Beleid met betrekking tot afschrijving op pleziervaartuigen

[Regeling vervallen per 17-03-2010 met terugwerkende kracht tot en met 08-03-2010.]
Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 01-01-2001 t/m 07-03-2010

Beleid met betrekking tot afschrijving op pleziervaartuigen

De Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Dit besluit is opnieuw uitgebracht voor de toepassing van de Wet IB 2001. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd ten opzichte van de regeling die gold voor de toepassing van de Wet IB 1964, Besluit dd 2 oktober 1998, nr. DB98/3002M

1. Inleiding

[Regeling vervallen per 17-03-2010 met terugwerkende kracht tot en met 08-03-2010]

Mij is de vraag voorgelegd hoe het beleid van de Belastingdienst is met betrekking tot de afschrijving op verhuurde pleziervaartuigen alsmede op vaartuigen die behoren tot de zogenoemde traditionele vloot (bruine vloot) bij de toepassing van artikel 3.30, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet). Deze vraag is voor mij aanleiding om mijn standpunt aangaande de afschrijvingsproblematiek ten aanzien van deze vaartuigen nader uiteen te zetten.

2. Algemene beschouwing

[Regeling vervallen per 17-03-2010 met terugwerkende kracht tot en met 08-03-2010]

Goed koopmansgebruik brengt met zich dat de baten en lasten worden toegerekend aan de jaren waarop ze betrekking hebben.

Artikel 3.30, eerste lid, van de Wet bepaalt dat de afschrijving jaarlijks wordt gesteld op het gedeelte van de nog niet afgeschreven aanschaffings- of voortbrengingskosten dat aan het kalenderjaar kan worden toegerekend.

Bij de vaststelling van de hoogte van de afschrijving dient de vermoedelijke restwaarde bepaald te worden. De aanschafwaarde wordt met deze restwaarde verminderd. De meest voorkomende methode van afschrijving is de toepassing van de lineaire methode. Daarbij wordt het bedrag dat resteert na vermindering van de aanschafwaarde met de restwaarde gedeeld door het aantal jaren dat overeenkomt met de vermoedelijke levensduur van het bedrijfsmiddel; hiermede is de lineaire jaarlijkse afschrijving bepaald. Een andere (aanmerkelijk minder) voorkomende methode is die waarbij afgeschreven wordt met een vast percentage van de boekwaarde (de degressieve afschrijving). Deze vorm kan in beginsel alleen worden toegepast bij bedrijfsmiddelen die in het begin in meerdere mate en bij toenemende veroudering in mindere mate hun nut afwerpen voor de onderneming.

3. Overleg en ervaringscijfers

[Regeling vervallen per 17-03-2010 met terugwerkende kracht tot en met 08-03-2010]

De laatste jaren is tijdens boekenonderzoeken gebleken dat verhuurders bij vervreemding van schepen dikwijls grote boekwinsten realiseerden. Hieruit blijkt dat in het verleden te snel is afgeschreven. Tijdens overleg van vertegenwoordigers van de Belastingdienst met ondernemers en adviseurs uit genoemde branche is dit verschijnsel aan de orde gesteld. Naar aanleiding daarvan zijn de onder 4 vermelde richtlijnen tot stand gekomen.

4. Pleziervaartuigen en traditionele vloot

[Regeling vervallen per 17-03-2010 met terugwerkende kracht tot en met 08-03-2010]

Bij pleziervaartuigen dient onderscheid gemaakt te worden tussen motorboten, kajuitzeiljachten en overige boten. Bij schepen die tot de traditionele vloot behoren kan worden gedacht aan tjalken, klippers, botters en skûtsjes.

De Belastingdienst hanteert de volgende richtlijnen voor de jaarlijkse afschrijving bij pleziervaartuigen, alsmede voor de traditionele vloot.

Type

Restwaarde

Afschrijving

Motorboten

50%

10% (van de aanschafwaarde minus restwaarde)

Kajuitzeiljachten

40%

10% (van de aanschafwaarde minus restwaarde)

Overige boten

E 450 (f 992)

10% (van de aanschafwaarde minus restwaarde)

Traditionele vloot

50%

Max. 5% (van de aanschafwaarde minus restwaarde)

Afwijkingen zijn mogelijk maar dienen grondig en schriftelijk onderbouwd met de bevoegde inspecteur besproken te worden.

Naar boven