Algemeen
                                          
                                          Artikel 1A Vluchtelingenverdrag geeft aan welke vreemdeling ‘vluchteling’ is. Het
                                             Vluchtelingenverdrag kent geen verplichting om een verblijfsvergunning asiel voor
                                             bepaalde tijd te verlenen. Artikel 24 van de Kwalificatierichtlijn bepaalt wel dat
                                             een verblijfstitel moet worden verleend. De verplichting om een verblijfsvergunning
                                             asiel voor bepaalde tijd te verlenen is wel geregeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw in combinatie met artikel 3.105c, Vb.
                                          
                                          De IND houdt bij de beoordeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel
                                             voor bepaalde tijd van een alleenstaande minderjarige vreemdeling rekening met de
                                             paragrafen 213 tot en met 219 van het Handboek van de UNHCR.
                                          
                                          De uitsluitingsgronden van het Vluchtelingenverdrag
                                          
                                          Het Vluchtelingenverdrag is niet van toepassing op personen, zoals beschreven in de
                                             artikelen 1D tot en met 1F Vluchtelingenverdrag (verder de ‘uitsluitingsgronden’).
                                             De IND verleent aan de vreemdeling geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd,
                                             als één van deze uitsluitingsgronden zich voordoet.
                                          
                                          Artikel 1D Vluchtelingenverdrag
                                          
                                          De IND verleent de vreemdeling geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op
                                             grond van artikel 29, eerste lid aanhef en onder a, Vw, als hij onder de reikwijdte van artikel 1D Vluchtelingenverdrag valt.
                                          
                                          Artikel 1D Vluchtelingenverdrag is in de huidige praktijk van toepassing op de (staatloze)
                                             Palestijnse vreemdeling die onder het mandaat van de United Nations Relief and Works
                                             Agency (verder: UNRWA) valt. Als deze vreemdeling daadwerkelijk bescherming of bijstand
                                             ontving van deze VN-organisatie kort voor of direct voorafgaand aan de indiening van
                                             zijn asielaanvraag, wordt hij uitgesloten van artikel 1A Vluchtelingenverdrag. Dit
                                             vloeit direct voort uit de werking van het Verdrag. Wel toetst de IND dan nog altijd
                                             door aan artikel 29, eerste lid aanhef en onder b, Vw.
                                          
                                          De (staatloze) Palestijn kan onder artikel 1A Vluchtelingenverdrag vallen als zijn
                                             vertrek uit het UNRWA-mandaatgebied gerechtvaardigd wordt door redenen buiten zijn
                                             invloed en onafhankelijk van zijn wil die hem dwingen dat gebied te verlaten. In dit
                                             geval zal hij zonder verdere toetsing moeten worden toegelaten als vluchteling. De
                                             IND neemt dit onvrijwillig vertrek in twee situaties aan:
                                          
                                          
                                             - 
                                                a. de UNRWA is opgehouden te bestaan in het betreffende mandaatgebied of het is voor
                                                   de UNRWA ten aanzien van de individuele (staatloze) Palestijn onmogelijk om levensomstandigheden
                                                   te bieden die stroken met de opdracht waarmee zij is belast; en/of 
- 
                                                b. er is sprake van een persoonlijke situatie van ernstige onveiligheid. 
Ad a.
                                          
                                          
                                             De UNRWA is nog altijd operationeel in haar vijf mandaatgebieden. Als een (staatloze)
                                                Palestijn stelt dat de UNRWA niet de levensomstandigheden kan bieden die stroken met
                                                de opdracht waarmee zij is belast, vindt een individuele beoordeling plaats. Daarbij
                                                worden de levensomstandigheden van de (staatloze) Palestijn betrokken, zijn hulpvraag
                                                aan de UNRWA en de mate waarin de UNRWA in zijn individuele geval desgevraagd bescherming
                                                en bijstand heeft verleend. Als er aanknopingspunten zijn dat de UNRWA ten aanzien
                                                van de individuele (staatloze) Palestijn wél voldoende bijstand of bescherming kon
                                                bieden werpt de IND dat tegen en is het Vluchtelingenverdrag niet van toepassing.
                                             
                                          
                                          Ad b.
                                          
