Bijlage
[Regeling vervallen per 31-12-2004]
Duitsland en Europa, 1945 - 2000
Verantwoording
De opdracht
De commissie kreeg de opdracht een stofomschrijving te maken voor een thema dat leerlingen
inzicht geeft in de fundamentele veranderingen die er tussen 1945 en 2000 zijn opgetreden
in Duitslands positie in Europa. Het thema, zo staat in de toelichting, moet leerlingen
vertrouwd maken met "continuïteit en discontinuïteit, machten invloed, nationale belangen,
speelruimte in de buitenlandse politiek, beleidskeuzes en de openheid van het historisch
proces.
" De gespreide invoering van de Tweede Fase brengt met zich mee dat er in het jaar
2000 examens "oude stijl" en "nieuwe stijl" zullen zijn. Dit betekent dat het thema
moet passen binnen een van de themavelden van het bestaande examenprogramma en in
een subdomein van het nieuwe examenprogramma voor de Tweede Fase.
Om verwarring te voorkomen is vastgesteld dat bij dit thema alleen een beroep mag
worden gedaan op vaardigheden die zowel in het vigerende als in het nieuwe examenprogramma
voor de Tweede Fase worden genoemd.
De hoofdvraag
De commissie heeft de volgende hoofdvraag als uitgangspunt genomen: Welke internationale
en nationale ontwikkelingen verklaren dat Duitsland van een verslagen en vervolgens
verdeeld land, een betrouwbare en invloedrijke partner in Europa werd?
In de relatie tussen Duitsers en inwoners van andere landen speelde het begrip betrouwbaarheid
na 1945 lange tijd een grote rol. In didactisch opzicht is dit begrip bruikbaar, het
stimuleert bij leerlingen onderzoek naar en discussie over de positie die Duitsers
mochten innemen of de positie die zij zichzelf binnen Europa toedichtten.
De hoofdvraag vindt een achtergrond in de geschiedenis van Duitsland tussen 1870 en
1945. De commissie verwijst hiervoor naar het historische kader.
Vanaf het begin van de jaren vijftig wist de BRD geleidelijk binnen Europa een eigen
politieke status te verwerven. De DDR bleef te sterk afhankelijk van de SU om hetzelfde
te bereiken. Daarom gaat de meeste aandacht uit naar de BRD. Deze scheve verhouding
wordt voor havo/vwo enigszins rechtgetrokken door twee casussen waarin leerlingen
worden geconfronteerd met de houding van DDR-burgers ten aanzien van de integratie
in het Oostblok en ten opzichte van de DDR als Duitse staat.
Het nieuwe examenprogramma
Het uit de hoofdvraag afgeleide thema past binnen het themaveld "Internationale betrekkingen
en blokvorming-"(programma oud) en in het subdomein "Internationale betrekkingen en
oorlogvoering" genoemd in de nieuwe examenprogramma's voor havo en voor vwo.
De commissie ziet de Koude Oorlog, de context van het grootste deel van het thema,
als een bijzondere vorm van oorlogvoeren waarbij vrede en veiligheid regelmatig in
het geding zijn. Met deze interpretatie meent de commissie te voldoen aan de eindterm
in het subdomein. Een aantal specificaties van de eindterm staat in het thema centraal,
andere hebben een ondergeschikte plaats gekregen.
De commissie had problemen met de mate waarin het thema al bij de opdracht was ingevuld.
De ontwikkeling van een thema op basis van één subdomein wordt op die wijze ingewikkeld
en soms ook wat gekunsteld. Een stofomschrijving voor het vak geschiedenis kan om
begrijpelijke redenen niet doorlopen tot het jaar 2000. De "dwingende" stofomschrijving
is derhalve beperkt tot de periode 1945-1991. Voor de rest van de jaren negentig heeft
de commissie gekozen voor een open einde (zie havo/vwo, paragraaf 8.2.). Deze keuze
sluit aan bij de ideeën achter de Tweede Fase en bij de opdracht. Voor de .mMavo /
het vbo is 1990, het jaar van de Duitse eenwording als afsluitend jaar gekozen.
De stofomschrijving voor het Centraal examen mavo/vboenter
Tot het jaar 2003 staat de minister de mavo/het vbo geen eigen examenonderwerp toe.
De commissie streeft er naar de omschrijving van dit thema voor het Centraal Examen
mavo/vbo af te stemmen op de capaciteiten en de belangstelling van de mavo/vbo leerling.
Hierbij is de commissie niet gebonden aan de bovengenoemde eisen voor havo en vwo.
De opzet van het thema
De commissie heeft uit didactische overwegingen bij (bijna) elk hoofdstuk voor de
volgende aanpak gekozen:
een omschrijving van een situatie in een bepaald jaar, een analyse van de voornaamste
ontwikkelingen die tot deze situatie hebben geleid en (bij zes hoofdstukken havo/vwo
en drie hoofdstukken mavo/vbo) een omschrijving van een casus waarin een bepaald aspect
- afgeleid uit de hoofdvraag of uit de context van het thema, de Koude Oorlog - wordt
verdiept.
De sprongen in de tijd in de eerste paragraaf van elk hoofdstuk houden verband met
de beschikbare hoeveelheid lestijd (20 lesuren); ze zijn daarnaast geschikt om telkens
opnieuw de aandacht van de leerling te trekken.
Omdat het gaat om de beschrijving van een situatie heeft de commissie hier van het
gebruik van een subdeelvraag afgezien.
De ontwikkelingen in de andere paragrafen roepen vragen op en nodigen uit tot vergelijking
en tot interpretatie. Er kan derhalve een beroep worden gedaan op het gebruik van
uiteenlopende vaardigheden.
Casus
Wat zijn de doelstellingen van een casus? De leerling verwerft deels of volledig zelfstandig
aan de hand van bronnen basiskennis over het gegeven onderwerp of over het gestelde
probleem. Bij het Centraal Examen moet hij/zij deze basiskennis kunnen combineren
met nieuwe gegevens uit andere bronnen. De opdrachten zijn gericht op verbreding of
verdieping van de genoemde basiskennis. Een casus mag alleen aan de hand van bronnen
worden getoetst.
Er wordt gestreefd naar gevarieerd brongebruik, naast tekstbronnen worden beeldbronnen
en cijfermatige bronnen voorgelegd. Elke casus leent zich voor toepassing van de eerder
genoemde vaardigheden.
De commissie heeft de casus als element van een stofomschrijving voor het Centraal
Examen gecontinueerd; ze acht dit element waardevol voor de ontwikkeling van het vak
Geschiedenis in de Tweede Fase en in de vernieuwde bovenbouw Mavo.
Begrippen en namen
Historische begrippen en namen van personen die voor het examen tot de leerstof worden
gerekend zijn de eerste keer dat zij in de stofomschrijving voorkomen vetgedrukt.
De naam van een persoon is alleen vetgedrukt als hij/zij binnen het thema een rol
van betekenis speelde.
Restricties
Het historisch kader moet de leerling vertrouwd maken met de achtergrond van de hoofdvraag.
Havo en vwo-leerlingen moeten bij het examen kunnen aangeven dat de hoofdvraag aansluit
bij vragen die vóór 1945 over Duitslands positie in Europa werden gesteld. Voor het
overige maakt dit historisch kader geen deel uit van de examenstof.
Vanwege het open einde van hoofdstuk 8 in de stofomschrijving voor havo/vwo stelt
de commissie beperkingen aan het toetsen van de kennis van en het inzicht in kenmerkende
ontwikkelingen in de jaren negentig. Zie de tekst aan het einde van hoofdstuk 8.
Historisch kader
Sinds Duitsland in 1871 één staat werd, was het uit een oogpunt van stabiliteit een
probleemgeval, zowel nationaal als internationaal. De eenwording was afgedwongen met
militaire overwinningen op Oostenrijk-Hongarije en Frankrijk. Onduidelijk was hoe
duurzaam de grenzen van de nieuwe staat zouden zijn. Zou het door Bismarck gevormde
klein-Duitsland weldra een groot-Duitsland willen worden? Afgezien van dit potentiële
gevaar, werden de internationale verhoudingen op het Europese continent belast met
de "Duitse kwestie": hoe kon deze machtige en centraal gelegen natie een berekenbare
partner worden in het bestaande statensysteem?
Nationaal waren de voortekenen evenmin gunstig. De binnenlandse verhoudingen in de
nieuwe eenheidstaat werden bepaald door grote verdeeldheid, tussen katholieken en
protestanten, tussen sociaal-democraten en de overheid, tussen nationalisten en particularisten.
In de ontwikkeling naar democratische verhoudingen leek Duitsland achter te blijven
bij landen als Frankrijk en Groot- Brittannië.
Deze intern gespleten en extern nauwelijks geaccepteerde staat kon aanvankelijk vreedzaam
blijven functioneren dankzij de diplomatieke stuurmanskunst van Bismarck. Na zijn
aftreden in 1890 werd Duitsland echter, vooral onder invloed van keizer Wilhelm II,
een rusteloze en daardoor onbetrouwbare grootmacht. Nationaal liep de politieke strijd
hoog op. De verleiding werd groot om met een expansionistische politiek de verdeeldheid
te overwinnen. Bovendien meende Duitsland, als laatkomer onder de naties, recht te
hebben op een inhaalmanoeuvre in de jacht op macht en invloed. Toen het poogde de
maritieme suprematie van de Britten aan te tasten, was - naast de crisis in de Balkan
- een van de belangrijkste oorzaken van de Eerste Wereldoorlog geboren.
Deze oorlog liep uit op een nederlaag en bij de vrede van Versailles kreeg Duitsland
harde strafmaatregelen opgelegd. De republiek van Weimar kon nauwelijks op voldoende
interne steun rekenen en was daardoor in de ogen van de andere Europese naties onbetrouwbaar.
In Duitsland keerden zowel rechtsextremisten als communisten zich tegen het democratische
stelsel, dat ook in het leger en grote delen van het ambtelijke apparaat afwijzing
opriep. De buitenlandse politiek stond onder grote druk van de revanchegevoelens die
gevoed werden door woede over het "dictaat van Versailles·
Duitsland zocht, evenals in de periode 1871-1914, een plaats in Europa, maar dreigde
opnieuw door zijn onberekenbaarheid een bron van ontwrichting te worden.
Vooral dankzij de staatsmanswijsheid van Gustav Stresemann, die streefde naar verzoening
met Frankrijk, werd dit gevaar gedurende de jaren '20 afgewend. Zijn dood, in 1929,
betekende een grote terugslag voor de democratie van Weimar, die hetzelfde jaar de
klap kreeg te verwerken van een economische crisis die weldra de werkloosheid opjoeg
en de politieke verhoudingen radicaliseerde. In januari 1933 kwam met de benoeming
van Adolf Hitler tot Reichskanzler de nat ionaal-socialistische beweging aan de macht.
Zijn bewind maakte binnen korte tijd een einde aan de interne verdeeldheid door de
dictatuur af te kondigen en politieke tegenstanders aan vervolging te onderwerpen.
In strijd met het verdrag van Versailles herbewapende het nazistische regime in hoog
tempo. Met de annexatie van Oostenrijk en Sudetenland kreeg het de reputatie van steeds
invloedrijker, maar door zijn dreigende houding ook steeds onbetrouwbaarder natie.
Toen Duitsland in september 1939 Polen binnenviel, was de Tweede Wereldoorlog een
feit. Kort daarna begon de door de nazi's met sinistere perfectie uitgevoerde genocide
op het Europese jodendom. Hun militaire agressie bracht Duitsland in 1941 ook in oorlog
met de Sovjetunie en de Verenigde Staten, een militaire strijd die vier jaar later
op een totale nederlaag voor Duitsland uitliep. Daarmee was de Duitse kwestie niet
verdwenen maar opnieuw aan de orde: hoe kon voorkomen worden dat deze door haar omvang
en ligging potentieel invloedrijke natie door interne verdeeldheid en/of expansiedrang
andermaal de stabiliteit in Europa in gevaar zou brengen?
Duitsland en Europa, 1945-2000
Havo/vwo
1. Hoe stond Duitsland na de nederlaag er voor; welke houding namen Duitsers en Geallieerden
aan?
1.1.1945, hoe stond Duitsland er voor?
