingen strafbaar zijn in het land van herkomst hoeft de vreemdeling geen bescherming conform artikel 3.37c VV in te roepen.

De IND betrekt bij de beoordeling of de vreemdeling vanwege zijn (toegedichte) seksuele gerichtheid vervolgd wordt bij het bekend zijn of worden van de seksuele gerichtheid in de directe (leef)omgeving van de vreemdeling, in ieder geval:

  • de verklaringen van de vreemdeling;

  • openbare informatie uit objectieve bron.

3.2.5.3. Politieke overtuiging

Artikel 3.37 eerste lid, aanhef en onder e, VV bepaalt wat moet worden verstaan onder de vervolgingsgrond ‘politieke overtuiging’.

De eerste vraag die de IND moet beantwoorden als een vreemdeling zijn politieke overtuiging als asielmotief naar voren brengt, is of er daadwerkelijk sprake is van een politieke overtuiging. Een politieke overtuiging kan bestaan uit een opvatting, gedachte of mening, gericht tegen de autoriteiten van het land van herkomst. Het hoeft hier niet te gaan om een diepgewortelde politieke overtuiging.

De IND neemt bij de beoordeling van de gegrondheid en de zwaarwegendheid van de gestelde vrees vanwege een politieke overtuiging de aannemelijk gemaakte sterkte van en de mate waarin deze overtuiging wordt geuit of eventueel door de vreemdeling zal worden geuit, mee als een relevante persoonlijke omstandigheid, overeenkomstig artikel 4, derde lid, van de Kwalificatierichtlijn. De IND beoordeelt of de sterkte van de politieke overtuiging al dan niet in combinatie met door de vreemdeling verrichte activiteiten om die overtuiging uit te dragen ertoe heeft geleid dat de vreemdeling de negatieve belangstelling van de autoriteiten van het land van herkomst heeft gewekt of kan wekken en wat de gevolgen daarvan zouden zijn. Deze beoordeling vindt plaats op basis van de individuele verklaringen van de vreemdeling in combinatie met de beschikbare algemene informatie over de situatie in het land van herkomst.

Verder betrekt de IND bij de beoordeling van de vrees welke door de gestelde politieke overtuiging gemotiveerde en aannemelijk bevonden activiteiten de vreemdeling bij terugkeer zou willen verrichten of hoe de vreemdeling anderszins zijn opvatting, mening of gedachte zou willen uiten, en wat de gevolgen daarvan zouden zijn.

De omstandigheid dat de vreemdeling in zijn land van herkomst niet op dezelfde wijze uiting kan geven aan zijn politieke overtuiging als in Nederland vormt onvoldoende aanleiding om de vreemdeling in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid aanhef en a, Vw.

De IND weegt bij de beoordeling van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in ieder geval mee:

  • de sterkte van de politieke overtuiging van de vreemdeling;

  • de wijze waarop hij uiting heeft gegeven aan zijn politieke overtuiging, ongeacht of die activiteiten in zijn land van herkomst, in Nederland of elders hebben plaatsgevonden, en of aannemelijk is dat de vreemdeling ook na terugkeer uiting aan gaat of blijft geven aan zijn politieke overtuiging;

  • of hij eerder problemen heeft ondervonden van de zijde van de autoriteiten al dan niet vanwege zijn politieke overtuiging;

De IND beoordeelt, ook als er geen sprake is van een politieke overtuiging, of de door de vreemdeling in zijn land van herkomst, Nederland of elders verrichte politieke activiteiten of uitingen bij de autoriteiten bekend zijn geraakt of zullen geraken en daarmee vanwege een toegedichte politieke overtuiging voldoende aanleiding vormen om gegronde vrees voor vervolging bij terugkeer aan te nemen.

De IND merkt in ieder geval de volgende situaties aan als politieke overtuiging, als de vreemdeling die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend een vrouw is en de vervolging in de zin van artikel 1A Vluchtelingenverdrag in het land van herkomst plaatsvindt:

  • vanwege overtreding door de vrouw van seksediscriminerende sociale gebruiken, religieuze voorschriften of culturele normen voor vrouwen;

  • vanwege overtreding door de vrouw van strafbepalingen, die in strijd zijn met universele mensenrechten;

  • vanwege politiek verzet in het land van herkomst tegen genitale verminking bij vrouwen.

3.2.6. Discriminatie

De IND merkt discriminatie van de vreemdeling door de autoriteiten en door medeburgers aan als daad van vervolging, als de vreemdeling vanwege de discriminatie zo ernstig wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren.

Discriminatie van de vreemdeling in het land van herkomst kan leiden tot uitsluiting van medische zorg. De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder a, Vw, op grond van uitsluiting van medische zorg, aan de vreemdeling die voldoet aan alle volgende voorwaarden:

  • de vreemdeling zal bij terugkeer naar het land van herkomst geheel of gedeeltelijke uitsluiting van medische zorg ondervinden;

  • de vreemdeling zal als gevolg van de uitsluiting van de medische zorg ernstige medische consequenties ondervinden; en

  • de uitsluiting van medische zorg vindt plaats op basis van één van de gronden van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag.

De IND beoordeelt de vraag of sprake is van ernstige medische consequenties aan de hand van de criteria in hoofdstuk B8 Vc. De IND betrekt bij de vraag of sprake is van uitsluiting van medische zorg op basis van één van de gronden van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag niet:

  • de omstandigheid dat de vreemdeling geen toegang heeft tot de medische zorg om andere redenen dan uitsluiting vanwege discriminatie;

  • de beschikbaarheid van de behandelingsmogelijkheden in het land van herkomst.

3.2.7. Vervolging wegens dienstweigering of desertie

Als de vreemdeling stelt te vrezen te hebben voor vervolging wegens dienstweigering of desertie toetst de IND eerst of de vreemdeling dienst heeft geweigerd of is gedeserteerd omdat hij vreesde anders te moeten deelnemen aan oorlogsmisdrijven (zie artikel 3.36, tweede lid, onder e, VV). Pas als daarvan geen sprake is, toetst de IND of dienstweigering of desertie leidt tot onevenredige of discriminatoire bestraffing dan wel of deze voortkomt uit onoverkomelijke gewetensbezwaren vanwege een godsdienst of andere diepgewortelde overtuiging. Het feit dat die vreemdeling weigert zijn militaire dienst te vervullen of is gedeserteerd en in verband hiermee bestraft wordt met een gevangenisstraf of ontslag uit het leger, is voor de IND op zichzelf onvoldoende om als daad van vervolging aan te merken.

De IND verleent, onder toepassing van artikel 3.36 VV en overeenkomstig vorenstaande, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan de vreemdeling die zich beroept op dienstweigering of desertie, als de vreemdeling voldoet aan tenminste één van de volgende voorwaarden:

  • 1. De vreemdeling heeft, overeenkomstig artikel 3.36 tweede lid, onder e, VV aannemelijk gemaakt te vrezen voor vervolging of bestraffing wegens dienstweigering tijdens een conflict, wanneer het vervullen van militaire dienst het plegen van strafbare feiten of handelingen inhoudt die onder de uitsluitingsclausule van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag vallen.

    De IND betrekt bij de beoordeling van de aannemelijkheid alle omstandigheden van het geval, met name de situatie in het land van herkomst op het betreffende moment en de persoonlijke situatie van de vreemdeling.

    De IND hanteert hierbij de volgende drie cumulatieve voorwaarden:

    • De vreemdeling dient aannemelijk te maken dat sprake is van een gewapend conflict waarbij oorlogsmisdrijven worden begaan dan wel de kans zeer groot is dat dergelijke misdrijven worden begaan. De vreemdeling onderbouwt dit met concrete informatie over de gepleegde oorlogsmisdrijven. Is deze informatie er niet, dan neemt de IND in beginsel aan dat de kans groot is dat oorlogsmisdrijven worden gepleegd als de internationale gemeenschap een gewapend conflict heeft veroordeeld als strijdig met de grondbeginselen van humaan gedrag of als strijdig met de fundamentele normen die gelden tijdens een gewapend conflict. Ditzelfde geldt als door de bevoegde internationale rechtsprekende instanties (International Criminal Court, VN-tribunalen) uitspraken zijn gedaan over schendingen van fundamentele normen begaan tijdens het conflict. De vreemdeling heeft een zwaardere bewijslast om aannemelijk te maken dat er oorlogsmisdrijven worden gepleegd tijdens het gewapend conflict als het land van herkomst de betreffende militaire acties uitvoert krachtens een mandaat van de VN dan wel op basis van internationale consensus. Dan vindt de IND in beginsel niet aannemelijk dat het land van herkomst oorlogsmisdrijven pleegt dan wel dat de kans daarop groot is. De vreemdeling heeft ook een zwaardere bewijslast om aannemelijk te maken dat er oorlogsmisdrijven worden gepleegd tijdens het gewapend conflict als de autoriteiten in het land van herkomst oorlogsmisdrijven, gepleegd door eigen legeronderdelen, niet aanvaardbaar vinden en deze actief (strafrechtelijk) vervolgen.

    • De vreemdeling moet behoren tot het militaire personeel, met inbegrip van het logistieke of ondersteunende personeel. Hij dient aannemelijk te maken dat hij een functie en taken had of deze zou moeten vervullen, waardoor hij direct deelneemt aan deze oorlogsmisdrijven dan wel onontbeerlijke ondersteuning zou (moeten) bieden aan de voorbereiding of uitvoering van deze oorlogsmisdrijven. De IND betrekt de schaal waarop oorlogsmisdrijven worden begaan bij de vraag of het aannemelijk is dat de vreemdeling zich daaraan schuldig zal maken als een vreemdeling is opgeroepen voor het verrichten van militaire dienst, maar nog niet weet wat zijn taken zullen zijn. Daarnaast beoordeelt de IND in dit licht wat de persoonlijke betrokkenheid van de vreemdeling bij het begaan van oorlogsmisdrijven zal zijn.

    • De vreemdeling dient aannemelijk te maken dat dienstweigering (of desertie) in zijn situatie het enige middel is om deelname aan oorlogsmisdrijven te voorkomen. De vreemdeling kan bescherming op grond van artikel 3.36, tweede lid, onder e VV niet inroepen, als hij een ander middel daartoe heeft. Als de vreemdeling binnen het leger de mogelijkheid heeft om op grond van gewetensbezwaren vrijgesteld te worden, en hij daarvan geen gebruik heeft gemaakt, kan hij dus geen beroep doen op bescherming op grond van deze bepaling. Hierbij betrekt de IND ook of de vreemdeling vrijwillig in dienst is getreden en of hij zijn dienst heeft verlengd. Hierbij houdt de IND rekening met de situatie, zoals deze op het moment van vrijwillige dienstneming of verlenging van de dienstneming bestond. De IND betrekt dus in hoeverre het de vreemdeling toen al duidelijk was of had moeten zijn dat sprake was van een gewapend conflict, waarbij oorlogsmisdrijven werden gepleegd en hij door die vrijwillige dienstneming daar deel aan zou gaan nemen.

  • 2. De vreemdeling heeft een gegronde vrees voor een onevenredige of discriminatoire bestraffing, tenuitvoerlegging van de straf, of een andere discriminatoire behandeling vanwege zijn dienstweigering of desertie op basis van een van de gronden van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag. Voor deze categorie geldt dat het gewone beleid van toepassing is, zoals hierboven in deze paragraaf uiteengezet is. De IND beoordeelt in zo’n geval de ernst van de behandeling, waarvoor de vreemdeling te vrezen heeft op grond van de dienstweigering of desertie (zie artikel 3.36 tweede lid onder b en c, VV).

  • 3. De vreemdeling heeft ernstige, onoverkomelijke gewetensbezwaren vanwege zijn godsdienstige of andere diepgewortelde overtuiging, die geleid hebben tot zijn dienstweigering of desertie, terwijl er voor de vreemdeling geen mogelijkheid bestond om ter vervanging van zijn militaire dienst een niet-militaire dienstplicht te vervullen. Er is bovendien een reële kans dat het niet vervullen van de militaire dienstplicht leidt tot oplegging van een onevenredige zware (straf)maatregel of tot oplegging van een samenstel van verschillende maatregelen, die in samenhang kunnen worden aangemerkt als een onevenredige bestraffing. Dit geldt ook als de vreemdeling gegronde vrees heeft in een conflict te worden ingezet tegen zijn eigen volk of familie.

3.2.8. Refugié sur place

De IND verleent de vreemdeling die voldoet aan artikel 3.37b VV, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze vreemdeling wordt aangeduid als ‘refugié sur place’.

De IND beoordeelt op basis van algemeen beschikbare informatie, door de vreemdeling afgelegde verklaringen en eventueel ondersteunend bewijs of de vreemdeling problemen staan te wachten bij terugkeer en of die problemen zo ernstig zijn dat deze moeten worden beschouwd als daden van vervolging dan wel als een reëel risico op ernstige schade. Wat betreft de vraag of van de vreemdeling terughoudendheid mag worden verwacht, wordt verwezen naar hetgeen hierboven gesteld is ten aanzien van politieke overtuiging, godsdienst en seksuele gerichtheid.

Ook indien de activiteiten van de vreemdeling, die de vreemdeling heeft ondernomen na zijn vertrek uit het land van herkomst, niet volgen op activiteiten die de vreemdeling al in het land van herkomst heeft ondernomen vóór zijn vertrek kan de IND een vreemdeling aanmerken als ‘refugié sur place’. Hiervan kan sprake zijn, als de vreemdeling voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • de autoriteiten in het land van herkomst zijn bekend met, of de vreemdeling heeft aannemelijk gemaakt dat de autoriteiten in het land van herkomst op de hoogte zullen raken van, deze activiteiten van de vreemdeling; en

  • deze activiteiten leveren een gegronde vrees voor vervolging op dan wel een reëel risico op ernstige schade.

3.2.9. Als de UNHCR de vreemdeling heeft erkend als Verdragsvluchteling

De IND toetst alle aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd individueel en op basis van het toepasselijke asielbeleid, ook als de vreemdeling eerder door de UNHCR op individuele gronden is erkend als Verdragsvluchteling.

De IND geeft de vreemdeling gelegenheid om informatie inzake de UNHCR erkenning gedurende de procedure in te brengen en betrekt deze informatie kenbaar bij de besluitvorming.

3.2.10. Aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd bij een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging

De IND neemt geen aanvraag in behandeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van een vreemdeling, die zich voor bescherming meldt bij een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in zijn land van herkomst of een derde land. De vreemdeling wordt door de medewerker van de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging doorverwezen naar de autoriteiten van het land, waar de vreemdeling zich bevindt of naar de UNHCR of UNDP.

3.2.11. Commune delicten

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw, indien alle volgende voorwaarden van toepassing zijn:

  • de vreemdeling vreest bestraffing in zijn land van herkomst vanwege een commuun delict;

  • de vrees voor bestraffing vanwege een commuun delict vormt de enige grondslag van de aanvraag van de vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Een commuun delict is een delict dat niet kan worden herleid tot één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag, en zonder dat daarbij sprake is van een onevenredige of discriminatoire maatregel vanwege een van de gronden van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag.

3.3. Ernstige schade als bedoeld in artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw

3.3.1. Algemeen

De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw als bij de verwijdering van de vreemdeling uit Nederland sprake is van een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw en artikel 3.37b VV.

Het reëel risico op ernstige schade kan aanwezig zijn op het moment van het vertrek van de vreemdeling uit het land van herkomst, maar kan ook ontstaan na vertrek van de vreemdeling uit het land van herkomst.

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, als artikel 3.105e, Vb van toepassing is.

In artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, 1° tot en met 3°, Vw staat opgenomen, waar ernstige schade uit kan bestaan, namelijk:

  • doodstraf of executie;

  • folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of

  • ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.

Voor het vaststellen van een reëel risico op ernstige schade op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 1° en 2°, Vw is een volledig individuele beoordeling vereist. Landeninformatie kan aanleiding geven om ten aanzien van een groep systematische blootstelling aan te nemen dan wel om groepen aan te merken als een risicoprofiel zoals in paragraaf C2/2.4 Vc is opgenomen.

Voor wat betreft het individualiseringsvereiste bij artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw wordt verwezen naar paragraaf 3.3.3 Vc.

In paragraaf C2/3.3.2 Vc staat ernstige schade beschreven als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 1° en 2°, Vw (artikel 15, onder a en b, van de Kwalificatierichtlijn, 2011/95/EG). Daaronder staan beschreven de onderwerpen:

In paragraaf C2/3.3.3 Vc staat ernstige schade beschreven als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw (artikel 15, onder c, van de Kwalificatierichtlijn, 2011/95/EG). Daaronder staan ook beschreven de onderwerpen:

3.3.2. Artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 1° en 2°, Vw (artikel 15, onder a en b, van de Kwalificatierichtlijn, 2011/95/EG)

3.3.2.1. Systematische blootstelling

Als de vreemdeling behoort tot een groep die systematisch blootgesteld wordt aan een reëel risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, onder 1° en 2°, Vw, beperkt het individualiseringsvereiste zich tot het aannemelijk maken van het behoren tot de groep. Bij systematische blootstelling moet sprake zijn van gericht geweld tegen de betreffende groep.

De staatssecretaris beoordeelt op grond van de situatie in een land van herkomst of sprake is van systematische blootstelling aan ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onder 1° en 2°, Vw. In het landgebonden beleid is opgenomen of er in een bepaald land ten aanzien van een groep sprake is van systematische blootstelling.

3.3.2.2. Eerdere confrontatie met wandaden

Als de vreemdeling in het land van herkomst is blootgesteld aan ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid onder b, onder 1° en 2°, Vw wordt allereerst verwezen naar artikel 31, vijfde lid, Vw.

In aanvulling op deze bepaling wordt een vreemdeling, die in het verleden is geconfronteerd met traumatische gebeurtenissen in zijn directe omgeving en zich op grond van de psychologische problematiek als gevolg van de wandaden in een positie bevindt dat hij niet terug kan keren naar zijn land van herkomst, door de IND onder de hieronder gestelde voorwaarden in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw. Dit is een gunstigere norm in de zin van artikel 3 van de Kwalificatierichtlijn.

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd enkel op grond van de omstandigheid dat een vreemdeling een medische verklaring over zijn trauma heeft overgelegd.

De vreemdeling moet aan alle volgende voorwaarden voldoen om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw.

Het betreft uitsluitend daden die zijn veroorzaakt door:

  • de autoriteiten van het land van herkomst;

  • door politieke of militante groeperingen die de feitelijke macht uitoefenen in het land van herkomst of een deel daarvan;

  • door groeperingen waartegen de overheid niet in staat of niet willens is bescherming te bieden.

Uitsluitend de volgende daden kunnen voor de IND aanleiding geven een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw te verlenen:

  • de gewelddadige dood van naaste familieleden of huisgenoten van de vreemdeling;

  • de gewelddadige dood van andere verwanten of vrienden van de vreemdeling voor zover de vreemdeling aannemelijk maakt dat een hechte relatie bestond tussen de overledene en de vreemdeling;

  • substantiële niet-strafrechtelijke detentie van de vreemdeling;

  • marteling, ernstige mishandeling of verkrachting van de vreemdeling;

  • het aanwezig zijn als getuige bij marteling, ernstige mishandeling of verkrachting van naaste familieleden of huisgenoten van de vreemdeling;

  • het aanwezig zijn als getuige bij marteling, ernstige mishandeling of verkrachting van andere verwanten of vrienden van de vreemdeling voor zover de vreemdeling aannemelijk maakt dat er een hechte relatie bestond tussen de verwant of vriend en de vreemdeling.

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, aan de vreemdeling die verder voldoet aan alle volgende voorwaarden:

  • de vreemdeling is geconfronteerd met een gebeurtenis in het land van herkomst, waarbij de daders van die gebeurtenissen in het land van herkomst niet bestraft worden;

  • de vreemdeling heeft aannemelijk gemaakt dat deze gebeurtenis aanleiding is geweest voor het vertrek uit het land van herkomst;

De IND onderzoekt bij de toets aan de beleidsregel met voornoemde voorwaarden of plegers van de wandaden in het algemeen worden bestraft in het land van herkomst. Voor de beoordeling van dit criterium wordt verwezen naar artikel 3.37c VV.

De vreemdeling moet zelf in zijn verklaringen aannemelijk maken dat sprake is geweest van een traumatische gebeurtenis en dat die traumatische gebeurtenis in relatie tot de feitelijke situatie in het land van herkomst reden is geweest voor het vertrek uit het land van herkomst. De bewijslast hiervoor berust bij de vreemdeling.

Het causale verband tussen traumatische gebeurtenis en de reden van vertrek wordt aangenomen, als de vreemdeling binnen zes maanden na de traumatische gebeurtenis het land van herkomst heeft verlaten.

Uitzondering hierop is de situatie dat de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat er een verband is tussen de traumatische gebeurtenis en het vertrek uit het land van herkomst en de vreemdeling buiten zijn schuld niet in staat is geweest om het land van herkomst binnen de termijn van zes maanden te verlaten.

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw in dit kader ook indien er vóór het vertrek van de vreemdeling uit het land van herkomst een regimewisseling in het land van herkomst van de vreemdeling heeft plaatsgevonden.

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b Vw, als sprake is van een vestigingsalternatief voor de vreemdeling (zie paragraaf C2/3.4 Vc). Artikel 3.37d VV is van overeenkomstige toepassing.

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw indien sprake is van:

3.3.2.3. Individuele kenmerken

De vreemdeling moet specifieke individuele kenmerken (‘special distinguishing features’) naar voren brengen, waaruit het reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw valt af te leiden. Het individualiseringsvereiste is van toepassing, ook als een risicoprofiel als bedoeld in paragraaf C2/2.4 Vc van toepassing is.

3.3.2.4. Medische omstandigheden

Uitzetting kan in verband met de medische situatie onder bijzondere omstandigheden leiden tot een schending van artikel 3 EVRM. De IND toetst de vraag of sprake is van schending van artikel 3 EVRM vanwege medische redenen in het kader van de ambtshalve toets of uitstel van vertrek verleend moet worden op grond van artikel 64 Vw. Er zal in deze situatie geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw verleend worden, behoudens de situaties zoals omschreven in het in A3/7.6 neergelegde overgangsrecht. Voor de geldende beleidsregels en het overgangsrecht, zie paragraaf A3/7 Vc. Indien er geen ambtshalve toets plaatsvindt, maar het meeromvattend asielbesluit ook als terugkeerbesluit moet worden aangemerkt, toetst de IND – in het kader van dat terugkeerbesluit – eveneens of er sprake is van schending van artikel 3 EVRM vanwege medische redenen.

3.3.3. Artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw (artikel 15, onder c, van de Kwalificatierichtlijn, 2011/95/EG)

3.3.3.1. Algemeen

De IND kan een verblijfsvergunning asiel verlenen op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw (implementatie van artikel 15, onder c, van de Kwalificatierichtlijn) als sprake is van ernstige schade vanwege een ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.

De staatssecretaris stelt eerst op basis van de beschikbare landeninformatie vast of in een bepaald land of gebied sprake is van een internationaal of binnenlands gewapend conflict. Er is sprake van een internationaal of binnenlands gewapend, als de reguliere strijdkrachten van een staat tegenover een of meer gewapende groepen staan of wanneer twee of meer gewapende groepen tegenover elkaar staan. Als de staatssecretaris heeft geoordeeld dat geen sprake is van een internationaal of binnenlands gewapend conflict, dan leidt dat al tot de conclusie dat de vreemdeling geen reëel risico loopt op ernstige schade zoals bedoeld in artikel 15, onder c, van de Kwalificatierichtlijn.

Nadat de staatssecretaris heeft vastgesteld dat er sprake is van een internationaal of binnenlands gewapend conflict, stelt de staatssecretaris op basis van de beschikbare landeninformatie vast of dit conflict leidt tot willekeurig geweld en op welke schaal dit willekeurig geweld plaatsvindt.

Bij de beoordeling van de intensiteit van het willekeurig geweld en de mate van het risico dat een burger loopt hier het slachtoffer van te worden, worden in ieder geval de volgende elementen in samenhang gewogen:

  • de vraag of partijen bij het conflict oorlogsmethoden hanteren die de kans op burgerslachtoffers vergroten of burgers als doel nemen;

  • de vraag of het gebruik van die methoden wijdverbreid is bij de strijdende partijen;

  • de vraag of het geweld wijdverbreid is of plaatselijk;

  • de vraag of er een veiligheidsstructuur aanwezig is;

  • de intensiteit van de gewapende confrontaties en het organisatieniveau van de betrokken strijdkrachten;

  • de aantallen doden, gewonden en ontheemden onder de burgerbevolking ten gevolge van de strijd.

De staatssecretaris stelt bij zijn beoordeling de volgende gradaties van willekeurig geweld vast:

  • de ‘meest uitzonderlijke situatie’ (paragraaf C2/3.3.3.1 Vc): er is sprake van de hoogste mate van willekeurig geweld, waardoor wordt aangenomen dat elke vreemdeling die afkomstig is uit dit gebied een reëel risico op ernstige schade loopt enkel door zijn aanwezigheid aldaar; of

  • een ‘minder uitzonderlijke situatie’ (paragraaf C2/3.3.3.2 Vc): er is sprake van een hoge mate van willekeurig geweld. In dit geval is de enkele aanwezigheid van de vreemdeling in het betreffende gebied op zichzelf niet voldoende om een reëel risico op ernstige schade aan te nemen en zal de vreemdeling op basis van zijn individuele omstandigheden aannemelijk moeten maken dat juist hij een reëel risico loopt op ernstige schade.

In het landgebonden beleid in hoofdstuk C7 Vc wordt vastgesteld als een van deze situaties aan de orde is in het betreffende land of gebied.

Daarnaast kan sprake zijn van een ‘geen of onvoldoende uitzonderlijke situatie’. Er is sprake van een onvoldoende hoge mate van willekeurig geweld waardoor het ook in combinatie met mogelijke individuele omstandigheden, niet mogelijk is om aannemelijk te maken dat de vreemdeling een reëel risico loopt op ernstige schade wegens willekeurig geweld.

Bij de beoordeling van de staatssecretaris of een vreemdeling een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 15, onder c, van de Kwalificatierichtlijn is enkel willekeurig geweld relevant. Geweld dat specifiek op de vreemdeling of de groep waartoe hij behoort, is gericht, is geen willekeurig geweld en daarom niet relevant voor de beoordeling of er sprake is van een reëel risico zoals bedoeld in artikel 15, onder c, van de Kwalificatierichtlijn.

3.3.3.2. Meest uitzonderlijke situatie

De hoogste mate van willekeurig geweld zoals bedoeld in artikel 15, onder c, van de Kwalificatierichtlijn (in de woorden van het EHRM: ‘most extreme cases of general violence’) wordt aangenomen als de algehele geweldssituatie in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict in het land van herkomst of in een bepaald gebied in dit land zo uitzonderlijk slecht is dat voor elke vreemdeling, ongeacht de individuele omstandigheden, bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade wordt aangenomen.

Het individualiseringsvereiste van de vreemdeling beperkt zich in deze gevallen tot het afkomstig zijn uit het land of bepaald gebied, waarin sprake is van een uitzonderlijke situatie.

3.3.3.3. Minder uitzonderlijke situatie

Als de staatssecretaris heeft geoordeeld dat er in een land van herkomst of gebied in dat land sprake is van een minder uitzonderlijke situatie, dan is de enkele aanwezigheid van de vreemdeling aldaar op zichzelf onvoldoende om een reëel risico op ernstige schade zoals bedoeld in artikel 15, onder c, van de Kwalificatierichtlijn aan te nemen. De vreemdeling zal dus op basis van zijn individuele situatie en persoonlijke omstandigheden (dit kunnen met name de omstandigheden die zien op het privé, beroeps- of familieleven zijn) aannemelijk moeten maken, waarom juist hij specifiek een verhoogd risico loopt om slachtoffer te worden van de minder uitzonderlijke situatie (hoge mate van willekeurig geweld) ten opzichte van andere burgers.

De bewijslast ten aanzien van het gestelde verhoogde risico ligt in beginsel bij de vreemdeling; hij moet het gestelde verhoogde risico onderbouwen, bijvoorbeeld door het overleggen van objectieve landeninformatie waaruit dit verhoogde risico blijkt.

Daarnaast kan de IND als aanwijzing dat sprake is van een verhoogd risico meewegen dat de vreemdeling eerder ernstige schade ten gevolge van het willekeurig geweld heeft ondervonden, tenzij er goede redenen zijn om aan te nemen dat de ernstige schade zich niet opnieuw zal voordoen.

Bij de beoordeling van het risico bij terugkeer, kan de IND, afhankelijk van het individuele geval, meewegen of de vreemdeling bij terugkeer schade kan ontlopen door bijvoorbeeld eventueel een ander beroep te kiezen.

3.3.3.4. Geen of onvoldoende uitzonderlijke situatie

Als geen sprake is van een uitzonderlijke situatie of als sprake is van een onvoldoende uitzonderlijke situatie in het kader van willekeurig geweld, dan kan de vreemdeling alleen daarom al niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, onderdeel 3, Vw. In dat geval kunnen individuele omstandigheden het reële risico op ernstige schade wegens willekeurig geweld immers niet verhogen.