                                          
                                             Een persoonlijke situatie van ernstige onveiligheid kan voortvloeien uit de algemene
                                                veiligheidssituatie, met name als sprake is van een situatie als bedoeld in artikel
                                                15c van de Kwalificatierichtlijn. Van een persoonlijke situatie van ernstige onveiligheid
                                                is daarnaast sprake als de (staatloze) Palestijn te vrezen heeft voor vervolging of
                                                artikel 3 EVRM risico en de UNRWA hem niet kan beschermen. Daarbij is van belang dat
                                                de UNRWA niet beschikt over een veiligheidsapparaat en daarmee niet kan worden aangemerkt
                                                als een actor van bescherming in de zin van artikel 7 van de Kwalificatierichtlijn.
                                             
                                          
                                          Als één van de hierboven genoemde situaties zich voordoet in het werkgebied van de
                                             UNRWA waar de (staatloze) Palestijn vandaan komt, maar er een concrete mogelijkheid
                                             bestaat om toegang te krijgen tot een ander werkgebied van de UNRWA en daar veilig
                                             te verblijven, kan de IND artikel 1D alsnog tegenwerpen.
                                          
                                          De IND oordeelt dat er géén sprake is van opgehouden bescherming of bijstand:
                                          
                                          
                                             - 
                                                • op grond van het enkele feit dat de vreemdeling zich buiten het mandaatgebied van
                                                   de UNRWA bevindt; of, 
- 
                                                • in het geval van vrijwillig vertrek van de (staatloze) Palestijn uit dat gebied. 
De omstandigheid dat een (staatloze) Palestijn mogelijk geen toegang kan krijgen tot
                                             de sector van het werkgebied van de UNRWA waaruit hij eerder is vertrokken, maakt
                                             niet dat hij aanspraak kan maken op een vluchtelingenstatus, als er sprake was van
                                             vrijwillig vertrek.
                                          
                                          De IND past dan de uitsluitingsgrond artikel 1D toe.
                                          
                                          De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als de (staatloze)
                                             Palestijnse vreemdeling zich schuldig heeft gemaakt aan handelingen als bedoeld in
                                             de uitsluitingsgrond van artikel 1F Vluchtelingenverdrag.
                                          
                                          Artikel 1E van het Vluchtelingenverdrag
                                          
                                          De IND past artikel 1E van het Vluchtelingenverdrag niet toe als uitsluitingsgrond.
                                          
                                          Artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag
                                          
                                          Als er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat een vreemdeling oorlogsmisdrijven
                                             of andere ernstige misdrijven heeft gepleegd, dan zijn op grond van artikel 1F de
                                             bepalingen van het Vluchtelingenverdrag niet op deze vreemdeling van toepassing.
                                          
                                          De IND verleent in dat geval de vreemdeling geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde
                                             tijd (zie paragraaf C2/7.10.2 Vc).
                                          
                                          Groepsvervolging
                                          
                                          Er is sprake van groepsvervolging, als in een land van herkomst een groep vreemdelingen
                                             systematisch wordt blootgesteld aan vervolging wegens een van de gronden van artikel
                                             1A Vluchtelingenverdrag.
                                          
                                          De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid kan een groep aanwijzen, waarvoor sprake
                                             is van groepsvervolging. Situaties waarin sprake is van groepsvervolging worden in
                                             beginsel opgenomen in het landgebonden beleid.
                                          
                                          Ook voor de vreemdeling die zich beroept op groepsvervolging geldt het individualiseringsvereiste.
                                             De vreemdeling moet aannemelijk maken dat hij behoort tot de groep vreemdelingen voor
                                             wie groepsvervolging wordt aangenomen.
                                          
                                          Risicogroepen
                                          
                                          De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid kan een bevolkingsgroep als risicogroep
                                             aanwijzen als blijkt dat vervolging van vreemdelingen behorend tot deze bevolkingsgroep
                                             in het land van herkomst voorkomt. Het hoeft daarbij niet te gaan om systematische
                                             vormen van vervolging van een bevolkingsgroep. Ook als de vervolging een meer incidenteel
                                             karakter heeft, kan de staatssecretaris een bevolkingsgroep aanwijzen als risicogroep.
                                             Als de staatssecretaris heeft geoordeeld dat er sprake is van een risicogroep, dan
                                             wordt dat in beginsel opgenomen in het landgebonden beleid.
                                          
                                          De vreemdeling die behoort tot een bevolkingsgroep die door de staatssecretaris is
                                             aangewezen als een risicogroep, kan als er sprake is van geloofwaardige en individualiseerbare
                                             verklaringen, met geringe indicaties aannemelijk maken dat zijn problemen die verband
                                             houden met één van de vervolgingsgronden leiden tot een gegronde vrees voor vervolging.
                                             Het individualiseringsvereiste blijft van toepassing op de vreemdeling, die behoort
                                             tot een risicogroep.
                                          