Na de capitulatie
Van het grote Duitsland was niets over; het had onvoorwaardelijk gecapituleerd en
daarmee zijn soevereiniteit volledig verloren. De overheersing door de geallieerde
overwinnaars was in meerdere opzichten pijnlijk; met name werd het Rode Leger gevreesd.
In het dagelijks leven werden vrouwen, mannen en jongeren, elke groep op een eigen
wijze, geconfronteerd met de directe gevolgen van oorlog en nederlaag: de puinhopen
in de steden, andere vormen van grote materiële nood, ziekten en krijgsgevangenschap.
De samenleving was volledig verstoord als gevolg van de vernielde infrastructuur,
de grote stromen vluchtelingen, het gigantisch tekort aan huisvesting en het ontbreken
van een geregeld bestuur op landelijk niveau.
1.2. Hoe dachten Duitsers over de ontstane situatie?
Verbijstering en apathie
De meeste Duitsers waren verbijsterd, hun door de nazi-propaganda opgevoerde verwachtingen
waren in duigen gevallen. De confrontatie met wandaden, gepleegd in naam van het Duitse
volk, versterkte bij veel Duitsers een apatische houding. Waar mogelijk trokken zij
zich terug in de familiekring. Onder de miljoenen Duitsers die uit hun geboortestreek
waren gevlucht of waren verdreven, was het gevoel ontworteld te zijn nog sterker aanwezig.
1.3. Welke houding namen Geallieerden ten opzichte van Duitsland en ten opzichte van
elkaar aan?
De opvattingen van de "Grote Drie"
De geallieerde leiders, Roosevelt, Stalin en Churchill hadden vóór 1945 slechts vage
ideeën over de toekomst van Duitsland na de Duitse nederlaag. De in 1943 gemaakte
afspraken over de voorlopige opdeling van Duitsland in bezettingszones kwamen mede
voort uit de angst dat "de ander" het ontstane machtsvacuüm zou opvullen. Tijdens
de Jalta-conferentie (februari 1945) besloten ze ook de hoofdstad Berlijn in vier zones in te delen.
Nieuwe tegenstellingen tekenden zich af. Stalin forceerde gebiedsverschuivingen in
het oosten; Duitsland raakte een kwart van zijn grondgebied kwijt. In een gespannen
sfeer maakten Stalin, Truman en Attlee tijdens de conferentie In Potsdam afspraken over Duitsland: denazificatie, ontwapening, demilitarisering, democratisering
en ontmanteling van de Duitse oorlogsindustrie. Een deel van de afspraken bood ruimte
voor eigen interpretatie. Duitsland moest, ondanks de opdeling, een economische eenheid
blijven. Een Geallieerde Controle Raad moest dit bevorderen. Een door de Sovjet-Unie
(voortaan genoemd SU) gewenste definitieve regeling over de herstelbetalingen bleef
uit.
2. Welke internationale en nationale ontwikkelingen verklaren de Duitse deling?
2.1.1949, "Stalin's misrekening"
12 Mei 1949, feest in West-Berlijn, na 11 maanden is de Sovjet-blokkade opgeheven.
Stalin heeft geen van zijn doelen bereikt: in plaats van de door Stalin geëiste integratie
van West-Berlijn in de Sovjet-zone bleef West-Berlijn een westerse voorpost. Evenmin
kwam iets terecht van de eis "alle bezettingstroepen uit Duitsland· De crisis rond
Berlijn stimuleerde de oprichting van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (Navo) in april 1949; het westelijk deel van Duitsland behoorde tot het verdragsgebied.
Op 8 mei gaven vertegenwoordigers van de westelijke Duitse deelstaten hun goedkeuring
aan een grondwet voor een Westduitse staat, tegen de zin van Stalin die voorstander
was van een Duitse eenheidsstaat met een "antifascistische regering·
2.2. Welke internationale ontwikkelingen tussen 1945 en 1949 bevorderden de Duitse
deling?
Een gedeeld Europa
De groeiende tegenstelling tussen de SU en de westelijke Geallieerden na 1945 was
de belangrijkste oorzaak van de Duitse deling. Het toenemende, wederzijdse wantrouwen
werd mede gevoed door ontwikkelingen in het bezette Duitsland.
Schijnverkiezingen en de invoering van het Stalinistisch systeem in Oost-Europese staten in de periode 1945-1947 voedden de vrees voor verdere communistische
expansie; stemmenwinst van communisten bij parlementaire verkiezingen in andere Europese
landen versterkte deze vrees. Het is onzeker of Stalin alleen uit was op veilige grenzen
(een schild van Oost-Europese staten) of geheel West-Europa binnen zijn invloedssfeer
wilde krijgen.
President Truman formuleerde in het voorjaar van 1947 de containment-politiek (Truman-doctrine) en vroeg in dat kader het Amerikaanse Congres de Marshall-hulp goed te keuren. De staatsgreep in Praag in februari 1948 wekte in de Verenigde Staten
(voortaan genoemd VS) en in West-Europa grote onrust. Het Amerikaanse Congres liet
zijn bezwaren tegen de Marshall-hulp vallen. West-Europese landen waren bereid samen
tegenwicht te bieden aan de militaire overmacht van de SU in Europa. De blokkade van Berlijn (1948-1949) wees uit dat de grens tussen "Oost en West" in Duitsland lag.
2.3. Welke nationale ontwikkelingen tussen 1945 en 1949 bevorderden de Duitse deling?
Deze ontwikkelingen werden voor een groot deel bepaald door de geallieerde bezetters.
Tot 1947 voerde elke mogendheid in haar zone een eigen politiek.
De economische deling
De economische samenwerking, afgesproken in Potsdam, kwam moeilijk van de grond. Zowel
de Fransen als de Russen plunderden hun eigen zone leeg, in hun ogen een vorm van
herstelbetalingen. De SU leverde niet de afgesproken hoeveelheid voedsel uit de oostzone.
De samenwerking binnen de Geallieerde Controleraad verliep steeds stroever.
De aanhoudende vluchtelingenstromen uit het oosten vergrootten de in de westelijke
zones al bestaande economische problemen (geldontwaarding, zwarthandel) en werkten
chaos in deze zones in de hand. De VS en Engeland voegden in 1947 hun zones samen
en werkten in het geheim aan een geldhervorming om de economie in hun zones weer op te bouwen. Korte tijd later sloot Frankrijk zich
bij deze samenwerking aan. Met de invoering van de D-mark, in juni 1948, werd Duitsland
in economische zin definitief gedeeld.
Stalin beschouwde deze geldhervorming als een schending van "Potsdam· Het economisch
herstel in de westelijke zones en het vertrouwen in de Marshallhulp verkleinden de
kans dat Duitsers zouden kiezen voor zijn visie van de Duitse eenheidsstaat. De blokkade
van Berlijn was zijn antwoord op de westerse "indammingspolitiek·
De blokkade van Berlijn
De blokkade paste in de afgrendelings-politiek van de SU. Tevens was het een chantagemiddel
om de kwestie Duitsland naar eigen inzicht te regelen.
Het verloop van de blokkade, met name het onderhouden van de luchtbrug, toonde de bereidheid van de VS aan om te interveniëren ten gunste van niet-communistisch
Europa, waartoe het westen van Duitsland en het bijzonder kwetsbare West-Berlijn werden
gerekend. Tijdens de crisis werd de basis gelegd voor nauwe samenwerking tussen West-Europa
en de VS (de Atlantische Alliantie) met als concreet resultaat de NAVO. Tijdens de
blokkade van Berlijn werd de samenwerking tussen de drie westelijke zones uitgebreid.
Deelstaatverkiezingen in deze zones legden feitelijk de basis voor de Bondsrepubliek Duitsland (BRD). Onder toezicht van de westelijke Geallieerden kwam een democratische grondwet
tot stand.
De blokkade van Berlijn versterkte gevoelens van saamhorigheid onder West-Duitsers
en stelde hen in de gelegenheid de rol van dader te verwisselen voor de rol van slachtoffer.
Een anti-Amerikaanse stemming in het westen van Duitsland veranderde in een pro-Amerikaanse.
De invloed van de Marshallhulp versterkte deze laatste ontwikkeling. Na de Bondsdagverkiezingen
(augustus 1949) werd de pro-westerse CDU-politicus Adenauer tot bondskanselier gekozen.
Het ontstaan van de Duitse Democratische Republiek
Met toestemming van Stalin werd in de Oost-zone in het najaar van 1949 de Duitse Democratische Republiek (DDR) opgericht, een "boeren- en arbeidersstaat" zoals de andere volksdemocratieën in het Oostblok.
De ontwikkelingen in de oostzone tussen 1945 en 1949 vertoonden overeenkomsten met
ontwikkelingen in Oost-Europese landen; om steun van groepen Duitsers te behouden
of te verwerven vonden ze alleen meer geleidelijk plaats.
Onder druk van de Sovjet-autoriteiten kwam de macht te liggen bij de SED waarin de communisten de hoofdrol speelden. De economie werd omgevormd naar sovjet-model.
Dit proces droeg bij aan de deling van Duitsland. In de Koude Oorlogspropaganda werd
vanaf 1948 de samenleving in de oostzone gepresenteerd als het anti-fascistisch alternatief
voor West-Duitsland.
2.4. Casus: Denazificatie in Duitsland in de periode 1945-1947, een verantwoorde afrekening
met het verleden? Of een nieuwe rekening voor de toekomst?
Een vergelijking van de denazificatie in de Amerikaanse zone en in de Russische zone,
waarbij middels bronnen antwoorden worden gezocht op de bovenstaande vragen. In de
vragen klinkt de vrees van vooral niet-Duitsers voor herleving van het nazisme door.
De leerlingen worden geconfronteerd met de problemen van dergelijke collectieve maatregelen.
3. Welke internationale en nationale ontwikkelingen verklaren de integratie van de
BRD in het westen en van de DDR in het oosten?
3.1.1955, "Wiedervereinigung" verder weg dan ooit
Juli 1955, de conferentie in Genéve, een bijeenkomst van leiders van de voormalige
"Grote Vier". De nieuwe leider van de SU Chroesjtsjov leek tot concessies bereid om alsnog de schade voor de SU van de toetreding van de
BRD tot de NAVO te beperken. De onderhandelingen liepen vast; de SU handhaafde de
eis tot neutralisering van Duitsland en de VS de eis van vrije verkiezingen. De BRD
trad toe tot de NAVO en de DDR tot het net opgerichte Warschaupact; Duitsland vormde
nu de "frontlijn" tussen de politiek-militaire machtsblokken in Europa. Zonder medewerking
van de VS en van de SU was "Wiedervereinigung" ondenkbaar. De niet aanwezige Adenauer, kanselier van de BRD en ook minister van
buitenlandse zaken, was redelijk tevreden met deze ontwikkelingen.
3.2. Welke internationale ontwikkelingen tussen 1949 en 1955 bevorderden de integratie?
De invloed van de Koreaanse Oorlog
De Koreaanse Oorlog confronteerde inwoners van Europa met de Koude Oorlog in meerdere gedaantes. In Europa rees de vraag of ook in Duitsland, dat evenals Korea
was opgesplitst in een communistisch en niet-communistisch deel, oorlog zou uitbreken.
Gewezen werd op overeenkomstige ontwikkelingen: ongelijke militaire machtsverhoudingen,
de Sovjet expansie in Europa vóór 1950, de propagandastrijd en de houding van communistische
partijen (in Frankrijk en Italië). Gaandeweg de Koreaanse oorlog groeide in Europa
de angst voor een Derde Wereldoorlog, een kernoorlog. Om de NAVO wezenlijk te versterken
stelde Adenauer de Westduitse herbewapening voor. Adenauer's voorstel riep in de BRD
en in de haar omringende landen veel discussie en verzet op. Op grond van politiek-militaire
overwegingen steunden president Truman en bondgenoot Engeland Adenauer's voorstel;
Truman moest wel veel verzet in het Amerikaanse Congres overwinnen.
