Subsidieregeling internationale samenwerking milieubeheer 2000

[Regeling vervallen per 23-12-2004.]
Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 16-07-2000 t/m 22-12-2004

Subsidieregeling internationale samenwerking milieubeheer 2000

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelet op artikel 15.13, eerste tot en met derde lid, van de Wet milieubeheer,

Besluit:

Artikel 1

[Regeling vervallen per 23-12-2004]

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister:

Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

b. samenwerkingsovereenkomst:

overeenkomst in de vorm van een Memorandum of Understanding, een Letter of Intent of een Arrangement tussen de minister of diens vertegenwoordiger en zijn buitenlandse ambtgenoot of diens vertegenwoordiger om op milieuterrein gezamenlijk activiteiten ter hand te nemen.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 23-12-2004]

De minister kan aan een aanvrager subsidie verstrekken in de kosten van een project ter bevordering van internationale samenwerking op het terrein van milieubeheer, dat bijdraagt aan:

  • a. het proces van toetreding van landen die door de Raad van de Europese Unie als toetreders tot de Europese Unie zijn aangemerkt, de totstandkoming van een Zesde Milieu Actie Programma, zoals aangegeven in de ‘Staat van Europese Unie - de Europese Agenda 1999-2000 vanuit Nederlands perspectief’ die bij brief van 24 september 1999 door de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal is aangeboden (Kamerstukken II 1999/2000, 26 580, nr. 2), of de tenuitvoerlegging van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschappen of de aanpassing of tenuitvoerlegging van het Verdrag betreffende de Europese Unie;

  • b. de bevordering van de bilaterale betrekkingen van Nederland met Bulgarije, Hongarije, Oekraïne, Polen, Roemenië, Russische Federatie, Slowakije of Tsjechië, door uitwerking dan wel uitvoering van de werkprogramma’s die onder de met deze landen gesloten samenwerkingsovereenkomsten ressorteren;

  • c. de bevordering van de bilaterale betrekkingen van Nederland met Litouwen of Georgië op het gebied van de toetreding tot de Europese Unie, respectievelijk de implementatie en handhaving van duurzaam afvalbeheer;

  • d. de uitwerking en concretisering van initiatieven en werkprogramma’s van en uitgevoerd door de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling, de Internationale Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling, het Regionaal Milieu Centrum, de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties of de Organisatie voor Europese Samenwerking en Ontwikkeling ter voorbereiding van de Paneuropese Milieuconferentie in Kiev in 2002;

  • e. de bevordering van de bilaterale betrekkingen van Nederland met Aruba, Canada, China, Indonesië, de Nederlandse Antillen, Verenigde Staten, Zuid-Afrika of Zuid-Korea, in het bijzonder door uitwerking dan wel uitvoering van de werkprogramma’s die onder de met deze landen gesloten samenwerkingsovereenkomsten ressorteren;

  • f. het duurzaam beheer en gebruik van bossen en biodiversiteit;

  • g. het bereiken van milieudoelen bij internationale afspraken over handel en investeringen, zoals die zijn aangegeven in de notitie ‘Ambities voor een nieuwe ronde’ die bij brief van 12 november 1999 van de Staatssecretaris van Economische Zaken aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal is aangeboden (Kamerstukken II 1999/2000, 25 074, nr. 31);

  • h. relevante prioritaire milieuonderwerpen die aan de orde zijn bij de Arctic Council;

  • i. de uitwerking en concretisering van de resultaten van de United Nations Conference on Environment and Development in het kader van Agenda 21 en de verklaring van Rio de Janeiro, alsmede het verankeren van de doelstellingen van de United Nations Conference on Environment and Development in de Nederlandse samenleving, of

  • j. de uitvoering van één van de volgende verdragen:

    • 1º. het op 13 november 1979 te Genève totstandgekomen Verdrag betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand (Trb. 1980, 21);

    • 2º. het op 25 juni 1998 totstandgekomen Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (Trb. 1998, 289);

    • 3º. het op 25 februari 1991 totstandgekomen Verdrag inzake milieu-effectrapportage in grensoverschrijdend verband (Trb. 1997, 298);

    • 4º. het op 22 juni 1993 te Genève totstandgekomen Verdrag betreffende het voorkomen van zware industriële ongevallen (Trb. 1996, 185);

    • 5º. het op 17 maart 1992 te Helsinki totstandgekomen Verdrag inzake de bescherming en het gebruik van grensoverschrijdende waterlopen en internationale meren (Trb. 1996, 299);

    • 6º. het op 22 maart 1989 te Bazel totstandgekomen Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan (Trb. 1996, 81);

    • 7º. het op 22 maart 1985 te Wenen totstandgekomen Verdrag van Wenen ter bescherming van de ozonlaag (Trb. 1996, 79);

    • 8º. het op 9 mei 1992 te New York totstandgekomen Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (Trb. 1999, 53);

    • 9º. het op 10 september 1998 te Rotterdam totstandgekomen Verdrag van Rotterdam inzake voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van gevaarlijk chemicaliën en pesticiden in de internationale handel (Trb. 1999, 30);

    • 10º. het op 5 juni 1992 te Rio de Janeiro totstandgekomen Verdrag inzake biologische diversiteit (Trb. 1996, 86).