                                          Discriminatie
                                          
                                          De IND merkt discriminatie van de vreemdeling door de autoriteiten en door medeburgers
                                             aan als daad van vervolging, als de vreemdeling vanwege de discriminatie zo ernstig
                                             wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij onmogelijk op maatschappelijk
                                             en sociaal gebied kan functioneren.
                                          
                                          Discriminatie van de vreemdeling in het land van herkomst kan leiden tot uitsluiting
                                             van medische zorg. De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd
                                             op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder a, Vw, op grond van uitsluiting van medische zorg, aan de vreemdeling die voldoet aan alle
                                             volgende voorwaarden:
                                          
                                          
                                             - 
                                                • de vreemdeling zal bij terugkeer naar het land van herkomst geheel of gedeeltelijke
                                                   uitsluiting van medische zorg ondervinden; 
- 
                                                • de vreemdeling zal als gevolg van de uitsluiting van de medische zorg ernstige medische
                                                   consequenties ondervinden; en 
- 
                                                • de uitsluiting van medische zorg vindt plaats op basis van één van de gronden van
                                                   artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag. 
De IND beoordeelt de vraag of sprake is van ernstige medische consequenties aan de
                                             hand van de criteria in hoofdstuk B8 Vc. De IND betrekt bij de vraag of sprake is van uitsluiting van medische zorg op basis
                                             van één van de gronden van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag niet:
                                          
                                          
                                             - 
                                                • de omstandigheid dat de vreemdeling geen toegang heeft tot de medische zorg om andere
                                                   redenen dan uitsluiting vanwege discriminatie; 
- 
                                                • de beschikbaarheid van de behandelingsmogelijkheden in het land van herkomst. 
Refugié sur place
                                          
                                          De IND verleent de vreemdeling die voldoet aan artikel 3.37b VV, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze vreemdeling wordt aangeduid
                                             als ‘refugié sur place’.
                                          
                                          De IND beoordeelt op basis van algemeen beschikbare informatie, afgelegde verklaringen
                                             en eventueel ondersteunend bewijs of de vreemdeling problemen staan te wachten bij
                                             terugkeer en of die problemen zo ernstig zijn dat deze moeten worden beschouwd als
                                             daden van vervolging als bedoeld in artikel 9, eerste lid van de Kwalificatierichtlijn.
                                             Wat betreft de vraag of van de vreemdeling terughoudendheid mag worden verwacht, wordt
                                             verwezen naar hetgeen hieronder gesteld is ten aanzien van godsdienst, seksuele gerichtheid
                                             en politieke overtuiging.
                                          
                                          Ook indien de activiteiten van de vreemdeling, die de vreemdeling heeft ondernomen
                                             na zijn vertrek uit het land van herkomst, niet volgen op activiteiten die de vreemdeling
                                             al in het land van herkomst heeft ondernomen vóór zijn vertrek kan de IND een vreemdeling
                                             aanmerken als ‘refugié sur place’. Hiervan kan sprake zijn indien de vreemdeling voldoet
                                             aan de volgende voorwaarden:
                                          
                                          
                                             - 
                                                • de autoriteiten in het land van herkomst zijn bekend met, of de vreemdeling heeft
                                                   aannemelijk gemaakt dat de autoriteiten in het land van herkomst op de hoogte zullen
                                                   raken van, deze activiteiten van de vreemdeling; en 
- 
                                                • deze activiteiten leveren een gegronde vrees voor vervolging op in de zin van artikel
                                                   1A van het Vluchtelingenverdrag. 
Uitgangspunten beoordeling gronden van vervolging in de zin van artikel 1A Vluchtelingenverdrag
                                          
                                          De IND beoordeelt een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd
                                             met inachtneming van artikel 3.37 VV. Artikel 3.37 VV noemt onder meer de volgende gronden:
                                          
                                          
                                             - 
                                                • godsdienst; 
- 
                                                • sociale groep; 
- 
                                                • politieke overtuiging. 
De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a Vw, als sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3.36 VV.
                                          
                                          Godsdienst
                                          
                                          De omstandigheid dat de vreemdeling zijn godsdienst in zijn land van herkomst niet
                                             op dezelfde wijze kan uitoefenen als in Nederland vormt onvoldoende aanleiding om
                                             de vreemdeling in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde
                                             tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw.
                                          