"Westbindung" en "Westintegration"
Adenauer's herbewapeningsvoorstel maakte deel uit van zijn politiek van "Westbindung"en "Westintegration", gericht op de heracceptatie van Duitsland als soevereine staat,
het vergroten van de Westduitse veiligheid en een geleidelijk opbouw van de democratie
in de BRD. Adenauer's koers werd mede ingegeven door zijn persoonlijke ervaringen
en zijn kijk op de Duitse geschiedenis. Aan deze politiek koppelde Adenauer de "Politik
der Sterke": vanuit een sterke positie de SU en (indirect) de DDR tot concessies dwingen
en praten over een "Wiedervereinigung·
De toetreding van de BRD tot de NAVO
Internationale ontwikkelingen vanaf 1952 bevorderden de opname van de BRD in de NAVO:
de toenemende wapenwedloop, de groeiende angst voor een Sovjet-overwicht in Europa,
de bezorgdheid binnen de NAVO-lidstaten voor de gevolgen van de politiek van "massive retaliation" van de regering Eisenhower.
De Frans-Duitse toenadering
Twee initiatieven die de Franse regering in 1950 nam, de oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) en van de Europese Defensie Gemeenschap (EDG), boden kans op een snelle integratie van de BRD in West-Europa. Adenauer ging
hier welwillend op in. De Franse regering had voor deze initiatieven uiteenlopende
beweegredenen: greep houden op de kolen- en staalindustrie in het Roergebied, komen
tot een verzoening met Duitsland, het voorkomen van terugkeer van een zelfstandig
Duits leger.
De EDG mislukte door een groeiend verzet hiertegen in Frankrijk. De EGKS werd een
succes; ze droeg bij aan het snelle economische herstel van de BRD.
Een steekspel om Duitsland
Tussen 1949 en 1955 ging de DDR geleidelijk in het Oostblok op; de toetreding tot
het Warschaupact vormde de afsluiting van dit proces. Vanuit de DDR wilde Stalin de
invloed van de SU in heel Duitsland vergroten. In de "Stalin-nota" van 1952 stelde hij opnieuw een geneutraliseerd Duitsland voor. Achter deze nota
school Stalin's angst voor de Westduitse herbewapening en voor een Westduitse revanche.
Adenauer vreesde een toenadering tussen de SU en de VS. Om dit te voorkomen drong
Adenauer bij zijn bondgenoten er met succes op aan eerst "vrije en onafhankelijke
verkiezingen" te eisen, een voor Stalin onaanvaardbare voorwaarde. Het diplomatieke
steekspel van "voorstel en tegenvoorstel" rond de Stalin nota is kenmerkend voor de
machtspolitieke en ideologische tegenstellingen tijdens de Koude Oorlog.
3.3. Welke nationale ontwikkelingen tussen 1949 en 1955 stonden de integratie in de
weg, welke bevorderden de integratie?
Het onzekere begin in de BRD
In 1950-1951 was "Westintegration" nog geenszins vanzelfsprekend. Adenauer's positie
was wankel. De grote partijen, de CDU en de SPD, waren scherp verdeeld over het vraagstuk van de economisch-sociale inrichting van
de samenleving en over de "Westbindung· De SPD-leider Schumacher streefde naar een
neutrale Duitse eenheidsstaat. De spanning in de BRD nam verder toe door de Koude
Oorlogsangst, onder andere de angst voor een kernoorlog. Net als bij inwoners van
andere landen in Europa werd deze angst gevoed door uiteenlopende ervaringen uit de
periode van de Tweede Wereldoorlog. De discussie in de BRD over de herbewapening moet
ook tegen deze achtergrond worden geplaatst. Binnen politieke partijen en vakbonden
lieten vertegenwoordigers van de "Ohne Mich'-gedachte hun argumenten tegen de herbewapening
duidelijk horen.
De mate van stabiliteit
Het besluit van het Westduitse parlement toe te treden tot de EDG en de uitslag van
de Bondsdagverkiezingen in 1953 gaven aan dat Adenauer ook voor zijn buitenlandse
politiek kon rekenen op de steun van de meerderheid van de burgers in de BRD. De bondgenoten
erkenden Adenauer's succes, maar tegelijk bleef hun bezorgheid over de stabiliteit
van de democratie in de BRD bestaan. Adenauer kon door een politieke of een natuurlijke
dood van het politieke toneel verdwijnen. De grote steun voor Adenauer in de BRD was
vooral een gevolg van het "Wirtschafstwunder" en van kostbare regeringsmaatregelen, gericht op de integratie van ontevreden groepen
als de 'Heimatvertriebenen" in de samenleving. De toenemende materiële welvaart zorgde
voor tevredenheid in de samenleving. Door hard voor deze welvaart te werken verdrongen
BRD-burgers zoveel mogelijk pijnlijke ervaringen uit de periode 1933-1945 en uit de
bezettingsperiode; met het verleden werd nog niet afgerekend. In politiek opzicht
bleven de meeste BRD-burgers passief, het gaan stemmen werd eerder als een plicht
dan als een recht ervaren. Waarschijnlijk meer dan hun band met de democratie bond
een collectief anticommunisme BRD-burgers in politiek opzicht. Zowel de bondgenoten
als de West-Duitsers vroegen zich af: is deze band sterk genoeg als er een minder
krachtige politieke leider kwam of wanneer een economische crisis zou toeslaan? Waakzaamheid
leek geboden.
De satellietstaat DDR
De DDR werd stap voor stap een Sovjet-satellietstaat. De invloed van Stalin was op alle terreinen van de DDR-samenleving voelbaar. Dissidenten
werden vervolgd, er vonden processen plaats. Stalin kon in het internationale machtspel
beslissen de DDR eventueel op te offeren (zie de Stalin nota). De dood van Stalin
in 1953 bracht in de DDR op langere termijn geen koerswijziging, de SED-leiding verstrakte
eerder het gevoerde beleid. Met de toetreding tot het Warschaupact werd de integratie
in het Oostblok afgerond.
3.4. Casus: De opstand van 1953, een volksopstand tegen de Duitse deling en haar gevolgen?
Recent onderzoek in voormalige Oostduitse archieven wijst uit dat een spontane, in
het algemeen geweldloze arbeidersopstand in 1953 zich verbreedde tot een meer gewelddadige
volksopstand, op meer dan 300 plaatsen in de DDR. Verschillende leeftijds- en bevolkingsgroepen
keerden zich tegen gebouwen of personen die de DDR-ideologie symboliseren. Opvallend
groot is hierbij het aantal jongeren en vrouwen. Was het een opstand tegen de Duitse
deling en haar gevolgen, of waren er andere motieven?
4. Welke internationale en nationale ontwikkelingen verklaren de bouw van de Muur?
4.1.1961, de bouwvan de Muur
De DDR kampte met een grote vluchtelingenstroom naar de BRD. In juli 1961 nam deze
nog meer toe. Na overleg met Chroesjtsjov en het Warschaupact werden in de nacht van
12 op 13 augustus de grenzen van Oost-Berlijn naar West-Berlijn gesloten. De westerse
Geallieerden bleven passief. Door veel mensen in de BRD en in het Westen werd de Muur
als een symbool van onvrijheid en onderdrukking gezien. De bouw van de Muur en de lauwe reactie van de geallieerden daarop betekenden dat de "Politik der Sterke"
niet meer werkte.
4.2. Welke internationale ontwikkelingen tussen 1955 en 1961 bevorderden de bouw van
de Muur?
Een nieuwe leider in de Sovjetunie
Na de dood van Stalin in 1953 kwam Chroesjtsjov aan de macht. Hij probeerde te breken
met het verleden door een destalinisatie-campagne te beginnen. Hij kondigde een politiek
van vreedzame coëxistentie met de kapitalistische landen aan. Dit bracht Internationaal wel wat ontspanning,
maar de ideologische strijd ging door.
Versterking Westeuropese samenwerking
Frankrijk nam afstand van de VS en zocht toenadering tot de BRD. Adenauer verwelkomde
enerzijds deze toenaderingspoging, die hem anderzijds in verlegenheid bracht omdat
hij groot belang hechtte aan de band met de VS. De regeringen in Parijs en Bonn hoopten
beide door de onderlinge samenwerking hun politieke positie in West-Europa te versterken.
In maart 1957 werd de Europese Economische Gemeenschap (EEG) opgericht door Frankrijk, BRD, Italië en de Benelux-landen. De aantrekkingskracht
van de BRD voor de DDR-burgers werd hiermee vergroot. Het tot stand komen van de EEG
in 1957 paste heel goed in Adenauers politiek van "Westbindung" en "Westintegration·
Deze versterkte Westeuropese samenwerking werd door het Oostblok als bedreigend ervaren.
Crisis rond Berlijn
Chroesjtsjov voelde zich eind jaren vijftig nog meer onder druk staan door twee andere
problemen: de vijandige en kritische houding van de communistische bondgenoot China
en de grote aantallen vluchtelingen die via Berlijn naar de BRD gingen.
Hij stelde eind 1958 een ultimatum aan de drie Westerse bezettingsmachten: zij moesten
zich binnen zes maanden terugtrekken uit Berlijn. Engeland en de V.S. waren verontwaardigd
en weigerden West-Berlijn op te geven, maar leken wel bereid een aanvullende eis van
Chroesjtsjow - erkenning van de DDR - in te willigen. In 1961 kwam in de VS Kennedy
aan de macht. Chroesjtsjov bleef bij zijn eis t.a.v. Berlijn. Kennedy gaf in de zomer
van 1961 aan dal het hem vooral om de bescherming van West-Berlijn ging.
Chroesjtsjov gaf in augustus 1961 toestemming voor de bouw van de Muur. Kennedy zweeg
en deed niets. Hij legde zich daarmee neer bij de ontstane situatie en accepteerde
de deling van Duitsland.
4.3. Welke nationale ontwikkelingen tussen 1955 en 1961 bevorderden de bouw van de
muur?
De aantrekkingskracht van de BRD
De enorme economische groei ging door en de welvaart bleef stijgen, mede dankzij de
EEG (Wirtschaftswunder). Adenauer hield vast aan zijn verwachting dat de DDR ten onder
zou gaan. Gezien de slechte economische situatie en de politieke onderdrukking in
de DDR zou dit niet lang hoeven duren. Door de goede economische situatie in de BRD
was daar volop werk voor de vluchtelingen uit de DDR.
Adenauer bleef, ondanks zijn hoge leeftijd, aan de macht. Bij de verkiezingen van
1957 verwierf hij een absolute meerderheid voor de christendemocraten.
De falende economie van de DDR
De DDR had een planeconomie en probeerde een eigen Wirtschaftswunder te creëren. Dit
zou goed uitkomen in de ideologische strijd tegen de BRD. Maar de doelstellingen van
verschillende centraal vastgelegde plannen werden niet bereikt, mede als gevolg van
een gebrek aan kapitaal. Er was sprake van economische stagnatie in de DDR.
Vele DDR-burgers, onder wie een groot aantal jongeren, vluchtten naar de BRD. Naast
economische motieven hadden de vluchtelingen ook politieke motieven voor hun vertrek.
4.4. Casus: De Berlijnse Muur, ijkpunt in de discussie over schending van menselijke
waarden?
Door de bouw van de Berlijnse Muur en incidenten die daarop volgden, leefde de naoorlogse
ideologische discussie over waarden zoals deze zijn vastgelegd in de Algemene Verklaring
van de Rechten van de Mens van de Verenigde Naties (1948), weer op. Beide Duitslanden
betichtten elkaar van schending van menselijke waarden. Voor de DDR-autoriteiten was
de muur een verdedigingslinie tegen bewuste ondermijning van de volksdemocratie in
de DDR. De vluchtelingenstroom was in hun ogen een onderdeel van een door de BRD georganiseerde
mensenhandel. Voor BRD-burgers was de muur het bewijs dat de DDR een totalitaire staat
was waarin mensen na 1961 waren opgesloten. De discussie sloot aan bij de Koude Oorlogspropaganda
van de jaren vijftig, waarin elk van beide Duitslanden de ander beschuldigde van gedragingen
die herinnerden aan het nazisme.
5. Welke internationale en nationale ontwikkelingen leidden tot de "Ostpolitik" van
Brandt?
5.1.1969, een breuk met het verleden
In de BRD werd in 1969 Willy Brandt gekozen tot Bondskanselier. In de regeringsverklaring
werd het bestaan van "twee staten in Duitsland" feitelijk erkend. Willy Brandt wilde
de verstarde Oost-West tegenstelling doorbreken en koos voor "Wandel durch Annaherung·
Tevens wilde hij in het Oostblok de angst voor (West-)Duits revanchisme wegnemen.