Artikel 3

[Regeling vervallen per 23-12-2004]

Een project komt niet voor subsidie in aanmerking indien het project naar het oordeel van de minister valt binnen de reikwijdte van:

  • 1. de Subsidieregeling maatschappelijke organisaties en milieu en het project in hoofdzaak is gericht op Nederland;

  • 2. het Matra Projecten Programma in het kader waarvan subsidie kan worden aangevraagd op grond van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken;

  • 3. artikel 2.6.13 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken;

  • 4. het Programma Samenwerking Oost-Europa van het Ministerie van Economische Zaken;

  • 5. het Besluit natuurbeheer Midden- en Oost-Europa;

  • 6. het Pre-toetredingsinstrument voor structuurbeleid van de Europese Unie (Instrument for Structural Policies for Pre-accession);

  • 7. het Pre-toetredingsinstrument voor landbouw- en plattelandsontwikkeling van de Europese Unie (Special Accession Programme for Agriculture and Rural Development);

  • 8. het Pre-toetredingsinstrument voor Midden- en Oost-Europa van de Europese Unie (Pologne, Hongire: Aide á la Reconstruction Economique), of

  • 9. de bijstand aan partnerstaten in Oost-Europa en Centraal Azië van de Europese Unie (Technical Assistance to the Commonwealth of Independent States and Georgië and Mongolia).

Artikel 4

[Regeling vervallen per 23-12-2004]

Een aanvraag voor subsidie kan worden ingediend door een staat, een volkenrechtelijke organisatie of een rechtspersoon.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 23-12-2004]

  • I. Indien de aanvraag voor subsidie wordt ingediend door een rechtspersoon die krachtens privaatrecht is opgericht, kan de minister verlangen dat de aanvraag vergezeld gaat van:

    • A. een afschrift van de oprichtingsakte van de rechtspersoon dan wel van de statuten zoals deze laatstelijk zijn gewijzigd, en

    • B. de laatst opgemaakte jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek dan wel de balans en de staat van baten en lasten en de toelichting daarop of, indien deze bescheiden ontbreken, een verslag over de financiële positie van de aanvrager op het moment van de aanvraag.

  • II. De in het eerste lid, onder b, bedoelde bescheiden dan wel het verslag over de financiële positie zijn voorzien van een van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek afkomstige schriftelijke verklaring omtrent de getrouwheid onderscheidenlijk een mededeling, inhoudende dat van onjuistheden niet is gebleken.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 23-12-2004]

De minister neemt bij de beoordeling van de aanvraag in acht de mate waarin:

  • a. het project bijdraagt aan één of meerdere van de in artikel 2 bedoelde doelstellingen;

  • b. de gevraagde subsidie in evenredige verhouding staat tot de aard, omvang en beoogde resultaten van het project;

  • c. het project een meer dan incidentele uitwerking zal hebben;

  • d. de subsidie wordt gebruikt in de aanloop van een project, waarvoor subsidies in breder Nederlands of Europees verband kunnen worden aangevraagd;

  • e. er sprake is van draagvlak voor het project bij de bij het project betrokken organisaties en overheden, bijvoorbeeld blijkend uit bijdragen die organisaties of overheden ten behoeve van het project of uit documenten waarin is vastgelegd dat die organisaties of overheden met het project hebben ingestemd;

  • f. een spreiding van de beschikbare middelen over verschillende ontvangers bijdraagt aan de doelmatige besteding hiervan;

  • g. sprake is van een evenwichtige spreiding over doelgroepen, landen, thema’s en de categorieën van projecten.

Artikel 7

[Regeling vervallen per 23-12-2004]

  • 1 Als subsidiabele kosten worden in aanmerking genomen de noodzakelijke, rechtstreeks aan het project toe te rekenen en door de subsidieaanvrager gemaakte kosten.

  • 2 Exploitatiekosten worden niet tot de subsidiabele kosten gerekend.

  • 3 Kosten die zijn gemaakt voorafgaand aan de indiening van de aanvraag worden niet tot de subsidiabele kosten gerekend.

Artikel 8

[Regeling vervallen per 23-12-2004]

Het subsidieplafond bedraagt voor:

Artikel 9

[Regeling vervallen per 23-12-2004]

Bij de subsidieverlening wordt beslist in de volgorde van ontvangst van de aanvragen, met dien verstande dat wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gekregen de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag is aangevuld voor die beslissing als datum van ontvangst van de aanvraag geldt.

Artikel 10

[Regeling vervallen per 23-12-2004]

De minister kan bij de subsidieverlening bepalen dat:

  • a. ten aanzien van goederen die met de subsidie worden aangeschaft voorschriften worden gegeven omtrent gebruik en bestemming daarvan na uitvoering van het project, waarvoor de goederen zijn verworven. De minister kan daarbij bepalen dat de goederen om niet of tegen een door hem te bepalen vergoeding worden overgedragen aan hem of aan door hem aan te wijzen derden;

  • b. de minister vrijelijk en om niet gebruik kan maken van alle voortbrengselen waarop auteurs- of andere intellectuele eigendomsrechten kunnen gelden, die geheel of gedeeltelijk met de subsidie worden vervaardigd, en

  • c. de subsidieontvanger bij publicaties, inzake het gesubsidieerde project en in correspondentie met derden die bij de uitvoering van het project zijn betrokken, melding maakt van de omstandigheid dat het project geheel of gedeeltelijk bekostigd is uit een subsidie, verleend door de minister, tenzij de aard van het project, de hoedanigheid van de subsidieontvanger of andere gewichtige omstandigheden zich daar tegen verzetten.

Artikel 11

[Regeling vervallen per 23-12-2004]

  • 1 Aanvragen tot subsidieverlening kunnen tot 1 september 2000 worden ingediend.

  • 2 Voor het indienen van een aanvraag kan gebruik worden gemaakt van een aanvraagformulier, dat verkrijgbaar is bij de Directie Internationale Milieuzaken van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, gevestigd in Rijnstraat 8 te Den Haag.

Artikel 12

[Regeling vervallen per 23-12-2004]

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 13

[Regeling vervallen per 23-12-2004]

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling internationale samenwerking milieubeheer 2000.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

‘s-Gravenhage, 21 april 2000

De

Minister

van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.P. Pronk

Naar boven