                                          Niet elke aantasting van het recht op godsdienstvrijheid zal dan ook een daad van
                                             vervolging in de zin het Vluchtelingenverdrag vormen. Bij de beoordeling of een aantasting
                                             van het recht op godsdienstvrijheid een daad van vervolging vormt, moet de IND, gelet
                                             op de persoonlijke situatie van de vreemdeling tegen de achtergrond van hetgeen uit
                                             algemene informatie bekend is, onderzoeken of deze om redenen van de uitoefening van
                                             die vrijheid in zijn land van herkomst een werkelijk gevaar loopt om te worden vervolgd.
                                          
                                          De IND weegt bij de beoordeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel
                                             voor bepaalde tijd in ieder geval mee dat:
                                          
                                          
                                             - 
                                                • de vreemdeling, die een godsdienst aanhangt, de uitingen van zijn godsdienst in zijn
                                                   land van herkomst niet verborgen hoeft te houden, ook niet in de situatie dat de vreemdeling
                                                   voorafgaand aan zijn vertrek uit het land van herkomst zijn geloof verborgen heeft
                                                   gehouden; 
- 
                                                • van de vreemdeling niet wordt verwacht dat hij afziet van godsdienstige handelingen,
                                                   die voor hem persoonlijk bijzonder belangrijk zijn om zijn godsdienstige identiteit
                                                   te bewaren, om vervolging te voorkomen. 
De IND beoordeelt of de maatregelen en sancties die tegen de vreemdeling zullen worden
                                             genomen indien hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst bepaalde – voor zijn
                                             godsdienstige identiteit bijzondere belangrijke – handelingen verricht voldoende zwaarwegend
                                             zijn om te spreken van vervolging.
                                          
                                          Ook indien de vreemdeling verklaart dat hij bij terugkeer zich gedwongen voelt om
                                             zijn geloof terughoudend uit te oefenen vanwege de risico’s die betrokkene anders
                                             loopt kan sprake zijn van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag.
                                          
                                          Sociale groep – vrouwen
                                          
                                          De IND merkt vrouwen niet enkel op basis van de sekse aan als sociale groep, zoals
                                             bedoeld in artikel 3.37, eerste lid, aanhef en onder d, VV, omdat vrouwen als sociale groep te divers van samenstelling zijn.
                                          
                                          Sociale groep – seksuele gerichtheid
                                          
                                          De IND merkt een vreemdeling aan als lid van een sociale groep als hij behoort tot
                                             de groep die als gemeenschappelijk kenmerk (toegedichte) seksuele gerichtheid heeft.
                                             Onder de seksuele gerichtheid verstaat de IND:
                                          
                                          
                                             - 
                                                • een lesbische gerichtheid; 
- 
                                                • een homoseksuele gerichtheid; 
- 
                                                • een biseksuele gerichtheid. 
In verband met de gendergerelateerde aspecten worden ook transgenders tot deze sociale
                                             groep gerekend. Een vreemdeling die behoort tot deze sociale groep wordt hierna LHBT
                                             genoemd.
                                          
                                          De omstandigheid dat de vreemdeling zijn seksuele gerichtheid in zijn land van herkomst
                                             niet op dezelfde wijze kan uiten als in Nederland vormt op zichzelf onvoldoende aanleiding
                                             om de vreemdeling in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde
                                             tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw. Niet elke aantasting van het recht op het uiten van de seksuele gerichtheid vormt
                                             een daad van vervolging in de zin het Vluchtelingenverdrag.
                                          
                                          Voor de beoordeling of een aantasting van dit recht een daad van vervolging vormt,
                                             moet de IND onderzoeken of de vreemdeling in zijn land van herkomst een werkelijk
                                             gevaar loopt om te worden vervolgd.
                                          
                                          De IND verleent met inachtneming van artikel 3.36 VV een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder a, Vw aan een vreemdeling op grond van zijn seksuele gerichtheid, in ieder geval als sprake
                                             is van ten minste één van de volgende situaties:
                                          
                                          
                                             - 
                                                • de vreemdeling heeft aannemelijk gemaakt dat hij vanwege zijn (toegedichte) seksuele
                                                   gerichtheid dreigt te worden blootgesteld aan daden van geweld, die zo ernstig zijn
                                                   dat deze daden van geweld een ernstige schending van de grondrechten van de mens vormen; 
- 
                                                • de autoriteiten van het land van herkomst voeren op grond van de (toegedichte) seksuele
                                                   gerichtheid maatregelen uit die discriminerend zijn of op een discriminerende wijze
                                                   worden uitgevoerd en deze maatregelen voldoende ernstig zijn; of 
- 
                                                • in het land van herkomst gelden strafbepalingen op grond van de seksuele gerichtheid,
                                                   deze strafrechtelijke bepalingen worden in de praktijk door de autoriteiten daadwerkelijk
                                                   ten uitvoer gelegd en er is sprake van een zeker gewicht van de strafbepaling. 
Bij het beoordelen van de geloofwaardigheid betrekt de IND de verklaringen van de
                                             vreemdeling zelf, en eventueel aanvullend bewijsmateriaal, zoals bijvoorbeeld verklaringen
                                             van partners en niet-seksueel getint (beeld)materiaal.
                                          