Aanvaarding van de sinds 1945 bestaande status quo en uitbreiding van de contacten
met het Oosten moesten op den duur een Duitse hereniging mogelijk maken. Brandts politiek
kreeg de naam "Ostpolitik· In de DDR wees partijleider Ulbricht deze gedachte af;
hij streefde naar een volkenrechtelijke erkenning van de DDR.
5.2. Welke internationale ontwikkelingen tussen 1961 en 1969 maakten de "Ostpolitik"
van Brandt mogelijk?
Cubacrisis
In 1962 wilde Chroestsjov Cuba van offensieve raketten voorzien. Hij zou zo de militaire
druk op de VS kunnen verhogen. Kennedy reageerde met een blokkade van Cuba. Uiteindelijk
bereikten de VS en de SU een diplomatieke oplossing voor het geschil.
In de BRD groeide de kritiek op de VS, in het bijzonder op Kennedy die in vergelijking
met 1961 (bouw van de Berlijnse muur) nu wel daadkrachtig optrad. Duitse politici
gingen sterker twijfelen aan de bereidheid van de VS om West-Duitsland bij een daadwerkelijke
oorlog tegen de SU te verdedigen. Werd het geen tijd voor een eigen buitenlands beleid
inzake Oost-Europa?
De Cubacrisis leidde tot een bezinning op atoomwapens. In 1963 kwam een verdrag over
kernproeven tussen de VS en de SU tot stand. Er was sprake van een omslag; SPD-politici,
waaronder Willy Brandt, maakten van het verbeterde politieke klimaat gebruik om contacten
met de DDR aan te knopen. Zij wilden de ontspanning in Europa begunstigen in plaats
van afremmen.
Praag 1968
In 1968 leidde Alexander Dubcek de Praagse Lente in met de verklaring dat er ruimte
moest zijn voor discussie op politiek gebied. Kritiek op het communistische regiem
zag Ulbricht als een directe bedreiging voor de DDR. Ulbricht wist Brezjnev en de
andere Oostblokleiders te overtuigen; de Praagse Lente werd door een invasie van Warschau-pacttroepen
gesmoord. Als rechtvaardiging voor deze daad werd de Brezjnev-doctrine afgekondigd.
Het onderdrukken van de Praagse Lente en de Brezjnev-doctrine maakten Brandt duidelijk
dat inzake de betrekkingen met de DDR via Moskou moest worden onderhandeld.
De ontvangst van de "Ostpolitik" buiten Duitsland
In de VS ontstond de vrees dat de BRD met de "Ostpolitik" los kwam te staan van het
Atlantisch bondgenootschap en de speelruimte voor de VS in de relatie met de SU zou
verkleinen. Door intensieve contacten met de VS te onderhouden, nam Brandt deze vrees
weg.
Argwaan bij de Europese bondgenoten nam Brandt weg door zich samen met Frankrijk binnen
de EEG in te zetten voor verdere Europese eenwording.
Er heerste wantrouwen in het Oostblok, gevoed door angst voor Duits revanchisme. Door
bezoeken aan de SU en andere Oostbloklanden wilde Brandt dit wantrouwen opheffen.
Zijn belofte een Europese veiligheidsconferentie te beleggen om de in Jalta bepaalde
grenzen vast te leggen en de toezegging economische en technologische hulp aan de
SU te bieden, maakten Brezjnev tot medewerking bereid.
5.3. Welke nationale ontwikkelingen tussen 1961 en 1969 maakten de "Ostpolitik" van
Brandt mogelijk?
Behoefte aan een nieuwe koers
Na 1961 verloor Adenauer geleidelijk zijn gezag; hij trad in 1963 af. De volgende
kabinetten in de BRD werden geconfronteerd met groeiende ontevredenheid; de economie
maakte voor het eerst sinds het "Wirtschaftswunder" een periode van neergang door.
De na-oorlogse generatie uitte zich in luidruchtig protest. Ze had veel kritiek op
het democratische gehalte van de BRD, op de rol die de politieke leiders vroeger gespeeld
hadden, op de passieve rol van haar ouders in het Derde Rijk, op de plaatsing van
atoomwapens op Duits grondgebied en op de rol die de VS speelden in Vietnam.
Mede om aan de onvrede tegemoet te komen, koos de SPD voor een progressieve politieke
koers, zichtbaar in leuzen als "Mehr Demokratie wagen· Betere contacten met de Oost-Europese
landen pasten in deze koers. Deze contacten zouden ook de economie van de BRD te goede
komen.
De positie van Ulbricht
Ulbricht was een fervent tegenstander van toenadering tot de BRD, zolang deze niet
op de voorwaarden van de DDR kon plaatsvinden. Ulbrichts positie in de DDR en in het
Oostblok was aanvankelijk sterk. Begin jaren '60 was de productiviteit in de DDR fors
gestegen, de basisionen waren verhoogd en de levensmiddelenkaarten waren afgeschaft.
Rond 1965 was er zelfs een klein Oostduits "Wirtschaftswunder"; de productie van consumptiegoederen
was verdrievoudigd en het openbaar voorzieningenniveau was gestegen. De DDR wilde
binnen enkele jaren de BRD voorbij streven.
Eind jaren '60 liep dit "Nieuwe Economische Systeem" vast in de Oostduitse bureaucratie
en kapitaalschaarste. Het systeem had geen oplossingen kunnen bieden voor de problemen
die inherent zijn aan een centraal geleide economie. De DDR moest om economische redenen
het rijke westen en speciaal de BRD benaderen. Door zich daartegen te verzetten, ondergroef
Ulbricht zijn machtspositie. In 1971 zou hij worden vervangen door Honecker.
5.4. Casus: Leven in de "Nischengesellschaft"
DDR-burgers, passieve mensen, schijn of werkelijkheid? Tijdens het bezoek van Willy
Brandt aan de DDR in 1970 werd hij toegejuicht met de kreet "Willy, Willy, Willy...",
een van de momenten dat de inwoners van de DDR openlijk een politieke voorkeur lieten
blijken. Waren het passieve mensen? In de DDR had de SED een grote invloed op maatschappelijke
organisaties, maar met de familie- en privésfeer hield de politiek zich nauwelijks
of niet bezig. Zo ontstond de Nischengesellschaft, een samenleving waarin velen zich
in de privésfeer terugtrokken. Veel DDR-burgers deden aan sport of maakten muziek;
activiteiten waar weinig politieke risico's aan verbonden waren. De casus geeft zicht
op de positie van burgers in een Oostblokland tijdens de Koude Oorlog.
6. Welke internationale en nationale ontwikkelingen plaatsten de BRD op de voorgrond
in Europa?
6.1.1979, het NAVO-dubbelbesluit
Op aandringen van bondskanselier Schmidt en met steun van Frankrijk en Engeland kwam in december 1979 het NAVO-dubbelbesluit tot stand. De NAVO besloot met de SU te gaan onderhandelen over de middellange afstandswapens
en legde vast dat de kernbewapening in West-Europa zou worden vernieuwd als de onderhandelingen
zouden mislukken.
Opvallend was de centrale rol van Schmidt bij de voorbereiding en het totstandkomen
van dit besluit.
6.2. Welke internationale ontwikkelingen tussen 1969 en 1979 droegen bij aan de toenemende
invloed van de BRD?
Europese ontspanning
De BRD sloot tussen 1970 en '72 verdragen met de SU, Polen en de DDR die de na-oorlogse
grenzen vastlegden. Deze staten konden vervolgens profiteren van een royale stroom
D-markkredieten. De meeste westerse landen erkenden daarop de facto de DDR als zelfstandige
staat. BRD én DDR werden in 1973 lid van de VN.
Tussen de DDR en de BRD werden overeenkomsten gesloten over onder meer de bezoekersregelingen.
De Bondsrepubliek werd tot politiek-economische spil in West-Europa. De goede persoonlijke
relatie tussen bondskanselier Schmidt en president Giscard d'Estaing van Frankrijk
versterkte die positie. Beide leiders bleken het eens over de oprichting van het EMS
ter bestrijding van de dollarcrisis en over de toenadering tot Oost-Europa, de détente.
Binnen de optiek van Schmidt kon die toenadering alleen gestalte krijgen vanuit een
sterke "Westbindung" en vanuit een solide veiligheidspositie die op dat moment ter
discussie stond.
De positie van de VS
De ondertekening van Salt-l met de Sovjet Unie in 1972, de terugtrekking van de Amerikanen
uit Vietnam en het besluit van Carter om de NAVO het neutronenwapen uiteindelijk toch
niet ter beschikking te stellen, vergrootten in West-Europa de angst dat de VS hun
betrokkenheid bij Europa wilden heroverwegen.
Tegelijkertijd ontnamen de effecten van de zwakke dollar, het Watergate-schandaal
en de inconsistente houding van Carter de VS het vanzelfsprekend leiderschap van het
Westen.
Veiligheid in Europa
De installatie van SS-20 raketten, waarmede de SU zijn militaire machtspositie in
Europa versterkte, was in strijd met de geest van de Slotakte van Helsinki, getekend tijdens de Conferentie over Veiligheid en Samenwerking in Europa (1975).
Kanselier Schmidt maakte in het najaar 1977 zijn zorgen over de Westduitse en de Europese
veiligheid wereldkundig. Hij lanceerde een voorstel voor vernieuwing van de NAVO-bewapening
én gelijktijdige onderhandelingen met de SU.
6.3. Welke nationale ontwikkelingen tussen 1969 en 1979 droegen bij tot deze nieuwe
rol voor de BRD?
Een nieuwe "Ostpolitik"
De "Ostpolitik" was in het parlement en de politieke partijen omstreden, maar verkiezingen
in 1972 toonden aan dat de bevolking deze door de SPD begonnen toenadering tot het
oostblok steunde. De uitvoering van de "Ostvertrage" maakte de BRD tot een respectabel
partner in West-Europa.
De positie van Schmidt
Schmidt zette de "Ostpolitik" voort, maar kreeg met andere omstandigheden te maken
dan Brandt. Hij zag de plaatsing van de SS20-S als reële bedreiging van de West-Duitse
veiligheid en wilde daarom de toenadering voortzetten vanuit een sterke door de VS
ondersteunde defensie.
Door de populariteit van de vredesbeweging, de economische recessie en het optreden van de Rote Armee Fraktion (RAF) ondervond Schmidt veel kritiek. Bij de verkiezingen in 1976 bleek de meerderheid
van zijn coalitie fors geslonken.
In de jaren daaropvolgend liet Schmidt zich kennen als kundig diplomaat en compromisloos
bestrijder van het linkse terrorisme. Zijn regering slaagde - eerder dan andere landen
in Europa - er in door maatregelen de economische recessie in te perken.
6.4. Casus: Het terrorisme in de Bondsrepubliek
Opnieuw twijfel aan de West-Duitse democratie?
Het studentenprotest van de zestiger jaren in Europa kreeg in de BRD een aantal bijzondere
accenten; autoriteiten en jongeren botsten harder dan elders in West-Europa, toenadering
werd bemoeilijkt door factoren uit het Duitse verleden (de verwerking van de oorlog)
en onvrede over het functioneren van de West-Duitse democratie.
De harde overheidsreacties op het studentenprotest aan het eind van de zestiger jaren
leidden tot een escalatie van geweld en de opkomst van de extremistische stadsguerilla,
belichaamd in de RAF. Tijdens het kanselierschap van Schmidt bereikten deze gewelddadige
acties een hoogtepunt en koos de BRD voor zeer harde maatregelen, die het effect van
het Radikalenerlass en de Berufsverbote versterkten. Het democratisch gehalte van
de BRD kwam daardoor in binnen- en buitenland opnieuw ter discussie te staan. Die
verstomde toen deze houding weliswaar hard, maar effectief bleek. Kandidaten moeten
de samenhang tussen deze casus en de hoofdvraag van dit thema kunnen beredeneren.
