Op ondernemers verhaalde belasting en bedragen op grond van hoofdstuk VI van de Invorderingswet 1990

[Regeling vervallen per 22-09-2006 met terugwerkende kracht tot en met 18-09-2006.]
Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 01-01-2001 t/m 17-09-2006

Op ondernemers verhaalde belasting en bedragen op grond van hoofdstuk VI van de Invorderingswet 1990

De Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Dit besluit is opnieuw uitgebracht voor de toepassing van de Wet IB 2001. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd ten opzichte van de regeling die gold voor de toepassing van de Wet IB 1964, besluit van 18 november 1996, nr. 507DGM5.

Mij is de vraag voorgelegd in hoeverre derden die in zakelijke verhoudingen aansprakelijk zijn gesteld voor de betaling van een belastingaanslag en tevens ex artikel 32, tweede lid, van de Invorderingswet 1990, voor de betaling van de bedragen die verband houden met de belasting waarvoor de aansprakelijkheid geldt, deze betalingen ten laste kunnen brengen van de winst uit onderneming.

Over de fiscale behandeling van de betaling van een aanslag door een ondernemer voor een andere belastingplichtige merk ik op dat dit geheel volgens de regels van goed koopmansgebruik verloopt. Hierbij moet rekening worden gehouden met het regresrecht op de belastingplichtige of een mede-aansprakelijke en de waardering van de daaruit ontstane vordering. Indien de vordering oninbaar is, kan de ondernemer de afwaardering van de regresvordering ten laste van zijn resultaat brengen.

Ten aanzien van invorderingsrente en kosten geldt hetzelfde als hiervoor is opgemerkt over de enkelvoudige belasting.

Over de bestuurlijke boeten merk ik het volgende op. Ik ben van mening dat op deze boeten de uitsluitingsbepaling van artikel 3.14, eerste lid, onderdeel c van de Wet inkomstenbelasting 2001 van toepassing is. De ondernemer is immers ingevolge artikel 32, tweede lid, van de Invorderingswet 1990 slechts aansprakelijk voor de boete die verband houdt met de aan een derde opgelegde belastingaanslag, indien de ondernemer persoonlijk een verwijt kan worden gemaakt. Daarmee staat het boetekarakter van de betaling voor de ondernemer vast.

Beperking van de aftrek van deze kosten strookt tevens met de ratio van artikel 3.14 van de Wet inkomstenbelasting 2001; dit artikel beoogt in zijn algemeenheid de aftrek te beperken bij degene die de kostenpost draagt; daarbij is het niet van belang wie aan de gemengde kosten een privé-genot ontleent.

Dit betekent derhalve dat een ondernemer deze kosten niet ten laste van zijn winst uit onderneming kan brengen.

Naar boven