                                          Bij de beoordeling van de individuele situatie van de vreemdeling geldt het uitgangspunt
                                             dat de vreemdeling zijn seksuele gerichtheid in zijn land van herkomst niet verborgen
                                             hoeft te houden, ook niet in de situatie dat de vreemdeling voorafgaand aan zijn vertrek
                                             uit het land van herkomst zijn gerichtheid verborgen heeft gehouden.
                                          
                                          De IND verlangt van de vreemdeling geen terughoudendheid bij de invulling van zijn
                                             seksuele gerichtheid en hanteert om die reden, bij de beoordeling van het risico op
                                             vervolging, steeds een zekere ‘ondergrens’. De ondergrens houdt in het feitelijk uiten
                                             van de eigen geaardheid en relaties aangaan op een manier die niet wezenlijk anders
                                             is dan van heteroseksuelen in het betreffende land van herkomst is geaccepteerd. De
                                             IND verwacht in die uiting geen terughoudendheid. De IND beoordeelt vervolgens of
                                             de uiting conform de ondergrens tot vervolging zou leiden.
                                          
                                          Als de vreemdeling aangeeft zijn seksuele gerichtheid te willen uiten op een wijze
                                             die verder gaat dan deze ‘ondergrens’ toetst de IND de geloofwaardigheid van deze
                                             uiting en toetst de IND de wijze waarop de vreemdeling voornemens is in zijn land
                                             van herkomst zijn seksuele gerichtheid te uiten. In de situatie dat de seksuele gerichtheid
                                             wel geloofwaardig geacht wordt maar de verdergaande wijze waarop de vreemdeling deze
                                             wil uiten niet, gaat de IND na of het invulling geven aan de seksuele gerichtheid
                                             conform de ‘ondergrens’ tot vervolging zou leiden. In die situatie kan de vreemdeling
                                             in aanmerking komen voor een asielvergunning, ook als een deel van de verklaring (het
                                             uiten van de gerichtheid op een wijze die verder gaat dan de ‘ondergrens’) als niet
                                             aannemelijk wordt beschouwd. Voorts gaat de IND er bij de beoordeling van het risico
                                             op vervolging vanuit dat de directe omgeving van de vreemdeling op de hoogte is of
                                             zou kunnen geraken van de seksuele gerichtheid.
                                          
                                          De IND betrekt bij de beoordeling of in het land van herkomst sprake is van discriminatoire
                                             behandeling vanwege de seksuele gerichtheid, de aldaar voor zowel hetero- als homoseksuelen
                                             geldende normen en zeden. Indien in het land van herkomst sprake is van strafbaarstelling
                                             van seksuele gerichtheid of seksuele handelingen beoordeelt de IND hoe daar in de
                                             praktijk mee wordt omgegaan en zet dit af tegen de persoonlijke situatie van de vreemdeling.
                                          
                                          Bij deze beoordeling betrekt de IND in ieder geval:
                                          
                                          
                                             - 
                                                • de schaal waarop strafrechtelijke vervolging vanwege de seksuele gerichtheid voorkomt; 
- 
                                                • de toepassing van opgelegde (gevangenis)straffen; 
- 
                                                • het (voorafgaande) politie- en strafvorderlijk onderzoek; en 
- 
                                                • de gevolgen van de strafbaarstelling voor de maatschappelijke positie van LHBT’s. 
Als de seksuele gerichtheid of seksuele handelingen strafbaar zijn in het land van
                                             herkomst hoeft de vreemdeling geen bescherming conform artikel 3.37c VV in te roepen.
                                          
                                          De IND betrekt bij de beoordeling of de vreemdeling vanwege zijn (toegedichte) seksuele
                                             gerichtheid vervolgd wordt bij het bekend zijn of worden van de seksuele gerichtheid
                                             in de directe (leef)omgeving van de vreemdeling, in ieder geval:
                                          
                                          
                                          