7. Welke internationale en nationale ontwikkelingen verklaren de val van de muur?
7.1.9 november 1989, de val van de Berlijnse muur
Op 7 oktober 1989 werd in aanwezigheid van Gorbatsjov, de nieuwe leider van de SU,
het 40 jarig bestaan van de DDR gevierd. Tegelijkertijd waren er massale demonstraties
tegen de DDR-regering. Gorbatsjov drong aan op hervormingen en was niet bereid troepen
van de SU ten gunst van het SED-regime in te zetten. Op 18 oktober werd Honecker vervangen
door Krenz; Krenz kondigde ingrijpende hervormingen aan. De concessies gingen zover
dat op 9 november de muur, en daarmee ook het ijzeren gordijn, "viel·
7.2. Welke internationale ontwikkelingen tussen 1979 en 1989 droegen bij tot de val
van de muur?
Ontwikkelingen in Polen
De ontwikkelingen in Polen in de jaren tachtig maakten duidelijk dat het communistisch
systeem niet onaantastbaar was. In de zomer van 1980 was er een stakingsgolf onder
leiding van Lech Walesa. De stakers eisten stakingsrecht, een einde aan de censuur
en recht op onafhankelijke vakbonden. De Poolse regering gaf toe en sloot overeenkomsten
met de nieuwe vakbond Solidariteit. Spoedig daarna eiste Solidariteit ook politieke rechten. Keer op keer moest de Poolse
communistische partij toegeven; geleidelijk werd haar alleenheerschappij aangetast.
De ontwikkelingen in Polen werkten in meer of mindere mate in andere Oostbloklanden
door.
Perestroika en Glasnost
De snel groeiende kosten van de wapenwedloop, de uitzichtloze oorlog in Afghanistan
en de problemen rond de opvolging van Brezjnev zorgden voor een crisisstemming in
de SU.
In 1985 werd Gorbatsjov de nieuwe partijleider in de SU. Hij wilde Perestroika, diepgaande veranderingen in economie, politiek en samenleving; deze moesten gepaard
gaan met Glasnost (openheid). Deze processen maakten veel los en dwongen Gorbatsjov tot drastische veranderingen
in het beleid. Zo gaf de SU feitelijk haar leidende rol in het internationale communisme
op en kregen de Oostbloklanden ruimte voor een eigen ontwikkeling. De Brezjnevdoctrine
werd buiten werking gesteld. De groeiende onzekerheid bij leiders van een aantal Oostbloklanden
voedde het openlijk verzet van oppositiegroepen in die landen.
Gorbatsjovs openheid en bereidheid tot concessies maakten in 1987 het INF-akkoord mogelijk. Gorbatsjov hoopte vergeefs van de betere contacten met het westen te kunnen
profiteren en zo hervormingen in de SU en in de Oostbloklanden tot stand te brengen.
Door zijn houding heeft Gorbatsjov het einde van het Oostblok versneld.
Het westen was niet voorbereid op het snelle einde van de Koude Oorlog in 1989. Zo
twijfelde de regering-Kohl of de INF-akkoorden niet te ver gingen. Er ontstond in
de BRD discussie over de "Westbindung·
7.3. Welke nationale ontwikkelingen tussen 1979 en 1989 droegen bij tot de val van
de muur?
Het financieel-economisch bankroet
De betere contacten van de DDR met de BRD zorgden voor een constante geldstroom richting
DDR en gaven de DDR beperkte toegang tot de EG-markt. Partijleider Honecker wilde deze geldstroom vergroten om alsnog een socialistische
welvaartsstaat met een eigen DDR-nationaliteit te ontwikkelen. Tegenvallende opbrengsten
van export naar het westen dwongen de DDR steeds meer leningen met het westen af te
sluiten. Dit leidde tot een financieel-economische crisis; met de gevolgen daarvan
werd de bevolking van de DDR in sterke mate geconfronteerd.
Het politiek-morele bankroet
Ondanks de liberalisering in de naburige Oosteuropese landen hield Honecker vast aan
een orthodox communistische koers. Sinds de jaren zeventig werd met behulp van de
Stasi elke vorm van oppositie onderdrukt door intimidatie en chantage en door "Ausbhrgerung"
van dissidenten. Protest was alleen mogelijk in bijeenkomsten in kerkelijk verband.
In stilte groeide de ontevredenheid; steeds meer mensen stelden in kleine kring de
legitimiteit van de DDR-regering ter discussie. Door uitzendingen van de Westduitse
televisie en door andere contacten met het westen werd het gebrek aan vrijheid en
welvaart steeds scherper gevoeld.
In de zomermaanden van 1989 dreigde een leegloop van de DDR; via Oosteuropese buurlanden
kwam een vlucht naar de BRD op gang. Gelijktijdig vonden er in de DDR openlijk demonstraties
plaats voor reisvrijheid, vrije verkiezingen en andere hervormingen. Het politiek-morele
bankroet van de DDR-regering werd zichtbaar in de leuze "Wir sind das Volk·
7.4. Casus: Een tweede afrekening met het verleden
Net als na 1945 moet in Duitsland opnieuw met een dictatoriaal verleden worden afgerekend,
maar nu door de Duitsers zelf. De aandacht richt zich op de Stasi. Uit archieven blijkt
hoe systematisch en wijdverbreid de Stasi in de DDR-samenleving was doorgedrongen.
Hoe moet er in het nieuwe Duitsland om gegaan worden met voormalige Stasi-medewerkers?
In hoeverre waren ze slachtoffer, in hoeverre dader? Wie beslist daarover? Deze vragen
roepen veel discussie op waarin de worsteling met het verleden zichtbaar is. De kandidaten
moeten kunnen vaststellen dat een standpunt in deze discussie sterk samenhangt met
opvattingen over de Koude Oorlog of over het herenigde Duitsland.
De kandidaten moeten tevens een vergelijking kunnen trekken tussen deze afrekening
en de denazificatie na 1945.
8. Opnieuw discussie over Duitsland
8.1.1990, gemengde reacties op de Duitse eenwording
Helmut Kohl presenteerde een paar weken na de val van de Muur een plan om de Duitse
eenwording mogelijk te maken. Dagelijks bezochten enkele duizenden burgers van de
DDR de BRD en de roep om hereniging werd in de DDR steeds sterker ('Wir sind ein Volk");
in de BRD waren de reacties op dit plan gemengd.
De eenwording voltrok zich in een stroomversnelling. Op 3 oktober 1990, nog geen jaar
na de val van de Muur, werden de beide Duitslanden één staat. Gedurende dat jaar was
in Europa uiteenlopend gereageerd op het perspectief van een snelle eenwording. Bij
de regeringen in Parijs en Londen kwamen herinneringen op aan de agressieve politiek
die in het verleden door Duitsland als eenheidsstaat was gevoerd. Voor de SU was Oost-Duitsland
oorlogsbuit en een veiligheidsgarantie geweest. Polen drong aan op een snelle erkenning
van de Oder-Neisse als grens tussen Duitsland en Polen. Ook rees de vraag of een Duitse
staat die door de eenwording een groter gewicht en meer bewegingsvrijheid zou krijgen,
ingepast kon worden in de Europese verhoudingen van na de Koude Oorlog.
De VS hadden de minste bedenkingen tegen de eenwording. President Bush toonde groot
vertrouwen in de stabiliteit van de Duitse democratie. Wel stelde hij als voorwaarde
dat Duitsland na de eenwording lid zou blijven van de NAVO.
Kohl toonde zich zowel in de NAVO als binnen de Europese Unie een betrouwbare partner. Hij steunde het Amerikaanse standpunt en deed aan de Franse
president Mitterrand de toezegging mee te willen werken aan de monetaire integratie
in Europa. Een accoord over de oprichting van de Economische en Monetaire Unie (EMU)
en de invoering van de euro werd bereikt in het verdrag van Maastricht (1991).
8.2. Duitsland: een betrouwbare partner, maar geconfronteerd met te veel problemen?(*)
Nieuwe verhoudingen en de rol van Duitsland
De eenwording van de beide Duitslanden betekende het einde van het machtsevenwicht
dat na de Tweede Wereldoorlog was ontstaan. Na het wegvallen van de Sovjet Unie als
de gemeenschappelijke vijand was het na 1990 niet meer vanzelfsprekend dat de VS in
Europa de hoofdrol speelden. Bij de ontwikkeling van nieuwe verhoudingen in Europa
kreeg Duitsland, alleen al door zijn ligging in Midden-Europa, zijn toegenomen bevolkingsaantal
en zijn economische kracht, een nog belangrijkere rol.
Problemen
Hoewel van Duitsland een hoofdrol werd verwacht, bestond aan de andere kant het gevaar
dat een te actieve politiek weerstanden zou oproepen die gevoed werden door herinneringen
aan het Duitse expansionisme. Binnenlands bleek de integratie van de oostelijke deelstaten
veel moeizamer te verlopen en meer geld te kosten dan werd gedacht. Gelijktijdig deden
vooral de nieuwe democratieën in Midden-Europa in financieel opzicht een beroep op
Duitsland. In de loop van de jaren '90 kreeg Duitsland bovendien met een grote werkloosheid
te kampen, het gevolg van een stagnerende economie die om een grondige modernisering
vroeg.
De vraag kwam op hoe de nieuwe Duitse eenheidsstaat op deze combinatie van eisen en
verplichtingen zou reageren.
Duitsland en Europa, 1945-2000
Mavo/vbo
1. Hoe stond Duitsland na de nederlaag er voor; welke houding namen Duitsers en de
Geallieerden aan?
1.1.1945, hoe stond Duitsland er na WO II voor?
Na de capitulatie
Van het grote Duitsland was niets over; het had onvoorwaardelijk gecapituleerd en
daarmee zijn soevereiniteit volledig verloren. De overheersing door de geallieerde
overwinnaars was in meerdere opzichten pijnlijk; met name werd het Rode Leger gevreesd.
In het dagelijks leven werden vrouwen, mannen en jongeren, elke groep op een eigen
wijze, geconfronteerd met de directe gevolgen van oorlog en nederlaag: verwoeste steden,
grote materiNIe nood, ziekten en krijgsgevangenschap. De samenleving was volledig
verstoord als gevolg van de vernielde infrastructuur, de grote stromen vluchtelingen,
het gigantisch tekort aan huisvesting en het ontbreken van een geregeld bestuur op
landelijk niveau.
1.2. Hoe dachten Duitsers over de ontstane situatie?
Verbijstering en apathie
De Duitsers waren verbijsterd, hun door de nazi-propaganda gewekte verwachtingen van
een machtig Duitsland waren in duigen gevallen. De confrontatie met wandaden, gepleegd
in naam van het Duitse volk, versterkte een apatische houding. Waar mogelijk trokken
zij zich terug in de familiekring. Onder de miljoenen Duitsers die uit hun geboortestreek
waren gevlucht of waren verdreven, was het gevoel ontworteld te zijn nog sterker aanwezig.
1.3. Welke houding namen Geallieerden ten opzichte van Duitsland en ten opzichte van
elkaar aan?
De opvattingen van de "Grote Drie"
De geallieerde leiders, Roosevelt, Stalin en Churchill, hadden vóór 1945 slechts vage
ideeën over de toekomst van Duitsland. De in 1943 gemaakte afspraken over de voorlopige
opdeling van Duitsland in bezettingszones kwamen mede voort uit de angst dat "de ander"
het ontstane machtsvacuüm zou opvullen. Tijdens de Jalta-conferentie in februari 1945
besloten ze ook de hoofdstad Berlijn in vier zones in te delen.
Nieuwe tegenstellingen tekenden zich af. Stalin forceerde gebiedsverschuivingen in
Oost-Europa: Duitsland raakte een kwart van zijn grondgebied kwijt. In een gespannen
sfeer maakten Stalin en Truman tijdens de conferentie in Potsdam afspraken over Duitsland; denazificatie, ontwapening, demilitarisering, democratisering
en ontmanteling van de Duitse oorlogsindustrie.
2. Welke internationale en nationale ontwikkelingen verklaren de Duitse deling?
2.1.1949, Stalin's misrekening'
12 Mei 1949, feest in West-Berlijn, na 11 maanden is de Sovjet-blokkade opgeheven. Stalin heeft geen van zijn doelen bereikt: in plaats van de door hem geëiste
integratie van West-Berlijn in de Sovjet-zone bleef West-Berlijn een westerse voorpost.
Evenmin kwam iets terecht van de eis: "alle bezettingstroepen uit Duitsland· De crisis
rond Berlijn stimuleerde de oprichting van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) in april 1949 ; het westelijk deel van Duitsland behoorde tot het verdragsgebied.