3.4. Bescherming autoriteiten en beschermingsalternatief

De IND beoordeelt de bescherming van de vreemdeling in de zin van artikel 3.37c,VV en artikel 3.37d, VV nadat is vastgesteld dat de vreemdeling een gegronde vrees heeft voor vervolging als bedoeld in artikel 29 eerste lid, aanhef en onder a Vw of daden als bedoeld in artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b Vw. De IND beoordeelt de vraag of deze bescherming van de vreemdeling mogelijk is, op het moment waarop het besluit op de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt genomen.

Bescherming door de autoriteiten

De IND gaat ervan uit dat bescherming van de vreemdeling door de autoriteiten in het land van herkomst zoals bedoeld in artikel 3.37c, eerste lid, onder a VV niet mogelijk is, als de dreiging voor de vreemdeling afkomstig is van de autoriteiten in het land van herkomst. Er zijn twee uitzonderingen op deze hoofdregel:

  • 1. de dreiging voor de vreemdeling is afkomstig van een persoon of een groep die onderdeel uitmaakt van de autoriteiten, maar een meerdere van die persoon of groep kan en wil tegen de persoon of groep die de dreiging veroorzaakt optreden. In dat geval moet de vreemdeling de bescherming van die meerdere zoeken; of

  • 2. de dreiging voor de vreemdeling is afkomstig van lokale autoriteiten, maar de centrale autoriteiten willen en kunnen bescherming bieden. In dat geval verwacht de IND dat de vreemdeling bescherming zoekt bij de centrale autoriteit.

In beide uitzonderingssituaties constateert de IND dat bescherming van de vreemdeling door de autoriteiten in het land van herkomst mogelijk is.

Bescherming door internationale organisaties

De IND beschouwt de volgende organisaties als internationale organisaties in de zin van artikel 3.37c, eerste lid, onder b, VV:

  • VN; en

  • NAVO.

Bescherming doeltreffend en niet-tijdelijk van aard

De IND beschouwt de bescherming van de vreemdeling als bedoeld in artikel 3.37c, tweede lid, VV in ieder geval van niet-tijdelijke aard, als er geen concrete aanwijzingen zijn dat de doeltreffende bescherming van de vreemdeling door de internationale organisatie binnen de voorzienbare toekomst zal eindigen.

Uit artikel 3.37 c, tweede lid, VV volgt niet dat de bescherming van de vreemdeling een volledige garantie moet bieden tegen de dreiging.

Bewijslast

De IND onderzoekt eerst of bescherming in zijn algemeenheid mogelijk is. De IND maakt hierbij gebruik van algemene informatie uit objectieve bron over het land van herkomst.

Indien de IND heeft vastgesteld dat bescherming mogelijk is, is het vervolgens aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat een verzoek om bescherming bij de autoriteiten in het land van herkomst in zijn individuele geval bij voorbaat zinloos of zelfs gevaarlijk moet worden geacht. Indien de vreemdeling dat laatste niet aannemelijk maakt, kan slechts het tevergeefs door hem inroepen van de bescherming leiden tot de conclusie dat aannemelijk is gemaakt dat die autoriteiten niet bereid of in staat zijn bescherming te bieden.

Indien de IND heeft vastgesteld dat er in zijn algemeenheid geen bescherming mogelijk is maar uit de verklaringen van de vreemdeling is gebleken dat de autoriteiten in zijn geval wel bescherming hebben geboden of bereid waren deze te bieden, dan kan dit worden tegengeworpen aan de vreemdeling.

De IND betrekt bij de beoordeling of de autoriteiten in het land van herkomst in staat of bereid zijn effectieve bescherming te bieden in ieder geval:

  • de individuele verklaringen van de vreemdeling, dat de vreemdeling geen bescherming wordt geboden;

  • de omstandigheid dat de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat de vreemdeling tevergeefs de bescherming van de autoriteiten heeft ingeroepen; en

  • informatie over de algemene situatie in het land van herkomst aan de hand van ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken en rapporten van internationale organisaties.

Als de vreemdeling stelt dat het inroepen van bescherming gevaarlijk zou zijn, terwijl dit niet uit openbare, objectieve bron blijkt, moet de vreemdeling dit voor zijn individuele situatie aannemelijk maken.

Binnenlands beschermingsalternatief

Bij de beantwoording van de vraag of een vreemdeling bescherming in Nederland nodig heeft tegen dreigende vervolging of daden als bedoeld in artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw, beoordeelt de IND of de vreemdeling in het land van herkomst een beschermingsalternatief heeft om zich in een ander gebied in het land van herkomst aan deze dreiging te onttrekken.

De term beschermingsalternatief is een verzamelterm voor het vlucht- of vestigingsalternatief. Bepalend voor het gebruik van deze termen is de dreiging waartegen deze alternatieven voor de vreemdeling bescherming bieden.

De IND gebruikt de term vluchtalternatief bij bescherming van de vreemdeling tegen dreigende vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag.

De IND gebruikt de term vestigingsalternatief bij bescherming van de vreemdeling tegen daden als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b Vw.

De IND neemt aan dat een ander gebied in het land van herkomst op grond van artikel 3.37d VV voldoet als vlucht- of vestigingsalternatief als aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

  • a. het gaat om een gebied in het land van herkomst waar de vreemdeling geen risico loopt op vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag of voor daden als bedoeld in artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b Vw óf toegang heeft tot bescherming als bedoeld in artikel 3.37c VV;

  • b. de vreemdeling kan op veilige en wettige wijze reizen naar en toegang verkrijgen tot dat gebied in het land van herkomst; en

  • c. van de vreemdeling kan redelijkerwijs worden verwacht dat hij zich in dat deel van het land vestigt.

Ad a.

Naast het vereiste dat de dreiging in het andere gebied niet mag bestaan, is het ook van belang dat de vreemdeling in het andere gebied geen nieuwe dreiging zal ondervinden. Als het aannemelijk is dat de vreemdeling in het andere gebied ook heeft te vrezen voor vervolging of voor daden als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, Vw dan beoordeelt de IND of de vreemdeling bescherming kan inroepen tegen de dreiging in dat gebied.

Als de dreiging in een bepaald gebied een gevolg is van een situatie van willekeurig geweld vanwege een internationaal gewapend conflict als bedoeld in artikel 15c van richtlijn 2011/95/EU en niet gerelateerd is aan individuele, persoonlijke vrees, kan de vreemdeling afkomstig uit dat gebied zich onttrekken aan deze dreiging door zich te vestigen in een plaats gelegen buiten het hier bedoelde gebied. De voorwaarden genoemd onder b en c voor het tegenwerpen van een vestigingsalternatief blijven onverminderd van toepassing.

Ad b.

Het gebied moet vanuit Nederland daadwerkelijk bereikbaar zijn. Daarnaast moet het gebied op legale en veilige wijze kunnen worden bereikt.

Ad c.

De bescherming die de vreemdeling in het gebied krijgt, hoeft niet dezelfde te zijn als de bescherming die de vreemdeling in Nederland zou hebben gekregen.

De vreemdeling moet zich in het gebied kunnen vestigen en een leven kunnen leiden onder omstandigheden, die naar plaatselijke maatstaven gemeten als normaal zijn aan te merken. De vreemdeling mag in het betreffende gebied niet achtergesteld worden in de uitoefening van essentiële rechten ten opzichte van de overige bevolking. Daarnaast mogen de levensomstandigheden in het betreffende gebied in zijn algemeenheid niet zodanig zijn dat dit op zichzelf al kan leiden tot een humanitaire noodsituatie.

Dat de omstandigheden in het gebied minder gunstig zijn dan in het oorspronkelijke woongebied van de vreemdeling is voor de IND onvoldoende reden om geen vlucht- of vestigingsalternatief tegen te werpen.

De IND beoordeelt aan de hand van de over het land van herkomst beschikbare nauwkeurige en actuele informatie uit relevante bronnen of een vlucht- of vestigingsalternatief in de individuele zaak van de vreemdeling aanwezig is.

In het landgebonden asielbeleid kan de staatssecretaris het bestaan van een binnenlands beschermingsalternatief op basis van de beschikbare nauwkeurige en actuele informatie uit relevante bronnen met inachtneming van de genoemde voorwaarden van tevoren vaststellen dan wel uitsluiten voor:

  • vreemdelingen uit een gedeelte van dat land waarbij de dreiging in dat gebied een gevolg is van een situatie van willekeurig geweld vanwege een internationaal gewapend conflict als bedoeld in artikel 15c van richtlijn 2011/95/EU; of

  • een bepaalde bevolkingsgroep.

Terugkeer naar het land van herkomst

De IND verleent geen verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, Vw als er concrete aanwijzingen bestaan dat de vreemdeling na indiening van zijn aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd naar zijn land van herkomst terug is geweest.

4. Nationale bescherming

4.1. Artikel 29, tweede lid, onder a, b of c, Vw, afgeleide verblijfsvergunning

4.1.1. Algemeen

Het wettelijk kader voor het verlenen van de afgeleide verblijfsvergunning voor nareizende gezinsleden staat beschreven in artikel 29, tweede lid, onder a, b of c, en vierde lid, Vw. De houder van een verblijfsvergunning asiel, die verzoekt om overkomst van zijn gezinsleden, wordt aangemerkt als ‘de referent’.

De wettelijke termijn van drie maanden, die in artikel 29, tweede lid, Vw wordt genoemd, gaat in op de dag na die waarop het besluit voor verlening van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan de referent bekend is gemaakt. De termijn van drie maanden is veiliggesteld als:

  • het gezinslid eerder dan de referent Nederland is ingereisd en hier een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend; of

  • de referent in Nederland of het nareizende gezinslid in het land van herkomst, dan wel het land van bestendig verblijf, binnen de termijn van drie maanden een aanvraag indient voor een mvv.

4.1.2. Integrale beoordeling identiteit en feitelijke gezinsband

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw, als de kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner feitelijk behoren tot het gezin van de referent.

Aannemelijk maken identiteit en feitelijke gezinsband

De referent moet de feitelijke gezinsband tussen hem en zijn gezinslid op het moment van binnenkomst met documenten en verklaringen zoals omschreven in paragraaf C2/4.1.5 Vc onderbouwen. Als de referent de feitelijke gezinsband niet met documenten kan onderbouwen, moet de referent met aanvullende gegevens en/of met plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen aannemelijk maken dat het gezinslid feitelijk behoort tot zijn gezin. Ook moet hij een verklaring geven voor het ontbreken van relevante documenten.

Beoordeling IND

De IND beoordeelt vervolgens of de referent met alle overgelegde documenten en/of afgelegde verklaringen, in onderlinge samenhang bezien, de identiteit van de betrokkenen en hun onderlinge gezinsband aannemelijk heeft gemaakt. Hierbij wordt onder andere het volgende betrokken:

  • De hoeveelheid en bewijswaarde van de overgelegde documenten en de inspanning die de referent en/of het gezinslid heeft geleverd om de aanvraag te onderbouwen;

  • De aannemelijkheid en samenhang van de verklaringen van de referent en/of het gezinslid voor het ontbreken van relevante documenten;

  • De leeftijd en het geslacht van de referent en het gezinslid;

  • De omstandigheden waarin de referent en het gezinslid verkeren;

  • De omstandigheden en administratieve praktijk in het land van herkomst; en

  • Eventuele contra-indicaties.

Als de IND oordeelt dat de verklaringen over de identiteit en de gezinsband van de referent en/of het gezinslid in grote lijnen als aannemelijk kunnen worden beschouwd, dan betrekt de IND of er aanleiding bestaat het voordeel van de twijfel te gunnen (zie ook artikel 31, zesde lid, Vw).

Het geven van het voordeel van de twijfel kan leiden tot het aanbieden van nader onderzoek of een inwilliging van de aanvraag. Als er geen voordeel van de twijfel en geen nader onderzoek wordt aangeboden, maakt de IND de relevante overwegingen kenbaar.

Mogelijke vormen van nader onderzoek worden hieronder in deze paragraaf beschreven.

De IND hoeft geen voordeel van de twijfel te geven (en dus nader onderzoek aan te bieden), als sprake is van contra-indicaties. Van een contra-indicatie kan onder meer sprake zijn als de referent of zijn gezinslid:

  • tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over (het ontbreken van) documenten;

  • valse of vervalste documenten heeft overgelegd; of

  • er anderszins onjuiste of misleidende informatie is verstrekt.

Ook als zich een contra-indicatie voordoet, betrekt de IND de overige verklaringen of bewijsmiddelen bij de beoordeling of nader onderzoek wordt aangeboden.

Nader onderzoek

Nader onderzoek kan onder andere bestaan uit:

  • het afnemen van een identiteitsgehoor bij het gezinslid;

  • het afnemen van een gehoor bij de referent;

  • DNA-onderzoek.

De IND kan afzien van het aanbieden van nader onderzoek, als de IND oordeelt dat identiteit en/of de feitelijke gezinsband voldoende aannemelijk is gemaakt.

Geen onderzoek mogelijk

Als de referent en/of zijn gezinslid om welke reden dan ook niet in de gelegenheid is om gebruik te maken van het aanbod van de IND om nader onderzoek te verrichten, dan zal veelal het gevolg zijn dat de nareisaanvraag wordt afgewezen.

4.1.2.1. Biologische gezinsbanden

Minderjarige biologische kinderen

De IND neemt aan dat het minderjarige biologische kind feitelijk behoort tot het gezin van de referent als er sprake is van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM. Uitzondering hierop is de situatie dat het minderjarig kind zelfstandig woont en in zijn eigen levensonderhoud voorziet (zie paragraaf B7/3.8.1 Vc).

De IND beoordeelt of zich na binnenkomst van de referent in Nederland omstandigheden hebben voorgedaan waardoor kan worden aangenomen dat de feitelijke gezinsband is verbroken. Mede gelet op artikel 32, eerste lid, aanhef onder e, Vw, beoordeelt de IND de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan nadat de vreemdeling meerderjarig is geworden conform het beleid voor meerderjarige biologische kinderen. De IND werpt feiten en omstandigheden die noodgedwongen door de vlucht zijn ingegeven, niet tegen.

Bij het ontbreken van documenten die de identiteit en/of de familierechtelijke relatie tussen de referent en het biologische minderjarige kind moeten aantonen, zal de IND de aanvraag in beginsel niet afwijzen, maar nader onderzoek opstarten. Zie ook paragraaf C2/4.1.2 Vc.

Toestemmingsverklaring

De IND verleent uitsluitend een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw als:

  • De achterblijvende biologische ouder toestemming geeft voor het vertrek van het kind naar Nederland;

  • De achterblijvende biologische ouder die het kind feitelijk verzorgt, en het kind derhalve niet ten laste van de referent komt, toestemming geeft voor het vertrek van het kind naar Nederland;

  • De achterblijvende biologische ouder die het recht heeft om het kind te verzorgen en het kind derhalve niet ten laste van de referent komt, toestemming geeft voor het vertrek van het kind naar Nederland.

  • De referent recente documenten heeft overgelegd waaruit blijkt dat het gezag over de kinderen is belegd bij een andere volwassene dan de achterblijvende biologische ouder én de gezaghebbende volwassene toestemming geeft voor het vertrek van het kind naar Nederland;

  • De referent recente documenten heeft overgelegd, waaruit blijkt dat de achterblijvende biologische ouder, dan wel de gezaghebbende volwassene, geen toestemmingsverklaring kan overleggen; of

  • De referent aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen heeft verstrekt over de reden waarom de toestemmingsverklaring niet kan worden overgelegd, indien de referent het ontbreken van een toestemmingsverklaring niet met documenten kan onderbouwen. Paragraaf C2/4.1.2 Vc is hierbij van toepassing.

Meerderjarige kinderen

De IND neemt aan dat het meerderjarige kind feitelijk behoort tot het gezin van de referent als er sprake is van zodanige afhankelijkheid dat het meerderjarige kind om die reden tot het gezin van de referent behoort (artikel 29, lid 2, Vw). Deze zodanige afhankelijkheid moet onafgebroken tijdens meerderjarigheid hebben bestaan. Het is aan het meerderjarige kind om dit aannemelijk te maken. Als niet duidelijk is of een meerderjarig kind nog feitelijk tot het gezin van de referent behoort, dan kan de IND nader onderzoek opstarten (zie paragraaf C2/4.1.2 Vc).

De IND toetst de zodanige afhankelijkheid van het meerderjarige kind aan de hand van onderstaande cumulatieve voorwaarden.

Het meerderjarige kind:

  • komt ten laste van de referent;

  • heeft geen zelfstandig gezin gevormd; en

  • heeft tot aan vertrek van de referent altijd in gezinsverband samengeleefd met de ouder(s).

Ten laste komen van

Als een meerderjarig kind stelt ten laste te komen van de referent, dan beoordeelt de IND of dit meerderjarige kind in het land van herkomst, dan wel een derde land waar het meerderjarige kind verblijft, materieel wordt ondersteund door de referent. Deze materiële ondersteuning moet noodzakelijk en reëel zijn.

De IND neemt aan dat de materiële ondersteuning noodzakelijk is, als het meerjarige kind vanwege zijn economische en sociale toestand niet (volledig) in zijn basisbehoeften voorziet. Het meerderjarige kind moet uitleggen waarom hij een beroep doet op materiële ondersteuning.

De IND neemt aan dat de materiële ondersteuning reëel is als de referent aan het meerderjarige kind gedurende de meerderjarigheid tot aan het moment van het nareisverzoek onafgebroken in de basisbehoeften heeft voorzien of regelmatig een som geld heeft gegeven welke voor het kind noodzakelijk is om in zijn basisbehoeften te voorzien in zijn land van herkomst dan wel een derde land waar het meerderjarige kind verblijft.

Als het meerderjarige kind niet daadwerkelijk door de referent materieel wordt ondersteund, moet de referent aannemelijk maken kennelijk het gezinslid te zijn dat het best in staat is om de vereiste materiële ondersteuning te verlenen, gelet op alle relevante omstandigheden, zoals graad van verwantschap, aard en hechtheid van andere familiebanden en leeftijd en economische situatie van andere verwanten.

Het meerderjarige kind wordt in ieder geval niet daadwerkelijk door de referent materieel ondersteund als:

  • gedurende de vlucht van de referent een familielid het meerderjarige kind heeft onderhouden; of

  • het meerderjarige kind zichzelf noodgedwongen heeft onderhouden (al dan niet met behulp van zijn of haar directe omgeving/de samenleving).

In deze gevallen moet de referent dus aannemelijk maken kennelijk het gezinslid te zijn dat het best in staat is om de vereiste materiële ondersteuning te verlenen. Als de referent dit aannemelijk kan maken neemt de IND aan dat het meerderjarige kind ten laste komt van de referent.

Geen zelfstandig gezin gevormd

Het meerderjarige kind moet aannemelijk maken dat diegene geen zelfstandig gezin heeft gevormd door het sluiten van een huwelijk, het aangaan van een duurzame relatie of het krijgen van en/of het zorgen voor één of meerdere kinderen.

In gezinsverband samenwonen

Het meerderjarige kind moet aannemelijk maken dat diegene tot aan het vertrek van de referent onafgebroken heeft samengewoond en nog steeds met de achterblijvende ouder samenwoont als er een achterblijvende ouder is.

4.1.2.2. Niet-biologische gezinsbanden

Adoptie- en pleegkinderen

Anders dan bij biologische kinderen kan bij adoptie- en pleegkinderen niet door middel van een DNA-onderzoek worden aangetoond dat de referent en het kind tot elkaar in relatie staan. In deze gevallen moet op een andere manier worden getoetst of er sprake is van een feitelijke gezinsband tussen de referent en het pleegkind. De referent en de vreemdeling moeten dit aannemelijk maken. Paragraaf C2/4.1.2 Vc is van overeenkomstige toepassing.

Bij de beoordeling of het pleegkind feitelijk deel uitmaakt van het gezin van de referent, betrekt de IND:

  • de identiteit en de familierechtelijke relatie van het pleegkind en zijn/haar biologische ouders;

  • de duur en de reden van de opname van het pleegkind in het gezin van de referent;

  • de (financiële) afhankelijkheid van het pleegkind van de referent;

  • in hoeverre de biologische ouders van het pleegkind in staat zijn voor het pleegkind te zorgen en, als dit aan de orde is, in hoeverre zij betrokken zijn gebleven bij de opvoeding van het pleegkind; en

  • of de referent de voogdij over het pleegkind heeft gekregen.

Het pleegkind komt niet in aanmerking voor nareis als er een positieve verplichting onder artikel 8 EVRM bestaat om de biologische ouder te herenigingen met het pleegkind in Nederland.

De voorwaarden voor het verbreken van de feitelijke gezinsband zijn voor adoptie- en pleegkinderen gelijk aan die van biologische kinderen.

Huwelijk en partnerschap

De IND verleent uitsluitend een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 tweede lid, onder a of b, Vw, als het huwelijk of partnerschap al bestond voordat de referent Nederland is ingereisd. Bij de beoordeling van de leeftijd waarop de IND huwelijkspartners en geregistreerd partners toelaat is paragraaf B7/3.1.2. Vc van toepassing. Voor ongehuwde partners geldt dat zij de leeftijd van 18 jaar moeten hebben bereikt en dat er sprake is van een duurzame en exclusieve relatie.

De IND beschouwt een huwelijk als een naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk als een dergelijk huwelijk volgens de wetgeving van het land waar het is gesloten, als rechtsgeldig wordt aangemerkt. Als een huwelijk volgens de wetgeving van het land waar het is gesloten niet als rechtsgeldig wordt aangemerkt, dan toetst de IND of aan de voorwaarden voor partnerschap wordt voldaan.

Als op basis van de door de referent en/of het gezinslid overgelegde documenten de feitelijke gezinsband aannemelijk is gemaakt stelt de IND in beginsel geen nader onderzoek ik. Paragraaf C2/4.1.2 Vc is van overeenkomstige toepassing.

4.1.2.3. De referent is een amv

Ingevolge artikel 29, tweede lid, onder c, Vw, kan de vreemdeling die een amv is in de zin van artikel 2, onder f, van Richtlijn 2003/86/EG, als referent optreden.

De IND beschouwt in dit kader een minderjarige in ieder geval als alleenstaand als:

  • de minderjarige Nederland is ingereisd zonder begeleiding van een volwassene die in het land van herkomst of bestendig verblijf de zorg voor de amv had; of

  • de minderjarige in Nederland niet onder de verantwoordelijkheid van een volwassene staat die in het land van herkomst of bestendig verblijf de zorg voor de amv had.

De term ‘minderjarige’ in bovengenoemde definitie moet als volgt worden uitgelegd. Als de vreemdeling ten tijde van de indiening van een asielaanvraag de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, merkt de IND deze vreemdeling tot 3 maanden na inwilliging van die asielaanvraag aan als minderjarige, ook al heeft de vreemdeling op dat moment de leeftijd van 18 jaar bereikt. Het verzoek voor nareis ten behoeve van de ouder(s) van deze vreemdeling moet binnen deze 3 maanden zijn ingediend. De IND beschouwt een minderjarige in ieder geval niet als alleenstaand in de situaties beschreven in paragraaf B8/6.1 Vc.

Of een volwassene in het land van herkomst of bestendig verblijf al de zorg had voor een amv kan onder andere blijken uit de wet of het gewoonterecht van dat land van herkomst of bestendig verblijf of als de minderjarige in het land van herkomst of bestendig verblijf langdurig onder de feitelijke zorg en verantwoordelijkheid van deze volwassene is geweest.

Als een minderjarige onder de begeleiding van een volwassene inreist in een lidstaat van de EU (inclusief Nederland) en vervolgens zonder begeleiding wordt achtergelaten behandelt de IND de minderjarige als een minderjarige die zonder begeleiding van een volwassene Nederland is ingereisd. Uitzondering op deze regel is in ieder geval de situatie waarbij een ouder de minderjarige zelf naar het grondgebied van een lidstaat heeft gebracht en hem daar vervolgens zonder begeleiding heeft achtergelaten.

De IND wijst een verzoek van een minderjarige om nareis van zijn ouders af, als de minderjarige zelf in het kader van nareis Nederland is ingereisd. In dat geval heeft de IND in een eerdere procedure vastgesteld dat deze minderjarige feitelijk tot een ander gezin behoort. Daarmee valt deze ook niet onder de zorg en verantwoordelijkheid van degenen, voor wie de minderjarige om nareis verzoekt.

Overschrijding beslistermijn bij minderjarige referenten

Als de wettelijke beslistermijn van een nareisaanvraag van een referent die minderjarig was ten tijde van de datum van de nareisaanvraag is overschreden, gaat de IND bij de beoordeling van de afhankelijkheid van de referent enkel uit van de omstandigheden ten tijde van de datum van de nareisaanvraag. Alle signalen van onafhankelijkheid die sinds de datum van de nareisaanvraag zijn ontstaan, worden door de IND niet betrokken bij de vraag of de feitelijke gezinsband is verbroken.

4.1.3. Bijzonderheden

Gezinsleden en artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Voor de beoordeling van aanvragen van gezinsleden in relatie tot artikel 1F Vluchtelingenverdrag wordt verwezen naar paragraaf C2/7.10.2.7 Vc (‘gezinsleden en artikel 1F Vluchtelingenverdrag’).

Polygamie

Van een polygame situatie is sprake als de vreemdeling of de persoon bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, tegelijkertijd met een andere persoon (of meerdere andere personen) een huwelijk of een duurzame relatie heeft (inclusief geregistreerd partnerschap).

Als sprake is van een polygame situatie is de vraag van belang of het gezinslid onder de doelgroep van artikel 29, tweede lid, Vw valt. Als dat het geval is, wordt de aanvraag geacht onder het toepassingsbereik van de nareisprocedure te vallen. Als dat niet het geval is, wordt de aanvrager doorverwezen naar (een) reguliere procedure(s). Als de aanvraag onder het toepassingsbereik van de nareisprocedure valt is de IND verplicht een individuele beoordeling te maken, waarbij rekening dient te worden gehouden met alle factoren die in artikelen 5, vijfde lid, en 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn en de artikelen 7 en 24 van het EU Handvest zijn genoemd.

Voor deze beoordeling is van belang dat alleen een echtgenoot of (geregistreerd) partner en de uit dit huwelijk/deze relatie voortgekomen kinderen voor verblijf in aanmerking komt. Als de in Nederland verblijvende referent met een andere man of vrouw duurzaam samenleeft, komen de wettelijke echtgeno(o)t(e) alsmede de eventuele andere gezinsleden niet voor een verblijfsvergunning in aanmerking.

4.1.4. Procedurele regels

Voor de beoordeling van niet uit artikel 29, tweede lid, Vw voortvloeiende aspecten (waaronder een gevaar voor de openbare orde) geldt dat het toepasselijke wettelijke kader afhankelijk is van de gekozen procedure (mvv-procedure of asielprocedure).

In geval van het niet verlenen of het intrekken van een mvv, geldt het reguliere kader van artikel 16 Vw en de daaruit voortvloeiende regelgeving (zoals genoemd in hoofdstuk B1 Vc). In geval van het niet verlenen of intrekken van een asielvergunning geldt het asielkader van artikel 30b Vw en het beleid zoals neergelegd in hoofdstuk C1 Vc.

Hoewel voor mvv- dan wel asielprocedures een ander wettelijk kader geldt, gelden wel dezelfde (materiële) beleidsregels, zoals opgenomen in de paragrafen C2/7.10 en C2/10.3 Vc.

Voor de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag mvv nareis dient van elk na te reizen gezinslid bij het aanvraagformulier een recente, goed lijkende pasfoto of een andere recente (kleuren) foto van het gezicht van het gezinslid, te worden overgelegd.

Bij het indienen van de aanvraag dient elke nareiziger van 12 jaar en ouder een ingevulde en ondertekende antecedentenverklaring over te leggen.

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw ambtshalve of op aanvraag.

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw ambtshalve (conform artikel 28, eerste lid, onder d, en derde lid, Vw) als de vreemdeling met een daartoe afgegeven (geldige) mvv is ingereisd en zich vervolgens binnen drie dagen heeft aangemeld (op de manier zoals gecommuniceerd door de IND). De ingangsdatum is de datum als bedoeld in artikel 3.105a, eerste lid, Vb, tenzij de vreemdeling bij de afgifte van de mvv heeft aangegeven de datum als bedoeld in artikel 3.105a, tweede lid, Vb als ingangsdatum te prefereren.

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw op aanvraag aan het gezinslid van een referent indien:

  • het gezinslid zonder mvv voor nareis gelijktijdig met de hoofdpersoon een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend. De ingangsdatum van de verblijfsvergunning is dan gelijk aan de ingangsdatum van de aan de referent verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd; of

  • het gezinslid zonder mvv voor nareis binnen drie maanden na de datum van het besluit waarin aan de referent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend. De ingangsdatum van de verblijfsvergunning is dan de datum van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Eigen bijdrage DNA-onderzoek

De IND vraagt geen eigen bijdrage van de vreemdeling voor het DNA-onderzoek als de vreemdeling een beroep doet op artikel 29, tweede lid, Vw.

4.1.5. Bewijsmiddelen

De vreemdeling die een beroep doet op artikel 29, tweede lid, Vw moet zijn identiteit en familierechtelijke relatie in beginsel aannemelijk maken door het overleggen van de volgende documenten:

  • een geldig document voor grensoverschrijding, of een ander door de autoriteiten afgegeven document dat de identiteit van de vreemdeling aantoont;

  • indien van toepassing, een document dat het bestaan van een geldig huwelijk aantoont;

  • indien van toepassing, een document dat zowel het partnerschap als het eventuele samenwonen in het land van herkomst aantoont; en

  • indien van toepassing, een document dat de familierechtelijke relatie tussen het kind en de ouders aantoont.