                                          Politieke overtuiging
                                          
                                          De omstandigheid dat de vreemdeling in zijn land van herkomst niet op dezelfde wijze
                                             uiting kan geven aan zijn politieke overtuiging als in Nederland vormt onvoldoende
                                             aanleiding om de vreemdeling in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning asiel
                                             voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid aanhef en a, Vw.
                                          
                                          De IND weegt bij de beoordeling van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor
                                             bepaalde tijd in ieder geval mee:
                                          
                                          
                                             - 
                                                a. of er sprake is van een fundamentele politieke overtuiging. De IND beoordeelt of deze
                                                   politieke overtuiging bijzonder belangrijk is voor de vreemdeling om zijn identiteit
                                                   of morele integriteit te behouden; 
- 
                                                b. de wijze waarop hij uiting heeft gegeven aan zijn politieke overtuiging, ongeacht
                                                   of die activiteiten in zijn land van herkomst, in Nederland of elders hebben plaatsgevonden,
                                                   en de wijze waarop hij voornemens is daar na terugkeer uiting aan te (blijven) geven; 
- 
                                                c. of hij eerder problemen heeft ondervonden van de zijde van de autoriteiten al dan
                                                   niet vanwege zijn politieke overtuiging; 
- 
                                                d. of de wijze waarop hij uiting heeft gegeven of wenst te gaan geven aan zijn politieke
                                                   overtuiging bij terugkeer zal leiden tot daden van vervolging als bedoeld in artikel 3.36 VV; en 
- 
                                                e. of aannemelijk is dat de autoriteiten op de hoogte zijn geraakt van eerdere uitingen. 
De IND verlangt in het geval van fundamentele politieke overtuiging geen terughoudendheid
                                             indien de (voorgenomen) activiteiten samenhangen met deze fundamentele politieke overtuiging.
                                             Is geen sprake van een fundamentele politieke overtuiging, dan verlangt de IND wel
                                             terughoudendheid.
                                          
                                          De IND beoordeelt of de maatregelen en sancties die tegen de vreemdeling zullen worden
                                             genomen bij terugkeer naar zijn land van herkomst vanwege deze uitingen of handelingen
                                             die een voortvloeisel zijn van een fundamentele politieke overtuiging voldoende zwaarwegend
                                             zijn om te spreken van vervolging.
                                          
                                          De IND beoordeelt, ook indien geen sprake is van een fundamentele politieke overtuiging,
                                             of de door de vreemdeling in zijn land van herkomst, Nederland of elders verrichte
                                             politieke activiteiten of uitingen bij de autoriteiten bekend zijn geraakt of zullen
                                             geraken en daarmee vanwege een toegedichte politieke overtuiging voldoende aanleiding
                                             vormen om gegronde vrees voor vervolging bij terugkeer aan te nemen.
                                          
                                          De IND merkt in ieder geval de volgende situaties aan als politieke overtuiging, als
                                             de vreemdeling die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd
                                             heeft ingediend een vrouw is en de vervolging in de zin van artikel 1A Vluchtelingenverdrag
                                             in het land van herkomst plaatsvindt:
                                          
                                          
                                             - 
                                                • vanwege overtreding door de vrouw van seksediscriminerende sociale gebruiken, religieuze
                                                   voorschriften of culturele normen voor vrouwen; 
- 
                                                • vanwege overtreding door de vrouw van strafbepalingen, die in strijd zijn met universele
                                                   mensenrechten; 
- 
                                                • vanwege politiek verzet in het land van herkomst tegen genitale verminking bij vrouwen. 
De beoordeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd
                                             van een vrouw die zich beroept op het risico van het ondergaan van genitale verminking,
                                             wordt beschreven in paragraaf C2/3.3 Vc.
                                          
                                          Vervolging wegens dienstweigering of desertie
                                          
                                          Als de vreemdeling stelt te vrezen te hebben voor vervolging wegens dienstweigering
                                             of desertie toetst de IND eerst of de vreemdeling dienst heeft geweigerd of is gedeserteerd
                                             omdat hij vreesde anders te moeten deelnemen aan oorlogsmisdrijven (zie artikel 3.36, tweede lid, onder e, VV). Pas als daarvan geen sprake is, toetst de IND of dienstweigering of desertie leidt
                                             tot onevenredige of discriminatoire bestraffing dan wel of deze voortkomt uit onoverkomelijke
                                             gewetensbezwaren vanwege een godsdienst of andere diepgewortelde overtuiging. Het
                                             feit dat die vreemdeling weigert zijn militaire dienst te vervullen of is gedeserteerd
                                             en in verband hiermee bestraft wordt met een gevangenisstraf of ontslag uit het leger,
                                             is voor de IND op zichzelf onvoldoende om als daad van vervolging aan te merken.
                                          