Op 8 mei gaven vertegenwoordigers van de westelijke Duitse deelstaten hun goedkeuring
aan een grondwet voor een Westduitse staat, tegen de zin van Stalin die toen nog een
Duitse eenheidsstaat voorstond.
2.2. Welke internationale ontwikkelingen tussen 1945 en 1949 bevorderden de Duitse
deling?
Een gedeeld Europa
De groeiende tegenstelling tussen de Sovjet Unie en de westelijke Geallieerden na
1945 was de belangrijkste oorzaak van de Duitse deling. Het toenemende, wederzijdse
wantrouwen werd mede gevoed door ontwikkelingen in het bezette Duitsland.
Schijnverkiezingen en de invoering van het Stalinistisch systeem in Oost-Europese staten in de periode 1945-1947 voedden de vrees voor verdere communistische
expansie; stemmenwinst van communisten bij parlementaire verkiezingen in andere Europese
landen versterkte deze vrees. President Truman formuleerde in het voorjaar van 1947 de containment-politiek (Truman-doctrine) en vroeg in dat kader het Amerikaanse Congres de Marshall-hulp goed te keuren.
West-Europese landen waren bereid samen tegenwicht te bieden aan de militaire overmacht
van de Sovjet-Unie in Europa. De blokkade van Berlijn (1948-1949) wees uit dat de grens tussen "Oost en West" in het verdeelde Berlijn
lag.
2.3. Welke nationale ontwikkelingen tussen 1945 en 1949 bevorderden de Duitse deling?
Deze ontwikkelingen werden voor een groot deel bepaald door de geallieerde bezetters.
Tot 1947 voerde elke mogendheid in haar zone een eigen politiek.
De economische deling
De economische samenwerking, afgesproken in Potsdam, kwam moeilijk van de grond. Zowel
de Fransen als de Russen plunderden hun eigen zone leeg, in hun ogen een vorm van
herstelbetalingen. De aanhoudende vluchtelingenstromen uit het oosten vergrootten
de in de westelijke zones al bestaande economische problemen (geldontwaarding, zwarthandel)
en werkten chaos in de hand. De westelijke Geallieerden voegden in 1947 hun zones
samen en werkten in het geheim aan een geldhervorming om de economie in hun zones
weer op te bouwen. Met de invoering van de D-mark, in juni 1948, werd Duitsland in
economische zin definitief gedeeld.
Stalin beschouwde deze geldhervorming als een schending van "Potsdam· Het economisch herstel in de westelijke zones en
de komst van de Marshallhulp verkleinden de kans dat Duitsers zouden kiezen voor zijn
visie van de Duitse eenheidsstaat. De blokkade van Berlijn was zijn antwoord op de
westerse "indammings-politiek·
De blokkade van Berlijn
De blokkade was een chantagemiddel van de Sovjet-Unie om de kwestie Duitsland naar
eigen inzicht te regelen. Het verloop van de blokkade, met name het onderhouden van
de luchtbrug, toonde de bereidheid van de VS aan om te interveniëren ten gunste van niet-communistisch
Europa, waartoe het westen van Duitsland werd gerekend. Tijdens de crisis werd de
basis gelegd voor nauwe samenwerking tussen West-Europa en de VS (de Atlantische Alliantie)
met als concreet resultaat de NAVO.
Tijdens de blokkade van Berlijn werd de samenwerking tussen de drie westelijke zones
uitgebreid. Deelstaatverkiezingen in deze zones legden feitelijk de basis voor de Bondsrepubliek Duitsland (BRD). Onder toezicht van de westelijke Geallieerden kwam een democratische grondwet
tot stand. De blokkade van Berlijn versterkte gevoelens van saamhorigheid onder West-Duitsers,
gaf hen de kans de rol van dader te verwisselen voor de rol van slachtoffer. Een anti-Amerikaans
stemming in het westen van Duitsland veranderde in een pro-Amerikaanse. De Marshallhulp
versterkte deze laatste ontwikkeling. Na de Bondsdagverkiezingen (augustus 1949) werd
de pro-westerse CDU-politicus Adenauer tot bondskanselier gekozen.
Het ontstaan van de Duitse Democratische Republiek
Met toestemming van Stalin werd de oostzone in het najaar van 1949 de Duitse Democratische Republiek (DDR) gevestigd, een "boeren- en arbeidersstaat· Onder druk van de Sovjet-autoriteiten
werd een éénpartijsysteem - belichaamd in de Sozialistische Einheitspartei Deutschlands
(SED) -ingevoerd. De economie werd omgevormd naar sovjetmodel met als kenmerken planning
en collectivisering. In de Koude Oorlogspropaganda werd vanaf 1948 de samenleving
in de oostzone gepresenteerd als het antifascistisch alternatief voor West-Duitsland.
2.4. Casus: denazificatie in Duitsland in de periode 1945-1947, een verantwoorde afrekening
met het verleden?
Denazificatie was een van de belangrijkste doelen van de Geallieerden. Er moest een
massale zuiveringsoperatie plaatsvinden. Nazi's moesten worden verwijderd uit het
openbare leven. Zij die op hoge posities zaten en schuldig waren aan ernstige misdrijven
moesten worden gestraft. De Duitse bevolking zou mede hierdoor overtuigd moeten worden
van de totale nederlaag en gezuiverd moeten worden van alle antidemocratische en autoritaire
opvattingen. Na het proces van Neurenberg werd de denazificatie een zaak van de verschillende
zones. Er waren ongeveer acht miljoen nazi's lid geweest van de NSDAP. Hen allemaal
vervolgen was ondoenlijk, dus moest er een keuze gemaakt worden. In de Sovjet-zone
koos men voor een vervolging van hoge nazi's. De harde zuiveringen resulteerden in
ca. honderd doodvonnissen en ruim tienduizend veroordelingen. Door het wegzuiveren
van de top van het bestuur kwam er ruimte voor communisten. Deze namen binnen de zone
sleutelposities in. In de Amerikaanse zone wisten hoge nazi's via allerlei juridische
procedures hun proces jaren te rekken, lage nazi's werden wel veroordeeld. Rond 1950
kwam er als gevolg van de Koude Oorlog een einde aan de zuiveringen. De communisten
werden de nieuwe vijand en de oude fascisten waren vaak hard nodig om de Duitse economie
op gang te krijgen.
3. Welke internationale en nationale ontwikkelingen verklaren de integratie van de
BRD in het westen en van de DDR in het oosten?
3.1.1955, "Wiedervereinigung" verder weg dan ooit
Juli 1955, de conferentie in Genève, een bijeenkomst van leiders van de voormalige
"Grote Vier", op een moment dat de BRD al was toegetreden tot de NAVO en de DDR tot het Warschau-pact. De onderhandelingen liepen vast en Duitsland vormde nu de "frontlijn" tussen de
politiek-militaire machtsblokken in Europa. Zonder medewerking van de VS en van de
SU was "Wiedervereinigung" ondenkbaar. De niet aanwezige Adenauer, kanselier van de BRD en ook minister van
buitenlandse zaken, was redelijk tevreden met deze ontwikkelingen.
3.2. Welke internationale ontwikkelingen tussen 1949 en 1955 stonden de integratie
in de weg en welke bevorderden de integratie?
De invloed van de Koreaanse Oorlog
De Koreaanse Oorlog confronteerde inwoners van Europa met de Koude Oorlog in meerdere gedaantes. In Europa rees de vraag of ook in Duitsland, dat evenals Korea
was opgesplitst in een communistisch en niet-communistisch deel, oorlog zou uitbreken.
Gewezen werd op overeenkomstige ontwikkelingen: ongelijke militaire machtsverhoudingen,
de Sovjetexpansie in Europa vóór 1950, de propagandastrijd. Gaandeweg de Koreaanse
oorlog groeide in Europa de angst voor een Derde Wereldoorlog, een kernoorlog. Zou
net als in het verdeelde Korea ook in het verdeelde Duitsland een oorlog kunnen ontstaan?
Om de NAVO wezenlijk te versterken stelde Adenauer de Westduitse herbewapening voor.
Adenauer's voorstel riep in de BRD en in de haar omringende landen veel discussie
en verzet op. Op grond van politiek-militaire overwegingen steunden president Truman
en bondgenoot Engeland Adenauer's voorstel.
"Westbindung"
Adenauer's herbewapeningsvoorstel maakte deel uit van zijn politiek van "Westbindung", gericht op de heracceptatie van Duitsland als volwaardige staat, het vergroten van
de Westduitse veiligheid voor de BRD en een geleidelijk opbouw van de democratie in
de BRD. Aan deze politiek koppelde Adenauer "de Politik der Starke": vanuit een sterke
positie de SU en (indirect) de DDR tot grote concessies dwingen en praten over een
"Wiedervereinigung·
De toetreding van de BRD tot de NAVO
Internationale ontwikkelingen vanaf 1952 bevorderden de integratie van de BRD in de
NAVO: de toenemende wapenwedloop, de groeiende angst voor een Sovjet-overwicht in
Europa.
De Frans-Duitse toenadering
Een initiatief van de Franse regering in 1950, de oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) bood kans op een snelle integratie van de BRD in West-Europa. Adenauer ging
hier welwillend op in. De EGKS werd een succes; ze droeg bij aan het snelle economische
herstel van de BRD.
Stalin en de DDR
Tussen 1949 en 1955 ging de DDR geleidelijk in het Oostblok op; de toetreding tot
het Warschaupact vormde de afsluiting van dit proces. Via de DDR wilde Stalin de invloed van de SU in heel Duitsland vergroten om een herbewapening van de BRD
te voorkomen en het communisme te verspreiden.
3.3. Welke nationale ontwikkelingen tussen 1949 en 1955 stonden de integratie in de
weg, welke bevorderden de integratie?
Het onzekere begin in de BRD
In 1950-1951 was "Westbindung" nog geenszins vanzelfsprekend. Adenauer's positie was
wankel. De grote partijen, de CDU en de SPD, waren scherp verdeeld over de "Westbindung· De SPD streefde naar een neutrale Duitse
eenheidsstaat. De spanning in de BRD nam verder toe door de Koude Oorlogsangst, onder
andere de vrees voor een kernoorlog.
Een omslag
De Bondsdagverkiezingen in 1953 gaven aan dat Adenauer ook voor zijn buitenlandse
politiek kon rekenen op de steun van de meerderheid van de burgers in de BRD. Bij
de toekomstige bondgenoten begonnen de twijfels over de democratische koers af te
nemen. De grote steun voor Adenauer in de BRD moet vooral worden toegeschreven aan
het "Wirtschaftswunder" en aan regeringsmaatregelen gericht op de integratie van ontevreden groepen als de
"Heimatvertriebenen" in de samenleving. Het lidmaatschap van economische en militaire
bondgenootschappen gaf BRD-burgers het gevoel niet meer zo bedreigd te zijn. Het collectieve
anticommunisme versterkte bij BRD-burgers een onderlinge band en gaf hen een nieuwe
identiteit.
De satellietstaat
De DDR werd stap voor stap een Sovjet-satellietstaat. De invloed van Stalin was op alle terreinen in de DDR-samenleving voelbaar. Dissidenten
werden vervolgd, er vonden processen plaats. De dood van Stalin in 1953 bracht in
de DDR op langere termijn geen koerswijziging, de SED-leiding verstrakte eerder het
gevoerde beleid. Met de toetreding tot het Warschaupact werd de integratie in het
Oostblok afgerond.
4. Welke internationale en nationale ontwikkelingen verklaren de bouw van de Muur?
4.1.1961, de bouw van de Muur
De DDR kampte met een grote vluchtelingenstroom naar de BRD. In juli 1961 nam deze
nog meer toe. Na overleg met Chroesjtsjov en het Warschaupact werden in de nacht van
12 op 13 augustus de grenzen tussen Oost- en West-Berlijn gesloten. De westerse Geallieerden
deden er niets tegen. De Muur werd als een symbool van onvrijheid en onderdrukking
gezien. De DDR liep niet langer leeg en dus werkte de "Politik der Sterke" niet meer.
4.2. Welke internationale ontwikkelingen tussen 1955 en 1961 bevorderden de bouw van
de Muur?
Een nieuwe leider in de Sovjetunie
Na de dood van Stalin in 1953 kwam Chroesjtsjov aan de macht. Hij probeerde te breken
met het verleden door een destalinisatie-campagne. Hij kondigde een politiek van vreedzame coëxistentie met de kapitalistische landen aan. Dit bracht internationaal wel wat ontspanning,
maar de ideologische strijd ging door.
Crisis rond Berlijn
Chroesjtsjov voelde zich eind jaren vijftig onder druk staan door de grote aantallen
vluchtelingen die via Berlijn naar de BRD gingen. Hij stelde eind 1958 een ultimatum
aan de drie Westerse bezettingsmachten: zij moesten zich binnen zes maanden terugtrekken
uit Berlijn. Engeland en V.S. waren verontwaardigd en weigerden West-Berlijn op te
geven, maar leken wel bereid de DDR te erkennen.
In 1961 kwam in de Verenigde Staten Kennedy aan de macht. Chroesjtsjov bleef bij zijn
eis t.a.v. Berlijn. Kennedy gaf in de zomer van 1961 aan dat het hem vooral om de
bescherming van West-Berlijn ging.
Chroesjtsjov gaf in augustus 1961 toestemming voor de bouw van de Muur. Kennedy zweeg
en deed niets. Hij legde de zich daarmee neer bij de ontstane situaie en accepteerde
de deling van Duitsland omdat hij geen oorlog wilde riskeren. Liever een muur dan
oorlog", was zijn uitspraak.
4.3. Welke nationale ontwikkelingen tussen 1955 en 1961 bevorderden de bouw van de
Muur?
De aantrekkingskracht van de BRD
De enorme economische groei ging door en de welvaart bleef, mede dankzij de EEG, stijgen
(Wirtschaftswunder). Adenauer bleef verkondigen dat de DDR ten onder zou gaan. Gezien
de slechte economische situatie en de politieke onderdrukking in de DDR zou dit niet
lang hoeven duren. Door de goede economische situatie in de BRD was daar volop werk
voor de vluchtelingen uit de DDR. Adenauer bleef, ondanks zijn hoge leeftijd, aan
de macht. Bij de verkiezingen van 1957 verwierf hij een absolute meerderheid voor
de christendemocraten.
De falende economie van de DDR
De DDR had een planeconomie en probeerde een eigen Wirtschaftswunder te creëren. Dit
zou goed uitkomen in de ideologische strijd tegen de BRD. Maar de doelen van verschillende
centraal vastgelegde plannen werden niet bereikt. Er was sprake van economische stagnatie
in de DDR. Velen, onder andere veel jongeren, vluchtten naar de BRD.
4.4. Casus: De Berlijnse Muur: een muur, twee visies
In de nacht van 12 op 13 augustus 1961 werden de eerste versperringen van de Berlijnse
Muur opgericht.
In de periode erna werden er mijnen, greppels, en een bewaking met honden aan toe
gevoegd. Een schietbevel werd van kracht.
De reden om de muur te bouwen was de leegloop van de DDR. Veel jonge en goed opgeleide
mensen verlieten de DDR om zich in het Westen te vestigen. De DDR-autoriteiten zagen
de bouw van de Muur als enige oplossing om een bankroet van de staat te voorkomen.
Naar de eigen bevolking en naar de buitenwereld was de Muur een "anti-fascistische
barrière· Voor het Westen echter werd de Muur het symbool van Sovjet-onderdrukking.
5. Welke internationale en nationale ontwikkelingen leidden tot de "Ostpolitik" van
Brandt?
5.1.1969, een breuk met het verleden
In de BRD werd Willy Brandt gekozen tot Bondskanselier. De Ostpolitik, door Brandt als minister reeds begonnen,
kon geïntensiveerd worden. Deze Ostpolitik was een nieuwe fase in de Duitse politiek.
De tijd van eenzijdige binding was voorbij en een tijd van toenadering tot het oosten
was aangebroken. Brandt sprak over het naast elkaar bestaan van "twee staten in Duitsland·
Hij gaf hiermee aan dat een de facto erkenning van de DDR bespreekbaar was. Een erkenning
als echt buitenland zat er niet in. Omdat een goede regeling met de DDR alleen mogelijk
was via Moskou werden de besprekingen met de SU geopend.
Brezjnev hoopte dat de initiatieven van Brandt zouden leiden tot een erkenning van
de bestaande grenzen in Oost-Europa. De diplomatieke erkenning van de DDR, voor Ulbricht
zeer belangrijk, was voor Brezjnev minder van belang.
5.2. Welke internationale ontwikkelingen maakten de "Ostpolitik" van Brandt mogelijk?
Cubacrisis
In 1962 leverde Chroesjtsjov Cuba offensieve raketten. Hij oefende zo druk op president
Kennedy uit. De Amerikaanse president reageerde met een blokkade van Cuba. De zaak
dreigde te escaleren tot een atoomoorlog. Uiteindelijk bereikten de VS en de SU een
diplomatieke oplossing voor het geschil. Veel West-Duitsers verweten Kennedy dat hij
nu wel daadkrachtig optrad en bij de bouw van de Berlijnse muur niet. Willy Brandt
en andere leidende politici gingen twijfelen aan de bereidheid van de VS om de BRD
bij een daadwerkelijke oorlog tegen de SU te verdedigen. Daarom begonnen zij zelf
initiatieven te ondernemen waarin men minder afhankelijk was van de VS.
De Cubacrisis leidde tot een bezinning over atoomwapens. In 1963 kwam het eerste verdrag
over kernproeven tussen de VS en de SU tot stand. Willy Brandt, de burgemeester van
Berlijn, maakte van dit goede politieke klimaat gebruik om contacten met de DDR aan
te knopen.
Praag
In 1968 leidde Alexander Dubcek de Praagse Lente in met zijn verklaring dat er ruimte moet zijn voor discussies op politiek gebied.
De vrije kritiek op het communistische regime was een doorn in het oog van de Oostduitse
leider Ulbricht. Hij vreesde een domino-effect. Ulbricht wist de andere oostblokleiders (met name Brezjnev) hiervan te overtuigen
en de Praagse lente werd door een invasie van Warschaupact-troepen bloedig onderdrukt.
Deze gebeurtenis leidde tot de Brezjnev-doctrine. Het onderdrukken van de Praagse
Lente en de Brezjnev-doctrine maakten Brandt duidelijk dat hij via Moskou moest onderhandelen
als hij met de DDR iets wilde bereiken.
5.3. Welke nationale ontwikkelingen maakten de "Ostpolitik" van Brandt mogelijk?
Een nieuwe koers in de BRD
De periode 1961-1969 kenmerkte zich door een langzame verandering in de verhouding
tussen de BRD en de DDR. De "Politik der Starke" werd opgegeven en de "Ostpolitik"
deed haar intrede. Adenauer trad in 1963 af. De volgende kabinetten in de BRD werden
geconfronteerd met groeiende ontevredenheid. De economie maakte een periode van neergang
door, een schok voor de aan hun welvaart gewend geraakte West-Duitsers.
De nieuwe generatie had veel kritiek op het democratische gehalte van de BRD, de rol die de politieke
leiders vroeger gespeeld hadden (Kiesinger was tijdens de oorlog plaatsvervangend
hoofd van de afdeling propaganda op het ministerie van Buitenlands-Zaken), de passieve
rol van de ouders in het Derde Rijk, de plaatsing van atoomwapens op Duits grondgebied
en de rol die de VS speelde in Vietnam. De jeugd hield felle protestacties.
De veranderende visie op de Koude Oorlog, de wens om door diplomatieke toenadering
naar het oosten veranderingen in de DDR op gang te brengen en de economische problemen
gaven Willy Brandt de ruimte. Deze had als burgemeester van Berlijn en als minister
van Buitenlandse Zaken al laten zien dat hij contacten wilde aanknopen met het Oostblok.
Deze contacten zouden ook de economie van de BRD ten goede komen.
DDR, van opleving naar nieuwe stagnatie
Begin jaren '60 was de productiviteit in de DDR fors gestegen, de basisionen waren
verhoogd en de levensmiddelenkaarten waren afgeschaft. Rond 1965 was er zelfs een
klein Oostduits "Wirtschaftswunder· De productie van consumptiegoederen was verdrievoudigd,
er waren goede openbare voorzieningen en de SED had zich als doel gesteld om binnen
enkele jaren de BRD voorbij te streven. De economische opleving was vooral te danken
aan het Nieuwe Economisch Systeem. Eind jaren '60 liep het NES vast in de Oostduitse bureaucratie en stortte de economie
in. Hierdoor kreeg de DDR een economische reden om het rijke westen en speciaal de
BRD te benaderen.
6. Welke internationale en nationale ontwikkelingen plaatsten de BRD op de voorgrond
in Europa?
6.1. 1979, het NAVO-dubbelbesluit
Op aandringen van bondskanselier Schmidt kwam in december 1979 het NAVO-dubbelbesluit tot stand. De Navo besloot met de SU te gaan onderhandelen over de middellange-afstandswapens
en legde vast dat de kernbewapening in West-Europa zou worden vernieuwd als de onderhandelingen
zouden mislukken.
Opvallend was de centrale rol van Schmidt bij de voorbereiding en het totstandkomen
van dit besluit.
6.2. Welke internationale ontwikkelingen tussen 1969 en 1979 droegen aan de toenemende
invloed van de BRD?
Europese ontspanning
De BRD sloot tussen 1970 en 1972 verdragen met SU, Polen en de DDR die de na-oorlogse
grenzen vastlegden.
Deze staten konden nu profiteren van een stroom D-markkredieten.
De meeste westerse landen erkenden daarop de facto de DDR als zelfstandige staat.
BRD én DDR werden in 1973 lid van de VN.
De verhoudingen tussen DDR en BRD werden beter.
Bezoekersregelingen waren daarvan het bewijs.
De Bondsrepubliek werd tot politiek-economische spil in West-Europa.
De positie van de VS
De ondertekening van Salt-l in 1972 en verdere ontwapeningsonderhandelingen met de
Sovjet-Unie vergrootten in West-Europa de angst dat de VS hun betrokkenheid bij West-Europa
wilden heroverwegen.
Tegelijkertijd ontnamen de effecten van de zwakke dollar, de slechte Amerikaanse economie
en de inconsistente houding van Carter de VS het vanzelfsprekend leiderschap van het
Westen.
Veiligheid in Europa
Kanselier Schmidt maakte in het najaar 1977 naar aanleiding van de plaatsing van SS-20
raketten door de SU zijn zorgen over Duitse en Europese veiligheid wereldkundig. Hij
stelde vernieuwing van de NAVO-bewapening Pn gelijktijdige onderhandelingen met de
SU voor.
6.3. Welke nationale ontwikkelingen tussen 1969 en 1979 droegen bij tot deze nieuwe
rol voor de BRD?
Nieuwe "Ostpolitik"
De "Ostpolitik" was in het parlement in de BRD omstreden, maar verkiezingen in 1972
toonden aan dat de bevolking de toenadering tot het Oostblok steunde.
De uitvoering van de in dit kader gesloten verdragen maakte de BRD tot een respectabel
partner in Europa.
De positie van Schmidt
Schmidt zette de "Ostpolitik" voort maar kreeg te maken met andere omstandigheden
dan Brandt. Hij zag de plaatsing van de SS-20 raketten als een reNIe bedreiging van
de Westduitse veiligheid en wilde daarom alleen de toenadering tot het Oostblok voortzetten
op basis van een sterke door de VS ondersteunde defensie.
De aanhang van de vredesbeweging, de economische recessie en het optreden van de Rote Armee Fraktion (RAF) bezorgden Schmidt vele problemen. De oppositie tegen zijn beleid groeide. Bij
de verkiezingen in 1976 bleek de meerderheid van zijn regeringscoalitie fors geslonken.
In de daaropvolgende jaren liet Schmidt zich echter kennen als een handig diplomaat
en een compromisloos bestrijder van het linkse terrorisme. Zijn regering slaagde er
in - eerder dan andere landen in Europa - door maatregelen de recessie in te perken.
6.4. Casus: De Bondsrepubliek en de RAF
Reden tot twijfel aan de (West-) Duitse democratie?
Het studentenprotest van de zestiger jaren in Europa kreeg in de BRD een hard vervolg.
Autoriteiten en jongeren botsten harder dan elders in Europa en toenadering werd bemoeilijkt
door een factor uit het Duitse verleden, de verwerking van de oorlog, en door onvrede
over het functioneren van de Westduitse democratie.
Mede onder invloed van de harde overheidsreacties op het studentenprotest aan het
eind van de zestiger jaren ontstond de RAF.
De doelstellingen van de RAF waren het uitbannen van Amerikaanse invloeden en het
omverwerpen van de in hun ogen kapitalistisch-fascistische staat in de BRD.
De methode om de doelstellingen te bereiken was het provoceren van deze staat d.m.v.
aanslagen, overvallen en ontvoeringen. De RAF ging ervan uit dat het volk haar zijde
zou kiezen in het streven naar een betere samenleving.
Tijdens het kanselierschap van Schmidt bereikte deze confrontatie een hoogtepunt en
koos de BRD voor zeer harde maatregelen. Het democratisch gehalte van de BRD kwam
daardoor in binnen- en buitenland bloot te staan aan kritiek. Die verstomde toen deze
houding weliswaar hard, maar effectief bleek.
7. Welke internationale en nationale ontwikkelingen verklaren de val van de muur
7.1.1989, de val van de Berlijnse Muur
Op 7 oktober 1989 werd in aanwezigheid van Gorbatsjov, de nieuwe leider van de SU,
het 40-jarig bestaan van de DDR gevierd. Tegelijkertijd waren er massale demonstraties
tegen de DDR-regering. Op 18 oktober werd Honecker vervangen door Krenz; Krenz kondigde
ingrijpende hervormingen aan om een einde aan de protesten te maken. De concessies
gingen zover dat op 9 november de muur "viel· De grens werd op vele plaatsen geopend
en het "schietbevel" werd afgeschaft. Ca. 2 miljoen DDR burgers kwamen kort daarna
in de BRD op bezoek.
7.2. Welke internationale ontwikkelingen tussen 1979 en 1989 droegen bij tot de val
van de muur?
Ontwikkelingen in Polen
De ontwikkelingen in Polen in de jaren tachtig maakten duidelijk dat het communistisch
systeem niet onaantastbaar was. In de zomer van 1980 was er een stakingsgolf onder
leiding van Lech Walesa. De stakers eisten stakingsrecht, een einde aan de censuur
en het recht op onafhankelijke vakbonden. De Poolse regering gaf toe en sloot overeenkomsten
met de nieuwe vakbond Solidariteit. De ontwikkelingen werkten in meer of mindere mate
in andere Oostbloklanden door.
Perestroika en Glasnost
De snel groeiende kosten van de wapenwedloop en de problemen rond de opvolging van
Breznjev zorgden voor een crisisstemming in de SU. In 1985 werd Gorbatsjov de nieuwe partijleider in de SU.
Hij wilde Perestroika, diepgaande veranderingen in de economie, politiek en samenleving; deze moesten gepaard
gaan met Glasnost (openheid). Deze processen maakten veel los en dwongen Gorbatsjov tot drastische veranderingen
in het beleid. Zo gaf de SU feitelijk haar leidende rol in het internationale communisme
op en kregen de Oostbloklanden ruimte voor een eigen ontwikkeling. De onzekerheid
bij leiders van een aantal Oostbloklanden nam toe en voedde het steeds openlijker
verzet van oppositiegroepen. Gorbatsjov's openheid en bereidheid tot concessies wekten
de indruk dat veranderingen in Oost-Europa mogelijk waren.
7.2. Welke nationale ontwikkelingen tussen 1979 en 1989 droegen bij tot de val van
de muur?
Het economisch bankroet
De betere contacten van de DDR met de BRD zorgden voor een constante geldstroom richting
DDR en gaven de DDR beperkte toegang tot de EG-markt. Partijleider Honecker - hij
had in 1971 Ulbricht's plaats ingenomen - wilde deze geldstroom vergroten om alsnog
een socialistische welvaartsstaat te ontwikkelen. Tegenvallende opbrengsten van de
DDR-export naar het westen dwongen de DDR steeds meer leningen met het het westen
af te sluiten. Dit leidde tot grote economische problemen.
Het politiek-morele bankroet
Ondanks de liberalisering in naburige Oosteuropese landen hield Honecker vast aan
een orthodox communistische koers.
Sinds de jaren zeventig werd met behulp van de Stasi elke vorm van oppositie onderdrukt
door intimidatie en chantage en door dissidenten als Wolf Biermann burgerrechten af
te nemen en het land uit te zetten. Protest was alleen mogelijk in bijeenkomsten in
kerkelijk verband. Ondanks censuur en de onderdrukking van oppositie groeide de ontevredenheid.
Door de Westduitse televisie werden DDR burgers ingelicht over de toestand in eigen
land.
In de zomer van 1989 raakten de ontwikkelingen in een stroomversnelling. Er volgt
een massale vlucht. Er vonden in de DDR openlijk demonstraties plaats voor reisvrijheid,
vrije verkiezingen en andere hervormingen. De leuzen zijn "Wir sind das Volk" en 'Wir
Bleiben hier·
8. Opnieuw discussie over Duitsland
8.1.1990, bezorgdheid ten tijde van de Duitse eenwording
Helmut Kohl presenteerde een paar weken na de val van de Muur een plan dat tot de
Duitse eenwording zou leiden. De roep om de eenwording werd in de DDR steeds sterker
('Wir sind ein Volk"); in de BRD waren de reacties op dit plan gemengd.
De eenwording voltrok zich in een stroomversnelling. Op 3 oktober 1990, nog geen jaar
na de val van de Muur, werden de beide Duitslanden weer één staat. Een aantal landen
had moeite met de snelle eenwording van Duitsland. Het besef dat een verenigd Duitsland
tweemaal eerder een oorlog was begonnen, riep bij de Westeuropese bondgenoten nog
steeds onbehagen op. Voor de SU was Oost-Duitsland oorlogsbuit en een veiligheidsgarantie
geweest.
De VS hadden, na enige aarzeling, de minste bedenkingen. Ze stonden positief tegenover
de Duitse eenheid onder de voorwaarde dat Duitsland lid zou blijven van de NAVO.
Kohl toonde zich zowel in de NAVO als binnen de Europese Unie een betrouwbare partner.
Door veelvuldig overleg en door financiële toezeggingen slaagde hij er in een groot
deel van de bezorgdheid weg te nemen. Duitsland wordt door veel landen, waaronder
Nederland, gezien als de belangrijkste handelspartner en een steunpilaar voor de nieuwe
Europese munt, de Euro.
Literatuur
Historisch kader:
· Frits Boterman, Moderne geschiedenis van Duitsland 1800-1990, Amsterdam, 1996
· Eberhard Jaeckel, Das deutsche Jahrhundert. Eine historische Balanz, Stuttgart,
1996
· Christian Graf von Krockow, Die Deutschen in Ihrem Jahrhundert 1890-1990, Reinbek,
1990
Hoofdvraag
· Dennis L. Bark and David R. Gress, A History of West Germany. Volume l and II, Oxford,
1993
· Frits Boterman en Willem Melching, De Duitse Phoenix. De geschiedenis van Duitsland
in de twintigste eeuw, Amsterdam, 1996
· Mary Fulbrook, Anatomy of a dictatorship. Inside the GDR 1949-1989, New York, 1995,
Cambridge, 1992
· Christian Hacke, Die Aussenpolitik der Bundesrepublik: Weltmacht wider Willen?,
Stuttgart, 1997
· Jens Hacker, Der Ostblock. Entstehung, Entwicklung und Struktur 1939-1980, Baden-Baden,
1983
· Ronald Havenaar, Van Koude Oorlog naar nieuwe chaos (1939-1993), Amsterdam, 1993
· Wolfram F. Hanrieder, Deutschland, Europa, Amerika: die Aussenpolitik der Bundesrepublik
Deutschland 1949-1994, Mhnchen, 1995
· F. Wielenga, Schaduwen van de Duitse geschiedenis. De omgang met het nazi- en DDR-verleden
in de Bondsrepubliek Duitsland, Amsterdam, 1993
Deelvraag 1 en 2
· H. Graml, Die Allierten und die Teilung Deutschlands. Konflikte und Entscheidungen
1941-1948, Frankfurtam Main, 1985
· C. Klessmann, Die doppelte Staatsgrhndung. Deutsche Geschichte 1945-1955, G'ttingen,
1991
· Hans-Peter Schwarz, Vom Reich zur Bundesrepublik. Deutschland im Widerstreit der
aussenpolitischen Konzeptionen in den Jahren der Besatzungsherrschaft 1945-1949, Stuttgart,
1980
Deelvraag 3 en 4
· A. D'ring-Manteuffel, Die Bundesrepublik Deutschland in der Aera Adenauer. Aussenpolitik
und innere Entwicklung 1949 bis 1963, Darmstadt, 1988
· Manfred Hagen, DDR-Juni '53. Die erste Volkserhebung im Stalinismus, Stuttgart,
1992
· Hans-Peter Schwarz, Adenauer. Der Aufstieg 1876-1952 en Adenauer. Der Staatsmann
1952-1967, Stuttgart, 1986 en 1991
· Peter Siebenmorgen, Gezeitenwechsel. Aufbruch zur Entspannungspolitik, Bonn, 1990
Deelvraag 5,6 en 7
· Timothy Garton Ash, In naam van Europa. Duitsland en het gespleten continent, Amsterdam,
1993
· Arnulf Baring, Machtwechsel. Die Aera Brandt-Scheel, Stuttgart, 1982
· D.J. Elzinga, Een kleine flat in Leipzig. De ongehoorde waarheid over Oost-Duitsland,
Amsterdam, 1991
· G.J. Glaessner (red.), Die DDR in der Aera Honecker. Politik, Kultur, Gesellschaft,
Opladen, 1988
· Helga Haftendorn, Sicherheit und Stabilitaet. Aussenbeziehungen der Bundesrepublik
zwischen Oelkrise und NATO-Doppelbeschluss, Stuttgart, 1986
· Hans-Herman Hertle, Der Fall der Mauer. Die unbeabsichtigte Selbstaufloesung des
SED-Staates, Opladen, 1996
· Heinrich Pothoff, Die "Koalition der Vernunft· Deutschlandpolitik in den 80er Jahren,
Stuttgart, 1995
Deelvraag 8
· M.C. Brands en R. Havenaar, De centrale plaats van Duitsland in de Europese politiek.
Bindende kracht of bron van divergentie? In: Challenges in the East, Den Haag, 1995,
blz. 85-152
· W. Melching en L. Paul, De integratie van Oost en West-Duitsland, Amsterdam, 1997
(uitgave Duitsland Instituut: docentenboek en leerlingenboek)
· Rolf Oosterloo, De ondergang en overname van het andere Duitsland, Amsterdam, 1994
Casussen
Deelvraag 2
· U. Herbert en O. Groehler, Zweierlei Bewaltigung. Vier Beitrage hber den Umgang
mit der NS-Vergangenheit in den beiden deutschen Staaten, Hamburg, 1992
· Vollnhals, Cl., (red), Entnazifizierung. Politische Sauberung und Rehabilitierung
in den vier Besatzungszonen 1945-1949, Mühnchen, 1991.
Deelvraag 3
· A. Baring, Der 17. Juni 1953, Stuttgart, 1983
· Manfred Hagen, DDR-Juni '53. Die erste Volkserhebung im Stalinismus, Stuttgart,
1992
Deelvraag 4
· Willy Brandt, Erinnerungen, Frankfurt a. Main, 1989
· H.P Schwartz (HRsg), Berlin-Krise und Mauerbau, Bonn, 1985
Deelvraag 5
· G.J. Glaessner (Hrgb.), Die DDR in der Aera Honecker. Politik, Kultur, Gesellschaft,
Opladen, 1988
· D.J. Elzinga, Een kleine flat in Leipzig. De ongehoorde waarheid over Oost-Duitsland,
Amsterdam, 1991
Deelvraag 6
· Stefan Aust, Der Baader Meinhof Komplex, Hamburg, 1987
Deelvraag 7
· B. Faulenbach (Hrsg), Die Partei hat immer recht. Aufarbeitung von Geschichte und
Folgen der SED-Diktatur, Essen, 199
· F. Wielenga, Schaduwen van de Duitse geschiedenis. De omgang met het nazi- en DDR-verleden
in de Bondsrepubliek Duitsland, Amsterdam, 1993.