Daarnaast moet de vreemdeling zoveel mogelijk andere bewijsmiddelen overleggen. Als de vreemdeling de hierboven genoemde documenten niet kan overleggen, moet hij de reden(en) hiervoor kenbaar maken. Bij deze beoordeling is paragraaf C2/4.1.2 Vc van overeenkomstige toepassing.

Bewijswaarde documenten

De IND kent een sterkere bewijswaarde toe aan documenten, wanneer deze door de autoriteiten van het land van afgifte zijn afgegeven en er voldoende identificerende gegevens (zoals een foto, geboortedata en (achter)namen) van de referent en het gezinslid op het document staan.

Documenten die niet zijn afgegeven door de daartoe bevoegde autoriteiten, en documenten met weinig identificerende gegevens, hebben in de regel een zwakkere bewijswaarde.

Bij het toekennen van bewijswaarde aan deze documenten beziet de IND de manier van afgifte van het document, waarbij van belang is of het document op basis van (eigen) verklaringen of op basis van nader onderzoek door (welke) autoriteiten, is opgesteld, waarbij rekening wordt gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de referent en het gezinslid en de administratieve praktijken van het land van herkomst of in het land van afgifte.

5. Niet in behandeling nemen

De IND neemt, conform artikel 30, Vw, de aanvraag van de vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling indien een andere lidstaat verantwoordelijk is voor behandeling van het verzoek om internationale bescherming op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening).

In deze paragraaf wordt gesproken over ‘verzoek om internationale bescherming’, omdat Verordening (EU) nr. 604/2013 deze terminologie gebruikt (zie artikel 2, onder b, Verordening (EU) nr. 604/2013).

Verordening (EU) nr. 604/2013 maakt een onderscheid tussen een verzoek om internationale bescherming en de (formele) indiening daarvan. Een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de zin van de Vw, kan alleen schriftelijk met een vastgesteld model worden ingediend.

De vaststelling van de verantwoordelijkheid bij niet-begeleide minderjarige vreemdelingen

Bij het gehoor aanmeldfase vraagt de IND aan de niet-begeleide minderjarige vreemdelingen of er gezinsleden, broers of zussen of familieleden op het grondgebied van de lidstaten aanwezig zijn (zie artikel 6, derde en vierde lid, Verordening (EU) nr. 604/2013). In dit gehoor wijst de IND de minderjarige vreemdeling op de mogelijkheid om herenigd te worden met zijn gezins- of familielid dat zich wettig ophoudt in een andere lidstaat. Onder ‘wettig ophouden’ in een andere lidstaat in de zin van artikel 8, Verordening (EU) nr.604/2013 verstaat de IND: rechtmatig verblijf op grond van een ingediende aanvraag voor een verblijfsvergunning of op grond van een verleende verblijfsvergunning in een andere lidstaat.

Aan de hand van de door de minderjarige vreemdeling verstrekte informatie neemt de IND contact op met de bevoegde instantie in de andere lidstaat met als doel de minderjarige vreemdeling met zijn gezins- of familielid te herenigen. De IND start het onderzoek naar gezins- of familieleden van de niet-begeleide minderjarige vreemdeling op het moment dat er concrete aanknopingspunten zijn waaruit het verblijf van het gezins- of familielid in een lidstaat blijkt. De IND wijst de minderjarige op de hulp die hij kan inroepen bij internationale organisaties bij het traceren van zijn gezins- of familieleden.

De IND start het onderzoek naar gezins- of familieleden van de niet-begeleide minderjarige vreemdeling op het moment dat aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • door de IND is vastgesteld dat de vreemdeling minderjarig is en in een andere lidstaat niet als meerderjarige staat geregistreerd. Het bepaalde in C1/2.2 Vc onder ‘Leeftijdsonderzoek’ is van overeenkomstige toepassing;

  • de vreemdeling heeft zijn verklaringen over gezins- of familieleden zoveel als mogelijk door middel van documenten ondersteund; en

  • de vreemdeling heeft concrete informatie aan de IND verstrekt over de gezins- of familieleden in de andere lidstaat (voor- en achternaam, geboortedatum, geboorteplaats, nationaliteit (huidige en voormalige) en de verblijfplaats in het betreffende land).

Waar mogelijk zet de IND DNA-onderzoek in om de gezins- of familieband vast te stellen. De IND stelt de gezins- of familieband vast met behulp van identificerende vragen, indien DNA-onderzoek niet kan plaatsvinden omdat er geen afstammingsrelatie is.

Het daadwerkelijk samenbrengen van de niet-begeleide minderjarige vreemdeling met zijn gezins- of familieleden zal alleen plaatsvinden indien dit in het belang van de minderjarige vreemdeling is. Uitgangspunt hierbij is dat het in het belang van de minderjarige vreemdeling is om herenigd te worden met zijn gezins- of familieleden. Bij de vaststelling wat in het belang van de minderjarige vreemdeling is, houdt de IND rekening met de in artikel 6, derde lid, Verordening (EU) nr. 604/2013 genoemde factoren. Indien het samenbrengen van de gezins- of familieleden in de andere lidstaat niet in het belang van de minderjarige vreemdeling is, zal de IND het verzoek om internationale bescherming behandelen.

Individueel onderzoek

De IND behandelt het verzoek om internationale bescherming indien een andere lidstaat hierom verzoekt en voldaan wordt aan de genoemde voorwaarden van artikel 8, tweede lid, Verordening (EU) nr. 604/2013. De Raad voor de Kinderbescherming voert het individueel onderzoek uit waarin wordt vastgesteld dat het gezins- of familielid voor de minderjarige vreemdeling kan zorgen, waarbij ook wordt bezien of dit in het belang van de minderjarige vreemdeling is.

Discretionaire bepalingen

De IND maakt terughoudend gebruik van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen op grond van artikel 17, eerste en tweede lid, Verordening (EU) nr.604/2013, als Nederland daartoe op grond van in de verordening neergelegde criteria niet is verplicht.

De IND gebruikt de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen in ieder geval in de volgende situaties:

  • er zijn concrete aanwijzingen dat de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt;

  • bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt; of

  • er zijn naar het oordeel van de IND proceseconomische redenen, met name wanneer de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst en na afhandeling van het verzoek in de procedure conform artikel 3.109ca, Vb, binnen afzienbare tijd terugkeer naar het land van herkomst gewaarborgd is.

De IND kan op grond van artikel 17, tweede lid, Verordening (EU) nr. 604/2013, altijd een andere lidstaat vragen een vreemdeling over te nemen, zolang de IND nog geen beslissing heeft genomen op de aanvraag. Doel hiervan is om gezins- of familierelaties te herstellen op humanitaire gronden, in het bijzonder op grond van familiebanden of op culturele gronden, ook wanneer de andere lidstaat niet verantwoordelijk is. De vreemdelingen moeten hiermee schriftelijk instemmen. De IND behandelt een verzoek van een andere lidstaat om een vreemdeling over te nemen op grond van artikel 17, tweede lid, Verordening (EU) nr. 604/2013 terughoudend. De IND willigt een dergelijk verzoek alleen in, indien er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat het niet herenigen van de vreemdeling getuigt van een onevenredige hardheid.

Afhankelijke personen

De IND stelt op grond van overgelegde medische stukken, verklaringen van medici en van de vreemdeling vast dat de vreemdeling zorg nodig heeft en daarin afhankelijk is van de hulp van zijn kind, broer of zus of ouder die wettig in Nederland verblijft. De IND beoordeelt op grond van de overgelegde informatie of een in Nederland verblijvend kind, broer, zus of ouder voor de in een andere lidstaat verblijvende vreemdeling kan zorgen. Voorwaarde is dat zij schriftelijk hebben verklaard dat zij dit wensen.

Onder ‘wettig verblijven’ in de zin van artikel 16, lid 1, Verordening (EU) nr.604/2013 verstaat de IND: de vreemdeling is in het bezit van een verblijfsvergunning van de andere lidstaat, of heeft de nationaliteit van de andere lidstaat.

In de volgende gevallen past de IND artikel 16, eerste lid, Verordening (EU) nr. 604/2013 toe:

  • er wordt voldaan aan de criteria die volgen uit artikel 16, eerste lid, van Verordening (EU) nr.604/2013; en

  • er is rekening gehouden met de voorwaarden genoemd in artikel 11, derde lid, van de Uitvoeringsverordening (EC) 1560/2003.

De IND wijkt alleen in uitzonderlijke situaties af van de verplichting om afhankelijke gezins- of familieleden samen te brengen.

6. Niet-ontvankelijk

De omstandigheden die kunnen leiden tot de conclusie dat een aanvraag niet-ontvankelijk is, zijn beschreven in artikel 30a, Vw en worden behandeld in deze paragraaf.

6.1. Bescherming in andere EU-lidstaat

Die bescherming van de vreemdeling kan in ieder geval blijken uit:

  • Een verblijfsdocument;

  • Het Eurodac Search Result;

  • Informatie van de betreffende lidstaat waaruit volgt dat de vreemdeling bescherming geniet, dan wel (opnieuw) in aanmerking komt voor bescherming;

  • Verklaringen van de vreemdeling waaruit volgt dat hij in een andere EU-lidstaat bescherming geniet.

Wanneer het verblijfsdocument van de vreemdeling verlopen is, wil dat niet zeggen dat de vreemdeling geen bescherming meer geniet in de betreffende EU-lidstaat. In dat geval moet worden nagegaan of de bescherming nog steeds van toepassing is.

Wanneer een vreemdeling bescherming geniet in een andere EU-lidstaat, is toegang tot en terugkeer naar de andere lidstaat gegarandeerd.

6.2. Erkend als vluchteling of bescherming in een derde land

Het gaat in ieder geval om de volgende situaties:

  • de vreemdeling is in een derde land als vluchteling erkend en hij kan de bescherming als vluchteling nog steeds ontvangen;

  • de vreemdeling geniet voldoende bescherming, waaronder bescherming tegen refoulement, in een derde land door feitelijke naleving van de relevante internationale verdragen.

De IND neemt aan dat de vreemdeling opnieuw wordt toegelaten tot het bedoelde derde land in ieder geval in de volgende situaties:

  • De vreemdeling heeft een nog geldige verblijfsvergunning op grond van internationale bescherming;

  • De vreemdeling heeft een nog geldige verblijfsvergunning of visum en hij kan in aanmerking komen voor internationale bescherming;

  • Informatie van het derde land waaruit volgt dat de vreemdeling nu bescherming heeft, dan wel (opnieuw) in aanmerking komt voor bescherming; of

  • Verklaringen van de vreemdeling waaruit volgt dat hij al in een derde land bescherming heeft en die informatie wordt bevestigd door het derde land.

De IND gaat uit van wedertoelating in deze situaties, tenzij de vreemdeling aannemelijk maakt dat wedertoelating niet het geval is.

Enkel het bezit van een geldig visum voor een derde land is in dit kader onvoldoende om te spreken van ‘bescherming’ in de zin van artikel 30a, eerste lid, onder b, Vw.

6.3. Veilig derde land

In deze paragraaf zijn beleidsregels opgenomen die een uitwerking zijn van de volgende artikelen:

Bij de vraag of een veilig derde land voor de individuele vreemdeling als veilig moet worden beschouwd, vormt het relaas van de vreemdeling het uitgangspunt. De IND weegt mee of het betreffende land in de praktijk de verplichtingen uit de relevante mensenrechtenverdragen naleeft. De IND kan de presumptie van veilig derde land niet handhaven wanneer de vreemdeling aannemelijk maakt dat het betreffende derde land in zijn specifieke geval niet als veilig land kan worden beschouwd. In dat geval beoordeelt de IND op de gebruikelijke wijze of de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming.

De IND en de vreemdeling hebben een gedeelde bewijslast op de vraag of een derde land als veilig kan worden aangemerkt, namelijk:

  • de vreemdeling moet onderbouwen dat het derde land waarmee de vreemdeling een band heeft voor hem niet als veilig kan worden aangemerkt; en

  • de IND onderzoekt of het derde land waarmee de vreemdeling een band heeft voor hem niet als veilig kan worden aangemerkt.

De IND onderzoekt of de vreemdeling een zodanige band heeft met het derde land dat het van de vreemdeling redelijkerwijs verwacht mag worden dat hij naar dat land gaat.

De IND neemt in de volgende gevallen in ieder geval aan dat de vreemdeling een band heeft met een derde land:

  • de echtgenoot of partner van de vreemdeling heeft de nationaliteit van dat land;

  • in dat land is eerstelijns of directe familie woonachtig van de vreemdeling, waarmee nog contact is; of

  • de vreemdeling heeft eerder in dat land verbleven.

De IND neemt in ieder geval aan dat een derde land niet als veilig kan worden aangemerkt wanneer voor dat land een besluitmoratorium als bedoeld in artikel 43 Vw van toepassing is.

De IND verklaart een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd alleen niet-ontvankelijk op grond van artikel 30a, eerste lid, onder c, Vw indien er redenen zijn om aan te nemen dat de vreemdeling wordt toegelaten tot het veilige derde land.

6.4. Opvolgende aanvraag zonder nieuwe elementen of bevindingen

Met ‘nieuwe elementen of bevindingen’ wordt hetzelfde bedoeld als ‘nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden’ zoals bedoeld in artikel 4:6 Awb.

Een aanvraag wordt als een opvolgende aanvraag beschouwd, wanneer er geen beroep in eerste aanleg meer open staat tegen de afwijzing van de vorige aanvraag, hetzij omdat de termijn voor het instellen van beroep is verstreken, hetzij omdat er een uitspraak in beroep is gedaan.

4:6 Awb

Wanneer de aanvraag kan worden afgewezen wegens niet-ontvankelijkheid, maakt de IND hiervan gebruik en wijst de IND niet af op grond van artikel 4:6 Awb.

De vreemdeling is al in procedure

Indien wordt beslist op een opvolgende aanvraag terwijl het beroep in de eerdere procedure nog niet op zitting is behandeld, zendt de IND het besluit op de opvolgende aanvraag aan de behandelend rechtbank toe met het verzoek dit, indien de vreemdeling ook hiertegen beroep instelt, gezamenlijk te behandelen.

6.5. Reeds in bezit van verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, Vw

De IND verklaart een aanvraag voor een asielvergunning door een vreemdeling die al een asielvergunning bezit, niet-ontvankelijk.

7. Gegrond, ongegrond en kennelijk ongegrond

De beoordeling of een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel gegrond of ongegrond is, vindt plaats aan de hand van artikel 31 Vw. De omstandigheden die kunnen leiden tot de conclusie dat een aanvraag kennelijk ongegrond is, zijn beschreven in artikel 30b Vw en worden behandeld in paragraaf C2/7.1 t/m C2/7.11 van de Vc. Eerst nadat de IND heeft beoordeeld of een aanvraag ongegrond is, beoordeelt de IND of de aanvraag tevens als kennelijk ongegrond kan worden afgewezen.

7.1. Aangelegenheden die niet ter zake doen

Onder aangelegenheden die niet ter zake doen verstaat de IND alle aangelegenheden die geen betrekking hebben op voor de beoordeling van het asielverzoek relevante informatie. Deze aangelegenheden raken niet aan Vluchtelingschap of artikel 3 EVRM.

7.2. Veilig land van herkomst

In deze paragraaf zijn beleidsregels opgenomen die een uitwerking zijn van de volgende artikelen:

De IND kan een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kennelijk ongegrond verklaren op grond van artikel 30b, eerste lid, onder b, Vw. Dit kan alleen als de staatssecretaris het land waaruit de vreemdeling afkomstig is heeft aangemerkt als veilig land van herkomst. Dergelijke landen zijn geplaatst op een lijst die als bijlage bij het VV is opgenomen.

In artikel 3.105ba, tweede lid, Vb is opgenomen op basis van welke bronnen de staatssecretaris een land kan aanmerken als veilig land van herkomst. Als deze bronnen niet actueel, bruikbaar of beschikbaar zijn, maakt de staatssecretaris gebruik van andere relevante informatie van meerdere gezaghebbende (internationale) organisaties.

Dit gebruik van bronnen geldt ook bij een herbeoordeling als bedoeld in artikel 3.105ba, derde lid, Vb. De staatssecretaris herbeoordeelt in ieder geval elke twee jaar of een land nog steeds aangemerkt kan worden als veilig land van herkomst. Deze termijn van twee jaar is een streeftermijn, een beperkte overschrijding daarvan kan bijvoorbeeld aan de orde zijn in afwachting van een op korte termijn te verschijnen rapport van een relevante bron. Als er tussentijds signalen zijn die duiden op aanmerkelijke wijzigingen in de algemene situatie, of in de positie van een specifieke groep in een land, kan een eerdere herbeoordeling aangewezen zijn. Naar aanleiding van een herbeoordeling kan de staatssecretaris besluiten de aanwijzing van een veilig land van herkomst voort te zetten (met eventueel uitgezonderde groepen en/of gebieden), te schrappen of tijdelijk op te schorten.

De lijst van veilige landen die als bijlage bij het VV is opgenomen, staat ook in paragraaf C7/1.2 Vc. Bovendien zijn in deze lijst per land, indien van toepassing, bijzonderheden opgenomen. Deze kunnen betrekking hebben op uitgezonderde groepen en/of gebieden, maar ook op een opschorting van de aanwijzing van veilig land van herkomst en/of de instelling van een besluitmoratorium als bedoeld in artikel 43 Vw. Bij al deze uitzonderingen geldt de aanname van veiligheid niet. Dit betekent dat de IND artikel 30b, eerste lid, onder b, Vw niet tegenwerpt.

Er worden geen categorieën van ‘verhoogde aandacht’ meer aangewezen met betrekking tot veilige landen van herkomst. Er zal worden volstaan met de aanwijzing van uitgezonderde groepen en/of gebieden, als daar aanleiding toe is. In meerdere brieven aan de Tweede Kamer inzake de aanwijzing en (her)beoordeling van veilige landen van herkomst worden nog groepen genoemd waarvoor ‘verhoogde aandacht’ wordt gevraagd. Voor deze groepen geldt dat zij zijn uitgezonderd van de aanwijzing van veilig land van herkomst.

De IND verklaart een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, onder b, Vw, wanneer de vreemdeling aannemelijk maakt dat het betreffende land van herkomst in zijn specifieke geval niet veilig is. In plaats daarvan beoordeelt de IND op de gebruikelijke wijze of de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming.

Bij de beoordeling of het land van herkomst in het geval van de vreemdeling als veilig kan worden aangemerkt, geldt een gedeelde bewijslast tussen de IND en de vreemdeling. Dit betekent dat:

  • de IND onderzoekt of het land van herkomst van de vreemdeling in het algemeen als veilig kan worden aangemerkt, waarbij de laatst verrichte (her)beoordeling in beginsel als maatgevend wordt aangemerkt; en

  • de vreemdeling moet onderbouwen dat zijn land van herkomst in zijn geval niet als veilig kan worden aangemerkt.

7.3. Misleiden omtrent identiteit of nationaliteit en/of informatie achterhouden

Onder misleiden wordt verstaan: de vreemdeling probeert in een gunstiger positie te komen door bewust informatie te verstrekken die aantoonbaar onjuist is of informatie achter te houden. Hij probeert als het ware de autoriteiten op het verkeerde been te zetten, om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning.

Van misleiden is in ieder geval sprake indien:

  • de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt

  • de vreemdeling valse of vervalste identiteits-, reis- of nationaliteitsdocumenten heeft overgelegd en stelt dat deze echt zijn;

  • de vreemdeling valse of onjuiste informatie heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of reisroute;

  • de vreemdeling relevante informatie of documenten heeft achtergehouden dan wel zich heeft ontdaan van deze documenten, zoals bijvoorbeeld een identiteitsdocument, reisdocumenten met uitreisstempels of inreisvisum;

  • een andere identiteit of nationaliteit uit de systemen naar voren komt dan opgegeven bij de IND;

  • er aanwijzingen zijn dat sprake is van vingermutilatie; of

  • een taalanalyse uitwijst dat de vreemdeling niet vandaan komt waar hij stelt vandaan te komen.

Bij ‘identiteitsdocumenten’ moet het gaan om documenten die specifiek te herleiden zijn tot de betreffende vreemdeling, hetzij door middel van een pasfoto, hetzij door middel van biometrische gegevens.

De IND verklaart niet zonder meer een aanvraag kennelijk ongegrond wanneer identiteits- of nationaliteitsdocumenten (toerekenbaar) ontbreken. Er moet sprake zijn van een zekere ‘opzettelijkheid’.

In de volgende gevallen is wel sprake van het toerekenbaar ontbreken van documenten, maar niet zonder meer van ‘misleiden’ door documenten achter te houden:

  • Als de vreemdeling documenten in Nederland of in enig ander land waar hij veilig was verliest, zonder dat daarbij sprake is van een zekere opzettelijkheid; of

  • Als de vreemdeling verklaart dat de documenten zijn afgegeven aan de reisagent, zonder dat daarbij sprake is van een zekere opzettelijkheid.

De verklaringen van de vreemdeling omtrent het verlies dan wel de omstandigheden waaronder hij de documenten heeft afgegeven dienen geloofwaardig te zijn.

7.4. Waarschijnlijk, te kwader trouw, een identiteits- of reisdocument vernietigd of zich daarvan ontdaan

‘Te kwader trouw’ betekent dat de vreemdeling bewust en opzettelijk informatie heeft achtergehouden of vernietigd, met als doel daardoor in een gunstiger positie te komen. ‘Waarschijnlijk’ betekent dat de IND dit bedrog niet hoeft aan te tonen of bewijzen, maar dat er sprake moet zijn van een zekere ‘aannemelijkheid’ dat de vreemdeling te kwader trouw heeft gehandeld. Die aannemelijkheid kan zien op twee onderdelen:

  • de vreemdeling heeft waarschijnlijk een identiteits- of reisdocument vernietigd of zich daarvan ontdaan; en

  • de vreemdeling heeft dat waarschijnlijk te kwader trouw gedaan.

Indien de vreemdeling aannemelijk maakt dat er sprake is van dwang, dan is er geen sprake van te kwader trouw handelen.

De IND verklaart niet zondermeer een aanvraag kennelijk ongegrond wanneer identiteits- of reisdocumenten (toerekenbaar) ontbreken. Er moet sprake zijn van een zekere ‘opzettelijkheid’.

In de volgende gevallen is wel sprake van het toerekenbaar ontbreken van documenten, maar staat niet zonder meer vast dat dit (waarschijnlijk) te kwader trouw gebeurde:

  • Als de vreemdeling documenten in Nederland of in enig ander land waar hij veilig was verliest, zonder dat daarbij sprake is van een zekere opzettelijkheid; of

  • Als de vreemdeling verklaart dat de documenten zijn afgegeven aan de reisagent, zonder dat daarbij sprake is van een zekere opzettelijkheid.

De verklaringen van de vreemdeling omtrent het verlies dan wel de omstandigheden waaronder hij de documenten heeft afgegeven dienen geloofwaardig te zijn.

7.5. Kennelijk inconsequente en tegenstrijdige, kennelijk valse of duidelijk onwaarschijnlijke verklaringen

De IND verstaat de bepaling in artikel 30b, eerste lid, onder e, Vw als volgt:

  • Het verstrekken van kennelijk inconsequente en tegenstrijdige verklaringen;

  • Het verstrekken van kennelijk valse verklaringen; of

  • Het verstrekken van duidelijk onwaarschijnlijke verklaringen die strijdig zijn met voldoende geverifieerde informatie over het land van herkomst.

Het gaat om duidelijke vormen van ongeloofwaardigheid, waarvan in redelijkheid kan worden aangenomen dat hierover geen twijfel bestaat en waardoor de verklaringen alle overtuigingskracht wordt ontnomen.

7.6. Uitzetting of overdracht uitstellen of verijdelen

Bij de beoordeling of sprake is van het uitstellen of verijdelen van de uitzetting of overdracht betrekt de IND het moment waarop de vreemdeling zijn asielwens kenbaar maakt. Situaties waarbij dit van toepassing kan zijn, zijn bijvoorbeeld:

  • Een vreemdeling die eerst na maanden- of jarenlang illegaal verblijf hier in Nederland een asielaanvraag indient op het moment dat hij wordt geconfronteerd met handelingen die gericht zijn op de uitzetting, bijvoorbeeld een voorgenomen inbewaringstelling; of

  • Het (zeer) kort voor een geplande uitzetting indienen van een asielaanvraag, zeker indien de onderbouwing van de opvolgende asielaanvraag afwezig of evident ontoereikend is.

Verder wordt aangesloten bij artikel 3.1, vierde lid, Vb.

7.7. Opvolgende aanvraag die niet niet-ontvankelijk is verklaard

Hieronder valt in ieder geval een opvolgende aanvraag waarbij nieuwe elementen en bevindingen zijn ingebracht die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag, maar waar dit niet leidt tot een inwilliging van de aanvraag.

7.8. Zonder gegronde reden niet zo snel mogelijk gemeld

Het gaat in artikel 30b, eerste lid, onder h, Vw om de situatie dat:

  • de vreemdeling Nederland onrechtmatig is binnengekomen; of

  • de vreemdeling zijn verblijf op onrechtmatige wijze heeft verlengd.

Hieronder valt ook de vreemdeling die zich pas meldt na het verlopen van een visum. ‘Gezien de omstandigheden bij binnenkomst’ zoals volgt in artikel 30b, eerste lid, onder h, Vw, betekent dat bij de beoordeling betrokken moet worden of de asielmotieven al aanwezig waren bij binnenkomst, of dat die op een later moment zijn ontstaan.

De IND werpt de vreemdeling niet tegen dat hij onrechtmatig binnen is gekomen als de vreemdeling zich uit eigen beweging binnen 48 uur na binnenkomst in Nederland heeft gemeld bij een ambtenaar belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen en daar kenbaar heeft gemaakt dat hij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wil indienen.

7.9. Weigeren vingerafdrukken

Een vreemdeling werkt in de volgende gevallen onvoldoende mee aan het onderzoek in het kader van de beoordeling van zijn asielaanvraag:

  • hij weigert om zijn vingerafdrukken te geven; of

  • hij maakt het onmogelijk om vingerafdrukken af te nemen doordat hij opzettelijk zijn vingertoppen heeft gemutileerd.

7.10. Openbare orde of nationale veiligheid

Voor de toepassing van het begrip ‘gevaar voor de nationale veiligheid’, zie paragraaf B1/4.4 Vc.

7.10.1. Openbare orde als afwijzingsgrond

Bij de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel, onderzoekt de IND of de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde. De IND beoordeelt of er sprake is van een bijzonder ernstig misdrijf als de vreemdeling in aanmerking zou komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw. De IND beoordeelt of er sprake is van een ernstig misdrijf indien de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt een reëel risico te lopen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw. De IND beoordeelt ten aanzien van de aanspraken op artikel 29, tweede lid, Vw niet of er sprake is van een (bijzonder) ernstig misdrijf.

De IND beoordeelt of sprake is van een (bijzonder) ernstig misdrijf op individuele basis en aan de hand van alle relevante feitelijke en juridische gegevens. De IND betrekt daarbij in ieder geval de door de vreemdeling aangevoerde bijzondere omstandigheden, die zien op de aard en de ernst van het delict en het tijdsverloop dat is verstreken sinds het delict.

De IND hanteert bij de beoordeling van het tijdsverloop de verjaringstermijnen zoals opgenomen in paragraaf B1/4.4 Vc. Na afloop van die termijnen wordt een eenmalig gepleegd delict niet meer tegengeworpen.

De IND beoordeelt de vraag of er sprake is van een (bijzonder) ernstig misdrijf aan de hand van de vraag of de optelsom van de opgelegde straffen in totaal ten minste de toepasselijke norm bedraagt. Hierbij wegen de individuele omstandigheden zwaar mee, waaronder de vraag hoe groot het aandeel is van de delicten die een gevaar voor de gemeenschap vormen evenals de evenredigheid van het besluit. In ieder geval één van de veroordelingen zal betrekking moeten hebben op een misdrijf dat een gevaar voor de gemeenschap oplevert. Ook zal bij de beoordeling het unierechtelijk openbare orde criterium worden getoetst.

De IND betrekt in ieder geval het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straffen in de vraag of de optelsom van de opgelegde straffen de toepasselijke norm bedraagt.

De IND betrekt het voorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straffen bij de beoordeling als, en voor zover er (mede) sprake is van:

  • opiumwet-, zeden-, gewelds- en levensdelicten;

  • mensenhandel; of

  • het plegen, voorbereiden of vergemakkelijken van een terroristisch misdrijf.

De IND betrekt bij de beoordeling of sprake is van een gevaar voor de openbare orde opgelegde taakstraffen. De IND berekent de toepasselijke norm met de volgende uitgangspunten:

  • de duur van de door de rechter bepaalde vervangende vrijheidsstraf;

  • de duur van de vrijheidsstraf die de rechter heeft vastgesteld voor het geval de vreemdeling een taakstraf niet naar behoren verricht; en

  • voor iedere twee uur bij strafbeschikking: een dag vrijheidsstraf.

De IND betrekt de strafbare feiten die de vreemdeling in het buitenland heeft gepleegd ook bij de beoordeling of sprake is van een gevaar voor de openbare orde. Hierbij beoordeelt de IND, daar waar mogelijk op basis van een door het Openbaar Ministerie opgemaakte strafmaatvergelijking, welke gevolgen naar Nederlands recht aan de strafbare feiten zouden zijn verbonden, indien die strafbare feiten in Nederland zouden zijn gepleegd en bestraft.

De IND past voorgaande beleidsregels ook toe bij de minderjarige vreemdeling waarbij het volwassenenstrafrecht is toegepast. Hierbij wegen de individuele omstandigheden zwaar mee.

Paragraaf B1/4.4 Vc is ten aanzien van verjaring van misdrijven van overeenkomstige toepassing.

Openbare orde en artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw

De IND kan de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kennelijk ongegrond verklaren op grond van artikel 30b, eerste lid onder j, Vw indien de vreemdeling is veroordeeld voor een ‘bijzonder ernstig misdrijf’ én een ‘gevaar vormt voor de gemeenschap’.

Er is sprake van een ‘bijzonder ernstig misdrijf’ indien aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • de vreemdeling is bij onherroepelijk rechterlijk vonnis veroordeeld tot een gevangenisstraf, of aan hem is een vrijheidsbenemende maatregel opgelegd; en

  • de opgelegde straf of maatregel bedraagt in totaal ten minste tien maanden.

De IND betrekt de strafbare feiten die de vreemdeling in het buitenland heeft gepleegd ook bij de beoordeling. Hierbij beoordeelt de IND, daar waar mogelijk op basis van een door het Openbaar Ministerie opgemaakte strafmaatvergelijking, welke gevolgen naar Nederlands recht aan de strafbare feiten zouden zijn verbonden, indien die strafbare feiten in Nederland zouden zijn gepleegd en bestraft. De IND beoordeelt het gevaar voor de gemeenschap en het ‘bijzonder ernstig misdrijf’ op individuele basis en aan de hand van alle relevante feitelijke en juridische gegevens.

Bij de beoordeling van het ‘bijzonder ernstig misdrijf’ dient in ieder geval rekening te worden gehouden met het volgende:

  • de maximale straf voor het misdrijf en de feitelijk opgelegde straf en hoe dit in de lidstaat beschouwd wordt;

  • de mate waarin de rechtsorde van de samenleving is aangetast en de omvang van de schade;

  • de omstandigheden rond het plegen van het misdrijf (opzettelijkheid);

  • de aanwezigheid van verzachtende of verzwarende omstandigheden;

  • de aard van de strafprocedure.

De IND weegt bij de beoordeling van het ‘gevaar voor de gemeenschap’ dat de vreemdeling vormt in ieder geval de volgende aspecten mee:

  • de aard van het misdrijf; en

  • de opgelegde straf.

De IND beoordeelt het gevaar dat de vreemdeling voor de gemeenschap vormt aan de hand van de situatie zoals die zich voordoet bij het beoordelen van de aanvraag (‘ex nunc’-beoordeling).

De IND kan in ieder geval in de volgende gevallen een ‘gevaar voor de gemeenschap’ aannemen:

  • opiumwet-, zeden-, gewelds- en levensdelicten;

  • brandstichting;

  • mensenhandel;

  • illegale handel in wapens, munitie en explosieven; en

  • illegale handel in menselijke organen en weefsels.

De vreemdeling vormt ook een gevaar voor de gemeenschap als bedoeld in artikel 3.105c, aanhef en onder b, Vb:

  • indien hij in het buitenland handelingen heeft verricht die de publieke rechtsorde ernstig schokten; en

  • die naar Nederlands recht als zware misdrijven worden aangemerkt.

De IND betrekt de door de vreemdeling aangevoerde feiten of omstandigheden in het oordeel of sprake is van een ‘bijzonder ernstig misdrijf’ of een ‘gevaar voor de gemeenschap’.

Openbare orde en artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw

De IND kan de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kennelijk ongegrond verklaren op grond van artikel 30b, eerste lid onder j, Vw, indien de vreemdeling veroordeeld is voor een ‘ernstig misdrijf’.

Er kan sprake zijn van een ‘ernstig misdrijf’ indien aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • de vreemdeling is veroordeeld tot een gevangenisstraf, of er is aan hem een vrijheidsbenemende maatregel opgelegd;

  • de opgelegde straf of maatregel bedraagt in totaal ten minste zes maanden; en

  • in ieder geval één van de veroordelingen heeft betrekking op een misdrijf dat naar zijn aard een gevaar voor de gemeenschap oplevert.

Hierbij kan onder meer rekening worden gehouden met het volgende:

  • De aard van het gepleegde feit;

  • De schade die is teweeggebracht;

  • De gevolgde strafprocedure;

  • De aard van de straf;

  • Of de meeste rechterlijke instanties het gepleegde feit aanmerken als een ernstig misdrijf.

De IND kan een ernstig misdrijf ook aan een vreemdeling tegenwerpen indien de veroordeling voor dit misdrijf nog niet onherroepelijk is geworden.

De IND betrekt de door de vreemdeling aangevoerde feiten of omstandigheden in het oordeel of sprake is van een ‘ernstig misdrijf’.

Afwijzing van een asielaanvraag als kennelijk ongegrond op grond van openbare orde

Indien de aanvrager niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw jo. artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw kan zijn aanvraag op grond van artikel 30b, eerste lid en onder j, Vw kennelijk ongegrond worden verklaard wanneer de aanvrager op ernstige gronden een gevaar vormt voor de openbare orde van de lidstaat.

De vreemdeling vormt op ernstige gronden een gevaar voor de openbare orde de lidstaat als er een gevangenisstraf van ten minste zes maanden is opgelegd en er sprake is van misdrijven die naar hun aard leiden tot een gevaar voor de gemeenschap. De vreemdeling vormt ook op ernstige gronden een gevaar voor de openbare orde als er sprake is van een (bijzonder) ernstig misdrijf, zoals bedoeld in de voorgaande paragrafen.

De IND betrekt de door de vreemdeling aangevoerde feiten of omstandigheden in het oordeel of hij op ernstige gronden een gevaar vormt voor de openbare van de lidstaat.

Artikel 1F

Indien de asielaanvraag wordt afgewezen vanwege de toepassing van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag is een strafrechtelijke veroordeling niet noodzakelijk om aan te nemen dat er sprake is van een vreemdeling die op ernstige gronden een gevaar voor de openbare orde vormt. De toepassing van artikel 1F volstaat zelfstandig om aan te nemen dat er sprake is van een gevaar voor de openbare orde zoals bedoeld in artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, Vw.

Openbare orde en artikel 29, tweede lid, onder a, b en c, Vw

De verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan op grond van artikel 29, tweede lid, Vw door de IND op grond van de openbare orde worden geweigerd overeenkomstig het in paragraaf C2/4.1 Vc opgenomen wettelijke kader. De IND beoordeelt de aanvraag in dat geval aan de hand van artikel 3.77 Vb en het eerste tot en met vierde lid van artikel 3.78 Vb, en paragraaf B1/4.4 Vc.

7.10.2. Artikel 1F, Vluchtelingenverdrag

7.10.2.1. Artikel 1F aanhef en onder a, Vluchtelingenverdrag

De IND kan ‘misdrijven tegen de vrede’ in ieder geval tegenwerpen aan de hoogste civiele of militaire leidinggevenden in een land.

De ernst van een misdrijf wordt bepaald door:

  • de aard van de handeling; en

  • de omvang van de gevolgen van de handeling.

7.10.2.2. Artikel 1F aanhef en onder b, Vluchtelingenverdrag

Politieke misdrijven

Het door de vreemdeling gepleegde misdrijf wordt beschouwd als een politiek misdrijf, indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

  • er is een direct verband tussen het door de vreemdeling gepleegde misdrijf en de door hem aangehaalde politieke doelstelling;

  • het door de vreemdeling gepleegde misdrijf is een effectief middel om de door hem aangehaalde politieke doelstelling te realiseren;

  • de vreemdeling staat niet een meer vreedzaam alternatief ter beschikking; en

  • het door de vreemdeling gepleegde misdrijf staat in een redelijke verhouding tot het door hem nagestreefde doel.

De volgende misdrijven kunnen in ieder geval een politiek karakter hebben:

  • mishandeling;

  • drugshandel;

  • roofovervallen;

  • brandstichting.

Niet-politieke misdrijven

De volgende misdrijven moeten op grond van het bovenstaande in ieder geval worden aangemerkt als ernstig niet-politiek misdrijf in de zin van artikel 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag:

  • moord;

  • doodslag;

  • verkrachting;

  • oorlogsmisdrijven, zoals gedefinieerd in artikel 8, Statuut van Rome, inzake het internationaal Strafhof;

  • misdrijven tegen de menselijkheid, zoals gedefinieerd in artikel 7, Statuut van Rome inzake het internationaal Strafhof;

  • foltering;

  • genocide, zoals gedefinieerd in artikel 6, Statuut van Rome, inzake het internationaal Strafhof;

  • slavernij en slavenhandel; en

  • misdrijven die vallen binnen de delictsomschrijving van enig bindend internationaal instrument dat bepaalt dat er in geval van een misdrijf dat binnen het bereik van dat instrument valt geen sprake kan zijn van een politiek misdrijf en/of van vluchtelingschap.

Beoordeling ernstige misdrijven in de zin van artikel 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag

De beoordeling of een misdrijf ‘ernstig’ is in de zin van artikel 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag, betreft een individuele beoordeling aan de hand van de individuele omstandigheden. De volgende elementen kunnen daarbij van belang zijn:

  • 1. Aard van het gepleegde feit/handeling;

  • 2. Omvang van de gevolgen c.q. de schade die is teweeggebracht;

  • 3. Strafmaat;

  • 4. Internationale (rechterlijke) consensus dat het gepleegde feit is aan te merken als ernstig misdrijf;

  • 5. De gevolgde strafprocedure.

Het is afhankelijk van de individuele feiten en omstandigheden welke elementen – al dan niet in samenhang – relevant zijn en moeten worden betrokken in de beoordeling.

Ad 1

Bij geweldsmisdrijven kijkt de IND naar de mate van geweld dat toegepast is (of het geweld en/of schade, die het gevolg was van de gedraging), de geweldsmethoden die zijn gebruikt en het gebruik van dodelijke wapens. Misdrijven zonder geweldscomponent, zoals economische misdrijven of handel in drugs, kunnen eveneens onder de reikwijdte van artikel 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag vallen. Het is niet relevant of het misdrijf is gepleegd in het herkomstland of een land buiten het land van toevlucht.

Ad 2

Bij omvang van de schade wordt onder meer meegewogen of sprake is van:

  • een (internationaal) grensoverschrijdend karakter van bepaalde misdrijven;

  • nevencriminaliteit, die gepaard gaat met bepaalde misdrijven (zowel nationaal als internationaal;

  • het plegen van delicten over langere tijd en mogelijk recidive.

Ad 3

Bij het wegen van de strafmaat is van belang de maximumstraf die volgens het Nederlandse Wetboek van Strafrecht op het misdrijf is gesteld dan wel – als de vreemdeling al is veroordeeld – de hoogte van de opgelegde straf (na strafmaatvergelijking). Uitsluiting op grond van artikel 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag gebeurt echter niet slechts op basis van de strafmaat, maar alleen na onderzoek en beoordeling van alle relevante feiten.

Ad 4

De internationale standaard en consensus of een bepaald misdrijf als ‘ernstig’ is aan te merken in de zin van artikel 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag kan worden afgeleid uit bronnen als:

  • de richtlijnen van UNHCR voor de toepassing van artikel 1F Vluchtelingenverdrag, Handbook UNHCR;

  • internationale verdragen, Europese richtlijnen en verordeningen, resoluties van de VN Veiligheidsraad, resoluties/conclusies of andere uitlatingen van Europese instellingen (bijv. Europese Commissie, Raad van Ministers van de EU);

  • rechtspraak van Europese en internationale gerechtelijke instanties, evenals de wetgeving, uitvoering en rechtspraktijk van (andere) landen.

Misdrijven die op grond van vorenstaande doorgaans als ‘ernstig’ kunnen worden aangemerkt zijn (niet-limitatief) moord, verkrachting, brandstichting, het plegen van een gewapende overval, en andere vergrijpen die vergezeld gaan van dodelijke wapens en/of ernstige verwonding van personen.

Het gegeven dat een bepaalde praktijk in het land van herkomst of in het land waar de handeling is gepleegd als zodanig niet strafbaar is, sluit niet uit dat deze handeling volgens internationale standaarden wel gekwalificeerd dient te worden als een ernstig, niet-politiek misdrijf.

Ad 5

Een aantal aspecten van de strafprocedure (of de uitkomst ervan) kunnen een rol spelen bij het toepassen van artikel 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag:

  • Veroordeling: Voor de toepasselijkheid van artikel 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag is een veroordeling niet vereist. Als de vreemdeling is veroordeeld, beziet de IND, hoe dit zich verhoudt tot internationale maatstaven (gerelateerd aan de Nederlandse maatstaf). Een strafrechtelijke veroordeling kan wel worden betrokken in de beoordeling, dat aan de bewijsmaatstaf van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag (‘ernstige redenen om te veronderstellen’) is voldaan.

  • (Deels) uitgezeten straf: Het (gedeeltelijk) uitgezeten hebben van een straf vormt geen reden om artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag niet (langer) tegen te kunnen werpen.

  • Vrijspraak: Voor het vaststellen van de ernst van een misdrijf als bedoeld in artikel 1F, aanhef en onder b van het Vluchtelingenverdrag is in beginsel niet doorslaggevend dat de vreemdeling voor het misdrijf is vrijgesproken. In dit kader is onder andere van belang of de vrijspraak ziet op dezelfde gedraging(en), die ook aan artikel 1F Vluchtelingenverdrag ten grondslag liggen of hebben gelegen, of de vrijspraak het gevolg is van een inhoudelijke beoordeling of een procedurele afdoening, en de inhoudelijke redenen van de vrijspraak.

Absolute politieke misdrijven in de zin van artikel 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag

Bij ‘absolute politieke misdrijven’ kan artikel 1F, onder b van het Vluchtelingenverdrag niet worden toegepast. Absolute politieke misdrijven zijn misdrijven met een politiek karakter, waarbij uit de omschrijving van het misdrijf blijkt dat zij zijn gericht tegen de staat. De volgende misdrijven zijn in ieder geval absolute politieke misdrijven:

Factoren voor het wel of niet toepassen van de uitsluitingsgrond

Als is vastgesteld dat sprake is van een ernstig, niet-politiek misdrijf, dan is een verdere evenredigheidstoetsing of toetsing aan proportionaliteit, die impliceert dat de ernst van de gestelde daden nogmaals wordt beoordeelt, niet verplicht (zie ook C2/7.10.2.5. Vc).

7.10.2.3. Artikel 1F aanhef en onder c, Vluchtelingenverdrag

Onder de doelstellingen van de VN wordt verstaan: de preambule en artikel 1 van het Handvest van de VN van 1945. Onder de beginselen van de VN wordt verstaan: artikel 2 van het Handvest van de VN van 1945.

De volgende handelingen zijn in ieder geval in strijd met de doelstellingen en beginselen van de VN:

  • handelingen die expliciet zijn genoemd als strijdig met de doelstellingen en/of beginselen van de VN door het Internationaal Hof van Justitie, de Algemene Vergadering of de Veiligheidsraad van de VN; en

  • misdrijven die strafbaar zijn gesteld in het Statuut van Rome inzake het internationaal Strafhof.

Om de vreemdeling verantwoordelijk te kunnen houden voor misdrijven die vallen onder artikel 1F aanhef en onder c, Vluchtelingenverdrag beoordeelt de IND:

  • of de functionele of feitelijke verantwoordelijkheid van de vreemdeling op een dusdanig niveau ligt dat deze geacht mag worden zich van de plaats van de staat binnen de internationale gemeenschap bewust te zijn; of

  • uit de persoonlijke achtergrond van de vreemdeling blijkt dat hij kennis heeft of had moeten hebben van de doelstellingen of beginselen van de VN.

7.10.2.4. Bewijslast en verantwoordelijkheid

Voor tegenwerping van artikel 1F Vluchtelingenverdrag, moet de IND aantonen dat er ‘ernstige redenen’ zijn om te veronderstellen dat de vreemdeling verantwoordelijk gehouden kan worden voor één van de misdrijven zoals bedoeld in dit artikel. Indien de IND ‘ernstige redenen’ heeft aangetoond, moet de vreemdeling dit gemotiveerd weerleggen, om toepassing van artikel 1F Vluchtelingenverdrag te voorkomen.

Om te bepalen of de vreemdeling verantwoordelijk kan worden gehouden voor misdrijven en daden als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag, onderzoekt de IND of de vreemdeling weet heeft gehad of had behoren te hebben van het plegen van het betreffende misdrijf (knowing participation) en of hij op enige wijze hieraan persoonlijk heeft deelgenomen (personal participation).

‘Knowing participation’

Er is in ieder geval sprake van ‘knowing participation’ bij de vreemdeling in één van de volgende situaties:

  • a. de vreemdeling heeft gewerkt bij een organisatie, waarvan de IND heeft aangetoond dat deze organisatie op systematische wijze en/of op grote schaal zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven die genoemd worden in artikel 1F Vluchtelingenverdrag;

  • b. de vreemdeling heeft behoord tot een groep die door de minister is aangewezen als groep, waarop in de regel artikel 1F Vluchtelingenverdrag van toepassing is; of

  • c. de vreemdeling heeft deelgenomen aan handelingen, waarvan hij wist of had moeten weten dat het misdrijven betrof zoals bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag.

In het geval van situatie a. of b. toetst de IND of de vreemdeling een uitzondering vormt op de regel dat de vreemdeling wetenschap gehad heeft of had moeten hebben van het plegen van de misdrijven. De IND spreekt dan van een ‘significante uitzondering’.

De IND neemt geen ‘knowing participation’ aan voor misdrijven als genoemd in artikel 1F Vluchtelingenverdrag, indien de vreemdeling tijdens het plegen van de misdrijven nog niet de leeftijd van vijftien jaren had bereikt.

Indien de vreemdeling bij het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag tussen de vijftien en achttien jaar oud was, betrekt de IND alle feiten en omstandigheden bij haar onderzoek om vast te stellen of de vreemdeling weet heeft gehad of had moeten hebben van de misdrijven.

Als de vreemdeling bij het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag tussen de vijftien en achttien jaren oud was en als soldaat in een leger heeft gediend, worden in ieder geval de volgende omstandigheden door de IND meegewogen:

  • de leeftijd van de vreemdeling op het moment van de indiensttreding;

  • of de vreemdeling vrijwillig of gedwongen in dienst is getreden;

  • de consequenties bij weigering van indiensttreding. In dit verband hanteert de IND het leerstuk van de subjectieve overmacht als uitgangspunt. De IND beoordeelt of van de vreemdeling als minderjarige verwacht kon worden weerstand te bieden aan de op hem uitgeoefende druk om in dienst te gaan;

  • of er tijdens de indiensttreding van de vreemdeling gebeurtenissen hebben plaatsgevonden die de mogelijkheid om tot een afgewogen keuze te komen hebben aangetast;

  • de lengte van de periode dat de vreemdeling als minderjarige, jonger dan vijftien jaren werkzaam is geweest binnen het leger;

  • de aanwezigheid van mogelijkheden voor de vreemdeling om eerder te ontsnappen en/of zich aan persoonlijke deelname aan misdrijven te onttrekken;

  • of de vreemdeling de misdrijven gepleegd heeft onder invloed van drugs en/of medicatie waartoe hij gedwongen was tot inname; en

  • of er binnen het leger waar de vreemdeling in dienst was bevorderingen plaatsvonden op grond van goede prestaties.

‘Personal participation’

Er is sprake van ‘personal participation’ bij de vreemdeling in tenminste één van de volgende situaties:

  • a. de vreemdeling heeft een misdrijf als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag gepleegd;

  • b. de vreemdeling heeft opdracht gegeven tot, of onder zijn verantwoordelijkheid is een misdrijf als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag gepleegd;

  • c. de vreemdeling heeft een misdrijf als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag gefaciliteerd; of

  • d. de vreemdeling behoort tot een groep die door de minister is aangewezen als groep die in de regel artikel 1F Vluchtelingenverdrag tegengeworpen krijgt.

Ad c.

De vreemdeling heeft een misdrijf gefaciliteerd, indien zijn handelen en/of nalaten in wezenlijke mate heeft bijgedragen aan het misdrijf. De IND concludeert dat de vreemdeling in wezenlijke mate heeft bijgedragen indien aan beide volgende voorwaarden is voldaan:

  • de bijdrage heeft een effect heeft gehad op het begaan van een misdrijf; en

  • het misdrijf had hoogstwaarschijnlijk niet op dezelfde wijze plaatsgevonden indien niemand de rol van de vreemdeling had vervuld of indien de vreemdeling gebruik had gemaakt van mogelijkheden om het misdrijf tegen te houden.

Ad d.

De IND toetst of er sprake is van een ‘significante uitzondering’ zoals beschreven in de subparagraaf ‘bewijslast en verantwoordelijkheid’ (‘knowing participation’).

7.10.2.5. Persoonlijke vrijwaren van verantwoordelijkheid

Handelen op bevel

De IND toetst aan artikel 33 van het Statuut van Rome, inzake het Internationaal Strafhof voor de beoordeling van de individuele verantwoordelijkheid van de vreemdeling, indien de vreemdeling heeft gehandeld op bevel van een regering of meerdere.

Dwang

Indien de vreemdeling aanvoert dat hij gedwongen is tot het plegen van misdrijven, wordt hij niet gevrijwaard van verantwoordelijkheid indien sprake is van in ieder geval één van de volgende situaties:

  • er wordt geen geloof gehecht aan de door de vreemdeling gestelde dwang;

  • er bestond voor de vreemdeling de mogelijkheid om zich te onttrekken aan het misdrijf;

  • de vreemdeling was al geruime tijd in dienst van een organisatie voordat de dwang voorzienbaar optrad; of

  • de mate van dwang weegt niet op tegen de ernst van het door de vreemdeling begane misdrijf.

Zelfverdediging

Wanneer de vreemdeling aanvoert uit zelfverdediging misdrijven als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag te hebben gepleegd, wordt deze niet gevrijwaard van verantwoordelijkheid indien er sprake is van in ieder geval een van de volgende situaties:

  • er wordt geen geloof gehecht aan de door de vreemdeling gestelde bedreiging;

  • de bedreiging waartegen de vreemdeling zich stelt te hebben verdedigt weegt niet op tegen de ernst van het door de vreemdeling begane misdrijf;

  • het moet voor de vreemdeling duidelijk zijn geweest dat het door hem begane misdrijf de dreiging niet had kunnen afwenden; of

  • de vreemdeling heeft niet slechts één misdrijf gepleegd, maar heeft gedurende een langere periode meerdere misdrijven gepleegd.

7.10.2.6. Duurzaamheid en proportionaliteit

Indien aan de vreemdeling op grond van artikel 1F Vluchtelingenverdrag geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt verleend, maar tegelijkertijd aannemelijk is dat de vreemdeling bij terugkeer een reëel risico loopt op een behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM beoordeelt de IND alle volgende omstandigheden:

  • a. of artikel 3 EVRM zich duurzaam verzet tegen uitzetting van de vreemdeling naar het land van herkomst; en, zo ja,

  • b. of de gevolgen voor de vreemdeling van het blijvend onthouden van een verblijfsvergunning disproportioneel zijn, afgewogen tegen de belangen van de Staat om artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag te handhaven.

Ad a.

De term ‘duurzaam’ houdt in dat sprake moet zijn van alle volgende omstandigheden:

  • de vreemdeling bevindt zich op het moment dat de beslissing wordt genomen al gedurende tien jaren zonder verblijfsvergunning in Nederland in de situatie dat de vreemdeling wegens schending van artikel 3 EVRM niet kan worden uitgezet, te rekenen vanaf de datum van de eerste aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd;

  • er is geen vooruitzicht op verandering binnen niet al te lange termijn, gerekend vanaf heden, in de situatie dat de vreemdeling niet kan worden uitgezet naar het land van herkomst vanwege een dreigende schending van artikel 3 EVRM; en

  • vertrek van de vreemdeling naar een ander land dan het land van herkomst is ondanks voldoende inspanningen om te voldoen aan vertrekplicht van de vreemdeling niet mogelijk.

Ad b.

De IND neemt disproportionaliteit aan indien de vreemdeling aantoont dat hij zich in een uitzonderlijke situatie bevindt.

Indien de vreemdeling disproportionaliteit heeft aangetoond en de vreemdeling niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, verleent de IND krachtens artikel 3.6b, onder a, Vb ambtshalve een verblijfsvergunning onder de beperking humanitair tijdelijk op grond van artikel 3.48, tweede lid aanhef en onder b, Vb jo artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder e, VV. De verblijfsvergunning wordt in dat geval voor maximaal een jaar verleend en kan telkens met maximaal een jaar worden verlengd (artikel 3.58, eerste lid onder q, Vb).

7.10.2.7. Gezinsleden en artikel 1F Vluchtelingenverdrag

De IND verleent op grond van de artikelen 3.77 en 3.107 Vb geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan gezinsleden van een vreemdeling van wie de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen op grond van artikel 1F Vluchtelingenverdrag. Dit geldt niet wanneer deze gezinsleden op zelfstandige gronden in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw.

De IND werpt de contra-indicatie artikel 1F Vluchtelingenverdrag niet tegen aan een gezinslid, indien de feitelijke gezinsband met de vreemdeling aan wie artikel 1F Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen feitelijk verbroken is. Van verbreking van de gezinsband wordt niet uitgegaan indien blijkt dat de vreemdeling aan wie artikel 1F Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen op enige wijze gebruik blijft maken van de voorzieningen van het gezinslid.

De contra-indicatie artikel 1F Vluchtelingenverdrag wordt niet langer tegengeworpen aan het gezinslid van de vreemdeling aan wie artikel 1F Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. het gezinslid verblijft tenminste tien jaren in Nederland gerekend vanaf de datum van de eerste aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel;

  • b. het verblijf van het gezinslid in Nederland is ononderbroken; en

  • c. het gezinslid heeft zijn vertrek naar het land van herkomst niet tegengewerkt.

Ad a.

Voor de gezinsleden binnen één gezin waarbinnen de feitelijke gezinsband niet is verbroken, geldt voor alle gezinsleden de datum van eerste aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel van het hier langst verblijvende gezinslid als aanvang van de termijn. De aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel van de vreemdeling aan wie artikel 1F Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen telt hiervoor niet mee.

7.11. Onder dwang uitgezet wegens openbare veiligheid of openbare orde

De IND verstaat hieronder de vreemdeling die, anders dan onder artikel 30b, eerste lid, onder j, Vw, op een eerder moment op grond van de openbare orde of nationale veiligheid de toegang tot Nederland (en daarmee het Schengengebied) is geweigerd en derhalve, zonder dat het gepleegde feit heeft geleid tot een inreisverbod of ongewenstverklaring zoals bedoeld in artikel 66a Vw of artikel 67 Vw, is uitgezet naar het land van herkomst.

8. Buiten behandeling stellen

De IND kan een aanvraag op alle momenten na de indiening daarvan buiten behandeling stellen, indien:

  • 1. de vreemdeling heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie te verstrekken over de elementen ter staving van zijn aanvraag, bedoeld in artikel 31, tweede en derde lid, Vw;

  • 2. de vreemdeling is niet verschenen bij een gehoor en hij niet binnen een termijn van twee weken heeft aangetoond dat dit niet aan hem is toe te rekenen; of

  • 3. de vreemdeling is verdwenen of zonder toestemming van Onze Minister vertrokken en heeft hierover toerekenbaar niet binnen een termijn van twee weken contact opgenomen met de bevoegde autoriteiten.

Zie paragraaf C1/2.3 Vc onder de kopjes beschikbaarheid tijdens de asielprocedure en het niet nakomen van de aanwijzing.

Ad 1

Hierbij kan onder meer gedacht worden aan het niet reageren op nadere (schriftelijke) vragen.

In artikel 3.108d Vb en paragraaf C1/2.1 is de aanmeldfase beschreven. Onderdeel van de aanmeldfase is het aanmeldgehoor, waarin onder meer gevraagd kan worden naar de identiteit, nationaliteit, etniciteit, religie, herkomst, reisroute, documenten, eventueel verblijf in lidstaten van de Europese Unie of derde landen, en de personalia en verblijfplaats van familieleden. Dit betreffen elementen die relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

Wanneer de vreemdeling, na daartoe ten minste tweemaal uitgenodigd te zijn, niet op het aanmeldgehoor verschijnt en toerekenbaar heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie te verstrekken over de elementen ter staving van zijn aanvraag (zie artikel 3.45b, eerste lid, Voorschrift Vreemdelingen) kan de IND gebruik maken van de bevoegdheid om de aanvraag buiten behandeling te stellen op grond van artikel 30c, eerste lid onder a, Vw. De IND brengt een daartoe strekkend voornemen uit en maakt daarin kenbaar dat is geconstateerd dat de vreemdeling toerekenbaar heeft nagelaten om informatie te verstrekken die van wezenlijk belang is voor zijn aanvraag.