                                          De IND verleent, onder toepassing van artikel 3.36 VV en overeenkomstig vorenstaande, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd
                                             aan de vreemdeling die zich beroept op dienstweigering of desertie, als de vreemdeling
                                             voldoet aan tenminste één van de volgende voorwaarden:
                                          
                                          
                                             - 
                                                1. De vreemdeling heeft, overeenkomstig artikel 3.36 tweede lid, onder e, VV aannemelijk gemaakt te vrezen voor vervolging of bestraffing wegens dienstweigering
                                                   tijdens een conflict, wanneer het vervullen van militaire dienst het plegen van strafbare
                                                   feiten of handelingen inhoudt die onder de uitsluitingsclausule van artikel 1F van
                                                   het Vluchtelingenverdrag vallen. De IND betrekt bij de beoordeling van de aannemelijkheid alle omstandigheden van het
                                                   geval, met name de situatie in het land van herkomst op het betreffende moment en
                                                   de persoonlijke situatie van de vreemdeling. De IND hanteert hierbij de volgende drie cumulatieve voorwaarden: 
                                                   - 
                                                      • De vreemdeling dient aannemelijk te maken dat sprake is van een gewapend conflict
                                                         waarbij oorlogsmisdrijven worden begaan dan wel de kans zeer groot is dat dergelijke
                                                         misdrijven worden begaan. De vreemdeling onderbouwt dit met concrete informatie over
                                                         de gepleegde oorlogsmisdrijven. Is deze informatie er niet, dan neemt de IND in beginsel
                                                         aan dat de kans groot is dat oorlogsmisdrijven worden gepleegd als de internationale
                                                         gemeenschap een gewapend conflict heeft veroordeeld als strijdig met de grondbeginselen
                                                         van humaan gedrag of als strijdig met de fundamentele normen die gelden tijdens een
                                                         gewapend conflict. Ditzelfde geldt als door de bevoegde internationale rechtsprekende
                                                         instanties (International Criminal Court, VN-tribunalen) uitspraken zijn gedaan over
                                                         schendingen van fundamentele normen begaan tijdens het conflict. De vreemdeling heeft
                                                         een zwaardere bewijslast om aannemelijk te maken dat er oorlogsmisdrijven worden gepleegd
                                                         tijdens het gewapend conflict als het land van herkomst de betreffende militaire acties
                                                         uitvoert krachtens een mandaat van de VN dan wel op basis van internationale consensus.
                                                         Dan vindt de IND in beginsel niet aannemelijk dat het land van herkomst oorlogsmisdrijven
                                                         pleegt dan wel dat de kans daarop groot is. De vreemdeling heeft ook een zwaardere
                                                         bewijslast om aannemelijk te maken dat er oorlogsmisdrijven worden gepleegd tijdens
                                                         het gewapend conflict als de autoriteiten in het land van herkomst oorlogsmisdrijven,
                                                         gepleegd door eigen legeronderdelen, niet aanvaardbaar vinden en deze actief (strafrechtelijk)
                                                         vervolgen. 
- 
                                                      • De vreemdeling moet behoren tot het militaire personeel, met inbegrip van het logistieke
                                                         of ondersteunende personeel. Hij dient aannemelijk te maken dat hij een functie en
                                                         taken had of deze zou moeten vervullen, waardoor hij direct deelneemt aan deze oorlogsmisdrijven
                                                         dan wel onontbeerlijke ondersteuning zou (moeten) bieden aan de voorbereiding of uitvoering
                                                         van deze oorlogsmisdrijven. De IND betrekt de schaal waarop oorlogsmisdrijven worden
                                                         begaan bij de vraag of het aannemelijk is dat de vreemdeling zich daaraan schuldig
                                                         zal maken als een vreemdeling is opgeroepen voor het verrichten van militaire dienst,
                                                         maar nog niet weet wat zijn taken zullen zijn. Daarnaast beoordeelt de IND in dit
                                                         licht wat de persoonlijke betrokkenheid van de vreemdeling bij het begaan van oorlogsmisdrijven
                                                         zal zijn. 
- 
                                                      • De vreemdeling dient aannemelijk te maken dat dienstweigering (of desertie) in zijn
                                                         situatie het enige middel is om deelname aan oorlogsmisdrijven te voorkomen. De vreemdeling
                                                         kan bescherming op grond van artikel 3.36, tweede lid, onder e VV niet inroepen, als hij een ander middel daartoe heeft. Als de vreemdeling binnen
                                                         het leger de mogelijkheid heeft om op grond van gewetensbezwaren vrijgesteld te worden,
                                                         en hij daarvan geen gebruik heeft gemaakt, kan hij dus geen beroep doen op bescherming
                                                         op grond van deze bepaling. Hierbij betrekt de IND ook of de vreemdeling vrijwillig
                                                         in dienst is getreden en of hij zijn dienst heeft verlengd. Hierbij houdt de IND rekening
                                                         met de situatie, zoals deze op het moment van vrijwillige dienstneming of verlenging
                                                         van de dienstneming bestond. De IND betrekt dus in hoeverre het de vreemdeling toen
                                                         al duidelijk was of had moeten zijn dat sprake was van een gewapend conflict, waarbij
                                                         oorlogsmisdrijven werden gepleegd en hij door die vrijwillige dienstneming daar deel
                                                         aan zou gaan nemen. 
 
- 
                                                2. De vreemdeling heeft een gegronde vrees voor een onevenredige of discriminatoire bestraffing,
                                                   tenuitvoerlegging van de straf, of een andere discriminatoire behandeling vanwege
                                                   zijn dienstweigering of desertie op basis van een van de gronden van artikel 1A van
                                                   het Vluchtelingenverdrag. Voor deze categorie geldt dat het gewone beleid van toepassing
                                                   is, zoals hierboven in deze paragraaf uiteengezet is. De IND beoordeelt in zo’n geval
                                                   de ernst van de behandeling, waarvoor de vreemdeling te vrezen heeft op grond van
                                                   de dienstweigering of desertie (zie artikel 3.36 tweede lid onder b en c, VV). 
- 
                                                3. De vreemdeling heeft ernstige, onoverkomelijke gewetensbezwaren vanwege zijn godsdienstige
                                                   of andere diepgewortelde overtuiging, die geleid hebben tot zijn dienstweigering of
                                                   desertie, terwijl er voor de vreemdeling geen mogelijkheid bestond om ter vervanging
                                                   van zijn militaire dienst een niet-militaire dienstplicht te vervullen. Er is bovendien
                                                   een reële kans dat het niet vervullen van de militaire dienstplicht leidt tot oplegging
                                                   van een onevenredige zware (straf)maatregel of tot oplegging van een samenstel van
                                                   verschillende maatregelen, die in samenhang kunnen worden aangemerkt als een onevenredige
                                                   bestraffing. Dit geldt ook als de vreemdeling gegronde vrees heeft in een conflict
                                                   te worden ingezet tegen zijn eigen volk of familie. 
Als de UNHCR de vreemdeling heeft erkend als Verdragsvluchteling
                                          
                                          De IND toetst alle aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd
                                             individueel en op basis van het toepasselijke asielbeleid, ook als de vreemdeling
                                             eerder door de UNHCR op individuele gronden is erkend als Verdragsvluchteling.
                                          
                                          De IND geeft de vreemdeling gelegenheid om informatie inzake de UNHCR erkenning gedurende
                                             de procedure in te brengen en betrekt deze informatie kenbaar bij de besluitvorming.
                                          
                                          Aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd bij een Nederlandse
                                             diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging
                                          
                                          De IND neemt geen aanvraag in behandeling voor een verblijfsvergunning asiel voor
                                             bepaalde tijd van een vreemdeling, die zich voor bescherming meldt bij een Nederlandse
                                             diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in zijn land van herkomst of een derde
                                             land. De vreemdeling wordt door de medewerker van de Nederlandse diplomatieke of consulaire
                                             vertegenwoordiging doorverwezen naar de autoriteiten van het land, waar de vreemdeling
                                             zich bevindt of naar de UNHCR of UNDP.
                                          
                                          Commune delicten
                                          
                                          De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw, indien alle volgende voorwaarden van toepassing zijn:
                                          
                                          
                                             - 
                                                • de vreemdeling vreest bestraffing in zijn land van herkomst vanwege een commuun delict; 
- 
                                                • de vrees voor bestraffing vanwege een commuun delict vormt de enige grondslag van
                                                   de aanvraag van de vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. 
Een commuun delict is een delict dat niet kan worden herleid tot één van de gronden
                                             van het Vluchtelingenverdrag, en zonder dat daarbij sprake is van een onevenredige
                                             of discriminatoire maatregel vanwege een van de gronden van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag.