Beleidsregels ontheffingen Wet op de Dierproeven

Geraadpleegd op 24-04-2024.
Geldend van 25-10-2000 t/m heden

Beleidsregels ontheffingen Wet op de Dierproeven

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport stelt de volgende beleidsregels vast inzake het verlenen van ontheffingen voor het verrichten van dierproeven.

1. Bedreigde diersoorten

Als bijzondere gevallen waarin een ontheffing wordt verleend van het verbod, gesteld in artikel 11 van de Wet op de dierproeven, tot het verrichten van dierproeven op dieren die krachtens bijlage I van de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantesoorten, en bijlage C, deel 1, van Verordening (EEG) nr. 3626/82 als bedreigde soorten worden aangemerkt, worden beschouwd proeven die voldoen aan de voorschriften van genoemde verordening en zijn gericht op:

  • - onderzoek voor het behoud van de betrokken soorten, of

  • - biomedische doeleinden van essentieel belang, wanneer de betrokken soort bij wijze van uitzondering de enige blijkt te zijn die voor die doeleinden geschikt is.

2. Dieren uit de vrije natuur

Als bijzondere gevallen waarin een ontheffing wordt verleend van het verbod, gesteld in artikel 11 van de Wet op de dierproeven, tot het verrichten van dierproeven op dieren die uit de vrije natuur afkomstig zijn, worden beschouwd die gevallen waarin proeven met andere dieren voor het doel van de proef niet geschikt zijn.

De

Minister

van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

Naar boven