Zoals volgt uit paragraaf C1/2.9 Vc dient een vreemdeling een tweede of volgende aanvraag in door middel van het model M35-0. Het model M35-0 betreft tevens het eerste verzoek om informatie als bedoeld in artikel 3.45b, eerste lid, VV. Indien de vreemdeling het model M35-0 incompleet indient, waardoor informatie ontbreekt om op de aanvraag te kunnen beslissen, maakt de IND gebruik van de bevoegdheid de aanvraag buiten behandeling te stellen en brengt een daartoe strekkend voornemen uit. De IND maakt met het voornemen kenbaar dat is geconstateerd dat de aanvraag niet volledig is en dat informatie ontbreekt. Bij dit voornemen biedt de IND tevens een termijn van in beginsel één week voor het completeren van de aanvraag. De IND geeft een kortere termijn voor het completeren van de aanvraag als:

  • de vreemdeling eerder een opvolgende aanvraag heeft ingediend die buiten behandeling is gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, onder a, Vw;

  • er reden is om aan te nemen dat de vreemdeling de opvolgende aanvraag met name heeft ingediend met als doel het genereren van opvang dan wel dat uit het model M35-0 volgt dat de vreemdeling geen asielmotief aan zijn opvolgende aanvraag ten grondslag legt;

  • de vreemdeling in het half jaar voorafgaand aan de nieuwe aanvraag eerder een opvolgende aanvraag heeft ingediend die inhoudelijk is afgedaan en hij aan de nieuwe opvolgende aanvraag dezelfde elementen en bevindingen ten grondslag legt zonder toe te lichten wat er veranderd of gewijzigd is.

Het voornemen geldt als een tweede verzoek om informatie als bedoeld in artikel 3.45b, eerste lid, VV. De IND behandelt de aanvraag conform de in artikel 3.118b Vb beschreven procedure, indien de vreemdeling in de zienswijze zijn aanvraag alsnog van de gevraagde informatie voorziet. De aanvraag is compleet indien aan de aanwijzingen in het model M35-0 is voldaan.

Ad 2 en 3

Bij het beoordelen van de toerekenbaarheid betrekt de IND of de vreemdeling een geldige reden heeft voor het niet verschijnen of zonder toestemming (tijdelijk) vertrekken.

Indien één van bovengenoemde situaties leidt tot de conclusie dat de vreemdeling onvoldoende informatie heeft verstrekt, dan wel dat de vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken, wordt de aanvraag in ieder geval buiten behandeling gesteld.

9. Nadere bepalingen over de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

Arbeidsmarktbeperking

De IND vermeldt op de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd de arbeidsmarktbeperking: ‘Arbeid vrij toegestaan; TWV niet vereist’.

Geldigheidsduur

Voor de bepalingen over de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt verwezen naar artikel 3.105, eerste lid, Vb.

De IND verlengt de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met vijf jaar, tenzij zich één van de gronden van artikel 32 Vw voordoet, van de vreemdeling die vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft gehad op basis van artikel 8, onder c, Vw, maar niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. De verlenging van de geldigheidsduur van de vergunning asiel voor bepaalde tijd met vijf jaar geldt tevens als de aanvraag van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd buiten behandeling wordt gesteld vanwege het niet voldoen van het legesbedrag.

Verblijfsdocument

De IND reikt op grond van artikel 9 Vw het verblijfsdocument waaruit het rechtmatig verblijf blijkt uit aan het IND loket dat zich het dichtst bij de woon- of verblijfplaats van de vreemdeling bevindt.

De vreemdeling kan een aanvraag indienen tot het vervangen of vernieuwen van het verblijfsdocument waaruit zijn rechtmatig verblijf blijkt om redenen als genoemd in artikel 4.22 Vb. De vreemdeling dient de aanvraag in bij een door de IND opgegeven postadres dat de IND via zijn website of het aanvraagformulier kenbaar maakt. De IND maakt op zijn website of op het aanvraagformulier eveneens kenbaar op welke wijze de vreemdeling de leges moet betalen. De vreemdeling dient de aanvraag in met het vereiste aanvraagformulier, dat bij de IND verkrijgbaar is.

10. Intrekking en verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

Als in dit hoofdstuk wordt gesproken over het herbeoordelen van een verblijfsvergunning asiel, dan wordt gedoeld op zowel het intrekken van een verblijfsvergunning asiel als op de behandeling van de aanvraag voor de verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Daar waar er verschillen zijn, wordt specifiek over intrekking of verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gesproken.

10.1. Algemeen

10.1.1. Evenredigheid van de intrekking

In artikel 32 Vw is beleidsruimte gelaten door op te nemen dat de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan worden ingetrokken of de verlengingsaanvraag kan worden afgewezen als aan één van de genoemde intrekkingsgronden is voldaan. Deze beleidsruimte is deels ingevuld in de in paragraaf C2/10.1 Vc genoemde artikelen uit het Vreemdelingenbesluit, maar nog altijd is hier beleidsruimte om van intrekking van het verblijfsrecht af te zien of van afwijzing van de verlengingsaanvraag.

Van belang is dat er beoordeeld wordt of de intrekking van de verblijfsvergunning evenredig is. Hierbij wordt bekeken wat het belang van de Staat is om te handhaven en om de verblijfsvergunning in te trekken, dan wel niet te verlengen tegenover het belang van de vreemdeling om hier rechtmatig verblijf te behouden, dan wel voort te zetten. Omdat het intrekken van het verblijfsrecht vergaande gevolgen heeft voor de vreemdeling moet de evenredigheid van dit besluit op voorhand getoetst te worden. In deze toets wordt, onder meer, meegewogen:

  • welke banden de vreemdeling heeft met Nederland;

  • welke banden de vreemdeling heeft met het land van herkomst; en

  • behelst in ieder geval de toets die wordt gedaan in het kader van 8 EVRM (privé en gezinsleven).

Ook de belangen van het kind worden, als van toepassing, meegewogen. Als individuele belangen worden aangevoerd, die niet onder bovengenoemde punten vallen, worden deze ook meegewogen.

Als uit de toets komt dat een intrekking onevenredig is, zal de verblijfsvergunning asiel in stand worden gelaten.

Als er enkel belangen zijn aangedragen die aan 8 EVRM raken, kan de asielvergunning wel ingetrokken worden, maar zal gelijktijdig een 8 EVRM vergunning worden verleend, conform de ambtshalve toets uit par. C2/10.1.5 Vc.

Uitzondering hierop is de verblijfsvergunning asiel die verleend is op grond van de Kwalificatierichtlijn, of waar sprake is van internationale bescherming.

In dat geval is sprake van een imperatieve intrekkingsgrond, als intrekking van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd die is verleend op grond van artikel 29, eerste lid Vw, plaatsvindt op grond van:

In deze gevallen is er geen discretionaire bevoegdheid om af te wijken van het beleid. De belangen van de vreemdeling worden in het kader van 8 EVRM getoetst bij de ambtshalve toets, en kunnen ertoe leiden dat hoewel de asielvergunning wordt ingetrokken, er een 8 EVRM vergunning zal worden verleend. Voor vergunningen die zijn verleend op grond van artikel 29, tweede lid, Vw danwel oudere vergunningen verleend op grond van artikel 29, eerste lid, die niet te herleiden zijn tot de Kwalificatierichtlijn, zal de evenredigheidstoets onverkort gelden.

10.1.2. Intrekking verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

De IND herbeoordeelt de verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als er signalen zijn dat zich mogelijk een intrekkingsgrond (zie paragrafen C2/10.2 e.v.) Vc voordoet. De intrekkingsprocedure kan de volgende onderdelen bevatten:

  • a) of er een of meerdere gronden zijn om de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te trekken of de aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd af te wijzen (zie paragraaf C2/10.2 e.v. Vc);

  • b) toets naar de evenredigheid van het intrekkingsbesluit (zie paragraaf C2/10.1.1 Vc);

  • c) of er (achteraf bezien) op het moment van verlening van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd nog andere gronden voor verlening als bedoeld in artikel 29 Vw van toepassing waren (ex tunc toets, zie verder paragraaf C2/10.1.3 Vc evenals paragrafen C2/10.2-C2/10.6 Vc);

  • d) of de vreemdeling op het moment van herbeoordeling in aanmerking komt voor verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, Vw (ex nunc toets, zie verder paragraaf C2/10.1.4 Vc);

  • e) de vreemdeling in aanmerking komt voor:

    (zie verder paragraaf C2/10.1.5 Vc over de ambtshalve toets);

  • f) of er sprake is van een terugkeerbeletsel als bedoelt in A3/6.3 Vc en C2/10.3.2 Vc; en

  • g) of er redenen zijn om een inreisverbod op te leggen of om de vreemdeling ongewenst te verklaren.

Als er meerdere intrekkingsgronden van toepassing zijn, trekt de IND de verblijfsvergunning in per datum van de intrekkingsgrond, die chronologisch het verst teruggrijpt in het verblijfsrecht. Uitzondering hierop is dat als het gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid één van de intrekkingsgronden is, dan vermeldt de IND die intrekkingsgrond subsidiair in het besluit (zie ook paragraaf C2/10.3 Vc).

10.1.3. De ex tunc toets

De IND laat de afwijzing van de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd dan wel de intrekking daarvan achterwege als de IND oordeelt dat er op het moment van verlening van de oorspronkelijke verblijfsvergunning asiel sprake was van:

  • één of meerdere andere grond(en) voor verlening als bedoeld in artikel 29 Vw; én

  • die grond(en) voor verlening op het moment van herbeoordeling niet is komen te vervallen.

Bij de ex tunc toets wordt enkel de informatie die ten tijde van het verlenen van de verblijfsvergunning asiel bekend was getoetst aan het op dat moment geldende beleid. Nieuwe informatie wordt niet getoetst binnen de ex tunc toets. Voor de gevallen waarin de IND geen ex tunc toets verricht, wordt verwezen naar de paragrafen C2/10.2 tot en met C2/10.7 Vc.

Als de IND de afwijzing van de verlenging dan wel de intrekking van de verblijfsvergunning op grond van de ex tunc toets achterwege laat, betekent dat het einde van de herbeoordeling. De IND informeert de vreemdeling dan per brief dat:

  • de verblijfsvergunning asiel niet wordt ingetrokken; of

  • zijn aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel wordt ingewilligd.

10.1.4. De ex nunc toets

De IND beoordeelt of de vreemdeling op het moment van herbeoordeling in aanmerking komt voor internationale bescherming op grond van artikel 29, eerste lid, Vw. Het uitvoeren van de ex nunc toets hoeft niet vooraf gegaan te worden door een ex tunc toets.

Als de vreemdeling op het moment van herbeoordeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, Vw, dan kan de IND een intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd of afwijzing van de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur daarvan achterwege laten. De IND kan in de uitzonderingsgevallen genoemd in paragrafen C2/10.2.1.2, C2/10.3.1.2 en C2/10.6.3 Vc de verblijfsvergunning wel intrekken en de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wel afwijzen.

In het geval van de voornoemde uitzonderingen neemt de IND geen terugkeerbesluit en wijst de IND de vreemdeling erop dat hij een nieuwe asielaanvraag kan indienen. Als de vreemdeling van deze mogelijkheid gebruik maakt, dan neemt de IND deze aanvraag als opvolgende asielaanvraag in behandeling (zie verder paragraaf C1/2.9 Vc). In het geval de vreemdeling zijn verblijfsvergunning heeft gekregen op grond van artikel 29, tweede lid, Vw, terwijl de vreemdeling niet eerder een zelfstandige asielprocedure heeft doorlopen, dan neemt de IND een dergelijke aanvraag als eerste aanvraag in behandeling.

10.1.5. Ambtshalve toets

Als de IND de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd intrekt of de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur ervan afwijst, beoordeelt de IND op grond van artikel 3.6a Vb ambtshalve of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de in dit artikel genoemde beperkingen of voor uitstel van vertrek (zie verder paragraaf C1/4.8 Vc onder ‘ambtshalve toets’). Als er een zwaar inreisverbod is opgelegd, laat de IND – overeenkomstig paragraaf C1/4.8 Vc – de ambtshalve toets op grond van artikel 3.6a Vb achterwege, behoudens de beoordeling of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 8 EVRM (artikel 3.6a, eerste lid onder a, Vb).

10.1.6. Terugkeerbesluit

In beginsel omvat een besluit tot intrekking of van niet-verlenging van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ook een terugkeerbesluit. Paragraaf C2/3.3 Vc is van toepassing.

10.2. De vreemdeling heeft onjuiste gegevens verstrekt of gegevens achtergehouden die tot afwijzing van de aanvraag zouden hebben geleid (artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a Vw).

10.2.1. Algemeen

De IND trekt een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, Vw met terugwerkende kracht in tot aan de ingangsdatum van de verblijfsvergunning.

10.2.1.1. Ex tunc toets

In paragraaf C2/10.1.3 Vc is uitgelegd wat onder de ex tunc toets verstaan wordt. Als de IND een intrekkingsprocedure start naar aanleiding van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, verricht de IND een ex tunc toets.

10.2.1.2. Ex nunc toets

In paragraaf C2/10.1.4 Vc is uitgelegd wat onder de ex nunc toets verstaan wordt.

De IND beoordeelt bij een intrekking of niet-verlenging op grond van artikel 32, eerste lid, onder a, Vw op het moment van de herbeoordeling of de vreemdeling op grond van alle beschikbare en geloofwaardige elementen en bevindingen op grond van artikel 29, eerste lid, Vw in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Als de vreemdeling op grond van de juiste gegevens (mogelijk) in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan de werkwijze zoals beschreven in C2/10.1.4 Vc worden gevolgd.

10.2.2. 1F

Als artikel 1F Vluchtelingenverdrag na verlening van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd alsnog van toepassing blijkt te zijn, dan geldt het gestelde in paragraaf C2/7.10.2 Vc in samenhang met hetgeen hierboven in C2/10.2 Vc is neergelegd.

10.3. Gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid (artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, Vw)

10.3.1. Algemeen

De IND trekt de verblijfsvergunning asiel met terugwerkende kracht in tot aan de pleegdatum van het misdrijf, dat aanleiding geeft tot intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Voordat de IND bij een intrekking op grond van de openbare orde aan de ex nunc toets toekomt, beoordeelt de IND eerst of er sprake is van een (bijzonder) ernstig misdrijf en of aan de glijdende schaal is voldaan (zie hieromtrent paragraaf C2/10.3.3 en C2/10.3.4 Vc).

Bij deze beoordelingen zijn de artikelen 3.86 eerste tot en met het elfde lid Vb en 3.87 Vb van toepassing.

10.3.1.1. Ex tunc toets

De IND verricht geen ex tunc toets als de IND een intrekkingsprocedure start naar aanleiding van door de vreemdeling gepleegde misdrijven die aangemerkt kunnen worden als een gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid.

10.3.1.2. Ex nunc toets

In paragraaf C2/10.1.4 Vc is uitgelegd hoe de ex nunc toets plaatsvindt.

Als de IND een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd intrekt, verricht de IND een ex nunc toets. De IND beoordeelt ex nunc of de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat hij internationaal te vrezen heeft voor vervolging of ernstige schade (artikel 3 EVRM). Bij deze toets beoordeelt de IND ook of het door de vreemdeling gepleegde misdrijf gezien moet worden als een (bijzonder) ernstig misdrijf, wat maakt dat de openbare orde of nationale veiligheid zich verzet tegen het bezit van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De IND kan in dat geval toch de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd intrekken, omdat de vreemdeling een gevaar is voor de openbare orde of nationale veiligheid, zie hieromtrent paragraaf C2/10.3.2 Vc.

Als de vreemdeling in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel waarop de Kwalificatierichtlijn niet van toepassing is en tijdens de ex nunc toets blijkt dat de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid Vw, en het gepleegde misdrijf niet als (bijzonder) ernstig kan worden aangemerkt, dan kan de IND overgaan tot intrekking van de verleende verblijfsvergunning. In dat geval komt de vreemdeling (mogelijk) in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en dient de werkwijze zoals beschreven in paragraaf C2/10.1.4 Vc te worden aangehouden.

10.3.2. Terugkeerbeletsel

Er kan sprake zijn van een terugkeerbeletsel, als de IND een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd intrekt of de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur ervan afwijst wegens gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid. De IND beoordeelt altijd of sprake is van een situatie waarbij de vreemdeling bij terugkeer naar het land van herkomst:

Als sprake is van één van bovengenoemde situaties neemt de IND in het terugkeerbesluit op, dat de vreemdeling Nederland, het grondgebied van de EU (met uitzondering van Ierland), EER en Zwitserland binnen een gestelde vertrektermijn moet verlaten, maar niet zal worden uitgezet naar het land van herkomst. Als de IND oordeelt dat er een ander land is, waarnaar de vreemdeling kan terugkeren, dan benoemt de IND dit land in het terugkeerbesluit.

Ad b.

Als op een later moment wordt vastgesteld dat artikel 3 EVRM zich niet meer verzet tegen uitzetting van de vreemdeling dan wel dat de vreemdeling niet langer te vrezen heeft voor vervolging, neemt de IND een besluit waaruit blijkt dat er niet langer sprake is van een terugkeerbeletsel. Dit besluit maakt de IND kenbaar aan de vreemdeling. Hiertegen kan de vreemdeling rechtsmiddelen aanwenden.

10.3.3. Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw

In aanvulling op artikel 3.105d, tweede lid, aanhef en onder b, Vb wordt verwezen naar paragraaf C2/7.10.1 Vc om te beoordelen of er sprake is van een bijzonder ernstig misdrijf. Artikel 3.86, eerste tot en met elfde lid, Vb zijn van overeenkomstige toepassing voor zover de strafmaat uit artikel 3.86 Vb de minimumnorm van bijzonder ernstig misdrijf uit paragraaf C2/7.10.1 Vc overstijgt.

Ook beoordeelt de IND of er sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging van een fundamenteel belang van de samenleving.

10.3.4. Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw

In aanvulling op artikel 3.105f, tweede lid, aanhef en onder b, Vb wordt verwezen naar C2/7.10.1 Vc om te beoordelen of er sprake is van een ernstig misdrijf. Artikel 3.86, eerste tot en met elfde lid, Vb zijn van overeenkomstige toepassing voor zover de strafmaat uit artikel 3.86 Vb de minimumnorm van ernstig misdrijf uit paragraaf C2/7.10.1 Vc overstijgt.

Ook beoordeelt de IND of er sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging van een fundamenteel belang van de samenleving.

10.3.5. Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, tweede lid, Vw (afgeleide verblijfsvergunning voor nareizende gezinsleden)

De IND kan de afgeleide verblijfsvergunning voor nareizende gezinsleden intrekken of de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur afwijzen als er sprake is van een gevaar voor de openbare orde als bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, Vw. Daarbij is niet van belang of de verblijfsvergunning:

Artikel 3.86, eerste tot en met twaalfde en zeventiende lid, Vb alsmede artikel 3.87 Vb en paragraaf B1/6.2.2 Vc zijn van overeenkomstige toepassing.

Zie voor de verdere invulling van de ex nunc toets paragraaf C2/10.3.1.2 Vc.

10.3.6. Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c of d, Vw

De IND beoordeelt of er sprake is van een gevaar voor de openbare orde aan de hand van de voorwaarden van artikel 3.86, eerste tot en met het elfde lid, Vb, als de IND de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c of d, Vw zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de wet tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening.

Voor de invulling van de ex nunc toets wordt verwezen naar paragraaf C2/10.3.1.2 Vc.

10.4. De grond voor verlening is komen te vervallen (artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, Vw)

10.4.1. Algemeen

De IND trekt een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in met terugwerkende kracht tot aan het moment dat de grond voor verlening is komen te vervallen.

10.4.1.1. Ex tunc toets

Als de IND een intrekkingsprocedure start, omdat de grond voor verlening is komen te vervallen volgt er een ex tunc toets. In paragraaf C2/10.1.2 Vc is uitgelegd wat onder de ex tunc toets verstaan wordt. De IND verricht geen inhoudelijke toets zoals beschreven in paragraaf C2/10.1.1 tot en met paragraaf C2/10.1.5 Vc, in de situaties genoemd in paragraaf C2/10.4.3 tot en met paragraaf C2/10.4.5 Vc.

10.4.1.2. Ex nunc toets

Als de grond voor verlening is komen te vervallen, verricht de IND altijd een ex nunc toets. In paragraaf C2/10.1.4 Vc is uitgelegd wat onder de ex nunc toets verstaan wordt. De IND beoordeelt daarbij onder meer of de vreemdeling dwingende redenen als bedoeld in artikel 3.37g VV kan aanvoeren om te weigeren de bescherming in te roepen van het land waarvan hij de nationaliteit bezit of zijn gewone verblijfplaats bezat.

De IND verstaat onder ‘dwingende redenen’ als bedoeld in artikel 3.37g VV de hieronder genoemde voorwaarden:

  • a. de vreemdeling is slachtoffer geweest van wandaden die (mede) hebben geleid tot het verlenen van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd; en

  • b. de psychologische problematiek van de vreemdeling als gevolg van de wandaden en de positie waarin hij na terugkeer kan komen te verkeren staan aan terugkeer in de weg.

Ad a.

De IND beschouwt de volgende daden als wandaden:

  • verkrachting, ernstige mishandeling of foltering van de vreemdeling; en

  • de vreemdeling was getuige van de gewelddadige dood, verkrachting, ernstige mishandeling of foltering van naaste familieleden.

Ad b.

De IND neemt aan dat de vreemdeling die geconfronteerd is met een dergelijke wandaad, zich in een positie bevindt dat hij niet terug kan keren naar zijn land van herkomst als de daders van de wandaad ongestraft blijven in het land van herkomst. De IND beoordeelt naar de huidige situatie of de daders van de wandaad in het algemeen worden bestraft in het land van herkomst.

10.4.2. Wijziging in de algemene situatie in het land van herkomst

De IND geeft in het landgebonden asielbeleid van hoofdstuk C7 Vc aan of een wijziging in de algemene situatie in (een deel van) een bepaald land een voldoende ingrijpend en niet-voorbijgaand karakter heeft zoals bedoeld in artikel 3.37g VV.

10.4.3. Vrijwillige terugkeer naar het land van herkomst

Als de IND vaststelt dat een vreemdeling die in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw uit vrije wil is teruggekeerd naar zijn land van herkomst, nodigt de IND de vreemdeling uit om tijdens een gehoor uitleg te geven over de reden, bestemming, duur en verloop van zijn reis. Het is aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij ondanks zijn terugkeer naar het land van herkomst nog steeds in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel.

Voor personen in het bezit van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, tweede lid, Vw, zal terugkeer naar het land van herkomst geen gevolgen hebben voor de verleende verblijfsvergunning.

10.4.3.1. Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw

De IND trekt de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, in onder toepassing van artikel 1C Vluchtelingenverdrag, als een vreemdeling een paspoort van zijn land van herkomst aanvraagt en verkrijgt.

De IND trekt de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, niet in, als de vreemdeling met bewijsmiddelen onderbouwt dat artikel 1C Vluchtelingenverdrag niet van toepassing is.

10.4.4. Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw is verlopen en er is geen aanvraag om verlenging of aanvraag verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ingediend

De IND beoordeelt of de internationale beschermingsstatus van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw, kan worden beëindigd omdat de grond voor verlening, zoals bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, Vw, is komen te vervallen. Deze situatie doet zich voor als:

  • de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, Vw is verlopen; en

  • er geen aanvraag voor verlenging van de asielvergunning voor bepaalde tijd of verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd is ingediend.

De IND neemt aan dat door het niet (tijdig) indienen van een dergelijke aanvraag de vreemdeling niet langer internationale bescherming nodig heeft en dat de grondslag voor verlening is komen te vervallen. Als hier sprake van is brengt de IND een voornemen tot beëindiging van de beschermingsstatus uit. De IND stuurt het voornemen naar het laatst bekende adres. Als er sprake is van een buitenlands adres geldt hetgeen neergelegd in paragraaf C1/3.1.7 Vc. Als de vreemdeling niet op het voornemen reageert, beëindigt de IND de beschermingsstatus op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, Vw.

Als de vreemdeling zich bij de IND meldt, voordat het besluit tot beëindiging in rechte is komen vast te staan, beziet de IND of er aanleiding bestaat om het al uitgebrachte besluit te heroverwegen.

De IND verwijst de vreemdeling naar het aanmeldcentrum voor het indienen van een nieuwe (opvolgende) asielaanvraag (zie paragraaf C1/4.9 Vc omtrent een verzoek tot heroverweging), als de vreemdeling:

  • zich meldt bij de IND, nadat het besluit tot beëindiging in rechte vast is komen te staan;

  • stelt nog steeds internationale bescherming nodig te hebben.

De IND laat in dat geval niet-ontvankelijkverklaring als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, Vw achterwege.

10.4.5. Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef onder a of b, Vw, als de vreemdeling uit Nederland is vertrokken

De IND beoordeelt of een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, die is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw, kan worden ingetrokken als de vreemdeling uit Nederland is vertrokken. De IND gaat daarbij uit van het vervallen van de verleningsgrond, als:

  • aannemelijk is dat de vreemdeling Nederland heeft verlaten en uit de omstandigheden van het vertrek op voorhand duidelijk is dat de verleningsgrond is vervallen; of

  • de vreemdeling niet reageert op een informatieverzoek van de IND over zijn verblijfsplaats en of hij vanwege zijn vertrek nog internationale bescherming nodig heeft; of

  • op basis van de reactie van de vreemdeling op vorenbedoeld informatieverzoek kan worden aangenomen dat de verleningsgrond is vervallen.

De IND neemt aan dat de vreemdeling uit Nederland is vertrokken als:

  • de vreemdeling is uitgeschreven uit het BRP; of

  • de vreemdeling ingeschreven is in het RNI; en

  • er signalen bij de IND zijn binnengekomen waaruit blijkt dat de vreemdeling (zeer waarschijnlijk) uit Nederland is vertrokken.

De IND stelt de vreemdeling in beginsel eerst in de gelegenheid informatie te verstrekken over zijn verblijfplaats en of hij nog bescherming nodig heeft. De IND stuurt hiertoe een brief naar het laatst bekende adres en stelt de vreemdeling daarbij in de gelegenheid te reageren binnen een termijn van tenminste twee weken. Als er sprake is van een buitenlands adres geldt hetgeen neergelegd in paragraaf C1/3.1.7 Vc.

Als de IND op basis van de verstrekte informatie oordeelt, dat de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken kan worden, dan brengt de IND een voornemen tot intrekking van de verblijfsvergunning uit, conform paragraaf C1/2.12 Vc. De IND trekt de verblijfsvergunning in op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, Vw, als:

  • de vreemdeling niet reageert op het voornemen; of

  • de zienswijze van de vreemdeling niet tot een ander oordeel leidt.

De IND beziet of er aanleiding bestaat om het al uitgebrachte intrekkingsbesluit te heroverwegen, als de vreemdeling zich bij de IND meldt, voordat het besluit tot intrekking in rechte is komen vast te staan.

De IND verwijst de vreemdeling naar het aanmeldcentrum voor het indienen van een nieuwe (opvolgende) asielaanvraag (zie paragraaf C1/4.9 Vc omtrent een verzoek tot heroverweging), als de vreemdeling:

  • zich meldt bij de IND, nadat het besluit tot beëindiging in rechte vast is komen te staan; en

  • stelt nog steeds internationale bescherming nodig te hebben.

De IND laat in dat geval niet-ontvankelijkverklaring als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, Vw achterwege.

10.4.6. Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening

De IND concludeert niet dat de grond voor verlening is komen te vervallen als bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, Vw, alleen vanwege het feit dat de daders van de als traumatiserend aangemerkte gebeurtenis die aan de verlening van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening ten grondslag lag, zijn bestraft.

Als de IND constateert dat in het land van herkomst een doeltreffend systeem voor opsporing, vervolging en bestraffing van daders van als traumatiserend aangemerkte gebeurtenissen aanwezig is, kan dit aanleiding geven voor de conclusie dat de grond voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening is komen te vervallen.

10.4.7. Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening

Als de vreemdeling in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die verleend is op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening intrekt op grond van artikel 32, eerste lid, onder c, Vw, dan trekt de IND de verblijfsvergunning in met terugwerkende kracht tot aan de ingangsdatum van het wijzigingsbesluit waarmee het categoriaal beschermingsbeleid is beëindigd.

10.4.8. Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw

De IND concludeert dat de grond voor verlening van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, tweede lid, Vw is komen te vervallen als bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, Vw, als de verblijfsvergunning asiel van de referent wordt of is ingetrokken. Hierbij past de IND de bepaling van artikel 3.106, eerste lid, Vb overeenkomstig toe.

10.5. De vreemdeling heeft zijn hoofdverblijf buiten Nederland gevestigd (artikel 32, eerste lid, aanhef en onder d, Vw)

10.5.1. Algemeen

De IND trekt de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in met terugwerkende kracht tot aan de datum waarop de verplaatsing van het hoofdverblijf uit Nederland kan worden vastgesteld. Deze intrekkingsgrond past de IND toe als de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet te herleiden is tot de internationale beschermingsstatus en dus niet te herleiden is tot de Kwalificatierichtlijn.

Voor de invulling van de term ‘hoofdverblijf’ zoals bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder d, Vw wordt verwezen naar paragraaf B1/6.2.1 Vc.

Als de vreemdeling in het bezit van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw zijn hoofdverblijf verplaatst, beoordeelt de IND in het kader van de intrekkingsgrond ‘vervallen verleningsgrond’, zie paragraaf C2/10.4.5 Vc, of dit leidt tot intrekking van de verleende vergunning.

10.5.1.1. Ex tunc toets

Als de IND een intrekkingsprocedure start naar aanleiding van het verplaatsen van het hoofdverblijf buiten Nederland volgt er geen ex tunc toets.

10.5.1.2. Ex nunc toets

De IND verricht wel een ex nunc toets. In paragraaf C2/10.1.4 Vc is uitgelegd wat onder de ex nunc toets verstaan wordt. De IND toetst in hoeverre de vreemdeling de internationale bescherming van de Nederlandse staat (nog) nodig heeft.

10.6. De huwelijks- of gezinsband is verbroken (artikel 32, eerste lid, aanhef en onder e, Vw)

10.6.1. Algemeen

De IND kan de afgeleide verblijfsvergunning die is afgegeven op grond van artikel 29, tweede lid, Vw intrekken of de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur afwijzen, als de huwelijks- of gezinsband is verbroken als bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder e, Vw in samenhang met artikel 3.106 Vb.

De IND trekt de afgeleide verblijfsvergunning in beginsel in met terugwerkende kracht tot aan de vastgestelde datum, waarop de huwelijks- of gezinsband is verbroken.

De IND neemt aan dat de huwelijks- of gezinsband is verbroken in de situaties als opgesomd in paragrafen B7/3.1 Vc en B7/3.2.1 Vc.

Voor het beoordelen van de feitelijke gezinsband tussen ouders en hun biologische kinderen wordt verwezen naar paragraaf C2/4.1 Vc.

De IND beschouwt de gezinsband tussen ouders en kinderen niet als verbroken als de nareizende gezinsleden wegens een tekort aan passende woonruimte noodgedwongen op een ander adres dan de referent worden gehuisvest.

Bij het verbreken van de huwelijks- of gezinsband trekt de IND de verblijfsvergunning in ieder geval niet in of wijst de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur in ieder geval niet af als:

  • het minderjarig of meerderjarig kind op het moment van het verbreken van de gezinsband langer dan één jaar houder is van de afgeleide verblijfsvergunning in het kader van nareis bij zijn of haar ouder(s); of

  • de ouder(s) op het moment van verbreken van de gezinsband langer dan één jaar houder zijn van de afgeleide verblijfsvergunning in het kader van nareis bij hun (minderjarige) kind; of

  • een situatie zoals bedoeld in artikel 3.106 Vb zich voordoet.

10.6.2. Ex tunc toets

In paragraaf C2/10.1.3 Vc is uitgelegd wat onder de ex tunc toets verstaan wordt. Als de IND een intrekkingsprocedure start vanwege de verbreking van de huwelijks- of gezinsband, dan verricht de IND een ex tunc toets.

10.6.3. Ex nunc toets

In paragraaf C2/10.1.4 Vc is uitgelegd wat onder de ex nunc toets verstaan wordt. Als er sprake is van deze intrekkingsgrond dan beoordeelt de IND of de vreemdeling op grond van alle beschikbare en geloofwaardige gegevens op grond van artikel 29, eerste lid, Vw in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Als de vreemdeling op grond van deze gegevens (mogelijk) in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, dan kan de werkwijze zoals beschreven in C2/10.1.4 Vc worden gevolgd.

10.6.4. Overgangsrecht

Als de afgeleide verblijfsvergunning voor 1 januari 2014 is verleend en de huwelijks- of gezinsband is verbroken, dan wijst de IND op grond van artikel 3.106, vierde lid, Vb een aanvraag om verlenging van de verblijfsvergunning asiel om die reden niet af.

11. Rechtsmiddelen

Voorlopige voorziening

Artikel 82 Vw regelt wanneer de vreemdeling het beroep tegen de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd al dan niet mag afwachten. Artikel 7.3 Vb regelt wanneer de vreemdeling de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen wel of niet mag afwachten.

Het verzoek om een voorlopige voorziening bij volgende aanvragen

De IND staat de vreemdeling op grond van artikel 7.3, tweede lid, Vb, in ieder geval niet toe zijn verzoek om een voorlopige voorziening in Nederland af te wachten in de volgende situaties:

  • bij afwijzing van een eerste opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 30a, eerste lid, onder d, Vw, waarbij is geoordeeld dat de vreemdeling die aanvraag slechts heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit te vertragen of te verhinderen;

  • bij afwijzing van een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 30a, eerste lid, onder d, Vw, nadat een eerdere volgende aanvraag definitief is afgewezen op grond van artikel 30a, eerste lid, onder d, Vw; of

  • bij afwijzing van een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 30a, eerste lid, onder d, Vw, nadat een eerdere opvolgende aanvraag definitief is afgewezen op grond van artikel 30b Vw of artikel 31 Vw

Het verzoek om een voorlopige voorziening bij Dublinclaimanten

De IND staat de vreemdeling toe een verzoek om een voorlopige voorziening, dat connex is aan een rechtsmiddel dat is gericht tegen een overdrachtsbesluit in de zin van Verordening (EU) nr. 604/2013, in Nederland af te wachten, tenzij:

  • a. het verzoek niet binnen 24 uur na bekendmaking van het overdrachtsbesluit is ingediend; of

  • b. er sprake is geweest van een eerder overdrachtsbesluit dat is genomen naar aanleiding van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd,

en zich nadien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan.

Ad b.

Indien hiervan sprake is, geldt één van de volgende aanvullende voorwaarden:

  • tegen het eerdere overdrachtsbesluit zijn geen rechtsmiddelen ingediend;

  • in de beroepsprocedure tegen het overdrachtsbesluit is niet binnen 24 uur een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend; of

  • in die procedure is het verzoek om een voorlopige voorziening door de voorzieningenrechter afgewezen.

Klachten bij internationale instanties

Bij de volgende internationale instanties kan de vreemdeling een individuele klacht indienen als hij van mening is dat zijn rechten onder de betreffende verdragen zijn geschonden:

  • het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Het EHRM houdt toezicht op de naleving van het EVRM;

  • het Comité voor de rechten van de mens (Human Rights Committee). Dit comité houdt toezicht op de naleving van het Internationaal Verdrag inzake de burgerrechten en politieke rechten (BUPO);

  • het Comité tegen Foltering (Committee Against Torture). Dit is het Verdragscomité dat toezicht houdt op de naleving van het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing;

  • Het Vrouwenrechtencomité (Committee on the Elimination of Discrimination against Women). Dit is het Verdragscomité dat toezicht houdt op de naleving van het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW);

  • Het Comité inzake de uitbanning van rassendiscriminatie (Committee on the Elimination of Racial Discrimination) dat toezicht houdt op de naleving van het Verdrag inzake de uitbanning van rassendiscriminatie.

In het navolgende zullen de laatste vier organen worden aangeduid als ‘de mensenrechtenverdragsorganen van de Verenigde Naties’.

Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM)

Als het EHRM een voorlopige maatregel (interim measure) treft op grond van Regel (Rule) 39 van het procesreglement van het EHRM en de Nederlandse Staat verzoekt om de uitzetting van de vreemdeling op te schorten, mag de vreemdeling gedurende de periode dat de voorlopige maatregel van kracht is niet worden uitgezet. Een voorlopige maatregel van het EHRM wordt gelijk gesteld met een door de nationale rechter toegewezen voorlopige voorziening en levert in beginsel rechtmatig verblijf op als bedoeld in artikel 8 onder h, Vw.

Als een vreemdeling in vreemdelingenbewaring zit, vindt naar aanleiding van de door het EHRM getroffen voorlopige maatregel een belangenafweging plaats inzake het voortduren van de bewaring. Bij deze afweging van belangen kan onder meer worden betrokken:

  • of de voorlopige maatregel in duur is beperkt;

  • of de Nederlandse Staat aanleiding ziet om het EHRM te verzoeken om de voorlopige maatregel op te heffen;

  • redenen van openbare orde of nationale veiligheid.

De vreemdeling kan (gedwongen) worden uitgezet als het EHRM geen voorlopige maatregel treft.

Uitspraken van het EHRM zijn juridisch bindend en worden (op)gevolgd.

Mensenrechtenverdragsorganen van de Verenigde Naties

Een verzoek om opschorting van de uitzetting van de mensenrechtenverdragsorganen van de Verenigde Naties zijn, evenals de uiteindelijke zienswijze, niet juridisch bindend. Aan een dergelijk verzoek wordt in beginsel voldaan, tenzij er zwaarwegende redenen zijn om niet te voldoen aan een dergelijk verzoek, bijvoorbeeld vanwege de omstandigheid dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid. Verzoeken om opschorting van de uitzetting van de mensenrechtenverdragsorganen van de Verenigde Naties die door de Nederlandse staat worden gehonoreerd, doen geen rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 onder h, Vw ontstaan.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 14 van de Terugkeerrichtlijn ontvangt de rechtsbijstandverlener van de vreemdeling van de IND bericht dat het opgelegde terugkeerbesluit gedurende het verzoek van de mensenrechtenverdragsorganen van de Verenigde Naties voorlopig niet zal worden uitgevoerd en dat de vreemdeling dus gedurende het verzoek niet zal worden uitgezet.

Als het verzoek om opschorting van de uitzetting van de vreemdeling wordt gehonoreerd door de Nederlandse Staat, vindt ten aanzien van de eventuele vreemdelingenbewaring een belangenafweging plaats inzake het voortduren van de bewaring. Bij deze afweging van belangen kan onder meer worden betrokken:

  • of de voorlopige maatregel in duur is beperkt;

  • of de Nederlandse Staat aanleiding ziet om de mensenrechtenverdragsorganen van de Verenigde Naties te verzoeken om terug te komen op het verzoek;

  • redenen van openbare orde of nationale veiligheid.

Als het mensenrechtenverdragsorgaan van de Verenigde Naties als eindoordeel geeft dat de uitzetting van de vreemdeling in strijd is met de bepalingen van het Verdrag waar het orgaan op toeziet, verleent de IND in beginsel een verblijfsvergunning. De IND verleent in ieder geval geen verblijfsvergunning aan de vreemdeling:

  • als sprake is van gedragingen als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag;

  • als redenen van openbare orde of de nationale veiligheid zich daartegen verzetten;

  • andere dringende redenen aanwezig zijn die zich verzetten tegen verlening van een verblijfsvergunning.

C3. Moratoria

1. Inleiding

In dit hoofdstuk zijn beleidsregels opgenomen die gelden bij toepassing van:

Deze beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van artikel 43, artikel 45, vierde en vijfde lid, artikel 71, artikel 79, tweede lid en artikel 82, tweede lid, Vw.

2. Besluitmoratorium

Artikel 43 Vw geeft het wettelijk kader met betrekking tot het instellen van een besluitmoratorium voor bepaalde categorieën vreemdelingen. De Staatssecretaris publiceert het besluit tot instelling van een besluitmoratorium in de Staatscourant.

De IND verlengt de beslistermijn voor de vreemdeling met de in het besluit vermelde termijn tot maximaal eenentwintig maanden. De IND geeft aan de vreemdeling aan op welk moment de verlengde beslistermijn eindigt. In de gevallen waarin het besluitmoratorium in algemene zin voor een kortere periode dan een jaar is vastgesteld, blijft het mogelijk om de individuele beslistermijn voor de vreemdeling tot maximaal eenentwintig maanden te verlengen.

Voor vreemdelingen die onder een geldend besluitmoratorium vallen, worden in beginsel geen inhoudelijke besluiten genomen.

De IND kan ondanks het besluitmoratorium in ieder geval een beslissing nemen op de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de volgende situaties:

Als de individuele beslistermijn eindigt, moet de IND een besluit nemen op de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd naar de stand van zaken op het moment van het nemen van de beslissing, ook als het algemeen afgekondigde besluitmoratorium op dat moment nog van kracht is.

3. Vertrekmoratorium

De vreemdeling die onder de werking van het vertrekmoratorium valt, maar geen opvang of voorzieningen meer heeft, kan deze verkrijgen door zich in persoon te melden bij AC Ter Apel. De vreemdeling hoeft geen aanvraag in te dienen voor opvang of voorzieningen. Evenmin hoeft de vreemdeling een aanvraag in te dienen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

De IND verstrekt een document W2, met een inlegvel, voorzien van een sticker ‘Verblijfsaantekeningen Algemeen’ aan de vreemdeling.

De vreemdeling heeft in ieder geval geen recht op opvang en andere voorzieningen als artikel 30a, eerste lid, onder a, b of c, Vw, of artikel 30b, eerste lid, onder j, Vw, van toepassing is.

De vreemdeling valt niet onder de werking van het vertrekmoratorium als de vreemdeling aantoonbaar uit Nederland is vertrokken na de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Aantoonbaar vertrek uit Nederland kan in ieder geval blijken uit de volgende situaties:

  • een lidstaat heeft een verzoek tot terugname of overname op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013 ingediend bij Nederland;

  • er is sprake van een geëffectueerde of gefaciliteerde terugkeer;

  • er heeft een overdracht plaatsgevonden op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013;

  • er is een hitmelding in EURODAC.

Wanneer het vertrekmoratorium eindigt, eindigt het recht op opvang en voorzieningen van rechtswege.

C4. Tijdelijke bescherming

1. Inleiding

In dit hoofdstuk zijn beleidsregels opgenomen in paragraaf, die gelden bij de toepassing van richtlijn 2001/55 (tijdelijke bescherming). Deze beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van artikel 1, onder n, Vw, artikel 1, onder o, Vw, artikel 45, lid 6, Vw en artikel 3.1a, Vb.

2. Tijdelijke bescherming

De Raad van de EU kan op grond van richtlijn 2001/55 besluiten een nader omschreven groep vreemdelingen voor een bepaalde periode tijdelijke bescherming te verlenen. De IND biedt een vreemdeling die in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming conform richtlijn 2001/55, in Nederland de mogelijkheid om een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te dienen. De vreemdeling van wie de opvang op grond van de meeromvattende beschikking is beëindigd hoeft geen aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te dienen, als de vreemdeling zich op het moment waarop tijdelijke bescherming conform richtlijn 2001/55 wordt ingesteld nog in Nederland bevindt.

De IND moet beoordelen of de vreemdeling onder Richtlijn 2001/55 valt en moet de voor die beoordeling noodzakelijke gegevens registreren. De IND verlengt de beslistermijn voor het nemen van een beslissing op de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd voor de duur van de tijdelijke bescherming.

De IND is bevoegd een beslissing te nemen op de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd voordat de termijn voor de tijdelijke bescherming is beëindigd.

De vreemdeling, die meent in aanmerking te komen voor tijdelijke bescherming conform richtlijn 2001/55, meldt zich bij een AC met het verzoek om onder de werking van het vertrekmoratorium te worden gebracht. De IND stelt vast of de vreemdeling onder de regeling van tijdelijk bescherming valt. De vreemdeling heeft het recht op opvang zolang de tijdelijke bescherming van kracht is. Voor de beleidsregels met betrekking tot tijdelijke bescherming wordt verwezen naar hoofdstuk C3 Vc.

C5. De verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd

1. Inleiding

In dit hoofdstuk zijn beleidsregels opgenomen, die gelden:

  • ten aanzien van de procedureregels van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd (paragraaf 2);

  • bij de afwijzingsgronden van een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd (paragraaf 3);

  • bij de intrekkingsgronden van een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd (paragraaf 4).

Deze beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van de artikelen 33, 34, 35, 40, 41, 42, eerste lid, 44, vierde en vijfde lid, en 45 Vw, de artikelen 3.107a Vb, 3.108 Vb, 3.116, en 3.118 Vb, en de artikelen 3.41 en 3.47 VV.

2. De procedure bij verlening van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd

2.1. Indiening aanvraag

De vreemdeling moet de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd indienen voor de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afloopt. Als de vreemdeling na afloop van geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd geen aanvraag heeft ingediend, start de IND een procedure tot intrekking van de beschermingsstatus. Zie hiervoor de paragrafen C1/3, C2/10.1 en C2/10.4 Vc.

Als de vreemdeling de aanvraag voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd te vroeg indient, dan stuurt de IND de vreemdeling een brief dat de aanvraag te vroeg is ingediend. De IND doet de zaak dan niet inhoudelijk af, en de vreemdeling moet een nieuwe aanvraag doen.

Hierop maakt de IND een uitzondering als de vreemdeling op het moment van indienen van de aanvraag vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder c, Vw.

Op grond van artikel 40 Vw kan de vreemdeling de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd niet eerder indienen dan vier weken voor de afloop van de geldigheidsduur van de aan hem verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Als de vreemdeling de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd indient tussen de zes maanden en vier weken voor afloop van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd dan bepaalt de IND de aanvraagdatum op vier weken voor afloop van deze verblijfsvergunning.

2.2. Ingangsdatum verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd

Tijdig ingediende aanvragen

Als de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd is ingediend voor afloop van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd geldt conform artikel 44, vierde lid, Vw als ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd de dag, dat de vreemdeling aan alle voorwaarden voor de verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd voldoet. Verlening vindt echter niet eerder plaats dan met de dag waarop de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd is aangevraagd.

Niet tijdig ingediende aanvragen

Als de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd is ingediend na afloop van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, geldt als ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd de dag dat de vreemdeling aan alle voorwaarden voor de verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd voldoet.

De IND verlengt de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd tot de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ter overbrugging van de periode zonder kennelijk verblijfsrecht, als:

  • de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verlopen op of na 1 oktober 2018;

  • er (nog) geen besluit tot beëindiging van de internationale beschermingsstatus is genomen;

  • het besluit tot beëindiging van de internationale beschermingsstatus op dat moment nog niet in rechte vaststaat; en

  • de vreemdeling aan alle voorwaarden voor de verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd voldoet.

2.3. Overgangsrecht

Als de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verlopen vóór 1 oktober 2018 en:

  • er (nog) geen besluit tot beëindiging van de internationale beschermingsstatus is genomen; of

  • het besluit tot beëindiging van de internationale beschermingsstatus op 1 oktober 2018 nog niet in rechte vaststond.

Dan geldt het recht zoals dat gold voor deze datum.

Voor de beleidsregels met betrekking tot het inburgeringsvereiste, waaronder de vrijstellings- en ontheffingsgronden, als bedoeld in artikel 3.107a Vb is paragraaf B9/8.1.2 Vc van overeenkomstige toepassing. Voor de bewijsmiddelen met betrekking tot het inburgeringsvereiste is paragraaf B9/20.1 Vc van overeenkomstige toepassing.

Zie paragraaf C2/10 Vc met betrekking tot de verlenging van de geldigheidsduur, als de vreemdeling niet aan de voorwaarden van artikel 3.107a Vb voldoet.

2.4. Arbeidsmarktaantekening

De IND vermeldt op de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd de arbeidsmarktaantekening: ‘Arbeid vrij toegestaan; TWV niet vereist’.

2.5. Verblijfsdocument

De IND reikt op grond van artikel 9 Vw het verblijfsdocument waaruit het rechtmatig verblijf blijkt uit aan het IND loket dat zich het dichtst bij de woon- of verblijfplaats van de vreemdeling bevindt.

2.6. Vervangen/vernieuwen verblijfsdocument

De vreemdeling kan een aanvraag indienen tot het vervangen of vernieuwen van het verblijfsdocument waaruit zijn rechtmatig verblijf blijkt om redenen als genoemd in artikel 4.22 Vb. De vreemdeling dient de aanvraag in bij een door de IND opgegeven postadres dat de IND via zijn website of het aanvraagformulier kenbaar maakt. De IND maakt op zijn website of op het aanvraagformulier eveneens kenbaar op welke wijze de vreemdeling de leges moet betalen. De vreemdeling dient de aanvraag in met het vereiste aanvraagformulier, dat bij de IND verkrijgbaar is.

3. Afwijzingsgronden verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd

Als zich op het moment dat de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verloopt een grond voordoet als bedoeld in artikel 32 Vw, handelt de IND conform paragraaf C2/10 Vc.

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd niet af op grond van artikel 32, eerste lid, onder c, Vw, als de verleningsgrond van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd was vervallen, maar zich op het moment van behandeling van de aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd opnieuw voordoet.

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd niet af op grond van artikel 32, eerste lid, onder c, Vw, als de oorspronkelijke verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder c of d, Vw, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de wet tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening, omdat de wettelijke grondslag van die vergunningen is vervallen.

Overgangsrecht

Indien de afgeleide verblijfsvergunning voor 1 januari 2014 is verleend en de feitelijke gezinsband is verbroken, wordt een aanvraag om verlening van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd niet om die reden afgewezen.

4. Intrekking verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd

Als in hoofdstuk C5/4 gesproken wordt over het herbeoordelen van een verblijfsvergunning asiel wordt hieronder zowel de herbeoordeling in kader van het intrekken van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd als de afwijzing van de aanvraag van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd verstaan. Daar waar de beoordeling anders verloopt, wordt specifiek over intrekkingen of afwijzing aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd gesproken.

4.1. Algemeen

In dit hoofdstuk zijn beleidsregels opgenomen die van toepassing zijn in aanvulling op artikel 35 Vw over de intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.

4.1.1. Evenredigheid van de intrekking

In artikel 35 Vw is beleidsruimte gelaten door op te nemen dat een verblijfsvergunning asiel kan worden ingetrokken of dat de verlengingsaanvraag kan worden afgewezen indien aan één van de genoemde intrekkings- en afwijzingsgronden is voldaan. Voor de inhoud van de toets wordt verwezen naar paragraaf C2/10.1.1 de inhoud daarvan is van overeenkomstige toepassing.

Wel wordt opgemerkt dat op grond van de kwalificatierichtlijn de intrekking op grond van onjuiste gegevens, paragraaf C5/5.4 Vc, imperatief is. Derhalve is hier geen discretionaire bevoegdheid om af te wijken van het beleid. Voor verblijfsvergunningen die zijn verleend op grond van artikel 29, tweede lid, Vw dan wel oudere verblijfsvergunningen waar geen sprake is van internationale bescherming als bedoeld in de Kwalificatierichtlijn zal de evenredigheidstoets onverkort gelden.

4.1.2. Herbeoordeling verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd

De IND maakt een herbeoordeling van de verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd als er signalen zijn dat zich mogelijk een intrekkingsgrond voordoet. De intrekkingsprocedure kan de volgende onderdelen bevatten:

  • a) of er een of meerdere gronden zijn om de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd in te trekken;

  • b) toets naar de evenredigheid van de intrekking (zie paragraaf C5/4.1.1 Vc);

  • c) of de vreemdeling op het moment van herbeoordeling in aanmerking komt voor internationale bescherming op grond van artikel 29, eerste lid, Vw (ex nunc, zie ook C2/10.1.4 Vc);

  • d) of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 8 EVRM, conform artikel 3.6b, aanhef en onder c, Vb en of aan de vreemdeling uitstel van vertrek op grond van artikel 6.1e Vb moet worden gegeven (ambtshalve toets, zie ook C5/4.1.4 Vc).

  • e) of er sprake is van een terugkeerbeletsel als bedoeld in A3/6.3 Vc en C2/10.3.2 Vc;

  • f) of er redenen zijn om een inreisverbod op te leggen dan wel om de vreemdeling ongewenst te verklaren.

Als er meerdere intrekkingsgronden van toepassing zijn, trekt de IND de verblijfsvergunning in per datum van de intrekkingsgrond, die chronologisch het verst teruggrijpt in het verblijfsrecht. Uitzondering hierop is dat als het gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid één van de intrekkingsgronden is, dan vermeldt de IND die intrekkingsgrond subsidiair in het besluit (zie ook paragraaf C2/10.3, C5/4.3 Vc en C5/4.5 Vc).

4.1.3. De ex tunc toets

Bij het intrekken van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd toetst de IND niet of er op het moment van verlening van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ook een of meerdere andere grond(en) voor verlening als bedoeld in artikel 29, Vw van toepassing waren.

4.1.5. Ambtshalve toets

Paragraaf C2/10.1.5 Vc is van overeenkomstige toepassing. Alleen beoordeelt de IND bij een intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd niet ambtshalve of de vreemdeling op grond van artikel 3.6a Vb in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de in dit artikel genoemde beperkingen.

Op grond van artikel 3.6b, aanhef en onder c, Vb beoordeelt de IND wel ambtshalve of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 8 EVRM.

4.1.6. Intrekking verblijfsvergunning op aanvraag

Paragraaf C1/3.1.6 Vc is van overeenkomstige toepassing. Er vindt bij deze intrekkingsprocedure geen inhoudelijke toets als bedoeld in paragraaf C5/4.1.1 tot en met C5/4.1.5 Vc plaats.

4.2. De vreemdeling heeft onjuiste gegevens verstrekt of gegevens achtergehouden die tot afwijzing van de aanvraag zouden hebben geleid (artikel 35, eerste lid, aanhef en onder a, Vw)

4.2.1. Algemeen

Paragraaf C2/10.2 Vc is met uitzondering van paragraaf C2/10.2.1.1 Vc van overeenkomstige toepassing. De IND trekt een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd op grond van artikel 35, eerste lid, aanhef en onder a, Vw in met terugwerkende kracht tot aan de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

4.3. De vreemdeling is bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd, dan wel hem terzake de maatregel, bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht, is opgelegd (artikel 35, eerste lid, aanhef en onder b, Vw)

4.3.1. Algemeen

De IND trekt een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd in met terugwerkende kracht tot aan de pleegdatum van het misdrijf, dat aanleiding geeft tot intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Paragraaf C2/10.3 Vc is van overeenkomstige toepassing.

4.3.2. Verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd waarop de internationale beschermingsstatus van toepassing is

De IND neemt in ieder geval aan dat op een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd de internationale beschermingsstatus van toepassing is als:

  • de verblijfsvergunning bij de inwerkingtreding van de Vw 2000 van rechtswege is aangemerkt als verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd wegens voorafgaande toelating als vluchteling; of

  • de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd is verleend op basis van (voorafgaande aanspraken op) een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a dan wel b, Vw.

4.3.3. Oorspronkelijke verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c of d, Vw of een oorspronkelijke verblijfsvergunning verleend voor invoering van de Vw 2000

De IND beoordeelt of er sprake is van een gevaar voor de openbare orde aan de hand van de voorwaarden van artikel 3.86, eerste tot en met het elfde lid, Vb, als de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd is verleend naar aanleiding van een oorspronkelijke verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c of d, Vw zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de wet tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening. Wanneer de oorspronkelijke vergunning een vergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw was verleend, wordt dit gezien als nationale vergunning, en is er geen sprake van internationale bescherminsstatus zoals bedoeld in de Kwalificatierichtlijn.

Wanneer de oorspronkelijke vergunning een vergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw, of er sprake is van een vergunning verleend voor invoering van de Vreemdelingenwet 2000, wordt per geval bepaald of deze aan te merken is als een vergunning die valt onder de Kwalificatierichtlijn.

Voor de verdere toetsing is paragraaf C2/10.3.6 Vc van overeenkomstige toepassing.

4.4. De vreemdeling heeft zijn hoofdverblijf buiten Nederland gevestigd (artikel 35, eerste lid, aanhef en onder c, Vw)

4.4.1. Verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd waarop de internationale beschermingsstatus van toepassing is

De IND neemt in ieder geval aan dat op een vergunning voor onbepaalde tijd de Kwalificatierichtlijn van toepassing is als:

  • de vergunning bij de inwerkingtreding van de Vw 2000 van rechtswege is aangemerkt als verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wegens voorafgaande toelating als vluchteling; of

  • de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd is verleend op basis van (voorafgaande aanspraken op) een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, aanhef en onder a dan wel b, Vw.

De IND beoordeelt of een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd waarop de internationale beschermingsstatus van toepassing is kan worden ingetrokken op grond van artikel 35, eerste lid, aanhef en onder c, Vw.

De IND beoordeelt of er sprake is van verplaatsing hoofdverblijf overeenkomstig paragraaf C2/10.5 Vc.

De IND trekt de verblijfsvergunning alleen in op grond van verplaatsing hoofdverblijf:

  • voor zover het verplaatsen van het hoofdverblijf een intrekkingsgrond in de zin van de internationale beschermingsstatus oplevert; en

  • paragraaf C2/10.4.5 Vc en C2/10.5 Vc zijn van overeenkomstige toepassing.

C6. Verdrag inzake de verantwoordelijkheid voor vluchtelingen

1. Inleiding

In dit hoofdstuk zijn beleidsregels opgenomen in paragraaf, die gelden bij de toepassing van de Europese Overeenkomst inzake de overdracht van verantwoordelijkheid met betrekking tot vluchtelingen (Trb 1982, 24). Deze beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van deze overeenkomst.

2. Europese Overeenkomst inzake de overdracht van verantwoordelijkheid met betrekking tot vluchtelingen

Een staat die partij is bij de Europese Overeenkomst inzake de overdracht van verantwoordelijkheid met betrekking tot vluchtelingen (Trb 1982, 24) kan Nederland informeren dat die staat de verantwoordelijkheid van de vluchtelingenstatus heeft overgenomen en de vreemdeling zich in die staat kan vestigen.

De IND:

De IND zendt de beschikking in drievoud naar de Nederlandse ambassade in de Staat die de verantwoordelijkheid voor de vreemdeling overneemt.

De Nederlandse ambassade:

  • 1. reikt een exemplaar van de beschikking aan de vreemdeling in persoon uit of zendt een exemplaar van de beschikking naar het bij de ambassade laatst bekende adres van de vreemdeling;

  • 2. zendt een exemplaar van de beschikking aan de autoriteiten van de Staat die de verantwoordelijkheid voor de vreemdeling overneemt;

  • 3. voorziet een exemplaar van de beschikking van een aantekening omtrent de datum en de wijze van uitreiking en zendt dit exemplaar terug aan de IND.

Een vreemdeling die een beroep doet op de Overeenkomst en nog niet in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel of regulier, kan een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd of regulier voor bepaalde tijd indienen op de wijze als bedoeld in paragrafen C1 en B1/3.3 Vc. De IND stelt de ambassade in Nederland van de staat waar de vreemdeling heeft verbleven op de hoogte van het overnemen van verantwoordelijkheid over de vreemdeling als de IND de vreemdeling in het bezit stelt van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd of regulier voor bepaalde tijd.

Als de vreemdeling een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd bezit, stelt de IND in het dossier zowel elektronisch als fysiek een aantekening dat de vreemdeling Verdragsvluchteling is.

De IND stelt deze vreemdeling in de gelegenheid een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te dienen als de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van de vreemdeling eindigt.

C7. Landgebonden beleid

1. Landgebonden asielbeleid algemeen

Het landgebonden asielbeleid bevat beleidsregels ten aanzien van het land van herkomst van de vreemdeling die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend.

In paragraaf C7/1.2 Vc zijn daarnaast de veilige landen van herkomst opgesomd, met vermelding van relevante bijzonderheden. Voor de lijst van veilige landen van herkomst zoals die is opgenomen in paragraaf C7/1.2 Vc geldt het algemene beleid in C2/7.2 Vc.

Als een algemeen ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken over de situatie in een land beschikbaar is, dan wordt dat betrokken bij het asielbeleid ten aanzien van dat land.

Het landgebonden asielbeleid is een uitwerking van het algemene beleid in de hoofdstukken C1 tot en met C6 Vc en betreft geen uitzonderingsregeling.

De opbouw van de paragrafen van dit hoofdstuk wijkt af van de opbouw van de hoofdstukken C1 tot en met C6 Vc en is conform de volgorde van toetsing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Zie ook paragraaf C1/4.1 Vc.

1.2. Veilige landen van herkomst

Albanië

Bijzonderheden en/of uitzonderingen:

Geen

Armenië

Bijzonderheden en/of uitzonderingen:

De aanwijzing van dit land als veilig land van herkomst geldt niet ten aanzien van:

  • LHBTIQ+;

  • personen van wie aannemelijk is dat ze in strafrechtelijke detentie worden geplaatst.

Bosnië en Herzegovina

Bijzonderheden en/of uitzonderingen:

Geen

Brazilië

Bijzonderheden en/of uitzonderingen:

De aanwijzing van dit land als veilig land van herkomst geldt niet ten aanzien van:

  • journalisten die berichten over corruptie, criminaliteit en/of zich kritisch uitlaten over de regering;

  • milieuactivisten die zich, in gebieden waarin dat aan de orde is, actief verzetten tegen (illegale) mijnbouw en landontginning;

  • LHBTIQ+.

Georgië

Bijzonderheden en/of uitzonderingen:

De aanwijzing van dit land als veilig land van herkomst geldt niet ten aanzien van:

  • personen die afkomstig zijn uit de gebieden die niet onder de effectieve controle van de centrale autoriteiten staan, te weten de Georgische regio’s Abchazië en Zuid-Ossetië;

  • LHBTIQ+.

Ghana

Bijzonderheden en/of uitzonderingen:

De aanwijzing van dit land als veilig land van herkomst geldt niet ten aanzien van:

  • LHBTIQ+;

  • journalisten.

India

Bijzonderheden en/of uitzonderingen:

De aanwijzing van dit land als veilig land van herkomst geldt niet ten aanzien van:

  • vreemdelingen die afkomstig zijn uit de ‘union territory’ Jammu en Kasmir;

  • religieuze minderheden die vanwege het behoren tot die religieuze minderheid problemen hebben ondervonden;

  • Dalit-vrouwen en -meisjes;

  • journalisten;

  • personen die zich kritisch hebben getoond over de Indiase overheid en het overheidsbeleid, en als gevolg daarvan problemen hebben ondervonden (bijvoorbeeld mensenrechtenactivisten, academici en demonstranten).

Jamaica

Bijzonderheden en/of uitzonderingen:

De aanwijzing van dit land als veilig land van herkomst geldt niet ten aanzien van:

  • LHBTIQ+.

Kosovo

Bijzonderheden en/of uitzonderingen:

Geen

Marokko

Bijzonderheden en/of uitzonderingen:

De aanwijzing van dit land als veilig land van herkomst geldt niet ten aanzien van:

  • LHBTIQ+;

  • (online) journalisten en (mensenrechten)activisten, die kritiek uitoefenen op de Islam, het koningshuis en/of de Marokkaanse regering – onder meer vanwege het officiële standpunt van de regering betreffende de Westelijke Sahara;

  • de Hirak Rif-activisten en journalisten die verslag deden over de situatie in het Rifgebergte en de demonstraties aldaar;

  • personen die te maken krijgen met strafrechtelijke vervolging, en die concreet aannemelijk kunnen maken dat de in Marokko bestaande wettelijke waarborgen tegen schendingen van de rechten en vrijheden in hun individuele geval niet worden geboden.

Mongolië

Bijzonderheden en/of uitzonderingen:

Geen

Montenegro

Bijzonderheden en/of uitzonderingen:

Geen

Noord-Macedonië

Bijzonderheden en/of uitzonderingen:

Geen

Oekraïne

Bijzonderheden en/of uitzonderingen:

De aanwijzing van Oekraïne als veilig land van herkomst is opgeschort.

Senegal

Bijzonderheden en/of uitzonderingen:

De aanwijzing van dit land als veilig land van herkomst geldt niet ten aanzien van:

  • LHBTIQ+;

  • personen die te maken krijgen met strafrechtelijke vervolging, en die concreet aannemelijk kunnen maken dat de in Senegal bestaande wettelijke waarborgen tegen schendingen van de rechten en vrijheden in hun individuele geval niet worden geboden.

Servië

Bijzonderheden en/of uitzonderingen:

De aanwijzing van dit land als veilig land van herkomst geldt niet ten aanzien van:

  • journalisten;

  • personen van wie aannemelijk is dat ze in strafrechtelijke detentie zullen worden geplaatst;

  • LHBTIQ+.

Trinidad en Tobago

Bijzonderheden en/of uitzonderingen:

De aanwijzing van dit land als veilig land van herkomst geldt niet ten aanzien van:

  • LHBTIQ+.

Tunesië

Bijzonderheden en/of uitzonderingen:

De aanwijzing van dit land als veilig land van herkomst geldt niet ten aanzien van:

  • LHBTIQ+;

  • personen die aannemelijk kunnen maken dat ze een zogenoemde S17-maatregel op hun naam hebben staan;

  • journalisten, activisten en politiek opponenten, die kritiek uitten op de president en/of regering;

  • personen die te maken krijgen met (strafrechtelijke) vervolging, en die concreet aannemelijk kunnen maken dat de in Tunesië bestaande wettelijke waarborgen tegen schendingen van de rechten en vrijheden in hun individuele geval niet worden geboden.

Verenigde Staten

Bijzonderheden en/of uitzonderingen:

Geen

2. Het asielbeleid ten aanzien van Afghanistan

2.2. Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

De IND neemt in de regel ten aanzien van de volgende categorieën vreemdelingen ‘personal and knowing participation’ in de zin van paragraaf C2/7.10.1 Vc aan:

  • onderofficieren en officieren van de KhaD en de WAD;

  • de volgende leden van de Hezb-i-Wahdat:

    • a. alle leden van het Centrale Leiderschapsorgaan, Shura-i-Markazi;

    • b. de leden van het Militair Comité van Shura-i-Markazi;

    • c. de leden van het Politiek Comité van Shura-i-Markazi;

    • d. de hoofden van de Provinciale Vertegenwoordigingen;

    • e. alle commandanten van een ferq’a; en

    • f. hoge officieren van de strijdkrachten van Hezb-i-Wahdat.; en

  • hoofd- en opperofficieren van de volgende afdelingen van de Afghaanse politie in de periode 1978–1996:

    • a. de Kumandani-ye Umumi-ye Defa-yelnqelab;

    • b. de Riasat-e-Makhsous; en

    • c. de Operatifi-ye Mahabas.

2.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag

2.3.1. Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2.3 Vc

Groepsvervolging wordt aangenomen voor tolken die hebben gewerkt voor internationale militaire- of politiemissies in Afghanistan.

2.3.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

De IND merkt voor Afghanistan uitsluitend de volgende categorieën vreemdelingen aan als risicoprofiel:

  • vrouwen;

  • mensenrechtenactivisten;

  • journalisten en personen werkzaam in de media;

  • niet-moslims, waaronder bekeerlingen, afvalligen, christenen, bahai en sikhs/hindoes;

  • LHBTIQ+.

2.3.2.1. Toelichting vrouwen

Een Afghaanse vrouw kan in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, als zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij:

  • zich niet kan conformeren aan de door de Taliban opgelegde normen en leefregels; en

  • door het niet naleven van deze opgelegde normen en leefregels het risico loopt op (ernstige daden van) vervolging.

De IND beoordeelt daarnaast in hoeverre de vrouw door de Taliban opgelegde normen en leefregels dermate ernstig in haar mogelijkheden tot ontplooiing en sociale en maatschappelijke deelname wordt beperkt en welke impact dit zal hebben op haar. Bij een voldoende ingrijpende impact zal dit aanleiding geven voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw.

Op de vraag of een Afghaanse vrouw in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw op grond van de in deze paragraaf beschreven voorwaarden is het individualiseringsvereiste zoals beschreven in paragraaf C2/2 Vc van toepassing.

2.5. Bescherming

2.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt aan dat het niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen.

2.5.2. Binnenlands beschermingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt aan dat in Afghanistan geen binnenlands beschermingsalternatief aanwezig is.

2.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Afghanistan geldt in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

Ondanks voornoemd uitgangspunt, kan in een voorkomend geval – na onderzoek – worden vastgesteld dat adequate opvang beschikbaar is en kan worden gerealiseerd.

5. Het asielbeleid ten aanzien van Azerbeidzjan

5.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag

5.3.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

De IND merkt voor Azerbeidzjan uitsluitend de volgende categorie vreemdelingen aan als risicoprofiel:

  • Vreemdelingen die actief zijn in de politiek, journalistiek, of op het gebied van mensenrechten.

5.5. Bescherming

5.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/4.3 Vc

De IND neemt in ieder geval voor de volgende categorieën aan dat het niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen:

  • vreemdelingen die behoren tot de Armeense bevolkingsgroep;

  • LHBTIQ+;

  • vreemdelingen die actief zijn in de politiek, journalistiek, of op het gebied van mensenrechten en om die reden in de negatieve belangstelling van de autoriteiten staan.

5.5.2. Binnenlands beschermingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt in ieder geval aan dat een binnenlands beschermingsalternatief aanwezig is in het hoofdgebied van Azerbeidzjan:

  • voor de vreemdeling die behoort tot de Azeri bevolkingsgroep afkomstig uit Nagorno Karabach.

5.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Azerbeidzjan geldt in zijn algemeenheid dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

Ondanks voornoemd uitgangspunt kan in een voorkomend geval – na onderzoek – worden vastgesteld dat adequate opvang beschikbaar is en kan worden gerealiseerd.

6. Het asielbeleid ten aanzien van Belarus

6.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag

6.3.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

De IND merkt voor Belarus de volgende groepen vreemdelingen aan als risicoprofiel:

  • oppositieleden, politieke activisten, journalisten en mensenrechtenactivisten;

  • transgenders.

6.4. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw

6.4.2. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.3 Vc

6.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

Ten aanzien van adequate opvang in de zin van paragraaf B8/6 Vc geldt het volgende.

In Belarus zijn er opvangvoorzieningen waarvoor de autoriteiten zorg dragen. Dat deze opvang in het algemeen toereikend is, staat niet vast.

In een voorkomend geval kan – na onderzoek – worden vastgesteld dat adequate opvang beschikbaar is en kan worden gerealiseerd.

9. Het asielbeleid ten aanzien van China

9.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag

9.3.1. Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2.3 Vc

De IND beschouwt de volgende groepen als groepen die systematisch worden blootgesteld aan vervolging in de zin van artikel 1A Vluchtelingenverdrag:

  • Tibetanen die te maken hebben met repressie;

  • Oeigoeren; en

  • actieve aanhangers van religieuze en spirituele bewegingen die door de Chinese autoriteiten zijn aangemerkt als xie jiao;

9.3.1.1. Toelichting Tibetanen

Tibetanen kunnen te maken hebben met repressie in China, als zij:

  • als advocaat, politiek activist of blogger actief zijn geweest;

  • verdacht worden van separatistische sympathieën;

  • steun hebben betuigd aan de dalai lama in China, of daarvan verdacht worden;

  • te maken hebben gehad met religieuze activiteiten die door de overheid worden gezien als uitingen van politieke onvrede of streven naar onafhankelijkheid; of

  • om andere redenen de negatieve aandacht van de Chinese autoriteiten hebben getrokken dan wel zullen trekken en de overheid deze zien als uitingen van politieke onvrede of streven naar onafhankelijkheid.

De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw aan de Tibetaan afkomstig uit China die aannemelijk maakt dat hij tot een of meerdere van deze groepen behoort.

9.3.1.2. Toelichting Xie jiao

Door de Chinese autoriteiten als xie jiao aangemerkt zijn in ieder geval de groepen die in bijlage 13.2 van het algemeen ambtsbericht China juli 2020 worden genoemd.

Ten aanzien van ‘actieve’ aanhangers: het gaat hierbij nadrukkelijk niet alleen om leiders en personen die zich bezighouden met ledenwerving, maar ook om actieve beoefenaars en actieve ‘gewone’ leden van wie bij de autoriteiten bekend is dat zij behoren tot een als xie jiao aangemerkte beweging.

9.3.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

De IND merkt voor China de volgende groepen aan als risicoprofiel:

  • leden van oppositiepartijen;

  • politieke activisten;

  • dissidenten;

  • mensenrechtenverdedigers;

  • aanhangers van ‘grijze’ kerkgenootschappen; en

  • (etnische) moslimgroeperingen uit Xinjiang, zoals Kazachen, Kirgiezen, Oezbeken en Hui-moslims.

9.4. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw

9.4.1. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, onderdeel 1° en 2°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.2 Vc

9.4.1.3. Vreemdelingen die illegaal China zijn uitgereisd

De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan de Tibetaan afkomstig uit China die aannemelijk heeft gemaakt dat hij illegaal China is uitgereisd.

9.4.2. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.3 Vc

9.8. Bijzonderheden

De IND betrekt bij de beoordeling van de aanvraag van met name Oeigoeren de vraag of Turkije of een ander land als eerste land van asiel of veilig derde land kan worden aangemerkt zoals beschreven in paragraaf C2/6 Vc.

De IND houdt er bij de behandeling van individuele asielaanvragen van inwoners van Hongkong rekening mee dat verblijf in Hongkong geen belemmering vormt voor vervolging door de Chinese autoriteiten in Peking.

10. Het asielbeleid ten aanzien van Colombia

10.5. Bescherming

10.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt aan dat het voor een Colombiaanse vreemdeling in het algemeen mogelijk is de bescherming van de autoriteiten en/of internationale organisaties te verkrijgen.

Voor de volgende categorie neemt de IND aan dat het niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen:

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij te vrezen hebben voor huiselijk geweld.

10.5.2. Binnenlands beschermingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt ten aanzien van Colombia in het algemeen een binnenlands beschermingsalternatief aan.

De IND neemt aan dat geen binnenlands beschermingsalternatief aanwezig is voor personen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij een gegronde vrees voor vervolging hebben of een reëel risico lopen op ernstige schade door:

  • de centrale overheid; of

  • (gewapende) groeperingen die landelijk opereren.

10.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Colombia geldt in ieder geval dat algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn.

Ondanks voornoemd uitgangspunt, kan in een voorkomend geval – na onderzoek – worden vastgesteld dat adequate opvang beschikbaar is en kan worden gerealiseerd.

11. Het asielbeleid ten aanzien van Congo DRC (Democratische Republiek Congo)

11.4. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw

11.4.2. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.3 Vc

In Congo DRC is sprake van de hoogste mate van willekeurig geweld (meest uitzonderlijke situatie) in de provincies Noord-Kivu, Zuid-Kivu en Ituri.

11.5. Bescherming

11.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt in ieder geval voor de volgende categorieën aan dat het niet mogelijk is de bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties:

  • LHBTIQ+; en

  • minderjarigen (jongens en meisjes) en vrouwen, die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor (seksuele) geweldpleging.

11.5.2. Binnenlands beschermingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt voor Congo DRC geen binnenlands beschermingsalternatief aan, als de IND heeft geconcludeerd dat de vreemdeling op basis van de vreemdeling zelf betreffende omstandigheden een gegronde vrees heeft voor vervolging dan wel ernstige schade.

De IND neemt voor Congo DRC een binnenlands beschermingsalternatief in Kinshasa aan als de vreemdeling aan alle volgende voorwaarden voldoet:

  • de vreemdeling is afkomstig uit een gebied waarvan in paragraaf C7/10.4.1 Vc is vermeld dat er sprake is van de meest uitzonderlijke situatie is; en

  • de vrees van de vreemdeling is niet gebaseerd op de vreemdeling zelf betreffende omstandigheden, maar is alleen een gevolg van de meest uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C2/3.3.3 Vc.

11.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Congo DRC geldt in zijn algemeenheid dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

Ondanks voornoemd uitgangspunt kan in een voorkomend geval – na onderzoek – worden vastgesteld dat adequate opvang beschikbaar is en kan worden gerealiseerd.

12. Het asielbeleid ten aanzien van Egypte

12.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag

12.3.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

De IND merkt voor Egypte de volgende categorieën vreemdelingen aan als risicoprofiel:

  • (online) journalisten, mensenrechtenverdedigers of politieke opposanten/activisten

  • LHBTIQ+.

12.5. Bescherming

12.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

Van personen behorend tot een van de hierbovengenoemde risicoprofielen, die een gegronde vrees hebben voor vervolging, wordt niet verlangd dat zij de bescherming van de autoriteiten inroepen.

Geen bijzonderheden.

12.5.2. Binnenlands beschermingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

Ten aanzien van personen behorend tot een van de hierboven genoemde risicoprofielen, die een gegronde vrees hebben voor vervolging, wordt geen binnenlands beschermingsalternatief aangenomen.

Geen bijzonderheden.

12.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Egypte geldt in zijn algemeenheid dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

Ondanks voornoemd uitgangspunt, kan in een voorkomend geval – na onderzoek – worden vastgesteld dat adequate opvang beschikbaar is en kan worden gerealiseerd.

13. Het asielbeleid ten aanzien van Eritrea

13.4. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw

13.4.1. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, onderdeel 1° en 2°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.2 Vc

13.4.1.1. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3.2.1 Vc

De IND beschouwt de volgende groepen als groepen die systematisch worden blootgesteld aan een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b:

  • personen die het militaire onderdeel van de nationale dienstplicht moeten vervullen; en

  • deserteurs.

13.4.1.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

De IND merkt voor Eritrea de volgende categorieën vreemdelingen aan als risicoprofiel:

  • personen die het civiele onderdeel van de nationale dienstplicht moeten vervullen.

13.4.1.3. Illegale uitreis

De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan de Eritrese vreemdeling die:

  • aannemelijk maakt illegaal Eritrea uitgereisd te zijn.

13.4.2. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.3 Vc

13.5. Bescherming

13.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt aan dat het niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen, tenzij sprake is van evidente, concrete en individualiseerbare aanknopingspunten op basis waarvan kan worden aangenomen dat het verkrijgen van bescherming wel mogelijk is.

13.5.2. Binnenlands beschermingsalternatief

De IND neemt aan dat in Eritrea geen binnenlands beschermingsalternatief aanwezig is, tenzij sprake is van evidente, concrete en individualiseerbare aanknopingspunten op basis waarvan kan worden aangenomen dat een binnenlands beschermingsalternatief wel voorhanden is.

13.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Eritrea geldt in zijn algemeenheid dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

Ondanks voornoemd uitgangspunt kan in een voorkomend geval – na onderzoek – worden vastgesteld dat adequate opvang beschikbaar is en kan worden gerealiseerd.

13.8. Bijzonderheden

Gedwongen terugkeer van vreemdelingen naar Eritrea zal niet plaatsvinden. De IND neemt aan dat bij gedwongen terugkeer, zowel na legale als na illegale uitreis, een reëel risico op ernstige schade aanwezig is.

Uitgangspunt is echter dat een vreemdeling die legaal, met een geldig document voor grensoverschrijding en uitreisvisum, is uitgereisd, zelfstandig kan terugkeren. Bij deze groep neemt de IND niet op voorhand aan dat bij terugkeer naar Eritrea sprake is van ernstige schade.

14. Het asielbeleid ten aanzien van Ethiopië

14.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag

14.3.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

De IND merkt voor Ethiopië uitsluitend de volgende groepen aan als risicoprofiel:

  • journalisten;

  • oppositieleden;

  • academici;

  • activisten;

  • vreemdelingen die (vermeend) lid of aanhanger zijn van OLF-Shene (OLA);

  • vreemdelingen die (vermeend) lid of aanhanger zijn van de Fano.

14.4. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw

14.4.2. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.3 Vc

14.5. Bescherming

14.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt in ieder geval voor de volgende categorieën aan dat het niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten en/of internationale organisaties te verkrijgen:

  • LHBTIQ+;

  • meisjes en vrouwen die vrezen het slachtoffer te worden van genitale verminking; en

  • meisjes en vrouwen die vrezen het slachtoffer te worden van seksueel geweld.

Verder neemt de IND aan dat de vreemdeling die, voorafgaande aan het vertrek uit Ethiopië, zijn normale woon- of verblijfplaats buiten Addis Abeba had, geen bescherming van de autoriteiten en/of internationale organisaties kan verkrijgen. Dit is mogelijk alleen anders als uit individuele omstandigheden blijkt dat het voor de vreemdeling wel mogelijk is om de bescherming van de autoriteiten te verkrijgen en de actor van vervolging niet de overheid zelf is.

14.5.2. Binnenlands beschermingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND toetst conform paragraaf C2/3.4 Vc of gelet op de individuele omstandigheden een binnenlands beschermingsalternatief in Addis Abeba kan worden tegengeworpen.

14.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

Voor Ethiopië geldt in zijn algemeenheid dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

Ondanks voornoemd uitgangspunt kan in een voorkomend geval – na onderzoek – worden vastgesteld dat adequate opvang beschikbaar is en kan worden gerealiseerd.

15. Het asielbeleid ten aanzien van Guinee

15.5. Bescherming

15.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt in ieder geval voor de volgende categorieën aan dat het niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen:

  • minderjarigen en vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor (seksuele) geweldpleging;

  • (minderjarige) vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor genitale verminking; of

  • LHBTIQ+.

15.5.2. Binnenlands beschermingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt voor de volgende categorieën aan dat er geen binnenlands beschermingsalternatief aanwezig is:

  • minderjarigen en vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor (seksuele) geweldpleging; of

  • (minderjarige) vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor genitale verminking.

Het vorenstaande geldt niet als bij de beoordeling van de asielaanvraag door de IND blijkt dat op grond van individuele omstandigheden geconcludeerd kan worden dat de vreemdeling zich elders in Guinee kan vestigen.

16. Het asielbeleid ten aanzien van Irak

16.2. Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

De IND neemt in de regel in ieder geval ten aanzien van de volgende categorieën ‘personal and knowing participation’ in de zin van paragraaf C2/7.10.1 Vc aan:

  • hoofden van de volgende inlichtingen- en veiligheidsdiensten ten tijde van het Baath-regime:

    • a. de Algemene Inlichtingendienst;

    • b. de Militaire Inlichtingendienst;

    • c. de Speciale Veiligheidsdienst;

    • d. de Algemene Veiligheidsdienst; en

    • e. de Militaire Veiligheidsdienst; en

  • officieren van de Speciale Veiligheidsdienst ten tijde van het Baath-regime.

16.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag

16.3.1. Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2.3 Vc

De IND beschouwt de volgende groepen als groepen die systematisch worden blootgesteld aan vervolging in de zin van artikel 1A Vluchtelingenverdrag:

  • LHBTIQ+.

16.3.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

De IND merkt voor Irak uitsluitend de volgende categorie vreemdelingen voor geheel Irak (inclusief KAR) aan als risicoprofiel:

  • politiek activisten;

  • mensenrechtenactivisten;

  • journalisten; en

  • alleenstaande vrouwen.

De IND merkt voor Federaal Irak (exclusief KAR) de volgende groepen aan als risicoprofiel:

  • shabak;

  • kaka’i; en

  • bahai.

16.3.2.1. Toelichting alleenstaande vrouwen

Aan een alleenstaande vrouw uit Irak verleent de IND in de regel een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw.

Bij de beoordeling of een vrouw in Irak als alleenstaand wordt gezien en op die grond bescherming behoeft, wordt in ieder geval meegewogen dat:

  • zij geen echtgenoot heeft – of geen persoon met wie zij een duurzame relatie heeft – in Irak met wie zij kan gaan samenleven;

  • de gezinsband met haar ouderlijk gezin is verbroken en zij aannemelijk heeft gemaakt dat deze niet kan worden hersteld; of

  • er geen familielid of sociaal netwerk is waar de vrouw, gelet op haar individuele omstandigheden, voor opvang en bescherming op terug kan vallen.

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw aan een alleenstaande vrouw als op grond van haar individuele asielrelaas aannemelijk is dat zij geen bescherming op grond van haar alleenstaande status nodig heeft. Hierbij wordt onder andere meegewogen of en hoe zij zich in het verleden zelfstandig heeft kunnen handhaven in het dagelijks leven in het land van herkomst.

16.5. Bescherming

16.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt aan dat het voor de vreemdeling afkomstig uit Irak in beginsel niet mogelijk is de bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties in Irak.

16.8. Bijzonderheden

Fayli-Koerden

De IND merkt Fayli-Koerden van wie de Iraakse nationaliteit is ontnomen tijdens het regime van Saddam Hoessein, niet aan als staatloos. De IND neemt aan dat zij de Iraakse nationaliteit hebben.

17. Het asielbeleid ten aanzien van Iran

17.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag

17.3.1. Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2.3 Vc

De IND beschouwt de volgende groep als groep die systematisch wordt blootgesteld aan vervolging in de zin van artikel 1A Vluchtelingenverdrag:

  • christenen die evangeliseren.

17.3.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

De IND merkt voor Iran de volgende groepen aan als risicoprofiel:

  • bahai’s;

  • christenen die nieuwe kerken of huiskerken bezoeken;

  • personen die actief zijn in de politiek, journalistiek, op het gebied van de mensenrechten of een ander maatschappelijk terrein (in het bijzonder op het terrein van vrouwenrechten en de rechten van etnische minderheden); en

  • LHB.

17.5. Bescherming

17.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt uitsluitend voor de volgende categorieën aan dat het niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten en/of internationale organisaties te verkrijgen:

  • slachtoffers van eergerelateerd geweld;

  • slachtoffers van seksueel geweld; of

  • LHBTIQ+.

18. Het asielbeleid ten aanzien van Ivoorkust

18.5. Bescherming

18.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt in ieder geval voor de volgende categorieën aan dat het niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen:

  • Ivorianen die deel uitmaken van een etnische minderheid;

  • LHBTIQ+;

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij te vrezen hebben voor geweldpleging;

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij te vrezen hebben voor genitale verminking; en

  • minderjarigen.

18.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is. Voor Ivoorkust geldt in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

19. Het asielbeleid ten aanzien van Jemen

19.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag

19.3.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

De IND merkt voor Jemen uitsluitend de volgende groepen aan als risicoprofiel:

  • muhammasheen;

  • christenen;

  • joden;

  • baha’i;

  • LHBTIQ+;

  • journalisten, activisten en personen die actief zijn in de politiek; en

  • alleenstaande vrouwen en vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt te vrezen voor gender-gerelateerd geweld.

19.4. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw

19.4.2. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.3 Vc

De IND neemt voor Jemen een hoge mate van willekeurig geweld aan (minder uitzonderlijke situatie). De vreemdeling uit Jemen moet dus op basis van zijn individuele omstandigheden aannemelijk maken, waarom juist hij specifiek een reëel risico loopt om slachtoffer te worden van de hoge mate van willekeurig geweld ten opzichte van andere burgers.

19.5. Bescherming

19.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt voor vreemdelingen afkomstig uit Jemen aan dat het niet mogelijk is de bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties.

19.5.2. Binnenlands beschermingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt aan dat in Jemen geen binnenlands beschermingsalternatief aanwezig is, tenzij sprake is van evidente, concrete en individualiseerbare aanknopingspunten op basis waarvan kan worden aangenomen dat de vreemdeling zich elders in Jemen kan vestigen.

19.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is. Voor Jemen geldt in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

20. Het asielbeleid ten aanzien van Kameroen

20.4. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw

20.4.2. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.3 Vc

De IND neemt voor Kameroen enkel de hoogste mate van willekeurig geweld aan (meest uitzonderlijke situatie) in de provincies North-West en South-West (tezamen bekend als: NWSW).

20.5. Bescherming

20.5.2. Binnenlands beschermingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt voor Kameroen in ieder geval een binnenlands beschermingsalternatief in Yaoundé, Douala en Bafoussam aan, als de vreemdeling aan alle volgende voorwaarden voldoet:

  • de vreemdeling is afkomstig uit de provincies North-West of South-West; en

  • de vrees van de vreemdeling is niet gebaseerd op de vreemdeling zelf betreffende omstandigheden, maar is alleen een gevolg van de meest uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C2/3.3.3 Vc.

Als de vreemdeling, al dan niet afkomstig uit de provincies North-West en South-West, op individuele gronden te vrezen heeft voor vervolging of ernstige schade, zal op individuele basis bezien worden of er een binnenlands beschermingsalternatief aanwezig is.

21. Het asielbeleid ten aanzien van Libanon: de situatie van Palestijnen

21.4. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw

21.4.2. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.3 Vc

21.5. Bescherming

21.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4. Vc

De IND neemt in ieder geval voor de volgende categorieën in het algemeen aan dat het niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten en/of internationale organisaties te verkrijgen:

  • (geregistreerde en niet-geregistreerde) Libanese Palestijnen;

  • niet-Libanese Palestijnen.

Het vorenstaande geldt niet als op grond van het individuele asielrelaas aannemelijk is dat de vreemdeling de bescherming van de autoriteiten en/of internationale organisaties kan verkrijgen.

21.5.2. Binnenlands beschermingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt voor de volgende categorieën in het algemeen aan dat er geen binnenlands beschermingsalternatief aanwezig is:

  • (geregistreerde en niet-geregistreerde) Libanese Palestijnen;

  • niet-Libanese Palestijnen.

Het vorenstaande geldt niet als op grond van het individuele asielrelaas aannemelijk is dat de vreemdeling zich elders in Libanon kan vestigen.

21.8. Bijzonderheden

Terugkeer naar Libanon

De IND neemt voor niet-Libanese Palestijnen, die voorafgaand aan hun komst naar Nederland Libanon als land van gebruikelijke verblijfplaats hadden, aan dat zij bij terugkeer naar Libanon een reëel risico op uitzetting lopen en beoordeelt op basis van de individuele omstandigheden of een dergelijke uitzetting leidt tot (indirect) refoulement.

De IND verleent aan de volgende categorieën een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd:

  • Niet-Libanese Palestijnen uit Libanon waarvan aannemelijk is dat zij zullen worden uitgezet naar een tweede/ eerdere land van gebruikelijke verblijfplaats waarvoor geldt dat zij aldaar een gegronde vrees voor vervolging of ernstige schade hebben.

22. Het asielbeleid ten aanzien van Libië

22.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag

22.3.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

De IND merkt voor Libië uitsluitend de volgende risicoprofielen aan:

  • (vermeende) opposanten van een feitelijke machthebber, inclusief gewapende groeperingen en milities;

  • mensenrechtenactivisten en mensenrechtenadvocaten;

  • leden van het justitieel apparaat;

  • vrouwen die maatschappelijk of politiek actief zijn;

  • journalisten;

  • werknemers van non-gouvernementele organisaties;

  • LHBTIQ+;

  • (bekeerde) christenen;en

  • Gaddafi-loyalisten die voorafgaand aan vertrek uit Libië hun normale woonplaats hadden in gebieden waar milities en brigades die behoren tot de voormalige GNA de macht hebben.

22.3.2.1. Toelichting Gaddafi-loyalisten

De IND beschouwt in ieder geval vreemdelingen die behoren tot de volgende stammen als Gaddafi-loyalisten:

  • Warfalla;

  • Warshefana;

  • Si’an;

  • Tarhuna;

  • Tawergha’s;

  • Gwelish;

  • Mashashiya’s;

  • Toearegs; en

  • Tobu’s.

22.4. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw

22.4.2. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.3 Vc

22.5. Bescherming

22.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt aan dat het niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen.

22.5.2. Binnenlands beschermingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt aan dat geen binnenlands beschermingsalternatief in Libië aanwezig is voor vreemdelingen behorend tot de in dit hoofdstuk genoemde risicoprofielen, tenzij uit het individuele dossier blijkt dat de vreemdeling zich elders kan vestigen.

22.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Libië geldt in zijn algemeenheid dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

Ondanks voornoemd uitgangspunt, kan in een voorkomend geval – na onderzoek – worden vastgesteld dat adequate opvang beschikbaar is en kan worden gerealiseerd.

23. Het asielbeleid ten aanzien van Mali

23.4. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw

23.4.2. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.3 Vc

De IND neemt voor Mali enkel de hoogste mate van willekeurig geweld aan (meest uitzonderlijke situatie) in de regio’s Gao, Ménaka en Mopti.

23.5. Bescherming

23.5.2. Binnenlands beschermingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt voor Mali in ieder geval een binnenlands beschermingsalternatief in Bamako aan, als de vreemdeling aan alle volgende voorwaarden voldoet:

  • de vreemdeling had voor vertrek uit Mali zijn normale verblijfplaats in de regio Gao, Ménaka of Mopti;

  • het reële risico op ernstige schade is niet gebaseerd op omstandigheden die de vreemdeling zelf betreffen, maar is alleen een gevolg van de meest uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C2/3.3.3 Vc;

  • de voorwaarden zoals genoemd in artikel 3.37d Voorschrift Vreemdelingen.

Als de vreemdeling, al dan niet afkomstig uit de regio’s Gao, Ménaka of Mopti, op individuele gronden te vrezen heeft voor vervolging of ernstige schade, beziet de IND op individuele basis of er een binnenlands beschermingsalternatief aanwezig is.

24. Het asielbeleid ten aanzien van Nepal

24.4. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw

24.4.2. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.3 Vc

24.5. Bescherming

24.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt in ieder geval voor de volgende categorieën aan dat het niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen:

  • vreemdelingen die deel uitmaken van een nationale, raciale of etnische minderheid;

  • vrouwen; en

  • LHBTIQ+.

24.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Nepal geldt in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

25. Het asielbeleid ten aanzien van Nigeria

25.4. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw

25.4.2. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.3 Vc

25.5. Bescherming

25.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt aan dat het niet mogelijk is bescherming te verkrijgen van de autoriteiten en/of internationale organisaties, tenzij sprake is van evidente, concrete en individualiseerbare aanknopingspunten op basis waarvan kan worden aangenomen dat het verkrijgen van bescherming mogelijk is.

25.5.2. Binnenlands beschermingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt aan dat er voor de volgende groep geen binnenlands beschermingsalternatief aanwezig is:

  • LHBTIQ+.

Ook neemt de IND aan dat er voor de volgende groep geen binnenlands beschermingsalternatief aanwezig is, tenzij op grond van individuele omstandigheden geconcludeerd kan worden dat de vreemdeling zich elders in Nigeria kan vestigen:

  • (alleenstaande) (minderjarige) vrouwen zonder beschermend netwerk of beschermende familie die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor (seksuele) geweldpleging en/of genitale verminking.

25.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Nigeria geldt in zijn algemeenheid dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

Ondanks voornoemd uitgangspunt kan in een voorkomend geval – na onderzoek – worden vastgesteld dat adequate opvang beschikbaar is en kan worden gerealiseerd.

26. Het asielbeleid ten aanzien van Oekraïne

26.4. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw

26.4.2. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.3 Vc

27. Het asielbeleid ten aanzien van Pakistan

27.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag

27.3.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

De IND merkt voor Pakistan uitsluitend de volgende categorieën als risicoprofielen aan:

  • ahmadi’s;

  • christenen;

  • afvalligen van het islamitisch geloof;

  • hazara’s;

  • LHBTIQ+; en

  • journalisten en mensenrechtenverdedigers.

27.4. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw

27.4.2. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.3 Vc

27.5. Bescherming

27.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van C2/3.4 Vc

De IND neemt in ieder geval aan dat het niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten en internationale organisaties te verkrijgen voor:

  • ahmadi’s;

  • christenen;

  • afvalligen van het islamitisch geloof;

  • hazara’s;

  • LHBTIQ+; en

  • journalisten en mensenrechtenverdedigers;

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij te vrezen hebben voor (seksuele) geweldpleging.

27.5.2. Binnenlands beschermingsalternatief in de zin van C2/3.4 Vc

De IND neemt aan dat geen binnenlands beschermingsalternatief in Pakistan aanwezig is voor de volgende categorieën:

  • ahmadi’s;

  • afvalligen van het islamitisch geloof;

  • hazara’s;

  • LHBTIQ+;

  • journalisten en mensenrechtenverdedigers; en

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij te vrezen hebben voor (seksuele) geweldpleging.

27.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Pakistan geldt in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

Ondanks voornoemd uitgangspunt, kan in een voorkomend geval – na onderzoek – worden vastgesteld dat adequate opvang beschikbaar is en kan worden gerealiseerd.

28. Het asielbeleid ten aanzien van de Palestijnse gebieden

28.2. De (staatloze) Palestijn uit de Palestijnse Gebieden die kort voor indiening van de asielaanvraag in Nederland daadwerkelijk bescherming of bijstand heeft genoten van de UNRWA

Voor wat betreft de (staatloze) Palestijn die onder het mandaat van de UNRWA valt, is het gestelde in paragraaf C2/3.2.2.1 Vc onder de titel ‘artikel 1D Vluchtelingenverdrag’ van toepassing.

Voor Gaza neemt de IND aan dat UNRWA weliswaar aldaar actief is maar dat zij geen daadwerkelijke bescherming en bijstand kan bieden.

Voor de Westelijke Jordaanoever neemt de IND aan dat de UNRWA weliswaar aldaar actief is maar dat zij in het algemeen geen daadwerkelijke bescherming en bijstand kan bieden, tenzij er individuele indicaties zijn dat de UNRWA wel voldoende bijstand of bescherming kan bieden aan de (staatloze) Palestijn. Als een (staatloze) Palestijn stelt dat de UNRWA in de Westelijke Jordaanoever niet de levensomstandigheden kan bieden die stroken met de opdracht waarmee zij is belast, vindt een individuele beoordeling plaats als bedoeld in C2/3.2.2.1 Vc.

28.4. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw

Het beleid in deze paragraaf is van toepassing op alle (staatloze) Palestijnen, ongeacht of zij onder het mandaat van de UNRWA vallen.

28.4.2. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.3 Vc

De IND neemt enkel voor Gaza de hoogste mate van willekeurig geweld aan (meest uitzonderlijke situatie).

Voor de Westelijke Jordaanoever geldt dat er geen of onvoldoende sprake is van een uitzonderlijke situatie.

28.5. Bescherming

Het beleid in deze paragraaf is eveneens van toepassing op alle (staatloze) Palestijnen.

28.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt aan dat het voor (staatloze) Palestijnen uit de Palestijnse Gebieden niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen. Dit is alleen anders als uit concrete en individualiseerbare aanknopingspunten blijkt dat het voor de vreemdeling wel mogelijk is om de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen. De bewijslast voor het tegenwerpen van de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties ligt in eerste instantie bij de IND.

28.5.2. (Binnenlands) beschermingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt aan dat er voor (staatloze) Palestijnen uit de Palestijnse Gebieden geen (binnenlands) beschermingsalternatief aanwezig is. Tenzij uit de individuele zaak blijkt dat er concrete aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat de vreemdeling zich wel elders binnen de Palestijnse Gebieden kan vestigen. De bewijslast voor het tegenwerpen van een (binnenlands) beschermingsalternatief ligt in eerste instantie bij de IND.

28.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

In zijn algemeenheid geldt in de Palestijnse Gebieden dat:

  • de algemene opvangvoorzieningen voor de opvang van alleenstaande minderjarigen vreemdelingen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

In individuele gevallen kan echter uit nader onderzoek blijken dat adequate opvang beschikbaar is en kan worden gerealiseerd.

29. Het asielbeleid ten aanzien van de Russische Federatie

29.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag

29.3.1. Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2.3 Vc

De IND beschouwt de volgende groep als groep die systematisch wordt blootgesteld aan vervolging in de zin van artikel 1A Vluchtelingenverdrag:

  • LHBTIQ+ die afkomstig zijn uit Tsjetsjenië.

29.3.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

De IND merkt voor de Russische Federatie de volgende groepen aan als risicoprofiel:

  • LHBTIQ+ afkomstig uit alle delen van de Russische Federatie, met uitzondering van Tsjetsjenië;

  • politieke activisten;

  • mensenrechtenactivisten;

  • personen die actief zijn in de journalistiek;

  • jehova’s getuigen;

  • advocaten; en

  • medewerkers van ngo’s.

29.5. Bescherming

29.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt in ieder geval voor de volgende categorieën aan dat het niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten en/of internationale organisaties te verkrijgen:

  • LHBTIQ+; en

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij te vrezen hebben voor huiselijk geweld.

29.5.2. Binnenlands beschermingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt voor de volgende categorieën in het algemeen aan dat er geen binnenlands beschermingsalternatief aanwezig is in de Russische Federatie:

  • vrouwen afkomstig uit Tsjetsjenië, Ingoesjetië en Dagestan, die aannemelijk hebben gemaakt te vrezen voor huiselijk of seksueel geweld; of

  • LHBTIQ+.

Het vorenstaande geldt niet als bij de beoordeling van de asielaanvraag door de IND blijkt dat op grond van individuele omstandigheden geconcludeerd kan worden dat de vreemdeling zich elders in de Russische Federatie kan vestigen.

29.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor de Russische Federatie geldt in zijn algemeenheid dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

Ondanks voornoemd uitgangspunt kan in een voorkomend geval – na onderzoek – worden vastgesteld dat adequate opvang beschikbaar is en kan worden gerealiseerd.

30. Het asielbeleid ten aanzien van Somalië

Het onderstaande beleid is van toepassing op geheel Somalië, tenzij anders is vermeld. Voor de verschillende gebiedsaanduidingen wordt verwezen naar het algemeen ambtsbericht Somalië van 30 juni 2023 van de Minister van Buitenlandse zaken.

30.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag

30.3.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

De IND merkt uitsluitend mensenrechtenactivisten en journalisten voor geheel Somalië aan als risicoprofiel.

De IND merkt voor Zuid- en Centraal- Somalië de volgende groepen aan als risicoprofiel:

  • personen die werken bij, of door Al-Shabaab geassocieerd worden met, de overheid, AMISOM/ATMIS of andere internationale actoren;

  • verkiezingsafgevaardigden en hooggeplaatste politici;

  • militairen van het Somalische regeringsleger (SNL) en politiefunctionarissen;

  • medewerkers van ngo’s die in de negatieve belangstelling staan van Al-Shabaab;

  • leiders van clans die de regering of verkiezingen (onder)steunen, of andere vooraanstaande personen in Somalië met een groot publiek bereik; en

  • alleenstaande vrouwen.

30.3.2.1. Toelichting personen die werken bij, of door Al-Shabaab geassocieerd worden met, de overheid, AMISOM/ATMIS of andere internationale actoren

Een vreemdeling die afkomstig is uit een gebied dat niet onder controle staat van Al-Shabaab (inclusief Mogadishu) en die zich erop beroept dat hij door Al-Shabaab geassocieerd wordt met de overheid, AMISOM/ATMIS of andere internationale actoren moet dit aannemelijk maken. Daarnaast moet hij aannemelijk maken dat juist hij zal worden geconfronteerd met Al-Shabaab. De enkele terugkeer uit het Westen is daartoe onvoldoende.

Voor een vreemdeling die afkomstig is uit gebied waar Al-Shabaab aan de macht is of het gebied controleert geldt dat hij aannemelijk moet maken dat hij door Al-Shabaab geassocieerd wordt met de overheid, AMISOM/ATMIS of andere internationale actoren. De enkele terugkeer uit het Westen is daartoe onvoldoende.

30.3.2.2. Toelichting alleenstaande vrouwen

Aan een alleenstaande vrouw uit Somalië verleent de IND in de regel een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw.

Bij de beoordeling of een vrouw in Somalië als alleenstaand wordt gezien en op die grond bescherming behoeft, wordt in ieder geval in samenhang bezien of:

  • zij in Somalië geen echtgenoot heeft – of geen persoon met wie zij een duurzame relatie heeft met wie zij kan gaan samenleven; en

  • er geen grootfamilie – tot de grootfamilie kunnen naast vader, moeder en kinderen ook grootouders, ooms, tantes, neven en nichten behoren – en eventueel een (plaatselijke) meerderheidsclan is waar de vrouw, gelet op haar individuele omstandigheden, voor opvang en bescherming op terug kan vallen.

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw aan een alleenstaande vrouw als op grond van haar individuele asielrelaas aannemelijk is dat zij geen bescherming op grond van haar alleenstaande status nodig heeft. Hierbij wordt onder andere meegewogen of, en hoe, zij zich in het verleden zelfstandig heeft kunnen handhaven in het dagelijks leven in Somalië.

30.4. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw

30.4.1. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, onderdeel 1° en 2°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.2 Vc

30.4.1.1. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3.2.1 Vc

In gebieden in Somalië waar Al-Shabaab aan de macht is of het gebied controleert, is de mensenrechtensituatie zodanig dat voor iedere terugkeerder een reëel risico bestaat op ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw. Dit risico op ernstige schade wordt ook aangenomen voor vreemdelingen die afkomstig zijn uit een gebied waar Al-Shabaab niet aan de macht is of het gebied controleert, maar over land moeten reizen door een gebied waar Al-Shabaab wel de macht heeft of het gebied controleert.

Onder voorwaarden kan een binnenlands beschermingsalternatief worden tegengeworpen in een gebied waar Al-Shabaab niet aan de macht is (zie paragraaf 30.5.2).

30.4.2. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.3 Vc

Er is in Somalië in het algemeen, of in een bepaald gebied van Somalië, geen sprake van een uitzonderlijke situatie, waarin personen louter door hun aanwezigheid, een reëel risico lopen op ernstige schade. Ook is er in Somalië geen sprake van een dermate hoge mate van willekeurig geweld dat individuele omstandigheden er toe zouden kunnen leiden dat er een reëel risico op ernstige schade bestaat in de zin van artikel 15c.

30.5. Bescherming

30.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt in ieder geval aan dat het voor de volgende categorieën niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen:

  • vreemdelingen die afkomstig zijn uit Zuid- en Centraal-Somalië inclusief Mogadishu;

  • vrouwen uit Somalië die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor (seksuele) geweldpleging; en

  • vrouwen uit Somalië die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor genitale verminking.

30.5.2. Binnenlands beschermingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt in ieder geval aan dat geen binnenlands beschermingsalternatief in Somalië aanwezig is voor:

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor (seksuele) geweldpleging; en

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor genitale verminking.

In de overige gevallen toetst de IND conform paragraaf C2/3.4 Vc of, gelet op de individuele omstandigheden, een binnenlands beschermingsalternatief kan worden tegengeworpen. Bij deze beoordeling dienen de volgende aanknopingspunten te worden betrokken:

  • eerder verblijf in het gebied buiten het gebied van herkomst; en

  • de aanwezigheid van grootfamilie.

Onder dezelfde voorwaarden kan een binnenlands beschermingsalternatief worden tegengeworpen aan:

  • vreemdelingen die afkomstig zijn uit gebieden waar Al-Shabaab aan de macht is of de gebieden controleert;

  • vreemdelingen die bij terugkeer naar hun herkomstgebied waar Al-Shabaab niet aan de macht is, maar over land moeten reizen door een gebied waar Al-Shabaab de macht heeft of het gebied controleert;

  • vreemdelingen die afkomstig zijn uit Puntland (met uitzondering van Noord-Galkayo), in de periode vanaf 1991;

  • vreemdelingen die afkomstig zijn uit Somaliland, in de periode vanaf 1997;

  • vreemdelingen die afkomstig zijn uit Sool (met uitzondering van het Las Anod district); of

  • vreemdelingen die afkomstig zijn uit Sanaag.

30.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Somalië geldt in zijn algemeenheid dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

Ondanks voornoemd uitgangspunt, kan in een voorkomend geval – na onderzoek – worden vastgesteld dat adequate opvang beschikbaar is en kan worden gerealiseerd.

32. Het asielbeleid ten aanzien van Sudan

32.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag

32.3.1. Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2.3 Vc

De IND beschouwt de volgende groep als groep die systematisch wordt blootgesteld aan vervolging in de zin van artikel 1A Vluchtelingenverdrag:

  • Masalit.

32.3.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

De IND merkt voor Sudan de volgende groepen aan als risicoprofiel:

  • vreemdelingen die behoren tot een Afrikaanse bevolkingsgroep;

  • politiek opposanten;

  • mensenrechtenactivisten;

  • personen die actief zijn in de journalistiek;

  • vrouwen en meisjes; en

  • LHBTIQ+.

32.4. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw

32.4.1. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, onderdeel 1° en 2°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.2 Vc

32.4.1.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

De IND merkt voor Sudan de volgende groep aan als risicoprofiel:

  • Leden van Emergency Response Rooms.

32.4.2. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.3 Vc

Khartoum, Noord-, Zuid-, en Centraal-Darfur, Kordofan en El Gezira: de IND neemt voor deze regio’s de hoogste mate van willekeurig geweld aan (meest uitzonderlijke situatie).

West-Darfur: de IND neemt voor deze regio een hoge mate van willekeurig geweld aan (minder uitzonderlijke situatie).

Overige regio’s, inclusief Oost-Darfur: geen bijzonderheden.

32.5. Bescherming

32.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt aan dat het niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten en/of internationale organisaties te verkrijgen, tenzij er individuele aanknopingspunten zijn op basis waarvan kan worden aangenomen dat het verkrijgen van bescherming wel mogelijk is.

32.5.2. Binnenlands beschermingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt voor Sudan geen binnenlands beschermingsalternatief aan als is geconcludeerd dat de vreemdeling een gegronde vrees heeft voor vervolging of ernstige schade, tenzij uit het individuele dossier blijkt dat de vreemdeling zich elders kan vestigen.

32.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Sudan geldt in zijn algemeenheid dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

Ondanks voornoemd uitgangspunt kan in een voorkomend geval – na onderzoek – worden vastgesteld dat adequate opvang beschikbaar is en kan worden gerealiseerd.

33. Het asielbeleid ten aanzien van Syrië

33.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag

33.3.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

De IND merkt voor Syrië de volgende categorieën vreemdelingen aan als risicoprofiel:

  • personen die voor vertrek uit Syrië directe en significante kritiek in het openbaar leverden op de Syrische autoriteiten of op de plaatselijke machthebbers en waarvan aannemelijk is dat dit bekend is geraakt bij de machthebbers; en

  • LHBTIQ+.

33.3.3. Dienstweigering

De IND beslist asielaanvragen van Syrische mannen die zich beroepen op dienstweigering conform het algemene beleid dat van toepassing is met betrekking tot dienstweigering en desertie (paragraaf C2/3.2.3 van de Vc). De vreemdeling dient individueel aannemelijk te maken dat hij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw. Daarbij hanteert de IND onder meer de volgende uitgangspunten:

  • de (veiligheids)situatie geeft geen aanleiding om in het algemeen aan te nemen dat men zich bij het vervullen van de dienstplicht schuldig moet maken aan handelingen die mogelijk oorlogsmisdrijven vormen;

  • dienstweigering leidt in het algemeen niet tot disproportionele of discriminatoire bestraffing. Dit kan anders zijn voor personen die om andere redenen al in de negatieve belangstelling van de Syrische autoriteiten staan;

  • permanente vrijstellingen, inclusief vrijstellingen door afkoop, worden in het algemeen gerespecteerd. De kans is zeer klein dat de vreemdeling in dat geval alsnog wordt opgeroepen; en

  • reservisten worden bijna niet meer opgeroepen;

33.4. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw

33.4.1. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, onderdeel 1° en 2°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.2 Vc

33.4.1.3. Vreemdelingen die vanuit het buitenland terugkeren

Asielaanvragen van Syrische vreemdelingen worden op individuele merites beoordeeld. De IND neemt daarbij als uitgangspunt dat bij terugkeer naar Syrië vanuit het buitenland in beginsel een reëel risico bestaat op ernstige schade lopen, en dat een vreemdeling uit Syrië dientengevolge in beginsel in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw.

Dit algemene uitgangspunt geldt niet in de volgende gevallen:

  • de vreemdeling is een actieve aanhanger van het regime; of

  • uit de individuele feiten en omstandigheden is gebleken dat de vreemdeling bij of na terugkeer naar Syrië geen reëel risico (meer) loopt op ernstige schade. Hiervan is in het bijzonder sprake indien betrokkene na een eerder vertrek uit Syrië is teruggereisd naar Syrië.

33.4.2. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Vw als bedoeld in paragraaf C2/3.3.3 Vc

De IND neemt voor de provincies Idlib, Aleppo, Daraa, Deir Ez-Zour, Raqqa en Hassaka een hoge mate van willekeurig geweld aan (minder uitzonderlijke situatie). De vreemdeling afkomstig uit deze provincies moet dus op basis van zijn individuele omstandigheden aannemelijk maken, waarom juist hij specifiek een reëel risico loopt om slachtoffer te worden van de hoge mate van willekeurig geweld ten opzichte van andere burgers.

Voor de overige provincies, te weten Damascus (stad), Damascus (rif/provincie), Latakia, Tartous, Homs, Hama, Quneitra en Suweida, geldt dat er sprake is van geen dan wel een onvoldoende uitzonderlijke situatie. De IND toetst in dit geval niet op basis van individuele omstandigheden of de vreemdeling een reëel risico loopt om slachtoffer te worden van willekeurig geweld.

33.5. Bescherming

33.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt aan dat het in Syrië niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen.

33.5.2. Binnenlands beschermingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt aan dat in Syrië geen binnenlands beschermingsalternatief aanwezig is, tenzij sprake is van evidente, concrete en individualiseerbare aanknopingspunten op basis waarvan kan worden aangenomen dat de vreemdeling zich elders in Syrië kan vestigen.

33.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Syrië geldt in in zijn algemeenheid dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

Ondanks voornoemd uitgangspunt kan in een voorkomend geval – na onderzoek – worden vastgesteld dat adequate opvang beschikbaar is en kan worden gerealiseerd.

34. Het asielbeleid ten aanzien van Turkije

34.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag

34.3.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

De IND merkt voor Turkije de volgende groepen aan als risicoprofiel:

  • personen die actief zijn in de politiek, journalistiek of op het gebied van mensenrechten;

  • HDP-leden en -activisten; en

  • (toegedichte) Gülen-aanhangers.

34.3.3. Vervolging vanwege dienstweigering of desertie

Het algemene beleid in de zin van paragraaf C2/3.2.3 Vc is van toepassing.

De IND neemt ten aanzien van dienstplichtige Koerden in beginsel niet aan dat zij een gegronde vrees hebben in een conflict te worden ingezet tegen eigen volk of familie.

34.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

Er is in Turkije adequate opvang in de zin van paragraaf B8/6 Vc voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen.

35. Het asielbeleid ten aanzien van Uganda

35.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag

35.3.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

De IND merkt voor Uganda de volgende categorie vreemdelingen aan als risicoprofiel:

  • LHBTIQ+.

35.3.2.1. Toelichting LHBTIQ+

De IND beoordeelt de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van Ugandese LHBTIQ+ op basis van de individuele omstandigheden, afgezet tegen de positie van deze groep in Uganda.

De IND beoordeelt of de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat hij behoort tot deze groep en dat hij – met in achtneming van het beleid dat volgt uit paragraaf C2/3.2.3 Vc – bij terugkeer wordt blootgesteld aan vervolging.

Gelet op de zeer fragiele positie van LHBTIQ+ in Uganda, ook als gevolg van de ondertekening van de anti-homoseksualiteitswet, betekent dit dat de IND aan Ugandese LHBTIQ+ een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw verleent, tenzij contra-indicaties de verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de weg staan.

35.5. Bescherming

35.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4

De IND neemt aan dat het in ieder geval voor LHBTIQ+ niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen.

35.5.2. Binnenlands beschermingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt ten aanzien van de Ugandese LHBTIQ+ geen binnenlands vlucht- of vestigingsalternatief aan in Uganda.

35.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Uganda geldt in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

36. Het asielbeleid ten aanzien van Venezuela

36.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag

36.3.2. Risicoprofielen in de zin van paragraaf C2/2.4 Vc

De IND merkt voor Venezuela de volgende groepen aan als risicoprofiel:

  • transgenders;

  • oppositieleden;

  • dissidenten en politiek activisten;

  • personen die actief zijn in de journalistiek; en

  • personen die actief zijn op het gebied van de mensenrechten.

36.5. Bescherming

36.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt aan dat het niet mogelijk is bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties, tenzij sprake is van evidente, concrete en individualiseerbare aanknopingspunten op basis waarvan kan worden aangenomen dat het verkrijgen van bescherming mogelijk is.

36.5.2. Binnenlands beschermingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt aan dat er geen binnenlands beschermingsalternatief aanwezig is indien de vreemdeling in de negatieve belangstelling staat van de (centrale) autoriteiten, daaraan gelieerde gewapende groepen, colectivos of soortgelijke gewapende groepen, tenzij sprake is van evidente, concrete en individualiseerbare aanknopingspunten op basis waarvan kan worden aangenomen dat de vreemdeling zich elders in Venezuela kan vestigen.

36.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Venezuela geldt in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn.